pentagram
Lectorium Rosicrucianum
Ik ben gevormd uit negen elementen uit de fruitbomen uit de hemelse vrucht uit sleutelbloemen en bergbloemen uit de bloesems van de bomen en de struiken uit de wortels van de aarde uit de brem en de brandnetels Math betoverde mij voordat ik onsterfelijk werd Gwydion schiep m uit Mabon en Modron uit vijf maal vijftig magiërs als Math werd ik gevormd de meester schiep mij in hoogste vervoering de wijze druïden voordat de wereld begon en vanaf tijds begin was de wijsheid van de sterren mij bekend
Kelten en heilige plaatsen Eiré - onafhankelijk, magisch, onoverwinnelijk Bakenpunten aan de horizon Het Keltische christendom Een waarachtig ridder De graal van het Licht De zwarte madonna Het Ierse dichtershart van W.B Yeats
Een Keltisch lied van Taliesin
maart/april
Pentagram 1-2011.indd 1
2011
nummer
2 9-3-11 8:32
jaargang 33 nummer 2 2011
pentagram 2 van dit jaar neemt u als lezer mee naar de wereld van de Kelten, die in de millennia voor Christus heel Europa als woongebied hadden, maar geen gemeenschappelijk staats- of regeringsvorm kenden. Onze reis geeft een impressie van een mysterievol gebied, dat ver teruggezonken is in de nevels van de tijd. Het is als een schilderij met veel kleuren en nuances, met lichtvlekken hier en daar, met mooie gebieden en interessante uitstapjes in de geschiedenis, uiteraard zonder de pretentie volledig te zijn. Wat ons inspireerde, vindt u op de bladzijden hierachter terug. Ons trof vooral het gemak waarmee de bevrijdende inzichten van de eerste christenen weerklank vonden bij de Kelten in Frankrijk, Engeland en vooral Ierland. Het is, zoals Taliesin, de laatste bard in de vijfde eeuw zong: ‘Christus, het woord van den beginne, was van meet af aan onze leraar, en wij zijn zijn leringen nooit vergeten. Het christendom was misschien nieuw in Azië, maar er is nooit een tijd geweest dat de druïden van Britannië zijn leer niet uitdroegen.’
inhoud steenhoop van de getuigenis 2 mysterieweten is tijdloos 6 de kelten en heilige plaatsen 8 een veld waarin de zuivere waarden zich weerspiegelen 14 bakens aan de horizon 18 het keltische christendom 21 eiré, onafhankelijk, magisch, onoverwinnelijk 26 een waarachtig ridder 30 johannes scotus, een ierse vrijdenker 37 de graal van het licht de oude legenden van de graal in de keltische overlevering 42 het ierse dichtershart van w.b. yeats 48
Omslag: Een voorstelling van Het heilige woud van de druïden. Een gravure uit de opera Norma door Vincenzo Bellini (1802-35). Franse School, 19e eeuw. Bibliotheque de l’Opera Garnier, Paris, France/ The Bridgeman Art Library steenhoop van de getuigenis
steenhoop van de getuigenis Een pentagram over de Kelten – maar de Kelten hebben nooit bestaan. Een pentagram over Ierland – maar er is niet één Ierland.
Keltische zegenbede Zegen mij, Heer, onze God, leg uw hand onder mijn hoofd en laat mij rusten in uw handen. Laat mij kracht vinden in uw helende liefde en moge de glans van uw gelaat over mij lichten, bij dag en bij nacht, voor nu en altijd.
Castlerigg steencirkel in Cumbria (Engeland). Een kring met een diameter van ca. dertig meter waarin 38 stenen een rechthoek omsluiten van nog eens tien stenen. Deze site, gebouwd rond 3000 v. Chr. is met zijn duidelijke astronomische lijnen een belangrijk voorbeeld van de megalithische astronomie en geometrie, en werd zeker gebruikt in religieuze ceremonies
pentagram 2/2011
steenhoop van de getuigenis
De Keltische volkeren bewoonden alle gebieden ‘van de einden der aarde’ (Kaap Finisterre in Spanje en de Britse Eilanden) – tot de Zwarte Zee; en van de Noordzee tot de Middellandse Zee
O
ngeveer 11.000 jaar geleden begon de nieuwe steentijd, die een serie revolutionaire ontwikkelingen met zich meebracht. Al verschillen deze ontwikkelingen sterk per gebied, zij hebben gemeen dat in deze periode voor het eerst landbouw en veeteelt is bedreven. ‘Kimmeriërs’ is de oudste bekende naam voor de ‘Keltoi’, volkeren die volgens de Grieken leefden in de uitgestrekte wouden en landstreken ten noorden en ten westen van hen. Wij vinden hen terug als Kelten in Engeland, Wales, als Gaels in Schotland en als Galliërs in Gallië, nu Frankrijk. Al deze volkeren zwierven uit van hun oorspronkelijk land voorbij de Eufraat, zo’n drieduizend jaar voor Christus, tot hun nieuwe woonplaatsen in Europa, in Gallië en Belgica, tot op de insulae sacrae, de mystieke eilanden in het westen. In het moderne esoterische denken over de volkeren uit die periode spreken we ook wel over de zogenaamde ‘restbeschavingen’. Zij moesten in feite opnieuw beginnen toen het centrum van hun oorspronkelijke beschavingen door grote calamiteiten verdween en de grote kennis die hun gemeenschappelijke oorsprong kenmerkte, verloren raakte. Het zijn volkeren geweest die hoegenaamd niets vastlegden in schrift, in ieder geval geen religieuze zaken. Evenmin bouwden zij altaren waarin metaal of nagels gebruikt werden. Zij waren het Bijbelse stenen koninkrijk. Zij kenden geen verbindende staatsvorm, geen pentagram 2/2011
overkoepelend bestuur, geen economische of staatkundige eenheid. Zij waren autonoom in hun eigen gebied, maar deelden wel een gemeenschappelijk religieus gevoel en een taal. Een taal die over het gehele Europese continent werd gesproken. Een taal, beeldrijk als geen andere. Een taal waarvan Ieren en Schotten zeggen dat deze al in het paradijs werd gesproken. Het was de taal die maakte dat de verschillende volkeren elkaar steeds weer vonden. In de taal drukt zich de gemeenschappelijke geest uit, de gewoonten, gebruiken, rituelen. De Kelten waren als stammen autonoom in vrije samenwerking. Volk en stam onderhielden op eigen wijze een verbinding met de natuurgeesten en de geestelijke hiërarchieën die daarachter staan. Iedere vrije Kelt stond in een persoonlijke binding tegenover het goddelijke, voor zover zijn bewustzijn reikte. Zij waren verbonden, gebed in de wereldziel, niet als een door en door geïndividualiseerde persoonlijkheid zoals wij zijn, maar als onderdeel van een mysterieus geheel, en als een werkzame factor daarin.
Rudolf Steiner in Penmaenwahr, Wales: ‘Als we de berg opgaan en de stenen van de druïden aantreffen, en deze beschouwen als de gedenktekens van een streven naar de geest uit de oude tijden, dan kunnen we ons voorstellen hoe de keltische druïden in die tijd vol verlangen naar de geest streefden. En dan zien wij voor ons dat zij de vervulling van hun verlangen pas vinden als wij in onze tijd opnieuw inzicht in de geest verkrijgen. [Dat inzicht verkrijgen we] ...door op onze wijze de komende innerlijke Christus te ervaren. Zoals Christus het mysterie van Golgotha eerst doorgemaakt heeft in fysieke gestalte, komt hij terug in geestelijke gedaante, want dat is de enige manier waarop de mensheid hem weer zal herkennen. Dat is iets wat we hier op deze plek, waar deze bijzondere monumenten bewaard zijn gebleven, krachtig kunnen ondergaan.’
was ‘Walen’. Je ziet die vorm nog terug in de namen van gebieden als Wallis in Zwitserland, Wales in Groot-Brittannië of Wallonië in België. Op een van de hoogtepunten van de Keltische beschaving, de derde eeuw voor Christus bewoonden de Keltische volkeren alle gebieden ‘van de einden der aarde’ (Kaap Finisterre in Spanje en de Britse Eilanden) – tot de Zwarte Zee; en van de Noordzee tot de Middellandse Zee. De Kelten hadden in 387 vóór Christus de stad Rome ingenomen. En niet de Romeinen maar zíj waren het die steden stichtten als Londen, Lyon, Genève, Straatsburg, Bonn, Wenen, Boedapest, Belgrado, Coimbra en Ankara. µ
R. Steiner, Penmaenmawr, 18-31 augustus 1923
Hier en daar herinnert een naam aan hen. De kern ‘kelt’ vind je terug ‘Galaten’ in Klein-Azië of ‘Galicië’ in Spanje en ‘Gallië’ , dat nu Frankrijk is. Die taal is nu praktisch verdwenen. Nog slechts hier en daar klinkt het Keltisch, vooral aan de randen van Europa, in enkele overgebleven talen – het Welsh, Schots en Iers, het Gaelic en het Bretons. De Germaanse naam voor de Kelten steenhoop van de getuigenis
mysterieweten is tijdloos Vrede, liefde en rechtvaardigheid vormden de basis van het druïdisme. Daaruit leven, de wereld en de mensen vanuit die oprechtheid benaderen, dat is wijsheid. Een weten in verbondenheid met alles en allen.
H
oe kan iets jong zijn wat vierduizend jaar geleden zijn hoogtepunt had? Men zegt immers dat de grote Hu Gadarn het druïdisme circa vierduizend jaar geleden rond het toen al oude Stonehenge herstructureerde! Hij was een tijdgenoot van Abraham en hij was de patriarch van zijn volk: Hu, de machtige. Op de Britse eilanden zijn veel overblijfselen van deze periode te vinden. Op elke tien hectare land is er wel een steencirkel, galerij, ‘orthostat’ of staande steen, of grafheuvel. Je staat erbij en je voelt het raadsel, de grote vraag op je afkomen. Het moéten wel genezende plaatsen zijn geweest, denk je, ze dienden zeker tegelijk religieuze doeleinden. Hier lost de tijd op. Hier vinden vaak belangrijke gebeurtenissen plaats, dat ervaar je: hier zijn ‘genezing’ en ‘God kennen’ niet gescheiden. Een druïde is een ingewijde in het mysterieweten; het woord heeft een verband met de Indo-Europese stam ‘vid’, zoals in de Indische Veda’s: ‘weten’. Een druïde beschermde zorgvuldig de geheimen en hij gaf zijn leringen en wijsheid enkel mondeling door. In alles zag hij het samenwerken van ‘de drie’, van de triniteit van de schepping. Je staat bij een steencirkel; niemand is bij je, slechts gras en stille stenen. Mysterieweten is tijdloos. En hier is het, of je het weer verneemt!
Yesu of Hesus de komende redder!’
‘Dis of Duwa (= Thau) is de drie-enige God!
De druïden kenden een energie van het Licht met de naam Hesus of Yesu. En juist het reddende aspect maakte dat zij een nieuwe openbaring, waarin Jezus Christus als een bode uit
Bel of Beli Mawr is het grote, scheppende Licht! Taran de bewaarder! pentagram 2/2011
Alles bestaat uit drie. Drie-eenheid vormt het leven, elk bestaan: vader licht, geest. Drie schitterende kwaliteiten van wijsheid: liefde, waarheid, moed. Drie dingen die stammen uit de drie oorspronkelijke eenheden: al het leven, al het goede, alle macht. De drie fundamenten van het druïdisme: vrede, liefde, rechtvaardigheid. Drie prijzenswaardige dingen in een mens: rust, wijsheid, vriendelijkheid.
de zonnewereld tot hen kwam, van harte konden verwelkomen. De eik was de heilige boom van de godheid en de maretak met zijn drie witte bessen stelde de drieheid voor, maar heel in het bijzonder Yesu, het Licht. Hij, de Lichtkracht maakt immers de twee een, en heft de scheiding op. Het Fingal’s Cave is een zeegrot op het onbewoonde eiland Staffa, dat bij de Hebriden hoort. De grot, die met de Kelten in verband wordt gebracht, heeft romantische dichters en componisten geïnspireerd, zoals Mendelssohn, die de Hebriden Ouverture schreef, en William Turner die ‘Staffa, Fingal’s Cave’ schilderde
druïdisme verwachtte ongetwijfeld de nieuwe impuls van het Licht: Christus. In de druïdische drie-eenheid is Hesus ‘de herschepper van de toekomst’. Zo werd met de komst van het christendom de zon verbonden met het mysterie van de opstanding. Het is een weten dat verdwenen is maar nog steeds sluimert, onder het oppervlak van je bewustzijn. Verbind je – zoals zij verbonden waren. Vergeet tijd, angst, zorg. Hoor de eerste woorden. Het wacht op je. Het sluimert – om te ontwaken in veel mensen van de nieuwe tijd. Hoe weent de tijd, nu het denken vrijwel niets meer weet van het sobere, het eerlijke, het verhevene van de steencirkels, waarom ze in een opvallend rechte lijn ten opzichte van elkaar geplaatst zijn en hoe zij de energie van de aanwezigen bundelden. Maar wij en talloze anderen hunkeren naar dat weten: innig verbonden zijn met de schepping, de vrije geestbinding en de eigen autonomie – de kerndrie van de Keltoi. µ
de kelten en heilige plaatsen In tegenstelling tot wat velen denken, bouwden de Kelten en druïden geen tempels en zij kenden die ook niet. Er zijn in de oude Welshe of Ierse verhalen geen verwijzingen naar gebouwen die als tempels gebruikt werden. Griekse en Romeinse bronnen noemen ook geen Gallische tempels die vóór de verovering van die gebieden door Julius Caesar en de zijnen bestaan zouden hebben.
L
oci consecrati
De Keltische samenlevingen kenden wel plaatsen waar zij de natuur, de aanwezigheid van natuurgeesten en -krachten en verhevener goden nog ervoeren en vereerden. Dit zijn de zogenaamde heilige plaatsen of ‘loci consecrati‘ waarnaar sommige Latijnse teksten verwijzen. Zo schrijft Cassius Dio (164 - ca. 235 na Chr.), een Romeins historicus van Griekse afkomst, tachtig boeken over de Romeinse geschiedenis, waarin hij uitvoerig ingaat op de Keltische opstand onder Boudica, in het jaar 64 na Chr. In zijn tekst gebruikt hij het woord ‘nemus’ dat zoveel betekent als ‘een open plek (of park) omringd door bomen’, waardoor we weer bij de Kelten terechtkomen. Het woord zien we terug in het Gallische ‘niam’ en het Bretonse woord ‘nenv’. De Keltische heilige plaatsen werden ‘nemeton’ genoemd. Na de Gallische oorlogen (ca. 59 - 53 v.Chr.) die Caesar voerde, verschijnen er vierkante tempels die opgedragen waren aan de Romeinse godheden, die evenwel niets gemeen hadden met de druïdische religieuze wijsheid. In Ierland, dat nooit door de Romeinen is bezet, zijn geen tempels aangetroffen. Alle ceremoniën vonden of plaats op heilige tumuli (aardverhogingen) of ze werden in de bossen uitgevoerd. Men gebruikte overigens hout voor de bouw van allerlei constructies. De megalithische overblijfselen (dolmens) en de overdekte stenen gangen waarin de Ierse bevolking het verblijf van de goden plaatste zijn nooit plaatsen van aan pentagram 2/2011
bidding geweest, alleen al vanwege het feit dat die verborgen en volkomen begroeide plaatsen onbekend waren aan de toenmalige bevolking. Het zijn getuigen van een andere wereld, van een megalithische beschaving van ver voor onze geschiedschrijving, en van ver voor de Kelten. Moderne onderzoekers komen langzaam iets meer te weten over deze stenen overblijfselen die we over de hele wereld verspreid aantreffen. Nemeton Van het woord ‘nenh’ of ‘nemus’
komt het begrip ‘nemeton’. Volgens Lucanus (39 - 65 n.Chr.) is het Keltische begrip ‘ nemeton’ niet zozeer verbonden met een stoffelijke maar eerder met een symbolische plaats, met een idee van ‘centrum’. Het kan een geografische locatie zijn maar ook net zo goed een tijdstip of een persoon, iemand die zich onderscheidt van de rest van de samenleving. De Kelten waren ervan overtuigd dat het geen enkele zin heeft om godheden als het ware in een hok te stoppen – want zo zagen zij de Romeinse tempels. Het moest juist omgekeerd: juist in vrijheid, of in het vrije veld opent de vrije mens zich voor de energie van die godheden of een godheid, en er ontstaat een wisselwerking. Vol ontzag ervaart de Keltische mens de geestelijke werkelijkheid, die achter de natuur drijft. De nemeton is dan de plaats waar, en het tijdstip waarop die heilige ontmoeting, die als een machtige energieuitstroom (of instroom) is, plaatsvindt. Ook bronnen met hun omgeving waren plaatsen waar contact met Nem (de hemel) kon ontstaan en vitale energieën geconcentreerd uit de aarde of
Carreg Samson. Een neolithische grafkamer in Pembrokeshire (Wales), eens (gedeeltelijk) bedekt met zand en stenen, kijkt eenzaam uit over een baai. Drie van de zeven orthostats of rechtopstaande stenen dragen de tonnenzware deksteen
steenhoop de kelten en van heilige de getuigenis plaatsen
Het altaar in de druïdische cirkel heette ‘cromlech’, steen van aanbidding, en een uitgeholde steen diende als bassin voor onaangeraakt, ‘heilig’ hemelwater de kosmos werden opgenomen. Een bekende plaats was de bron van Barenton (Bel-enton) Normandië. Bel, Belenos of Beli Mawr was de Keltische god van het stralende licht, van het vuur van de zon, van zuivering. Een dergelijke bron is dus een geheiligde open plaats van het Licht, van genezing, van Bel. Het zijn echter – en dit is heel belangrijk – de mensen die de plaats bepalen, geleid door hun intuïtie. Een nemeton is altijd actueel en wordt nooit zomaar aangetroffen. Het spreekt vanzelf dat de druïden, deze mensen die in staat waren hun grote kennis van de natuur en van de hemelkrachten te verbinden met hun intuïtie, een dergelijke plaats altijd met zorg kozen! Daarbij speelde het zoeken van een schuilplaats voor de Romeinen, zoals weleens wordt beweerd, geen rol. Desert – dysert – woestijn Hetzelfde is van
toepassing op het begrip ‘woestijn’ dat bij de eerste, oorspronkelijke christenen een aparte plaats innam. Vanaf het moment dat de boodschap van het evangelie werd geïntroduceerd, zie je in de Griekse en Romeinse steden dat bepaalde (filosofische of religieuze) kringen een neiging krijgen tot het zich afwenden van de natuur. De vroege christenen evenwel hadden juist grote behoefte aan de eenvoudige uit10 pentagram 2/2011
wisseling met het natuurlijke leven, omdat zij daardoor sterker de eenheid van de schepping konden ervaren. Daarom gingen zij ‘in de woestijn’ – een gebied waar de menselijke activiteiten niet de overhand hadden, waar men terugging naar de eenvoud van de natuur. Dat zochten die eerste christelijke kluizenaars. Toen de middeleeuwse monniken hun kloosters oprichtten in plaatsen van rust, maar wel in de buurt van menselijke nederzettingen, volgden zij het voorbeeld van de Bretonse en Britse kluizenaars, die al vanaf de eerste eeuw zulke plaatsen zochten. Deze traden op hun manier in de voetsporen van de druïden, die immers ook de verbinding met de natuur nooit hadden losgelaten. In Ierland treffen we het woord ‘dysert’ (het woord betekent ‘verlaten’, maar ook ‘woestijn’) aan in de namen van sommige kloosters. De plaatsen van samenkomst van de druïden waren cirkelvormig. Ze waren altijd van boven en aan de zijden open; zij symboliseerden door hun vorm de hemelkoepel. Metaal – wapens – nam men niet mee de kring in. Het altaar in de druïdische cirkel heette ‘cromlech’ (steen van aanbidding) en een uitgeholde steen die erbij geplaatst was, diende als bassin voor onaangeraakt, ‘heilig’ water dat direct uit de regenwolken opgevangen werd. Geen druïdische
eredienst kon worden uitgevoerd voor zonsopgang of na zonsondergang. De ronde vorm van de plaatsen symboliseerde ook de eeuwige cyclus van de natuur en zelfs de toegangswegen die over geheel het land een netwerk vormden, kenden een symbolische functie. Keltische hogescholen Diodoros van Sicilië
(90 - 21 v.Chr.) schreef een wereldgeschiedenis in veertig boeken, waarin hij onder andere vermeldt: ‘Onder de Galliërs en Brittanniërs zijn hoog vereerde filosofen en theologen die ‘druïden’ genoemd worden. Deze zijn de bewaarders van een veelomvattende kennis over alle wetenschappen van die tijd.’ De Britse Eilanden kenden in de eeuwen voor Christus tientallen druïdische ‘universiteiten’ die grote aantallen studenten herbergden. Religie, rechtspraak en wetenschap lagen in handen van deze zeer ontwikkelde groep. Om je de druïdische wijsheid met alles wat daarbij hoorde eigen te maken, had je gemiddeld twintig jaar nodig – en een krachtig en gezond etherlichaam dat voor een perfect geheugen kon zorg dragen! Uit Griekse en Romeinse bronnen blijkt bovendien dat de edelen en rijken uit Athene en Rome hun kinderen erheen stuurden om rechten, wetenschappen en religie te studeren. Plato beweerde dat belangrijke delen van de Griekse filosofie afkomstig waren uit het Westen. Hoewel veel van de oude Griekse en Romeinse schrijvers de druïdische leringen niet begrepen, blijkt uit hun teksten dat zij voor hun kennis en wijsheid altijd alleen maar lof hadden.
Zij relateerden de druïdische kennis aan de pythagorese leringen; er zijn antieke schrijvers die ervan uitgingen dat Pythagoras bij de druïden onderricht had genoten. Met enige reden kan men de veronderstelling uitspreken dat Musaeus, Orpheus en Pythagoras behoorden tot die eertijdse priesterschap waarvan ook de druïden deel uitmaakten. De leer van de drieheid Julius Caesar verhaalt
ons: ‘De druïden maken de onsterfelijkheid van de ziel tot de basis van hun leringen. Zij zien dat als hun belangrijkste drijfveer tot het leiden van een deugdzaam leven.’ De kern van de het druïdisme was de eenheid van de godheid en deze eenheid was de drieeenheid. ‘Hesus, Taran, Bel, het waren benamingen voor één godheid; alle druïden kennen slechts één god,’ zegt Procopius van Caesarea (530 n.Chr.) hierover. Zij kenden het zogenaamde ‘grote geheim’ dat van generatie tot generatie mondeling werd doorgegeven: de leer van de drieheid. Om dit principe te verduidelijken, dat tegelijk het basisidee is van de triades, gebruikten de druïden vaak een boom. Ze zochten een eik uit met twee vrijwel horizontaal uit de stam groeiende takken, ruwweg in de vorm van een kruis. In de rechter tak kerfden zij de naam Hesus (of Yesu, ‘kracht’), in de stam Taranis (wijsheid) en in de linker tak Belenis, dat Licht en ook liefde betekent. Boven dit geheel kerfden zij de naam van de godheid: Tau of Thau. Eeuwen voor de komst van Christus bestond er een Keltische triade: steenhoop van de getuigenis 11
In het jaar 43 beval keizer Claudius zijn troepen Brittannië binnen te vallen en de druïdische universiteiten met de grond gelijk te maken die aangetroffen wordt in de overleveringen van alle volkeren. De druïden waren wetende mensen en tegelijk mannen van de bomen, mensen die de natuur kenden en genazen, mensen die in heilige open plaatsen onderwezen en hun rituele handelingen uitvoerden. De kracht van het geheugen Volgens
De beroemde ketel van Gundestrup, die in Denemarken is gevonden, toont Keltische rituele voorstellingen, maar is in feite van Thracische makelij. De ketel zou op bestelling zijn gemaakt voor Keltische Scordisci, een stam die het midden-lagere Donaugebied in 120 v. Chr. binnenviel
‘Heft uw hoofden op en opent, gij poorten, uw eeuwige deuren en de koning der ere zal binnengaan. Wie is die koning der ere? Yesu – de machtige, hij is de koning der ere.’ Het waren de druïden die de jonge mensen onderwezen. Caesar zei hierover: ‘Jonge mensen komen in groten getale om van hen te leren en zij worden hogelijk vereerd. Velen komen uit zichzelf maar ook worden er veel door hun familie gezonden.’ Het woord ‘druïd’ heeft geen verwantschap met de Griekse naam voor eik, 12 pentagram 2/2011
zoals Plinius de Oude stelde. Het komt van het oude ‘dru-wide’, van het Latijnse ‘videre’ en het Griekse ‘idein’, ‘zien’. Letterlijk betekent druïden: ‘zij die ver zien’ of ‘zij die veel weten’. Maar de Indo-Europese wortel ‘wid’ is wel nauw verwant aan het Gallische woord ‘vidu’, boom. In het Keltisch is er een verband tussen het woord ‘weten’ en het woord voor woud. De relatie tussen het weten enerzijds en religieusmagisch beleven in samenhang met de eerbiedwaardige oude woudbomen anderzijds is niet zo vreemd als wij aan de boom van kennis denken,
Caesar dachten zij na over de sterren en hun bewegingen, de afmetingen van de wereld en van het land, over de aard van de dingen, de macht van de goden en het waren deze leringen die zij aan de jeugd doorgaven. Dit onderricht kon alleen maar geschieden van mond tot mond, omdat de druïden twee goede redenen hadden om het schrijven te wantrouwen. Enerzijds wilden zij niet dat hun leringen openbaar werden en anderzijds wilden zij voorkomen dat hun studenten dachten iets te weten – omdat ze het konden opschrijven! – terwijl ze hun geheugen veronachtzaamden. Dit is een bijkomende verklaring voor de lange tijd die zij voor hun studies nodig hadden. De belangrijkste reden daarvoor was, zo kunnen we ons voorstellen dat een jongeling in zekere mate een man moest zijn, autonoom, vrij en gerijpt, om deze wijsheid uit te kunnen dragen. Een druïde legde aan de Griekse filosoof Lucianus van Samosata uit: ‘Wij verbinden welspre-
kendheid niet met Hermes, zoals jullie doen, maar met de machtige Hercules… Wij geloven dat Hercules een wijze was die door de kracht van zijn welsprekendheid alles kon doen wat hij deed en door de kracht van zijn overtuiging alle hindernissen overwon. Zijn snelle pijlen waren naar mijn mening niets anders dan zijn woorden: scherpgepunt en goedgericht om schade te berokkenen aan de (verkeerde opvattingen van de) ziel; zoals jullie zelf zeggen: gevleugelde woorden.’ In het jaar 43 beval keizer Claudius zijn troepen Brittannië binnen te vallen en de druïdische universiteiten met de grond gelijk te maken. Instituten en bibliotheken moesten vernietigd worden en hij stelde de Romeinse senaat voor het belijden van de druïdische religie met de dood te bestraffen. Daarop ‘vluchtten velen naar de havens om naar een ander land te gaan, op zoek naar vrijheid’. Uiteindelijk zouden het Romeinse rijk en de Romeinse kerk de invloed van de druïden totaal ondermijnen en geheel laten verdwijnen. Maar voor het zover was, heeft er een opmerkelijke versmelting plaatsgevonden van het zuiver op het Licht georiënteerde druïdisme en het zuivere christendom dat reeds rond het jaar 50 via een ongeschonden lijn het Westen bereikte. µ
steenhoop van de getuigenis 13
een veld waarin de zuivere waarden zich weerspiegelen Ieder volk heeft zijn heiligdommen, veelal opgericht op zogenaamd heilige plaatsen zoals onder meer knooppunten van aardstralen. Literatuur over Kelten en druïden in het algemeen en Ierland in het bijzonder bevat een overvloed van verwijzingen naar die merkwaardige plaatsen. Maar wat is precies een heiligdom?
‘Ik voelde de adem van vreemde werelden langs mijn gezicht strijken.’ Ella Young, Keltische Sprookjes
W
at maakt een plaats tot een heiligdom? Het woord heiligdom verklaart dat al zelf. ‘Heilig’ betekent: geheel, volledig, volmaakt, vandaar ook woorden als genezen, helen. Een heelmeester is een genezer. ‘Dom’ komt van domus, verblijfplaats, huis, maar dan in zijn meest abstracte vorm, voor zover van een vorm kan worden gesproken. Zo spreken wij van het mensdom; alle aspecten, eigenschappen, kenmerken, die in ons bewustzijn het immaterieel begrip ‘mens’ oproepen. Tegenover de uitgang ‘-dom’ staat ‘-rijk’. ‘Dom’ duidt op een eenheid, een collectief; ‘rijk’ op een veelheid. Mineralen, dieren en planten vormen een rijk, met in ieder een verscheidenheid waarvan het aantal voor ons bewustzijn geen betekenis meer heeft. De menselijke levens Lanyon Quoit of Tafel der reuzen, in Cornwall. Men denkt tegenwoordig dat de Kelten hun megalithische monumenten niet geheel met zand bedekten, maar de granieten deksteen en de deurstijlen onbedekt lieten om als achtergrond te dienen bij rituele ceremoniën
14 pentagram 2/2011
Zegen van een vroedvrouw (Keltisch gebed)
Een druppel van de hemel, een druppel van het land, een druppel van de zee op je voorhoofd, geliefde. Om je te beschermen, te bewaken en te omringen. De druppel van de Drie. Om je met genade te vervullen.
steenhoop van de getuigenis 15
Een heiligdom is een oord waar eenwording wordt gezocht, het herstel van de drie-in-één
of veld, los van de persoonlijkheid, los van de fysieke vergaderplaats; tot en met in de wereld maar niet van de wereld. Zo wordt dit huis een tehuis. Een huis is statisch, een tehuis is activiteit, leven, beweging; geest zoekt hereniging met de heelmakende geest. De klassieke rozenkruisers van de zestiende eeuw noemden dit bouwwerk ‘het tehuis sancti spiritus’. Het moderne rozenkruis duidt het als ‘het levend lichaam’. Er bestaat geen dode materie; het aardse gebouw waarin methodisch deze heiligende, genezende arbeid wordt verricht en dat daartoe zo zuiver mogelijk wordt gehouden, gaat steen voor steen deze sfeer inademen en deze ook weer uitstralen. Geest van de waarheid Op die wijze kan een
golf heet mensdom, de verzamelnaam voor alle menselijke openbaringsvormen waarin de idee Mens is versplinterd, ongeacht de tijd en de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden. Een vlam die in vonken is uiteengespat. Het begrip ‘rijk’ roept een onafzienbaar landschap op, een diversiteit van levensvormen die reikt tot in de verste uithoeken van wat wij ons kunnen voorstellen; de extensie ‘dom’ verwijst eerder naar een concentratie in de vorm van een piramide die boven alle rijken uitstijgt, 16 pentagram 2/2011
stevig in de grond geplant, maar naar de top toe steeds ijler. Zowel het horizontale ‘rijk’ als het verticale ‘domus’ hebben de beperkte zichtbaarheid gemeen, als gevolg van ons beperkt bewustzijn. Een huis is een beschutte plek om in te wonen, om samen te wonen; zo ook een geestelijk huis. Individuen komen samen en verenigen de essentie van hun mens-zijn, hun geestvermogens, tot de afspiegeling van de ene mens. Daar kan een onaardse ruimte ontstaan, een bijzondere plaats
huis, door mensenhanden gebouwd, een ‘heiligdom’ worden, met dien verstande dat we dit niet materieel opvatten. Zo kan de term ‘christendom’ nooit verwijzen naar een organisatie of een leer, laat staan naar een serie dogma’s, maar naar een veld, waarin de zuivere waarden van de bovennatuur zich weerspiegelen en bewaard worden. Hoeveel christenen zouden er werkelijk zijn? Echter, zo boven zo beneden: deze instraling van het Licht krijgt vorm in een ordening waarin de geest van de waarheid kan worden geleefd. Die vorm staat volkomen in dienst van het heilswerk dat daarin wordt verricht en kan zowel een open plaats, een hut als een basiliek zijn. Zo had de Keltische cultuur een bijzondere band met bomen, wat perfect paste in haar kijk
op natuur en mens. Zoals je van een mens niet kunt zeggen dat hij een dier is, zeg je ook van een boom niet meer dat hij een plant is; beide zijn als het ware aan hun algemene aardse vorm ontstegen. Voor de druïden hadden de eiken en andere bomen in een bos dezelfde symboliek als voor de middeleeuwse mens de zuilen van een kathedraal. Stenen of hout, marmer of zand alleen maken geen werkelijke tempels en kathedralen. Slechts de harmonie van mensenhanden, -hoofden en -harten bouwt bakens van licht, ongeacht het cultuurkader, als zij maar een tehuis vormen voor de geest van de waarheid. Waar mensen bijeen zijn in de naam van het Licht ontspringt een onuitputtelijke bron van hulp en troost voor hen die het Licht zoeken. Een heiligdom is een oord waar eenwording wordt gezocht van gnosisenergie, mens en wereld, van geest, ziel en lichaam; het herstel van de drie-in-één. Ieder mens draagt in zijn hart een heiligdom met zich mee; in ieder mens – hoe onwetend ook – sluimert de vonk van het eeuwige vuur, veelal nauwelijks nog te onderscheiden door de sluiers die de materiële wereld er omheen heeft geweven. Maar het is een Licht dat nooit dooft, want het komt voort uit de eeuwige vlam van de liefde. µ
steenhoop van de getuigenis 17
bakens aan de horizon De grote stenen structuren uit de nieuwe steentijd getuigen van een indrukwekkende meetkundige kennis. De bouwers maten en spraken met het hart, in één lengtemaat en in één taal.
D
e bouwers van de grote stenen structuren uit de periode die we de nieuwe steentijd noemen, die ongeveer 11.000 jaar geleden begon, hadden een volkomen ander bewustzijn dan het onze en ook hun kennis was van geheel andere aard. Zij zouden zich niet hebben kunnen meten met onze rationele kennis, met de grote hoeveelheid informatie waarover wij beschikken, maar dat weegt niet op tegen hun ‘weten met het hart’, hun verbondenheid met de schepping en de wijsheid van hun intuïtie, waarmee ze leven en medemens benaderden. Zij kenden geen scheiding tussen kunst en wetenschap, tussen religie en filosofie, astronomie en astrosofie. Ondanks dat waren zij in staat ongelooflijke bouwwerken op te richten en beschikten zij over indrukwekkende meetkundige kennis. Ze volgden nauwgezet de loop van de hemellichamen en onderkenden het belang van de wisseling van de seizoenen. Zij kenden de samenhang tussen de menselijke ‘kleine wereld’ en de macrokosmos in de grote wereld van het universum. De energiebanen in het menselijk lichaam hadden geen geheimen voor hen. De energiestromen of leylijnen die over de aarde gaan en waarlangs zij hun bouwwerken oprichtten (astronomische waarneemposten? Energieconcentratiepunten? Plaatsen van genezing? Religieuze constructies? Verzamelplaatsen van kennis?) waren voor hen net zo gewoon als voor Uit het Keltische IJzertijdperk (ca 500-100 v.Chr.) resteert het fascinerende fort Dun Aengus, uitziend over zee op de rotsen van Innishmore, een eiland aan de westkust van Ierland
18 pentagram 2/2011
ons de routeplanner. De precisie waarmee deze knooppunten corresponderen met de posities en bewegingen van de hemellichamen in die tijd laat ons verbijsterd achter; zo ooit, vinden we hier bewezen dat in de oude samenlevingen tallozen leefden uit het ‘zo boven zo beneden’. Geleerden veronderstellen dat er één enkele mondiale taal was, die nog tot 15.000 jaar geleden gesproken werd, zoals er ook gemeten en gebouwd werd met één megalithische yard als maateenheid. Taal was heilig, eigen aan het goddelijke; het woord had macht en werd zeer zorgvuldig toegepast. Niets werd vastgelegd omdat alles geweten werd. Alleen wie kennis bezaten, leidden het volk; hij die koning was, was wetend, geleerd, verbonden. Deze groepen gaven aan waar mensen zich konden vestigen; zij waren het die over de kennis van bouwen, van architectuur beschikten – alle soorten kennis waren bij hen vertegenwoordigd. Plato schrijft in zijn Kritias: ‘Gedurende vele generaties, zolang hun goddelijke aard nog voldoende kracht had, onderwierpen zij zich aan de wetten en waren zij in hun hart geneigd zich naar hun goddelijke afkomst te schikken. Want hun hart was in alle opzichten gericht op waarheid en edelmoedigheid, en zij stonden zachtmoedig en wijs tegenover elkaar in de altijd wisselende omstandigheden.’ Alles wijst erop, zeggen deze geleerden, dat vóór de zondvloed van ca. 11.000 v.Chr. (Plato plaatst de ondergang van het eiland Atlantis rond die tijd) de aarde een hoogstaande megalithische beschaving kende. Nog steeds treffen we nieuwe plaatsen aan die dit aantonen, stenen steenhoop van de getuigenis 19
het keltische christendom Ierland, het groene eiland, wordt het land van heiligen en geleerden genoemd. Daar werden jongelingen onder de leiding van de druïden, over lange perioden, door verdere fasen van ontwikkeling gevoerd tot zelfstandigheid in denken. De vroege Ierse schrijvers gebruikten het Latijnse woord ‘magi’ voor druïden. Hun religie zag van oudsher uit naar de wederkomst van het Licht, en in die gesteldheid vond het jonge zuivere christendom er een vruchtbare bodem. constructies van ongekende omvang die na de stijging van de zeespiegel onder water zijn komen te liggen. De astronomische oriëntatie, de toepassing van de megalithische yard van ca. 83 centimeter als maateenheid, die overal ter wereld schijnt te zijn toegepast en de uniforme symboliek zijn andere aanwijzingen hiervoor. John Michell (1933-2009) heeft in de jaren zeventig van de vorige eeuw veel gepubliceerd over deze energielijnen. Hoewel ze wetenschappelijk moeilijk zijn vast te stellen, zijn deskundigen op dit gebied zoals hij van mening dat de krachtlijnenstructuur die over de oppervlakte van Reconstructie van een open plaats in Manching aan de Donau (nu in Beieren), die al duizenden jaar voordat er een Keltisch oppidum (nederzetting) werd gebouwd, in gebruik was als graasweiden voor de kuddes
20 pentagram 2/2011
de aarde loopt bekend was bij de samenleving die de mysterieuze stenen bouwwerken heeft opgericht. Ze bevinden zich steeds op verknopingen, op plaatsen waar de lijnen elkaar raken of kruisen; ze geven belangrijke energieplaatsen aan. De megalithische samenleving voegde zich naar de elektrostatische impulsen van een nog steeds bestaand mysterieus web van met elkaar verbonden rechte lijnen. Tot op de dag van vandaag zijn er veel mensen die kunnen getuigen van de atmosfeer of invloed die van die plaatsen uitgaat. Michell ontdekte dat de eeuwenoude monumenten zich op volmaakte rechte lijnen met minstens twee andere stenen structuren bevinden. En dat de astronomische lijnen doorlopen naar andere stenen en vindplaatsen, steeds gericht op bakens aan de horizon. µ
Hoe zouden wij ooit het Ierse eiland kunnen vergeten, vanwaar de stralenpracht van zo’n groot licht en de zon van het geloof voor ons is opgegaan? abt Grimold van St. Gallen (omstreeks 860 n.Chr.)
H
et is in Ierland dat in de eerste eeuwen van onze jaartelling, zonder enige inmenging van buitenaf, het zo bijzondere huwelijk tot stand kwam tussen de oude mysteriewijsheid en de nieuwe impulsen van het innerlijk christendom. Het is een vergissing te denken dat de oorspronkelijk meer matriarchale en holistische cultuur van de Kelten brutaal vernietigd is door de mannelijke, autoritaire cultuur van de christenen. Dat kan misschien wel waar zijn voor de restauratiebeweging die in de zesde eeuw vanuit Rome is doorgevoerd, maar gaat zeker niet op voor het vroege Keltische christendom uit de eerste eeuwen van onze jaartelling – dat van zuiver Ierse makelij was. De waarheid is eerder dat daar, in Ierland, de nieuwe christelijke boodschap door de vertegenwoordigers van de oude mysteriën onmiddellijk is herkend, en daarop een jonge en spirituele beweging, voortgestuwd door een nieuwe Lichtimpuls van Christus, vanuit die oeroude wijsheid haar bepalende contouren ontving. Daardoor kon het Ierse christendom in de kortste tijd tot bloei komen en bevrijding spreiden tot ver buiten de grenzen, in een geleidelijk en vreedzaam proces waarbij de eigenheid van de Ierse levensinstelling nooit werd verloochend.
Handelsnetwerk Via meerdere lijnen (zie
elders in dit nummer) werden de gebeurtenissen in Palestina rond de kruisiging van Jezus onder de druïden bekend. De vele handelsbetrekkingen tussen Wales, Ierland en de Romeinse steden aan de Middellandse Zee, en de vele bezoekers die in de oudheid de centra van het druïdisme in Brittannië bezochten, maakten dit mogelijk. Overgeleverde geschriften beschreven de twee grote druïdische leringen over de eeuwigheid en onaantastbaarheid van het universum. Hun wetten werden ‘hemelse oordelen’ genoemd; zij werden altijd mondeling doorgegeven maar in opdracht van de koning van Ulster in 48 n.Chr. opgeschreven. Tweehonderd jaar later, in 266, vernieuwde koning Cormac de wetten die nog stamden uit de oudheid; hij herbouwde de academie van Tara-Skryne (gesticht in 1348 v.Chr.) en liet de druïden, waarvan er toen al velen bisschop of priester waren, onderwijs geven in geschiedenis, wetgeving en militaire training. Die ‘dubbelfunctie’ was in feite geen probleem, omdat het geen wezenlijk andere visie betrof! Daarom konden zelfs na de verovering van Ierland door de Engelsen de barden, rechters, artsen en druïden hun plaats in de maatschappij behouden. In de latere kerkgeschiedenis is deze waarheid verzwegen. In de latere gevestigde kerken verdoezelde men het feit dat het Ierse christendom in zijn ontstaan voor de volle honderd procent uit de oorspronkelijke, bevrijdende universele leringen stamde en in het geheel niet Romeins was. Het tegendeel is eerder waar: de eerste steenhoop het keltische van dechristendom getuigenis 2121
Oude Keltische hymne aan de zon Het oog van de grote god, het oog van de god van glorie het oog van de koning heerst over de scharen, het oog van de koning van het leven! Schijn over ons in tijd en seizoen, schijn over ons, mild en zonder eind! Glorie aan u, o prachtige zon glorie aan u, o zon, lichtend aanschijn van de god van alle leven!
In het Ierse graafschap Cork ligt de bijna perfecte An Drom Beag steencirkel, ook wel ‘Druïdealtaar’ genoemd. Ook deze steencirkel is zodanig gebouwd dat de denkbeeldige lijn die van de altaarsteen door het midden van de portaalstenen loopt, samenvalt met het punt waar de zon opkomt bij de winterzonnewende, 21 december
Nieuwe, andere moed Mettertijd namen deze
vermogens echter af en verloren de Kelten geleidelijk hun oude gewoonten. De gevraagde offerbereidheid en moed moesten van een heel andere aard worden. De angst diende overwonnen te worden door vroomheid, onthechting en toewijding. Basis daarvan zou de directe en onmiddellijke ervaring van het goddelijke zijn, niet alleen meer in de natuur maar ook in het eigen zelf, waarbij ieder persoonlijk in staat was de weg tot de mysteriën te gaan.
christengemeenschappen in Rome konden ontstaan door de werkzaamheid van Welshe edelen, die het nieuwe geloof uit een directe bron hadden ontvangen, en daarmee naar Rome trokken. En dat was een ander christendom dan dat wat Augustinus en Patrick vijf eeuwen later naar Ierland brachten. Triadisch weten Het waren de druïden die
reeds eeuwen eerder tot het inzicht waren gekomen waren dat hun oude mysteriewijsheid vanwege de zich aankondigende nieuwe bewustwording zou verdwijnen. Dit verklaart volledig hoe het mogelijk is geweest dat er een vrijwillige geestelijke overdracht kon plaatsvinden. Een nieuwe tijd brak aan en deze vroeg om een nieuwe inwijdingsmethode; het was hun voorspeld; het lag in hun triadische weten opgeslagen en daaraan wilden zij meewerken. 22 pentagram 2/2011
Vóór die tijd richtte de inwijding zich immers nog grotendeels op de ontwikkeling van de ikkrachten, die door extreme lichamelijke beproevingen konden worden versterkt. Het was ook niet voor niets dat de heldhaftigheid en onverschrokken moed van de Keltische krijgers de Romeinen zulk een angst inboezemden. De wereld was voor de Kelten allesbehalve herbergzaam. Men zag deze als magisch geladen, bevolkt met demonen. Alleen de harding van de krijgers in de meest barre omstandigheden maakte hen paraat voor de strijd tegen de duistere machten. Ze werden daarin geholpen door hun verbondenheid met de hen omgevende natuur, gesteund door de daarin werkzame planeetkrachten die zij dankzij de druïden kenden en als werkelijkheid konden ervaren. Die leerden hen, dat het woord Kelt ‘moedig’, ‘dapper’, ‘onverschrokken’ betekent.
Zij kenden de sterrenloop en de invloeden van de kosmos; zij waren afgestemd op de wisseling van de seizoenen. Hun voeling met het bovennatuurlijke kwam tot uiting in de verering van heilige plaatsen, plaatsen van vrijheid waar uitsluitend zuivere kracht circuleerde. In de uitgestrekte wouden op bijzondere open plekken, bij samenvloeiende beken, op speciale plaatsen aan de oevers van een rivier, maar ook bij de veel oudere dolmens en menhirs bouwden zij in hout: open, houten constructies. Daarbij beschikten ze zelf nog over een invoelende intuïtie, overblijfsel van het oude vermogen tot helderzien van de mensheid, waardoor zij de directe wisselwerking met de omringende natuurkrachten konden waarnemen. Aanwijzingen daarvoor zien we terug in hun schedeltonsuur en in het lange nekhaar, die deze verbondenheid verbeeldden.
Hun diep doorvoelde verering van de zon als beeld van het aangezicht van God stelde hen open voor de ontmoeting met Christus als de zonnekoning, de centrale planeetgeest. In dat mysterie herkenden de druïden de overwinning van het licht op de duisternis, zoals dat voorheen bij midwinter werd gevierd. De druïden hebben steeds bestreden dat het Licht van de zon, als een wrekende, bloed eisende godheid gediend moest worden. Het enige offer dat er gevraagd wordt is die van het zelf. In de strijd, waar nodig, in de krijgstucht, om die houding te leren. Want vanaf nu ging het om een nieuwe energie: liefde. In navolging van de godszoon diende men nu zichzelf te offeren, een offer waaraan geen bloed te pas hoefde te komen. Zo zijn Wales en Ierland de enige gebieden waar het christendom zonder bloedvergieten binnenkwam. Hier verliep de kerstening spontaan, zonder hardhandig te zijn opgelegd – omdat het er al was! Het bekeringsproces van verering van natuurkrachten tot innerlijke steenhoop van de getuigenis 23
De bovennatuurlijke gevoeligheid van de Kelten kwam ook tot uiting in de verering van heilige plaatsen, plaatsen van vrijheid waar uitsluitend zuivere kracht circuleerde
omvorming door de nieuwe geestkrachten was spontaan – omdat het begrepen werd. In overeenstemming met hun onafhankelijke aard en trouw aan tradities ontwikkelden de Ierse leiders van het volk een uniek samengaan van het nieuwe geloof en hun oude inwijdingswegen. Omdat de Ieren nooit door de Romeinen waren overheerst, en hun eigen eredienst de komst van een brenger van het Licht voorspelde, namen zij het christendom spoedig en op vanzelfsprekende wijze aan. Patrick Zoals Augustinus voordat hij ‘kerkvader’
werd, eerst gevormd was door de manicheeën werd Patrick gevormd door de druïden. Hij kwam van het Britse eiland en werd gevangen genomen door de Gaels. Als slaaf van een druïde schijnt hij veel geleerd te hebben van de leringen en magie van de druïden. Hij bekeerde zich tot het christendom en zag het als zijn opdracht de Gaels te bekeren. In die rol doopte hij en wijdde hij priesters. Juist de in het oog springende overeenkomsten tussen het nieuwe christendom en het Keltische druïdisme maakten dat hij in Ierland de tweede ronde van kerstening kon inluiden. Zover althans de informatie van de christelijke monniken strekt, die stamt uit de eerste bronnen van de vijfde eeuw, toen Patrick als missionaris van Rome rondreisde. En het was een heel ander christendom dan de bevrijdende impuls die de insulae sacrae in de eerste eeuw bereikte! Daarom hield de kerk het beeld hoog van een kerstening waarvan Patrick de grondslagen had gelegd. Tweehonderd jaar na zijn dood werd hij 24 pentagram 2/2011
opgevoerd als grondlegger van het christendom – terwijl hij slechts symbool kan staan voor een ander soort christendom dat vanaf de achtste eeuw Ierland onder invloed van Rome heeft gebracht. Het is evenwel evident dat diens militante bestrijding van de ‘heidense’ gewoonten veel beter paste in de geschiedschrijving van de overwinnaars. In de gloed van zijn ijver is evenwel de Keltische erfenis van de druïden en de druïdische wijsheid verdwenen. In zijn tijd werden niet minder dan 180 boekwerken met daarin de lotgevallen van de druïden verbrand. En dat terwijl hij in zijn Confessio zelf toegeeft in Ierland christenen aangetroffen te hebben die ‘uit zichzelf tot het christendom waren gekomen’. Na de kerstening door Patrick liet men alle specialisaties die niet in overeenstemming waren met het christelijk geloof vallen en werden de (hogere) druïden, de werkelijke ‘magi’, ver gehouden van de priesterambten. Zo verdween de mondelinge overlevering die in de eerste, nog niet gekerstende eeuwen nog een duidelijke rol speelde, en die later, deels, opgeschreven werd. Men krijgt uit deze teksten met hun sprookjesachtige elementen en hun mythologische symbolen een beeld van de druïden in verscheidene functies. Er is een merkbaar onderscheid tussen een hogere priesterklasse en een lagere. Het algemene begrip ‘drui’ gold eerst voor alle leden van de priesterklasse. Caesar schrijft het woord in de Gallische vorm als ‘druis’ en latere auteurs als ‘druida’. Nadat Ierland gekerstend werd, verliest het woord deze betekenis en werd het uitsluitend van toepassing
op de lagere priesterklassen, een soort sjamanisten die zich veelal met tovenarij bezighielden. Barden, volksdichters of volkszangers waren oorspronkelijk ook leden van de priesterklasse. In Gallië en Wales speelt de bard, als troubadour, tot aan het einde van de middeleeuwen een rol in de christelijke samenleving. Leringen Door de vele benamingen van de
individuele categorieën en hun functies binnen de klasse van de druïden mogen wij echter de belangrijkste betekenis van het woord ‘druïde’ – ‘hij die wijsheid en weten bezit’ niet vergeten. Geleidelijk verdween de betekenis van het woord uit het bewustzijn van de Keltische volkeren; in Bretagne is het geheel verdwenen, zeker na de kerstening, en daar kwam er ‘heksenmeester’ of ‘tovenaar’ voor in de plaats. Voor hen die de innerlijke leringen al enigszins konden begrijpen, richtten de druïden oases in van rust en kennis, terwijl zij die nog niet zo ver waren begeleid werden op hun ervaringsweg; waarbij ze morele waarden van moed, dapperheid en verantwoording aangereikt kregen. De leringen van de druïden, de triades, bevatten een grote diepgang, en veel universele elementen vinden we erin terug. Sommigen menen vedisch weten, kennis uit het oosten erin te herkennen. Er is duidelijk sprake van een rechtstreekse invloed vanuit Egypte en Syrië. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Ierse monnikendom zoveel gelijkenis vertoont met de spiritualiteit van de oosterse woestijnvaders; er waren contacten, over en weer. Zo onder-
nam een van de eerste grote theologen, Pelagius, reizen naar Palestina en Noord-Afrika, en kwam daar in aanraking gekomen met de gnosis van Alexandrië. En Caesar zegt over hen: ‘De druïden maken de onsterfelijkheid van de ziel tot de basis van hun leringen. Zij onderwijzen dat de zielen niet verdwijnen, maar van het ene lichaam naar het andere gaan. Zij zien dat als hun belangrijkste drijfveer tot het leiden van een deugdzaam leven.’ Een van hun leringen was: Alle einde is een begin, alle begin is een einde. Hun drievoudige cirkels stelden de mens voor de drie werelden van de Keltische kosmogonie: De cirkel van Abred is die van de cirkelgang door de ervaring in de stof en haar dualiteit. De cirkel van Gwynfyd is de wereld van heerlijkheid en zaligheid van geestelijk zijn. De cirkel van Ceugant is het goddelijke, onveranderlijke, onkenbare. De Griekse wijsgeer Hekataeus van Abdera (ca. 350 v.Chr.) beschrijft reeds de religie en maatschappijvorm van Ierland en maakt melding van een oud geloof van de priesters. De doden die gereed waren voor Gwynfyd (het geestelijke gebied) werden door de maan afgestoten en door de zon aangetrokken waar zij voor altijd bleven, terwijl zij die nog niet gereed waren door de zon afgestoten en aangetrokken door de maan terugkeerden op aarde na een verblijf in de maanvalleien. µ steenhoop van de getuigenis 25
eiré – onafhankelijk, magisch, onoverwinnelijk Ierland, dat golvende landschap, omringd door een rand van heuvels en bergen die het tegen de altijd aanwezige zee beschermen, is sedert lang omweven door een waas van mysterie. Aan de oostkust vind je een leeg duinlandschap en schone en verlaten zandstranden; de westkust is grillig en ruw, waar fjordachtige inhammen de hoge rotsen en de loodrechte kliffen doorklieven.
V
oor de Grieken was Hibernia (‘het winterland uit de golven geboren’) ooit een van de belangrijke woonplaatsen voor de Hyperboreeërs, de verre voorvaderen van de Kelten. Ooit behoorde Eiré tot het vasteland van Atlantis. Het was, naar verluidt in de esoterische verslagen, ‘in de tijden dat de zonen van de Hyperboreeërs, de Scythen, dit land bewoonden, dat de archidruïde Rama zijn zending aanving en een gedeelte van deze bewoners van het noorden naar het oosten voerde en hen binnenleidde in een nieuw mensheidstijdperk’. Een gedeelte van deze groep, ook Kelten genaamd, vestigde zich later vanuit Midden-Azië onder andere in Ierland. Ierland, maar ook Engeland worden vaak aangeduid met de mysterieuze naam: insulae sacrae. Dat laat onverlet dat ‘het heilige eiland’ eeuwenlang de teisteringen zag van onderlinge haat, nijd en de ene na de andere oorlog. En toch wordt Eiré soms zelfs het Egypte van het Westen genoemd. Het is goed onderscheid te maken tussen de Keltische veroveraars en hun vrij gewelddadige volkse cultuur en de oorspronkelijke ‘autochtone’ druïdische cultuur die veel ouder is en zeer hoogstaand. In de mythen en sagen lopen die cultuurwerelden door elkaar. Eiré is de plaats waar magische steenformaties nog getuigen van een oeroude beschaving. Men spreekt van protodruïdische oorsprongen, en het is waarschijnlijk dat de latere druïden daarvan gebruik maakten. Men noemt het druïdisme vaak in één adem met de Kelten, maar in feite is er wat hen be26 pentagram 2/2011
Het laatste avondmaal. Afbeelding uit een middeleeuws manuscript, vervaardigd te Edessa (Syrië, nu Turkije). Hier was de bakermat en het eerste centrum van het Aramese christendom
steenhoop van de getuigenis 27
Een nieuwe impuls straalt de oude leringen van de bevrijding van het goddelijke in de mens, over de wereld uit
treft sprake van een geheel andere oorsprong. Zoals de fraaie maretak gedragen wordt door de eik en er een bijzondere bekoring van uitgaat, zo verleenden de druïden aan de Kelten – onbedorven maar ook rauw – een bijzonder en mysterieus karakter. Het optreden van de druïden gaat terug op een veel oudere zonnecultus die men wel eens aanduidt als de ‘protodruïden’. In dit verband spreekt de Griekse geschiedschrijver Diodorus van Sicilië (1ste eeuw n.Chr.) over een zonnecultus op een eiland in het noorden. En Plinius schrijft: ‘… hun land is open voor de zon en heeft een aangename temperatuur zonder al te veel wind. De bewoners leven in wouden en grotten waar ze geheel ongestoord hun goden vereren, levend in gemeenschappen: zij kennen oorlog noch ziekte.’ Aristeas, een priester van Apollo, beschrijft Hyperborea als ‘een legendarisch land waar de mensen in vrede leven, een vegetarisch dieet volgen, gelukkig en moedig zijn.’ In dit verband is het interessant dat Apollo volgens Herodotos vereerd wordt als ‘de zonnegod, komend uit het winterland Hibernia’. Daar zou zich de berg Meroe bevinden, waar deze en de andere wereld elkaar ontmoeten, het centrum van de wereld! Verwachting Op dit magische eiland, Eiré,
dat is Brittannië en Ierland, bloeide om tal van redenen het druïdisme heel wat langer dan elders in Europa en liep het als het ware naadloos over in het oorspronkelijke christendom, dat al heel vroeg Ierland bereikte. De snelle verbreiding van deze nieuwe godsdienst is moeilijk an28 pentagram 2/2011
ders te verklaren dan door de hulp en de steun van de druïden. Zij verwachtten immers Yesu en Christus als het Licht der wereld, het Licht dat vanuit de geestelijke zon de aarde weer verbond met het goddelijke beginsel in de kosmos en de aardse mens met diens goddelijke prototype. Tertullianus spreekt van ‘een volk, niet veroverd door de Romeinen, maar niettemin onderworpen aan Christus’. De Engelse geschiedschrijver Gildas schrijft in 560 over ‘een eiland ver van de wereld en de zichtbare zon, die de stralen van licht, de heilige voorschriften van Christus, de ware zon ontvangen hadden.’ Veel schrijvers hebben vastgelegd dat Jozef van Arimathea en zijn elf gezellen, in 38 n.Chr. te Avalon aangekomen, binnen de kortste keren de nieuwe bevrijdende leringen naar het Silurische hof hebben gebracht. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat er in die tijd nog geen sprake is van enig christendom: maar van een nieuwe impuls, die de oude leringen van de bevrijding van het goddelijke in de mens, geladen met nieuwe kosmische kracht, over de wereld uitstraalt. Dat is de ware achtergrond achter het gebeuren op Golgotha! Het is Jozef van Arimathea, een handelaar in tin (eigenlijk afkomstig uit Marmore in Egypte) die na het jaar 38 de fameuze koning Llyr (koning Lear uit Shakespeares toneelstuk) bekend maakt met de nieuwe leringen. Deze bouwt in Llandaff (Wales) de eerste christelijke tempel! De oude annalen vertellen dat de heersers van Silurië hem 12 ‘hydes’ (600 hectaren) land schonken op een ‘vorstelijk eiland’, waar later Glastonbury verrijst.
Bijzondere vermelding verdient nog Llyrs zoon Bran, die als bijnaam krijgt: ‘de Gezegende’. Bran en zijn zoon Caradoc omarmen de nieuwe religie van het Licht, laten zich dopen en verklaren hun hele rijk tot christelijk domein. ‘Het christendom is in Brittannië begonnen met Bran en Caradoc, vóór het jaar 50 n.Chr.’, zegt een van de Harleian manuscripten. Het gevolg is, dat Cornwall en Wales, dat toen bekend stond als Silurië, het eerste christelijke koninkrijk ter wereld was. Het machtige Rome uit de eerste eeuw van onze jaartelling buigt voor Claudius’ decreet om alle christendom en druïdisme in Brittannië uit te roeien. Maar dat lukt vier opeenvolgende generaals niet eens! En in een wapenstilstand van zes maanden wordt Caradoc uitgenodigd naar Rome te komen voor onderhandelingen. Caradocs zuster trouwt met de Romeinse generaal Plautius en blijft in Rome, net als zijn vader Bran en zijn grootvader Llyr die voor hem in Rome gegijzeld worden. Enige jaren na zijn terugkeer naar de ‘eilanden van tin’ wordt hij evenwel door verraad overwonnen en voeren de Romeinen Caradoc in een triomftocht door Rome. En Rome siddert voor de nooit overwonnen Keltische Britten. Maar in een nooit eerder geziene geste van welwillendheid – zoals Tacitus die in zijn Annalen beschrijft – schenkt Claudius hun genade en het leven. De zeven jaren van ballingschap brengen zij door in een huis dat nu nog bekend staat als het ‘Britse paleis’. Daar ontvangen zij de vele vluchtelingen uit Judea; daar zijn zij de
Maretak, mistletoe of Viscum album
eersten en de belangrijksten die met hun hoge levenswandel de bevrijdende godsdienst van Jezus de heer bevestigen en het grote verlangen naar nieuw leven in Christus’ zonnesfeer ontsteken in de harten van duizenden zoekers van de antieke wereld. Als zij teruggaan, ongeveer 58 n.Chr., blijven Linus en Claudia, twee van hun kinderen, in Rome wonen om zich te wijden aan de nieuwe gemeenschap aldaar. De andere kinderen gaan met hen mee terug. De grote afkeer die de heldhaftige druïdischchristelijke samenleving had van het Romeinse rijk verschilt in niets van de weerzin die Hendrik VIII en Elizabeth I voelden tegen de rooms-Spaanse invloed in de Engelse kerk, en het is dezelfde onafhankelijke Engelse geest die tijdens The Battle of Britain de ommekeer bewerkstelligde in de Tweede Wereldoorlog. µ steenhoop van de getuigenis 29
een waarachtig ridder De zoektocht naar de graal is een queeste die ieder mens in zichzelf kan aangaan. Overmoed en ongeduld, geen mens is onschuldig. Het mysterie van de graal is uiteindelijk het mysterie van het bloed.
Z
o luidt de legende: ‘Steeds weer had de wijze aan Artus laten zien dat in elke stam, in elk rijk, in elke wereld, de mens gevangen zit tussen aarde en hemel, duisternis en licht. En eenmaal vertelde hij hem over de graal. ‘Wat is de graal?’ had de jonge Artus gevraagd. ‘Een schaal, een beker, die het bloed opving van de gekruisigde!’ Hij had hem verteld dat deze schaal – dit symbool – nog in deze wereld moest zijn, in die dagen nog wel! Velen hebben ernaar gezocht. Zij wisten dat het bezit, zelfs de aanblik ervan gezondheid, eeuwig leven zou schenken, dat het de sleutel was om de geheimen van het leven te ontsluiten. ‘Is het zoeken naar de graal dan het menselijke streven naar een hoger, ander leven?’ ‘Nee,’ had de wijze geantwoord. ‘Het is de zin van het leven en het is het enige wat aan het leven inhoud geeft.’ Schuld en onschuld Arthur of Artus is
steevast verbonden met de graallegende. Wij, westerlingen, gaan er vanuit dat de graal zijn oorsprong heeft in het middeleeuwse ridderdom dat opkwam na de val van het Romeinse Rijk. We kennen uit de Arthurlegendes de ridders van de Ronde Tafel. We kennen de strijd van Arthur tegen zijn eigen schepping, zijn zoon uit zijn huwelijk met Morgan La Faye. Deze zoon, Mordred, begeert haar eveneens en dwarsboomt het werk van zijn vader. Arthur doodt hem in een hevige strijd, maar raakt zelf gevaarlijk geSt. Guilhelm le Desert 30 pentagram 2/2011
steenhoop van de getuigenis 31
En wie studeerden daar? De adellijken, de rijke jongeren van de burchten, de zonen en dochters van de versterkte boerderijen en de kastelen op de hoge bergen, zoals vroeger veelbelovende jongeren studeerden aan de talrijke druïdenscholen in Gallië en Brittannië
wond. Hevig lijdend drijft hij weg in een boot, verdwijnend in de nevelslierten van Avalon en het enige wat blijft is de overlevering dat deze grootste koning van Engeland niet dood is maar slaapt en eenmaal, wanneer het rijk hersteld is, terug zal keren als koning van de graal en regeren zal als vredevorst. Is dit een soort bloedschande? Plaatsen wij al deze aspecten eens in de mens zoals J. van Rijckenborgh, de stichter van het Lectorium Rosicrucianum dat doet. In Arthur herkent u de geest, de microkosmische koning. Morgan la Faye is de ziel die, altijd afhankelijk van wie haar bestuurt, leiding geeft, en Mordred is een van de persoonlijkheidskrachten die de ziel geheel voor zijn eigen doeleinden wil winnen. Het is het verraad zoals het steeds weer voorkomt, waarvan de bekendste uiting misschien wel het verhaal over Judas is geweest. Het speelt zich allemaal binnen de ene mens af – in dit verband is geen mens onschuldig. Over die schuld en onschuld gaat de legende van de graal. We kennen de eeuwen trotserende legende van de zoektocht naar de graal, de queeste van Walewijn, van Galahad en Parcival. De oorsprong is nog veel ouder. We kennen in de verhalen van de Perzen al een bron die hetzelfde onderwerp behandelt. Een jonge dwaas die aan het hof wil komen, de trotse hofhouding weerstaat en bij de koning komt om hem te vragen wat er nodig is om een waardig ridder – lees: mens – te worden. ‘Vind de schaal met het geheim van de eeuwige jeugd, van het ene leven’, is het antwoord. Soms is het geen schaal maar een 32 pentagram 2/2011
kostbare parel zoals in dit fragment, toegeschreven aan Mani die het van de apostel Thomas zou hebben gekregen: ‘Word wakker en sta op uit de slaap, en luister naar de woorden van onze brief! Zie in dat je een koningszoon bent! In wiens slavernij ben je gekomen? Herinner je de parel, waarom je naar Egypte bent gezonden. Herinner je het stralende gewaad, de gouden mantel waarmee je weer zult worden omhangen…’ Bakermat van de graal De graal werd niet in
Engeland aangetroffen. Geschiedschrijvers zeggen dat er in Occitanië al in de zesde eeuw een koninkrijk was dat de graal in hoge ere hield. Het strekte zich uit van Zuid-Frankrijk tot over de Pyreneeën in Noordoost-Spanje. De graafschappen van Razès, Barcelona en Toulouse en het hertogdom van Aquitanië behoorden ertoe. Het is de bakermat van de graal, de moederschoot van het katharisme. In Guilhelm le Desert, of Gellone, zoals het plaatsje ten noorden van Montpellier toen heette, was in die tijd een universiteit, gewijd aan de studie van de religie, die naast de joodse mystiek en de Arabische invloeden de mysteriën van de graal bewaarde. In vroegmiddeleeuws Frankrijk en Spanje waren er verschillende van deze scholen. Guilhelm le Desert, dat later een klooster werd, was in die tijd vermaard om zijn geleerden en zijn indrukwekkende bibliotheek. In deze stad bloeide in Karel de Grotes tijd een
geweldige cultus op rond Maria Magdalena. Daar vinden we de eerste Europese sporen van de Parcival-sage. En wie studeerden daar? De adellijken, de rijke jongeren van de burchten, de zonen en dochters van de versterkte boerderijen en de kastelen op de hoge bergen, zoals vroeger veelbelovende jongeren studeerden aan de talrijke druïdenscholen in Gallië en Brittannië. Daar studeerden de minnezangers, daar leerden de troubadours de graalsage zingen en vertellen en zo werd de geschiedenis van Parcival van generatie op generatie doorgegeven, om na eeuwen door Chrétien de Troyes en Von Eschenbach opgeschreven te worden. Zij waren de eersten die het graalverhaal in zijn geheel ongecensureerd opschreven. Een fragment uit de graallegende van Wolfram von Eschenbach: ‘Op weg gaat hij, Parcival, jong, nog nooit buiten zijn beschermende hoeve geweest, nog nooit door de wereld aangeraakt, door zijn moeder in een narrenpak gestoken omdat zij dacht dat een jonge dwaas in een wereld vol wreedheid met milde spot weggehoond zou worden. Een waarachtig ridder dient, is barmhartig en veroordeelt geen mens, wat ze ook zeggen en doen, want geen mens heeft zichzelf gemaakt...’
Wat een onwereldse levenshouding! Maar juist in het begin is het met name de onschuld die de ware zoeker beschermt. Wanneer hij vertrekt sterft zijn eerste slachtoffer, Herzeloide, zijn eigen moeder, van verdriet om hem. Dan rijst de vraag: wat is die onschuld? We citeren weer Wolfram: ‘Hoe kwam de graal in deze streek?’ was een vraag aan Peschor, de graalkoning. Waarop de koning antwoordde: ‘Toen Jezus gekruisigd was, nam Jozef van Arimathea hem, samen met Nicodemus, van het kruis af. Hierop werd Jozef in een donkere kerker geworpen waar zij hem van honger en ellende wilden laten omkomen. Hij verbleef hierin veertig jaren zonder eten of drinken. Maar de heer en heiland zond hem de heilige graal om hem te bedienen, elke dag twee of driemaal. Hij gaf hem voedsel dat heerlijker was dan het hemelse manna. En zolang Jozef ingesloten bleef, onderging hij geen enkel leed of moeilijkheid door het ontvangen van de graal en door de heiligheid ervan. Toen Titus en Vespasianus in het land van Judea kwamen, verlosten zij Jozef uit de gevangenis en namen hem mee naar Rome. Jozef nam de kostbare lans en daarna kwam de graal door Gods goedgunstigheid weer in zijn bezit.’ Enige tijd daarna, toen steenhoop van de getuigenis 33
Het paard is een archetype voor het gemoed, dat evenwel zonder de krachtige leiding van de geestmens stuurloos is
de discipelen van Jezus zich verspreidden, voer Jozef (met Maria Magdalena) naar deze streek (Occitanië). Zij gingen aan land in Massilia, het tegenwoordige Marseille. Peschor, de Graalkoning, vervolgt zijn relaas: ‘Hij bouwde dit riddergoed en werd koning van het land; ik ben van zijn nakomelingschap en van zijn geslacht. Toen hij zijn ziel in Gods handen gaf, werden de kostbare relikwieën: de schaal, de graal, de lans, bewaard; sedertdien zijn zij niet weggeweest en zij zullen, met Gods hulp, niet meer weggaan. Koning Peschor sterft, en Parcival neemt zijn plaats in. Koning Artus woonde de kroningsfeesten bij. En het was de heilige graal die dienst deed en alle aanwezigen laafde.’ Overmoedig en ongedurig Voort gaat de
zoektocht van Parcival. Wat zoekt hij? ’Dienen en God zoeken’ zijn de waarden die zijn moeder Herzeloide hem meegaf. Waar zoekt hij? Opnieuw blijkt dat wie de graal zoekt, de krachten van het menselijke bloed dient te onderzoeken. Want daarin woont naast strijd zeker ook liefde. De geest van de waarheid waait door de vertellingen over de zoektocht naar de graal omdat deze de natuur op geen enkele manier afwijst maar haar de plaats geeft die haar toekomt. Zij wijst de zwakke niet af. Zij leert ons Parcival kennen als een overmoedige ongedurige zoeker die de kracht van het bloed op vele manieren onder ogen krijgt. Condwiramur woont op een burcht; Parcival is een dwalende die zijn paard de weg laat kiezen. Het paard is een archetype 34 pentagram 2/2011
voor zijn gemoed dat weliswaar open, weliswaar onschuldig is, maar dat zonder de krachtige leiding van de geestmens van weleer stuurloos is. Het is een lange weg naar de graal. En nog is hij de tocht niet begonnen! Wat is de graal? In de grot van Trevrizent leert Parcival meer: ‘De graal symboliseert een lapis ex coelis, een hemelsteen [...]’ ‘Hoort wat de strijdende ridderschap voeding verschaft: Zij leven van een steen die edel in zijn soort moet zijn. Is hij nog onbekend, zijn naam wordt u hier genoemd: hij heet lapis exilis. Door zijn kracht verbrandt de feniks zodat hij tot as wordt en dan verjongd de gloed ontzweeft. De feniks schudt zijn veren en verkrijgt opnieuw een lichte glans zodat hij schoner wordt dan ooit. Al heeft een mens nog zoveel pijn, hij zal niet sterven op dezelfde dag waarop hij de steen aanschouwen mag en ook de volgende week niet. Ook zal zijn aanzicht niet worden ontsierd: de kleur blijft helder en zuiver als hij dagelijks de steen aanschouwt zoals hij in zijn beste tijd eens was, als jongeling of meisje. Zag hij de steen tweehonderd jaar, zijn haar zou niet vergrijzen.
Zo’n kracht geeft aan de mens de steen dat zijn vlees en gebeente op slag verjongen. Deze steen wordt graal genoemd.’
Een Keltische phalera of borstplaat voor een krijger, te beschouwen als een voorloper van onze medailles. Deze dateert uit ca 100 v. Chr. en is gevonden te Manerbio sul Mella, in Noord-Italië
Wie zo’n steen bezit, wie daarvan de koning is, zou men toch zeker onoverwinnelijk achten. Maar Amfortas, de Graalkoning (en wij kunnen hem zien als de mens van de grootheid, steenhoop van de getuigenis 35
johannes scotus, een ierse vrijdenker Terwijl elders in Europa men zich reeds in de duistere middeleeuwen bevindt, is daar Johannes Scotus Eriugena, als een eenzaam roepende in een steeds meer verdorrende geestelijke woestijn. Deze Erigena (ca. 810-877), zoals hij kortweg wordt genoemd, draagt met recht het predicaat ‘de laatste christelijke universalist’. Zijn Ierse afkomst verraadt hij met de overduidelijke verwijzing in zijn naam: zowel Scotus als Eriugena betekent eenvoudigweg: afkomstig uit Ierland. het oorspronkelijke menselijke prototype), lijdt en geen medicijn, geen kruid en geen sterrenmiddel kan hem genezen. Slechts een uit liefde gestelde vraag, op de juiste plaats en het juiste uur gesteld, kan de onzuiverheid, de stoot van een heidense lans en het verlies van scheppingskracht stelpen want dat is waar de koning gewond is. Nu rijst de vraag: ‘Waarom moet de graalkoning lijden?’ Het geheim is dit: eeuwig komt uit Isis de levende, dus de mater, de zoon, de kracht, de wording voort. Het is de geest, God, de onuitsprekelijke, die de oorspronkelijke werelden en de oorspronkelijke manas voortbrengt. En hier, in onze ervaringswereld, nemen wij dit leven als vanzelfsprekend aan, leven het, gebruiken het, verbruiken het zonder erbij stil staan, zonder een enkel gevoel van verantwoording misbruiken wij het, vernietigen het zelfs. Juist om die dood, het sterven van het Licht, lijdt Amfortas. Hij kan niet meer voortbrengen, scheppen, en slechts een onschuldige jongeling als Parcival, die als Johannes de wegen bereidt voor wie na hem komt, kan hem redden, door het stellen van de vraag.
Zo luidt de legende: ‘Het is Parcival, die onschuldig maar hoogmoedig – een merkwaardige paradox – aan de queeste begonnen is, die deze succesvol beëindigt. Op zeker moment trekt hij op met een andere ridder die volkomen in evenwicht is met het licht dat van de graal uitgaat: Galahad. En als dan, midden in een woud, op een magisch moment de hemel openbreekt en dat licht en die glans een brug vormen naar het ‘onbereikbare gebied’ (er wordt gezegd dat de graal niet meer in de stoffelijke wereld aangetroffen wordt) van de waarlijk levenden, dan is Parcival tot in het hart geroerd – hij heeft immers zijn leven gegeven – maar is het Galahad, de geestmens, die de brug overtrekt. En Parcival, de hoeder van de graalburcht die op de grens van die twee gebieden ligt, blijft nu als wetende, een grensganger in deze wereld, om te getuigen van het Licht. µ
M
ogelijk verklaart die afkomst voor een deel zijn stoutmoedige benadering van de werkelijkheid: die gaat uit van de alomvattende eenheid van de dingen. Het weinige wat we van hem verder weten illustreert het lot van iemand die in de donkerste aardenacht iets van het Licht van de goddelijke wijsheid wil laten schijnen. En ook al vind je nauwelijks nog sporen van zijn werk in de eeuwen die volgen – in de dertiende eeuw beveelt de paus zelfs wat er nog van zijn schrijven over is te verbranden – toch is zijn invloed op latere denkers onmiskenbaar. Het begint er al mee dat Erigena een van de weinigen is die nog het Grieks beheersen. Waar heeft hij dat geleerd? Wie heeft hem daarin onderricht gegeven? Dat blijft een raadsel. Hij vertaalt en bewaart daardoor voor ons De Hemelse Hiërarchieën, dat een enorm invloedrijk geschrift werd; Dante’s Goddelijke Komedie is bijvoorbeeld ondenkbaar zonder deze basis. Zo vormt hij een brug naar de wijsheid van de oude mysteriën, op een moment dat hun kracht is uitgewerkt maar nieuwe impulsen nog geen vorm hebben gekregen, en dat weten voor Europa totaal verloren dreigt te gaan.
Nieuwe deugden Het mysterie van de graal
is uiteindelijk het mysterie van het bloed – en van de transfiguratie van het bloed. Nieuwe deugden, eigenschappen van de geestzielemens, komen vrij, waardoor de voeding van de graal opgenomen wordt. Dan zal een heel ander wezen van hoge geestelijke oorsprong zijn leven veranderen en er kleur, glans en zin aan geven. 36 pentagram 2/2011
Vrije denker Johannes Scotus is daarvoor
bijzonder geschikt omdat hij de Ierse geest, zo diepgaand beïnvloed door zijn druïdische verleden, zuiver aanvoelt. Het goddelijke is een onuitsprekelijke werkelijkheid. We kunnen deze immers niet omschrijven; we kunnen alleen aangeven wat deze werkelijkheid niet is. Woorden
schieten tekort en omschrijvingen geven slechts aan wat God niet is. Een deel van het verheven goddelijke is in de mens en ook dat is onmogelijk te beschrijven: in essentie ongebonden, oneindig en absoluut onaantastbaar. Scotus valt op door zijn evenwichtig oordeel want al gauw roept de koning van het WestFrankische Rijk, Karel II de Kale (823–877), hem naar Parijs, als hoofd van de paleisschool van de Karolingers in die stad. Daar dient hij te bemiddelen in een dispuut rond de goddelijke voorzienigheid, een nasleep van het oude theologische conflict tussen Augustinus en die andere Ierse ‘ketter’ Pelagius (360-418?), die het niet eens is met diens leerstuk van de erfzonde. Maar ook Erigena kan zich niet voorstellen dat de mens tot iets anders is voorbestemd dan tot vrijheid en heiligheid. Bijzonder modern is hij! De mens, betoogt hij, is een microkosmos van het grote universum. In hem werken de zintuigen van de natuur maar hij kan met zijn rede de oorzaken en de werkzaamheden van de natuur nagaan. Daar komt bij dat de mens niet alleen een natuurlijk wezen is. In hem is ook een goddelijk deel. Dat wat afgescheiden is, wat ‘zondig’ is, behoort bij de natuurlijke wereld. Maar het goddelijke in hem zou maken dat hij – door genade – weer zou kunnen terugkeren in het goddelijke. Dat noemt hij: de terugkeer van alle levende wezens. Want, zegt hij, wat ooit uit God is voortgekomen zal eenmaal tot hem terugkeren – de oude rozenkruisersspreuk Omnia ab uno, johannes steenhoop scotus, een van ierse de getuigenis vrijdenker 3737
Als de mens niet afgeweken was dan zou hij de Schrift zelfs niet nodig hebben, durft Scotus te stellen!
omnia ad unum. Dat is in 853 voor zijn tegenstanders voldoende om zijn denken te veroordelen als pultes scottorum, wat zoveel betekent als ‘Ierse pap’. Nog bedreigender voor de kerkelijke gezagdragers is dat Erigena geen tegenstelling ziet tussen de menselijke rede en wat de Schriften leren. ‘Laat geen enkel gezag u onzeker maken of afleiden van de overtuiging die u verkrijgt door een rechtzinnig en rationeel gedrag. Waarachtig gezag spreekt de rechtzinnige rede nooit tegen, zoals deze laatste ook nooit het waarachtig gezag tegenspreekt. Zowel het ene als het andere komt ongetwijfeld voort uit dezelfde bron, de goddelijke wijsheid.’ Als één van de laatsten in zijn tijd is hij immers nog bekend met de goddelijke rede, die als goddelijke belofte erfdeel van de mens is. Hij toetst daarom elk lering aan die hoge rede. Nog sterker: als de mens niet afgeweken was dan zou hij de Schrift zelfs niet nodig hebben, durft hij te stellen! Het is hem erom te doen de verborgen betekenis in die Schrift te onthullen. Dat kan alleen door een zuivere waarneming van het hart – en dan van de geest. Periphyseion Ook zijn hoofdwerk De indeling
Een ivoren reliëf uit de tijd van Scotus toont de geleerde Gregorius omgeven door schrijvers
38 pentagram 2/2011
van de natuur, een poging tot een grootse en allesomvattende kosmologie, ondervindt geen genade bij de kerkelijke autoriteiten en het is gemakkelijk te begrijpen waarom. Voor hen was onverteerbaar dat de Ier het onderscheid vervaagt tussen de goddelijke en de menselijke natuur. Er kan inderdaad volgens Erigena slechts
van één alomvattende natuur sprake zijn waarin zowel God als mens omvat zijn, de totaliteit van alle dingen, zowel de zijnde als de niet-zijnde. God zelf overstijgt evenwel het onderscheid tussen zijn en niet-zijn. Hij is niet de maker van de zichtbare wereld. Wel komen uit hem de goddelijke ideeën voort (zo zei ook Plato het). Deze ideeën zijn het die een stoffelijke vorm zoeken om zich in uit te drukken en zich zo verder te ontwikkelen. Erigina’s verlossingsfilosofie sluit in meerdere opzichten aan bij de wijsheid van de oude Griekse denkers. Ook voor de mens stippelt Erigena nauwgezet de ontwikkeling uit die hij kan doormaken. Het is een weg die voert tot eenwording (henosis) of tot godwording (theosis), een weg van het niet-zijn naar het zijn. Heel plastisch vergelijkt hij dit proces met hoe ijzer door verhitting aan het eind alleen nog maar vuur lijkt. Op dezelfde wijze zal het schepsel in God transformeren.
Vrouw en man. In Erigena’s opvatting zijn vrouw en man gelijkwaardig. ‘De mens is meer dan zijn kunne,’ stelt hij en hij weet dat het onderscheid tussen de geslachten een gevolg is van de val en een hoog doel dient. De echte val is de val van het geestelijke, goddelijke denken (manas) in de wereld van de zintuigen, aangetrokken door die fascinerende wereld waarin het intellect vorm kan geven en daardoor gelijk lijkt te zijn aan zijn schepper. Scotus zag dat bevestigd in de heilige taal: ‘In Christus is geen man of vrouw’.
steenhoop van de getuigenis 39
Pelagius Die andere Ier, vierhonderd jaar voor Scotus, wordt wel beschouwd als een van de grootste intellectuelen van zijn tijd. Zijn leven heeft heel sterk in het teken gestaan van een kerkelijk-theologisch debat met Augustinus, juist over het begrip erfzonde. Voor Pelagius is de vrijheid van de menselijke wil het belangrijkste. Hij moet niets hebben van het begrip erfzonde. Kinderen worden volgens hem geheel onschuldig geboren; van belang is voor de mens dat hij een goed en voortreffelijk leven leidt, omdat hij dan deel kan uitmaken van de goddelijke natuur. In één van de weinige oorspronkelijke geschriften die ons van Pelagius resten, de Brief aan Demetrias, stelt hij: ‘In de vrijheid tot het goede en het boze bestaat de voortreffelijkheid van de met rede begaafde ziel. [...] Vandaar verwerven de besten lof en beloning en er zou in de standvastige geen deugd zijn als hij zich niet had kunnen overgeven aan het boze.’ En elders in dezelfde brief: ‘God heeft het tot eigendom van de mensen gemaakt, te zijn wat hij wil, opdat hij, in staat tot het goede en het boze, van nature beide zou kunnen en zijn wil op een van beide zou richten. Het vermogen het boze te doen heeft hij ons slechts daarom toegedeeld, opdat wij zijn wil naar onze wil volbrengen. Zelfs dat wij het boze doen kunnen is dus iets goeds. Het zorgt ervoor dat het goede niet gedwongen, maar vrijwillig geschiedt.’
Dat is ook de weg van het abstracte denken. Want het abstracte denken, een eigenschap van de ziel, is in staat is de dingen te bereiken die buiten de materiële, lichamelijke wereld zijn en
tijdloos zijn. Alles wat eenmaal is ontstaan, zoals materie, plaats en tijd, bestaat niet in absolute zin. Zo biedt een innerlijk veranderingsproces uitzicht op een totale terugkeer, een terugkeer van alles in God, waardoor God alles in allen zal zijn. Sot of Scot? Zijn hele leven heeft Erigena
zich gesteund geweten door zijn beschermheer Karel de Kale, tot het door de vele veroordelingen ook met hem tot een breuk is gekomen. Volgens een legendarische anekdote zaten de twee op een gegeven moment tegenover elkaar aan tafel. Vroeg Karel aan Erigena: ‘Wat kan een ‘sot’ (een dwaas) nog scheiden van een ‘scot’ (een Ier)?’ ‘Enkel een tafel’, was diens laconieke antwoord. Niet verwonderlijk dat de
stoutmoedigheid van zijn optreden en opvattingen hem ten slotte fataal is geworden. Aan het einde van zijn leven stuurt Karel hem terug naar Oxford om daar weer les te geven. Er wordt verteld dat een aanslag door een van zijn leerlingen een roemloos einde aan zijn leven heeft gemaakt. Wanneer op het vasteland de scholastieke theologie hoogtij viert, waarin Thomas van Aquino God alleen nog verstandelijk benadert, taant de invloed van Erigena die immers zegt dat slechts het goddelijke God kan omvatten. Maar mensen als Meester Eckehart hebben voor hem de grootste bewondering gehad; ook die andere gnostieke mysticus, Nicolaas Cusanus, beschouwt hem als zijn inspirator. Bij de eerste heruitgave van zijn hoofdwerk
Een diepe gedachte van Scotus ‘De grootheid van de mens ligt niet in zijn gelijkenis met de geschapen wereld maar juist in het feit dat hij geschapen is naar het beeld van de schepper van die natuur.’ Heel zuiver wijst hij op de tweevoudige natuur van de mens, en verwoordt hij de gnostieke kernwaarheid: ‘Het is door een zekere wonderlijke en begrijpelijke verdeling dat de mens in twee delen verdeeld is. Er is een deel dat geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van de schepper. Dat heeft aan geen enkele dierlijkheid deel [...] terwijl hij in het andere deel heeft aan de dierlijke natuur en voortgebracht is uit de aarde, dat wil zeggen uit de gemeenschappelijke natuur van alle dingen. In zijn diepste wezen is de menselijke natuur even onkenbaar en oneindig als de goddelijke. Deze wordt niet bepaald door de omstandigheden (ook al lijkt dat zo te zijn). Elk onderscheid tussen God en mens betreft nooit zijn essentie! Het is een gevolg van omstandigheden, het is om zijn essentie heen gekomen, en het is voortgebracht door onbegrip, zonde. Want zoals God oneindig is en ongebonden, zo is ook de oorspronkelijke menselijke natuur: open voor oneindige mogelijkheden en vervolmaking.’
staat vermeld: ‘Het beeld van dit grote genie verdient zijn plaats naast die van Dante, Bonaventura en Jacob Boehme.’ Het is als een echo van het nieuwe leven die tot ons doordringt vanuit een tijd en beschaving die – net als die van ons – in de grootst mogelijke verwarring verkeerde. µ
Keltische versieringen op een vaas uit Sopron-Burgstall, Hongarije, uit de zevende eeuw v. Chr.
40 pentagram 2/2011
steenhoop van de getuigenis 41
de graal van het licht Bijna al de middeleeuwse versies van de legenden rond de tafelronde van koning Arthur en de graal spelen zich af in Frankrijk en Groot-Brittannië en dragen een duidelijk christelijk maar ook kerkelijk stempel. De Keltische vertelkunst die zich duidelijk manifesteert in de verhalen rond Arthur en de graal, heeft de West-Europese literatuur op veel plaatsen beïnvloed.
De oude legenden van de graal in de Keltische overlevering
I
n de oude Keltische mythen en sagen speelt een magische ketel of beker vaak een grote rol. De Kelten geloofden rotsvast dat deze van goddelijke afkomst is, omdat de goden hierin de scheppende en leven brengende elementen samenmengen. Als een sterfelijke mens eruit drinkt, krijgt hij deel aan verlossende kennis en verandert van een sterfelijk in een onsterfelijk wezen. Ook de Finse Kalevala bezingt de sampo (schaal, schild of wereldzuil) en bij Plato en Hermes komen we deze tegen als het mengvat (Grieks: krater). In de vedische traditie zien we hem terug als de bron van het soma, het voedsel van de onsterfelijkheid. Een mengvat waarvan de onuitputtelijke inhoud alleen geschikt is voor ingewijden want, zeggen de Keltische verhalen: het voedsel voor een lafaard kan er niet in worden gekookt. Zo staat het in het lied Preiddeu Annwfynn (De buit van Annwfynn), een verhaal in het boek van de bard Taliesin. Het bijzondere mengvat kent een levengevende en levennemende werkzaamheid, want in verkeerde handen brengt het geen zegen maar onheil. De held zal zich eerst een moedig strijder moeten tonen alvorens de onsterfelijkheid te bereiken. Mabinogion In een ander Keltisch verhaal be-
hoort het mengvat aan Keridwen, de belangrijkste godin uit de verhalencyclus de Mabinogion, een verzamelnaam voor een aantal middeleeuwse teksten uit Wales. Keridwen vertoont veel overeenkomst met de gnostieke Sophia, de oermoeder, zij is de wederhelft van Hu-Gadarn, het Licht, de zon, maar zij is van hem gescheiden. We zien 42 pentagram 2/2011
haar als een veld, als de oernatuur, ook als een energieveld. Zij is de natuur die alle vormen baart – om tot verandering te komen, transformatie! In haar mengvat brouwt Keridwen een mengsel van pure wijsheid en kennis, dat een jaar en een dag moet koken. Gwion Bach (Taliesin) krijgt de opdracht in het brouwsel te roeren maar er komen drie druppels op zijn vingers terecht. Als hij zijn verbrande vingers in zijn mond steekt, wordt hij eensklaps alwetend. Hiermee wekt de jongen de woede op van Keridwen en zij wil hem doden. Doordat zij hem achtervolgt dwingt zij hem tot het aannemen van de vormen van verschillende dieren, zoals een haas, een vis en een vogel. Uiteindelijk verandert hij in een graankorrel en dan pikt Keridwen, die zich in een hen heeft veranderd, hem op. Negen maanden daarna geeft Keridwen het leven aan een kind: de later zo beroemde bard Taliesin. De drie druppels kunnen we zien als krachten van aanraking, omzetting en realisatie. De jonge mens Gwion assimileert de drie krachten van Keridwen. Wording, verandering en wedergeboorte voeren hem op een weg door de vier elementen heen waaruit de mens is samengesteld: lucht, aarde, vuur en water. Uiteindelijk blijken de ervaringen die hij zo opdoet, vruchteloos. Hij lijkt ten slotte verloren in een toestand van verwarring. Maar alleen op deze wijze kan hij voldoen aan de eisen die in het energieveld waarin hij zijn weg gaat, besloten liggen, de drie energieën die in het brouwsel van het mengvat verborgen zijn. Alle levenservaringen van de mens Gwion concentreren zich in de graankorrel die Keridwen,
de oernatuur, weer opneemt. En Gwion wordt wedergeboren in de nieuwe mens Taliesin – de zanger van het Licht. Taliesin, die door zijn moed de verbinding met Hu-Kadarn, – zijn vader immers – herstelt, kan zo Keridwen te boven komen en als bard in de mensenwereld hiervan getuigen.
De stenen van de Ring van Brodgar op de Orkney Eilanden zijn de restanten van een complex waar men veronderstelt dat wijzen en astronomen zich bezighielden met de studie van de kosmos en het verrichten van daarmee samenhangende magische ceremoniën. Over geheel Engeland en Brittannië lag een netwerk van ‘lage wegen’ dat de neolithische gewijde plaatsen onderling verbond. © Marco Franchino
steenhoop van de getuigenis 43
De legende van de graal, een beker die Licht uitstraalt, is al heel oud. De soefi ’s kenden deze al als een wijnbeker die door eruit te drinken spirituele dronkenschap opriep, in de zin van het geheel door het geestelijke aspect gegrepen zijn, dat volmaakt inzicht biedt en de mens een maakt met de Gnosis. De eerste die deze geestelijke waarheden verhuld in een poëtisch gewaad overdroeg, was Omar Khayyam, die in de elfde en twaalfde eeuw leefde en werkte (1048-1122). De kruisvaarders brachten deze verborgen betekenis van de beker mee terug naar Europa en interpreteerden de graal als de kelk van het laatste avondmaal. Het zoeken naar de ark, dat toen erg populair was, werd het zoeken naar de graal. Er is een analogie met het gebied dat door de kruisvaarders was verloren: in de graalsage is het weergegeven als het koninkrijk dat verwoest is. Slechts de wederopbouw van de tempel van Jeruzalem, die mogelijk zou worden als de tempelridders de overwinning zouden behalen, kon het verloren koninkrijk weer in volle glorie laten herleven. Deze benadering verklaart ook de blijvende kracht van de graallegende in de 12e eeuw. In 1197 beschreef Wolfram von Eschenbach de ridders van de Ronde Tafel als tempelridders. Aangenomen kan worden dat het verhaal van de ontdekking van het graf van Arthur (Artus) te Glastonbury Abbey (in 1190) via adellijke families zijn weg naar Frankrijk vond.
De orakelstem van Bran Bran Fendigaid de
Gezegende was de zoon van de zeegod Llyr en aan moederszijde de kleinzoon van Belenos de zonnegod. In het heldenepos huwelijkt Bran zijn zuster Branwen uit aan de koning van Ierland Matholwch. Door dat te doen wil hij alle Keltische naties verbinden. Dit is zeer tegen de zin van zijn halfbroer Efnisien. Deze valt zelfs de Ierse koning op zijn huwelijksfeest aan. Als verzoeningsgebaar schenkt Bran aan Matholwch het mengvat van wedergeboorte, waarin dode oorlogshelden opnieuw tot leven kunnen worden gebracht. Na het huwelijk gaat Branwen in Ierland aan het hof wonen. Maar het volk houdt niet van haar en met haar zoon wordt zij verstoten van het hof en moet als dienstmeid gaan werken. Nadat zij haar lievelingsraaf naar Bran heeft gestuurd om hem van haar lot op de hoogte te brengen, komt hij haar met een sterk leger te hulp, doorwaadt hij de Ierse zee en verslaat Matholwch. Branwen zorgt ervoor dat haar zoon Gwern de troonopvolger wordt. Op het overwinnningsfeest wordt de jongen echter in het vuur geworpen waarop een hevig gevecht losbarst. De Ieren zijn aan de winnende hand omdat hun krijgers in het magische vat telkens weer tot leven worden gewekt. De dader van de aanslag krijgt wroeging en vernietigt het mengvat terwijl tegelijkertijd zijn hart breekt. Bran is door een giftige pijl dodelijk gewond geraakt aan zijn dij. Hij vraagt zijn metgezellen hem het hoofd af te hakken en naar Gwynfryn (de witte heuvel waar de Tower van Londen nu staat) over te brengen. Toen Bran stierf, verdor44 pentagram 2/2011
den alle oogsten in Brittannië en het land bleef lange tijd onvruchtbaar. Slechts zeven Brittanniërs overleven en gaan met het hoofd van Bran terug naar hun land. Na veel avonturen op verschillende plekken komen zij uiteindelijk met het hoofd aan in Londen waar het begraven wordt. Gedurende hun tocht stelt het hoofd van Bran hen gerust en helpt het hen steeds alles van een zekere afstand en met enige humor te bezien. Het hoofd werd met de blik gericht op het continent begraven want het orakel had voorspeld dat dan geen invasies door vreemde volkeren zouden plaatsvinden. Uit archeologische opgravingen blijkt dat de cultus van het hoofd ook heel populair was onder de Kelten van het oude Europa. In Bran herkennen we ook Bron, één van de ridders van de Ronde Tafel van koning Arthur, en zien verder in zijn missie het beeld van de gewonde visserskoning die aangesteld is als bewaker van de graal en ten gevolge daarvan ziek en moe wordt. Voor de Kelten is het vanzelfsprekend dat het land waar hij de koning van is hierdoor onvruchtbaar is geworden. Het beeld van het afgehakte hoofd op een schaal met bloed keert in veel verhalen terug. We denken aan de verhalen van Peredur, van de Medusa of van Johannes. We kunnen hierin op verschillende niveaus het symbool zien van de oude ik-bezieling die geofferd wordt in de schaal. Want de natuurziel offert hoofd en bloed, dat wil zeggen: zijn sterfelijke ziel, zodat de latente goddelijke ziel kan ontwaken en haar gezondheid terugwinnen.
Taliesin (ca. 534-599) was een beroemde dichter (bard) die aan ten minste drie hoven van Keltische koningen actief was. Waarschijnlijk zijn gedichten van hem overgeleverd in het Boek van Taliesin (Welsh: Llyfr Taliesin). Het is een van de oudste bewaard gebleven Welshe manuscripten. Het dateert uit 1275. Het werk bevat een collectie gedichten in de Welshe taal. Andere gedichten, waaronder lyrische treurzangen, zijn ontleend aan Latijnse teksten. Opvallend zijn de verwijzingen naar koning Arthur, die ook elders voorkomen. In het manuscript vinden we ook de oudste verwijzingen in het westelijk taalgebied van de heldendaden van Herakles en Alexander de Grote.
In het verhaal van Peredur, dat eveneens in de Mabinogion verteld wordt, verdedigt Peredur de eer van Gwenhwyfar en redt haar gouden beker die door een vreemde ridder gestolen is. In ruil daarvoor mogen zijn strijders, die in wezen aspecten zijn van hemzelf, als ware graalzoekers het eiland van de gezegenden of het eiland van de jeugd bezoeken, een plaats waar zich een soort graalkasteel bevindt. Annwfynn In veel van de Keltische verhalen
bevindt de kelk, het mengvat of de bron zich in de andere wereld. In de ijlere sferen van onze wereld bevinden zich de afspiegelingen van die andere wereld. De verbinding tussen de alledaagse werkelijkheid met de fijnstoffelijke gebieden, was voor de vroegere Ieren nog niet verbroken. Die fijnstoffelijke wereld ging evenwel over in een verborgen onderwereld, Annwfynn genaamd. Soms verleent een donkere grot de toegang ertoe, vaak is die via een bron bereikbaar (ons sprookje van Vrouw Holle herinnert er nog aan), en wordt die bewaakt door negen maagden. Soms is er sprake van een wonderlijk in nevelen gehuld eiland in het Westen, nauwelijks een zeilreis ver, een sprookjesland, met vier torens, waar een zalig volk woont. Zij hebben gouden haren, huizen van wit marmer en huisraad van goud en zilver. Zij drinken uit kristallen bekers en worden beschermd door een magische wapenrusting die hen voor wonden vrijwaart. In de Avonturen van Connla voert een sprookjesfee met een glazen schip de jonge held naar
dit prachtige land, naar een gebied waar geen dood of verval kan heersen. De andere wereld lijkt eerst onbereikbaar en onaantastbaar. Toch moet later de ‘menselijke’ held, zoals bijvoorbeeld Cuchulinn in het Ierse Serglige Conculaind, dit gewijde land vrijmaken van de vijandige reuzen alvorens hij naar de aarde terug mag keren. Dat is ook zo in De strijd van Moytura, waar Lug het land van de Tuatha Dé Danaan moet verlossen van de Fomorians die de beker van overvloed, geladen met bovennatuurlijke krachten, gestolen hebben. Zo komt de graalbeker, die eertijds exclusief eigendom was van de goden, als talisman in handen van mensen. In andere verhalen worden zij de hoeders van het geneesmiddel dat in het mengvat wordt bewaard, want meer en meer drijven goden- en mensenwereld uit elkaar. Preiddeu Annwfynn Hoe gevaarlijk de
overtocht naar de andere wereld kan zijn, blijkt wel uit het verhaal van de Preiddeu Annwfynn. Hierin vertelt de held hoe hij met Arthur en drie schepen vol mannen naar Annwfynn vaart. Dit Annwfynn wordt met verschillende namen aangeduid, zoals Burcht op de Berg, of de Burcht der Vier Torens, of de Glazen Burcht. Binnen de muren van de burcht wordt Gweir, een van de drie voorname gevangenen uit Brittannië, bekend uit de Welshe triaden, in ketenen vastgehouden. De verteller, Taliesin, verhaalt hoe de mannen uitgevaren zijn om het magische en met edelstenen en parels bezette mengvat te heroveren steenhoop van de getuigenis 45
Een nieuwe, innerlijke en etherische betekenis van de graal spreidt zijn Licht, en vertelt ons van nieuwe tijden van zieleontwikkeling Lichte plaatsen in het woud, waar een lichtspel tussen de bomen speelt, hadden voor de Kelten een spirituele betekenis. Ook iedere boom of plant heeft zo zijn eigen werking en betekenis. Zo is de berk gewijd aan Bergha of Brigit, godin van het woord en de dichtkunst. De druïden vereerden haar als de godin van de wedergeboorte; zij ontvingen van haar het vermogen tot waarzeggen en tot de geneeskunst. De handwerkslieden vereerden haar als de godin van het smeedwerk.
op Pen Annwfynn, de heerser van de onderwereld. Het mengvat is de geheimzinnige bron van wijsheid en kennis, die door negen jonkvrouwen wordt behoed en verwarmd. Van het hele gezelschap keren slechts zeven mannen terug. Uit het gedicht blijkt niet op welke wijze de anderen om het leven zijn gekomen. Wel wordt op niet mis te verstane wijze korte metten gemaakt met de onwetende ‘kleine mensen’ en monniken, die niets begrijpen van de wijsheid en kennis die de bard, onmiskenbaar een van de zeven overlevenden, uitdraagt. Waar de strijder zich met al zijn natuurkrachten geeft, opoffert, voltrekt zich in hem de transformatie tot de innerlijke mens in Christus, tot de bezitter van de graalbeker, zoals het einde van het amper zestig regels tellende gedicht van Preiddur Annwfynn aangeeft: ‘Als een troep geslagen wolven drommen monniken samen na een strijd met hen die weten. Zij weten niets, niets van de dageraad die volgt op donkerste nacht. Niets van ‘s werelds loop, noch van de woedende kracht van de storm die het land aandoet. Het graf van de heilige ligt diep verborgen in de grond. Ik prijs de allerhoogste, prins van verheven woon: dat droefheid van mij wijke; Christus zij mijn loon.’
46 pentagram 2/2011
Tegenwoordig wordt wijsheid niet meer geschonken aan middelaars tussen goden en mens, zoals vroeger religieuze autoriteiten of koningen. De mens die onverschrokken met het licht van Hu-Kadarn de tegenkrachten in zichzelf bevecht, zal wijsheid winnen. Negen is het getal van de mensheid. Elke mens kan uit de graalbeker drinken want in symbolische zin draagt hij zelf het mengvat in zich. De wereld van de Kelten toont zich in haar beeldtaal als een wrede en harde wereld waarin de moedige strijder vaak sneuvelt op het veld van eer. Maar hoewel bij zijn gevaarlijke overtochten de goddelijke wereld steeds moeilijker toegankelijk wordt en ‘de godenschemering’ in volle gang is, gloort aan de verre horizon een licht dat hem iets laat vermoeden van een nieuwe dageraad. De held bespeurt een nieuw Licht; de oude symbolen herwinnen hun glans en wijzen de strijder die zich offert reeds naar de definitieve overwinning – niet alleen op de dood, maar ook op de oude natuurreligie. De magische sfeer in deze rijke Ierse verhalentraditie rond het mengvat van wedergeboorte, de bron van eeuwige jeugd, lijkt ver weg en van een andere tijd, een andere mensheidsperiode. Maar een nieuwe, innerlijke en etherische betekenis van de graal spreidt zijn Licht, en vertelt ons van nieuwe tijden van zieleontwikkeling, die aanstaande zijn. µ
steenhoop van de getuigenis 47
het ierse dichtershart van w.b yeats In Eire, zoals hij zijn geliefkoosde vaderland zelf vaak noemt, het land waarvan hij de ‘ancient ways’ zo in ere houdt, noemt men W.B. Yeats de vader van alle zangers. Veel hedendaagse schrijvers en artiesten uit dit land van liedkunst en muziek voelen zich nog altijd schatplichtig aan hem. Als er ooit een dichterzoeker was, dan wel William Butler Yeats.
De Ierse naam van de steencirkel ‘Grange Lough Gur’ in het graafschap Limerick betekent ‘Stenen van de Zon’. Met zijn diameter van 50 meter en zijn 113 stenen is het een van de grootste en meest imponerende steencirkels van Ierland, opgericht rond 2000 v. Chr. De grootste steen, Ronnach Croim Duibh, is 4 meter hoog en is 40 ton zwaar! De structuur ervan is zodanig opgezet dat in de ochtend van de zomerzonnewende, 21 juni, de zon precies in het centrum van de cirkel schijnt
48 pentagram 2/2011
William Butler Yeats (1865-1939) is evenwel niet voorbestemd om dichter te worden, maar net als zijn vader en grootvader dominee bij de Church of Ireland (de Iers-anglicaanse kerk). Hij kiest echter niet voor de theologie maar begint met een studie rechten en beeldende kunsten, om daarna al heel gauw van poëzie zijn hoofdbezigheid te maken. Dit mede onder invloed van de Ierse kunstschilder G.W. Russel (1867-1935) die in het geheimzinnige Ierse
landschap elfen en geesten kan ontwaren. Vooral in zijn vroegste werk laat Yeats zich sterk leiden door zijn liefde voor de Ierse volkstradities en door de nationalistische vrijheidsstrijd. De rode roos In zijn werk slaat het beeld van
de rode roos vaak op Ierland en de onverderfelijke volmaaktheid van zijn ‘happy townland’, maar dikwijls verbeeldt zij ook de zuivere liefde voor de onbereikbare droomvrouw. Daarnaast
en meer verborgen verwijst ‘the most secret ande inviolate rose’ naar het spirituele bereiken dat hem steeds meer drijft. En die zoektocht spreekt niet alleen uit zijn gedichten. In 1885 richt Yeats de Dublin Hermetic Society op en ontmoet in die tijd in Londen ook H.P. Blavatsky die hem vertrouwd maakt met de esoterische symboliek. Heel even, van 1888-1890, wordt hij zelfs lid van de esoterische afdeling van de Theosofische Vereniging.
© martin kiely
G
een dichter heeft Ierland en zijn Ierse ziel immers ooit zo lyrisch bezongen als hij. Je kunt daarbij misschien over het hoofd zien dat de rust die uitgaat van het Ierse landschap in zijn werk ook staat voor de innerlijke vrede die hij zoekt in zijn eigen geteisterde hart. In ieder geval weet hij met zijn onsterfelijke gedichten nog altijd het hart te raken van vele lezers die net als hij op zoek zijn naar een oorspronkelijk vaderland.
steenhoop van de getuigenis 49
Om zich ten slotte samen met zijn zielsverwante Maud Gonne aan te sluiten bij de Hermetic Order of the Golden Dawn. Dat is een rozenkruisersgezelschap met een hoofdtempel in Londen, waarin naast de stichter MacGregor Mathers ook de historicus A.E. Waite opgenomen is. Deze laatste stelde de hele geschiedenis van het rozenkruis en de vrijmetselarij te boek, maar werd vooral bekend door de naar hem genoemde tarotkaarten. Yeats schrijft voor deze groep samen met Maud zelfs heel wat initiatierituelen en blijft jarenlang een trouw lid. Deze achtergrond is duidelijk naspeurbaar in de rijke beeldentaal van zijn dichtwerk. Ook de invloeden van de geschriften van Emmanuel Swedenborg en Jacob Boehme en niet te vergeten de werken van William Blake klinken op veel plaatsen door in zijn lyriek . Yeats roeit daarmee moedig in tegen het heersende materialistische klimaat – voor hem is dat hij niet meer dan een vorm van onwetendheid. Zelf gelooft hij heilig in de onsterfelijkheid van de ziel, al voert dit geloof hem soms ook op glibberige paden en is het de oorzaak van veel mislukte ambities en van een in het algemeen niet zo gemakkelijk leven. Zo begrijpt men maar moeilijk dat hij zich op een gegeven moment waagt aan de analyse van de visioenen van zijn echtgenote die als een soort medium via automatisch schrift boodschappen van gene zijde registreert. Op basis daarvan bouwt hij in The Vision een heel esoterisch stelsel uit, waarin hij grote spiraalvormige cycli beschrijft volgens welke de geschiedenis afwisselend tussen het objectieve en het subjectieve balanceert. Boven deze tijdelijkheid bevindt zich het geestelijk zelf, de ‘inviolate spark of divinity, which stays separated from all incarnations’, dat wil zeggen de ongeschonden vonk van het goddelijke, dat geheel en al vrij is van al het stoffelijke. In dit werk vinden we ook heel wat verwijzingen naar de mythologie van Ierland waarin Yeats door zijn vele studies goed thuis is en die hij in zijn Sprookjes en volksverhalen (Fairy and Folk Tales) en De Keltische scheme50 pentagram 2/2011
ring (The Celtic Twilight) nader uitwerkt. Ondertussen is duidelijk dat zijn horizon veel verder reikt dan Ierland en de Keltische cultuur. Zo publiceert hij samen met de Indiase Sri Purohit Swami een nog steeds zeer gewaardeerde vertaling van de Oepanishaden. Een zwoegende wereld Yeats lijdt zwaar on-
der de onbestendigheid en vergankelijkheid van het leven in wat hij als ‘een zwoegende wereld’ ervaart (the labouring world). Hij gaat gebukt onder de vele zorgen die het sociale en politieke leven, maar ook zijn persoonlijke liefdesleven met zich mee brengt. Het dagelijks leven met zijn ‘donkere sterfelijke hoop’ (heavy mortal hope), dat op niet veel meer uitzicht biedt dan op een oude dag vol spijt en heimwee. Het is een thema dat met het ouder worden van de dichter steeds vaker naar voren komt, net als trouwens het heimwee naar verloren onschuld. In hem groeit het besef van de vruchteloosheid van de dingen en van het ijdele streven van mensen. Daar veranderen zijn kortstondige aanstelling als senator in het parlement en de toekenning van de Nobelprijs niet veel aan. Het bewustzijn in al zijn wijsheid niets meer voor te stellen, doet hem zichzelf gevangen zien in een web van zorgen: ‘Helaas, niets heb ik ontwikkeld, terwijl ik alles weet. Ach druïde, wat een machtig web van zorgen!’ (But now I have grown nothing, knowing all. Ah Druid, how great webs of sorrow), verzucht Fergus in zijn gesprek met een druïde. Zijn teleurstelling in de liefde inspireert Yeats tot de gouden raad: ‘Geef nooit je hele hart’ (Never give all the heart). In heel wat van zijn gedichten neemt hij bovendien de schijngeleerdheid van ‘de oude, geleerde, respectabele kaalkoppen op de korrel (the old, learned, respectable bald heads); al beweert hij over de wetenschappers meewarig dat ze, eerbiedwaardig en oud als ze zijn, in al hun geleerdheid zich van geen kwaad bewust zijn. Een bezwaard gemoed Nochtans is het niet
de tijd van leven die de mens oud en versleten
maakt, maar een bezorgd hart! Dat is de feitelijke oorzaak van alle verval, dat aan de mens vastzit als een blik aan de staart van een hond (as to a dog’s tail). Yeats weet dat het hartstocht is dat het mensenhart zo bezwaart, en dat de ziel juist datgene bemint wat haar het meest verwondt, ‘what hurts the soul my soul adores’. Die hartstocht weerhoudt de schrijver zelfs van zijn ware taak, waarbij haast alles hem van het dichten weglokt, want klaagt hij: ‘All things tempt me’. Maar Yeats biedt zijn lezers tussen de regels door ook een alternatief voor dit kommervolle leven: leer te luisteren naar de ‘bijzondere dingen die God spreekt tot de stralende harten’ (strange things said by God to the bright hearts). Dat is de kernboodschap van ‘de roos op het kruis van de tijd’ (rose upon the rood of time), waarmee hij zich als een rozenkruiser declareert. Die roos stelt haar eeuwige schoonheid tegenover haar afkeer voor de oud en eentonig geworden tijd, van de geschiedenis die zich steeds maar herhaalt. Al moet de dichter daarvoor wel komen tot een radicale ommekeer: ‘Staar niet meer in het bittere glas’ (gaze no more in the bitter glass) en doordringen tot een juiste keuze, zoals hij zich voorneemt in het gedicht De twee bomen. Beloved, gaze in thine own heart The holy tree is growing there; From joy the holy branches start And all the trembling flowers they bear. (…) There the Loves a circle go, The flaming circle of our days Gyring, spiring to and fro In those ignorant leafy ways. (…) Beloved gaze in thine own heart. Beminde, blik toch in de eigen ziel, waar de heil’ge boom nog immer groeit; In reine vreugd ontspringt daar tak na tak, en opent trillend elke bloem haar bloei. (…) Daar gaan de liefdes in hun cirkels rond, vlammende cirkels van onze dag.
Zie hoe ze wielen in wat vanzelf komt op grootse onbekende lommervolle wijze. (...) Beminde, blik toch in de eigen ziel. Een eind aan aardse vormen Twee van Yeats’
gedichten zijn ondertussen klassiekers. Ook al ontleden tal van recensenten ze tot op het bot, voor de lezer die ze in het hart aanspreken, laten ze aan duidelijkheid niets te wensen over. Over ‘Varen naar Byzantium’ (Sailing to Byzantium) verklaart de dichter zelf dat deze gewijde stad voor hem het zoeken symboliseert naar het spirituele leven. Hij bezingt haar daarom als de stad van de eeuwige jeugd. ‘No country voor old men’; in het geheel geen verblijfplaats voor oude mannen die in hun sterfelijke kledij maar nietig zijn, als versleten jassen rondom een stok, ‘a tattered coat upon a stick’. Wel een stad van wijzen, die hij oproept uit het heilige vuur naar voren te treden om met hun zangen zijn ziel tot leven te wekken. Hij smeekt hun zijn hart te verteren dat ziek is van verlangen, geketend aan een stervend dier, en hem in te lijven in het kunstwerk van de eeuwigheid, ‘into the artifice of eternity’. En, verzucht hij in de laatste strofe: ‘Once out of nature I shall never take My bodily form from any natural thing, But such a form as Grecian goldsmiths take Of hammered gold and gold enamelling To keep a drowsy Emperor awake Or set upon a golden bough to sing To, lords and ladies of Byzantium Of what is past, or passing, or to come. steenhoop van de getuigenis 51
Zwaard lucht lente geel arthur oosten
De vier afbeeldingen hiernaast staan bekend als De vier zegeningen van de ‘Túatha’ of ‘ het volk van de godin Danu’, een mythologisch Iers volk. Hun geschiedenis staat opgetekend in het Ierse manuscript ‘Het boek van Leinster’ uit ca 1150. Zij werden door W.B.Yeats als eerste in verband gebracht met de vier azen van de Tarot
Paten aarde winter groen Gawain noorden
Graal water herfst blauw Parcival westen
Speer vuur zomer rood Amfortas zuiden
Eens uit natuur ontsnapt zal ik mijn lichaamsvorm nooit meer aan een natuurlijk ding ontlenen, maar zulk een vorm als Griekse edelsmeden maakten van goud met goudemail erom ten einde ’s keizers slaperigheid te weren of op een gouden tak te zingen als het kon voor Byzantijnse edelman of vrouw, over wat weg is, weggaat of nog komen zou. (vert. J. Eijkelboom) In de eerste strofe van ‘De tweede komst’ (The second Coming) dreigt de vlucht van een valk deze steeds verder buiten het bereik van de valkenier te voeren. Het is Yeats’ beeld van de anarchie waaraan een wereld ten onder gaat die het centrum niet meer vindt; want als er 52 pentagram 2/2011
geen centrum is, valt alles uiteindelijk uiteen. De tweede strofe van het gedicht biedt echter uitzicht op een wederkeer, een wedergeboorte, een hoop gewekt door het eeuwenoude beeld van de sfinx: Somewhere in sands of the desert A shape with lion body and the head of a man, A gaze blank and pitiless as the sun. Ergens in zand van de woestijn Beweegt een vorm met leeuwenlijf en mensenhoofd, Een lege blik, meedogenloos als de zon. (vert. J. Eijkelboom) Deze zon is gedurende twintig eeuwen van versteende slaap verduisterd geraakt. En nu nog is de uitkomst niet duidelijk! Nog steeds is het de vraag of de bijna verloren hoop in deze eindtijd eindelijk vervuld zal worden – nu tegelijk het uur aanbreekt dat een monsterlijk beest ‘in de richting van Bethlehem sluipt om geboren te worden, waarmee Yeats de apocalyptische eindstrijd oproept tussen het lam en de beest van de afgrond. Hoe lieflijk ook de herinnering van het oude Ierland van zijn jeugd in hem blijft voortleven, Yeats kan de realiteit van oorlog en conflict niet van zich afschudden – die niet alleen zijn land maar ook zijn eigen leven zo heeft geteisterd. Hij blijft evenwel geloven in een eeuwige vrede die uit tijdelijke strijd geboren wordt: ‘Door het vuur naar het licht’, ‘Per ignem ad lucem’, de spreuk die hij koos bij zijn intrede in de Orde van de Gouden Dageraad. µ