MEMO intern Aan
: Leden MBO Raad
Van Datum
: Bureau MBO Raad : 15 februari 2012
Onderwerp
: Vsv/entreeopleidingen/passend onderwijs
Op dit moment staat het thema van de vsv (voortijdig schoolverlaten) en risicojongeren weer prominent op de agenda. Dit memo is bedoeld om een aantal zaken kort te schetsen en met elkaar in verband te brengen. 1. Wetswijzigingen WWNV en WEB: op 18 januari 2012 vond een overleg plaats met de bewindslieden van SZW, OCW en VWS over knelpunten in de aansluiting onderwijsarbeidsmarkt voor kwetsbare, diplomaloze jongeren. Zie bijlage 1: bericht hierover in de Beleidsinformatie Beroepsonderwijs van 24 januari 2012. 2. Invoering entreeopleidingen per 1-1-2013. Zie bijlage 2 met een analyse van de mogelijke effecten hiervan (te vinden op Ledennet bij Steunpunt Focus op vakmanschap). 3. Vsv: momenteel worden nieuwe convenanten afgesproken. Bij de nieuwe vsv-convenanten krijgt een instelling een vast deel en een stuk afhankelijk van hoe de instelling presteert. Dat vraagt wel een aantal concrete inspanningen. Als een instelling niet meedoet worden de cijfers wel gepubliceerd. Gezien de onzekerheid van toekomstige ontwikkelingen wil de MBO Raad een ‘disclaimer’ toevoegen aan de convenanten. Hierover wordt overlegd met OCW. Bijlage 3: brief d.d. 2 februari 2012 aan Fred Voncken n.a.v. gesprek 20 januari 2012. 4. Passend onderwijs: passend onderwijs brengt ook voor het mbo veranderingen met zich mee, zij het minder ingrijpend dan in het po en vo. Die veranderingen hebben o.a. betrekking op een andere bekostiging in plaats van de LGF (leerlinggebonden financiering), het (anders) organiseren van de zorgstructuur binnen de mbo-instellingen en de wijzigingen in het intakebeleid omdat de LGF-indicatie vervalt (dit maakt een eigen vorm van indicatie noodzakelijk). Zie bijlage 4 voor een overzicht. De raakvlakken tussen al deze subthema’s hebben te maken met keuzes die instellingen intern moeten maken (intake, zorgstructuur) en met andere partners in hun regio (collega-instellingen, gemeenten, jeugdzorg, vmbo). Acties die hieruit voortkomen: a. Bijeenkomsten te organiseren door VNG en MBO Raad ter versterking van de regionale contacten tussen gemeenten en mbo-instellingen en andere relevante partijen (bv. jeugdzorg) b. Informatie en discussie met de leden in relevante netwerken (bedrijfsvoering, bekostiging en onderwijs) over effecten Focus op Vakmanschap, waaronder entreeopleidingen c.
Kennisdeling tussen instellingen over aanpak vsv, te organiseren door/via MBO15 (kwaliteit)
d. Informatievoorziening, ondersteuning bij implementatie, bespreking keuzes en effecten met leden, mogelijke verbreding van bestaande platforms (Gehandicaptenbeleid, Entreeopleidingen).
MWE/203450/2012
Bijlage 1 Knelpunten in aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voor kwetsbare, diplomaloze jongeren Welke knelpunten moeten we op regionaal niveau oplossen om jongeren die geen diploma hebben naar een baan te begeleiden en daarmee aan een toekomst te helpen? Gemeenten, mbo-instellingen en zorginstanties inventariseren wat helpt en wat niet. Dat is de uitkomst van het bestuurlijk overleg op 18 januari tussen het Rijk, gemeenten en de brancheorganisaties in het onderwijs, waaronder ook de MBO Raad, en Jeugdzorg. Overheid, onderwijs en zorg willen zo voorkomen dat door veranderingen in het beroepsonderwijs en aanscherping van de bijstand een nieuwe groep kwetsbare jongeren ontstaat en aan de kant komt te staan. Het mbo, gemeenten, zorginstanties en bedrijfsleven hebben de laatste jaren met succes meer kwetsbare jongeren met een meervoudige sociale problematiek naar een startkwalificatie en een baan begeleid. Daarmee is voortijdig schoolverlaten teruggedrongen en op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aangepakt. Nieuwe ontwikkelingen De verwachting is dat door veranderingen in het mbo, naar aanleiding van het Actieplan Focus op vakmanschap (in het bijzonder de invoering van de entreeopleiding) en de aanscherping van de bijstand, een nieuwe groep kwetsbare jongeren ontstaat voor wie de stap naar de arbeidsmarkt te lastig is. Het gaat daarbij om jongeren zonder afgeronde beroepsopleiding die tussen wal en schip dreigen te vallen. Aanscherping van bijvoorbeeld de bijstand is een prikkel die deze jongeren moet stimuleren toch een opleiding te gaan volgen of op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan. Vanaf 2013 worden in het mbo veranderingen doorgevoerd, zoals de invoering van een bindend negatief studieadvies bij de entreeopleidingen, die de drempel verhogen om naar school terug te gaan. Daarnaast hebben deze jongeren vaak te maken met meerdere instanties die niet altijd voldoende van elkaars inzet en mogelijkheden op de hoogte zijn. Inventarisatie afspraken en knelpunten De komende maanden gebruiken de MBO Raad en de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) om bij mbo-instellingen en gemeenten te inventariseren welke afspraken er regionaal tussen gemeenten, onderwijs-, zorg- en arbeidsmarktpartijen al zijn en welke knelpunten (wet- en regelgeving, communicatie, ontbreken van overleg) in de weg zitten. Ook verzamelen ze goede voorbeelden die partijen op regionaal niveau kunnen uitwisselen. Daarbij maken ze gebruik van de kennis en ervaring uit het eigen veld, de jeugdzorg en het UWV. De VNG en MBO Raad nemen het initiatief om daarvoor regionale bijeenkomsten te organiseren.
MWE/203450/2012
2/8
Bijlage 2.
Entreeopleiding (versie 16 december 2011)
Met het invoeren van de entreeopleiding en de beëindiging van de drempelloze instroom in niveau 2 kiest de minister een duidelijke positie daar waar het gaat om een specifieke doelgroep binnen het bve-stelsel. Deze notitie gaat in het bijzonder in op de entreeopleiding. Uitgangspunten entreeopleiding Met de introductie van dit nieuwe begrip is positie gekozen in de wijze waarop een bepaalde doelgroep op kosten van het ministerie van OCW wordt bediend. Het is aan de mbo-instellingen om op basis van de nieuw geformuleerde uitgangspunten invulling aan de entreeopleiding te geven: •
De entreeopleiding valt onder de WEB (WEB wordt hiertoe aangepast).
•
De entreeopleiding geeft een entree tot de arbeidsmarkt of een entree tot een opleiding op mboniveau 2 en daarmee tot een startkwalificatie.
•
De entreeopleiding is uitsluitend bedoeld voor hen die niet aan vooropleidingseisen van mboniveau 2 tot en met 4 voldoen, met andere woorden voor wie geen vmbo-diploma heeft.
•
De entreeopleiding is niet voor jongeren jonger dan 16 jaar.
•
De entreeopleiding is niet bedoeld voor jongeren met multiproblematiek. Voor hen bestaan de 1 plusvoorzieningen en daarna gaan ze weer naar hun oorspronkelijke school.
•
Uitvallers van mbo-niveau 2 tot en met 4 kunnen naar andere mbo-opleidingen maar niet naar de entreeopleiding.
Randvoorwaarden Deze scherpe keuzes ten aanzien van doelgroep en inrichtingseisen brengen ook specifieke randvoorwaarden met zich mee: •
De nominale studieduur voor een entreeopleiding is 1 volledig studiejaar, te weten 1600 studiebelastinguren.
•
De maximale inschrijvingsduur is gelijk aan de bekostigingsduur en is gelijk aan 2 jaar. De bekostiging in het eerste jaar is volledig, in het tweede jaar de helft van die bekostiging.
•
Studenten kunnen na twee jaar worden weggestuurd.
•
In de bol-variant bestaat een curriculum uit minimaal 1.000 uur onderwijs waarvan minimaal 600 begeleide contacturen. In de bbl-variant bestaat het curriculum uit minimaal 240 begeleide contacturen.
•
Elke student krijgt na vier maanden een bindend studieadvies; bij een negatief bindend studieadvies door uitblijvende studieresultaten moet de student een andere opleiding (= andere entreeopleiding) volgen of werk zoeken. Die keuze is mede afhankelijk van de leeftijd (18-min of 18-plus).
•
Er komt een aparte bekostiging voor 30-plusstudenten.
•
Voor de studenten in de entreeopleiding geldt ten aanzien van taal en rekenen streefniveau 2F.
Beoogde inwerkingtreding van aanpassing van de WEB is 1 januari 2013 zodat de eerste entreeopleiding kan starten in het studiejaar 2013-2014.
1
Een gecombineerd maatwerkprogramma van onderwijs, zorg en hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding voor overbelaste jongeren. MWE/203450/2012 3/8
Aandachtspunten entreeopleiding Bindend studieadvies Het bindend studieadvies is bedoeld om de student te motiveren zich in te spannen voor de entreeopleiding en daardoor een lager uitvalspercentage te bereiken. Dit overigens nadat de instelling al bij de intake en assessment heeft bepaald of de student over de capaciteiten beschikt om na het volgen van de entreeopleiding in te stromen op de arbeidsmarkt dan wel toelaatbaar zal zijn tot een opleiding op startkwalificatieniveau. In de werking van het bindend studieadvies moet onderscheid gemaakt worden tussen 18-min en 18plus. •
Bindend studieadvies 18-min: De student die nog geen 18 jaar is en een negatief bindend studieadvies krijgt, moet totdat hij/zij 18 is een plaats krijgen in een andere entreeopleiding.
•
Bindend studieadvies 18-plus: De student die ouder is dan 18 jaar en een negatief bindend studieadvies krijgt, wordt uitgeschreven zonder startkwalificatie of diploma entreeopleiding. 1) Hij of zij zoekt dan zelf werk. 2) Hij of zij klopt aan bij de gemeente, maar krijgt geen uitkering. 3) Hij of zij verdwijnt uit het zicht van overheid en school.
De uitvaller uit de entreeopleiding van ouder dan 18 is in de ogen van het ministerie van OCW niet meer de zorg van de school. Het is de vraag of de gemeenten voorbereid zijn op deze situatie, mede in verband met het feit dat zij flink gekort zijn op hun budgetten om hier op te kunnen anticiperen. Instroom/doorstroom Als gevolg van de inrichting van de entreeopleiding is het denkbaar dat er veranderingen zullen optreden in de in- en doorstroom van studenten. Dit maakt het lastig te voorspellen hoe het uiteindelijke resultaat er uit zal zien. Instroom: •
Vmbo: mogelijk meer uitvallers uit het vmbo omdat de vmbo-leerlingen het taal- en rekenniveau niet halen. De vraag is hoeveel invloed de langere verblijfsduur in het vo hierop heeft. Het ministerie gaat er vanuit dat dit elkaar opheft. Mogelijk leidt het tot een grotere toestroom in de entreeopleiding.
•
De entreeopleiding is niet voor ‘de overbelasten’: De overbelasten worden geacht naar de plusvoorzieningen te gaan. Dit is echter slechts een tijdelijke opvang. De aanspraak op de plusvoorzieningen zal toenemen, het geld blijft echter gelijk.
•
Voortgezet speciaal onderwijs (vso)/praktijkonderwijs (pro): Omdat de taal- en rekeneisen in de entreeopleiding ook zullen worden gehanteerd, zal bij de intake en assessment waarschijnlijk al blijken dat de instroom in de entreeopleiding daalt. Daarnaast zal de kortere duur van de entreeopleiding ook van invloed zijn. Veel van deze studenten zullen langere tijd nodig hebben om de entreeopleiding af te ronden.
•
SW-bedrijven (sociale werkvoorzieningen): In de SW-bedrijven wordt nu veel gebruik gemaakt van de AKA-opleidingen, maar de verblijfsduur is vaak veel langer dan een jaar. Ook hier zal net als bij vso en pro bij een correcte intake en assessment een lagere instroom te verwachten zijn vanwege de tijd die studenten nodig hebben en vanwege de taal- en rekeneisen. Een groot deel van deze doelgroep is 30-plus.
•
Doorstroom: Wie eenmaal het diploma van de entreeopleiding heeft gehaald, heeft
MWE/203450/2012
4/8
toegang tot mbo-niveau 2. Op grond van het bindend studieadvies wordt hij/zij ook geacht dit te kunnen halen. Hierbij zijn vooral de kwaliteiten op taal en rekenen van belang. Bij onvoldoende niveau op dat gebied zal het studieadvies verwijzen naar de arbeidsmarkt. Mbo-niveau 2: Wanneer de student uitvalt, heeft deze geen mogelijkheid af te stromen naar de entreeopleiding. Ook deze uitvaller klopt bij de gemeente aan. 30-plus •
Bol 30-plus krijgt geen toegang meer tot mbo-opleidingen en dus ook niet tot de entreeopleiding.
•
Bbl 30-plus krijgt nog wel toegang, maar de bekostiging duurt slechts 1 jaar. De hoogte van die bekostiging zal naar verwachting aanzienlijk lager zijn dan de reguliere bbl-bekostiging. Veel deelnemers in deze doelgroep komen vanuit de SW-bedrijven en de educatie.
•
De huidige 30-pluspopulatie op niveau 1 betreft circa 1/3 van alle niveau 1-deelnemers.
Gemeente •
De Wet investeren in jongeren (WIJ) en de Wet Werk en Bijstand (WWB) worden sterk afgeslankt, daarbij geldt dat studiefinanciering prevaleert boven werk zoeken. Dit leidt er toe dat gemeenten meer jongeren zullen aanraden een entreeopleiding te gaan doen. De jongeren die uitvallen uit de entreeopleiding en uit mbo-niveau 2 kloppen bij de gemeente aan. Naar het zich laat aanzien worden de plusvoorzieningen bij de invoering van de nieuwe regeling anders ingericht waardoor het niet zeker is of het element onderwijs nog voldoende aan bod komt in dit maatwerkprogramma.
Inschrijfgegevens •
Omdat het ministerie zich tot nog toe op het standpunt stelt geen BRON-gegevens beschikbaar te stellen, weten instellingen formeel niet of een jongere elders al een entreeopleiding heeft gedaan als de jongere dat niet vertelt. Oftewel, instellingen zullen in die gevallen nog maar een deel of helemaal geen bekostiging meer ontvangen voor deze student.
Conclusies De doelgroep van de entreeopleiding wordt homogener. De leeftijdscategorie wordt homogener, het gaat alleen nog om jongeren zonder vmbo-diploma. Over aantallen is het moeilijk voorspellingen te doen. De uitvallers uit de entreeopleiding lopen het risico om noch bij school, noch bij de gemeente in beeld te zijn.
MWE/203450/2012
5/8
Bijlage 3. Brief aan Fred Voncken, 2 februari 2012. Geachte heer Voncken, beste Fred, Dank voor het verslag van ons gesprek op 20 januari jl. Het is altijd goed om vast te leggen wat er afgesproken is zodat we daar vervolgens op kunnen voortbouwen. Het is in de eerste plaats van belang om de relevante feiten en cijfers goed in beeld te hebben. We nemen kennis van uw interpretatie van de uitvalcijfers. We moeten daarbij helaas constateren dat de formulering die u hebt gekozen bij de weergave van de ROA-resultaten nogal suggestief is. Het is goed om scholen aan te spreken op aspecten waar zij invloed op hebben, maar de suggestie dat dat om 96% van de uitval gaat is onjuist. Een school heeft geen invloed op uitval door (geestelijke) gezondheid, zorgtaken, verhuizing en gekoppeld aan een restcategorie (andere reden) is dat meer dan 30%. Ook is het onjuist om te veronderstellen dat ‘verkeerde opleidingskeuze’ de school verweten kan worden. In dat geval is immers onverklaarbaar dat deze categorie ook bij bbl’ers door meer dan 30% wordt aangegeven als reden van uitval, omdat bij bbl’ers de opleiding één op één verbonden is aan het gekozen werk. Nogmaals: we zijn het erover eens dat elke school zich zoveel mogelijk moet inspannen om alle jongeren op school te houden en naar een diploma (bij voorkeur minimaal op het niveau van een startkwalificatie) te begeleiden. We moeten echter niet vergeten dat het om een categorie gaat die qua leeftijd en leefstijl minder planmatig te werk gaat dan we wellicht als beleidsmakers zouden willen. Wat in het verslag ontbreekt is onze discussie over de uitvalcijfers op niveau 1. Volgens de wet worden jongeren zonder startkwalificatie die een duurzame plek op de arbeidsmarkt hebben verworven, niet gerekend tot uitvaller. Tot nu toe worden al die jongeren wel als vsv’er geteld bij gebrek aan een goede uitwerking van de definitie van duurzaam werk. Het beperken van ‘duurzaam werk’ tot een vaste aanstelling is in de huidige economische situatie onrealistisch, zelfs voor hoger opgeleiden. Aansluiting bij de definitie die is opgesteld door Blik op Werk in samenwerking met gemeenten en re-integratiebedrijven en die wordt ondersteund door het ministerie van SZW (een contract van tenminste zes maanden) is meer realistisch en voorkomt dat er voor elk beleidsonderdeel met andere definities wordt gewerkt. Dit is in het belang van alle partijen en zal een meer waarheidsgetrouw beeld van het aantal vsv’ers geven dan nu. U hebt toegezegd hiermee aan de slag te gaan. We hebben in ons gesprek geconstateerd dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in de mate waarin ze vsv kunnen beperken. Voor een deel hebben die met de context van de instelling te maken. Daarnaast is uitval voor een deel onvermijdelijk doordat jongeren nog te weinig scherp in beeld hebben wat hun wensen en mogelijkheden zijn en een overgang tussen schooltypes nooit zonder een bepaalde uitval verloopt (niet alleen vmbo-mbo, maar ook mbo/havo-hbo en vwo-wo). Voor een ander deel is de uitval mogelijk wel te verkleinen doordat succesvolle instellingen hun kennis en ervaringen delen met collega’s. We hebben afgesproken voor dit deel aansluiting te zoeken bij het programmamanagement MBO15 (kwaliteit) en nader te bespreken hoe we dit het beste kunnen organiseren. Ik wacht een initiatief van uw secretariaat voor een vervolgafspraak af. Met vriendelijke groet,
Jan van Zijl, voorzitter
MWE/203450/2012
6/8
Bijlage 4. Passend onderwijs Passend onderwijs Passend onderwijs heeft voor de sectoren po en vo (inclusief speciaal onderwijs) veel impact doordat leerlingen uit het speciaal onderwijs straks zo veel mogelijk in het regulier onderwijs moeten worden geplaatst en de samenwerkingsverbanden een belangrijke rol krijgen in het toewijzen van leerlingen met een extra ondersteuningsvraag aan een bepaalde school. Het mbo kent geen speciaal onderwijs en daardoor heeft passend onderwijs veel minder consequenties voor onze sector. Echter passend onderwijs brengt ook voor het mbo veranderingen met zich mee, waarvoor de tijd nu rijp is daar goed aandacht aan te besteden. Die veranderingen hebben o.a. betrekking op een andere bekostiging in plaats van de LGF, het (anders) organiseren van de zorgstructuur binnen de mbo-instellingen en de wijzigingen in het intakebeleid omdat de LGF-indicatie vervalt (dit maakt een eigen vorm van indicatie noodzakelijk). Het bureau ontwikkelt daarom op korte termijn een factsheet waarin staat welke bestuurlijke keuzes dat met zich mee brengt voor de leden, een stappenplan, een keuzemodel van de varianten van invoering, wat er wordt gedaan aan ondersteuningstraject bij implementatie voor de medewerkers in de instellingen en wat het tijdspad is. De keuzes die voorliggen zijn: • • •
• • •
Welke basisvoorzieningen tref je in de eigen instelling en is dat voor iedere instelling het zelfde? Hoe werk je solidair met de mbo-instellingen in je omgeving? Werk je samen als regio of niet? Hoe organiseer je de zorg, binnen of buiten de school, of een middenweg? Neemt de instelling zelf de ambulant begeleiders in dienst, worden ze ingehuurd, of regel dat je samen met andere (buur)instellingen? Welke effecten heeft de invoering van passend onderwijs effect op de rendementscijfers? Welke effecten heeft de overgang van jeugdzorg naar de gemeentes op passend onderwijs? Hoe positioneert het mbo zich dan? Hoe verhoudt passend onderwijs zich tot Focus op Vakmanschap en tot de entreeopleidingen?
Het factsheet, het stappenplan en het ondersteuningstraject voor de medewerkers gaan er voor zorgen dat de mbo-sector tijdig klaar is voor de invoering van passend onderwijs in het mbo. Stuurgroep Leonard Geluk heeft op dit moment namens de MBO Raad plaats in de stuurgroep passend onderwijs (bestaande uit sectorraden po, vo, aoc en mbo). De stuurgroep blijft bestaan totdat de wet op het Passend onderwijs wordt ingevoerd. OCW De afgelopen maanden is er door de MBO Raad een aantal keer overleg gepleegd met Fred Voncken, directeur van het programma Implementatie Passend Onderwijs van OCW. Nu het mbo concreet aan de slag gaat met de implementatie van passend onderwijs zal voortaan het overleg worden gevoerd met de directie BVE van OCW. Het overleg over passend onderwijs zal daarmee niet meer als los onderwerp worden behandeld, maar zal worden besproken in samenhang met andere aanpalende onderwerpen zoals de entreeopleidingen, de zorgstructuur en het vsv-beleid.
MWE/203450/2012
7/8
Passend onderwijs en het veld Op dit moment is er in het mbo-veld geen specifiek gremium dat zich met passend onderwijs bezig houdt. Wel zijn er het platform Gehandicapten en het platform Entreeopleidingen (en daarnaast nog enkele netwerken die los van de Raad of Diensten functioneren). Het platform Gehandicapten zal onder voorzitterschap van Kitty Oirbons een nieuwe constructie voor het platform bedenken waardoor het zich zowel verbreedt als verdiept. Er zal meer aandacht zijn voor de beleidsmatige vraagstukken rond extra onderwijsondersteuning die door passend onderwijs aan de orde komen. De instellingen zullen daar intern van profiteren, maar er zal ook een goede wisselwerking ontstaan met de MBO Raad, die deze onderwerpen mee kan nemen in de belangenbehartiging.
MWE/203450/2012
8/8