Als men geheel binnengetreden is in het rijk der liefde wordt de wereld – hoe onvolkomen ook – rijk en schoon, want zij bestaat uit niets dan gelegenheden lief te hebben. Sören Kierkegaard
pentagram
Lectorium Rosicrucianum
Waarom er een modern Rozenkruis is J. van Rijckenborgh Per aspera ad fontes Wouter J. Hanegraaff De wereld lijkt een overbelichte foto Verandering als impuls Licht uit licht Robert Grosseteste De energie van licht Uit de duisternis tot het licht Licht in de kleuren van de regenboog Boeken: Ik buig het hoofd voor die liefde Arjo Klamer
2012
Pentagram 1-2011 kopie.indd 1
nummer
1 09-01-12 17:39
p ent ag ram
jaargang 34 2012 nummer 1
Iedere uitgave van tijdschrift pentagram probeert enig licht te werpen op de vele facetten die de levensweg kenmerken van de mens als zoeker naar waarheid, schoonheid, Licht. Ook het tweeen-een-half-duizend jaar oude fresco, dat deze editie versiert, trekt onze aandacht in die richting. We zien een gestorvene die afscheid neemt. Hij is hier afgebeeld als de overwinnende held op zijn paard, gevonden in een graf in Paestum, Italië, ca. 400 voor Chr. Van oudsher is het edele paard een zinnebeeld van het gemoed. Plato spreekt in zijn ‘Faidros’ zelfs van twee paarden en een wagenmenner. De paarden vertegenwoordigen de gemoedskrachten, de wagenmenner het zoekende bewustzijn. Het ene paard is recht van gestalte, goed gebouwd, heft zijn hoofd fier op. Het weet wat eerbied is en kent ook matigheid en ingetogenheid. De waarheid is hem lief. Het heeft geen zweep nodig; aansporing en gezond verstand zijn het genoeg. Het andere paard gehoorzaamt nauwelijks aan zweep en sporen, is weerbarstig en neigt tot overmoed en losbandigheid. “Wanneer nu de wagenmenner het tot liefde inspirerende gelaat van de waarheid aanschouwt en zijn gehele ziel warm wordt bij die aanblik en hij vervuld raakt van innig verlangen, dan blijft het ene paard zoals altijd gehoorzaam aan de wagenmenner, en wordt door zelfbeheersing in toom gehouden. Het springt niet op de beminde af, zoals het andere paard dat met geweld vooruit springt, en zijn spangenoot en de menner de grootste last bezorgt. De held op onze afbeelding heeft zijn ongebreidelde paard getemd, is meester van zijn lot, en nu geheel gereed de eilanden van de gelukzaligen te betreden. Over de weg daarheen anno 2012 wil tijdschrift pentagram berichten.
waarom er een modern rozenkruis is 2 j. van rijckenborgh de energie van licht 7 genezing met biofotonen de wereld lijkt een overbelichte foto 10 licht in de kleuren van de regenboog 15 per aspera ad fontes 18 de grondslagen van onze moderne identiteit zullen worden herzien wouter j. hanegraaff licht uit licht 28 een middeleeuwse verhandeling over de wording van onze wereld robert grosseteste uit de duisternis tot het licht 35 van donker lood tot lichtend goud verandering als impuls 38 klimaatverandering in het innerlijk van de mens boeken ik buig het hoofd voor die liefde 46 arjo klamer
waarom er een modern rozenkruis is 1 1
het EEUWIG universele in het heden
waarom er een modern rozenkruis is
Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri zijn de oprichters van de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis. In deze school hebben zij de weg van het vrijmaken van de ziel op alle mogelijke manieren, en vaak aan de hand van oorspronkelijke teksten uit de universele leringen, aan hun leerlingen verklaard, toegelicht en voorgeleefd
J. van Rijckenborgh Aan het optreden van de geestesschool, nu al 88 jaar lang, ligt niet de gewone methodiek ten grondslag om oude paardjes van stal te halen, of om de eigen armoede te bedekken. Het gaat erom een waarheid en een opgaaf te realiseren, die onveranderlijk dezelfde blijven, namelijk de verzonken mens terug te voeren tot het oorspronkelijke vaderland, de verzonken mens te wijzen op de éne weg, de éne waarheid, en het éne leven, waarin nimmer enige wijziging kan worden aangebracht.
D
e tijd verandert, de aard en de mate van menselijke verzonkenheid veranderen, alsmede de stoffelijke en geestelijke toestand-van-zijn van de mensheid. Ten gevolge daarvan past de universele leer zich intelligent aan bij de noodzaak van het moment. Wij willen niet het oude laten leven, maar het universele. Wij willen niet de oude methode beproeven, maar de universele methode, in haar redelijk-zedelijk bedoelen van het moment. Dat is ook hoe wij het woord van Christus begrijpen: ‘Al het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden.’ En in schijnbare tegenspraak daarmee: ‘Ik ben niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden, maar om deze te vervullen.’ Vandaar de noodzaak om te begrijpen hoe het eeuwig onvergankelijke zich openbaart in de tijd, in overeenstemming met het nu. Als ons geestelijk werk niet aan deze signatuur kan voldoen, dan is het dood. Iedere geestelijke beweging behoort de opdracht van het universele in het heden te begrijpen. Het is misschien vreemd, waarom wij dan in dit verband uw aandacht willen richten op het verleden en
2 pentagram 6/2011
wel op het hemelschip uit het Egyptisch dodenboek. Wij doen dat in een poging om door een vaart in het verleden, de actualiteit in het nu andermaal te bevestigen, en, in deze poging, de eventuele stilstand in de levensgang van de lezer zo mogelijk om te zetten in een werkelijke thuisvaart. ‘Het oude is voorbijgegaan, het is nieuw geworden.’ Wat is nieuw geworden? Wanneer we de taferelen van het Egyptisch dodenboek bekijken, dan zien we zonder uitzondering het hemelschip, of de zonneboot. Op de ene afbeelding zien we Osiris in de zonneboot plaatsnemen en schouwen we zijn zeven stralen. Op de andere is de boot veelal toegerust met zeven roeiers, of heeft zij zeven riemen. Soms zit Isis naast Osiris, en vormen zich de zeven stralen tot het kind Horus. Wanneer Xisuthrus – of Xisuthros, de Chaldeeuwse Noach – wordt gered, dan zien we hoe zij naast hem in het hemelschip zeven goden doen plaatsnemen. Wanneer de Chinese Yao scheep gaat, dan zien we duidelijk hoe zeven figuren met hem gaan. Wij kunnen ook denken aan Manoe en de zeven rishi’s, die met
Vastbesloten op weg door het het woud der begoocheling, hij die het pad gaat. © Suad al Attar, 1942
waarom er een modern rozenkruis is 3
Een groep onderzoekers claimt dat zij met behulp van militaire en CIA-satellieten op de flanken van de berg Ararat de ark van Noah hebben gelokaliseerd. De Turkse regering wil nu bij de site (op 5059 meter hoogte) bordjes plaatsen in de hoop avontuurlijke toeristen aan te kunnen trekken
hem reizen in zijn ark. Wij mogen ook uw aandacht vestigen op de gelijkluidende verhalen in de Poerana’s, en vooral op de Perzische Wendidád, een van de oudste heilige boeken. In de Wendidád beveelt Ahoera Mazda aan Yima, zijn knecht: ‘Maak een wara, dat is een omheining, en vervolgens een argha, dit is een ark, een voertuig. Breng daarin alle oorspronkelijke levenskiemen van mannelijke en van vrouwelijke aard, en vermaal de aarde met uw handen. Breng alle ongeschapen lichten tot leven.’ Ark van het verbond Bij de ark van Noach is
het niet anders. Noach neemt in zijn zonneboot, waarmee hij de vloed der natuur ontstijgt, alle levensbeginselen mee die voor een werkelijk goddelijk leven noodzakelijk zijn. En in de ark van het verbond, staand in het binnenste van de 4 pentagram 1/2012
tabernakel in de wildernis, en in de tempel te Jeruzalem, zien we eveneens alle attributen voor het waarachtige hemelse leven opgesloten. In het Nieuwe Testament is er sprake van zeven engelen, en van zeven bazuinen. De zeven engelen blazen achtereenvolgens op hun bazuinen. En als dan de zevende engel heeft gebazuind, dan geschieden er grote stemmen, zoals u lezen kunt in Openbaring II. De stemmen juichen: alle aanzichten van de planetaire kosmos zijn geworden van onze heer en van zijn Christus. En hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheid. En de tempel Gods in de hemel wordt geopend en in het midden daarvan ziet de leerling de ark, de aangekomen zonneboot, het hemelschip. Voor ons bewustzijn komt aldus vast te staan dat de zonneboot van Osiris, uitgebeeld in de tabula van het Egyptisch dodenboek, de-
zelfde is als die van de ziener op Patmos. En de betekenis blijkt ook immer dezelfde. Om deze onveranderlijke betekenis nader toe te lichten, nemen wij als voorbeeld het hemelschip van Yima uit de Vendidad, het boek van Zoroaster, hoofdstuk 2, vers 25 en verder. U weet het, eerst maakt Yima zich een wara, dit is, een omheining, een werkplaats. In die wara maakt hij zich een argha, het nieuwe voertuig, volgens de wet van het universele leven. De mens van de wara is de vrijmetselaar, die arbeidt met de nieuwe hamer en het nieuwe woord. Het is de mens die zich een nieuwe werkplaats verschaft, de mens, die zich nadrukkelijk van het dialectische leven verwijdert, de mens die het nieuwe levensveld binnengaat om daarbinnen zijn argha te vervaardigen. De argha, de zonneboot, het hemelschip, het zijn de mystieke aanduidingen voor de goddelijke mens die zijn reis naar het oorspronkelijke vaderland weer aanvaardt. Om deze reis te kunnen aanvangen, om het bouwstuk te kunnen maken, is een wara nodig, een omheining. De mens kan fundamenteel en structureel afstand nemen van het gewone leven. Hij kan zich afscheiden van een levensgang en een levensmethode die kennelijk fout zijn. Hij zal de aarde vermalen, het ik van de natuur prijsgeven, en binnen de door hem geschapen wara een nieuwe mens, een hemelschip bouwen, waarmee hij de tempel Gods kan binnenvaren. Zo eindigen we onze vaart door het verleden. Bouwersambt In welk systeem van goddelijke
aanraking en opwekking we ons ook verdiepen,
de thuisvaart van het Egyptisch dodenboek is dezelfde als die van het Openbaringenboek. En als van Jezus de Christus wordt gezegd: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’, dan zullen we dat ongetwijfeld verstaan. Deze uitspraak duidt op de onveranderlijke boodschap van het heil, die gisteren en heden dezelfde blijft, op één en dezelfde opdracht, op één en dezelfde weg, op één en dezelfde waarheid, op één en hetzelfde bouwersambt. Het oude is voorbijgegaan, het is reeds nieuw geworden. In welke zin moeten we dat dan verstaan in het heden? Het oude openbaart zich steeds, in overeenstemming met tijd en taak en situaties van de menselijke levensgolf, op nieuwe wijze, in overeenstemming met vele geweldige ontwikkelingen in deze kosmos. Dientengevolge bereiden vele leerling-metselaren zich voor om hun wara en daardoor hun argha te bouwen. De tijd van symbolische gesluierde waarden is voorbij. De leerling van de moderne Geestesschool wordt nu geplaatst voor de zeven maal zeven aanzichten van zijn microkosmos, voor zijn zeven levensvelden. Deze zeven levensvelden met hun bewustzijnskernen, deze zeven rishi’s met hun levensstaat, moeten worden geregenereerd. Er is een kracht, en een actuele aanraking. En wij spreken van het nieuwe levensveld en, in verband daarmee, van een nieuwe hogere bewustzijnsschool, met behulp waarvan de zevenvoudige mens zijn wara moet optrekken. Een uitgebreide, klaar omlijnde wijsbegeerte staat de leerling ten dienste, zodat hij zich geheel en al oriënteren kan. waarom er een modern rozenkruis is 5
de energie van licht Genezing met biofotonen Bij het leven hoort ziekte. Genezing is in veel gevallen mogelijk, maar in evenzoveel gevallen niet. Aardse genezing is betrekkelijk, is onderworpen aan het menselijk tekort, aan de wereld van de tegenstellingen. De mens zoekt vanzelfsprekend troost, genezing, oplossingen. Therapie met lichtgolven, biofotonen genoemd, kan soelaas bieden. Maar slechts een volkomen zelfovergave aan het Licht, kan een werkelijke hulp zijn.
Voortgaande op de nieuwe weg gaat en moet er zich duidelijk een scheiding voltrekken tussen de mens binnen en buiten de wara, binnen en buiten de werkplaats. Deze activiteit heeft onmetelijke gevolgen. De ene mens blijft staan in het gewone leven en de ander stapt in zijn hemelschip, hetgeen zeggen wil dat er zich een volledige verandering voltrekt. En deze verandering, wil zij slagen, dient rekening te houden met de geestelijke, kosmische en atmosferische condities van deze tijd. Het universeel onvergankelijke Daarom
heeft het bestuderen van de oude methode geen zin; de oude scholen hebben afgedaan. Die van honderd jaar geleden hebben geen bevrijdende betekenis meer. ‘Het oude is voorbijgegaan, het is nieuw geworden.’ Daarom spreken wij van een modern Rozenkruis, en van de nieuwe wijsbegeerte, en de nieuwe bewustzijnsschool. Maar evenals de zoon zijn deze activiteiten uit Egypte geroepen, dat wil zeggen dat zij in het Egyptisch dodenboek hun oergrond vinden. Zij spreken en getuigen in een nieuwe tijd van het universeel onvergankelijke. Het ‘uit Egypte geroepen zijn’, heeft evenwel nog een andere betekenis en het is goed ook daarop uw aandacht te vestigen. Het woord ‘Egypte’ kunnen wij namelijk ook vertalen als ‘duisternis’ en we zouden dus het bekende fragment uit de heilige taal ook mogen lezen als: ‘Uit de duisternis heb ik mijn zoon geroepen’. Deze woordverklaring kan voor ieder die zoekt een belangrijke les in zich bergen, want als er 6 pentagram 1/2012
ooit van duisternis sprake was, dan is het wel in onze tijd. Waren er in de wereldgeschiedenis ooit momenten van zulk een totale internationale ontreddering en degeneratie? Stijgt in onze dag de abnormaliteit niet ten top, op alle terreinen van het leven? Welnu, in deze toestand van duisternis wordt iedere ‘zoon’ Gods geroepen. Het ware kind Gods draagt ieder menselijk wezen in zijn microkosmisch stelsel. Het is gekluisterd te midden van schijnmenselijkheid en leugen; het wordt gebonden door nacht en onwetendheid. Deze gekluisterde en gebondene wordt nu door God zelf geroepen. Hoe moet men deze roeping Gods verstaan? Een roep Gods is niet slechts een stem, die ons bewustzijn roert, die onze pre-herinnering wekt, doch hij is een actuele kracht die de gehele wereld en de gehele mensheid aanraakt en die diep ingrijpende processen en ontwikkelingen veroorzaakt. De roep Gods beduidt dus dat men bewust, harmonisch en intelligent wil en gaat reageren op de godskracht van het moment. Daarom heeft een bezinning op het verleden niet de minste betekenis, als men de eis van het moment vergeet. Slechts indien het woord, ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ ook een reële betekenis krijgt en de nieuwe vrijmetselarij ijverige bouwers vindt, wordt deze kracht in de mens werkzaam. µ
Z
onder licht geen leven. Elke levende cel heeft energie nodig voor al zijn functies, maar ook voor het onderhoud van zijn structuur. Elke menselijke cel (en het menselijk lichaam telt er 60 tot 100 biljoen) ontvangt die energie via licht, én via het voedsel dat door licht gegroeid is. Zonder die lichtenergie zou het leven ogenblikkelijk stoppen en de cellulaire structuur zou instorten. Einde van het leven op aarde. In het internationale tijdschrift ODE schreef men deze zomer over genezing met biofotonen, de zwakke lichtgolven die worden uitgestoten door cellen. Is dit de vorm van genezing van de toekomst? Feit is dat de moderne geneeskunde ondanks haar chemische symptoombestrijding, uiteindelijk machteloos staat tegen de vele chronische ziekten die voortkomen uit onze moderne levensstijl. Een probleem kan men nooit oplossen op hetzelfde niveau als waarop het werd gecreëerd, legde Einstein uit. In de jaren twintig van de vorige eeuw bewees de Rus Alexander Gurwitch dat alle cellen van het menselijk lichaam een uiterst zwak licht uitstralen, die hij ‘biofotonen’ noemde. Ook is het zo dat alle informatie die nodig is om de uiterst complexe biochemische processen in iedere cel van het lichaam aan te sturen, in het licht aanwezig is. In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw liet de Duitse natuurkundige Fritz Albert Popp zien dat verstoringen in het licht de biochemische processen verstoren, wat vervolgens ziekten kan veroorzaken (denk aan winterdepressie).
Frequenties geven ziektes aan De conclusie
van de Nederlander Johan Boswinkel was dat als lichamen bestaan uit frequenties, het mogelijk moet zijn die frequenties te meten, de ziekten ‘eruit te halen’ en het ‘gerepareerde licht’ terug te geven aan het lichaam. In 1983 bouwde hij een instrument om de lichtuitstraling van een lichaam te meten en te herstellen. Eerder al had Popp een ingenieuze versterker ontwikkeld die op microscopisch niveau liet zien dat cellen een coherent, gezond licht uitstralen, óf een chaotisch licht dat duidt op een ziektebeeld. Maar een menselijk lichaam bestaat uit biljoenen cellen, en zendt een divers spectrum aan straling uit. Boswinkel maakte daarom gebruik van het feit dat de elektromagnetische spanning op acupunctuurpunten afwijkt van de spanning van de omliggende huid. Als je daar meet zijn er twee mogelijke resultaten: een rechte lijn (gevoed door krachtige, consequente spanning), óf een hyperbool, bewijs van een afvallende span‘Er wordt veel van u gevraagd; er wordt u voorgesteld een nieuwe levenshouding, een totaal andere levenshouding, een Bergrede-leven! Maar wanneer u daarmee begint zonder dat lichtveld centraal in u te stellen, dan gelukt u die nieuwe levenshouding niet […] Het lichtveld wil zich aan u openbaren, en door de werking van dat lichtveld is dán de nieuwe levenshouding mogelijk. Uit het gelovend leven tot het krachtleven, uit het krachtleven tot het lichtleven, zo is de ontwikkelingsgang op het pad. Dat is toch logisch, dat is toch natuurwetenschappelijk onweerlegbaar! Uit het licht is het leven, en niet het licht uit het leven, niet het licht door het leven.’ (Gnosis in actuele openbaring, hfdst. 6)
waarom er een modern de energie rozenkruis van licht is 7
Hoe werkt dat eigenlijk met die ogen? Is het niet van veel meer belang vanuit welke gerichtheid wij kijken? ning die de zwakte van zo’n punt aangeeft. Boswinkel koppelde de elektro-acupunctuurmethode van Voll aan een archief met potenties uit de homeopathie. Bij stoffen die op die wijze zijn bewerkt (verdund) is de frequentie en informatie in het middel opgenomen. Die informatie – van zo’n vijfhonderd middelen – zit opgeslagen als ‘tegenfrequentie’ in het instrument van Boswinkel. De resultante van verstorende frequentie en tegenfrequentie moet nul zijn, dan treedt aantoonbaar genezende werking op. Cruciaal is dus dat eerst bekend moet zijn waardoor de verstoring in het lichaam wordt veroorzaakt. Het gaat om de werkelijke oorzaak, dan pas biedt de werking van het apparaat de werkelijke oplossing. Boswinkel geeft een voorbeeld: ‘In de reguliere geneeskunde wordt de heliobacterbacterie gezien als een bekende oorzaak van een maagzweer. Maar als ik een maagzweer wil behandelen, behandel ik de galblaas en niet de bacteriële besmetting van de maag. Als organen of klieren uitgeput raken, functioneert het immuunsysteem niet meer optimaal en ontstaat een ontvankelijkheid in het lichaam waarvan bijvoorbeeld bacteriën gebruik maken.’ Tot zover het opmerkelijke verhaal van het instrument van Boswinkel, waarbij de patiënt via elektroden in de handen en onder de voeten 8 pentagram 6/2011 1/2012
zijn ‘eigen licht’ in ‘omgekeerde vorm’ weer terugontvangt, en waarbij de juiste diagnose uiteraard essentieel is. Na dertig jaar succesvol behandelen lijkt het erop dat in Oostenrijk de eerste wetenschappelijke erkenning eraan zit te komen. Is opname van zuiver licht mogelijk? Toch
is dit maar een deel van het verhaal. Want als het licht dat de mens aantrekt (via de ogen, de huid, de chakra’s, de acupunctuurpunten), dat hij omzet in biochemische processen en vervolgens weer uitstraalt, een wisselwerking vertoont, is toch de vraag, wélk soort licht hij aantrekt. Kunstlicht vertegenwoordigt bijvoorbeeld maar een deel van het spectrum en is bij langdurige blootstelling eraan ook een oorzaak van verstoring van de biochemische processen. Zeer recent stond een onderzoek in de krant dat een verband aantoont tussen nachtdienstverpleegkundigen en borstkanker. Zo zijn er vele voorbeelden van onvolmaaktheden in ieders leefklimaat. Is opname van zuiver licht door onze cellen nog mogelijk in onze westerse ‘beschaving’? Met andere woorden, voor welk licht stelt de mens zich open? Is er een zuiver licht? Zijn wij objectief genoeg om dat te kunnen beoordelen? En wat kunnen wij daar zelf aan doen? Kunnen wij het zelfs maar waarne-
men? Is het niet zo dat wat dat betreft verwarring alom heerst, en tegenstelling: wat de een als positief ervaart, vindt de ander afschuwelijk. Waar zullen we onze ogen dán op richten, met welk licht kunnen wij ons dan verbinden? Hoe werkt dat eigenlijk met die ogen? Is het niet van veel meer belang vanuit welke gerichtheid wij kijken? Ook in de oude geschriften sprak men over het Licht. ‘In het woord was leven en het leven was het Licht van de mensen, en het Licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet gegrepen.’ ‘Met andere woorden,’ zegt Jan van Rijckenborgh, ‘op de openbaring van het krachtveld volgt de openbaring van het Lichtveld. En het meest kenmerkende van dat Lichtveld is, dat het tevens een levensveld is, in de werkelijke betekenis van het woord. Eerst door Lichtopenbaring wordt het krachtveld met recht een levensveld.’ Ook hier dus: licht is leven. Maar welk licht, welk leven? Omdat wij voor dat Licht klaarblijkelijk geen ontvangend orgaan hebben, en het dus niet kunnen ‘grijpen’, is het ons niet gegeven een leven van opgaande vreugde te leven, in volmaakte goddelijke harmonie, en volgt op iedere verheugende gebeurtenis de terugkeer in de dagelijkse realiteit. Lichtinformatie opdoen Misschien is er maar één manier van openstellen: een volkomen zelfovergave aan dat andere Licht, dat een hulp is voor de mens. Aardse genezing is betrekkelijk, is onderworpen aan het menselijk tekort, aan
Moholy-Nagy. Installatie
de wereld van de tegenstellingen. Een hogere lichtenergie kan via een innerlijk orgaan onze ziel bereiken. Daarvoor is wel een niet aflatende gerichtheid op een fotonenstroom van zuivere informatie nodig, waarbij we vertroebelende egofrequenties langzaamaan uitschakelen. Die Lichtinformatie brengt een andere genezing tot stand, van een andere orde. De ziel die met dat Licht krachtig wordt, bewust wordt, handhaaft zich in een eigen levensveld, en overstijgt daarmee de lichamelijke dood. µ waarom er een modern de energie rozenkruis van licht is 9
de wereld lijkt een overbelichte foto Zonder licht geen leven. Maar de mensenwereld is op een overbelichte foto gaan lijken. De basisenergie van het leven is als oerbeeld van de mens onscherp geworden, juist door te veel, te schel, belichte informatie. In schetterlicht overschreeuwen de mensen elkaar en vooral zichzelf. Om maar niet de sluier van Isis op te hoeven tillen en dan zichzelf te zien.
E
lke mens heeft licht nodig. Elk schepsel is afhankelijk van licht voor zijn groei en instandhouding. Licht is geestelijk gezien een ander woord voor leven. Zuiver licht was het begin van de gehele schepping. Het is de onderhoudende kracht en de basis van alles wat bestaat. Voor de oude culturen van onder andere Egypte, de Inca’s, de Maya’s, was het licht, voorgesteld door de zon, het hoogste voorwerp van hun verering. Daarom bouwden ze zonnetempels en piramiden voor de zon. Ook de sfinx op het plateau van Giza, zo zou men kunnen interpreteren, schouwt vol hunkering en met een blik van begrijpend weten naar het oosten, waar de zon dagelijks aan de horizon verschijnt. Deze stenen wachter, de geestmens die uit het dierlijke oprijst, staat symbool voor het herboren leven dat aan de oostelijke horizon verschijnt; zoals de koninklijke graven van Egypte op de westelijke oever van de Nijl, waar de zon ondergaat, zinnebeelden zijn van het heengegane aardse leven.
Naar buiten gekeerd bewustzijn Het
zonlicht, Amon-Ra, was hét symbool voor de eeuwige, levengevende energie. Hij kan de aarde voeden, eeuw na eeuw, omdat de lichtvibratie van de eeuwigheid haar omvangen houdt. De beschouwende mens kan hierin zijn inspiratie, zijn geestelijk licht en voeding voor zijn ziel vinden, een voeding voor de ziel die hij niet vindt in kunstlicht. Ook ons lichaam is een uit licht samengestelde 10 pentagram 1/2012
vorm, gecondenseerde lichtenergie. Geboetseerd materiaal, geboetseerd uit gestold licht! Ieder partikeltje van ons wezen is doordrongen van het oerlicht – maar het laat zich niet gemakkelijk kennen. Als het bewustzijn naar buiten gekeerd is, blijft het licht gevangen in de materie en kan het zich niet openbaren. De samenstelling van de atomen verdicht zich dan steeds meer. Door steeds verder te veruiterlijken, ons vast te zetten in in de materie, sluiten we het licht meer en meer in de atomen op. Deze toestand duurt voort totdat de mens op zoek gaat. Als deze zoektocht diep genoeg in zijn wezen doordringt, verandert ook de bezieling, en zorgt zij voor een innerlijke verandering. En een pure bezieling, die het wezen in vuur en vlam zet, wijzigt eveneens de kwaliteit van onze atomen, die nu het oorspronkelijk bezielende vuur naderbij komen.
Marino Marini’s talrijke skulpturen van ruiter-en-paard geven alle mogelijke gemoedstoestanden van de mens weer. Deze, in de tuinen van het Smithonian Castle in Washington DC, straalt een krachtige en volledige overgave aan het leven uit
Basisgevoel Maar hoe vaak zoeken we het licht niet buiten onszelf? Hoe vaak blijkt het gevondene niet schijnlicht te zijn, of raken we erdoor verblind? Toch zouden we het oorspronkelijk geestelijke licht, dat ieder atoom van ons wezen draagt, bewust kunnen uitdragen. We kennen allemaal de uitspraak: ‘Het koninkrijk Gods is nader dan handen en voeten.’ Het basisgevoel van iemand die zoekt is een voortdurend tekort aan geest en aan de kennis omtrent de geest. Daardoor komt het dat we hem zo vaak ongerust en rusteloos vinden, hunkerend naar de hereniging met de geest, en is zijn innerlijk als een vacuüm dat gevuld wil
waarom er een modern rozenkruis is 11
Om het beeld te kunnen ontsluieren zijn verdieping, loutering en zelfkennis nodig worden. Want alleen de geest is de volheid die deze leegte kan vullen. Is het niet zo dat we die leegte altijd meteen opvullen met alle mogelijke dingen? Met leegte valt immers van nature niet te leven! Ingekapseld in de harde kern van zijn uiterlijke zijn, gevoed door uiterlijke dingen, is het ons of wij sterven of stikken als wij van geest verstoken blijven. Om uit deze cocon te ontsnappen, dienen wij de sluier van Isis, de sluier van illusie en onwetendheid, op te tillen. Pas als de sluier van Isis weggenomen is, kan de bruiloft met Osiris, het geestprincipe, gevierd worden. Uit de vereniging van Osiris en Isis ontstaat het zonnekind Horus, de innerlijke Christus. In de tempel in Saïs in Egypte stond het geheimzinnige beeld van de gesluierde Isis met als tekst: ‘Ik ben die was, die is en die zijn zal. Geen sterfelijk mens heeft mij ooit ontsluierd.’ 12 pentagram 1/2012
Waarom was deze Isis gesluierd en waarom is zij dat nog steeds voor velen? Verdieping, loutering en zelfkennis Wie
het beeld ontsluiert, sterft – naar zijn oude wezensstaat. Om het beeld te kunnen ontsluieren zijn verdieping, loutering en zelfkennis nodig. Tussen het persoonlijkheidsbewustzijn van de mens en het ware zielenweten is er altijd een sluier. Deze verhult een waarheid, die te groots, te verheven is, om door het kleine ego, hoe groot dit ook moge zijn, te kunnen worden geassimileerd. In de oude wijsheidsleer van India spreekt men van maya, de sluier of het gordijn dat het ik-bewustzijn tussen zichzelf en de absolute werkelijkheid schuift. Voor de mens in wie het goddelijke bewustzijn leeft, is de werkelijkheid ongesluierd. Deze ongesluierde werkelijkheid bevindt zich in de
mens, maar ligt diep weggeborgen. Als de zoekende mens, hunkerend naar de oplossing van het mysterie van het bestaan, gaat schouwen in het koninkrijk dat binnen in hem is, verdwijnt al het oude en kan de illusie van het afgescheiden bestaan zich oplossen in het Licht, dat al het leven doordringt. Het beeld van de gesluierde Isis is een mooi symbool. Het openbaart ons het geheim van de oorspronkelijke ziel als wij er niet ’ziende blind en horende doof ’ voor zijn. Een op de materie gericht bewustzijn zal het geheim achter de sluier niet te weten komen. Voor de mens die verlangt naar de oplossing van het raadsel van de gesluierde Isis, gaat de sluier wijken. Wie de sluier optilt om te zien wie zich eronder bevindt, sterft. Immers wie de sluier optrekt en zo het ego-bewustzijn overstijgt, komt oog in oog te staan met de goddelijke geest. Dan is zijn individuele en afgescheiden bestaan als mens ten einde. Hij kijkt in de dode ogen van het beeld en herkent in zichzelf de oorspronkelijke ziel, die ongesluierd in hem leeft en wacht op de vereniging met Osiris, de geest. De sluier is gevallen, want de sleutel van het mysterie van de gesluierde Isis zijn wij zelf. Slechts de oorspronkelijke ziel kan Isis ontsluieren, want zij is Isis zelf. Zo begrijpen we ook de tekst op het beeld: ‘De vrucht die ik heb voortgebracht is de zon.’ Het is het goddelijk licht in de mens dat de wereld van illusie niet nodig heeft. Voelen we de pijn van de overvloed aan kunstlicht, aan begeertelicht, in ons hart? De ‘slang’ van de be-
Laat uw Licht schijnen Deze woorden klinken vertrouwd, maar wij hebben de neiging om ze in een ver verleden te plaatsen, in plaats van in ons huidige leven. ‘Laat uw licht schijnen.’ Ons stoffelijk lichaam kan dit niet vatten. De kern van Licht in ons hart maakt de herinnering aan ons geestelijk ideaal, onze levensopdracht, wakker. Aldus worden we ons bewust dat we onze oorsprong niet kunnen blijven verloochenen. Meer nog: er wordt ons gevraagd deze te bewijzen door onze daden. ‘Zalig zijn zij die het woord Gods horen, het bewaren en in daad omzetten.’
geerte is een werkelijk bestaande energiestroom in het levensstelsel van de mens, die de tweestrijd tussen hoofd en hart in stand houdt. Hoofd en hart kunnen slechts tot eenheid komen als deze slang in het oude ‘slangenvuur’ – het ruggenmergfluïde – is gedoofd; zij komen eerst tot de ontsluiering van Isis, en het huwelijk met Osiris kan eerst worden gevierd, wanneer de slang van de begeerte in de mens, in het oude ‘slangenvuur’, is gedoofd. Pas dan wervelt het Licht – de oorspronkelijke, universele en alomvattende geeststraling uit de oerbron van het al – in een nieuwe cirkel van eenheid door het levensstelsel. De slang bijt zichzelf dan in de staart; de eeuwigheid breekt in in de tijd. De ouden zeiden: ’De innerlijke Christus, de geestelijke zon, is in het hart geboren.’ Het Licht heeft de troebele astrale gordijnen opzij geschoven. De duisternis, de motieven waaruit we leven of geleefd worden zijn ontmaskerd. Het licht dat opgesloten zat, vaagt alle duisternis weg. We hebben ons opnieuw laten omgorden met het lichtgewaad. µ waarom er een modern rozenkruis is 13
licht in de kleuren van de regenboog Water dat het zonlicht vangt, toont een regenboog. Het Licht dat de regenboog weerkaatst is het leven, zevenvoudig in aanleg. Zeven magische kleuren.Van bouw, van bevrijding.
Eeuwig verbond Een andere vorm van dit
prismatisch effect, die je als waarnemer ook zeer kan verwonderen, is wanneer je je aan of op het water bevindt en een van de voeten van de regenboog dichtbij je het wateroppervlak raakt. De boog blijkt niet plat maar rond te zijn, zoals een buis of zuil die op het water staat. En bij een lage zon kunnen je dan een welhaast 14 pentagram 1/2012
verticale zuil van spectrale kleuren zien. Een mysterieuze, bovenaardse zuil van licht lijkt de aarde aan te raken. Opmerkelijk toch: een regenboog is geen fysieke werkelijkheid, maar een optisch effect dat zich voordoet aan het menselijk oog, gevoelig als het is voor kleur. Je kunt een regenboog bijvoorbeeld niet werkelijk naderen. En hoewel geen fysieke werkelijkheid, heeft deze niettemin een groot en verblijdend effect op het menselijk gemoed, waaraan veel schrijvers en dichters uitdrukking hebben gegeven. Al vanaf de vroegste tijden is de regenboog een teken van hoop. In het boek Genesis 9, de verzen 14, 16 en 17 staan de woorden: ‘En het zal geschieden, als ik wolken over de aarde breng, dat deze boog zal gezien worden in de wolken [...] Als de boog in de wolken is, dan zal ik hem zien, zodat Ik mijn eeuwig verbond gedenk tussen God en alle levende ziel [...] En God zeide tot Noach: Dit is het teken van het verbond, dat Ik heb opgericht tussen mij en al wat op de aarde leeft Het licht zelf wordt door je oog wel opgenomen maar niet bewust waargenomen. Eerst door de prismatische breking van licht in een regendruppel of door weerkaatsing op een voorwerp herkennen je hersenen het licht.
© H.N. Werkman
G
od is licht, wordt er gezegd en het licht van de zon ervaren we als een zichtbaar teken daarvan. Maar het licht zélf zien we niet, totdat het zich in de regenboog ontvouwt in een spectrum van kleuren. Vanaf een hoog standpunt, bijvoorbeeld in een vliegtuig of op een bergtop, zien wij dit optische effect van spectrale kleuren zelfs als een volledige ring met ons als middelpunt, gereflecteerd in de nevelige wolken – uiteraard alleen als de zon ons van achteren verlicht. Ons schaduwbeeld waarnemen in het midden van die kleurige aura in de mist, brengt ons misschien op de gedachte dat het goddelijke, naast een brug of poort, ook wijst op iets wat al om ons heen is. Je loopt of klimt wellicht verdwaald in de mist over een bergkam en als dan aan de zonnekant de mist even optrekt verschijnt die mysterieuze gedaante, omgeven door die kleurige ring aan de andere zijde. De gedaante blijft bij je, ze volgt je stap voor stap totdat de nevels optrekken en je de weg weer helder voor je ziet. Deze gedaante die als een bewaker ons vergezelde in de mist, leek ons iets te wijzen – een oude benaming voor dit halo-verschijnsel is ‘heiligenschijn’.
waarom er een modern rozenkruis is 15
Beeld pagina 15: In de chassidische vertellingen, opgetekend door Martin Buber, speelt de paard-en-wagen een belangrijk rol: het is is mysterieuze voertuig waarme de leraar zich verplaatst, om owel fysieke afstanden als verschillende dimensies te overbruggen Illustratie H. Werkman
het onkenbare licht splitst zich in zeven kenbaar wordende kleuren van een geheel ander niveau
Het licht heeft blijkbaar iets nodig om zichzelf aan ons kenbaar te maken, iets waarop het kan weerkaatsen. Het licht kan weerkaatsen op de zogenaamde vastere materie en daardoor worden wij ons bewust van zowel de materie als van het licht en ook van onszelf, omdat wij zelf ook uit deze aspecten bestaan. Als de gnostici echter spreken over ‘God is licht’ doelen zij niet direct op het ons bekende zonlicht. Het is ook niet ons bewustzijnslicht waarop zij gericht zijn. Het goddelijke licht is
van een geheel ander vibratieniveau, een niveau dat iets totaal anders is dan ons bewustzijn. Dit goddelijke licht vindt in ons geen directe weerkaatsing, omdat er eenvoudig praktisch niets is wat het kan weerkaatsen en daardoor nemen wij het niet waar. Het mysterie van de ark Als wij goddelijk
Licht niet kunnen waarnemen, wat zou dan toch de bedoeling kunnen zijn in het verhaal van Noach aan wie God dit goddelijk teken
kenbaar maakt? Noach is de bouwer van de ark, ‘de beschutte plaats’ of ‘de mysterieschool’ die na zeven maanden varen, of na zeven fasen, aankomt op de heilige berg Ararat, het goddelijke gebied. We zien hoe de ark net zolang vaart tot de duif, de goddelijke geest zelf, Noach te kennen geeft dat zekere gronden van het nieuwe leven bereikt zijn. Deze Noach-mens is het die het goddelijke licht weerkaatst in de ark, die hij bouwt om een groep aan hem toevertrouwde zielen te redden en te beschermen. Hij is het die de regenboog ziet, als in een spiegel weerkaatst, omdat hij door de serene stilte is heen gegaan. Het Licht dat hij weerkaatst is het leven, zevenvoudig in aanleg, vernieuwend leven. En terwijl de ark gebouwd wordt, splitst het witte licht zich procesmatig in zeven helpende stralen, zeven magische kleuren van bouw. Deze spectrale splitsing plaatst ons voor de zeven stadia in het proces van transfiguratie. Zo bouwt Noach zijn ark en op het kompas van het licht dat hem aanraakt vaart hij zeven maanden voort tot het zekere doel. Als in het proces van transfiguratie van de groep die de ark vormt, het onkenbare licht zich splitst in zeven kenbaar wordende kleuren, dus in een praktisch proces van wedergeboorte, dan duidt dit zeker niet meer op de kleuren die wij waarnemen, maar als het ware op een totaal ander spectrum van werkzaamheid.
hart in het bloedswezen en gaat er een verbinding mee aan. Daarop trekt het oranje van een nieuwe lichtheid, een nieuwe blijdschap door het wezen en goddelijke prana begint te stromen door het zenuwfluïde. Als dit nieuwe prana zijn bedding in het wezen heeft gevonden zien we een stralend geel, de kleur van een nieuw bewustzijn, een nieuw denkvermogen ontstaan dat een steeds directere inspiratie uit de geest tot een werkelijkheid maakt. De groene kleur van een nieuw geloof, op basis van verdiepend inzicht in de nieuwe groeiende toestand trekt door het stelsel, en de steeds meer ervaren genade brengt een krachtige, in de waarheid gefundeerde hoop: het blauw van een steeds duidelijker geschouwd perspectief aan de levenseinder. Het blauw staat zo ook voor de nieuwe zintuiglijkheid. En heel de ark, de groep, straalt in een indigo krachtveld, dat met een dynamische energie voortijlt in deze wonderlijke gang van geest-zielewording, waarin bovenaardse violette etherwaarden, de bevrijding als werkelijkheid tonen. Dit zevenvoudig lichtmysterie is het mysterie van bevrijding en terwijl de zeven fasen van de arkbouw zich voltrekken, spant zich in mens en in de groep een nieuwe hemelboog: een levend teken van een eeuwig lichtend verbond tussen God en mens. µ
De nieuwe hemelboog Het bijzondere, heldere rood van de subtiele eerste aanraking in het microkosmische hart verspreidt zich via het
16 pentagram 1/2012
waarom er een modern rozenkruis is 17
per aspera ad fontes De vakgebieden waarop de Bibliotheca Philosophica Hermetica zich concentreert hebben al jaren bepaald geen marginale status meer. Integendeel, ze bevinden zich exact in het centrum, in de avant garde, van een aantal van de meest opwindende en vernieuwende ontwikkelingen die momenteel in het internationale onderzoek van de geesteswetenschappen plaatsvinden. Aldus betoogt Wouter Hanegraaff, hoogleraar Geschiedenis van de Hermetische filosofie, in zijn lezing bij de heropening van de bibliotheek op 16 december 2012
De grondslagen van onze moderne identiteit zullen worden herzien
Wouter J. Hanegraaff
E
en bibliotheek is een geheugen. Dankzij het bestaan van bibliotheken kunnen wij ons, als cultuur en als samenleving, herinneren wie en wat we ooit zijn geweest. Maar bibliotheken doen veel meer dan alleen terugkijken op wat er ooit was, maar niet meer is. Alleen door de herinnering aan ons verleden levend te houden weten wij namelijk wie we zelf zijn: net zoals de persoonlijke identiteit van ieder van ons gebaseerd is op onze herinneringen aan ons eerdere leven, zodat geheugenverlies betekent dat we letterlijk niet meer weten wie we zijn, zo is ook onze collectieve identiteit gebaseerd op gedeelde herinneringen aan hoe we zijn geworden wie we nu zijn, hoe we zijn aangeland op de plek waar we ons nu bevinden. En alleen op die basis – dat wil zeggen, op grond van een solide besef van onze identiteit en de grondslagen ervan – zijn wij, als individuen en als samenleving, in staat om verantwoorde beslissingen te nemen met het oog op onze toekomst. Het behoud van bibliotheken is dan ook een zaak van eminent cultureel, maatschappelijk, en zelfs politiek belang. De Bibliotheca Philosophica Hermetica vervult vanuit dit perspectief een heel bijzondere en zeldzame functie: deze unieke collectie richt zich immers specifiek op dimensies van ons collectieve verleden die elders tot voor kort in hoge mate aan de vergetelheid ten prooi dreigden te vallen. Velen hebben daardoor moeite zich iets voor te stellen bij een begrip als ‘hermetische filosofie’ (‘Bedoel je misschien hermeneutische filosofie?’, zo heb ik talloze malen uit de mond van goedbedoelende collega’s
18 pentagram 1/2012
mogen vernemen), en termen als ‘rozenkruisers’ of ‘theosofie’ worden in de media voornamelijk geassocieerd met marginale, sektarische, of anderszins suspecte randverschijnselen die het goed doen in bestsellers van schrijvers van het genre Dan Brown maar waarmee serieuze mensen zich niet bezighouden. Deze populaire perceptie van het terrein waarop de Bibliotheca Philosophica Hermetica zich richt, berust op weinig anders dan onwetendheid. Of preciezer gezegd: ze is een symptoom van verregaand collectief geheugenverlies, sinds de achttiende eeuw, met betrekking tot de grondslagen van onze eigen cultuur en samenleving. Maar deze perceptie is hard bezig uit de tijd te raken, want sinds enkele decennia zijn academische vakspecialisten op de cutting edge van de humaniora bezig deze wijdverbreide amnesie te corrigeren: het gaat daarbij om onderzoek over de grenzen van alle relevante disciplines heen, dat wil zeggen, het vindt plaats in de studie van religie, filosofie, wetenschap en de kunsten, die in hun onderlinge samenhang moeten worden bekeken als men recht wil doen aan de rol van de hermetische filosofie en verwante stromingen in de westerse cultuur.
Openingsbeeld van de tentoonstelling ‘Oneindig Vuur’ in de Bibliotheca Philosophica Hermetica. Het is een afbeelding uit een Jakob Boehme-uitgave van William Law met gekleurde diagrammen van Dionysius Andreas Freher (1649-1728) die de relatie verbeelden tussen God, kosmos en mens, ofwel macrokosmos, kosmos en microkosmos - de mens als kleine wereld.
waarom er een modern rozenkruis is 19
Wat deeltjesversnellers zijn voor natuurkundigen, dat zijn bibliotheken voor geesteswetenschappers
Wouter Hanegraaff tijdens de opening in gesprek met Esther Oosterwijk, directeur van de BPH
Slow revolution De resultaten van funda-
menteel wetenschappelijk onderzoek sijpelen meestal slechts langzaam door naar het bewustzijn van de bredere samenleving, maar wie op de hoogte is van de ontwikkelingen weet dat er zich momenteel internationaal zoiets als een slow revolution aan het voltrekken is, die uiteindelijk verreikende gevolgen zal hebben voor hoe wij aankijken tegen de traditionele ‘grote verhalen’ van de westerse beschaving en moderniteit, en dus tegen onze eigen identiteit als cultuur en samenleving. Hoe zit het dan precies met dat belang van de Hermetica? Om u hiervan een concreet voorbeeld te geven wil ik beginnen met een op het eerste gezicht bijzonder weinig voor de hand liggende persoon, namelijk George Sarton. Deze van origine Belgische chemicus en historicus, veelal aangeduid als de ‘father of the history of science’, richtte in 1912 het tijdschrift Isis op. Het wordt tot op de huidige dag gepubliceerd door de History of Science Society, en geldt als het toonaangevende vaktijdschrift op dit terrein: wat Nature is voor de natuurwetenschappen, dat is Isis voor de geschiedschrijving ervan. 20 pentagram 1/2012
Sarton was een typische vertegenwoordiger van de positivistische wetenschapsopvatting, en beschouwde onderwerpen als astrologie, alchemie, en magia naturalis als verderfelijke ‘pseudo’wetenschappen: pas door zich aan dit bijgeloof te ontworstelen had de echte wetenschap zich volgens hem tijdens de zeventiende eeuw kunnen ontplooien. Sarton beschreef de wetenschappelijke revolutie dan ook in dramatische termen als ‘a growing light eating up the darkness’.1 Hij had het over de ‘duisternis’ van wat hij zag als bijgeloof en magie. ‘Science is essentially progressive, while magic is essentially conservative’, zo schreef hij. ‘There can be no compromise between them; they cannot possibly walk together – for one is going forwards, and the other backwards’.2 Nog steeds wordt in de bredere samenleving, en ook in de academische wereld, te vaak op die manier gedacht. Zo hoorde ik nog niet lang geleden een vooraanstaand Nederlands natuurkundige in alle onschuld beweren dat Isaac Newton aan tijdelijke verstandsverbijstering moet hebben geleden toen hij zich met alchemie bezighield. Die verstandsverbijstering moet dan echter toch wel erg lang geduurd hebben, als men bedenkt dat Newton meer manuscripten over alchemie heeft nagelaten dan over fysica en optiek, en er meer dan een miljoen woorden aan heeft gewijd. Sarton beging een fatale fout die wetenschappers eigenlijk niet mogen maken: hij meende zijn oordeel ex cathedra te kunnen vellen zonder zich daarvoor als historicus te hoeven verdiepen in de geschiedenis van die door hem zo
verfoeide ‘magie’. Hij zei dat ook expliciet: ‘The historian of science cannot devote much attention to the study of superstition and magic, that is, of unreason […] Human folly being at once unprogressive, unchangeable, and unlimited, its study is a hopeless undertaking.’3 Een tijdgenoot van Sarton, de Amerikaanse historicus Lynn Thorndike, dacht daar anders over: onderzoek dient eerst te komen, oordelen daarna. Hij besteedde zijn leven aan ongelooflijk uitgebreid en nauwgezet archiefonderzoek naar precies deze onderwerpen, en publiceerde van 1923-1958 een achtdelig standaardwerk.4 Daaruit bleek onomstotelijk dat de grenzen tussen magie en wetenschap ten minste tot aan de achttiende eeuw zo vloeiend waren dat het eenvoudigweg niet mogelijk is wetenschapsgeschiedenis te bedrijven zonder zich terdege te verdiepen in onderwerpen als magie, astrologie, en alchemie. Thorndike stond overigens ook zelf nog met één been in de positivistische mentaliteit, maar toch gooide zijn werk de deuren open naar een veel gedifferentieerdere en correctere opvatting van hoe de geschiedenis van de wetenschap is verweven met hermetische onderwerpen. Hermetische traditie Binnen de discipline van de wetenschapsgeschiedenis is de strijd tussen Sarton en Thorndike ondertussen zonder twijfel beslist in het voordeel van Thorndike. Vooral onder invloed van de Engelse pionier Frances Yates zijn steeds meer historici zich sinds de jaren zestig van de vorige eeuw gaan verdiepen in de hermetische traditie.5
Bijzonder veel aandacht is daarbij uitgegaan naar de rol van de alchemie in het werk van, inderdaad, Isaac Newton. Niet dat dit zonder slag of stoot ging. De grote wetenschapshistoricus Richard Westfall, auteur van de buitengewoon indrukwekkende standaardbiografie van Newton6, presenteerde op een grote conferentie tijdens de jaren zeventig zijn onderzoek naar Newtons talrijke alchemistische manuscripten. De historica Margaret Jacob was onder de aanwezigen, en herinnert zich wat er gebeurde: ‘There were audible gasps, and under a barrage of hostile questioning, Westfall retorted in exasperation, “I did not write these manuscripts”, or words to that effect’.7 Inderdaad, het was Newton – een van de grootste genieën uit de geschiedenis – die ze had geschreven, maar veel van Westfalls collega’s hadden grote moeite dat gegeven onder ogen te zien, en dachten het beter te weten dan de grote man zelf. Gelukkig zit de wetenschap zo in elkaar dat zakelijke argumenten en empirische bewijzen het op de lange duur bijna altijd winnen van vooroordelen. De bronnen liegen niet, en daarom weet niet alleen iedere serieuze wetenschapshistoricus tegenwoordig dat Newton zich inderdaad intensief met alchemie bezighield, maar is ook steeds duidelijker geworden dat hij daar binnen de wetenschappelijke context van zijn tijd uitstekende redenen voor had. Op deze wijze zijn we oog gaan krijgen voor uiterst belangrijke dimensies van de wetenschapsgeschiedenis waarvoor eerdere generaties nog geheel blind waren. En het geval Newton is wat dat waarom er een modern rozenkruis is 21
We beginnen ons steeds duidelijker te realiseren dat de ‘grote verhalen’ van de traditionele geschiedschrijving veel te selectief zijn geweest
betreft slechts de sensationele top van een grote ijsberg. Zo blijkt bijvoorbeeld ook de centrale pionier van de scheikunde Robert Boyle zich in de loop van zijn carrière niet van de alchemie te hebben afgewend, zoals lange tijd voetstoots werd aangenomen, maar juist het omgekeerde: naarmate hij ouder werd en zijn kennis toenam begon hij zich als wetenschapper steeds intensiever met alchemie bezig te houden.8 Dat past in het geheel niet binnen het lange tijd zorgvuldig gekoesterde beeld van Boyle en de wetenschappelijke vooruitgang, maar het blijkt onomstotelijk uit de bronnen. Newton en Boyle waren wat dit alles betreft geen uitzonderingen, maar geheel representatief voor de wetenschapsbeoefening van hun tijd: de studie van alchemie blijkt inderdaad integraal deel te zijn geweest van ‘normal science’ in de periode van de wetenschappelijke revolutie en daarvoor. Belangrijk en volstrekt normaal De ontwikkelingen gaan snel. Tien jaar geleden bevatte de toonaangevende Current Bibliography of the History of Science die jaarlijks door Isis wordt gepubliceerd nog een (ooit door Sarton geïntroduceerde) standaardcategorie met de titel ‘Pseudosciences’. Maar minder dan tien jaar geleden, in 2002, besloot de redactie dat zo’n aanduiding niet langer verenigbaar is met het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht: de Bibliography is daarom aangepast en bevat nu gewoon aparte categorieën voor ‘Occult Sciences and Magic,’ ‘Astrology’, en ‘Alchemy’, zonder enige pejoratieve aanduiding.
22 pentagram 1/2012
Uit dit voorbeeld kunnen we ten minste drie dingen concluderen. Ten eerste dat deze in de ogen van buitenstaanders zo ‘onwetenschappelijke’ onderwerpen door vakspecialisten ondertussen als belangrijke en volstrekt normale thema’s van onderzoek worden beschouwd. Ten tweede dat nauwgezette bronnenstudie op deze terreinen heeft geleid tot geheel nieuwe inzichten over hoe fundamentele grondslagen van de wetenschap, en dus van onze moderne cultuur en samenleving, tot stand zijn gekomen. En ten derde dat deze revolutie slechts enkele decennia geleden is begonnen, en momenteel in volle gang is. Dit betekent dat de vakgebieden waarop de Bibliotheca Philosophica Hermetica zich concentreert bepaald geen marginale status hebben, zoals hier en daar nog weleens wordt gedacht: integendeel, ze bevinden zich exact in het centrum, in de avant garde, van een aantal van de meest opwindende en vernieuwende ontwikkelingen die momenteel in het internationale onderzoek van de geesteswetenschappen plaatsvinden. Ik heb de geschiedenis van de natuurwetenschappen hier als voorbeeld genomen, maar een vergelijkbare ontwikkeling is zich aan het voltrekken binnen alle disciplines van de humaniora, en niet alleen voor de vroegmoderne periode maar voor alle periodes tot aan de huidige tijd. We beginnen ons steeds duidelijker te realiseren dat de ‘grote verhalen’ van de traditionele geschiedschrijving veel te selectief zijn geweest, omdat op basis van een vooropgezette ideologie werd bepaald wat wel en wat niet serieus diende te worden onderzocht. Denk
bijvoorbeeld aan een filosoof als Marsilio Ficino, de eerste vertaler van onder meer het Corpus Hermeticum en de complete dialogen van Plato. Het platonisme dat de Italiaanse renaissance doortrekt, van kunst en literatuur tot filosofie en religie, is zonder zijn werk vrijwel ondenkbaar, en toch verschijnt Ficino in de traditionele geschiedschrijving van de filosofie slechts als een voetnoot in de marge, omdat hij te veel afweek van wat men sinds Descartes als ‘echte filosofie’ was gaan beschouwen. Sinds slechts enkele decennia begint men Ficino en zijn vele geestverwanten echter weer volop serieus te nemen. Hoewel er nog steeds genoeg filosofiehistorici zijn te vinden die zich tegen die trend verzetten, leidt dat ook hier tot ingrijpende nieuwe inzichten over hoe de geschiedenis van de filosofie eigenlijk in elkaar zit, en hoe ze zich verhoudt tot aanpalende disciplines als theologie en de natuurwetenschappen. Iets soortgelijks geldt voor ook Giordano Bruno, één van de eerste verdedigers van het copernicaanse wereldbeeld en de oneindigheid van het universum, die in 1600 in Rome als ketter werd verbrand en tegenwoordig wordt erkend als één van de meest originele denkers van zijn tijd. Zoals vrijwel alle (grotere én kleinere) denkers wier werk in de Bibliotheca Philosophica Hermetica wordt verzameld, is ook Bruno onmogelijk op te sluiten binnen de grenzen van één discipline, en kan hij pas worden begrepen door gelijkelijk aandacht te besteden aan alle dimensies van zijn werk: religie, filosofie, wetenschap, en zelfs de beeldende kunsten.
De wereld verbazen De voorbeelden laten
zich moeiteloos vermeerderen, overigens niet alleen met betrekking tot de vroegmoderne periode waarop de Bibliotheca Philosophica Hermetica zich vooral concentreert, maar ook wat betreft de negentiende eeuw tot op heden. Het cumulatieve effect van nieuw onderzoek op alle terreinen van de ‘Hermetische Filosofie en verwante stromingen’ is, dat zich een nieuw beeld begint af te tekenen van de geschiedenis en de cultuur waaruit wij met z’n allen zijn voortgekomen. Dit betekent uiteindelijk dat wij de grondslagen van onze eigen moderne identiteit ingrijpend zullen moeten herzien. Wat deeltjesversnellers zijn voor natuurkundigen, dat zijn bibliotheken voor geesteswetenschappers. Revoluties in de natuurwetenschappen die de wereld veranderen hebben hun oorsprong in het moeilijke, geduld vergende, en vaak uitermate technische werk van onderzoekers in witte jassen die zich bezighouden met exacte metingen, observaties en berekeningen die alleen door andere specialisten vallen te begrijpen. In de geesteswetenschappen is het niet anders. Nieuwe inzichten die de wereld verbazen hebben vrijwel altijd hun oorsprong in het werk van getrainde specialisten die zich bezighouden met zorgvuldig en soms uitermate gedetailleerd onderzoek van geschreven en gedrukte bronnen (het geesteswetenschappelijke equivalent van onderzoek naar fundamentele deeltjes): vandaar het terechte motto van de Bibliotheca Philosophica Hermetica: ad fontes. Het gevleugelde woord ‘Der liebe Gott lebt im waarom er een modern rozenkruis is 23
Wouter J. Hanegraaff is hoogleraar Geschiedenis van de Hermetische filosofie en verwante stromingen van de Universiteit van Amsterdam. Van zijn hand verschenen New Age Religion and Western Culture (1996) en Lodovico Lazzarelli (1447–1500) (met R. M. Bouthoorn, 2005). Ook is hij redacteur van de Dictionary of Gnosis and Western Esotericism (2005).
Detail’ is op dit gebied compleet van toepassing. Zo heb ik mijzelf zo’n tien jaar geleden hier in de bibliotheek beziggehouden met onderzoek naar de ten onrechte vergeten hermetische filosoof Lodovico Lazzarelli, die leefde in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Grote geleerden als Paul Oskar Kristeller, Daniel P. Walker, en Moshe Idel hebben zich het hoofd gebroken over de betekenis van Lazzarelli’s mysterieuze hoofdwerk, de Crater Hermetis. Voor wie zich nooit met dit soort werk heeft beziggehouden is het moeilijk voorstelbaar, maar de sleutel bleek uiteindelijk te zijn gelegen in slechts enkele Latijnse woorden. Aangeland bij de kern van zijn betoog citeert Lazzarelli namelijk een beroemde (en beruchte) passage uit de Hermetische Asclepius, waar de kerkvader Augustinus zich destijds al over had opgewonden, maar hij brengt daarin enkele op het eerste gezicht geringe wijzigingen aan. Als men die varianten echter serieus neemt en de redenen ervoor onderzoekt, blijken op een gegeven moment alle panelen voor de ogen van de onderzoeker te gaan verschuiven en wordt uiteindelijk glashelder waar Lazzarelli’s werk in werkelijkheid over gaat.9 De implicaties van deze ontdekking bleken uiteindelijk veel verder te gaan dan Lazzarelli alleen. Ze dwingen ons tot een ingrijpende herziening van ons bestaande beeld van het renaissance-hermetisme als zodanig.10 Zo leiden ze bijvoorbeeld tot een geheel nieuw perspectief op één van de meest invloedrijke hermetische auteurs van de renaissance, Cornelius Agrippa, naar wiens werk en 24 pentagram 1/2012
persoon tot in Goethe’s Faust wordt verwezen.11 Deze verandering in onze voorstelling van het renaissance-hermetisme heeft op zijn beurt weer aanzienlijke implicaties voor algemene kwesties met betrekking tot de vraag naar de bronnen van de moderniteit. Voor dit soort detailonderzoek is het vaak noodzakelijk om een groot aantal relevante bronnen naast elkaar en in hun onderlinge samenhang te kunnen bestuderen, en dit is uitsluitend mogelijk in een bibliotheek als de Bibliotheca Philosophica Hermetica, die gebaseerd is op een samenhangend concept en daarom streeft naar een collectie waarin alle relevante bronnen fysiek op één plaats aanwezig zijn, in combinatie met de relevante vakliteratuur. Zo was ik enkele jaren geleden in de studiezaal van de bibliotheek bezig met een exacte vergelijking op woordniveau tussen zoveel mogelijk vijftiende- en zestiende-eeuwse vertalingen en edities van het Corpus Hermeticum: een type van onderzoek dat letterlijk nergens anders ter wereld dan alleen hier in Amsterdam mogelijk was, omdat alleen op deze plek alle bronnen en verschillende edities fysiek aanwezig waren zodat je ze op tafel naast elkaar kon leggen, en je vervolgens naar de kast kon lopen om alle relevante vakliteratuur erbij te halen. Droog en saai Ook zo’n tekstvergelijking is
weer een voorbeeld van het soort technische detailstudie die voor buitenstaanders soms droog en saai kan lijken (net als het werk van die natuurkundigen in witte jassen in een deeltjesver-
Een blik op de tentoonstellingsruimte tijdens de opening
sneller), maar in werkelijkheid de noodzakelijke grondslag is waardoor uiteindelijk verreikende conclusies met een grotere impact mogelijk worden gemaakt. Alle grote wetenschappelijke revoluties zijn op deze manier begonnen: met iemand die zich ergens in een laboratorium of een bibliotheek het hoofd zit te breken over onbegrepen details waar anderen het belang niet van zien, en uiteindelijk ontdekt dat de speurtocht naar verklaringen leidt tot nieuwe inzichten die hij aanvankelijk niet had kunnen vermoeden. Zo werkt wetenschap – onder anderen Robbert Dijkgraaf heeft dat de afgelopen tijd terecht vaak herhaald – en dat is overigens ook waarom de huidige obsessie met ‘valorisatie’ in fundamenteel onderzoek uiteindelijk een doodlopende weg is: het ‘nut’ van research blijkt vaak pas nadat je het onderzoek hebt gedaan. Internationaal wordt Nederland sinds vele jaren benijd om de aanwezigheid, in Amsterdam, van verreweg de meest complete collectie op het terrein van de geschiedenis van de hermetische filosofie en verwante stromingen, gecombineerd in dezelfde stad met een eveneens unieke leerstoel met een onderwijsprogramma en een onderzoeksgroep op dat gebied. Zo’n combinatie
is nergens elders ter wereld te vinden, zelfs niet bij benadering. Talloze vakspecialisten hebben dan ook in de loop van de jaren de weg naar de studiezaal van de Bibliotheca Philoso‑ phica Hermetica gevonden, en ieder jaar ontvang ik brieven van buitenlandse studenten waarin de aanwezigheid van de bibliotheek naast ons onderwijsprogramma aan de Universiteit van Amsterdam wordt genoemd als hoofdreden om hier in Amsterdam te komen studeren. Sinds begin vorig jaar echter heb ik, in plaats daarvan, talloze e-mails en brieven moeten ontvangen waaruit verbijstering, ontzetting, en volstrekt onbegrip sprak over de zo plotselinge, onverwachte, en eigenlijk door niemand voor mogelijk gehouden sluiting van de bibliotheek, gevolgd door een splitsing van de collectie over twee locaties. Studenten die anders naar Amsterdam zouden zijn gekomen besluiten zich toch maar elders aan te melden, en de bestaande internationale en Nederlandse studenten voelen zich dak- en thuisloos, om over mijzelf en mijn collega’s in de leerstoelgroep maar niet te spreken. Het jaar 2011 was een rampjaar, waarin de nachtmerrie van een complete en definitieve ondergang van de Bibliotheca Philosophica waarom er een modern rozenkruis is 25
De Bibliotheca Philosophica Hermetica is een privébibliotheek met een eminente verzameling van ruim 21.000 veelal zeer zeldzame filosofische boeken en handschriften. Zij geldt als de belangrijkste collectie op het gebied van de christelijk-hermetische en esoterische filosofie. Een derde deel van de verzameling is gekocht door de Staat der Nederlanden en heeft de status van nationaal kunstbezit. Belangrijke boeken in de collectie zijn het Corpus Hermeticum uit 1471 en de eerste geïllustreerde editie uit 1481 van Dantes La Divina Commedia. De bibliotheek is gevestigd aan de Bloemgracht te Amsterdam. Het adres voor bezoekers is Bloemstraat 13-17 te Amsterdam.
Hermetica soms zo dichtbij leek te komen dat hij bijna onafwendbaar leek. Zover is het uiteindelijk gelukkig niet gekomen. Het is waar: de bibliotheek heeft uiterst gevoelige slagen te verduren gekregen – ik denk daarbij aan het ontslag van het onvolprezen team van bibliotheekmedewerkers die de collectie zo goed kenden en de bibliotheek zo’n warm hart toedroegen, het verlies van een buitengewoon waardevolle verzameling handschriften en incunabelen, en de eigenlijk onbegrijpelijke en contraproductieve splitsing tussen het rijksdeel dat nu in Den Haag staat en de rest van de collectie hier in Amsterdam. Maar tegen de verwachting van velen bevinden we ons hier vandaag nu toch opnieuw, omringd door boeken, in de Bloemstraat, om de doorstart van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te vieren: per aspera… ad fontes, door de nood en verdrukking heen is de weg naar de bronnen opnieuw geopend. Blik op de Toekomst Ik begon mijn verhaal
met de bibliotheek als een geheugen waarin ons collectieve verleden ligt opgeslagen, maar wil eindigen met een blik op de toekomst. Zoals ik hoop te hebben duidelijk gemaakt is de Biblio‑ theca Philosophica Hermetica weliswaar een uniek maar allerminst een geïsoleerd fenomeen. Zij speelt namelijk een bijzondere rol binnen een veel bredere ontwikkeling van innovatie in internationaal academisch onderzoek, zoals dat ook elders op vele plaatsen ter wereld wordt uitgevoerd. Ook in vele andere bibliotheken ter wereld zijn uiteraard talloze hermetische bron26 pentagram 1/2012
nen te vinden, gelukkig maar! – maar in vergelijking met andere collecties is het bijzondere van deze collectie gelegen in het samenhangende concept van waaruit zij is opgebouwd; en datzelfde samenhangende concept ligt ook ten grondslag aan de leerstoel van de Universiteit van Amsterdam. Vandaar dat een hechte samenwerking tussen beide Amsterdamse instellingen ook zo voor de hand ligt: 1 plus 1 is 3. De sleutel voor de toekomst is gelegen in de verdere ontwikkeling en uitbouw van ‘hermetisch Amsterdam’ (als ik het voor het gemak even zo mag noemen) tot centraal knooppunt binnen een open en dynamisch internationaal netwerk van betrokkenen, met maximaal gebruik van de technische middelen die we daarvoor tegenwoordig tot onze beschikking hebben. De tijd van in zichzelf gekeerde instellingen die alles in eigen hand houden is voorbij, en ook een bibliotheek is niet langer slechts een gebouw waar men ’s ochtends door de voordeur naar binnen gaat om vervolgens een tijd lang niet meer naar buiten te komen: een bibliotheek moet een ontmoetingsplaats en dynamische centrum zijn van waaruit lijnen van samenwerking en uitwisseling naar vele plaatsen elders ter wereld worden gelegd. Vandaar dat het nieuwe motto van de bibliotheek, ‘Hermetisch Open,’ ook bijzonder gelukkig is gekozen. Kortom, de Bibliotheca Philosophica Hermetica staat aan het begin van een nieuwe fase in haar bestaan, en ziet zich geconfronteerd met nieuwe uitdagingen. Gemakkelijk zal het zeker niet worden, want de bibliotheek heeft
zware klappen te verduren gekregen en veel zal bijna van de grond af opnieuw moeten worden opgebouwd. Maar zoals we kunnen zien op de tentoonstelling die vandaag van start gaat: het vuur is blijven branden en is beslist niet van plan daar ooit nog mee op te houden. De hermetische filosofie heeft gelukkig ervaring met dit soort processen van ‘philosophy through fire’, want ook de alchemistische transmutatie is niet mogelijk zonder het ‘Hermetisch Zwart’ (in de formulering van Marguerite Yourcenar): de moeilijke fase die bekend staat als het nigredo, waarin het bestaande wordt afgebroken en vernietigd tot alleen de fundamentele essentie overblijft, om vandaaruit vervolgens weer te worden opgebouwd tot iets wat zelfs nog mooier en beter is. Mede namens mijn collega’s van het Centrum voor Geschiedenis van de Hermetische Filosofie en verwante stromingen aan de Universiteit van Amsterdam, mede namens onze studenten, en mede namens de vele collega’s die zich overal ter wereld inzetten voor dit prachtige vakgebied, wil ik de vurige hoop uitspreken dat het ‘Hermetisch zwart’, de duistere fase van afbraak en vernietiging, nu inderdaad geheel en definitief achter ons ligt, en dat 2012 het jaar zal worden van de wedergeboorte van de Bibliotheca Philosophica Hermetica in een nieuwe vorm. µ
Literatuur 1. George Sarton, Review of Lynn Thorndike, Isis 6:1 (1924), 83. 2. Ibid., 84. 3. George Sarton, Introduction to the History of Science, vol. I, Krieger: New York 1975, 19. 4. Lynn Thorndike, A History of Magic and Experimental Science, 8 vols., Columbia State University Press: New York 1923-1958. 5. Wouter J. Hanegraaff, Esotericism and the Academy: Rejected Knowledge in Western Culture, Cambridge University Press 2012, 322-334. 6. Richard S.Westfall, Never at Rest: A Biography of Isaac Newton, Cambridge University Press 1980. 7. Margaret Jacob, “Introduction,” in: James E. Force & Sarah Hutton (eds.), Newton and Newtonianism: New Studies, Kluwer: Dordrecht / Boston / London 2004, x. 8. Lawrence M. Principe,The Aspiring Adept: Robert Boyle and his Alchemical Quest. Including Boyle’s “Lost” Dialogue on the Transmutation of Metals, Princeton University Press 1998. 9. Wouter J. Hanegraaff & Ruud M. Bouthoorn, Lodovico Lazzarelli (1447-1500):The Hermetic Writings and Related Documents, Medieval & Renaissance Texts & Studies 2005. 10. Brian P. Copenhaver, “ A Grand End for a Grand Narrative: Lodovico Lazzarelli, Giovanni Mercurio da Correggio and Renaissance Hermetica,” Magic, Ritual & Witchcraft 4.2 (2009), 207-223. 11. Hanegraaff, “Better than Magic: Cornelius Agrippa and Lazzarellian Hermetism,” Magic, Ritual & Witchcraft 4:1 (2009), 1-25.
waarom er een modern rozenkruis is 27
licht uit licht De middeleeuwse geleerde Robert Grosseteste zag dat de hypothetische ruimte waarin Euclides in 300 voor Christus zijn getallen voorstelde overal en ook in iedere richting dezelfde was. Daarop stelde Grosseteste dat dit ook gold voor de voortplanting van het licht. Over het licht schreef hij De Luce: over het licht of het begin van de dingen. Enkele citaten uit deze verhandeling.
I
Een middeleeuwse verhandeling over de wording van onze wereld
k ben van mening dat de eerste fysieke verschijning (die sommigen ‘een lichaam’ noemen) het licht is. Want door zijn aard verstrooit het licht zich in elke richting op zo’n manier dat een lichtpuntje onmiddellijk een bol van licht van elke mogelijke grootte wordt, tenzij er iets in de weg staat dat niets doorlaat of ondoorschijnend is. Nu is het zich uitbreiden van een dergelijk lichaam (licht) een noodzakelijke bijkomstigheid, ondanks het feit dat zowel dat lichaam als materie op zichzelf basissubstanties zijn, zonder afmetingen. Een lichaam dat op zichzelf basissubstantie is, kan in de ruimte die zelf geen afmetingen kent en dimensieloos is, zichzelf geen afmetingen of dimensies toekennen, tenzij het zichzelf vermenigvuldigt en zich onmiddellijk verstrooit en op die wijze dat lichaam uitbreidt. Want de vorm of het lichaam (dat is het licht) kan de ruimte niet verlaten omdat deze er onafscheidelijk van is en de materie kan niet afgescheiden worden van de vorm. Ik heb echter gesteld dat het het licht is dat door zijn aard de hoedanigheid bezit zichzelf te vermenigvuldigen en zich onmiddellijk in alle richtingen te verstrooien. Wat het ook is dat deze activiteit uitvoert, het licht of een ander agens, het handelt door zijn deelhebben aan het licht, waartoe deze werkzaamheid dan ook in essentie behoort. Het lichaam (de verschijnende vorm) is daarom of het licht zelf of het agens die de eerder genoemde activiteit uitvoert en dimensies toekent in de ruimte (doordat deze deelheeft aan het licht en handelt met de kracht
28 pentagram 1/2012
waarom er een modern rozenkruis is 29
De vorm en volmaaktheid van alle dingen is het licht
Rafael Sanzio de Urbino, studie voor een sculptuur van een paard, ca. 1516
ervan). Maar de eerste vorm kan geen dimensies doen ontstaan in de ruimte door de werking van een erna komende verschijning. Daarom is het licht geen verschijning die na [of in] de ruimte komt maar het is zelf die fysieke ruimte.’ van oneindig tot bol Grosseteste vervolgt
met het verklaren van het eerste verschijnsel, waarvan de essentie verhevener en uitmuntender is dan alle verschijnselen die erna komen. Hij stelt dat het licht een grotere gelijkenis heeft met de werkelijkheden die buiten de materie bestaan, de onstoffelijke. Het licht is derhalve het eerste tastbare of concrete verschijnsel. Het licht, dat de eerste verschijning is in de eerste materie (prima materia), vermenigvuldigde zich door zijn aard een oneindig aantal malen naar alle kanten en verspreidde zich gelijkelijk in elke richting. Als het licht zich oneindig vermenig30 pentagram 1/2012
vuldigt, moet het veel uitgebreider zijn dan de ruimte die immers een eindige reeks dimensies kent. Dan zegt hij dat het licht door de oneindige vermenigvuldiging van zichzelf overal de grenzen van de materie overschrijdt, tot het uiteindelijk de vorm van een bol aanneemt. Daarbij worden de delen van de materie die het dichtst bij het centrum van de bol zijn grover (!) dan die welke het verst ervan verwijderd zijn. Daarom is het eerste verschijnsel in het buitenste gedeelte van de bol, het verschijnsel dat het firmament wordt genoemd, volmaakt omdat het uit niets anders is samengesteld dan de eerste materie en het eerste verschijnsel. Dit eerste lichaam, het firmament, verstrooit zijn licht (lumen) uit elk deel van zichzelf naar het centrum van het universum. Want omdat het licht (lux) de vervolmaking is van het eerste lichaam, en op natuurlijke wijze daarvan uitstraalt, verme-
nigvuldigt het met zichzelf tevens de spiritualiteit van het eerste lichaam. Aldus komt uit het eerste lichaam licht (lumen) voort dat spiritueel is of, zo u wilt, een geestelijk lichaam (spirit). Als het in beweging is, verdeelt dit licht (lumen) de verschijnselen waar het doorheen gaat niet en daarom gaat het onmiddellijk van de eerste hemel naar het centrum van het universum. Dit gebeurt door de vermenigvuldiging van zichzelf en het oneindige voortbrengen van licht (lumen). Nu ontstaat er door onnoemlijk veel gebeurtenissen, waarin de eerste sfeer geheel voleindigd werd, en omdat er geen lege ruimte kan zijn, een tweede sfeer die geheel volmaakt is en die niet verder kan worden samengedrukt. De vervolmaking van de tweede sfeer gebeurt doordat het licht (lumen) verkregen wordt van de eerste sfeer en doordat het licht (lux) dat enkelvoudig is in de eerste sfeer, verdubbeld wordt in de tweede. Beperkte uitdijing ‘Op dezelfde wijze’, ver-
volgt Grosseteste, ‘worden de derde sfeer tot en met de negende hemelse sfeer gecreëerd tijdens het inkrimpen en uitdijen. Nu bevindt zich onder de negende en laagste sfeer de uiterst compacte massa waaruit de vier elementen samengesteld zijn. Deze sfeer, de sfeer van de maan, brengt ook licht (lumen) voort maar de kracht hiervan is niet zodanig dat het de buitenste delen van deze massa maximaal kan doen uitdijen. Door de beperkte uitdijing van zijn massa ontstond het vuur, hoewel dit nog steeds behoort tot de basisstof van de elementen. Doordat dit
element uit zichzelf licht geeft en de massa die zich eronder bevindt, samentrekt, breidden zijn buitenste delen uit maar niet zover als het vuur, en zo ontstond de lucht. Uit de lucht werd een spiritueel verschijnsel voortgebracht, een geest, (spirit) en zoals bij het vuur en de lucht ontstonden het water en de aarde. Maar omdat het water meer samentrekkende kracht behield dan uitbreidende, verkreeg het net als de aarde de hoedanigheid van gewicht.’ Grosseteste gaat verder: Op deze manier ontstonden de dertien sferen van de zintuiglijke wereld. Negen ervan, de hemelse sferen, zijn niet onderworpen aan verandering of vernietiging omdat zij geheel volmaakt zijn. De andere vier sferen zijn het tegendeel, zij zijn onderhevig aan verandering, voortbrenging en vernietiging, want zij zijn niet helemaal volmaakt. Het is duidelijk dat elk hoger lichaam, krachtens het licht (lumen) dat eruit voortkomt, de vorm (soort) en volmaaktheid is van de verschijning die erna komt. En net als de één in potentie elk getal is dat erna komt, is de eerste verschijnende vorm door de vermenigvuldiging van zijn li cht elke vorm die erna komt. De aarde bestaat uit alle hogere lichamen omdat alle hogere lichten erin samenkomen. De aarde is het dichtste van alle lichamen, want hoewel de hogere lichten zich erin bevinden, hebben deze niet hun oorsprong in de aarde door haar eigen activiteit, maar het licht (lumen) van iedere sfeer kan erin tot werkzaamheid worden gebracht. De tussenliggende lichamen kennen een dubbele verhouding. Zij verhouden zich tot de lagere licht uit lichtt 31
Robert Grosseteste (1168–1253) was van boerenafkomst maar kreeg de gelegenheid om te studeren. Hij studeerde rechten, geneeskunde, talen, natuurwetenschappen en theologie te Oxford. Van 1215 tot 1221 droeg hij de eretitel ‘kanselier van de universiteit’. In 1235 werd hij tot bisschop van Lincoln benoemd, een positie die hij tot zijn dood bekleedde. Hij ageerde onvermoeibaar tegen het wangedrag en nietsdoen van prominente geestelijken en was er niet wars van hen te ontslaan waar nodig. Ook stond hij erop dat de geestelijken hun tijd besteedden aan de zorgen van de mensen van hun parochies en dat zij veel studeerden. In 1245 bezocht hij het concilie van Lyon waar hij luid en duidelijk de wantoestanden onder de geestelijkheid veroordeelde. Ook was hij openlijk tegenstander van de gewoonte
van de paus om voor de Engelse kerken Italiaanse geestelijken aan te stellen, die daarvoor salaris ontvingen maar nooit een voet in Engeland zetten. Grosseteste bestudeerde geometrie, leer van het licht en astronomie. Hij vertaalde Griekse en Arabische geschriften in het Latijn en schreef commentaren over veel wetenschappelijke onderwerpen; onder andere ook over geschriften van Aristoteles, zoals de Analytica priora (diens leer over de logica) en zijn Physica (diens leer over de natuur). In de astronomie stelde Grosseteste dat de Melkweg een samengaan was van het licht van ontelbare sterren. Hij experimenteerde intensief met spiegels en lenzen. Hij ging ervan uit dat een theorie door experimenten bewezen kon worden en dat de gevolgtrekkingen uitvoerig dienden te worden getest. In
lichamen als de eerste hemel tot alle andere dingen en zij verhouden zich tot de hogere zoals de aarde zich verhoudt tot alle andere dingen. Elk ding bevat dus in zekere zin alle andere dingen. De veelheid van dingen De vorm en vol-
maaktheid van alle dingen is het licht, maar in de hogere sferen is dit meer spiritueel en eenvoudig (zuiverder) terwijl dit in de lagere dingen fysieker en samengesteld is. Bovendien zijn alle verschijnselen niet van dezelfde aard, hoewel zij allemaal afkomstig zijn van het licht, of zij nu eenvoudig of samengesteld zijn. Zo zijn alle getallen niet hetzelfde van aard, ondanks dat zij allemaal door een grotere of kleinere vermenigvuldiging, afkomstig zijn van één. Deze overweging verduidelijkt wellicht de uitspraak van degenen die zeggen dat ‘alle dingen één zijn door de volmaaktheid van één licht’. En ook van hen die zeggen: ‘de veelheid van dingen zijn veel door de vermenigvuldiging van het licht in verschillende gradaties’.’ Dan bespreekt Grosseteste dat, aangezien lagere lichamen delen vormen van het hogere, zij ook worden bewogen door dezelfde onstoffelijke 32 pentagram 1/2012
zijn verhandeling De Iride schrijft hij: ‘Als het goed wordt begrepen toont dit deel van de optica ons hoe dingen die ver weg zijn, heel dichtbij lijken te zijn, en hoe grote dingen die dichtbij staan, heel klein kunnen lijken. En ook hoe we kleine voorwerpen die we op een afstand van ons plaatsen elke grootte kunnen doen aannemen die we willen. Dan is het voor ons mogelijk de kleinste letters te lezen die ongelofelijk ver weg zijn, of zand en zaad of wat voor kleine voorwerpen ook, te tellen.’ Grosseteste zag dat de hypothetische ruimte waarin Euclides zijn getallen voorstelde overal en ook in iedere richting dezelfde was. Daarop stelde hij dat dit ook gold voor de voortplanting van het licht. Over het licht schreef hij de verhandeling De Luce (Over het licht of het begin van de dingen).
kracht die het hogere lichaam beweegt: ‘Daarom geeft de onstoffelijke kracht van de intelligentie of de ziel, die de eerste en hoogste sfeer in dagelijkse beweging houdt, alle lagere hemelse sferen dezelfde dagelijkse beweging. Dit gebeurt echter in verhouding. Als de sferen lager zijn, ontvangen zij de bewegingsenergie in een zwakkere toestand, omdat hoe lager de sfeer zich bevindt, hoe minder de zuiverheid en kracht van het eerste licht erin doordringt. Maar hoewel de elementen deelhebben in de vorm van de eerste hemel, kan de beweger van de eerste hemel hen niet dagelijks bereiken. Hoewel zij deel hebben aan het eerste licht, zijn zij niet (direct) bereikbaar voor de eerste bewegende kracht, omdat in hen het licht onzuiver, zwak en ver verwijderd van de zuiverheid die het bezat in het eerste lichaam. En ook omdat zij de compactheid van de materie bezitten die hun weerstand en weerbarstigheid bepaalt. Hoe het ook zij, sommigen zeggen dat de sfeer van het vuur ronddraait in een dagelijkse beweging, waarvoor zij de kometen als bewijs zien. Ook zeggen zij dat deze beweging zelfs de wateren van de zee beïnvloedt en wel op zodanige
wijze dat de getijden daardoor zijn ontstaan. Echter, alle verstandige denkers stellen dat de aarde deze beweging niet kent. De sferen volgend op de tweede, die vanaf de aarde gezien gewoonlijk de achtste wordt genoemd, delen allemaal in de beweging van deze tweede sfeer, omdat zij deel zijn van zijn vorm. Deze beweging, samen met de dagelijkse beweging, is inderdaad de juiste voor elk van hen. Maar omdat er aan de hemelse sferen niets ontbreekt, staan zij niet open voor verdunning of verdichting en neigt het licht (lux) in hen er niet toe delen ervan te verstrooien (door hen te verdunnen) of naar het centrum toe trekken (door hen te verdichten). Daarom kennen de hemelse sferen geen op-enneergaande beweging maar alleen voortgang door een geestelijke kracht die, op het fysieke vlak bezien, de sferen draaiend houdt. Deel en geheel Omdat de elementen evenwel
onvolmaakt zijn en ondergeschikt aan toename en afname, zal hun innerlijk licht (lumen) hen door verdunning van het centrum afvoeren of door verdichting naar het centrum toetrekken. Daardoor zijn zij op natuurlijke wijze in staat zich omhoog of omlaag te bewegen. Het hoogste lichaam, dat het meest eenvoudige (zuivere) van alle is, bestaat uit vier delen, namelijk: vorm, materie, samenstelling en het geheel. Omdat zij de eenvoudigste (minst gecompliceerde) vorm heeft, is zij niettemin één. Materie is door haar tweevoudige hoedanigheid duaal, wat geheel juist is, namelijk door haar gevoeligheid en ontvankelijkheid voor impressies, en door haar compactheid, die aan de basis ervan ligt. Want dit is hoofdzakelijk en in de eerste plaats kenmerkend voor iets wat tweevoudig is. Het geheel is in zichzelf evenwel drievoudig, omdat er ten eerste bezielde materie en ten tweede gematerialiseerde vorm in verschijnt, en verder ten derde dat wat onderscheidend is voor de samenstelling ervan en wat we in elke samen-
stelling aantreffen. En datgene wat het eigenlijke geheel vormt dat boven en voorbij deze drie delen is geplaatst, wordt als viertal voorgesteld. In het eerste lichaam, waarin in feite alle andere bestaan, bevindt zich daarom een groep van vier en het aantal van de resterende lichamen is in wezen niet meer dan tien. Want de dualiteit van de vorm, van de materie, de drievoudigheid van de samenstelling en het viervoud van het samenstellende aspect samen vormen een totaal van tien. Dat wil zeggen dat tien het aantal is van de sferen van de wereld omdat de sfeer van de elementen, hoewel in vieren verdeeld, toch ‘een’ is door zijn deelhebben aan de aardse vergankelijke natuur. Uit deze overwegingen blijkt dat tien in het universum het volmaakte getal is – omdat elk volmaakte geheel iets in zich heeft wat overeenkomt met vorm en eenheid, en iets wat overeenkomt met materie en dualiteit, en iets wat overeenkomt met de samenstelling en drievoudigheid en iets wat overeenkomt met het geheel en het viertal. Het is ook niet mogelijk een vijfde toe te voegen aan deze vier. Dat is de reden dat elk volmaakt geheel uit tien bestaat.’ Hier eindigt de verhandeling over licht van Robert Grosseteste: ‘Zo is het duidelijk dat slechts de vijf delen die aangetroffen worden in [het geheel en] de getallen, 1, 2, 3 en 4 geschikt zijn voor de samenstelling en de harmonie die stabiliteit geven aan elk geheel. Deze vijf delen zijn de enige die harmonie voortbrengen in muzikale melodieën, in lichaamsbewegingen en in ritmische maten.’ µ
De vertaling uit het Latijn van De Luce in het Engels is van Clare C. Riedl Marquette University Press, Milwaukee,Wisconsin, 1942
licht uit lichtt 33
verandering als impuls ‘Toch weet ik dat er iets van betekenis bestaat. En ik weet dat je niet met betekenis moet spotten.’ Zo eindigt een boek, getiteld ‘Niets’. De mens spot al eeuwenlang met de aarde waarop hij leeft, hij bespot zijn medebewoners, hij ontkent de betekenis. Wij staan evenwel voor een volkomen U-turn, 180 graden. Als wij deel krijgen aan de kosmische opstanding, ontstaat in ons een door het geheelgevormd bewustzijn. Als we maar op deze impuls willen (en kunnen!) reageren.
E
nige tijd geleden verscheen er een jeugdboek met als titel: ‘Niets’ geschreven door de Deense schrijfster Janne Teller. Tijdens de les staat een jongen op en zegt: ‘Niets betekent iets. Dat weet ik al heel lang. Daarom heeft het ook geen zin iets te doen. Dat heb ik zojuist ontdekt.’ Hij pakt zijn schoolspullen en gaat weg om vervolgens ook niet meer naar school terug te gaan. In een pruimenboom brengt hij zijn tijd door. Hij gooit onrijpe pruimen naar de kinderen en op een dag roept hij naar hen: ‘Alles is hetzelfde. Want het is niets anders dan een spel. Op hetzelfde ogenblik waarin jullie geboren worden, beginnen jullie met sterven. En zo is het met alles.’ En op een andere dag zegt hij: ‘De aarde is vier miljard zeshonderd miljoen jaar oud, maar jullie worden hoogstens honderd. Het leven is de moeite in feite niet waard. Het is niets anders dan een spel dat erop neerkomt te doen alsof en juist daarbij ook de beste te zijn.’ Toen we dat jeugdboek kochten vroeg de verkoopster aan ons of wij innerlijk wel sterk genoeg waren om het te lezen; sterk genoeg om de vernederingen die de kinderen elkaar aandoen aan te kunnen, sterk genoeg om te blijven vertrouwen dat er wel degelijk betekenis is, sterk genoeg om vertrouwen in de mens te houden. Want het verhaal is geen kinderspel, het is meedogenloos zoals de mens kan zijn.… Niets betekent iets, het is niets anders dan een spel. Alles begint alleen maar om weer op te houden. Een duidelijke uitspraak. Wie naar de betekenis van de dingen zoekt, gaat altijd een
38 pentagram 1/2012
klimaatverandering in het innerlijk van de mens
spirituele weg, of hij het nu beseft of niet, en doet daarbij ervaringen op. Een antwoord kan het leven hem dan geven. Er is veel leed in de wereld. Ontelbare mensen ontberen het meest noodzakelijke. Vanaf hun geboorte maken zij armoede, honger en wreedheid mee – waarbij de verwoestingen door de mens vaak het gruwelijkst zijn. Gevolgd door, uiteindelijk, ook verwoestingen in het innerlijk. Juist in de rijke landen nemen de verwoestingen in het innerlijk van de mens toe. Soms ondergaan diezelfde mensen – soms zelfs tegelijkertijd – de grote vreugden van het leven, zoals liefde, vervulling, of herkenning. Wat is er aan de hand? Waarom gebeurt dit. Is het een spel, een gril van de evolutie? Voedende krachten Wij kunnen een ontdekking doen: wij worden door iets gedragen. Wat wij ook doen, wat ons ook overkomt, wij zijn in iets ingebed, wij maken ergens deel van uit. De jongen in ons verhaal zit in een pruimenboom. De natuur draagt hem, troost hem en geeft hem de mogelijkheid met onrijpe pruimen te gooien. Maar de betekenis van het bestaan kan deze hem niet geven. Een ieder kan gewaarworden hoe hij door de natuur wordt gesteund. Wij worden gesterkt door de schitterende kleuren van een bloesem, de kracht van een boom, de watervlakte van een meer, de vlucht van een vogel. Bomen, bloemen, water, de grootsheid van de hemel, de dieren, zij hebben allemaal iets met ons te maken, zijn deel van ons. Zij zijn onze metgezellen, ons bestaan
waarom er een modern rozenkruis is 39
In de geestelijke atmosfeer treffen wij de bron van het leven aan, in de natuurlijke de uitdrukking van de levensenergieën
en uit hen leven wij. Datzelfde kan gelden voor andere bronnen die ons energie geven: religie, diepzinnige gedachten, waarden en bloemrijke woorden, muziek, schilder- en beeldhouwkunst. Hier werkt het geestelijke aspect op ons in, geeft ons moed om te leven en verheft ons boven veel dingen die ons zwaar vallen. Het valt ons op dat hier iets actief is, iets, wat ons bestaan betekenis zou kunnen geven – maar wij kunnen het niet zomaar bevatten. Ergens zijn wij ingebed in die sfeer, ook die vertegenwoordigt onze afkomst en ons bestaan, maar wij kunnen die niet waarnemen. Wij ontvangen aldus tweevoudige voeding: de energieën van de natuur en die uit het geestelijke gebied. Door deze tweevoudigheid worden wij gekenmerkt. Impulsen De jongen in de pruimenboom ziet
wel het vergankelijke, vluchtige en schaduwachtige van zijn bestaan. Hij heeft gelijk als hij daarin geen betekenis aantreft. In het rijk van de betekenis, het rijk van het geestelijke, zijn andere, diepere helft, kan hij nog niet kijken. Deze is nog niet geheel actief. Daar komen de impulsen vandaan die ons ertoe dwingen te zoeken naar de basis van ons bestaan. Een dergelijke impuls was het die de jongen dwong uit zijn normale leventje te stappen. Hij herkende echter de niet impuls als zodanig. Natuurwetenschappers hebben, ook onder de invloed van dergelijke impulsen, gedurende de laatste honderdvijftig jaar de meest geniale ontdekkingen gedaan. Maar hoe zijn wij daarmee omgegaan? Wij hebben prachtige technische apparaten 40 pentagram 1/2012
gebouwd, gebruiken ze en plegen daarmee vaak roofbouw op de natuur. We verpesten natuurrijken, besmetten ze door radioactieve straling, maken ze onvruchtbaar en vernietigen op die manier juist onze hulp, onze drager, ons bestaan. Dat werpt licht op onze toestand. Wij krijgen ingevingen uit het geestelijke, het innerlijke, om die te gebruiken in ons dagelijks leven. Als wij ze op de juiste manier inzetten, kan ons innerlijk volledig in harmonie zijn met ons uiterlijke leven. Maar vaak stemt de manier waarop wij deze impulsen vertalen niet overeen met de aard van de geestelijke bron waaruit ze voortkomen en ook niet met de natuur die ons omringt. een blik op de evolutie De evolutie heeft de mens voortgebracht als (voorlopig) resultaat van een miljarden jaren durende ontwikkeling. Zou die een wezen voortbrengen dat zichzelf vernietigt en schade toebrengt aan de natuurrijken? Een entiteit die in zichzelf verscheurd is? Het is niet erg waarschijnlijk dat dit de bedoeling is. Het zou kunnen zijn dat wij als mensen in een fase zijn binnengetreden die te vergelijken is met zoiets als de puberteit. Want hoe zit het? Verborgen begaafdheid en talent, positief zowel als negatief, beginnen zich te manifesteren. Maar met welke spanningen ging dat in onze eigen jeugd niet samen? Als wij die situatie projecteren op de ontwikkeling van de mensheid dan kunnen wij zeggen dat wij nog niet volwassen zijn en dat we onszelf nog niet hebben gevonden. We hebben de twee kanten in ons, de geestelijk-inspirerende en de natuur-
lijke, nog niet tot een eenheid gesmeed. Dat is de essentiële oorzaak van de grote crisis waarin wij ons opnieuw in 2012 bevinden. Door ons nog onvolwassen bewustzijn brengen wij ons natuurlijke bestaan in gevaar. Hegel noemde ons bewustzijn een ‘ongelukkig bewustzijn’. Maar het is nu de tijd om een stap zetten. Onze natuurzijde is best ontwikkeld, nog veel te weinig evenwel de zijde van de geestziel. Laten we eens kijken naar de werking van de evolutie, bezien vanuit onze huidige toestand. Op een bepaald moment in de evolutie zien we een enorme veelsoortigheid, alles wat ontstond breidde zich uit tot een grote rijkdom. In eerste instantie ontstonden uit de waterstofbasis de vele chemische elementen. Totdat er een bepaalde verzadiging was bereikt. Toen er schijnbaar op dit niveau niets nieuws meer te verwachten was, vond er in relatief korte tijd in de geschiedenis van de evolutie een ontwikkelingssprong plaats. Een synthese werd zichtbaar. Uit de oersoep van de elementen en zuren ontstonden de eerste eencelligen. Zij waren iets geheel nieuws. Voor het eerst was er leven dat een innerlijke en uiterlijke wereld kende. Het geheel, de eencellige, was meer dan de som van zijn delen. Toen dit niveau was bereikt, ontstond er opnieuw een differentiatie. Er ontstonden meercellige wezens en uiteindelijk ontwikkelde zich de enorme rijkdom aan planten en dieren. Ook hier kwam het in een bepaald stadium van de ontwikkeling tot een verzadiging. Er werd een toestand bereikt waarin opnieuw een synthese zou moeten volgen. Er ontstond een wezen met
een denkorgaan, dat zich ontwikkelde tot de hersenschors. De eerste mensachtigen ontwikkelden zich. Er vormde zich een wezen dat over zichzelf en de evolutie kon nadenken en dat uiteindelijk een bewustzijn, een individualiteit, ontwikkelde. De essentie van de plantaardige en dierlijke erfenis werd in de mens, in een hogere vorm, samengevoegd. En uit het geestelijke gebied kwam er nog ‘iets’ bij. Opnieuw was het geheel wat daaruit voortkwam meer dan de som van zijn delen. Opnieuw vond een differentiatie plaats. Er ontstonden volkeren, talen, culturen, religies en uiteindelijk de onoverzienbare individualisering van de mens. Iedereen kan zichzelf als een kleine wereld zien. En nu, in onze tijd worden de tekenen van een verzadiging in de ontwikkeling opnieuw duidelijk. nog een evolutiesprong? Opnieuw is een
synthese aanstaande en steeds heeft dat een evolutiesprong betekend. Voor hen die zich daar middenin bevinden is dit een proces waarin veel kleine stappen genomen worden. Waar kan de huidige synthese uit bestaan? Ooit verbonden de eigenschappen van de dieren- en plantenwereld zich in de mens tot een hogere eenheid. Dit natuurlijke gebeuren is beëindigd. Er is echter nog de geestelijke kiem in de mens. Deze is nog niet geïntegreerd, we zijn er nog niet éen mee. Deze is nog niet ontwikkeld, de deur naar een geestelijk levensniveau is bij het grootste gedeelte van de mensheid nog niet opengegaan. Het geest-zieleniveau is een andere levensdimensie waarom er een modern rozenkruis is 41
Alle innerlijke krachten werken mee om ons van binnenuit te vernieuwen
Edgar Dégas (1843-1917). Figuurstudie met paard
dan het natuurlijke. In de geestelijke atmosfeer treffen wij de bron van het leven aan, in de natuurlijke de uitdrukking van de levensenergieën. Het natuurlijke is een veelvoudige projectie van de geestelijke en zielekrachten in een uiterlijke ruimte. In het midden tussen die twee aspecten staat bij de mens de individualiteit, het bewustzijn, het ik. Wij ontmoeten het natuurlijke in een verstoffelijkte gedaante die onderworpen is aan de dood. een vurige nieuwe structuur De tijd werkt
oplossend, verbrekend in onze levensdimensie. 42 pentagram 1/2012
De ruimte van ons bestaan is begrensd. Onze natuurlijke kant betekent vergankelijkheid. Het geestelijke maakt zich kenbaar door impulsen. Wij kunnen het zieleaspect ‘het levende water’ noemen, dat ons doorstroomt. Het kent geen dood. Het is immers het nog onbelichaamde. Als het werkelijk door ons heen kan vloeien, verandert het ons en verheft het ons bestaan naar een hoger niveau. Het maakt ons tot een nieuw schepsel. Wij kunnen het geestelijke aspect zuiverend, vernieuwend vuur noemen. Als het in ons opvlamt, verandert het ons. Wij moeten de condities ervoor creëren. Wij moeten het vuur
in ons willen laten werken. Het kan dan binnen het oude lichaam een nieuwe structuur vormen, een vorm die ermee overeenkomt. Het is een fijnstoffelijke vorm. Wat bedoelen we met fijnstoffelijk? Wij zijn samengesteld uit energiestromen die onze verschillende lichamen doordringen en omhullen. Deze houden de vorm in stand, regelen de processen in het organisme en zijn de dragende krachten van ons voelen, willen en denken. Ons innerlijke en uiterlijke leven voltrekt zich in overeenstemming met deze energieën. Op de hogere octaaf in de ontwikkeling van de mensheid zal ons innerlijk zeker nieuwe hoedanigheden bezitten, die het harmonisch versmelten van geest en natuur beter mogelijk maken. Nu is het niet zo dat het huidige bewustzijn en de lichaamsstructuren zich eenvoudig verder ontwikkelen. Wij bevinden ons opnieuw voor een evolutiesprong. De bron van het leven in ons, die meer of minder onder het puin ligt, komt vrij en vormt geheel naar de eigen aard een nieuwe gestalte. Alle innerlijke krachten werken eraan mee om ons van binnenuit te vernieuwen. Er ontstaat een nieuwe bezieling in ons die dit overduidelijk zal laten zien. Er vormt zich een bewustzijn dat zijn wortels niet in het oude ego heeft, maar deel is van het alomvattende leven. De mogelijkheden van de nieuwe gestalte
Is er een voorbeeld van die nieuwe gestalte? Er zijn altijd voorlopers in de evolutie. Tweeduizend jaar geleden heeft een mens die nieuwe persoonlijkheid volmaakt aan ons getoond, waar
wij als het ware beginners zijn. Jezus, die de Christus bracht, leefde voor hoe uit het natuurlijke lichaam een nieuw, onsterfelijk lichaam kan ontstaan. Hij omschreef het proces op symbolische wijze als volgt: ‘Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer opbouwen’. De verschillende fasen in het leven van Jezus kunnen we zien als een zinnebeeldige voorstelling van de stadia van verandering. Het is het stap voor stap ontwikkelen van het geestelijke lichaam in de mens. De vervolmaking ervan wordt in de Bijbel ‘opstanding’ genoemd. Op een dag verscheen Jezus in de nieuwe gedaante, los van het oude lichaam. Zijn discipelen waren aanvankelijk niet in staat de nieuwe gedaante waar te nemen – deze was immers geestelijk, fijnstoffelijk. Maar aangezien zij op hun spirituele weg een eerste aanzet hadden gedaan om tot een nieuwe vorm van waarnemen te komen, tekenden zich op een gegeven moment de contouren af van de nieuwe gestalte van de verlosser – evenals het nieuwe zich in hen aftekende. Men kan de stichters van alle grote religies zien als voorbeelden van een nieuwe fase in de mensheidsontwikkeling. Zij laten zien wat later voor velen mogelijk zal zijn. Allemaal zeiden zij: ‘Volg mij.’ Deze ontwikkeling, die in de opstanding zijn hoogtepunt bereikte, zal eens voor elk mens mogelijk zijn. Iedereen kan een of meer stappen in deze richting zetten. Het speelt daarbij geen rol of en tot welke religie men behoort. Het is doorslaggevend of er zich in het innerlijk een verandering voltrekt, van egocentrisch leven naar een leven voor het hogere, in dienst van allen. waarom er een modern rozenkruis is 43
De drijvende kracht van de nieuwe synthese is geworteld in het rustige zijn van de geestziel. Deze heeft deel aan de rust van het universum
de huidige situatie Momenteel komen er
energieën vrij die het spectrum van de energie van onze huidige fijnstoffelijke voertuigen overstijgen. De aarde is onderworpen aan een vibratieverhoging, en deze verhoogde vibraties werken door in iedereen. Alleen werken zij lang niet altijd bevrijdend. De toename van zenuwen psychische ziekten getuigt eerder van het tegendeel. Ook het gevoel van de snelheid en de haast waarmee we door het leven lijken te worden gejaagd, draagt hieraan bij. Niet alleen de aardse energieën worden actiever, maar ook geestelijke. Onze zonnekosmos, het gehele planetaire stelsel, is eveneens een bestaansveld, van hogere, geestelijke aard. De mensheid wordt op beide niveaus van haar bestaan aangeraakt. De vibratieverhogingen die zowel op het niveau van de natuur als in het geestelijke bereik optreden, zijn door veel spirituele leraren voorspeld. De intensieve nieuwe geestelijke krachten zullen waar mogelijk samenwerken met de geestelijke kiem in ons innerlijk; vergelijk ze met geestelijke zonneenergie die de kiem stimuleert om uit te groeien. Nieuwe fijnstoffelijke structuren ontvouwen zich, die eveneens het geheugen van de natuur in zich dragen, het geheugen van de aarde. Alles wat eens gebeurde, is daarin als een matrix bewaard en wanneer wij eraan toe zijn, mogen we over deze kennis beschikken. Zo kan het zijn dat wat eens, als een wonder, door de verlosser is voorgeleefd, voor ons als prototype kan dienen. We kunnen in die matrix integreren en 44 pentagram 1/2012
daar deel van worden. Wij kunnen gaan meevibreren. Ook de nieuwste natuurwetenschappelijke inzichten bevestigen dit op hun manier, in hun terminologie. uitwerking op de natuurrijken Een dergelijke stap in de ontwikkeling zal een grote uitwerking hebben. De mens is immers de synthese van de principes van het dieren- en plantenrijk. Wij zijn de ‘zoon van de evolutie’, de kwintessens, de top van de natuurontwikkeling, die niettemin onafscheidelijk verbonden is met de onderbouw van het dieren- en planten- en mineralenrijk. Wij zijn één met de natuurwezens die ons in ontwikkeling volgen. Alles wat wij doen werkt in op wat bestaat. Alles wacht op ons verdergaan. In Romeinen 8.19 staat: ‘Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods.’ En verder in 8.21: ‘Ook de schepping zal bevrijd worden van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid.’ Zodra de nieuwe innerlijke matrix ons verbindt met ons geestelijke vaderland, met een hogere natuur, worden de natuurrijken die na ons komen, bevrijd van het juk waaronder zij zuchten. Thans lijden zij door ons, worden zij door ons in het nauw gebracht en uitgebuit. Zij geven ons de basis van het leven, terwijl wij de poorten kunnen openen voor hun verdere ontwikkeling. De mens is in het evolutiegebeuren de leidende factor. Als hij zich verder ontwikkelt, maakt hij het voor de dieren- en plantenwereld mogelijk ook de stap naar iets nieuws te zetten. Het fijnstoffelijke is de brug tussen de levende wezens.
De levensstroom verbindt planten, dieren en mensen. Zintuigelijke en gevoelsstromen verbinden de mens met het dierenrijk en mentale krachten vormen de bijzondere sfeer van de mensheid. Het mentale gebied is een baaierd van ideeën, een academische zee, die overweldigend en chaotisch is, en waarin geen rustpunt te vinden is. De talloze ideeën stuiteren over elkaar heen en geven de mens geen rust. De drijvende kracht van de nieuwe synthese is evenwel geworteld in het rustige zijn van de geestziel. Deze heeft deel aan de rust van het universum, en omvat het geheel van de schepping. Als wij deel krijgen aan de kosmische opstanding, ontstaat in ons een door het geheel gevormd bewustzijn, dat God, kosmos, mens én de natuurrijken vol vreugde weerspiegelt. De eerste impulsen van deze ontwikkeling zien wij nu, want overal worstelen de mensen om vernieuwing van het bewustzijn. ‘Waarom het om het geheel gaat’, luidt dan ook de titel van een boek van Hans-Peter Dürr, kwantumfysicus en jarenlang directeur van het Max-Planck-Instituut voor Natuurkunde in München. nieuwe bewustzijnsvormen voor de gehele schepping Die nieuwe impulsen leiden naar
een nieuw gedrag. Alle ecologische inspanningen zijn voorlopers van deze ontwikkeling. Zij zijn gevormd door een verantwoordelijk bewustzijn. Als de mens op een spirituele weg van verandering deze nieuwe eenheid structureel in zich laat ontstaan, zal hij niet anders
meer kunnen dan in overeenstemming handelen met het geheel, want dat leeft in hem. Innerlijk ervaart hij de toegang tot de natuurrijken, hij beleeft hun leven en draagt eraan bij door hen vernieuwende impulsen te geven. Hij ervaart de samenklank met alles en allen en voelt zich medeverantwoordelijk voor de verdere ontwikkelingsgang. De schepselen van de natuurrijken zijn zijn jongere broeders en zusters. Achter hen, in hen en door hen werken eveneens grote geestelijke energieën: zie de schoonheid en de genialiteit van de vormen en functies van plant en dier en mineraal! Zo zal ook de impuls die uitgaat van de nieuwe synthese tussen geestelijk leven en de natuurlijke mens doorwerken in alle andere rijken. In de universele leringen wordt gesproken van een soort zelfbewustzijn dat zich zal vormen in het dierenrijk. Het begin daarvan is nu al waar te nemen. Welke ontwikkelingen in het individu zullen plaatsvinden, is niet te zeggen. Het staat echter wel vast dat het volgen van de weg van verandering, waartoe de mens in vrije wil kan besluiten, een sterke impuls van genezing voor de aarde zal zijn. Want de bewustzijnskrachten van het ene leven zullen door haar heen stromen. In zijn gedicht ‘De geketende stroom’, zegt Hölderlin op profetische wijze op het moment dat de stem van de godenzoon klinkt, …’welt in de boezem van de aarde opnieuw vol vreugde omhoog. µ
waarom er een modern rozenkruis is 45
uit de duisternis tot het licht Van donker lood tot lichtend goud Lange tijd heeft men aangenomen dat er eerst materie moest zijn voor er sprake kon zijn van geest, eerst het onbewuste en dan pas bewustzijn – dat duisternis voorafging aan licht. Sinds kort raakt men er echter meer en meer van overtuigd dat eerder het omgekeerde het geval is: in het begin is er licht. En dat is wat reeds altijd door alle spirituele tradities is beweerd.
© H.N. Werkman
I
34 pentagram 1/2012
n het begin, nog voor er sprake is van zon en maan, is daar het licht, is daar scheppingslicht, is er lichtenergie. En in wezen is dat niet veranderd, is nog altijd en overal die oorspronkelijke lichtenergie werkzaam. Maar tegelijk is dit licht zich, om wat voor reden dan ook, aan onze zintuiglijke waarneming ook voor gaan doen als verdicht tot stoffelijkheid, als vaste materie. Waarneembaar als stoffelijke dingen en als afgescheiden lichamen. Zo lijkt licht dus opgesloten in stofgeboren lichamen, zoals wij die ook hebben, of meer nog, zoals wij die verkeerdelijk denken te zijn. Vanuit het oorspronkelijke lichtperspectief gezien zijn die lichamen niet meer dan schaduwgestalten, zijn het vormen van illusie, van il-lux-ie, van omgekeerd licht dus. En nog steeds, even vanzelfsprekend als we dit in de praktijk van alledag voortdurend ontkennen, is daar diep in ons nog altijd dit goddelijke licht, als de oorsprong van ons wezen. Even schitterend en onverwoestbaar als dat het verborgen is en miskend. Licht dat in ons nog slechts latent aanwezig kan zijn, gedoemd om een verborgen licht te zijn – omdat het niet naar buiten kan, niet door ons heen kan stralen. Een lichtbron die als een lichtzaad, gezaaid op de bodem van onze ziel, niet kan ontkiemen, toegewend als we zijn naar alles wat in de afwisseling van de dag- en nachtzijde van het bestaan ons afleidt van ons inwendige lichtnatuur, waarbij we zelf in het middelpunt staan. Maar even gefascineerd als we zijn door de vele dwaallichten om ons heen, zijn we bang voor de macht van het duister. Duister dat ons omgeeft maar ook in ons
schuilt. Zo leven we gevangen binnen de grenzen van het schaduwspel tussen licht en donker, onwetend nog van het ware goddelijke licht en alleen nog bewust van het eigen verduisterde licht waarmee we ons verstand menen verlicht te hebben. Tot een glimp van het ware inwendige licht er toch in slaagt tot ons bewustzijn door te dringen, als in een oogwenk, als in een flits. Verontrust We hebben licht gezien, maar vanuit ons duistere wezen worden we er tegelijk door verontrust. We hebben licht gezien, maar kunnen het nog niet in zijn volheid zijn en staan nu oog in oog met de duistere afgrond van ons eigen wezen. We missen voorlopig elk uitzicht en zien geen uitweg om aan de verstikkende donkerte te ontsnappen. Tegen onze verwachting in volgt daarom op de aanvang van het pad naar verlichting en bevrijding altijd een waar dieptepunt. Nu helpt niets meer dan het scherpe zoeklicht van ons eigen inzicht in de verwarrende situatie waarin we zijn terechtgekomen, in de in ons woedende strijd tussen licht en duister. Ongeveer zoals bij Dante, die in het midden van zijn leven verdwaald is geraakt in het woud van zijn leven of Christiaan Rozenkruis, wiens huisje de avond voor Pasen geteisterd wordt door een storm. Of zoals Paulus, die van zijn paard gebliksemd wordt en daarna nog dagenlang blind blijft. Of zoals nog veel vroeger de zonneheld Osiris, met wie we die goddelijke lichtnatuur gemeen hebben, maar bij wie ook een en ander is
waarom er een modern rozenkruis is 35
misgegaan. Hoewel hij van de zonnegod afstamt heerst hij als koning op aarde in het land van Egypte. En in die hoedanigheid is hij als een ware lichtbrenger de beschermer van het vruchtbare land, van de goudgele korenaren die rijpen in het felle zonlicht. Maar dat niet alleen. Hij is niet slechts de vertegenwoordiger van het goddelijke geestlicht maar staat ook voor hem die verblind door eigenwaan van dat licht misbruik maakt. Hij wentelt zich zelfgenoegzaam in de ‘luxe’ van het licht. De gevolgen laten zich al gauw voelen. Is het uit afgunst dat zijn broer Seth, de duistere, hem naar het leven staat om zelf op de troon te komen, of uit wraak omdat die een buitenechtelijk kind verwekt heeft bij zijn vrouw Nephtys, feit is dat Seth Osiris met een list in een hinderlaag lokt. Hij laat hem opsluiten in een doodskist, laat die met lood dichtsmelten en in de donkere Nijlwateren werpen. In het gezelschap van Nephtys trekt de treurende Isis in haar rouwgewaad (vandaar ook de naam zwarte Isis) het land rond tot zij de kist met haar betreurde man in een cederboom weet terug te vinden. Seth doorkruist echter haar reddingsplan, hakt het lijk van zijn broer in veertien delen en verspreidt die over heel het land. Tot zover de oude mythe. Die vertelt ons alles over de schijnbaar uitzichtloze toestand waarin wij op zoek naar verlichting zelf zijn beland. Hoe onze lichtnatuur op tragische wijze opgesloten is geraakt en we van alle licht verstoken zijn, omgeven door dodelijke, duistere krachten. Gaande door het dal van de schaduwen des doods, zoals een Bijbels beeld dit oproept. Eerst nog misleid door het valse licht van onze eigenwaan, maar nu starende in de eigen duistere spiegel. Uitgeleverd aan de wrekende krachten van onze eigen donkere tegennatuur. We zijn zoals elke zonneheld ertoe veroordeeld, ons door het donkere zeemonster Tiamat te laten opslokken, dat ons al ons licht ontneemt. Afge36 pentagram 1/2012
daald tot op de bodem van ons bestaan, tot de oerchaos van de onderwereld.
De enige manier om de duisternis te boven te komen is haar te aanvaarden
Donker lood In de alchemie wordt deze
hachelijke toestand nigredo genoemd, de donkere fase of het zwarte werk, l’oeuvre au noir. Niet voor niets is het corresponderende metaal het donkere lood en de heersende planeet de dode Saturnus. Al-chymia betekent trouwens de zwarte, zoals Egypte ooit ook Kemet werd genoemd, wat precies hetzelfde is. Net zoals in de antieke mysteriescholen de kandidaat drie dagen in totale duisternis werd afgezonderd. Hier bereiken we het dieptepunt van een moeilijke neerwaartse reis, de afdaling, de descensus, die aan de ascensus, de opstijging moet voorafgaan. En zo worden wij gedwongen tot absolute lijdzaamheid, niet in staat om zelf wat dan ook te ondernemen. Belangrijk is nu om net als Osiris onbewogen te blijven en ons tegen deze afgang niet te verzetten. We moeten het heft helemaal uit handen geven, willen we de tegenreactie niet nog versterken. Eerst hebben wij ons in onze levensdrift het licht toegeëigend. Nu, in de greep der duisternis moeten we ons ervoor hoeden om ons te verbinden met de donkere doodskrachten. Niet wentelen in zelfbeklag en donkere wanhoopsgedachten, niet uit alle macht aan de innerlijke strijd willen ontkomen, maar bereid zijn die helemaal te ondergaan. De enige manier om de duisternis te boven te komen is haar te aanvaarden. Er niet van weg te kijken, haar niet te bestrijden, maar gelaten te ondergaan, zelf onder te gaan, in volledige zelfovergave. Het is alleen het doorleven van deze nachtelijke hellevaart dat ons aan het eind verlichting zal brengen. Nu maakt de zonneheld in de buik van het monster een vuur aan dat licht brengt in de duisternis. Alleen in het holst van de nacht, als wij het licht niet meer zoeken waar het niet te vinden is, kunnen wij ons onze afkomst herin-
neren, tot besef komen dat wij zelf lichtdragers zijn. Dan pas kan het verborgen geestelijke licht weer ontdekt worden. Daarvoor moesten in de loop van onze hellevaart de oude lichten gedoofd worden, de lichten met behulp waarvan wij onszelf en ons leven kunstmatig verlicht hadden. En als het lijkt of enkel nog de duistere driftkrachten in ons woeden, kan het vertrouwen in ons ontstaan dat hierachter alleen de verlossende werking van het licht schuilgaat, het lux ex tenebris (het licht vanuit het duister). In de alchemie wordt dit omzettingsproces albedo genoemd, wat slaat op het witte licht, en ook wel verbonden wordt met het metaal zilver. Wij kennen dit ook als het kerstlicht van de nieuwgeboren ziel. Het is nu pas dat het hermetische scheidingsproces kan aanvangen, waarin met liefdevol inzicht onderscheid gemaakt wordt tussen licht en duister, tussen zwaar en licht. Bij dit alles hebben we lang het gevoel er helemaal alleen voor gestaan te hebben. Dat is hoegenaamd niet zo, want keren we nog even naar ons verhaal terug en meer bepaald naar de rol die Isis erin speelt. Zij is in alle betekenissen van het woord de leven brengende lichtkracht die de geestmens weer tot leven kan wekken. Ook zij strijdt niet. Zij laat Seth in al zijn wraaknemingen en moordpogingen begaan en wijdt haar aandacht slechts aan het zoeken naar haar betreurde gemaal. Zelfs al moet zij daar zelf ook diverse gedaantewisselingen voor ondergaan. Met de beschikking over de vleugels van de wouw speurt zij alle windstreken af tot zij alle delen van Osiris’ lichaam bijeengebracht
heeft. Waarna zij het dode lichaam met haar vleugelslag weer weet te bezielen. Zo wordt Osiris de wederopgestane geestmens, de lichtende van het begin, de heerser over het dodenrijk die de mens kan voeren tot aan de lichtende morgen van de wederopstanding, in de alchemie rubedo genoemd, naar het rood-gouden licht dat ervan afstraalt. Uit de geestelijke hereniging van Isis met Osiris komt Horus voort, die van Osiris de heerschappij over deze wereld overneemt. Hij is het die in een eindstrijd de duistere Seth zal verslaan. En wanneer hem daarbij een oog wordt uitgerukt is het opnieuw Isis die redding brengt. Zij schenkt een nieuw oog. Dat is een zonneoog dat hem in staat stelt het geestelijk licht te aanschouwen. Het alziend oog waar niet alleen licht op valt, maar dat zelf licht uitstraalt. Daarom is zo een de mens met een wakkere geest, en een levende ziel, de drager van de geestziel: Horus, voorgesteld als een gouden zonnevalk. Hij is als nieuwe mens geen schijnmens meer, maar de waarlijk in het licht ontwaakte. In het vol ornaat van een lichtlichaam, in de alchemie ook het diamanten lichaam genoemd, waar het geestelijk licht ongehinderd door kan schijnen, is hij na alle transmutaties in het alchemisch proces getransfigureerd. Hij is zelf opnieuw Licht uit Licht, uit het Licht van den beginne. µ
waarom er een modern rozenkruis is 37
Boekbespreking Søren Kierkegaard Wat de Liefde Doet
Arjo Klamer
ik buig het hoofd voor die liefde
Wederkerigheid is een begrip waar een econoom mee uit de voeten kan, ook als het om immateriële zaken gaat: jij doet iets voor een ander, de ander doet iets voor jou. Maar de observaties van Søren Kierkegaard over de ware liefde overstijgen deze vorm van morele boekhouderij op overrompelende wijze, zo ervaart econoom Arjo Klamer het althans. ‘Ik word daar stil van’.
A
ls iets een vertekenend beeld geeft, dan is het wel het optellen en aftrekken van boekhouders. We krijgen er allemaal weer mee te maken als we onze belastingen opgeven, of jaarrekeningen opstellen. Inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden: optrekken en aftrekken en u weet hoeveel u verdiend heeft en hoe rijk of arm u bent. Al die cijfers ogen hard en de resultaten lijken onverbiddelijk. Maar hoe realistisch zijn die cijfers eigenlijk? Doen ze wel recht aan de wezenlijke dingen van het leven? Zegt mijn inkomen iets over de kwaliteit van mijn gezinsleven? Vertelt een balans iets over het inspirerend vermogen van een organisatie? En wat zegt het bruto nationaal product van Nederland over de kracht van haar samenleving? Hebt u uw geluk wel eens becijferd? Dit zijn wellicht merkwaardige vragen voor een econoom. Wij economen worden geacht ons bezig te houden met het profane, met alles wat in geld uit te drukken valt. Het zou ons om de ruil gaan, om
46 pentagram 1/2012
het dit voor dat, het quid pro quo. De wereld van de economie is de harde wereld, met al het zachte, zoals het gevoel, schoonheid, de liefde en het heilige, ver af. Dat geldt ook voor zaken als een liefdevol gezinsleven, een inspirerende organisatie en een sterke samenleving. Dus als een econoom het boek van Søren Kierkegaard Wat de liefde doet ter hand neemt, kun je niet verwachten dat hij er veel mee kan. Als econoom tenminste. Als zoon van een dominee ligt dat voor mij weer anders. Boeken van de Deense filosoof lagen geregeld op de boekentafel beneden. Kierkegaard werd de filosoof die mij confronteerde met de waarde van waarachtigheid. Wilde ik weten hoe huichelachtig, weifelend en angstig mijn eigen leven was, dan las ik zijn bezeten worsteling met de existentiële vragen, het consequent doordenken van die vragen en, naar het leek, het consequent leven naar de eigen overtuiging. Dat hij wilde breken met de enige grote liefde in zijn leven, de liefde voor een vrouw, vanwege zijn worsteling met de ware liefde, die naar zijn overtuiging die liefde oversteeg, intrigeerde mij mateloos. Hoe kón hij, vroeg ik me vertwijfeld af tijdens mijn zoektocht naar juist die wereldse liefde?
Hoe ver hij gaat in het denken over de liefde, blijkt nu weer uit dit boek. Zijn begrip van de liefde is zo totaal, dat ik me er klein bij ga voelen. Maar dat heeft helemaal niks te maken met economie. Zou je denken. Want dan komt het. Het is de taal van Kierkegaard die mij op het economische hoofd doet krabben. In hoofdstuk 5 van Wat de liefde doet verwijst hij naar Romeinen 13,8: ‘Wees niemand iets verschuldigd dan elkaar lief te hebben.’ ‘Liefde,’ zo citeert hij een oude wijsheid, ‘is een zoon van rijkdom en armoede.’ Niemand is zo arm als iemand die zonder liefde is. En dan komt zijn centrale stelling: liefde creëert een schuld, een oneindige schuld. Rijkdom, armoede, schuld: dat is economentaal. Lees ik met dat besef verder, dan merk ik op hoezeer Kierkegaard in termen van geld denkt. Neem deze dagboeknotitie: ‘Ik werd geboren in 1813, in dat corrupte geldjaar toen er zo menig ander slecht bankbiljet in circulatie ging. Met dat soort geld kan mijn leven het best vergeleken worden. Er stak iets groots in mij, maar het had door de conjunctuur geen waarde.’ Zoiets zou mijn vader nimmer hebben kunnen zeggen, wars als hij was van alles wat met geld te maken had. Uitzonderlijk is die fascinatie met het profane evenwel niet in de wereld van het sacrale, zo blijkt als je doorleest. Neem de Bijbel. In die sacrale tekst kan een econoom zijn hart ophalen. Soms lijkt het alsof boekhouders aan het woord zijn, al gaat het nu om een morele boekhouding. Dat betekent dat de winst in andere vormen komt, bijvoorbeeld in de vorm van genade en zegen. Zonden komen aan de verlies-
kant. Heb ik iemand iets aangedaan dan heb ik een schuld aan die persoon, en sta ik in de min. De persoon kan vergelding zoeken; dat kan in de vorm van geld maar dat hoeft niet. Ook de God van het Oude Testament zoekt vergelding. Wij betalen nu nog steeds voor de schuld waarmee Adam en Eva het paradijs verlieten. Moreel handelen, zo blijkt, is niets anders dan een vorm van morele boekhouding. Het is een zaak van optellen en aftrekken dus. Het is niet zo moeilijk om dat inzicht te herkennen in de dagelijkse praktijk. Als iemand mij helpt, mag die persoon iets van mij terug verwachten. Dat heet ‘wederkerigheid’, en doet denken aan de ruil waar economen zoveel aandacht voor hebben. Alleen zijn deze interacties wat ingewikkelder omdat een eenduidig ruilmiddel als geld ontbreekt. Iemand kan mij een enorme gunst doen met een lift, oprechte aandacht, of een lucratieve connectie, maar wanneer en hoe ik terugbetaal is problematisch. Geld geven bij wijze van tegengebaar werkt meestal niet. Het kan zelfs beledigend zijn, waardoor mijn schuld aan die ander eerder oploopt dan afneemt. Het werkt meestal beter de ander een wederdienst te bewijzen, zoals het helpen met het schrijven van een brief, het kind van mijn begunstiger een baan te bezorgen (de wederdienst kan dus ook aan een ander persoon gegeven worden), of met een welgemeend: ‘Dank je’. Dat laatste gebaar is opmerkelijk. Je krijgt iets groots, iets duurs misschien, en het enige wat je terug hoeft te geven is: ‘Dankjewel’. Die woorden tel je als een aflossing van de schuld. waarom ik buig er een het modern hoofd voor rozenkruis die liefde is 47
Arjo Klamer is hoogleraar culturele economie aan de Erasmus Universiteit en heeft geprobeerd het onberekenbare van de economie te benoemen in zijn boek In Hemelsnaam (Ten Have, 2006). Bovenstaande tekst sprak hij uit bij de presentatie van de nieuwe vertaling van Søren Kierkegaards boek Wat de Liefde Doet, vertaald door Lineke Buijs en Andries Visser, uitgeverij Damon en verscheen eerder in Trouw, 1 december 2007
Het relateren is eigenlijk niets anders dan het evenwicht zoeken tussen winst en verlies, schuld hebben en verschuldigd zijn. Alleen, en dit is het cruciale verschil met de harde economische ruil, je rekent niet met klinkende munt, maar met ongrijpbare grootheden als woorden en gebaren. Mijn vrouw en ik geven bakken geld uit en besteden eindeloos veel tijd (vooral zij) aan de opvoeding van onze kinderen en zijn blij als ze ons in de ogen blijven kijken, zo nu en dan helpen met de afwas, en hopen dat ze later zo nu en dan gezellig op bezoek komen. Mijn verwachting dat ze in ruil voor al onze zorgen, ook voor ons zouden gaan zorgen, wordt weggehoond als onredelijk en veeleisend. Kinderen die nu voor ouders zorgen voelen zich gauw belast, de eerdere zorg die ze ontvangen hebben ten spijt. Dat was ooit wel anders; het evenwicht is blijkbaar verschoven in hun richting. Hoe dan ook, relateren is een kwestie van geven en nemen. De kunst is te weten wanneer het geven en nemen in balans is. Die kunst geldt overigens ook in groter verband. De Duitsers, veel meer dan de Japanners, ervaren de Tweede Wereldoorlog als een grote schuld die nog steeds niet afgelost is. Na de Eerste Wereldoorlog wilden de Fransen retributie in de vorm van geld, steenkolen en staalfabrieken. De boekhouders berekenden hoeveel van dat alles nodig was om het verlies van Franse levens en economisch kapitaal te compenseren. Deze afrekening ervoeren de Duitsers als onrechtvaardig en zij zochten daarom vergelding, met de welbekende tragiek van de Tweede Wereldoorlog als gevolg. Na die oorlog bedachten de Amerikanen dat ze er beter aan deden om de schuldenaars te helpen in plaats van te straffen, 48 pentagram 1/2012
met als gevolg een groot Duits schuldgevoel. Daarom waren de Duitsers onder meer bereid hun Duitse mark op te offeren. En nog is het niet genoeg. De schuld lijkt eindeloos. En daarmee kom ik op de intrigerendste observatie die Kierkegaard maakt over de liefde. Zoals ik hem al citeerde, creëert de liefde volgens hem een oneindige schuld. Ja, bij degene die liefheeft. Dat kan niet kloppen, dacht ik eerst en met mij iedereen die ik dit voorlegde. Hij die liefheeft, geeft zijn liefde aan anderen. Door die liefde te ontvangen zijn de anderen aan hem iets verschuldigd. Want zo reken je toch? Nee dus, volgens Kierkegaard is het juist andersom. Nu schrijft hij op een wat moeilijk te volgen manier, maar na een paar keer lezen begreep ik wat hij bedoelde. Liefde die een schuld geeft, kan geen ware liefde zijn. Die liefde is niet terug te betalen. Iemand die liefde geeft, wordt daar niet minder van, en hoeft daarom niets terug te krijgen. Sterker nog, volgens Kierkegaard wordt door het geven van liefde zijn schuld alleen maar groter, om oneindig groot te worden. Hoe dat kan? Welnu, zo maakt deze grote denker duidelijk, liefde is een gift, een gift van God, zou hij zeggen. Wie de liefde heeft, is onmetelijk rijk en staat daarmee in een oneindige schuld bij God. Hij hoeft dan ook niets in ruil voor zijn liefde, want in die liefde is hij vol dank aan zijn God. Ik word daar stil van. Als mens lijkt die liefde mens-onmogelijk – ik ken geen mens die in die liefde leeft – en de boekhouder in mij kan hier geen kaas van eten. Hoe berekenend we ook mogen zijn in de wederkerigheid van het dagelijkse morele leven, uiteindelijk is het waarachtige handelen onberekenbaar. Ik buig nederig het hoofd voor die liefde die Kierkegaard hier zo beeldend duidt. µ Rechts: Gekroond hoofd, oorspronkelijk kleurrijk geschilderd met boeddhistische en Iraakse invloeden, stammend uit Oost-Perzië, achtste of negende eeuw na Chr.