pentagram
Lectorium Rosicrucianum
Wereldbroederschapsdag Nei Ye Komend tot de essentie Het vuur van Ba’al Shem Tov Bouwen en breken Een tegendraads denker Tuinen van Licht
2013
NUMMER
6
jaargang 35 2013 nummer 6
’Wordt voorbijgangers,’ raad een logion van Thomas ons aan. De kleurrijke afwisseling van de uiterlijkheid, ach, in de regendruppels die langs het venster naar beneden lopen, vloeien de kleuren ineen en lossen alle charme en verleiding op in druiperigheid (NB omslag). Maar innerlijk gezien, hebben we mensen nodig die stilstaan bij wat er gebeurt. Die open doen – want er wordt aan de deur van het hartbewustzijn geklopt. Maar al te vaak hoort de voorbijganger die klop niet, draait hij zich liever weg van de ander, die zijn zielekracht nodig heeft. Hij ziet liever de bonte kleuren van de nacht die afleiding bieden, dan de taak, het steunend woord, of de daad die een ander mogelijk verder helpt. Het is niet een verheven klop, van een goddelijke kracht die de mens niet kent, maar het is de vraag van je buurman, van een vriend of vriendin, die je niet adequaat kunt helpen. Het is het verdriet van een naaste, waar je bij staat en naar kijkt, en toch onmachtig om het leed te lenigen, ook al deel je in het hartzeer dat haar of hem overmant. Hoe waar is een uitspraak van Dag Hammerskjöld, beroemde secretaris-generaal van de Verenigde Naties, indertijd: ‘Voel je eigenlijk wel voor iemand of iets anders dan jezelf, zo je dat al doet?’ Daarom deze editie van pentagram – vol suggesties om het innerlijk te openen en de ander te ontmoeten. Door mee te denken met Kierkegaard, geïnspireerd te raken door Hammerskjöld, verbaasd te zijn over het wonder van miljoenen LED-lichtjes: allermodernste Japanse techniek, tegen een achtergrond van eeuwenoude Chinese wijsheid.
‘Stop met klagen en gebruik je geestelijk voorstellingsvermogen’ © J.B. Wood, New York City
wereldbroederschapsdag 2013 2 光のトンネル – tunnels van licht 10,19, 30, 49 dao als bron voor innerlijk werk de nei ye dianne sommers 11 een vorstenspiegel voor nu komend tot de essentie 20 een tuin van licht 24 het vuur van de ba’al shem tov 26 de tegendraadse denker søren kierkegaard 35 bouwen en breken 42 verlichting als bron voor engagement de donkere nacht van een diplomaat jeroen van der zeeuw 45
wereldbroederschapsdag 2013 1 1
wereldbroederschapsdag 2013 Een broederschapdienst is geen herdenkingsdienst, waarbij je vroeger tijden herdenkt. Een broederschapdienst plaatst ons voor de opdracht van de tijd waarin wij nu leven. Onze grootmeesters hebben ons geen erfenis achtergelaten die ons net zo lang kan voeden tot deze uitgewerkt is, maar ze hebben ons een vermogen in handen gegeven, een erfenis die ons telkens voor concrete eisen stelt.
D
e actuele realisatie van de geestbinding, door het voeren van onze levenshouding, is de opdracht die we telkens weer moeten vertalen naar de eisen en de taal van het moment. Boven alles kunnen we deze erfenis alleen dan waarmaken, als wij in het hier en nu en op een concrete manier de opdracht die daarin vervat ligt, herkennen, van ganser harte aannemen, begrijpen en in ons leven tot vervulling brengen. Wat zijn de eisen van de tijd waar we op moeten reageren? De levensvoorwaarden zijn onder de invloed van het Aquariustijdperk drastisch veranderd, in het bijzonder vanaf het begin van het nieuwe millennium. De keiharde, ik-centrale mens wordt steeds sterker aangetast. Hij verliest zijn eenduidige oriëntatie en identiteit. Bovendien worden zijn lotsbestemmingen door de snel veranderende globale structuren en de eigen dynamiek van deze omstandigheden bepaald (denk aan het internationale financiële systeem, of de media, het waardesysteem en bestaande machtsstructuren), waarbij de enkeling zich als een minuscuul tandwiel in een niet te overziene, complexe machinerie voelt. Wij noemen deze structuren ‘eonen’, en wij weten dat zij een subtiele vorm van afhankelijkheid vertegenwoordigen. De meeste jonge mensen van nu weten niet waar ze over vijf jaar zullen gaan wonen; flexibiliteit is een van de meest herkenbare eisen
2 pentagram 6/2013
wereldbroederschapsdag 2013 3
Van veel mensen zullen de oerbeelden gaan ontwaken en gaan verlangen naar realisatie. En dan moet er een sfeer zijn waarin dit mogelijk wordt, waarin de mensen die diep geraakt zijn, hun ware zelf kunnen vinden van onze tijd. Tegelijkertijd wordt de wens en de zoektocht naar zingeving en identiteit door middel van een individuele ‘privé-religie’ steeds sterker: ik geloof wel in ‘iets’. Dit objectief waarneembare, groeiende zielepotentieel (in de jeugd, bij sommige bestuurders van de economie en ook al in wereldomvattende organisaties van gelijk afgestemde mensen op het gebied van wetenschap en kunst) wordt zichtbaar in ethische doelen en is niet in uitsluitend op gewin gericht. Hiermee valt ook een virtualisering of dematerialisatie van het dagelijks leven samen. Een wezenlijk deel van de communicatie, ja, van het leven zelf, speelt zich af in de virtuele ruimte van het internet. Kopen en verkopen, betrekkingen, relaties, vakanties en zelfs de aanschaf van grondstukken in een fictieve wereld zijn mogelijk. De ontstoffelijking is reeds begonnen en in volle gang. Niet minder, maar meer mensen zijn op zoek naar een geestelijk thuis, naar zingeving en spirituele vervulling. Hoe reageert de geestesschool op de nieuwe tijd? Een geestesschool heeft altijd een opdracht in de tijd te realiseren. Daarom volgt zij de mensheid in haar gang door de tijd en door de veranderingen heen en houdt gelijktijdig de verbinding met de geest levend. Zij probeert de geestelijke kern in de mens, diens oerbeeld, tot ontwikkeling te brengen en benut de veranderingen en nieuwe omstandigheden voor dit doel. Zij richt zich op de mensheid met middelen die de mensen kunnen bereiken. Die zijn vandaag anders dan gisteren. Onze grootmeesters, Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri, hebben een 4 pentagram 6/2013
spirituele ontwikkeling in gang gezet die nu, na bijna negentig jaar, verder verdiept en verspreid dient te worden. In de laatste tijd hebben we reeds mogen ervaren dat deze veranderingen in conferenties en diensten voltrokken worden. De twee pijlers van een brug Komend jaar
wordt de Fama Fraternitatis, de Roep van de klassieke rozenkruisers, 400 jaar oud. Dit gegeven is voor onze school een aanleiding om middels verschillende activiteiten een brug te vormen tussen de impuls van 400 jaar geleden en de taken van de school in de actualiteit. Sinds het nieuwe millennium en in het bijzonder sinds het jaar 2012, voltrekt deze ontwikkeling zich in versterkte mate, op twee manieren. Enerzijds gaat het om innerlijke verdieping van onze spirituele arbeid, die ons steeds meer opent voor de geestradiaties en die via ieder van ons en onze gemeenschap in de wereld kan uitstralen. Het gaat er uiteindelijk om bewust deel te krijgen aan het veld van onsterfelijke zielen en de opdracht van de Broederschap des Levens te herkennen, te beleven en bewust uit te voeren. Dat geldt voor de enkeling en voor de gehele groep en dit proces uit zich onder andere in het feit dat we een groeiende groep van leerlingen hebben die in de innerlijke school actief zijn. Deze leerlingen verkrijgen daarmee een grotere verantwoordelijkheid voor de reinheid van het krachtveld en voor de intensiteit van de werkzaamheid van de krachten uit het broederschappelijke veld van het levende lichaam van onze school en in de wereld. Dit werk gaan wij
met alle ons ter beschikking staande middelen voortzetten en intensiveren. Anderzijds gaat het erom de school sterker naar buiten te laten treden, om het levende lichaam te verbinden met die vele mensen die zich op hun eigen wijze openen voor de aanraking van de geest. Wij openen ons ook voor andere groepen, want wij erkennen ook hun speciale opdracht in deze wereld. Zij spreken een andere taal en passen andere methoden toe, maar dat sluit niet de wederzijdse waarneming uit. In deze zin is er een era van ontmoeting en wederzijdse erkenning begonnen – zonder dat wij daarbij onze eigen identiteit hoeven op te geven. Talrijke inspirerende activiteiten van de stichtingen, die er intussen in sommige landen zijn, vertonen deze tendens. Ook al raken deze activiteiten de mensen voor maar een dag, toch wordt zo een zaadkorrel van begrip in hen gelegd, die te zijner tijd kan ontkiemen. Zo wordt een veld gevoed dat belangrijk is voor de toekomst van de mensheid. Wereldgelijkvormig? Het is een werkzaam-
heid die wordt ondersteund door de internationalisering van de arbeid door de International Development Group (IDG) en de verbreding van de toegankelijkheid van onze conferenties en bijeenkomsten voor leden en deels ook voor belangstellenden. Wij kunnen zeggen dat – van buiten gezien – de grenzen van de geestesschool ‘transparanter’ zijn geworden, de drempels lager, de vindbaarheid eenvoudiger. Van binnen uit gezien overwinnen wij afsluiting en isolatie van de wereld en worden we ons er meer en meer van
bewust dat we niet op een eiland leven, maar dat we in en voor deze wereld moeten werken. Dat betekent de vervulling van het woord ‘in de wereld maar niet van de wereld’ te zijn! De bange vraag die sommige leerlingen stellen naar aanleiding van deze veranderingen is: ‘Worden we zo niet wereldgelijkvormig? Vergeten we zo niet de opdracht, die we als geestesschool van onze grootmeesters hebben ontvangen?’ Wij vergeten hem niet, vrienden. Onze grootmeesters hebben deze ontwikkeling aangekondigd en ons uitgenodigd om de wereld onze schatten aan te bieden. Zij spraken van zeven geestesscholen en van een werking die diep in de wereld door moet dringen. Wij volgen deze weg, omdat het onze erfenis, onze opdracht is. Wij volgen deze opdracht zonder de verschillen te verdoezelen of de eigen identiteit, die wij uit onze innerlijke arbeid ontvangen, prijs te geven. Nu, na meer dan tachtig jaar, is de tijd van de vervulling (oogst) gekomen. Om een uitspraak van de soefi ’s te gebruiken: ‘Een jonge boom moet men beschermen, zodat hij niet door de geiten wordt opgegeten maar wanneer hij groot is, moet men het hek eromheen wegnemen, zodat allen in zijn schaduw kunnen rusten en werken.’ Wij willen benadrukken, dat beide ontwikkelingen: die, die zich naar binnen richt en die, die zich naar buiten richt, elkaar nodig hebben, beide noodzakelijk zijn. Als we niet vóór en in de wereld werkzaam zijn, volgen wij alleen maar een vrome projectie van ons ‘leerlingschap’, dat wereldbroederschapsdag 2013 5
De geestesschool is volwassen geworden. Zij slaat haar vleugels uit, als de kraanvogel, over de grenzen van landen en sferen, om de Lichtboodschap vrij te maken in harten die ernaar hunkeren... te en richting gevende wijze, zij wordt op elk niveau ontvangen en verder bewerkt totdat ze in heel concrete stappen kan worden vertaald. In het universele veld versmelten alle verschillen tot een eenheid, en wel tot de eenheid uit welke alle verschillende impulsen in tijd en ruimte eenmaal ontstaan zijn en nog steeds ontstaan.
zich gemakshalve met die eigen projecties een gevangenis vormt. En als we niet de innerlijke verdieping voltrekken, wordt ons werk vlak en hol. Ons werk zal dan geen enkele geestvonk kunnen bereiken. Beide werkzaamheden horen dan ook bij elkaar. Drie-eenheid Verandert daardoor de struc-
tuur van de geestesschool? Aan de zevenvoudige opbouw van de school verandert niets. Wij beschouwen deze opbouw als een manifestatie van de zeven universele stralen, die in hun vorm aan de eisen en omstandigheden van de tijd en ruimte beantwoorden. In het structuurmodel van alle geestesscholen openbaren zich de zeven stralingswerkzaamheden in drie hoofdwerkzaamheden, ofwel werkgebieden. Deze drie-eenheid is het fundament van de organisatie en stralingswerkzaamheid van de school, in alle gebieden van de zevenvoudige hiërarchie. Ten eerste is er de uiterlijke school, die in zekere zin de poort naar de wereld en de mensen vormt. Deze poort moet zichtbaar, bereikbaar en begrijpelijk zijn voor de vele mensen die een levend en vibrerend geestvonkatoom in zich dragen. Wij willen hen tegemoet‑ komen. De uiterlijke school en de vele vormen van activiteiten, waarmee wij in de wereld werken, zijn mogelijkheden van ontmoeting met deze mensen en andere groepen. Deze ontmoeting vindt plaats zonder oordeel of voorbehoud. Ten tweede is er de eigenlijke geestesschool, de mysterieschool. Zij is het laboratorium waar heel concreet voor een ieder die zich in dit 6 pentagram 6/2013
Het huis wordt verbouwd Tijdens onze
veld begeeft, met het proces van afbraak van het ik-gerichte wordt aangevangen, en waar de verbinding met de geest bewerkstelligd wordt om zo de transfiguratie te kunnen voltrekken. Dat is een zeer speciaal veld, dat ons door onze grootmeesters werd toevertrouwd en waarbij het onze verantwoordelijkheid is de reinheid en vitaliteit van dit veld te behouden. Dit veld geeft ons onze identiteit en leidt tot de opdracht de graal en zijn genezende werking in de wereld uit te dragen. Voor iedere leerling is zo het moment aangebroken om deze opdracht met alle ter beschikking staande kracht aan te nemen. En ten derde is er het universele veld van de broederschap, waaraan wij allen deel hebben. Hier stromen de radiaties van de Broederschap des Levens, hierin manifesteert zich de idee van haar werkzaamheid in de wereld op een abstrac-
broederschapdienst van vorig jaar hebben wij de structuur van de geestesschool met een huis vergeleken, dat – om in de tijd bruikbaar te zijn – omgebouwd, dat betekent, aan de tijd aangepast dient te worden. Terwijl de dragende structuur blijft, worden op de eeuwige fundamenten muren afgebroken en nieuwe deuren geopend; vooral wordt het trappenhuis naar het midden verplaatst. Dit is een beeld voor de telkens opnieuw nodige verandering van de structuur volgens het universele bouwplan. Het belangrijkste is nu, dat het nieuwe trappenhuis in gebruik wordt genomen, dat de krachten circuleren van de hoogste etage tot beneden op de grond en onder de grond, van boven naar beneden en van beneden naar boven. De veranderingen, over welke we spraken, zijn aspecten van deze verbouwing. Bij deze verbouwing zijn de poorten naar buiten en de ruimtes waarin mensen worden ontvangen – ook al is het maar voor een kort bezoek – van bijzondere betekenis. Daarom willen wij nu nog iets specifieker ingaan op de veranderingen in de uiterlijke school. Waarom zijn de veranderingen in de uiterlijke school nodig? Deze veranderingen zijn noodza-
kelijk om het mandaat van de geestesschool in deze tijd waar te kunnen maken. Het is in dit verband belangrijk, de uiterlijke school zichtbaar, toegankelijker en ‘transparant’ vorm te geven. Daarvoor is het nodig grenzen en barrières op te ruimen, die de zoekende mensen zouden kunnen belemmeren in contact te treden met de school. Daarmee hangt een nieuwe oriëntatie van de oriëntatieactiviteiten samen, die de tijdloze waarheid in een taal, in beelden en metaforen van onze huidige cultuur ‘vertaalt’. Er wordt niet primair een leerstof geboden, maar aansluiting bij de levenservaring en de levenssituatie van de mensen. In een nieuwe structuur moeten we ook kunnen omgaan met de aarzeling van de mensen om zich op lange termijn te binden of langdurige verplichtingen aan te gaan. Wij zouden deze principiële veranderingen die achter deze gedragsverandering schuilgaan niet als probleem willen opvatten, maar als evidente noodzaak en geschiktheid om ingesleten levenspaden te verlaten. Flexibiliteit zien wij in deze zin als voorwaarde en als mogelijkheid om het leven een nieuwe richting te geven. Het lidmaatschap als eerste van de zeven aspecten van de piramide is een sfeer, waarin mensen zich kunnen ophouden ter oriëntering of voor een leven lang. Hier leren wij hen kennen en zij leren ons kennen, hier verkrijgen zij de nodige kennis en de toegang tot het krachtveld, om te proeven en te ervaren of er een innerlijke weerklank is. Hier wordt op een bepaald moment, dat niet verder vaststaat, samen met de wereldbroederschapsdag 2013 7
光
begeleidende leerlingen de beslissing genomen of de stap naar het leerlingschap, en daarmee naar het levende lichaam van de school, juist en wenselijk is. Als de uiterlijke school op deze manier werkt, hebben we geen voorbereidende en proeffase van het leerlingschap meer nodig. Er zijn dan in de uiterlijke school alleen leden en leerlingen. Alle komende veranderingen beantwoorden aan het hermetische principe van evolutie, de opening en ontwikkeling naar buiten toe, dit principe volgt op een fase van involutie die wij tot aan het begin van deze nieuwe eeuw gewend waren. Dit nieuwe principe vraagt om een nieuw en transparant zich verhouden tot en communiceren met anderen en met de mensheid in het algemeen. Wij kunnen ons niet van de mensheid afsluiten, want wij maken er deel van uit, maar moeten haar meenemen op onze weg en haar de transfiguratie voorleven. Oerbeelden Onze arbeid is belangrijk – voor ons, maar ook voor de wereld. En dat geldt niet alleen voor de medewerkers, maar voor alle leerlingen. Want wij maken een weg in onszelf vrij en daarmee getuigen wij ervan dat er een weg is en dat hij daadwerkelijk gegaan kan worden. Als we ons in deze zin op de eerste plaats mens en pas op de tweede plaats een ‘ik’ voelen, ontvangen wij de diepste inspiratie. Want de broederschap richt zich op de mensheid, op het niveau waarop we één zijn. Wij zijn ten opzichte van alle mensen broeders en zusters. Van deze samenhang moet u zich als medewerker, maar
8 pentagram 6/2013
ook als lid van de geestesschool, altijd bewust zijn. Het volkomen bewustzijn van deze samenhang ligt op het niveau van de oerbeelden, van de geestvonken, verborgen. Maar ook in ons eenvoudige leven ervaren wij dat wij allen mensen zijn die verlangen naar onze ware identiteit, en van de oerbron verwijderd zijn. Zo maken we het de broederschap mogelijk door ons heen in de wereld te werken. Dit proces zal van grote betekenis zijn omdat vele mensen in de komende jaren door de ontwikkelingen in het wereldveld opengebroken zullen worden. Hun oerbeelden zullen gaan ontwaken en gaan verlangen naar realisatie. En dan moet er een sfeer zijn waarin dit mogelijk wordt, waarin de mensen die diep geraakt zijn, hun ware zelf kunnen vinden. Zij gaan deze sfeer waarnemen en hulp van haar ontvangen.
の
ト
ン
ネ
ル
–
t
u
nnels
van
l
i
cht
De weg, je zult hem volgen. Het geluk, je zult het vergeten. De kelk, je zult hem ledigen. De smart, je zult haar verbergen. Het antwoord, je zult het leren. Het einde, je zult het dragen. Geen uitweg vindend maakte de hitte kolen tot diamanten. Dag Hammerskjöld
De geestesschool is volwassen geworden. De liefdevolle omwending naar de wereld is wat de broederschap nú van ons verwacht. Wij zijn geroepen, de gevangen geest tot een werkzame geest te maken, zodat hij de wereld verandert. µ
Afbeelding: ’Tunnels van licht’ omhullen de bezoekers van de botanische tuinen van Nabana no Sato gelegen op het eiland Nagashima bij de stad Kuwana (Japan). De bezoeker heeft de sensatie dat hij door stralende, magische portalen van licht en kleur loopt. Het effect wordt verkregen door miljoenen fonkelende LED-lampjes die drijven op de vijvers, die zijn aangebracht op het uitgestrekte terrein, en de tuinen versieren.
tunnels van licht 9
dao als bron voor innerlijk werk
De Nei Ye, een chinese tekst uit 300 v. chr.
In een steengrot in de bergwand bespreken taoisten ‘de geheimen van de onsterfelijken’. Het contrast tussen de kleinheid van de mens en de grootsheid van de natuur, een geliefd Chinees thema, komt hier heel mooi uit. Zhang Feng, 1658
Tijdens het Renova-symposion op 1 juni 2013 ‘De wijsheid van het grondeloze Tao’ sprak Dianne Sommers over een onbekende maar zeer klassieke tekst uit het oude China. Wij zijn verheugd dat we haar voordracht integraal mogen publiceren in pentagram.
Dianne Sommers 10 pentagram 6/2013
D
e Nei Ye, of ‘innerlijk werk’, is een klassieke Chinese tekst die ontstaan is enige tijd voorafgaand aan de Dao De Jing, die men qua datering tegenwoordig aan het begin van de derde eeuw voor onze jaartelling stelt. De Nei Ye-tekst is dus ietsje ouder en is een tekst waarin bij de bestudering ervan voor mij heel veel lijnen zijn samengekomen. In de tijd dat ik de Nei Ye ontdekte, werkte ik als
fysiotherapeut en acupuncturist en was al jaren min of meer bekend met het Chinese denken in dat werkveld. Tegelijk bleef ik erg nieuwsgierig naar achtergronden, naar verdieping, naar redenen waarom er allerlei problematiek bestaat, waarom er allerlei moeilijkheden voor mensen bestaan. Daarom ging ik filosofie studeren, waarin ik zeker een aantal antwoorden kreeg. Een aantal dingen werden nog duidelijker door-
dat ik me met name toelegde op de Chinese filosofie en in het Chinese denken vaste grond aan de voeten kreeg. Toen ik vervolgens vanuit de studie klassiek Chinees de Nei Ye ging bestuderen zijn een aantal aspecten met betrekking tot de diepere grondslagen duidelijk geworden. De tijd waarin de Nei Ye-tekst ontstaat is een onrustige tijd, een periode waarin er veel beroering in China is. Een tijdperk waarin allerlei dao als bron voor innerlijk werk 11
Met je stem kun je haar niet roepen, maar met je gewaarzijn kun je haar verwelkomen. Houdt haar respectvol vast zodat je haar niet kwijtraakt. Dit noemen we de Kracht vervolmaken denkers en filosofen bezig zijn om te proberen om inzicht te krijgen in wat er gaande is en daarnaast oplossingen pogen te bedenken voor de ellende als gevolg van alle oorlogen die gaande zijn. De periode van de Strijdende Staten is een tijd waarin vele staten tegelijkertijd in oorlog zijn, maar dit tijdvak van onrust en gespannenheid is tegelijkertijd een belangrijke vormende periode voor het Chinese denken. De vraag die de filosofen en de denkers van die tijd zich stelden, was: hoe kunnen we deze tijd overbruggen, hoe moeten we leven in deze tijd. Het is een periode waarin een ander geluid ontstaat en nieuwe perspectieven zich ontwikkelen. Naast de geluiden van nog meer wapens, nog meer oorlog, nog meer onderlinge strijd, ontstaat er een zoeken naar een andere weg, naar een innerlijke weg die op een andere manier de mogelijkheid biedt om grip te krijgen op het leven. De Nei Ye behandelt dit thema en ontstaat rond 350 voor Christus. De tekst vertelt over een innerlijke route waardoor we als mens beter om kunnen gaan met allerlei zaken waar je mee geconfronteerd wordt. Het is een geschrift dat heel weinig bekend is, wat alles te maken heeft met het feit dat die tekst verborgen is geweest in een veel groter werk, de Guanzi. Dit boek wordt toegeschreven aan de staatsman Guanzi, die echter zeker niet de auteur was. Het is een soort verzamelbundel die geschreven is voor de vorst, vol adviezen omtrent onderwerpen als landbouw, omtrent hoe je met dingen omgaat ten aanzien van de staat, ten aanzien van gezondheidszorg en dergelijke. 12 pentagram 6/2013
Eén klein hoofdstukje in de Guanzi gaat over innerlijk werk. Als we die tekst goed bestuderen dan zien we dat de Nei Ye een sleuteltekst vormt in relatie tot de wijze waarop men met zaken en gebeurtenissen omgaat. Het begrip geest, datgene wat het geestelijke aspect van de mens vormt, wordt bezien vanuit een andere invalshoek, zodat je als mens de krachten van de geest beter kunt benutten en inzetten. In de tijd van de Nei Ye was de algemene insteek dat de geest een aspect buiten onszelf zou zijn. De geest (of shen in het Chinees) is daarbij iets wat afgescheiden is van de mens, in de zin van een geest die gevonden wordt in de natuur; zo onderscheidt men bijvoorbeeld de geest van het water en van de wind. De geest was daarmee iets wat niet direct geassocieerd werd met de mens zelf. Toegang tot de geesten verkreeg men via sjamanen, door te offeren, door naar het altaar te gaan en er je gebeden op los te laten, waarna je hoopt dat die geesten van wind, water en de wolken je gunstig gezind zullen zijn. Dus als mens kun je pogen het goddelijke aspect te beïnvloeden door te wichelen, offers te brengen of te bidden, echter het is gericht op iets wat buiten jezelf ligt. Juist op dat punt blijkt de Nei Ye het kantelpunt te bieden. Zij zegt niet: je kunt die geest beïnvloeden door iets buiten jezelf, nee, je kunt die geest uitnodigen om meer naar jezelf toe te komen; je kunt die geest naar binnen halen. Op het moment dat jij je op een bepaalde manier gedraagt, op het moment dat je je op een bepaalde manier opstelt, kun je die geest uitnodigen om bij jou te verblijven, om dieper in jou
door te dringen. Dat kun je doen door innerlijk werk, door te zorgen dat die geest ook daadwerkelijk bij jou wil zijn. De eerste regels van de Nei Ye maken al meteen gewag van de krachten die aanwezig zijn in de natuur, van de geestkrachten die aanwezig zijn in het universum. Geestkrachten die verantwoordelijk zijn voor de schepping van alles: deze oerkracht vormt het onderwerp van de eerste regels van die Nei Ye: ‘Door de essentie (of oerkracht) worden alle dingen geschapen. Hier beneden de vijf granen, daar boven het uitspansel van sterren, zich bewegend tussen hemel en aarde, noemen wij haar schim of geest, maar wie het opslaat in zijn borst noemen wij een heilige.’ Iemand die dat geestelijk aspect naar binnen kan halen, die noemen we een heilige. Deze persoon (of beter gezegd: diens vitale energie of essentie) kent een aantal karakteristieken en kenmerken die – net zoals we bij Dao zien – niet altijd vastgepind kunnen worden maar juist grote diversiteit vertonen. ‘Daarom is deze vitale energie. Helder! Als stond zij hoog aan de hemel. Donker! Als was zij verzonken in een poel. Uitgestrekt! Als vulde zij een oceaan. Ongenaakbaar! Als bevond zij zich hoog op een berg.’ Dus in de tegenstelling, in de grootsheid, in de uitgestrektheid, maar ook in helderheid en donkerheid tegelijkertijd, komt deze tot uitdrukking. En de tekst zegt verder: ‘Daarom is deze vitale energie, met geweld niet tegen te houden, maar met de Kracht kun je haar rust geven.’
De term Kracht is een belangrijke term, die we vandaag een aantal keren zullen tegenkomen. Dit is de vertaling van het karakter De (of Teh), een term die we ook tegenkomen in de boektitel Dao De Jing. Dus met de Kracht kun je de vitale energie rust geven. ‘Met je stem kun je haar niet roepen, maar met je gewaarzijn kun je haar verwelkomen. Houdt haar respectvol vast zodat je haar niet kwijtraakt. Dit noemen we de Kracht [De of Teh] vervolmaken.’ Forceren is onmogelijk, je kunt haar niet dwingen, maar je kunt haar met de Kracht rust geven. De twee termen ‘Kracht’ en ’gewaarzijn’ zijn blijkbaar van essentieel belang. Kracht, de term De (of Teh, afhankelijk van welke transcriptie gebruikt wordt), is een term waarvoor wij in het Nederlands niet eenduidig een bepaalde vertaling kunnen geven. Het is een bepaald intrinsiek vermogen dat bij de mens zelf is, het is een innerlijke kracht, iets wat een kracht ten goede is. In klassieke Griekse en Latijnse begrippen vinden we het terug in de termen arêté en virtus, wat daarmee een kracht ten bate van het goede weergeeft. Ook kun je het lezen als ‘deugen’ in de oude betekenis van ‘die deugt voor dat vak’. We kunnen het dus omschrijven als een intrinsiek vermogen, maar tegelijkertijd is het iets wat niet alleen maar van jou is. Het is ook een endowment, zoals de Engelsen zeggen, iets wat je gegeven is, iets wat je toebedeeld kan worden vanuit de hemel of waar je mee mag werken via heilige objecten als zodanig. Het is een potentie of een kracht die intrinsiek gekoppeld wordt aan het hedao als bron voor innerlijk werk 13
In de Chinese alchemie wordt de getransfigureerde mens vaak vergeleken met de kraanvogel, hier in een magische ogende dans. Vaak zie je ze in een groep, of in een vlucht die ten hemel stijgt, grenzeloos, vrij en groepseen de open ruimte doorklievend melse. Bepaalde substanties dragen die Kracht in zich. Deze kan bij bepaalde dingen, bij bepaalde zaken horen maar zeker ook bij mensen, als een bepaalde Kracht die het hen mogelijk maakt om iets te bewerkstelligen. Dus De of Kracht is dat wat iets tot stand brengt, wat het vermogen geeft om iets tot stand te brengen en tegelijkertijd is dat vermogen altijd iets wat trouw moet zijn aan iemands oorspronkelijke bestemming, aan datgene waarvoor het ook echt bedoeld is, om de ware aard, de ware bestemming, naar voren te laten komen. Om deze Kracht draait in belangrijke mate het innerlijke werk. Op die manier bezien is de Kracht de uiterlijke manifestatie van Dao, de manier waarop Dao (of Tao) zich kan tonen in een innerlijke natuur, die zichzelf daarin naar voren brengt. In de Laozi 51 zien we daarvan een voorbeeld: ‘Daarom eren alle tienduizend wezens de Weg en geven ze aanzien aan zijn Kracht (De). Zonder dat iemand daarvoor het bevel geeft, maar van nature zo.’ Iets wat van nature zo is, vanuit zichzelf zo is, dat wordt aangeduid met de term zi ran. Het is niet iets wat van buiten wordt opgelegd, er is niemand die zegt wat gebeuren moet, het is geen morele verplichting, niet in die zin moet de deugd gezien worden. Maar het is iets wat het beste in mensen naar voren laat komen, met een intrinsieke stevigheid, met een intrinsieke kracht die erin aanwezig is. Dat was de eerste belangrijke term: Kracht. Het tweede aspect dat in die zinsnede naar voren komt is: ‘Met je stem kun je haar niet 14 pentagram 6/2013
roepen.’ Met andere woorden: je kunt haar niet bevelen; je kunt haar niet zeggen kom eens hier, ik wil je hebben. Maar ‘met je gewaarzijn kun je haar verwelkomen’. Gewaarzijn is de term yi die genoemd wordt, en ook dit is zo’n term die je op veel manieren kunt vertalen. Dit aspect is typerend voor het Chinese denken: er wordt een beeld geschapen; er wordt een beeld neergezet. Yi is dat wat je kunt vertalen met gewaarzijn, maar ook kan het een focus betekenen, datgene wat je de aandacht geeft, wat je denkkader bepaalt, wat je intentie bepaalt, wat je wens is, wat je idee is omtrent iets of datgene wat een bepaald spoor of een bepaalde hint geeft in één of andere richting. En met dat gewaarzijn kun je die specifieke Kracht verwelkomen, wat een cruciaal aspect vormt in de Nei Ye. In Lingshu 8, een Chinese tekst, handelend over geneeskunde en acupunctuur, lezen we dat datgene wat maakt dat we onze taak kunnen uitvoeren, ons hart is. Het hart wordt gezien als de keizer! Dit is degene die de beslissingen neemt. Wat het hart zich herinnert, wat het hart vasthoudt, waar het hart zelf aandacht op vestigt: dat noemen we de yi. De Nei Ye legt uit dat ons hart de plaats is waar we de geest (de krachtbron die we in het universum kunnen herkennen, de alomtegenwoordige geest) huisvesting kunnen bieden. Hier vindt de geest daadwerkelijk zijn onderdak. ‘Er is van nature geest in ons. Hij gaat en komt…’ Met andere woorden: we mogen er niet vanuit gaan dat de geest per definitie permanent bij ons zal blijven.
‘Niemand is in staat dit geheel te bevatten. Verlies hem, en er zal zeker wanorde ontstaan. Vat hem, en zeker zal orde ontstaan.’ De geest heeft hiermee een belangrijke relatie met het aspect van ‘geordendheid’ in de mens: ‘Houdt met respect zijn onderdak schoon, dan zal de essentie, (die in ons universum aanwezig is), vanzelf komen. Overdenk dit met ingekeerde gedachten; orden dit met verstilde aandacht. (Dus: zorg goed voor je hart zodat het een ankerplaats vormt voor de geest en geef rust aan het hart zodat de geest daarin een onderdak vindt.) ‘Wie zijn hart stabiliseert in zijn innerlijk, diens gehoor en blik worden scherp en helder, diens ledematen sterk en stevig; bij hem kan de essentie verblijven.’ Het innerlijk werk maakt dat ook de zintuigen beter gaan functioneren, dat je fysieke kwaliteit als zodanig steviger kan worden. De essentie die
dit proces ondersteunt, verblijft bij de mens als het hart op orde is. ‘Als je hart op orde is, en daarmee de woorden die uit je mond komen op orde zijn, en de taken die je verricht en die je anderen opdraagt op orde zijn, zal heel het rijk op orde zijn.’ Hier wordt een grote stap gemaakt in het denken: als je het goed regelt bij je zelf, dan zal het vanzelf zo zijn (zi ran) dat de rest van de wereld ook op orde zal komen. Zo van: verbeter de wereld, begin bij jezelf. In het Chinese denken is dit een aspect dat veel belang kent: de verbinding tussen de microkosmos en de macrokosmos. Deze verbinding was natuurlijk ook voor die filosofen waar ik aan het begin over vertelde, het belangrijkste verhaal om te vertellen aan de heerser. Iedere denker hield zich bezig met deze kwestie: hoe werk dao als bron voor innerlijk werk 15
dao ke dao fei chang dao… De weg die gezegd kan worden, is niet de eeuwige weg
je nou aan een oplossing voor de problematiek van de Strijdende Staten, van deze ellende waar we in zitten. Het antwoord dat de Nei Ye hierin naar voren brengt is: start aan de binnenkant, begin bij jezelf, want op het moment dat het bij jezelf in orde is, zal de uitstraling hiervan verder de wereld in gaan en zal ook de rest van de wereld op orde komen. De microkosmos is daarin verantwoordelijk voor datgene wat in de macrokosmos tot stand komt. De mens is niet slechts een verzameling van allerlei organen en verschillende onderdelen maar wordt gezien als het punt waarin hemel en aarde bij elkaar komen. De Nei Ye tekst zegt ook: ‘In het leven van de mens geeft de hemel je essentie, geeft de aarde je vorm. Hun samengaan vormt de mens.’ Vanuit het hemelse krijgen we die essentie, datgene wat aan jou ‘geest’ geeft, wat je die vitaliteit geeft die ‘levendig’ maakt. De aarde geeft je de vorm en die twee vermengen zich met elkaar waardoor we als mens het product van hemel en aarde zijn, steeds de vermenging van die twee, waardoor de mens als microkosmos een afspiegeling vormt van de macrokosmos. Daardoor is de microkosmos ook direct gerelateerd aan de grote macrokosmos. De macrokosmos kun je zien als alles wat in de natuur is, alles wat in de kosmische omgeving aanwezig is. De grote bron in het Chinese denken wordt vaak omschreven als het geheel van hemel en aarde. Een belangrijk kenmerk van dat grote ge16 pentagram 6/2013
heel is, zoals de Chinezen dat zeggen, zi ran. Zij kennen in klassieke zin niet echt een term voor natuur, maar we zouden het kunnen vertalen als datgene wat ‘van nature zo’ is, datgene wat ‘vanzelf zo’ is. De macrokosmos, het natuurlijke gebeuren, is datgene wat vanzelf zo is. Daarnaast wordt het gezien als iets wat circulair is, waarin de dingen steeds wederkeren, wat eeuwig is, wat eeuwig voortduurt en wat bepaalde regelmatigheden kent. Dit is de reden waarom de staat en de rituelen zoveel mogelijk de kenmerken van die macrokosmos dragen, om daarmee een weerspiegeling te geven van dat grote geheel zodat de eigenschappen van de macrokosmos (zoals regelmatigheid en eeuwigheid) in de microkosmos tot uitdrukking kunnen komen. De interactie tussen de macrokosmos en de microkosmos is een dynamisch systeem. Ze beïnvloeden elkaar wederzijds en de vraag is: hoe kunnen we de onderlinge relaties duiden? De macrokosmos speelt een belangrijke rol waarbij de sterren en de planeten het leven van de mens volgens bepaalde wetmatigheden beïnvloeden. Daarnaast zijn er de bewegingen op aarde, de wind en het water, feng shui, die invloeden uitoefenen op de mens. Ook de aardse krachten hebben invloed op de mens. Omgekeerd heeft de mens, vanuit zijn eigen microkosmos, ook weer invloed op dat grote geheel. Er is een Chinese afbeelding die een goed idee geeft van de plaats van de mens in dat geheel. Je ziet daar een weidse, enorme natuur geschilderd. En je ziet daar, heel ienie-mini, een mensje terugkomen. Dat geeft een goed beeld van wat
volgens de oude Chinezen zijn plaats in dat grote geheel is. Met betrekking tot de relatie van de microkosmos (de mens) met de macrokosmos (de wereld om ons heen) hebben we een aantal vragen. Zoals: wat mag er nu binnenkomen van die buitenwereld; wat kan er allemaal binnenkomen en wat kunnen we überhaupt buiten houden? Wat bepaalt de grenzen en in hoeverre zijn er ‘grensconflicten’? Dus: hoe behouden we de balans tussen die macrokosmos en de microkosmos? Want hierover spreekt die Nei Ye, over hoe je vanuit het perspectief van de mens, vanuit je innerlijk, de grote macrokosmos en de uiterlijke wereld kunt beïnvloeden. Maar hoe beïnvloeden ze elkaar dan? De macrokosmos, die natuur, dat kosmische geheel, is zi ran, zij is ‘van nature zo’. Dat ‘doet gewoon haar ding’. Ten aanzien van de microkosmos ligt dat anders. De microkosmos, ofwel de mens, zo zegt de Su Wen, vertelt ons dat de mens is gedegenereerd. De kwaliteit van de mens is verminderd ten opzichte van zijn oorspronkelijk potentieel, doordat de mens heden ten dage zich minder goed gedraagt: ‘In deze tijd hebben mensen hun levenswijze veranderd. Ze drinken wijn alsof het water is, ze dompelen zich onder in destructieve activiteiten, putten hun essentie uit en verminderen daarmee hun vitale energie.’ Wat dat aangaat, is er niets nieuws onder de zon: vroeger was het beter! (bedenk hierbij dat de Su Wen, waaruit dit citaat komt, geschreven is ongeveer rond de eerste eeuw v. Chr.).
De oplossing uit de negatieve spiraal die de Nei Ye biedt, is ‘om jezelf te modelleren naar de hogere orde’. De hogere orde wordt omschreven als de hemel, het Ene vinden, of als de Dao. Door het juiste pad te gaan, door de Dao te bewandelen, kunnen we de verlichting vinden. Dit omdat die Dao, wanneer je hem loopt zoals je moet lopen, feitelijk een weerspiegeling vormt van die hogere orde. En dan zijn we weer terug op die Weg waar vanochtend in de inleiding van dit symposion over werd gezegd: je kunt er niet zo heel veel over zeggen, maar er wordt ondertussen wel heel wat over gezegd. Dat is ook vaak de kritiek die op Lao Zi wordt gegeven: ‘Je zegt dat je niets kunt zeggen over de Weg, maar waarom heb je er dan een heel boek over vol geschreven?’ De Nei Ye zegt iets soortgelijks: ‘De weg heeft wortel nog stam, heeft blad nog bloem. Toch, wat de tienduizend dingen leven geeft, wat de tienduizend dingen tot volledigheid brengt, dat noemen we de Weg.’ Men hoort al aan het taalgebruik dat er heel veel affiniteit is met hetgeen Lao Zi over de Weg vertelt. Deze eerste regels van de Dao De Jing liggen (letterlijk) op straat. Op de stoeptegels van de Wagenstraat in Den Haag kunnen we de eerste regel van de Dao De Jing lezen: dao ke dao fei chang dao… De eerste drie karakters dao ke dao betekenen de Weg die je kunt ‘weggen’, de Weg die je kunt bewandelen (of ook de Weg die je dao als bron voor innerlijk werk 17
光
kunt benoemen – een andere manier om het woord Dao te vertalen). Vervolgens fei chang dao, wat zegt: dat is niet de permanente, constante, eeuwige of juiste Weg. Op het moment dat je zegt: ah, nu heb ik het gevonden, dit is wat ik moet hebben, dit moet ik vastleggen, dan is het dat dus niet. De Nei Ye zegt iets dergelijks: ‘Wat de mond niet kan zeggen, wat de ogen niet kunnen zien, wat de oren niet kunnen horen, dat noemen we de Weg. Altijd compact, altijd geconcentreerd, altijd wijd, altijd losjes, altijd stevig, altijd solide; blijf deze voorkeur nabij, laat die niet gaan. Verjaag het teveel en laat het tekort los, en als je begrip verkrijgt door inzicht in de vier uitersten, ben je terug bij de Weg en zijn Kracht.’ Ook hier vinden we weer omschrijvingen, geen exacte bewoordingen, maar een pogen om de essentie van een bepaalde karakteristiek te kunnen vatten. Zo komen we terug bij de Weg (Dao) en zijn Kracht (De). De laatste strofe van de Nei Ye toont dat de spirituele vitale energie, die de motor vormt om dit proces in beweging te houden, alles te maken heeft met het menselijke hart: ‘Deze spirituele energie die zich in het hart bevindt, nu eens komend, dan weer verdwijnend, zo klein dat er niets meer in past, zo groot dat er niets meer buiten valt. Rusteloosheid die kwaad doet, is waardoor je het kwijtraakt. Als het hart de verstilling kan 18 pentagram 6/2013
vasthouden, zal de weg als vanzelf gestabiliseerd worden. Bij degene die de Weg gevat heeft stroomt het uit zijn poriën en druipt het uit zijn haar, en in zijn borstkast zal niets vergankelijks zijn.’ Hier vinden we ook de associatie met het onsterfelijke, dat wat nooit zal vergaan. De Weg volgen is je persoonlijke levenspad, je persoonlijke bestemming zien en zorgen dat je jouw leven voedt en jouw pad als zodanig kunt blijven volgen. De Nei Ye heeft daar een eigen insteek in, die tegelijkertijd heel herkenbaar is in het corpus van het Chinese denken. De Nei Ye vertelt ons hoe we de essentie van de eigen natuur kunnen vinden, legt nadruk op het belang die eigen natuur te volgen en hoe we daarin de middenweg vast kunnen houden. Vanuit de uitersten die er zijn je eigen middenweg vinden en zorgen dat je hart op orde is, om te zorgen dat de geest, die daar buiten is, ook bij jou wil verblijven. Dan zal onvermijdelijk de Kracht versterkt worden, jouw De naar buiten komen. Zoals de Nei Ye zegt: ‘Als het hart op orde is, zal alles onder de Hemel luisteren.’ µ
の
ト
ン
ネ
ル
–
t
u
nnels
van
l
i
cht
Als je het punt hebt bereikt dat je geen antwoord meer verwacht, ben je eindelijk in staat om zo te geven dat de ander in staat is te ontvangen, en dankbaar kan zijn. Want als je liefde gerijpt is – doordat je zelf opging in het Licht en je liefde uit kon groeien tot stralingskracht, dan wordt de Geliefde bevrijd van de afhankelijkheid van de minnaar, en wordt de minnaar volmaakt als de Geliefde Dag Hammerskjöld
Dianne Sommers studeerde filosofie in Amsterdam en klassiek Chinees in Leiden. Haar onderzoeksinteresse richt zich op de ontwikkeling van de Chinese ‘geneeskunde in het klassieke China. In 2007 publiceerde zij een vertaling en filosofische interpretatie van de Nei Ye, een Chinese tekst uit 350 v. Chr. Ze is acupuncturist en fysiotherapeut en praktiseert sinds 1983 in de individuele gezondheidszorg.
tunnels van licht 19
een vorstenspiegel voor nu De wereldwijd bekende Dao De Jing van Lao Zi wordt in China een ‘vorstenspiegel’ genoemd. In de tijd waarin Lao Zi leefde (enkele eeuwen v. Chr.) bestond het huidige China uit heel veel verschillende staten die bestuurd werden door evenzovele vorsten. Men ging ervan uit dat zij van de hemel zelf hun mandaat om te regeren hadden ontvangen. De koningen, keizers en vorsten werden geacht om in harmonie met Tao te leven en te regeren. Dit deden zij door weinig eigenbelang te hebben. Hierdoor waren zij niet alleen tot voorbeeld voor hun volk, maar de kracht van Tao, de De, maakte het mogelijk dat het volk eveneens in harmonie met Tao leerde leven.
D
e mens had in die tijd nog weinig individualiteit ontwikkeld. Het was voldoende dat zijn vorst in harmonie met Tao leefde, dan volgde hij vanzelf. Lao Zi geeft de vorsten van toen een aantal merkwaardige adviezen, die erop neerkomen dat zij niet hoog boven hun volk dienen te staan, maar zich juist beneden hen behoren te plaatsen. Een rivier kan alleen groot worden als hij lager gelegen is dan de vele kleine bergbeken. De rivierbedding staat bij droogte regelmatig leeg, daarom kan hij gevuld worden. Loopt hij over, dan wordt het land eromheen vruchtbaar.
komend tot de essentie Uiteindelijk stroomt ook de grootste rivier uit in de eindeloze zee. Ook dit is alleen mogelijk doordat de zee lager ligt dan de rivier. Zo kan ook een koning alleen groot zijn als hij zich laag opstelt, zich niet boven zijn volk verheft, maar ontvankelijk is voor de noden van zijn onderdanen. Tao stroomt uit in de grote zee omdat Tao laag is! Alle kleine stromen vloeien daarom altijd in Tao zelf uit. Sinds Lao Zi zijn er vele eeuwen voorbijgegaan. Sinds de tijd van de verlichting is de westerse mens niet meer afhankelijk van een vorst (als
Laozi 39 stelt: Het edele heeft het nederige als wortel, het hoge heeft het lage als basis. Bartho Kriek
De eenvoud is de grondslag van de eer, het lage de grondslag van het hoge. John Willemsens
Laozi 66 verklaart dit: Waarom kunnen de grote rivieren en zeeën de koningen zijn van alle stromen? Omdat zij zich onder hen weten te houden, daarom kunnen zij de koningen aller stromen zijn. Daarom, als de wijze superieur wil zijn aan het volk, moet hij in zijn spreken ónder het volk blijven. Als hij voor het volk uit wil staan, moet hij zich op de achtergrond houden. Daardoor staat hij boven allen, en weegt toch niet zwaar op het volk, staat hij voor allen uit en kwetst toch het volk niet. Daardoor gehoorzaamt het rijk hem met vreugde, en wordt hem niet moede. Omdat hij alle strijd vermijdt is er niemand in het rijk die met hem strijden kan. Henri Borel
Dat grote rivieren en zeeën de heerschappij voeren over alle waterstromen komt omdat ze vermogen lager te zijn dan al die stromen Daarom zij hun koningen! Dat de Wijze voorop staat, komt omdat hij zichzelf achter het volk plaatst. Hij staat boven het volk omdat hij zich in zijn uitspraken beneden het volk plaatst. Zo kan hij aan het hoofd staan zonder dat het volk zijn druk ondervindt; het leiden zonder dat het volk er schade van heeft. De wereld is gelukkig tot hem te komen en krijgt daar nooit genoeg van. Dat komt omdat hij nooit wedijvert. Zo kan niemand ter wereld met hem wedijveren. Kristofer Schipper
20 pentagram 6/2013
komend tot de essentie 21
Tao is als water, zo stelt Lao Zi in vers 8: Het opperste goede is als water. Water doet goed aan alle wezens en strijdt niet. Het woont op plaatsen door alle mensen veracht. Daarin komt de goede Tao nabij. J.A. Blok Laozi 32 De plaats van de Weg (Tao) in al-onder-de-hemel is te vergelijken met die van bergstromen en dalen ten opzichte van de rivier en de zee. J.J. Duyvendak
hij er al een heeft) maar staat hij in een ontwikkelingsproces waarin hij bezig is om tot een autonoom-levend mens uit te groeien. Dan wordt hij als het ware zelf een ‘vorst’ die zich de vraag heeft te stellen hoe hij in harmonie met Tao kan leven. Moderne commentatoren op de Dao De Jing stellen dat ‘het volk’ dan opgevat kan worden als het eigen lichaam met zijn organen, weefsels, bloed en hormonen. Of een mens nu in letterlijke, dan wel in figuurlijke zin een vorst is, de voorwaarden waarop hij dit kan verwezenlijken zijn nog steeds dezelfde. Zhuang Zi formuleert het als volgt: ‘Waarlijk! In open en stil zijn, met vredige mildheid, in eenzame kalmte, niet-doen, daarin ligt de grondslag van de tienduizend dingen. Met deze principes de ondergeschikte positie innemen, 22 pentagram 6/2013
Te zijn als water, dat is het allerbeste. Water doet alle dingen goed, zonder te wedijveren. De massa veracht zijn nederige plaats. Juist daarom is water zo dicht bij de Tao. Kristofer Schipper
De Weg (Tao) is voor de wereld wat de grote rivier en de zee zijn voor riviertjes en beken. Bartho Kriek
dat is de Tao van de verborgen wijze, de ongekroonde koning. (Zhuang Zi 13/1) Niet-doen houdt in: niets doen vanuit eigenbelang. Zhuang Zi vervolgt: ‘Degene die stil kan zijn als de wijze, die kan bewegen als een koning, die zich dankzij het niet-doen kan verheffen en eenvoudig en ongekunsteld kan blijven in verhouding tot de wereld, zo iemand zal niemand kunnen overtreffen. (Zhuang Zi 13/1) Deze koning laat zich nergens op voorstaan, hij is eenvoudig en bescheiden, maar is vooral ook stil. Vanuit deze stilte is het hem mogelijk om in niet-doen te leven, in wu wei, zoals Lao Zi het noemt. Dit is een weg die het hele leven lang duurt. Een weg waarbij geleidelijk aan de oude, op zichzelf gerichte mens plaatsmaakt
Zoals Lao Zi het zegt in vers 22: Daarom klampt de heilige zich vast aan het ene en maakt dit tot de maatstaf voor al-onder-de-hemel. Hij toont zichzelf niet; daarom schijnt hij. Hij bevestigt zichzelf niet; daarom blijkt hij. Hij pocht niet op eigen kunde; daarom slaagt hij. Hij gaat niet prat op eigen verdienste; daarom leidt hij. Voorwaar, juist omdat hij niet met anderen wedijvert, daarom is er in al-onder-de-hemel niemand die met hem wedijveren kan. J.J. Duyvendak
voor een nieuwe, op Tao gerichte mens. J. van Rijckenborgh zegt hierover: ‘Hoewel de mens in dit stadium nog de beschikking heeft over en gebruik moet maken van het oude stoffelijke voertuig, zal hij nochtans met liefde het nog lang niet volmaakte rijk regeren, en in wu wei – dat is: niet ik-centraal – de baan der vernieuwing bewandelen.’ De weg van het wu wei stelt als voorwaarde: stil zijn. Geen uiterlijke stilte, want deze komt voort uit de wil van een mens en wordt onvermijdelijk gecompenseerd door extra veel lawaai te maken. Het stil zijn dat hier bedoeld wordt, komt van binnenuit. Het is het vanzelfsprekende gevolg van een mens die zich op het onveranderlijke midden in zijn hart richt. Hij ‘doet’ dit door niet te doen, door zichzelf niet centraal te stellen. Dan wordt hij leeg aan eigenbelang, een leegte als van het rivierdal. Deze leegte wordt
Daarom: de wijze omvat het Ene en maakt zich zo het voorbeeld van de wereld. Hij wenst zelf niet licht te schijnen en daarom juist is hij verlicht. Hij wenst niet zelf de ware man te wezen en daarom juist steekt hij boven anderen uit. Hij pocht niet op zijn werk en daarom juist heeft hij verdienste. Hij schat zichzelf niet hoog en is daarom juist de meerdere. Hij strijdt niet en juist daarom is er niemand in de wereld die tegen hem op kan. Henri Borel
dan onmiddellijk gevuld met de Kracht van Tao, de De. J. van Rijckenborgh in dit verband: ‘In het transfigurisme gaat het om zelfverlorenheid, een volledig zichzelf verliezen. En eerst uit dit verliezen wordt Het gewonnen. Met dit Het kan slechts de transfiguristische waarde worden aangeduid. Het is het Tao. Het is het onbepaalde van de nog ongeboren, goddelijke mens. Het heeft niets meer van ons zelve, en toch moet Het worden door het offer van ons zelve. Dat is het kernmysterie!’ De ‘koning’ van nu kan alleen koning zijn omdat hij dienstbaar is, laag is als een rivierdal. Hiertoe is hij in staat want hij heeft Hart voor Tao. µ Hart voor Tao, geschreven door Elly Nooyen is te beschouwen als een handleiding voor het lezen van de Dao De Jing. 335 pag; ISBN 9789067324212 Het boek is verkrijgbaar via www.rozekruispers.com
komend tot de essentie 23
een tuin van licht ‘Je bent noch de olie, noch de lucht’, zei Dag Hammerskjöld* eens. ‘Je bent slechts het verbrandingspunt, het punt waar het licht van de vlam ontbrandt. Je bent alleen maar de lens in de lichtbundel. Je kunt het licht alleen ontvangen, geven en bezitten zoals een lens dat doet. Als je jezelf zoekt, beroof je de lens van de transparantie. Het leven ontsluiert zich aan je naar de mate van transparantie die je bezit – het vermogen, om jezelf op te geven als het doel van alles. En naar de mate dat je voortgaat als een middel-tot-dienen, zul je zelf gekend worden.’
A
ls het op samenleven en -werken aankomt kunnen wij van dieren en planten wel wat leren, althans op het eerste gezicht. Al was het maar om de soms verrassende verscheidenheid van de combinaties; een olifant en een muis die samen optrekken is in de verhalen heel gewoon, maar in de realiteit niet zo evident. Wij mensen zitten namelijk opgezadeld met een taaie handicap: het unieke bewustzijn dat perspectieven inhoudt naar een haast kosmisch omvatten is in de loop der tijden overschaduwd door een zelf-bewustzijn; wij zijn een individu geworden. ‘Individu’ betekent oorspronkelijk: niet-deelbaar, dus in zijn geheel te nemen of te laten; een spontaan compromis zit er niet of nauwelijks in. Veel kans dat zo’n middelpunt van de wereld dat onze weg kruist meteen in aanvaring komt met het eigen middelpunt dat wij in onszelf koesteren en cultiveren. Samenleven zit daar meestal wel in, zij het met horten en stoten, maar samenwerken - met anderen of met een groep - ligt soms wat moeilijker. Bestaat er overigens wel een collectief handelen? Buiten zoiets als een partijtje touwtrekken (waar de ploegen dan wel zeer letterlijk ‘aan hetzelfde zeel’ trekken) wordt een collectief project uiteindelijk door individuen uitgevoerd. De harmonie tussen groep en enkeling zal in hoge mate afhangen van de ruimte, de vrijheid van denken en handelen, die beide elkaar toemeten en van de ogen waarmee wij elkaar zien. Het sturen van de gezamenlijke taak gebeurt dan zowel van buitenaf door de algemeen aanvaarde leiding en planning, als van binnenuit door verbonden-
24 pentagram 6/2013
heid en bezieling. Iemand mag dan wel zeggen ‘Ik teken de plannen’ en misschien een ander ‘Ik beitel de ornamenten’; het sjofele vrouwtje dat het afval opruimt overschouwt de bouwplaats en zegt fier: ‘Wij bouwen een kathedraal!’ Zo kan de identiteit van het individu uitstijgen boven de som van de groep. Het loopt niet altijd even gemakkelijk. Zowat allen hebben wij ergens wel een karakterhobbeltje dat bij een onvermoede prikkel kan uitvergroten tot een berg die nauwelijks te passeren valt. Aan de voet van zo’n berg zijn al heel wat grote en kleine dromen verzuurd - of verzand in ergernis en conflicten, terwijl precies die drempel de uitweg inhoudt naar een even onvermoede, uniekmenselijke ontwikkeling. Zo stelt Hermes verrassend in De Vermaning van de Ziel: ‘Neem akte van de essentie, maar negeer de eigenschappen.’ Een doordenkertje dat eerst gaat leven als het van het papier wordt bevrijd. Het hobbeltje dat wij in de ander als een onmogelijke eigenschap ervaren is niet de mens die wij tot hiertoe waardeerden of liefhadden; het toont alleen een gestolde vlek in de eigen ziel die geen licht weerkaatst. Telkens weer gaat het erom een stukje ik in te ruilen voor een stukje ander; een verschuiven van het vermeende eigen middelpunt naar dé Ander, de universele kern die in ons allen leeft en werkt en tegelijk onze unieke identiteit uitmaakt, naast onze ware plaats en functie in het geheel. In de ruimte die wij zo in ons hart vrijmaken, kan de macht en de luister van die Ander groeien; een proces waarin iedere stoornis kan vernevelen tot zelfrelativering en milde humor. En zie, waar wij
opkeken tegen een stugge berg, hervinden wij onszelf in een tuin van licht. Als handen, hoofden en harten als tot één lichaam gaan samensmelten, kan daarin ieder lid in volle vrijheid en zelf-autoriteit zijn taak vervullen, maar nu geleid vanuit de kern, de geest. Wij weten: waar het Licht kan werken in het individu, werkt dat door in de hele groep. Want dat Zelf is één. Ook weer hier is de basis ‘geven en nemen’; neem uw plaats in en geef uzelf aan de taak die daar wacht.
Zo bouwen wij samen een Lichtgestalte, ieder in zijn eigen hart en tegelijk collectief met de groep van gelijkgestemden, bekend of onbekend; een Tehuis Sancti Spiritus, dat ook wel ‘De tempel in het midden’ wordt genoemd, waarin het Licht kan wonen voor allen zonder onderscheid. Want in de Ordening van het Licht heeft alles en ieder zijn plaats en taak. µ
* Over Dag Hammerskjöld: zie het artikel op pagina 45
een tuin van licht 25
het vuur van de ba’al shem tov De achttiende eeuw wordt wel eens omschreven als het hoogtepunt van de Europese cultuur. De periode begint al met een hoogtepunt als de verschijning van een genie als Johann Sebastian Bach en ze eindigt met grootheden als Voltaire, Wolfgang Amadeus Mozart en George Washington. In Oost-Europa leeft in dezelfde periode een bijzondere man, voortgekomen uit de joodse chassidische gemeenschap, een gemeenschap die haar nederzettingen had in Silezische stadjes met namen als Miedzyborz, Szargrod en Ropczyce. Die man was de legendarische Yisrael ben Eliëzer, geboren in 1698 en gestorven in 1760. Hij werd bekend als Ba’al Shem Tov, of Besht, en als joods mysticus gaf hij aan het chassidisme, een mystieke stroming binnen het joodse geloofsbeleven, een volkomen andere inhoud en richting. Een inhoud die een grote invloed heeft gehad op de joodse denktrant en in de ziel van zijn volk nieuwe, betoverende perspectieven heeft ontsloten. Martin Buber heeft hem prachtig uitgebeeld in zijn boek De legende van de Ba’al Shem.
E
en Ba’al Shem is een Meester van de Naam. Ba’al Shem Tov bracht een moment van vreugde en verheffing in een tijdperk van woordeloze jammerklachten. Hij was in alle joodse gemeenschappen de vonk die talrijke families behoedde voor duisternis en leegte. Zijn vonk werd een vlam die de duisternis verlichtte; het chassidisme kwam onder hem tot nieuwe, frisse bloei. Opmerkelijk is dat hij als het ware op zijn tenen verdween, zonder ook maar de minste autobiografische aanwijzingen achter te laten. Er bestaat geen enkel portret, geen enkel document als bewijs voor zijn bestaan. Tegen de leerling die zijn onderricht aan het papier had toevertrouwd, zei hij: ‘Er is niets van mij in jouw bladzijden, je meende te horen wat ik niet heb gezegd. Ik heb iets gezegd, jij hebt iets anders gehoord en je hebt een derde ding opgeschreven.’ Vol eeuwigheid in zijn innerlijk, kon hij slechts als legende herinnerd worden, maar wel een legende met diepgaande en blijvende consequenties. De vader van Yisrael onderkende de bijzondere gaven van zijn zoon al vroeg. Vlak voor hij stierf zei hij tot hem: ‘Gedenk dit, mijn zoon:
26 pentagram 6/2013
God is met jou en hem alleen moet je vrezen.’ En Yisrael zou er later zelf aan toevoegen: ‘God ziet, God kijkt. Hij is in alle leven, in elk ding en alles getuigt van zijn wil. Hij beslist over het aantal keren dat een blad zich in het stof wentelt, voordat de wind het meeneemt.’ Om hem te onderscheiden van de Meesters van de Naam die voor hem bestonden, voegde men er Tov, de Goede, aan toe, de Ba’al Shem Tov. Hij was voortdurend op reis, dook overal op, in dorpen, in wouden of op een kermis. Als iemand hem bijzonder interesseerde, deed hij alle moeite om hem of haar in zijn vriendenkring op te nemen en hij maakte daarbij geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. De enigen die geen genade konden vinden in zijn ogen waren de officiële rabbijnen. Over hen klaagde hij: ‘Op een dag zullen er zo veel zijn, dat ze de Messias zullen beletten om te komen.’ En ook voor artsen had hij weinig waardering, getuige zijn uitspraak: ‘Zij denken dat ze alles kunnen verklaren, maar ze zien alleen de buitenkant van de kwalen.’ Hij stond evenwel vooral bekend als welwillend, aandachtig en beminnelijk. ‘Zolang de tak niet afgehakt is van de boom, is er hoop,’ zei hij steeds. En ook: ‘Om iemand uit de modder het vuur van de ba’al shem tov 27
De vurigheid van een zuiver hart overtreft die van een ingewikkelde en ondoorgrondelijke gedachte; de hoogmoed van de kennis is erger dan de onwetendheid. Zoeken is meer waard dan vinden te halen moet je er zelf in gaan staan’ of: ‘Een kleine tsaddiek houdt van kleine zondaars, een grote tsaddiek van grote zondaars’ (een tsaddiek is een dienaar van God). Inderdaad zijn er veel verhalen in omloop over bekeringen van ontspoorde rabbi’s en andere figuren, met behulp van de Ba’al Shem. Uit principe sprak hij geen oordelen uit; hij was er om te helpen en niet om te veroordelen. Tegen zijn koetsier zei hij een keer: ‘Gooi alsjeblieft je zweep weg, want zelfs als een paard straf moet ondergaan, wie zegt dan dat jij die hem moet geven?’ Ook schaamde hij er zich niet voor om zich op te houden in min of meer verdachte kringen; hij voelde zich daar nuttiger dan tussen hen die voor rechtvaardig werden gehouden. Op zekere dag was hij getuige van een woordenwisseling tussen zijn vrouw en hun dienstmeisje. Toen hij zag dat de beide dames zich gereed maakten om naar het gerechtshof van de rabbijnen te gaan, stond hij op, deed zijn sabbatskleren aan en ging mee. ‘Waarom doe je dat?’ vroeg zijn vrouw, ‘Ik heb jouw hulp niet nodig.’ De Ba’al Shem antwoordde: ‘Jij niet, maar het meisje wel. Jou kennen ze, maar haar zal niemand helpen, de arme wees, niemand zal haar verdedigen.’ In het chassidisme van de Ba’al Shem Tov winnen de meer verborgen aspecten van de joodse leer het voor korte tijd van de officiële. In het chassidisme is het uitgangspunt dat de Ene alles heeft gegeven, maar alles moet ook worden gedaan. Als de krachten door God zijn gegeven, is het de taak van de mens om ze van hem aan te 28 pentagram 6/2013
nemen en ermee te werken, want de volmaaktheid is geen kwestie van erfenis of erfelijkheid. Yisrael ben Eliëzer ondervond door zijn uitspraken en levenshouding veel onbegrip in zijn gemeenschap. Eens verklaarde hij dit als volgt: ‘Tussen de kippen was er eentje die een eendenei had uitgebroed en toen de eend zich al spoedig te water begaf, liepen de kippen angstig heen en weer om hulp voor het arme beest, omdat ze niet ze begrepen dat water het element van de eend was. De chassidische leer van deze wijsgeer geldt als het krachtigste en meest bijzondere dat de diaspora, dat is het over de wereld verspreide jodendom, heeft opgeleverd: zij is niets minder dan een verkondiging van de wedergeboorte. Stel je een paleis voor met ontelbare poorten en achter elke deur wacht een schat op de bezoeker, die dan geen behoefte meer heeft om verder te gaan want hij mag er naar believen uit putten. Nochtans zit aan het einde van de gang de koning, gereed om diegenen van zijn onderdanen te ontvangen die aan hem denken en niet aan zijn schatten. Op zekere dag was de Ba’al Shem langer in gebed dan gewoonlijk en wegens vermoeidheid gingen vele leerlingen weg. De volgende keer vertelde hij hun hierover het volgende: ‘Stel je een zeldzame vogel voor op de top van een boom. Om hem te vangen vormen de mannen een levende ladder waarlangs een van hen naar boven kan klimmen. Maar de onderste mannen, die de vogel niet kunnen zien, verliezen hun geduld en gaan naar huis. De menselijke lad-
der valt uiteen en de zeldzame vogel daarboven vliegt weg.’ Een andere keer legde hij de betekenis van het chassidisme uit en vroeg: ‘Kennen jullie de geschiedenis van de smid die onafhankelijk wilde worden? Hij kocht een aambeeld, een hamer en een blaasbalg en ging aan het werk, maar tevergeefs, de smidse bleef levenloos. Toen zei hem een oude smid aan wie hij raad ging vragen: ‘Je hebt alles wat je nodig hebt, behalve de vonk.’ En dat – zei de Ba’al Shem – is nu juist het chassidisme. Het is de vonk! De chassidische leer en tet leven van de chassidim is gegrond op vier pijlers: hithlahabóeth, aboda, kawwaná en sjiflóeth. Hithlahabóeth – het vuur van de bezieling.
Het wordt zo vergeleken: wie een vrouw vurig begeert en haar bontgekleurde klederen beziet, diens zin gaat niet uit naar het pronkgewaad en naar de kleuren, maar wel naar de heerlijkheid van de begeerde vrouw die erin gehuld is. En zo, terwijl anderen niets zien dan de gewa-
den van deze wereld, ziet hij die God in waarheid begeert, in alle uiterlijke dingen slechts de kracht en de macht van de schepper van het oerbegin, die leeft in en achter alles. Door de rozenkruisers wordt dit ook wel ‘heilbegeren’ genoemd. Zó nu is het aardse leven van de hithlahabóeth, die haar vlucht neemt boven alle begrenzing uit en één wordt met God. Zij is ook de beker der genade en de eeuwige sleutel. Ze openbaart tevens de zin van het leven en is een opstijgen naar het oneindige, trap voor trap. De engelen rusten in God, maar de geheiligde geesten schrijden in God voorwaarts. De engel is een blijvende en de heilige is een voorttrekkende en daarom staat de heilige boven de engel. Het betekent tevens het einde van de gebondenheid, het afschudden van de laatste keten, de oplossing die ontheven is aan al het aardse. Aboda – God zoeken, omvangen, en het is dienstbetoon. Het geheim van de genade
is niet te verklaren. Tussen zoeken en vinden het vuur van de ba’al shem tov 29
光
の
ト
ン
ネ
ル
–
t
u
nnels
van
l
i
cht
In het rustpunt in het midden van ons wezen treden we een wereld binnen waar alle dingen op dezelfde manier in rust zijn. Dan wordt een boom een mysterie, een wolk een openbaring, elk mens een kosmos van wie we slechts een glimp van haar schoonheid opvangen. Het eenvoudige leven is vol eenvoud, maar het ontsluit voor ons een boek waarin we nooit verder komen dan de eerste lettergreep. Dag Hammerskjöld
30 pentagram 6/2013
ligt de spanning van een mensenleven, ja, van een duizendvoudig wederkeren van de angstig dolende ziel. En toch: God wil gezocht worden en waarom zou hij dan niet gevonden willen worden? Hierover bestaat een treffende anekdote: ‘De kleinzoon van rabbi Baroech, familie van de Ba’al Shem, speelde eens met een ander knaapje verstoppertje. Hij verborg zich en bleef lange tijd wachten in zijn schuilplaats; hij dacht dat zijn makker hem zocht, maar niet kon vinden. Toen hij al heel lang gewacht had, kwam hij eindelijk tevoorschijn en zag dat zijn makkertje nergens meer was te bekennen. Hij begreep nu dat deze hem van het begin af aan niet gezocht had. Hierop liep hij naar de kamer van zijn grootvader en beklaagde zich huilend over die kwajongen. Toen vloeiden er tranen uit rabbi Baroechs ogen en hij zei: ‘Zo spreekt God ook.’ De mens moet weten dat zijn leed voortkomt uit het leed van de sjechiná (de gevangen godvonk). Hij moet ervan doordrongen zijn dat zijn gemis háár gemis is, het gemis van de sjechiná, en derhalve moet hij zich niet bezinnen op een oplossing voor de eigen behoeften, hetzij lagere of hogere, doch hij (of zij) doe alles ter wille van het gemis der godsglorie en vanzelf zal zo alles opgelost worden, ook zijn eigen leed. Hij moet ervoor zorg dragen om de eeuwige aanplant niet te verwoesten. Wat betreft het gebed spreekt de sjechiná: ‘Ik ben het gebed.’ Dit doet denken aan de tekst van een cantate van J.S. Bach waarin gezongen wordt: ‘Wij weten niet wat we bidden moeten,
maar de geest in ons bidt met onuitsprekelijke zuchten.’ Of ook: ‘Heer, gij weet van verre mijn gedachten, eer er een woord op mijn tong is.’ Er wordt verteld dat de Ba’al Shem eens is blijven staan op de drempel van een bedehuis en er niet heeft willen binnentreden en dat hij vol weerzin sprak: ‘Hier kan ik niet binnengaan; dit huis is immers van onder tot boven vol, ja, overvol met gebed.’ Zijn begeleiders verwonderden zich daarover omdat het hun toescheen dat er geen grotere lof kon bestaan dan deze, maar hij verklaarde hun: ‘Als de strekking van de woorden niet gericht is op het gebeuren hierboven, dan kunnen zij niet opstijgen, doch stapelen zich op vanaf de grond totdat zij het gehele bedehuis in dichte warboel hebben gevuld.’ En hij vervolgde: ‘Geen gebed is genadevoller en geen dat in een zó lijnrechte vlucht door alle hemelen heendringt, dan het gebed van de eenvoudige die niets weet te zeggen en die slechts de ongebroken drang van zijn hart tot God weet op te zenden. God neemt het aan gelijk een koning het gezang van de nachtegaal in het donker van zijn tuin; het gezang dat hem lieflijker in de oren klinkt dan de huldiging der vorsten in de troonzaal.’ Van belang is volgens de Ba’al Shem ook dat iemand die streeft naar heiliging onophoudelijk nieuw vuur aandraagt, opdat de gloed op het altaar van zijn ziel niet zal doven, dan zegt God zelf de offerspreuk. Kawwaná Kawwaná is het mysterie van de
op het doel gerichte ziel. Er bestaat niet meer het vuur van de ba’al shem tov 31
Dit echter is de weg der verlossing: dat alle zielen en zielevonken die aan de oer-ziel ontsproten zijn hun zwerftocht beëindigen en gelouterd wederkeren naar huis dan één doel, alleen hét doel bestaat, het doel waarin alle wegen uitmonden, waarvan geen enkele zijweg eeuwig kan blijven afwijken. Kawwaná is een straal van de godsglorie, een straal die woont in ieder mensenkind en die gericht is op de verlossing. En dit is de verlossing, dat de sjechiná (de godvonk) terugkere uit de verbanning, dat alle omhulsels van de godsglorie wijken en dat zij zich reinige en zich verenige met haar ware eigenaar, in volmaakte eenwording. Voor een waarlijk serieuze zoeker is het gedurende zijn hele leven als moest het hier en nog heden gebeuren; hij of zij hoort de stemmen van het wassen bruisen in de ravijnen en voelt het kiemen der eeuwigheid op de akker des tijds alsof dit in zijn of haar eigen bloed geschiedt. En zo kan zulk een mens aan niets anders meer denken of nu, nú zal het uitverkoren ogenblik komen en dit steeds sterker, want steeds gebiedender spreken de stemmen en almaar dringender gaat het kiemen voort. In alles vertoont zich aan dezulken het onvoltooide, de gebreken der wezens spreken tot hen en de adem van de wind draagt hun bitterheid aan. Als een onrijpe vrucht is de wereld in hun ogen. In zichzelf zijn zij de glorie deelachtig maar als zij naar buiten kijken, ligt daar alles in 32 pentagram 6/2013
strijd. Dit echter is de weg der verlossing: dat alle zielen en zielevonken die aan de oer-ziel ontsproten zijn en die in de oorspronkelijke vertroebeling der wereld, of door de schuld der tijden, verzonken zijn en uiteengestrooid in allerlei creaturen, hun zwerftocht beëindigen en gelouterd wederkeren naar huis. De chassidim vergelijken het met de koning die het gastmaal eerst laat beginnen wanneer de laatste der gasten is aangekomen. Alle mensen zijn de verblijven van dolende zielen. De zin en bestemming van de kawwaná is eveneens dat het de mens gegeven is om de gevallenen op te heffen en de gevangenen te bevrijden. Dus niet enkel wachten, niet alleen ernaar uitkijken, maar meewerken kan de mens aan de verlossing der wereld. Ook dit is kawwaná: het mysterie van de ziel die erop gericht is de wereld te helpen verlossen. De chassidim zeggen zelfs: ‘Wie in heiligheid bidt en zingt, in heiligheid eet en spreekt en in heiligheid zijn zaken behartigt, door hem of haar worden de gevallen vonken opgeheven en de gevallen werelden verlost en vernieuwd.’ Sjiflóeth: van de deemoed Deemoed is het niet als iemand zich al te zeer vernedert, maar het grootste kwaad is als iemand vergeet dat hij
in wezen een koningszoon is. In waarheid is híj deemoedig die de anderen voelt als zichzelf en zichzelf in de anderen. Er was eens een tsaddiek die sprak: ‘Als vandaag de Messias komt en mij zegt dat ik beter ben dan de anderen, dan zeg ik hem dat hij niet de Messias is.’ De deemoedige leeft in ieder wezen en van ieder wezen kent hij aard en deugd. Omdat geen van hen voor hem de ander is, weet hij in zijn diepe binnenste dat het aan geen van hen aan verborgen waarde ontbreekt, weet hij dat er geen mens is die niet zijn uur heeft. Wie in de wezens leeft naar het mysterie van de deemoed, kan niets veroordelen: wie het oordeel uitspreekt over een mens, hij heeft het over zichzelf gesproken. Hij die zich afzondert van de zondaar, zal in schuld heengaan. De heilige kan lijden aan de zonde van een medemens als ware het zijn eigen zonde. De mens zoekt God in het eenzame vuur van zijn bezieling en toch bestaat er een hoge dienst die alleen in gemeenzaamheid kan worden voltrokken. De mens toont zo zijn enig-zijn in het leven samen met de anderen en hoe meer de mens in die zin enig is, des te meer kan en wil hij anderen geven, maar zijn geven wordt beperkt door de ontvangende, want als men uit een groot vat in een beker giet, stelt de beker grenzen aan de gave. De mens kan in zijn enig-zijn in zuivere volkomenheid de gevallen werelden verlossen en hoe reiner en volkomener hij is, des te dieper weet hij dat hij een deel is en des te levendiger ontwaakt in hem of haar het besef van de gemeen-
schap der wezens. Ook dat is het mysterie van de deemoed. Het chassidisme van de Ba’al Shem loochent elke abstractie en wie exclusief van God houdt, met uitsluiting van de mens, die reduceert zijn liefde en zijn god tot een abstractie. Het mysterie van de Liefde ligt in de eenheid en het mysterie van God eveneens. Een tsaddiek sprak eens: ‘Hoe kunt u van mij zeggen dat ik een gids ben van deze eeuw, als ik in mij de liefde tot degenen die mij na zijn en tot mijn eigen kroost sterker voel dan tot alle mensenkinderen?’ Over het belang van de gemeenschap zei de Ba’al Shem het volgende: ‘Als een mens ziet dat zijn makker hem haat, dan moet hij hem meer liefhebben, want de gemeenschap der levenden is de wagen der godsglorie en waar zich een barst vertoont in de wagen, daar moet men die dichten en waar te weinig liefde is, zodat de voegen loslaten, daar moet men aan zijn eigen kant de liefde vermeerderen teneinde de onvolkomenheid te bedwingen. De ware helper bemoeit zich in zekere zin niet met de anderen het vuur van de ba’al shem tov 33
de tegendraadse denker Ook al zijn we alweer tweehonderd jaar na de geboorte van de denker Søren Kierkegaard (1813 –1855), de belangstelling voor zijn werk lijkt met het jaar alleen nog maar toe te nemen. De laatste jaren komen ook de minder bekende titels voor een groter publiek beschikbaar – niet anders dan hij het zelf ooit heeft voorzien.
maar doet het zijne met de gedachte om te helpen. Als een medemens wil zingen maar zijn stem niet kan verheffen en iemand komt hem te hulp en heft de zang aan, dan kan die ander ook weer zijn stem vinden en dát is het geheim van de verbinding! En de hulp wordt niet beschouwd als een deugd maar als de ader van het bestaan.’ En zo vormen deze vier pijlers van het chassidisme als het ware een vierkant van bouw. Verder is de legende van de Ba’al Shem Tov samen te vatten in de mythe van het ‘ik en Gij’, van de geroepene en hem die roept, van de eindige die het oneindige binnengaat en van de oneindige die de eindige nodig heeft. Slechts hij die indaalt in het niet-zijn van het absolute, die ontmoet de vormende hand des geestes. Zoals het met het zaad gaat dat niet ontspruit voordat het in de aarde is opengegaan en verteerd, zo is het ook als de mens wil dat uit hem een nieuwe schepping zal ontstaan; dan moet hij met al het mogelijke tot de hoedanigheid van het Niets geraken en dan wekt God in hem een nieuwe schepping en dan is hij als een bron die nimmer opdroogt en als een stroom die niet ophoudt te vloeien. Uit alles blijkt dat het messiasbegrip van de Ba’al Shem anders was dan dat van het orthodoxe jodendom, dat nog altijd wacht op de komst van deze Messias, terwijl de Christus alomtegenwoordig is en in iedere mens als een potentiële vonk gelegen is om eventueel elk moment tot opstanding te komen. 34 pentagram 6/2013
Tot rabbi David, die in hoogmoed dacht dat hij met zijn vurige doelgerichtheid de Messias op kon roepen, zei de Ba’al Shem Tov: ‘O, rabbi David, denkt u dat u met uw geweld het ongrijpbare kan grijpen? Ook al zal dit weten door te dringen tot de binnenste hemel en met krachtige arm zich meester maken van de troon van de Messias, denkt u dan dat u hem zou kunnen vasthouden, evenals mijn hand nu uw schouder? Boven zonnen en hemellichamen waart de Messias in duizenderlei gestalten en alle hemellichamen wentelen hem, terwijl zij rijpen, tegemoet. Hij is allerwegen de hoeder der groeiende ziel en heft uit alle diepten de gevallen vonken op. Dagelijks is hij in het stille sterven; dagelijks ontkiemt hij in stille geboorten; dagelijks stijgt hij op en daalt Hij neder. En het hart en de ziel van rabbi David hadden zich bij het aanhoren van deze woorden van de Ba’al Shem verdeemoedigd en zijn wezen was tot één en al tranen geworden. En de Ba’al Shem, dit ziende, besloot: ‘Zó helpt u de gevallen godsvonken op te heffen, rabbi, zó bent u in de Messias en is de Messias in u.’ We besluiten met de zoon van de Ba’al Shem, rabbi Hirsch. Als opvolger van zijn vader ontbrak het hem aan gezag en zo trok hij zich helemaal terug in zichzelf. Maar ‘s nachts in een droom vroeg hij aan zijn vader: ‘Hoe moet ik God dienen?’ Daarop beklom de Ba’al Shem een hoge berg en sprong in de afgrond: ‘Zo!’ zei hij. Een volgende keer verscheen hij als een berg van vuur die in duizend brandende stukken uiteenspatte, uitroepend: ‘En zo!’µ
N
iet geplaagd door valse bescheidenheid weet hij bij leven al dat men hem pas veel later zal begrijpen en dat hij dus niet schrijft voor de mensen van zijn tijd. Hij pleegt zijn eigen stadsgenoten te omschrijven als ‘exemplaren van de massamens’. Mensen die zichzelf niet kunnen zijn omdat ze nooit aan zichzelf genoeg hebben. Fel trekt hij van leer tegen hun heersende opvattingen en breekt radicaal met hun gangbare gebruiken en gewoonten. En hij keert zich ten slotte ook af van de religieuze tradities van de staatskerk waar zij – voornamelijk in naam – toe behoren. Burgerlijke genoegzaamheid en geestloosheid die hem in niets aan het ware geestelijke christendom doen denken! Liever dan met die massa mee te lopen, besluit Kierkegaard zijn eigen, ongewone weg te gaan. Om zich met hart en ziel te wijden aan de ‘in-oefening’ van de oorspronkelijke christelijke gezindheid. En in een poging die met zijn eigen leven te doen samenvallen, kiest hij voor de eenzaamheid van een schrijversbestaan. Daarvoor zegt hij zelfs het aanstaande huwelijk met zijn verloofde af en weigert zijn ambt als plattelandspredikant uit te oefenen. En alsof hij al vroeg beseft dat hem daarbij niet veel tijd gegund is – hij sterft reeds op 42-jarige leeftijd – schrijft hij in erg korte tijd een omvangrijk oeuvre bijeen, zonder dat dit hem de erkenning oplevert die deze uitzonderlijke prestatie verdient. Het maakt hem integendeel in de plaatselijke pers tot mikpunt van satirische artikelen – en op straat roepen de kinderen hem na.
Tot wie richt hij zich dan wel, die zonderlinge en tegendraadse denker, die zich het liefst van al verschuilt achter zijn talrijke pseudoniemen en die zijn boeken bizar aandoende titels meegeeft? Koortsachtig werkt hij aan meerdere boeken tegelijk, terwijl hij daarnaast ook nog eens dagelijks dagboeknotities maakt. Voor de individuele lezer schrijft hij, voor u en mij. Maar tegelijk maakt hij het die lezer niet gemakkelijk, omdat nooit goed te achterhalen is wie nu wat zegt en wie wat bedoelt. Vooral ook omdat hij vindt dat de waarheid slechts indirect kan worden meegedeeld. Hij wordt niet voor niets de voorloper van het postmodernisme genoemd, die de grote verhalen en betogen een voor een ‘deconstrueert’. Maar achter al die uitvoerige uitweidingen, in de mond gelegd van zijn vele alter ego’s, staat daar verborgen één grote oproep. Een oproep aan het adres van de enkelingen voor wie hij schrijft, van ons, als we de moed kunnen opbrengen om net als hij een eigen, waarachtig leven te leiden en daarbij alleen het innerlijke kompas te volgen. Ook al verontrust hij ons om de haverklap en confronteert hij ons rechtstreeks met onszelf, niet één keer beleert hij ons of houdt een geheven vingertje omhoog. Nooit leidt hij ons met grove algemeenheden van de kern van de zaak af – de kern die altijd ons eigenlijke zelf is. Hij daagt ons integendeel direct uit om op onszelf te staan, om echt concreet te existeren zonder ons van alles over onszelf in te beelden. Zonder onszelf te bedriegen met levensvreemde overtuigingen en logische redeneringen. Of door ons oppervlakkig te spiegelen aan anderen, aan hun de tegendraadse denker 35
gedragingen, idealen en teleurstellingen, om zo te proberen aan het gewicht van ons eigen leven te ontkomen, om niet echt te hoeven leven. Niet zoals Kierkegaard dat zelf doet. Echt ten volle leven kan volgens Kierkegaard nooit binnen de veilige muren van gesloten en zelfverzekerde denk- en geloofskaders. Het heeft de vrije atmosfeer nodig van een leven dat durft in te gaan tegen de richting van de oppervlakkige stroom. Het leven van iemand die wil worden wat hij in wezen al is en die echt, werkelijk kan zijn wat hij echt heeft willen 36 pentagram 6/2013
worden. Een concreet leven dat zich, in al zijn onzekerheid, hoort af te spelen te midden van een wereld vol van tegenstellingen en conflicten. Dat is om te beginnen niet het zintuiglijke leven van wat Kierkegaard ‘de esthetische mens’ noemt, de mens die is blijven hangen aan de vluchtige geluks- en ongeluksmomenten, aan de genietingen en kwellingen die de ervaringswereld hem te bieden heeft. Kierkegaard vindt het dan ook nodig ons met de vrije wil uit de onmiddellijkheid van die wereld op te richten. Toch gelooft hij ook weer
niet dat een collectieve cultuur ‘de ethische mens’ in staat zal stellen zich te bevrijden als hij zich maar houdt aan haar morele en religieuze voorschriften. Die kunnen hem hoogstens verleiden tot een kritiekloze aanpassing aan de wereldse middelmatigheid, waarmee hij nauwelijks zijn persoonlijk geweten kan sussen. Ook rekent Kierkegaard genadeloos af met alle verstandelijke reflecties die alles opdelen in logische begrippen en tegenstrijdige beweringen, met alle oordelen over wat waar is of niet waar, wat goed is of slecht. Volgens hem is het niet mogelijk de objectieve waarheid te achterhalen door zich te beroepen op afstandelijke natuurkennis of op die van historische feiten. Daarmee zal niemand ooit de onherhaalbare uniciteit van zijn eigen bestemming kunnen verwerkelijken en concreet maken. Dat weet Kierkegaard heel goed, want hij heeft het zelf allemaal aan den lijve ondervonden. Geen wonder dan ook dat hij al die levensmogelijkheden zo uitvoerig kan schetsen en ontleden. In zijn beschrijvingen worden alle doodlopende uitvalswegen doorlopen waar hij zelf van teruggekomen is, die hij voor zichzelf als definitief afgesloten beschouwt. Omdat de totale vertwijfeling en wanhoop aan het eind van elke levensweg altijd onherroepelijk toeslaan – vanwege de mislukking en het onvermogen om het leven te leven zoals het ten volle geleefd moet worden. Daarmee plaatst hij ons voor de ene levensopdracht om als enkelingen het leven aan te durven. Hij laat ons over aan onze eigen existentiële
Kierkegaard aan het woord De meeste mensen zullen – indien ze vanaf heel jonge leeftijd een of ander lijden, een soort kruis te dragen krijgen, een van die trieste beperkingen voor hun ziel – beginnen met te hopen en met wat men wel geloven noemt, dat alles toch wel beter zal worden, dat God alles beslist in orde zal maken, enzovoort. En dan, langzaam maar zeker, als die verbetering maar niet komt, zullen ze stukje bij beetje hun toevlucht nemen tot de hulp van de eeuwige, dat wil zeggen, ze zullen leren om te resigneren en te worden gesterkt door tevreden te zijn met het eeuwige. De mens met een diepere natuur, iemand die door God meer op het eeuwige is aangelegd, begrijpt vanaf het begin dat hij dit lijden nu moet dragen en zolang hij leeft, dat hij zo een buitengewone en paradoxale vorm van hulp niet van God kan verlangen. Maar daarom is God nog wel volmaakte liefde, niets is voor hem zekerder dan dat. Hij resigneert dus, en omdat het eeuwige hem nabij is, vindt hij op deze manier rust, in de voortdurende en gelukkige zekerheid dat God liefde is. Maar het lijden, dat moet hij aanvaarden. F
de tegendraadse denker 37
Vanwege zijn nadruk op de concreetheid en uniciteit van het menselijk bestaan en de nadruk op vrijheid in de persoonlijke keuze, wordt Kierkegaard beschouwd als de vader van het existentialisme. Dat werd in brede kringen bekend door figuren als Jean-Paul Sartre (1905-1980) en Albert Camus (1913-1960), maar kreeg daar altijd de kleur mee van het atheïsme. Waarlijk vrij en zichzelf wordt de mens bij hen, maar door zich te ontdoen van elke bevoogding door een gezaghebbende God. Iemand als de niet helemaal onbesproken Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-
angst, verkerend in een toestand van wat hij de objectieve onzekerheid noemt, in de heel hachelijke positie waarin we nergens in deze wereld nog bescherming kunnen vinden. Tegelijk roept hij ons in al zijn geschriften op om voor die angst en onzekerheid niet op de loop te gaan maar deze tot op het bot te doorleven, al is dat op het gevaar af dat we zo nog meer opgesloten geraken in onszelf; ook daar wijst hij ons op. Op de verleiding om op de verworvenheden van het verleden te willen terugvallen of onszelf te verliezen in dromen en plannen voor de toekomst. Dit alles kan ons volgens hem niet meer helpen als wij er niet in slagen in het heden uitdrukking te geven aan ons eigen actuele leven, aan het eigen zelf, want enkel op die manier kunnen wij juiste kennis opdoen die echte, levende wijsheid is, een wijsheid die niet in slogans te vangen is, of aan te leren uit de boeken. Voorwaarde is een zelfkennis waarin wij al het tijdelijke doorzien waarmee wij zelf samenvallen. Maar ook de kennis van datgene waarin ons zelf 38 pentagram 6/2013
1976) dacht de existentie echter altijd in samenhang met de essentie, met het Zijn. Waarheid onttrok zich volgens hem wel aan elke vorm van denken, maar kwam pas werkelijk aan het licht als ze zich in de concreetheid van het leven zelf kon openbaren, uit haar verborgenheid trad. Zoals in het Griekse woord ‘a-lètheia’, het niet meer verborgen zijn, letterlijk: niet meer verblijven in de vergetelelheid van de Lethe. Een bekende leerlinge van hem was onder andere de Joodse Hanna Arendt (1906-1975), die we kennen van haar ophefmakend verslag van het Eichmann-proces
dat in de zestiger jaren van vorige eeuw in Israël werd gehouden. Ook Hans Jonas (1903-1993), die in zijn onderzoek naar de geest van de alexandrijnse gnostici grote overeenkomsten zag met het existentialisme, wanneer hij las over de ‘gevallenheid’ van de mens. Als we het werk van Kierkegaard goed lezen, maakt die trouwens een gelijkaardig onderscheid tussen het esthetische, ethische en religieuze als de gnostici dat deden als ze spraken van de hylische (stoffelijke), psychische (natuurlijke zielemens) en pneumatische mens (geestzielemens).
gegrond is. Dat is aan alle tijdelijkheid ontheven, dat is transcendent. Het is het ondoorgrondelijk absolute dat dit concrete zelf tot stand brengt. Zo plaatst Kierkegaard ons uiteindelijk voor de paradox van ons eigen bestaan, dat hij beschouwt als de synthese van tijd en eeuwigheid, van eindigheid en oneindigheid. Alleen het diepe besef van deze hachelijke situatie kan ons de innerlijkheid verschaffen die nodig is om te handelen, om, zoals hij zegt, voorwaarts te leven. Van vertwijfeling naar hoop, van angst naar vertrouwen, van beslotenheid naar openheid. De bekende wereld, de buitenkant van de dingen kan zoiets nooit bewerkstelligen. Wetenschap kan dat niet, sociale verdienste niet, en ook niet de al te menselijke inzet van geloof. Daarom nodigt Kierkegaard ons uit resoluut te kiezen voor onszelf, niet in eindige, maar in absolute zin, want jezelf niet zijn is geestloos zijn, zo stelt hij onomwonden. Daarom is het nodig zelf de sprong te wagen die uit niets te verklaren valt. Een radicale doorbraak, uit al het
bekende, tot in het absoluut onbekende, tot in het gans andere, in de afgrond van het bestaan, in dat wat noch gedacht, noch omvat kan worden. Dit is tegelijk het meest onvervreemdbare inzicht dat iemand kan opdoen, en daarom kan het dan ook nooit de optelsom zijn van alle eindige en tijdelijke ervaringen. Deze oproep valt door niets weg te redeneren of af te zwakken. Kierkegaard vraagt ons uitdrukkelijk dat we ons niet meer aan de eindigheid vastklampen, omdat zulks altijd leidt tot een demonische geslotenheid, zoals dat het geval is bij al de ideologische verblinding voor totalitaire systemen die het onvoorwaardelijke in de voorwaardelijkheid opsluiten. Waar hij op hoopt is dat wij ons in al onze tijdelijke beperkingen bewust worden van het eeuwige in ons, van de geest in ons. In denken en doen, in doen en laten. Dat is wat Kierkegaard ‘resignatie’ noemt: het zich ontzeggen van het leven, een afstand doen van jezelf. Authentiek jezelf zijn vraagt paradoxaal genoeg
Na verloop van tijd, als hij meer en meer concreet in de werkelijkheid van het leven opgaat, meer en meer als eindig wezen tot zichzelf komt, als de tijd en het voortgaan van de tijd hun macht over hem uitoefenen, als het ondanks al zijn inspanningen toch erg moeilijk wordt om jaar na jaar met alleen maar de hulp van het eeuwige voort te leven, als hij op wat nederiger manier mens wordt, of leert wat het betekent mens te zijn (want in zijn resignatie is hij toch nog te ideaal, te abstract, waardoor er in al dat soort resignatie ook altijd een moment van vertwijfeling schuilt) – dan betekent de mogelijkheid van het geloof voor hem of hij nu krachtens het absurde zal geloven dat God hem in de tijdelijkheid zal helpen. (Dagboekfragment) Dit alles betekent dat de meeste mensen helemaal niet tot geloof komen. Ze leven lange tijd in de onmiddellijkheid, om uiteindelijk tot een beetje reflectie te komen. En dan sterven ze. De uitzonderingen beginnen andersom, ze zijn dialectisch vanaf hun kindertijd; zonder onmiddellijkheid beginnen met het dialectische, met de reflectie. En zo leven ze door, jaar na jaar (ongeveer net zo lang als de anderen in de onmiddellijkheid leven), en dan, op een meer volwassen leeftijd, toont de mogelijkheid van het geloof zich aan hen.Want geloof is de onmiddellijkheid na de reflectie. F
de tegendraadse denker 39
Nadat Kierkegaard zijn verloving met Regine Olsen verbrak, liet hij de verlovingsring die hij haar had gegeven omsmeden in de vorm van een kruis: de transformatie van zijn gewone liefde tot de een vorm van hogere, spirituele liefde, als een eeuwige verbintenis. Kierkegaard gaf zijn eigen geluk op, aangezien hij zichzelf niet in staat achtte een goede man te zijn en hij wilde haar niet ongelukkig maken. Maar Regine leed er niet minder om, maar meer.
een opgave van het zelf. Maar daar eindigt het niet mee, want er is altijd een dubbele beweging, een herhaling, een terugkeer van dat waarvan men afstand heeft gedaan. Door dit proces van onthechting heen openen zich immers tegelijk de poorten tot de volheid van een geestelijk leven. Als in een wedergeboorte, niet een geboorte in de tijdelijke wereld als een oud zelf, maar een nieuwe geboorte in het geestelijke. Want men kan slechts zichzelf worden als men de illusie van het autonome zelf en zijn zelfcontrole opgeeft. Dit houdt volgens Kierkegaard echter niet in dat men aan de eindigheid wil ontsnappen, in een soort van grenzeloos mystiek verlangen, want 40 pentagram 6/2013
staan in het samenvallen van stilstand en beweging. Dan is men teruggekeerd tot de oorspronkelijke staat van de onschuld, in een tweede onmiddellijkheid die niet voor het kritische denken terugwijkt, zoals bij de esthetische mens bij wie de geest nog slaapt, maar aan dat denken is voorbij gegaan. De onmiddellijkheid van een zelf dat geest – een eigen geest – is geworden. Het zelf van iemand die zich in onvoorwaardelijkheid aan het absolute leven heeft durven overgeven. Dat is de uiteindelijke bestemming van de mens die geheel in vrijwilligheid, gehoorzaam het kruis van zijn concrete leven op zich heeft genomen. En die doordat hij gelijktijdig is geworden met zichzelf langs die weg tot rust is gekomen. Niet de rust van de burgerlijke gezapigheid zoals Kierkegaard die zich overal om zich heen heeft gezien. Maar de rust van iemand die door zelf absoluut niets te worden zijn wezenlijke grootheid toont. µ het is uitgerekend te midden van de eindigheid dat zich het oneindige moet kunnen verwerkelijken. Slechts staande in de verandering kan de mens zich in vertrouwen overgeven aan wat alle verandering te boven gaat. Dat is ten volle leven en waarlijk zichzelf worden: transparant, open zijn voor het transcendente leven. Zulk een leven vraagt dat men niet stilstaat en zich opsluit in het vluchtige ogenblik, maar dat men waarlijk ‘in de tijd’ komt. Kierkegaard zoekt de eeuwigheid niet ver weg maar juist heel dichtbij, op het snijpunt waar het leven gebeurt, het raakpunt waar de eeuwigheid inbreekt in de tijd. Daar waar men, in alle ogenblikkelijkheid, kan
Søren Kierkegaard 1813 geboren op 5 mei te Kopenhagen. 1830/40 studie wijsbegeerte en theologie. 1838 dood van zijn vader aan een overdraagbare ziekte waaraan kort op elkaar, op hemzelf en één broer na, alle kinderen sterven. 1840 verloving met Regine Olsen. 1841 verdediging van zijn proefschrift ‘Over de ironie’; verbreking van verloving om onverklaarbare redenen. Tweejarig verblijf in Berlijn waar hij de colleges van Friedrich von Schelling volgt, een filosoof die sterk beïnvloed is door Jacob Boehme. 1843/44 verschijnen belangrijke boeken zoals Of/of door
Natuurlijk hebben die uitzonderingen een uiterst ongelukkige kindertijd en jeugd. Want om in diepste wezen reflectief te zijn op een leeftijd die van nature onmiddellijk is, dat is een diepe vorm van zwaarmoedigheid. Maar ze krijgen er iets voor terug. De meeste mensen brengen het er nooit toe geest te worden. Al die ongelukkige jaren van hun onmiddellijkheid betekenen geestelijk gesproken alleen maar achteruitgang en daarom worden ze ook nooit geest. Maar de ongelukkige kindertijd en jeugd van de uitzonderingen bloeit open tot geest. (Dagboekfragment)
Victor Emerita, Vrezen en beven door Johannes de Silentio, De herhaling door Constantin Constantius, Wijsgerige kruimels, door Johannes Climacus, Het begrip angst, door Vigilius Haufniensis, Voorwoorden door Nicolaus Notabene. 1846 komt het Afsluitend onwetenschappelijk naschrift door J. Climacus uit; hij wordt ondertussen scherp belaagd in een reeks artikelen in De Korsaar. 1849 Ziekte tot de dood, door Anti-Climacus. 1850 Oefenschool voor christendom, idem 1855 hij zakt in september van dat jaar op straat uitgeput ineen en sterft na zijn opname in het ziekenhuis op 11 november te Kopenhagen.
de tegendraadse denker 41
bouwen en breken Sinds de westerse esoterie van belang werd voor de cultuur en voor de intentie van zelfrealisatie, is het gangbaar te spreken van transformatie als een noodzakelijke omzetting in het eigen wezen, van transmutatie – innerlijke verandering – tot transfiguratie – de bouw van een nieuw bewustzijnsvoertuig of –lichaam. Deze innerlijke alchemie omvat loutering en reiniging in het microkosmisch stelsel, dat in de loop van de tijd steeds verder vast kwam te zitten in een ‘stoffelijke’ route.
D
e meest concrete beelden voor transformatie zijn waarschijnlijk de beelden van slopen en bouwen: om een nieuw gebouw, een nieuwe tempel te kunnen oprichten, is het nodig met het oude te breken; in een extreme, westerse variant kan het zelfs nodig zijn tot complete kaalslag over te gaan, met het tenietdoen van welke natuur of cultuur dan ook. Ook de Indische en de Arabische religieuze cultuur kennen het aspect van de Vernietiger, als één van de vurige werkingen van de goddelijke geest. Met ‘wortel en tak’ moet er dan worden ‘uitgeroeid’. De idee daarachter is dat een nieuw begin alleen kan worden gemaakt, als het oude tot op het fundament is afgebroken. Dat proces wordt tegenwoordig cryptisch ‘creatieve destructie’ genoemd. Dat betekent dat tegelijk met die afbraak een opbouw plaatsvindt die beantwoordt aan de ‘herschepping’. Aan de creatie van het nieuwe dat gebruikmaakt van de energie die vrijkomt bij het afbreken. Dit schoon schip maken is namelijk de beste voorwaarde voor nieuwe, revolutionaire omzetting en dan moet tegelijkertijd wél ‘bouw’ worden voorbereid, moet er gewerkt worden aan opbouw, want anders kan de gecreëerde ruimte ten prooi vallen aan ledigheid en staat het water stil als in een poel. Kaalslag kan dan gemakkelijk het begin van verloedering worden! Het doel van breken en bouwen is vernieuwing van het leven door dynamische en actieve inzet. Het westerse menstype is deze arbeid als met de paplepel ingegoten: de overwinning van het nieuwe, winst in alle opzichten, is het doel van
42 pentagram 6/2013
het leven! Ook in de kunst, maar vooral in de economie is deze houding te herkennen; stilstand is achteruitgang, dus groei is heilig (economie) en het oude moet overwonnen worden door het moderne (bijvoorbeeld in de kunst): de nieuwe tijdgeest moet zich kunnen uitdrukken. En ook in de heersende westerse godsdienst, het christendom, gaat het om de overwinning, weliswaar niet van het individu, van de persoonlijkheid of van het ego, maar van de ziel, in de geest van Christus. Volgens Paulus ‘verzwelgt‘ die overwinning zelfs de doodsnatuur. Het recept van breken en bouwen in brede context lijkt universele werkzaamheid te hebben: het geldt voor tal van gebieden over de hele wereld en is dominant over andere recepten voor ontwikkeling, hoe stevig men deze ook poogt aan te zetten. Bijvoorbeeld de economie van het genoeg. Denk aan duurzaamheid (sustainability), biologische producten, ecologie. Alles goed en wel, het is bijvoorbeeld zeer nuttig dat het verlies aan soortenrijkdom tot staan gebracht zal worden, maar per saldo moet er natuurlijk wel profit behaald worden – financiële winst gemaakt worden! Er is teveel dynamiek in de westerse en mondiale samenleving om te komen tot een economie van het genoeg. En zo kun je zomaar ‘verslaafd aan bouwen’ geraken: de idee dat je moet bouwen om te groeien. We zien het bij kantoren en bedrijfspanden, maar veel breder bij elke economische activiteit en daarnaast bij psychologische processen en ontwikkeling van het bewustzijn, waar de ‘bewustzijnsindustrie’ als therapie-business
uitstekende profits biedt. ‘Oei, ik groei’ was een uitdrukking die zonder meer op die processen van toepassing was. Als ‘alles’ in z’n tegendeel verkeert, kan dat dan ook gebeuren met deze leidende gedachte van groei? Kan dan ook in plaats van ‘oei, ik groei’ een cultuurorde terechtkomen in de fase van structurele krimp? Zoals de huidige tijd lijkt te suggereren? Geperverteerde groei Dat kan natuurlijk
goed als steeds meer blijkt dat de gezonde groei verkeert in een onnatuurlijke, forcerende en geforceerde groei. Als een beschaving de natuur ontgroeit. We spreken dan van ‘perverse groei’. Zo’n geperverteerde cultuur blijkt een teken van ondergang, niet van ultieme verheffing. En de paradoxale vraag voor diegenen die integer zijn gebleven doet zich dan voor: kan men in een tijd van krimp en neergang van een cultuur, winst boeken naar het bewustzijn? Kan de ziel dan wél ‘wassen’ en perspectief op een overwinning verkrijgen? Nadat is gebleken dat men niet kan stijgen door ‘stofomklemming’, zoals J. van Rijckenborgh dat zo treffend beschreef – door de materie te grijpen en zich eraan te hechten – door vast te houden aan welvaartsgroei en ‘het steeds beter krijgen’, kan men
dan met breken en bouwen nog uit de voeten? Vaak laat de geschiedenis zien dat culturele en geestelijke bloei waarin de enkele mens wordt gestimuleerd tot innerlijke opbouw, parallel loopt aan economische opbouw en welvaart. Grote ‘spirituele’ oplevingen konden zich vaak ontplooien bij economische voorspoed. Maar de tijd van economische welvaart is de opbouwfase voorbij. En we komen, zeker in Europa, demografisch, financieel en cultureel in een krimpscenario terecht. De huidige neergang van wat eens een pioniersbeschaving was, toont zich vooral in een nietstoppende reeks ontmaskeringen, onthullingen, onthutsende informatie, door het zichtbaar worden van wat voorheen verborgen kon blijven aan schandaligheid, corruptie, misdadigheid. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat deze misstanden er vroeger niet waren. Het zegt alleen dat ze nu zichtbaar en openbaar worden. En ieder die nog een beetje waarneemt, wordt zich bewust tot welke puinhoop, welke kaalslag aan werkelijke waarden, de roofbouweconomie van winstmaximalisatie ten koste van alles leidt. De kans voor de ziel Zo leren we de ziekte
van de geest kennen, die de wereld en mensheid belaagt en ons bovendien uitnodigt, ja, dwingt bouwen en breken 43
verlichting als bron voor engagement De dood van VN-chef Dag Hammarskjöld, alweer 52 jaar geleden, blijft met raadselen omgeven. Zijn postuum verschenen dagboek werd een spirituele inspiratiebron voor velen. In de nacht van 17 op 18 september 1961 stortte er in Noord-Rhodesië (nu Zambia) vlakbij het vliegveld van Ndola een klein vliegtuig neer. Normaal gesproken zou het voorval geen internationale aandacht hebben gekregen. Maar dit was niet zomaar een vliegtuigje. Want vrijwel helemaal achterin, vlakbij de staartvin, zat Dag Hammarskjöld, de toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Jeroen van der Zeeuw*
De donkere nacht van een diplomaat mee te doen want een mens moet toch ergens zijn geld mee verdienen, nietwaar? En de vraag rijst: wat is het wisselgeld voor de ziel, die zo ‘Medusa in het gelaat heeft gezien’? Of is deze ziel inderdaad gedoemd te sterven? De kans voor de ziel, die de transparant geworden ‘wildernis’ van deze kwade geest heeft kunnen schouwen, is zeker aanwezig. De kans is ogenschijnlijk niet groot, omdat je als mens je limieten hebt voor wat je in evenwicht kunt (ver)dragen. Dat evenwicht van de ziel wordt aanzienlijk bedreigd. Toch geeft juist dat doorzichtig worden, dat wegvallen en oplossen van grenzen op wereldschaal aan de ziel de gelegenheid zich te verbinden met andere integere mensen en daarmee een geestelijke eenheid te vormen, te zijn, eigenlijk. Juist omdat grenzen zijn weggevallen. Een eenheid die niet op zich staat, maar is verbonden met liefde en mededogen. Verdere kaalslag en geforceerd breken en bouwen zijn niet meer nodig, zijn eerder zelfs schadelijk. In dat besef kan de ziel bouwen in spirituele zin, fijnzinnig, dat wil zeggen met behulp van etherwaarden die door de liefde zijn vrijgemaakt. Het breken is een bewust loslaten van datgene wat niet langer nodig is en volgens het nieuwe 44 pentagram 6/2013
inzicht stagnerend zou kunnen werken, doordat het als het ware een dam opwerpt in de eeuwige stroom die in de microkosmos wil vloeien. Een mystica getuigde eens: ‘Zoals het water stroomt, zo stroomt het levende licht.’ En met de stroom, in de stroom, verbindt de ziel zich niet alleen met integere mensen die broeders en zusters genoemd kunnen worden, maar ook met de bron. De bron die de innerlijke zon en godheid is. Die verbinding hoeft niet meer verbroken te worden, want het innerlijk gebouw stáát inmiddels. Die ‘vrijgekochte’ staat van zijn brengt directe verantwoordelijkheid met zich mee, want de (onsterfelijke) ziel kan nu onderscheiden wat heilzaam is en wat ondermijnend is. Zo blijft het innerlijk bouwwerk overeind. Zo bouwen de rozenkruisers hun huis, al eeuwenlang. Een geestelijke atmosfeer, die staat als een huis. Wij, bewoners, houden het schoon, door ons innerlijk en uiterlijk schoonmaakproces niet te veronachtzamen. Er hoeft niet gebroken te worden als die reiniging wordt volgehouden. Dan blijft het licht stromen. Dan blijft de binding met de eenheid heel. µ
Z
ijn dood was een schok voor de wereldgemeenschap. De Zweed Hammarskjöld werd door vriend en vijand bewonderd vanwege zijn daadkrachtig optreden als vredestichter in verschillende brandhaarden tijdens de Koude Oorlog. Nog helemaal niet van de schok bekomen, begonnen enkelen van Hammarskjölds vrienden en medewerkers met het leegruimen van zijn appartement in de Upper East Side van Manhattan. Daarbij deden ze een verrassende ontdekking. In zijn nachtkastje vonden ze een mapje met allemaal losse, maar netjes geordende vellen. Op het mapje zat een briefje, dat gericht was aan een vriend. Het was alsof Hammarskjöld erop gerekend had dat de papieren door anderen aangetroffen zouden worden. Het bleek om een heel persoonlijk document te gaan, een soort dagboek. Maar niet een dagboek met aantekeningen over Hammarskjölds vele ontmoetingen met de groten der aarde. De vaak korte notities zijn vooral diepe filosofische en theologische beschouwingen die de lezer een inkijk bieden in Hammarskjölds ziel. Zelf noemde hij ze ‘mijn onderhandelingen met mezelf - en met God’. Als titel koos Hammarskjöld voor Merkstenen. Dat zijn steenmannetjes die reizigers in onherbergzame streken bouwen om het pad dat ze hebben afgelegd terug te kunnen vinden. Voor Hammarskjöld zijn de dagboekaantekeningen
zulke markeringen van het vaak onherbergzame innerlijke pad dat hij tijdens zijn leven aflegde. Het dagboek werd in 1963 gepubliceerd en in 1965 verscheen een Nederlandse vertaling. Toen Ruud Lubbers in 1982 aantrad als ministerpresident gaf koningin Beatrix hem een exemplaar van Merkstenen. In het hoge noorden van Zweden ligt sinds 2004 het Dag Hammarskjöldpelgrimspad van zes dagetappes. Elke dag komt de wandelaar een meditatieplaats tegen, waar een tekst uit Merkstenen overdacht kan worden. Irritatie De publicatie van Hammarskjölds dagboek veroorzaakte verbazing, maar ook irritatie. Hoewel Hammarskjöld soms wat gereserveerd overkwam, verlegen bijna, kenden zijn vrienden en collega’s hem als een warm persoon met een enorme diepgang. Hammarskjöld hield van literatuur, poëzie, beeldende kunst, filosofie en natuur en koesterde het berglandschap van Lapland. Toch waren zelfs zijn naaste vrienden en medewerkers verrast dat hij er zo’n diepe spiritualiteit op na bleek te houden. Maar bij anderen leidde Merkstenen tot irritatie, zeker in het seculiere Zweden. Sommige journalisten maakten hem er belachelijk om. Ze leken er niet mee uit de voeten te kunnen dat iemand van Hammarskjölds kaliber tegelijkertijd zo’n diep-spiritueel persoon bleek te zijn. Zijn succes en roem moesten hem naar
verlichting als bron van engagement 45
光
の
ト
ン
ネ
ル
–
t
u
nnels
Voor alles dat was: Dank U. Voor alles dat komt: Ja! Dag Hammerskjöld
46 pentagram 6/2013
van
l
i
cht
Het moment waarop Hammarskjöld ‘ja’ zei tegen ‘iets of iemand’ was een sleutelmoment – waarna hij zich met volle overtuiging en overgave aan zijn werk als VN-chef gaf. Hij had een diepe, spirituele ervaring van bevrijding en verlichting, maar die resulteerde in een des te groter en overtuigder engagement in aardse zaken. De materiële en weerbarstige wereld deed er voor Hammarskjold juist vanwege zijn verlichting des te meer toe. Dat is de weg: het innerlijk koninkrijk als een hoog vertrek, een zekere plaats in het hart; het bewustzijn gericht op het Licht. Zo beweegt de verlichte mens zich naar ‘de wereld’ toe, in de samenleving. Zonder af te doen aan zijn eigen innerlijke weg, die hij in en door dienst aan anderen aflegt.
het hoofd gestegen zijn, suggereerden ze. Maar wie Merkstenen leest, komt niet een spirituele fanaat tegen die van de werkelijkheid losgezongen is. Integendeel: Hammarskjöld weet als geen ander mystiek en maatschappelijk engagement bij elkaar te brengen. Dat is wat velen zo aanspreekt in zijn spiritualiteit, vanaf de eerste publicatie tot op de dag van vandaag. Als er één notitie in Merkstenen is die Hammarskjölds spiritualiteit verwoordt, is het deze: ‘De weg naar heiligheid gaat in onze tijd noodzakelijkerwijs via daden.’ Hier doet Hammarskjölds spiritualiteit denken aan die van Dietrich Bonhoeffer, de Duitse dominee en verzetsstrijder die in 1945 door de nazi’s werd gefusilleerd. Bonhoeffer en Hammarskjöld waren allebei in 1905 geboren en groeiden op in een wereld die in toenemende mate seculier en zelfs antireligieus was. Ze kwamen allebei tot de overtuiging dat spiritualiteit zeker in zo’n maatschappij niet mag betekenen dat je je terugtrekt uit de wereld. Hun spiritualiteit richtte zich juist volledig op het hier en nu. Het is niet altijd gemakkelijk om spiritualiteit te combineren met je alledaagse ervaringen en verantwoordelijkheden. Toch heeft Hammarskjöld zijn hele leven geworsteld om die met elkaar in harmonie te brengen. Merkstenen laat duidelijk zien dat Hammarskjöld decennialang leed onder ervaringen van zinloosheid en depressie. En dat terwijl zijn leven in de ogen van anderen buitengewoon succesvol was. Al jong werd hij een hoge ambtenaar bij het ministerie van Financiën en bij de Zweedse nationale bank en hij werd uiteindelijk zelfs minister. Maar uit notities in Merkstenen blijkt hoe vaak hij leed onder een gevoel van leegheid en zinloosheid. Het lijkt erop dat Hammarskjöld in 1952 op een dieptepunt zat. Hij ging door een diepe existentiële crisis, een ‘donkere nacht’. Maar dat jaar is wat zijn gemoedstoestand betreft ook een keerpunt, blijkt uit Merkstenen. Juist op het moment dat Hammarskjöld het diepst zat, brak plotseling het licht door. Zijn eerste dagboekaantekening in
1953: ‘Tegen het verleden: dank, tegen het komende: ja!’ Waar die verandering vandaan kwam, is niet goed aan te wijzen. Hammarskjöld geeft er zelf geen helderheid over. Maar in de jaren na 1952 heeft hij het keer op keer over het moment waarop hij ‘ja’ zei. In 1961, enkele maanden voor zijn dood, schreef hij dit: ‘Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets. Sinds dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft.Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, ‘niet om te zien’, ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.’ Hammarskjölds ‘ja’ is een volledige acceptatie van en overgave aan God, zichzelf en zijn lot. Het is geen plotselinge bekering, zegt hij. Het ‘ja’ is als het ware ondergronds langzaam gegroeid. Maar als het ergens in 1952 toch vrij plotseling doorbreekt, is het een enorme bevrijding. Herboren Deze ervaring van bevrijding valt
vrijwel samen met Hammarskjölds benoeming tot secretaris-generaal van de VN, begin 1953. Hij verraste vriend en vijand met zijn energieke, moedige en visionaire optreden. Ongetwijfeld heeft dit te maken met het feit dat Hammarskjöld zich op het spirituele vlak als herboren voelde.
Hammerskjöld tijdens de een bespreking over de Kongo-crisis, begin 1960
verlichting als bron van engagement 47
De secretaris-generaal inspecteert de VN-vredestroepen in Abu Soeweir, (Egypte) aan het einde van de Suezcrisis (1956). Het idee voor deze niet bewapende troepen die de wereldvrede bevorderen kwam van Dag Hammarskjöld
Desondanks had hij het als secretaris-generaal niet gemakkelijk. Hij trad regelmatig op als bemiddelaar in crisissituaties. En omdat hij zich vooral sterk maakte voor de zwakke landen in de VN, kwam hij herhaaldelijk in aanvaring met de grote landen. Dag Hammarskjöld kreeg in 1961 postuum de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Het lijkt er soms op dat hij een onnatuurlijke en vroegtijdige dood voelde aankomen. Hij herkende zijn levensweg wat dit betreft in die van Jezus van Nazareth, zoals blijkt uit deze notitie: ‘Dat de weg van de roeping eindigt op het kruis weet ieder die zijn lot op zich genomen heeft – ook al leidt het hem door het gejuich rond Gennesaret of door de triomfpoort Jeruzalem in.’ Maar bang was hij er niet voor. Het ‘ja’ had hem bevrijd uit zijn donkerste nacht. De dood had geen vat meer op hem. In volledige overgave aan de mensheid en God was de dood voor hem niets meer, maar ook niets minder dan ‘de grens met het ongehoorde’. Vragen onbeantwoord Het vliegtuig met daarin Dag Hammarskjöld en vijftien medepassagiers stortte op 18 september 1961 vlak na middernacht neer. De omstandigheden rondom zijn dood zijn tot op de dag van vandaag duister. Veel vragen zijn nooit goed beantwoord. Waarom werd het wrak officieel pas na vijftien uur gevonden, terwijl het niet ver van het vliegveld was neergestort? Waarom beweerde de
48 pentagram 6/2013
enige overlevende van de crash (die later alsnog overleed) dat het vliegtuig ontplofte voordat het de grond raakte? Waarom toonden de autoriteiten geen belangstelling voor ooggetuigenverklaringen of voor geruchten over een tweede toestel dat vlak vóór de crash erg dicht bij het VN-toestel vloog? En waarom zeiden sommige mensen dat er een schotwond in Hammarskjölds hoofd zat, maar was die op foto’s niet zichtbaar? Er zijn in de jaren zestig verschillende onderzoeken ingesteld naar de dood van Hammarskjöld. Die losten het mysterie echter niet op. In recente jaren is veel nieuwe informatie opgedoken. Op basis hiervan heeft een commissie onderzocht of het onderzoek naar Hammarskjölds dood moet worden heropend. Vorige week werd het rapport in het Vredespaleis in Den Haag gepresenteerd. Belangrijkste conclusie: hoogstwaarschijnlijk hebben Amerikaanse inlichtingendiensten tijdens de bewuste nacht in 1961 opnames van het radioverkeer gemaakt. De commissie heeft de NSA (National Security Agency) gevraagd deze openbaar te maken. Tot nu toe is daar geen gehoor aan gegeven. µ * De auteur las Merkstenen enkele jaren geleden. De impact was groot. Hij ervoer Hammarskjölds reflecties op zijn worsteling met zichzelf, met God en met de ervaring van zinloosheid als uitermate diepzinnig – en Hammarskjölds ‘ja’ als buitengewoon inspirerend. Dit artikel verscheen eerder in het dagblad Trouw, op 17/09/13
Belemmer het opstijgen van je ziel niet, bedroef niet het betere in jezelf, mat je geest niet af met halve wensen en halve gedachten. Vraag jezelf en blijf jezelf vragen tot je het antwoord vindt, want men kan een ding vele malen hebben herkend en hebben erkend, men kan een ding vele malen hebben gewild en hebben beproefd, en toch, pas de diepe innerlijke bewogenheid, pas de onbeschrijfelijke ontroering van het hart, pas die, overtuigt je ervan dat de kennis die je vond je ook toebehoort, dat geen macht je die kan afnemen, want alleen die waarheid die opbouwt is waarheid voor jou. Søren Kierkegaard