Thematische Milieuvisie bodembeheer Op vele plaatsen in het Havengebied is sprake van historische bodem- en grondwaterverontreinigingen (minerale olie, zware metalen, PAK’s1, EOX2) die de milieudraagkracht van het (water)systeem in het gedrang brengen en de financiële lasten bij grondverzet verhogen. De nieuwe bodemsaneringsregelgeving heeft een getrapte saneringsplicht ingevoerd waarbij de saneringsplicht bij de eigenaar komt indien de exploitant en/of gebruiker (concessionaris) voldoet aan de versoepelde exoneratievoorwaarden. Hoewel dit betekent dat het Havenbedrijf in de toekomst meer verantwoordelijkheden zal toegewezen krijgen bij de sanering van terreinen, dient toch alles in het werk gesteld om – conform de algemene Milieuvisie - het principe “de vervuiler betaalt” te laten respecteren. Anderzijds kan een perceelgrensoverschrijdende aanpak van voornamelijk grondwaterverontreiniging een efficiëntere inzet van beschikbare middelen beteken. Een globale aanpak dringt zich dan ook steeds meer op. Stand van zaken Knelpunten
In uitvoering van het 6e Milieu Actie Programma werkte de Europese Commissie een ontwerpkaderrichtlijn Bodembescherming uit. Deze werd op 22 september 2006 publiek gemaakt. Deze richtlijn is eind 2007 afgewezen door de Milieuraad. Tot op heden bestaat er voor bodem, in tegenstelling tot lucht en water, geen Europees juridisch kader. Onder Franse voorzitterschap werd aangekondigd dat de discussie omtrent de Kaderrichtlijn Bodembescherming terug wordt opgenomen. Op Europees niveau stelt de Kaderrichtlijn water eisen aan de grondwaterkwaliteit. Nieuwe verontreiniging voorkomen en historische verontreiniging saneren: dat zijn de belangrijkste doelstellingen van het Decreet voor bodemsanering en bodembescherming van 27 oktober 2006. Met het Vlaams Reglement rond de Bodemsanering, kortweg Vlarebo, goedgekeurd 14 december 2007 en gepubliceerd 22 april 2008 [erratum gepubliceerd 19 mei 2008] heeft het Vlaamse gewest een concrete en volwaardige nieuwe bodemwetgeving. Het Vlarebo voert de bepalingen van het bodemdecreet uit. De nieuwe bodemwetgeving is integraal in werking getreden op 1 juni 2008. In de Vlaamse wetgeving is preventie en sanering van grondwaterverontreiniging opgenomen in het Bodemdecreet en Vlarebo. A. Bodem en grondwater A.1. INFR/ROM controleert de wettelijke (o.a. onderzoeks-)verplichtingen bij overdrachten en beëindiging van concessies en bij aankopen en adviseert PATR/CONC en C/JD over de op te leggen voorwaarden. A.2. Waardevermindering patrimonium door restverontreiniging na sanering. De restverontreiniging kan voor extra kosten zorgen bij grondverzet door GHA of latere concessiehouder, omdat de normen voor vrij gebruik van uitgegraven bodem veel strenger zijn dan de saneringsdoelstellingen voor historische verontreinigingen. Het is enerzijds economisch en technisch vaak niet mogelijk te saneren tot de richtwaarden voor bodemkwaliteit, anderzijds kunnen daardoor kosten die het gevolg zijn van de verontreiniging terechtkomen bij partijen die de verontreiniging niet veroorzaakt hebben. Dit is in tegenspraak met het principe dat de vervuiler betaalt. A.3. Financieel risico bij faillissementen concessionarissen: verzekerbaarheid van de saneringskosten bij bodemverontreiniging is niet adequaat geregeld. A.4. Onderschatting saneringskosten concessionarissen.
in
financiële
balansen
van
A.5. Bodeminfo aanwezig in Geoport: juridische status percelen, bodemattesten, kwalitatieve data in een proefzone; toestand eigen percelen en vrije percelen. Een perceelsgebonden aanpak primeert
1 2
PAK = Poly-Aromatische Koolwaterstoffen EOX = Extraheerbare Organische halogeenverbinding in water
Thematische visie Bodem / versie Technische werkgroep 07/10/08
1
momenteel. Om een beter zicht te krijgen op de bodemtoestand is meer gedetailleerde informatie nodig aangaande de werkelijke verontreinigingstoestand. A.6. Bodem- en grondwaterverontreinigingen worden perceels- of sitegebonden aangepakt conform het bodemdecreet, voor grondwaterverontreinigingen in het havengebied (groot industriegebied) is echter een globale aanpak op basis van risicobeoordeling en prioritisering efficiënter. A.7. Op dit moment is er geen visie over de gewenste toestand en gebruik van grondwater in het havengebied. Voor bepaalde locaties heeft men weet van een verzilting van het grondwater, een verhoogde concentratie van arseen (door de opgespoten zanden), (…) een aantal (lokale?) verontreinigingen gekoppeld aan verontreinigde bodems (potentieel risico naar kwaliteit oppervlaktewater). Hoe wegen deze op de milieugebruiksruimte en de noden gekoppeld aan haven inbreiding/uitbreiding? A.8. Wetgeving betreffende grondverzet: de procedures voor onderzoek en attestering zijn niet geschikt voor zeer grote projecten, waarbij zeer grote volumes bodem van homogene kwaliteit worden uitgegraven en grotendeel ter plaatse gebruikt voor aanvulling en ophoging. A.9. Afvoer van uitgegraven bodem met beperkte gebruiksmogelijkheden (bijv. hergebruik als bouwstof) is zeer duur, terwijl er voor andere projecten nieuw ontgonnen zand wordt aangevoerd. B. Waterbodem Het nieuwe Bodemsaneringsdecreet introduceert een specifiek hoofdstuk m.b.t. waterbodems. Conform dit decreet dient in dit kader een lijst te worden opgemaakt door de Vlaamse Regering die de prioritair te onderzoeken en later prioritair te saneren waterbodems bevat. De methodologie voor de opmaak van deze lijst is uiteraard cruciaal en in voorbereiding bij CIW werkgroep Bagger- en Ruimingspecie. B.1. Wanneer de Vlaamse overheid in de toekomst de saneringsplicht zou/zal vastleggen ten aanzien van het GHA, zal GHA als waterbodembeheerder de verplichting hebben om op eigen kosten de bodemsanering uit te voeren. Daarbij zal hij zijn kosten kunnen verhalen op de saneringsaansprakelijke. Gelet op de moeilijkheid tot aanduiding van de werkelijk saneringsaansprakelijke loopt waterbodembeheerder meer risico alsnog aangesproken te worden voor de tenlasteneming van de sanering. Saneringskosten kunnen echter zeer hoog oplopen. B.2. Cfr. het Bodemdecreet dient in dit kader een lijst te worden opgemaakt door de Vlaamse Regering die de prioritair te onderzoeken en later prioritair te saneren waterbodems bevat. De methodologie voor de opmaak van deze lijst is uiteraard cruciaal en in voorbereiding bij CIW werkgroep Bagger- en Ruimingsspecie. B.3. Saneringscriteria en –prioriteiten zijn nog niet gekend. In voorbereidend werk hierrond is het begrip risicobeoordeling cruciaal. Huidige normeringskaders en de kennis m.b.t. risicobeoordeling vervuilde waterbodems zijn echter nog onvolledig en in evolutie. B.4. Saneringstechnieken van onderwaterbodems zijn onvolledig en in evolutie. B.5. Ook normen op “nieuwe” parameters (BFR’s3, POP’s4, endocriene
3 4
BFR’s = Brominated Flame Retardants (gebromeerde vlamvertragers) POP’s = Persistent Organic Pollutants
Thematische visie Bodem / versie Technische werkgroep 07/10/08
2
disruptoren, ...) kunnen tot ongekende saneringsverplichtingen leiden. B.6. Het ontstaan van nieuw sediment en/of snel eroderen van teruggestorte baggerspecie dienen maximaal te worden vermeden. Dit is ook als een van hoofdpunten opgenomen in het Sectoraal Uitvoeringsplan Baggeren Ruimingsspecie. Er dient voldoende aandacht te worden besteed aan preventiemaatregelen, zowel kwalitatief als kwantitatief. Er gebeuren al enkele acties maar ze zijn te weinig gestructureerd. De verdere aanpak wat betreft kwalitatieve aspecten gebeurt in de visie water. De verdere aanpak wat betreft de kwantitatieve aspecten gebeurt in de visie bodem. B.7. Het havenbedrijf beschikt over uitgebreid pakket aan kwaliteitsgegevens over de waterbodem. Opname is GIS ontbreekt voorlopig. Acties
Regelgeving A.1. (Haveninterne) reglementering uitvaardigen met het oog op preventie van bodem- en grondwaterverontreiniging: opleggen/controleren van beschermende maatregelen bij activiteiten die een duidelijk risico vormen op verontreiniging maar niet onderzoeksplichtig zijn, zoals het tanken van locomotieven met tankwagens, om de belangen van het havenbedrijf als eigenaar van de grond te vrijwaren. Dit dient dan, in samenspraak met de hogere overheid, gedaan te worden. A.8. Opvolging nieuw Vlarebo, overleg met OVAM en erkende bodembeheerorganisaties met het oog op het creëren van aangepaste procedures voor grote projecten, zoals de aanleg van dokken, waar de omvang van het grondverzet zodanig groot is dat de normale bemonsteringsdichtheid niet werkbaar is. B.1. /2/3/5 Opvolgen/sturen van wetenschappelijk/regelgevend werk i.v.m. aansprakelijkheid voor vervuilde waterbodems, normen voor sanering (o.m. locatiespecifieke risicobeoordeling), opstellen van criteria voor bepaling van saneringsprioriteiten,… om de belangen van het GHA en de havengemeenschap als mogelijke aansprakelijke voor de sanering van historische waterbodemverontreiniging (als waterbeheerder) te vrijwaren. Bestuurlijke inbedding en Samenwerking A.2. Overleg met OVAM en FOD Financiën (AKRED)5 over omgaan met discrepantie tussen concessieterreinen en kadasterpercelen. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen als Regisseur A.3. + A.4. Om de financiële risico’s van bodemverontreiniging op te vangen, bijv. bij faillissementen, zal bij de jaarlijkse dividendtoewijzing een gedetailleerde argumentatie worden voorgelegd ter onderbouwing van het voorstel voor aan te leggen reserves, zoals tot op heden ook reeds gebeurde. A. 6. Geïntegreerde aanpak van grondwaterverontreiniging in de haven, reeds uitgewerkt in het EU-project WELCOME6:
5 6
Bepalen van prioritaire verontreinigingen op basis van risicoevaluatie, zo worden in eerste instantie de belangrijkste problemen aangepakt. Efficiënter inzetten van middelen Æ lagere kosten voor bedrijven, competitief voordeel. Deze aanpak veronderstelt verregaande samenwerking van de
AKRED = Administratie van het Kadaster, de Registratie En de Domeinen WELCOME = Water, Environment, Landscape management at COntaminated MEgasites
Thematische visie Bodem / versie Technische werkgroep 07/10/08
3
bedrijven in het havengebied. Binnen de Havengemeenschap zal dan ook gezocht worden naar een maatschappelijk draagvlak – bij voorkeur via het opzetten van pilootprojecten waarin een win – win situatie kan worden bekomen. A.9. Opzetten van een grondenbanken binnen het Havenbedrijf teneinde Havenbedrijf-interne vraag en aanbod van uitgegraven bodem beter op elkaar af te stemmen Het gaat hier om specie die vrijkomt bij en toegepast wordt in werken die uitgevoerd worden in opdracht van het GHA. Het Gemeentelijk voortrekkersrol
Havenbedrijf
B.4. Onderzoek naar waterbodem.
impact
Antwerpen van
in
historische
een
voorbeeld–
verontreiniging
in
en de
B.4. Indien noodzaak zou worden aangetoond: opstarten/uitwerken van proefprojecten onderwaterbodemsanering teneinde beter zicht te krijgen op de saneringstechnieken voor onderwaterbodems. Kennisopbouw en Informatiebeheer A. 6. Geïntegreerde aanpak van grondwaterverontreiniging in de haven, reeds uitgewerkt in het EU-project WELCOME:
In kaart brengen van de verontreinigingsituatie in de hele haven. Dit houdt de integratie in van de informatie beschikbaar in de database van OVAM in het GIS van het GHA en het nog te ontwikkelen MIS7 Noodzakelijke kennisopbouw: ruimtelijke integratie en interpolatie van de gegevens over bodem- en grondwaterkwaliteit beschikbaar in de OVAM-databank.
B.1. + B.6 Opvullen van kennisleemten door initiëren en opvolgen van onderzoeksprogramma’s naar o.m. de effecten van havenuitbouw, verruimingen en terugstorten van onderhoudsbaggerspecie. Daarbij aansluitend is ook dieper inzicht inzake het morfologisch beheer van het estuarium van belang; een grotere morfologische stabiliteit kan zowel baggerhoeveelheden helpen reduceren als de ecologie ondersteunen. B.1. In kaart brengen van de verontreinigingsituatie in de hele haven. Dit houdt de integratie in van de informatie beschikbaar in de database van OVAM in het GIS van het GHA en het nog te ontwikkelen MIS. B.6. Verder verfijnen van de waterbodem-kwaliteitsgegevens in GIS. Targets 2008 - 2009
In kaart brengen van de verontreinigingsituatie in de hele haven. Dit houdt de integratie in van de informatie beschikbaar in de database van OVAM in het GIS van het GHA en het nog te ontwikkelen MIS. Voorwaarden opstellen voor activiteiten die wel een duidelijk risico vormen op bodem- en grondwaterverontreiniging maar niet onderzoeksplichtig zijn, zoals het zoals het tanken van locomotieven met tankwagens. Dit dient dan, in samenspraak met de hogere overheid, gedaan te worden.
Opzetten van een bedrijfsinterne grondenbanken teneinde interne vraag en
7
MIS = Milieu Informatie Systeem
Thematische visie Bodem / versie Technische werkgroep 07/10/08
4
aanbod van grond beter op elkaar af te stemmen.
B.4. Uitwerken en opvolgen van het MIPslib8 project waarbij wordt onderzocht of in situ ontwateren en uitloog beperken een haalbare saneringstechniek is voor onderwaterbodem (cfr Integraal Waterbeheer) B.4. De mogelijke onderwaterbodemsanering in de omgeving van voormalige scheepswerf activiteiten kan hier ook dienen als proefproject. B.6. Verder verfijnen van de waterbodem-kwaliteitsgegevens in GIS.
B.2. en B.3. Via de CIW werkgroep bagger- en ruimingspecie en het bekkenoverleg opvolgen/sturen onderzoeks- en saneringsprioritering van de verontreinigde waterbodems in Vlaanderen en in het bijzonder in de Haven.
B.1., B.3. en B.5. Via de CIW werkgroep Bagger- en Ruimingsspecie en DGE+9 het wetenschappelijke en regelgevend werk rond aansprakelijkheid en locatiespecifieke risicobeoordeling opvolgen/sturen.
8
MIPslib = Milieu Innovatie Platform slib project DGE+ staat voor DutchGermanExchange. Deze informele werkgroep probeert een aantal baggergerelateerde thema’s aan bod de brengen tussen vertegenwoordigers van Nederland/Duitsland en sinds kort ook Vlaanderen en Frankrijk (vandaar de +). 9
Thematische visie Bodem / versie Technische werkgroep 07/10/08
5
Thematische Milieuvisie Ruimte(gebruik/beheer) Met de definitieve afbakening van het havengebied in het vooruitzicht zal het belang van een optimale benutting van de economische ruimte met de dag toenemen. Ruimte is een schaars goed waar de havengemeenschap op een verantwoorde wijze verder mee zal omgaan. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zal interdepartementaal en binnen de context van haar rol als havendomeinbeheerder – en wat het havengebied op linkeroever betreft, in samenwerking met de Maatschappij voor Grond -en Industrialisatiebeleid –verschillende facetten van het zuinig omgaan met de beschikbare economische ruimte in beeld brengen en in het kader van het infrastructuurbeleid (interne herstructurering), vestigings -en toewijzingsbeleid (keuze van economische activiteiten), toelatingsbeleid (inrichting van terreinen) en concessievoorwaardenbeleid (ruimteproductiviteit) de reeds bestaande aanzetten daar waar nodig verder verfijnen en de inzet van haar beleidsinstrumenten optimaliseren. Ten aanzien van private partijen zal zij – in haar rol van gebiedsbeheerder – dezelfde klemtonen leggen en streven naar een krachtenbundeling. Daarnaast – of liever in combinatie met een zuinig ruimtebeheer – zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen initiatieven ontwikkelen om ook tot een meer kwaliteitsvolle inrichting van de havenruimte te komen, wat zowel de uitstraling van de haven als de aantrekkelijkheid ervan moet verhogen. Stand van zaken Knelpunten
A. Met de goedkeuring in 2004 van de geactualiseerde principes voor het Strategisch Plan linker-Scheldeoever (principe 9) heeft het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zich geëngageerd tot een “tweejaarlijkse voortgangsrapportering met betrekking tot de trends en evoluties inzake de ruimteproductiviteit, de knelpunten, de genomen initiatieven met betrekking tot de uitvoering van bovenstaande principes en de geleverde prestaties inzake ruimteproductiviteit in een vergelijkend perspectief”. Het ruimtegebruik van de haven wordt jaarlijks in beeld gebracht (via GIS), maar een tweejaarlijkse voortgangsrapportering die ook een vergelijkende (knelpunt)analyse omvat ontbreekt vooralsnog. B. De opmaak van het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan voor de afbakening van het Zeehavengebied (en omgeving) is voorzien voor de 2e helft van 2008. Hoewel het RSV voorschrijft dat een subdifferentiatie van economische deelgebieden binnen het Zeehavengebied onwenselijk is, blijft de bevoegde overheid dergelijke overwegingen koesteren (bijvoorbeeld via aanduiding van energie of milieuclusters.Transformaties in oude(re) havengedeelten via aanpassing van de haven lay-out of herschikking van terreinen werden in het verleden door GHA uitgevoerd en worden ook in de toekomst overwogen (bvb. demping graandok, demping noordelijk insteekdok LSO). De demping van havendokken wordt door de gewestelijke overheid als een aangelegenheid van gewestelijke bestemmingsplannen beschouwd. Deze overregulering kan belemmerend werken voor een gebiedsbeheerder die de haven lay out steeds optimaal wil houden en desnoods aanpassen rekening houdend met gewijzigde economische toestand. C. Binnen het zelfde planproces wenst de overheid het maatschappelijk nut en noodzaak van de ruimtelijke expansieplannen te verantwoorden, inzonderheid dan met het oog op de ontwikkeling van het toekomstig havenuitbreidingsgebied dat door het AfbakeningsGRUP zal vastgelegd worden. Hiertoe is het noodzakelijk dat de economische toekomstvisie met betrekking tot de expansieplannen in dit gebied omstandig wordt verantwoord en dat het vestigingsbeleid daar vervolgens consequent op wordt geënt. D. De verscheidenheid van vormen en intensiteit van relaties die economische activiteiten vertonen met de haven vertaalt zich in een continuüm van vormen van havengerichtheid. Binnen het Strategisch Planproces (OntwerpStrategisch Plan Haven van Antwerpen (rechterscheldeoever, pp 70-72) werd dit continuüm opgedeeld in 5 categorieën die als richtinggevend kader dienstig kunnen zijn bij het locatie en toewijzingsbeleid. Er werd een onderscheid gemaakt tussen kadegebonden, watergebonden, havengebonden, havengerichte en havengerelateerde bedrijvigheid (dit laatste in de industriële of in de administratieve sfeer). De bezorgdheid voor een goede en rationele ordening binnen het havengebied is steeds een belangrijke overweging bij de
Thematische visie Ruimte(gebruik/beheer) – versie Technische werkgroep 07/10/08
1
E.
F.
G.
H.
I.
Acties
interne besluitvorming. Tot op heden werd geen expliciet of systematisch gebruik gemaakt van deze opdeling om het locatiebeleid aan te sturen en te gebruiken om bedrijvigheden te aanvaarden dan wel te weren op bepaalde locaties. Het haven- en watergebonden karakter staat onder druk van zowel investeringen die elders niet kunnen worden gerealiseerd en waarvoor de haven een geschikte locatie zou kunnen zijn als van investeringen met een hogere toegevoegde waarde. Vooral wanneer het om ontwikkelingen op private terreinen gaat beschikt het Havenbedrijf Antwerpen niet over alle hefbomen om de havengerichtheid van bedrijvigheden te maximaliseren. In 2006 werd in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen een milieuzoneringsinstrument ontwikkeld. Tot op heden is er geen onderzoek verricht naar inzetbaarheid en operationalisering. Voorwaarden tot efficiënt ruimtegebruik zijn sinds 2006 – middels opname van “bijzondere clausules” onderdeel van concessieovereenkomsten. Met het oog op de rechtszekerheid en de gelijke behandeling wensen de grondgebruikers een grotere duidelijkheid en transparantie met betrekking tot de wijze waarop begrippen als zuinig ruimtegebruik of manifest ondergebruik worden ingevuld en toegepast. De oprichting van het administratief loket voor vergunningen laat in principe toe dat middels vooroverleg de aanvragers van stedenbouwkundige vergunningen worden geadviseerd omtrent aspecten die betrekking hebben op het zuinig omgaan met de ruimte en kwaliteitsvolle inrichting. Een sensibilisering van de kandidaat aanvragers van stedenbouwkundig vergunningen om meer van de vooroverlegfaciliteiten gebruik te maken is wenselijk. In het kader van de voorbereiding van het afbakeningsGRUP heeft de bevoegde administratie RWO (Afdeling Ruimtelijke Planning) gesteld dat een kwaliteitsvolle en aantrekkelijke inrichting van het ruimte een belangrijk aandachtspunt is, dat ook middels stedenbouwkundige voorschriften zal worden opgelegd. Met name op zichtlocaties zoals Logistiek Park Schijns, randen van de Haven en langsheen de grote assen (Scheldelaan, Noorderlaan) stellen zich opportuniteiten die kunnen worden benut.
A. Uitvoering geven aan principe 9 van het Strategisch Plan. Werk maken van voortgangsrapportering, monitoring van ruimtegebruik, opzetten van benchmarking met het oog op vergelijkende analyse van ruimteproductiviteit. B. Met betrekking tot de opmaak van het GRUP voor de afbakening van het zeehavengebied dient er over gewaakt dat op het niveau van de bestemmingsvoorschriften economisch subdifferentiatie binnen het zeehavengebied wordt vermeden en dat het Havenbedrijf tevens de vrijheid krijgt (behoudt) om binnen het zeehavengebied herschikkingen van de haveninterne basisinfrastructuur door te voeren zonder dat een (gewestelijke) procedure tot wijziging van de bestemmingsplannen dient te worden doorlopen (Bv. dempen van een dok, configuratiewijziging van een oever). C. Op het niveau van het algemeen vestigingsbeleid – en dus betrekking hebbend op het meest algemene niveau van de efficiënt beheer van de (economische) ruimte – dienen op korte termijn, in overleg tussen de verschillende betrokken diensten binnen het Havenbedrijf, alsook de diverse havenstakeholders waar mogelijk, strategische beslissingen te worden genomen ten aanzien van de optimale invulling van het toekomstig havenuitbreidingsgebied dat door het AfbakeningsGRUP zal vastgelegd worden. Meer algemeen en op iets langere termijn stelt zich de vraag welke economische activiteiten in het havengebied moeten geconcentreerd blijven en welke activiteiten ook of bij voorkeur uit het havengebied moeten geweerd of in het hinterland moeten worden gealloceerd, in samenwerking met andere actoren (havens, …). De recent opgerichte werkgroep SFD zal hier het voorbereidend werk toe leveren. De private Havengemeenschap zal via een marktconsultatie verzocht worden haar ambities met betrekking tot de invulling
Thematische visie Ruimte(gebruik/beheer) – versie Technische werkgroep 07/10/08
2
van de “Saeftinghe Development Area aan het Havenbedrijf kenbaar te maken. D. Binnen het kader van haar locatie en toewijzingsbeleid verkent GHA de mogelijkheden om het criterium van “havengerichtheid”, langsheen de lijnen uitgezet binnen het kader van het Strategisch Plan Rechteroever verder te concretiseren opdat kan beoordeeld worden of het hanteren van voormeld onderscheid een meerwaarde kan zijn voor het locatiebeleid. G. Inzake het voorwaardenbeleid m.b.t. de concessieverlening zal het reglementair kader inzake het promoten van zuinig ruimtegebruik verder vorm worden gegeven. Hiertoe wordt reeds voorbereidend werk geleverd in een afdelingsoverschrijdende werkgroep onder leiding van Patrimonium. (Idem voor actiepunt D). Onder leiding van DIR Patrimonium zullen de voorstellen van het Havenbedrijf en het door het Havenbedrijf geïnitieerd vooronderzoek met de betrokken sectoren van de private havengemeenschap systematisch worden besproken, waarna het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen vanuit haar autoriteitsfunctie een beslissing neemt als bewaker van het algemeen belang. H/I Ad hoc onderzoek dient te gebeuren naar de mate waarin bij de inrichting van nieuwe haventerreinen, of de herinrichting van oude gebieden een beeldkwaliteitsplan moet opgesteld worden waarin stedenbouwkundige, architecturale en landschapsecologische elementen verwerkt zijn I. Ontwikkelen van eigen initiatieven om tot een meer kwaliteitsvolle en aantrekkelijke inrichting van het havengebied te komen. Beeldkwaliteitsplannen mogen echter geen eigen leven leiden, en moeten geïntegreerd bekeken worden met de andere inrichtingsvereisten. Targets 2008 - 2009
Publicatie 1ste (tweejaarlijkse) Voortgangsrapport Ruimtegebruik voorbereiden. Uitwerking voorstel tot reglementair kader voor evaluatie ruimteproductiviteit in het kader van het Algemene Voorwaardenbeleid inzake Concessieverlening. Onder leiding van DIR Patrimonium zullen de voorstellen van het Havenbedrijf en het door het Havenbedrijf geïnitieerd vooronderzoek met de betrokken sectoren van de private havengemeenschap systematisch worden besproken, waarna het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen vanuit haar autoriteitsfunctie een beslissing neemt als bewaker van het algemeen belang. Opstart van sectorale ruimteproductiviteit.
benchmarking
studies
met
oog
op
evaluatie
Nagaan in welke mate het uitwerken van een beeldkwaliteitplan voor Logistiek Park Schijns en het toekomstig havenuitbreidingsgebied dat door het AfbakeningsGRUP zal vastgelegd worden, wenselijk is, en desgevallend een voorstel formuleren dat als deelopdracht verwerkt kan worden in het bestek tot opmaak van het inrichtingsplan voor het Logistiek Park Schijns Aanvullend onderzoek tot operationalisering en inzetbaarheid van Milieuzoneringsinstrument in het kader van het locatie en toewijzingsbeleid. Dit in nauw overleg met de bevoegde instanties en havengebruikers. Er moet op toe gezien worden dat het clustering-voordeel van de haven niet verloren gaat. In het kader van het toelatingsbeleid en in het kader van de taakstelling van het administratief loket voor bouwvergunningen wordt in samenwerking met betrokken lokale en gewestelijke overheid een richtsnoer uitgewerkt die aanbevelingen en voorwaarden bevat voor (kandidaat)concessionarissen ter bevordering van kwaliteitsvolle inrichting en een zuinig gebruik van de beschikbare ruimte op perceel -of kavelniveau (meervoudig gebruik, gezamenlijk gebruik,…. Ook in samenwerking met andere overheden maar dan vanuit het oogpunt van de advies of vergunningverlening worden gemeenschappelijke leidraden voor de behandeling van vergunningsaanvragen in het havengebied opgesteld, in zoverre ze niet reeds bestaan. Deze leidraden hebben tot doel, in permanente afstemming met de andere betrokken overheden, de kandidaat aanvragers van vergunningen op een gerichte wijze te informeren over de aandachtspunten die met het oog op
Thematische visie Ruimte(gebruik/beheer) – versie Technische werkgroep 07/10/08
3
een duurzaam beheer van het havengebied door het Havenbedrijf worden gesteld en waarmee de kandidaat aanvrager rekening dient te houden.
Thematische visie Ruimte(gebruik/beheer) – versie Technische werkgroep 07/10/08
4
Thematische Milieuvisie Afval – en materialenbeheer Met het oog op een milieuvriendelijk en veilig afval- en materialenbeheer zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen de volgende jaren haar rol als regisseur uitbouwen, en dit zowel naar zeescheepvaart, binnenvaart als naar andere havengebruikers toe. Die regisseursrol veronderstelt steeds het intensifiëren van de samenwerking met én tussen alle betrokken federale en regionale overheden (bestuurlijke inbedding) en behelst de uitbreiding en verbetering van de organisatie van de dienstverlening in het havengebied op het vlak van inontvangstneming/verwerking van havengerelateerde afvalstromen alsook het aanmoedigen van initiatieven die leiden tot de clustering van afvalstromen en het sluiten van kringlopen door samenwerking tussen havengebruikers. Daarbij worden als basisdoelstellingen nagestreefd de correcte toepassing van het begrip afval, zoals opgenomen in de recente kaderrichtlijn afval, het respecteren van de afvalhiërarchie (ladder van lansink), het vervuiler betaalt principe en betere kostenefficiëntie in afvalinzameling en verwerking. Om met een grotere legitimiteit deze regisseursrol waar te kunnen nemen wil het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen ook zelf via bedrijfsinterne milieuzorg en de ontwikkeling van pilootprojecten een voortrekkersrol spelen in het toepassen van hoger vernoemde basisprincipes. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen is ervan overtuigd dat de consequente implementatie van deze visie niet enkel een gunstig effect zal hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater, de bodem en (voor wat gecontroleerde ontgassing betreft) de omgevingsluchtkwaliteit maar tevens de economische aantrekkelijkheid van de haven zal verbeteren. Een betere tracering en controle van de havengerelateerde afvalstromen zal een kostendaling als gevolg hebben omdat de vrij markt speelt en de inzamelaar de reële prijs aanrekent aan de reder. Een lagere prijs heeft dus een competitief voordeel voor de haven van Antwerpen tot gevolg. Stand van zaken Knelpunten
A Zeevaart Het beleidskader voor de behandeling en het beheer van afvalstromen die gerelateerd zijn aan de zeescheepvaart wordt in de eerste plaats gevormd door diverse internationale conventies in het kader van IMO en in tweede orde door de Europese Unie. A.1
De MARPOL conventie legt voorschriften op voor de bouw en het gedrag van zeeschepen op zee ter voorkoming van mariene verontreiniging. o
Voor de behandeling van “ladingresten” van zeescheepvaart stipuleert de Marpolconventie.
o
A.2
Inzake (vloeibare) chemicaliën dienen de spoelwaters van de meest toxische stoffen afgegeven te worden aan de wal, vooraleer het vertrek uit de haven. Het is in de Haven van Antwerpen onduidelijk of dit gebeurt, of dit geïnspecteerd wordt door de bevoegde autoriteit (FOD Mobiliteit & Vervoer – Afd. Niet-SOLAS), en wat de resultaten van deze inspectie zijn. Droge ladingresten dienen volgens de Marpol afgegeven aan wal. Er wordt vastgesteld dat de ruiming van schepen veelal op zee plaatsvindt.
In het kader van de MARPOL conventie worden de havenautoriteiten een belangrijke rol toebedeeld, met name zij worden gelast om de nodige havenontvangstvoorzieningen ter beschikking te stellen aan de zeescheepvaart.
Omdat de implementatie van de MARPOL conventie te wensen overliet oordeelde de Europese Unie het nodig een richtlijn uit te vaardigen (2000/59/EG) De EU Richtlijn 2000/59 voorziet dat elk schip dat een haven aanloopt ongeacht het feit dat het schip afval afgeeft een bijdrage moet betalen ter financiering van de beschikbaarheid van havenontvangstinstallaties. Hetzelfde art 8 van de Richtlijn voorziet tevens dat de gevraagde bijdrage zo moet zijn dat het de afgifte van
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
1
scheepsgebonden afval in een haven moet stimuleren. Voor de aanpak van ladingresten verwijst deze Europese Richtlijn naar de Marpol-conventie. o
In Uitvoering van RL 2000/59/EG en het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en beheer dient elke haven een afvalbeheersplan te hebben. Op 26 juli 2006 werd per Ministerieel besluit het afvalbeheersplan voor de haven van Antwerpen goedgekeurd. Dit plan bundelt alle verplichtingen inzake scheepsafval en geldt tot 30 juni 2009.1
A.3
Inzake Voedselafval werd door de Europese Unie een verordening uitgewerkt waarin staat dat voedselafval bij voorkeur dient verbrand te worden, en dit naar aanleiding van het feit dat de laatste uitbraak van vogelpest in het Verenigd Koninkrijk zou veroorzaakt zijn geweest door voedselresten afkomstig van een zeeschip.
A.4
Om voldoende controle te hebben op de afgifte van scheepsafval is informatie-uitwisseling tussen de Europese havens noodzakelijk. De Europese Unie heeft richtlijn 2002/59/EG uitgevaardigd met betrekking tot de invoering van een communautair monitoring en informatiesysteem.
A.5
De Ballastconventie vormt het beleidskader voor het inperken van de problemen die het gevolg zijn van het lozen van ballastwater.2 Ballastwater dat in de tropen werd ingenomen kan aanleiding geven tot de introductie van niet inheemse of exotische species zoals de Chinese wolhandkrab, de zebra mossel enz. Deze exoten kunnen een bestaand ecosysteem volkomen ontwrichten zoals dat in het Grote Barriere rif in Australië werd vastgesteld. De Ballastconventie van IMO, ondertekend in februari 2004 is echter pas van kracht wanneer 30% van de wereldtonnage de Conventie ratificeren. Indien Europa als één blok zou stemmen dan vertegenwoordigen zij iets meer dan 30% van de wereldtonnage. Het verdrag voorziet in gespecialiseerde faciliteiten voor behandeling van het ballastwater en sediment Vooraleer het geloosd mag worden. : België heeft het verdrag nog NIET geratificeerd. Het lozen van ballastwater in de haven van Antwerpen is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. De havengebruikers worden middels informatienota 35 hiervan op de hoogte gesteld.
B B.1
Binnenvaart Het internationaal beleidskader voor de behandeling en het beheer van diverse types van vaste en vloeibare afvalstromen (incl. ladingresten) die gerelateerd zijn aan de binnenvaart wordt in eerste instantie gevormd door het CCR verdrag. Het CCR (Centrale Commissie Rijnvaart) verdrag werd in juli 2008 door België geratificeerd en de effectieve inwerkingtreding wordt verwacht voor medio 2009. Binnen het Havengebied worden de regels inzake afvalstromen (inclusief ladingresten) vastgesteld via de Havenpolitieverordening, onderrichtingen en informatienota’s.
1
Als algemeen principe van het vernieuwde financieringssysteem geldt dat alle schepen bijdragen tot het systeem, tenzij ze een vrijstelling van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) kunnen voorleggen. Schepen betalen een vaste bijdrage van 20 euro, ongeacht of ze in de Antwerpse haven afval afgeven of niet. Indien ze in Antwerpen geen scheepsafval afgeven en ook niet kunnen aantonen dat ze dit in een andere Europese haven hebben gedaan, komt daar een bijdrage van 45 euro bovenop. Beide bedragen zijn minimumbijdragen die worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt (maximum 6) afhankelijk van aard en tonnenmaat van het schip. De maximale bijdrage per schip en per aanloop bedraagt 390 euro. Om schepen te stimuleren hun afval achter te laten in de Antwerpse haven, voorziet het systeem in een tussenkomst van 30 euro per afgegeven kubieke meter vloeibaar oliehoudend afval (Marpol annex I) en in een tussenkomst van 15 euro per afgegeven kubieke meter scheepsvuilnis (Marpol annex V). 2
Ballastwater is water dat wordt ingenomen om de stabiliteit van het schip te verbeteren.
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
2
B.2
Het CCR verdrag voorziet dat waswaters van bepaalde ladingresten mogen geloosd worden in het oppervlaktewater, mits het bereiken van een bepaalde reinigingsstandaard. Controle hierop moet dan ook gebeuren alvorens het schip “gewassen” is. De vraag stelt zich hoe die controle efficiënt en zonder bijkomend tijdverlies kan worden georganiseerd.
B.3
Het CCR verdrag voorziet bij de behandeling van ladingresten een belangrijke verantwoordelijkheid bij de ladingontvangers. De economische haalbaarheid van deze visie is echter twijfelachtig. Het is ook de vraag of en zo ja hoe ladingontvangers voldoende kunnen worden geresponsabiliseerd om deze verantwoordelijkheid te dragen en of er niet eerder moet worden naar gestreefd om binnen het havengebied een aanbod aan gespecialiseerde dienstverlening inzake de behandeling en verwerking van afval en ladingresten tot stand te brengen om de ladingresten conform de regelgeving te kunnen verwijderen. In de huidige context zijn er echter geen voorzieningen voor de afgifte en in de inzameling van droge ladingresten. Zonder initiatieven vanuit de overheid dreigt hierdoor de illegale lozing van ladingresten met mogelijke vervuiling van het dokwater en de onderwaterbodem tot gevolg.
B.4
De inzameling van huishoudelijk en scheepsbedrijfsafval (bilgewater, afvalolie,…) wordt vandaag verzorgd door een door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen aangeduide firma volgens voorwaarden en modaliteiten, zoals vastgesteld in informatienota 21. Er is zowel inzameling per schip als aan landzijde voorzien. Afgifte van sommige categorieën huishoudelijk afval3 en scheepsbedrijfsafval via schip of vrachtwagen is slechts mogelijk in combinatie met afgifte van bilgewater. De afgifte is gratis voor binnenschepen die havenrechten betalen. Aan landzijde zijn enkele vaste, doch onbemande punten voorzien waar de afvalinzameling plaatsvindt. Deze vorm van afgifte is open voor alle binnenschippers en is gratis. o
De gratis afgifte is gedeeltelijk in strijd met het CCR verdrag dat stelt dat de inname van slops en KGA dient te gebeuren ten laste van de schipper.
o
Voor zover de dienstverlening inzake scheepsafvalinzameling wel aan de betaling van havengelden is gekoppeld zijn deze laatste niet gedifferentieerd om sturend te werken.
o
Het onbemand zijn van de afvalparkjes alsook hun niet adequate inrichting leidt tot oneigenlijk gebruik ervan en tot verontreiniging van de bodem en het dokwater.
B.5
In Europees verband (RL94/63/EG) zijn afspraken gemaakt dat er maatregelen moeten worden genomen om ongewenste emissies van benzinedamp te voorkomen. Dit ontgassingsverbod geldt alleen voor benzine (UN1203).
B.6
Omdat de richtlijn op een aantal punten interpretatieruimte laat zijn in de CCR afspraken gemaakt over een uniforme uitvoering van de richtlijn. Deze zijn nu van kracht. Tankers die hun vloeibare lading gelost hebben, blijven in bepaalde gevallen achter met gassen in hun tanks. Een kleine vonk kan in dat geval tot een explosie leiden, om die reden wil men ontgassen. o
Er is tot nu toe in het havengebied geen aanbod van een ontgassingsinstallatie die alle producten aankan. Sommige gassen kunnen door het wassen van tanks verwijderd worden, in andere gevallen is dat onmogelijk en zou men die gassen moeten affakkelen of inert maken. Dit laatste (een fakkel of
3
Zie informatienota 21. Ladinggebonden afval, zuiveringsslib en slops, huishoudelijk afvalwater, restaurantafval en huishoudelijk afval van restaurant- en passagiersschepen, afval afkomstig van onderhouds- en reparatiewerken kunnen iet ingezameld worden per schip of vrachtwagen.
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
3
behandelingsinstallatie) kost al gauw ca 2 mln €. Bedrijven zijn slechts bereid om te investeren indien er voldoende omzet is voor deze investering. C
Havengebruikers
C.1. Het water afkomstig van het schoonmaken van havenwerktuigen, in voorkomend geval gecombineerd met het water dat afvloeit van terminals, dient krachtens de Vlaamse regelgeving (VLAREM) beschouwd te worden als bedrijfsafvalwater, waarvoor de bedrijven (overslagbedrijven…) zelf moeten instaan. C.2. Er wordt in de Antwerpse haven een grote hoeveelheid en grote diversiteit aan afvalstoffen geproduceerd. Het is niet duidelijk of er binnen de Antwerpse Haven mogelijkheden zijn tot uitwisseling van reststromen. Voor zover bekend werd dit nog niet onderzocht. D
Sluikstort/zwerf- en drijfvuil
Optreden tegen sluikstort is een gemeentelijke politiebevoegdheid. Wanneer sluikstort wordt aangetroffen binnen het havengebied valt dit zowel onder de bevoegdheid van onze havenkapiteinsdienst als die van de scheepvaartpolitie en is het gemeentelijk havenpolitiereglement van toepassing (meerbepaald “titel V: bepalingen betreffende het rein houden van de haven.”, en verder geconcretiseerd via “informatienota’s “ en “onderrichtingen van HKD”.) D.1
D.2
E
Zwerfvuil en niet-gevaarlijk afval wordt opgehaald door de dienst INFR/DI/WG, met ondersteuning door de haventornado’s. Gevaarlijk sluikafval wordt door een gespecialiseerde firma opgehaald. o
De grootste problemen van sluikstort concentreren zich rond de afvalparken voor de binnenvaart, enerzijds storten door nietschippers en anderzijds ongesorteerd storten door schippers.
o
Daarnaast wordt het Gemeentelijk Havenbedrijf geconfronteerd met illegale opslag van afval op concessieterreinen en het overblijven van afval op terreinen na beëindiging van de concessieperiode. Niettegenstaande het toezicht dat hierop door het havenbedrijf wordt uitgevoerd, ziet het havenbedrijf zich toch regelmatig geconfronteerd met kosten verbonden aan de opruiming.
Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen staat in voor de verwijdering van drijfvuil maar de beperkte personeelscapaciteit laat niet toe deze opdracht optimaal uit te voeren. Het niet opruimen van drijfvuil heeft tot gevolg dat schroefschade kan optreden. In 2007 waren er 130 gevallen van schroefschade. In de meeste gevallen kan het principe “de vervuiler betaalt” niet worden toegepast en draait het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen op voor de kosten. Bedrijfsintern afval
E.1.
Sensibilisering centers afvalkosten: momenteel is er een centraal budget voor afvalverwijdering bij C/M. De verschillende centers zijn zich niet altijd bewust van de kosten verbonden aan afvalinzameling en verwerking.
E.2.
Binnen de diverse geledingen gebeurt de scheiding aan de bron in verschillende afvalstromen niet altijd even consequent.
E.3.
Het is tot op heden niet duidelijk in hoeverre er mogelijkheden zijn om verder bedrijfsintern aan afvalvoorkoming te doen.
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
4
F
Bagger- en ruimingspecie
Op Europees niveau wordt het algemeen beleidskader inzake afval bepaald door de Kaderrichtlijn “Afval”, waarvan de besprekingen momenteel in een eindfase verkeren. In deze ontwerp kaderrichtlijn is een akkoord tot stand gekomen tussen het EP en de Raad waardoor de quasi –automatische kwalificatie van “baggerspecie” als “afval” enigszins is afgezwakt. Desalniettemin zullen in veel gevallen “bagger -en ruimingspecie” – wegens hun in mindere of meerder mate verontreinigd karakter – onder de noemer “afval” blijven vallen. In dat geval is de Europese en Vlaamse regelgeving inzake afval er dan ook op van toepassing, inclusief de regelgeving inzake het (her)gebruik van de specie als grondstof of als bodem.
Acties
F.1.
Grote hoeveelheden baggerspecie van de rechteroeverhaven worden momenteel gestort en vallen momenteel onder de bevoegdheid van het Vlaams gewest, terwijl het vrijwaren van de afzet cruciaal is voor het functioneren van de haven van Antwerpen. Bovendien is deze activiteit bijzonder ruimteverslindend en is op termijn niet houdbaar. AMORAS voorziet de berging van ontwaterde baggerspecie maar het zoeken naar afzetmogelijkheden op lange termijn voor deze specie blijft evenwel een uitdaging. Mogelijkheden naar (intern of extern) hergebruik zijn tot op vandaag onvoldoende ontwikkeld.
F.2.
De baggerspecie die vrijkomt uit de Beneden-Zeeschelde en uit het Deurganckdok valt onder de bevoegdheid van het Vlaams Gewest, maar het vrijwaren van de afzet ervan is wel cruciaal voor het functioneren van de Antwerpse Haven. Samenwerking tussen AMT en GHA is dan ook noodzakelijk maar afstemming over de wijze waarop de regelgeving wordt geïnterpreteerd in het kader van de beoordeling van impact en de aanvraag van vergunningen kan nog verbeterd.
F.3.
Het juridische statuut van baggerspecie is nog steeds voorwerp van discussie. De automatische kwalificatie als afvalstof kan het beheer bemoeilijken, maar wordt reeds enigszins afgezwakt (zoals hoger vermeld) door het bereikte akkoord tussen EP en de Europese Raad.
F.4.
Het delfstoffendecreet en delfstoffenplan biedt onvoldoende garanties opdat (infrastructuur)specie vermarkt kan worden voor nuttige toepassingen.
F.5.
Het ontstaan van nieuw sediment dient maximaal te worden vermeden. Dit is ook als een van hoofdpunten opgenomen in het Sectoraal Uitvoeringsplan Bagger en Ruimingsspecie, maar de omslag naar acties is weinig ambitieus en niet gestructureerd.
Regelgeving A.5.
Ballastwater : o Bij de Belgische en Europese Overheid aandringen op de ratificatie van de Ballastconventie o Evaluatie huidige haveninterne regelgeving inzake het lozen van ballastwater B.1. Implementatie CCR-verdrag o wijziging doorvoeren van de Havenpolitieverordening. Daarbij dient tevens rekening gehouden te worden met de in de tijd gefaseerde aanscherping van het beleid, zoals voorzien in het Verdrag. F Baggerspecie F.3. Een correcte Vlaamse implementatie van de nieuwe Europese kaderrichtlijn Afval kan het moment zijn om definitief duidelijkheid te scheppen over het statuut F.4. Bij de Vlaamse overheid en het Vlaams Parlement aandringen op aanpassingen van het Delfstoffendecreet: om tot een meer
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
5
F.5.
competitieve prijszetting te komen. Om hergebruik van baggerspecie te (kunnen) stimuleren/mogelijk maken is het immers noodzakelijk dat het ontginnen van natuurlijke delfstoffen via een heffingbeleid wordt afgebouwd zodat alternatieve bouwstoffen op de markt kunnen concurreren. Bij de Vlaamse overheid aandringen, in het kader van het Sectoraal Uitvoeringsplan Bagger en Ruimingspecie, op een meer gestructureerde aanpak van bodemerosie, opdat de permanente aanvoer van sedimenten naar de stroomafwaarts gelegen haven kan worden ingeperkt.
Via o.m. de CIW werkgroep Bagger- en Ruimingspecie en DGE+4 zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen het wetenschappelijke en regelgevend werk rond delfstoffendecreet, het statuut van afval, nieuwe normen voor hergebruik (in het kader van het openen van afzetmarkten) nauwgezet opvolgen.
Bestuurlijke inbedding en samenwerking A.1. – A.3. Samen met andere havens en de Vlaamse overheid dient het systeem voor afgifte van afval van de zeevaart in het kader van Marpol en RL 2000/59/EG (notificatie, bijdrage, verwijdering en verwerking) permanent geëvalueerd. A.4. Op Europees niveau wordt er gewerkt aan “Safe Sea Net”, een systeem dat info over alle schepen in Europese wateren ter beschikking zal stellen aan een aantal belanghebbende partijen. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam werken samen aan een systeem voor informatie-uitwisseling. A.4. ICAMS-project (intelligente standaard afvalcontainers – MIP-project): het Havenbedrijf zal dit project zoveel mogelijk ondersteunen, o.a. met informatie over afvalstromen en –hoeveelheden. In dit project zal ook onderzoek worden verricht naar optimalisatie van transport, clustering, kostenefficiëntie en betere en goedkopere verwerking. B.2. – B.3. Gelet op de mogelijke knelpunten die voortvloeien uit de implementatie van het CCR verdrag zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen het over overleg met OVAM intensiveren. Tevens zal met het oog op wederzijdse afstemming van het beleid en de dienstverlening worden nagegaan of samenwerking inzake inzameling van afval met Nederland mogelijk is (Stichting Afval Binnenvaart). F.2. Met het oog op wederzijde afstemming en het streven naar een verbetering van de milieuperformantie zal de samenwerking met de Vlaamse Overheid (aMT) op het vlak van impactbeoordeling,de aanvraag en de opvolging van bestaande milieuvergunningen in het kader van het beheer van baggerwerken worden verder gezet en uitgediept.5 D.1. Het inperken van allerlei vormen van illegale lozing of storting van afval (op land of water) zal middels samenwerkingsprotocollen met andere handhavende overheden worden verbeterd. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen neemt hierin het initiatief.
4
DGE+ staat voor DutchGermanExchange. Deze informele werkgroep probeert een aantal baggergerelateerde thema’s aan bod de brengen tussen vertegenwoordigers van Nederland/Duitsland en sinds kort ook Vlaanderen en Frankrijk (vandaar de +). 5 Ondanks het uitdoofscenario voor de meeste eigen baggerstorten blijft dit een uitgebreid takenpakket. Immers Vlarem schrijft ook na sluiting van (bagger)storten een zeer uitgebreide opvolgingscampagne voor.
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
6
Het Gemeentelijk Havenbedrijf als Regisseur A.1. – A.3. Permanente evaluatie van en optimalisatie van de afvallogistiek inzake Zeescheepvaart (notificatie, bijdrage, verwijdering en verwerking). A.3. Voorbereiding van het Afvalbeheerplan 2009 - …. B.3. Verdere uitbouw van haar regisseursrol in het kader van de inontvangstneming en verwerking van binnenvaartgerelateerde afvalstromen. o Maatregelen treffen die binnenvaart voorbereiden op verdere aanscherping van het beleid (bvb inzake spoelwaters). o Nagaan hoe dienstverlening aan de binnenvaart op het vlak van ladingresten en afval kan geoptimaliseerd worden (uitbesteding van dienstverlening aan erkende bedrijven die instaan voor wassen van schepen en spoelen van laadruimtes). o Uitbouw en desgevallend herinrichting dienstverleningsinfrastructuur rondom wacht- en ligplaatslocaties binnen het havengebied waarbij diverse diensten worden geconcentreerd (drinkwaterbedeling, afvalinzameling, ravitaillering, bunkering) en inpassing in het beleid (Vlaams en internationaal (in de eerste plaats Nederlands) beleid ter zake o Uitwerken systeem waarbij financiering dienstverlening gebeurt via havengelden gekoppeld aan een beleid dat de correcte afgifte van scheepsafval bevordert (havengelden als financierend en regulerend instrument) o Uitwerken van een registratie/toelatingsbeleid voor de afgifte van afval o Verscherpt toezicht op de toepassing van de wetgeving, in samenwerking met de Vlaamse Overheid. D.1. Verscherpt toezicht op sluikstort, illegale opslag van afval op concessieterreinen (tijdens en bij beëindiging van concessieperiode). Ook mogelijkheden van samenwerking met andere overheden die handhavingsbevoegdheid hebben kunnen verkend worden.
Het Gemeentelijk Havenbedrijf in een voorbeeld -en voortrekkersrol E.1. Centers sensibiliseren ivm afvalkosten door o
Kosten toe te wijzen op basis van facturatie afvalbehandeling maar ook verborgen kosten kwantificeren zoals (intern) transport, materiaalverlies, interne behandelingskosten (personeel).
E.3. Verdere vermindering van bedrijfsinterne afvalproductie: tot nog toe is het beleid gericht op het correct en kostenefficiënt afvoeren van de afvalstoffen. Wellicht zijn er nog mogelijkheden om ook de afvalproductie te beperken. o
Centralisatie van de aankoop van onderhoudsproducten en verven (als gevolg hiervan moeten minder overschotten als afval moeten verwijderd)
o
Per bedrijfsintern proces bekijken hoe de afvalstroom verminderd kan worden. De mogelijkheden doen zich wellicht voornamelijk voor bij de operationele en service diensten en infrastructuurdienst. Te realiseren via het lopende programma van bedrijfsinterne milieu-audits.
F.1. Participeren in of initiëren van wetenschappelijk onderzoek naar nuttig hergebruik van baggerspecie (bijv. Life+-projecten, MIP-projecten (Milieutechnologie InnovatiePlatform), …);
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
7
F.1. Opstarten pilootproject “hergebruik baggerspecie bij infrastructuurprojecten” met het oog op certificering als bouwmateriaal waardoor in een volgend stadium het gebruik van baggerspecie als bouwmateriaal in bestekken kan worden toegestaan. Kennisopbouw A.3. Kennisvergaring inzake de wijze waarop zeescheepvaart omgaat met voedselafval en droge ladingresten, met oog op mogelijke uitbreiding dienstverlening inzake behandeling scheepsafval en ladingresten. F.1. Opvolgen/sturen van wetenschappelijk/regelgevend werk i.v.m. normen voor hergebruik baggerspecie (nieuwe parameters). C.1. Onderzoeken hoe de inzameling en behandeling van afvalwater van het schoonmaken van havenwerktuigen geoptimaliseerd kan worden. Mogelijkheden verkennen om hier een gesubsidieerd (OVAM, LIFE, …) project van te maken. A.5. Verkenning mogelijkheden voor de behandeling van ballastwater binnen het havengebied. Samenwerking bevorderen met en tussen Havengebruikers C.1. In samenwerking met het bedrijfsleven dient een verkenning te gebeuren van de mogelijkheden van afvalclustering, uitwisseling en valorisatie. o
Bvb. inzake inzameling verontreinigd water van schoonmaken van havenwerktuigen
B.3. – B.4. in samenwerking met de binnenvaart zal een bevraging worden georganiseerd naar de noden van de sector inzake afvalinzameling en verwerking.
Targets 2008-2009
Uitwerken voorstel tot aanpassing van havenreglementering in functie van het van toepassing worden van het CCR – verdrag. Samenwerkingsprotocol afsluiten met andere overheden met het oog op efficiënte taakverdeling en samenwerking inzake handhaving en toezicht op illegale storting en lozing van afval (incl. ladingresten). Kennisopbouw inzake de problematiek van de verwerking van droge en natte ladingresten van de zeevaart (inclusief voedselafval). Onderzoek naar de mogelijkheden om de regisseursrol van de Haven uit te breiden. In het licht van de implementatie van het CCR verdrag, de optimalisatie van de dienstverlening inzake inzameling en verwerking van afval van de binnenvaart: reorganisatie afvalparken in overleg met de binnenvaartsector, OVAM en de andere Vlaamse waterloopbeheerders. HKD zal tevens in nauw overleg met de Milieudiensten toelichtingsvergaderingen organiseren met betrekking tot de implementatie van het CCR verdrag in de Haven van Antwerpen. in kaart brengen afvalstromen van de haven in functie van mogelijke uitwisseling/valorisatie en/of gezamenlijke verwerking (afvalwaters afkomstig van havenwerktuigen). steeds in nauw overleg met de betrokken bedrijven en/of sectororganisaties die deze mogelijkheden wensen te verkennen Beleidsconclusies trekken naar aanleiding van de studie m.b.t. vraag en
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
8
aanbod voor ontgassing van tankvaart. Optimalisatie bedrijfsintern afvalbeheer: sensibiliseren centers in verband met reële afvalkosten; naar aanleiding van bedrijfsinterne milieu-audits mogelijkheden tot afvalpreventie nagaan. Opstarten pilootproject hergebruik met het oog op certificering als bouwmateriaal om zo gebruik in bestekken te bevorderen. O.a. via de CIW werkgroep Bagger- en Ruimingsspecie en DGE+ actief opvolgen/sturen van het wetenschappelijke en regelgevend werk rond delfstoffendecreet, het statuut van afval, nieuwe herbruiknormen voor baggerspecie,…
Thematische visie Afvalbeheer – versie technische werkgroep 07/10/08
9
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid Het milieucompartiment ‘water’ behelst oppervlaktewater (havendokken en ‘Schelde voor zover relevant’) en wat ermee in contact staat, bijvoorbeeld hemelwater, directe en diffuse lozingen naar het oppervlaktewater toe, de effecten van de onderwaterbodem en het baggeren voor zover dit leidt tot ‘verliezen’ van verontreinigende stoffen naar het oppervlaktewater toe en/of voor zover omwoeling ervan een impact heeft op de aquatische ecologie in de waterkolom, etc.1 De geomorfologie van de Schelde wordt ook onder dit milieuthema behandeld aangezien het sediment in het watersysteem blijft en kennisopbouw hieromtrent cruciaal blijft voor de toegankelijkheid van de haven. Belangrijk voor de haven is dat er voldoende water is voor de nautische toegankelijkheid in de havendokken en de Schelde, dat het voorhanden zijnde water van voldoende kwaliteit is voor de gebruiken ervan door de havenbedrijven (bijvoorbeeld als koelwater) en dat er rechtszekerheid is voor de havenontwikkeling ten aanzien van het sectorale beleid en wetgeving, nu en in de toekomst. Om dit te verwezenlijken moeten de beleidsacties minimaal er toe leiden dat de kwaliteit van het oppervlaktewater er niet verder op achteruitgaat (stand still principe zoals ingeschreven in het DIWB2 (art.6,1°) en KRLW3 (art1&4)). Ook moeten - conform de bepalingen van de KRLW (artikel 4(1)a,iv) en de dochterrichtlijn PGS4 - lozingen van prioritaire gevaarlijke stoffen geleidelijk verminderen. Stand van zaken Knelpunten
1. De Europese Kaderrichtlijn Water (2000), omgezet in het Vlaamse Decreet Integraal Waterbeleid (2003), en de daarbij horende dochterrichtlijnen/ uitvoeringsbesluiten vormen het beleidsmatig en –wetgevend kader. a. De algemene doelstelling is dat alle waterlichamen tegen 2015 in goede toestand zouden verkeren. b. Deze algemene doelstelling dient vertaald te worden in (nieuwe) milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater (chemische toestand en ecologische toestand), waterbodems, grondwater (chemische toestand en kwantitatieve toestand), etc. die het hoog ambitie niveau concreter maken en als toetsingskader zullen dienen. Deze nieuwe MKN worden voornamelijk in de loop van 2008 in Vlaanderen vastgelegd. 5 c. Diverse maatregelen (bijvoorbeeld emissienormen in vergunningen, investeringen in waterzuivering, investeringen in sanering van verontreinigde waterbodems, etc.) moeten vervolgens beschreven en beslist worden door de Vlaamse Regering op voorstel van de CIW (als onderdeel van het stroomgebiedbeheerplan). Dit maatregelenpakket moet ervoor zorgen dat de doelen in Vlaanderen behaald worden tegen 2015. d. Afwijkingen zijn mogelijk op de algemene doelstelling onder welbepaalde voorwaarden6. e. Alle bovenstaande elementen moeten beschreven zijn in het stroomgebiedbeheerplan dat eind 2008 in openbaar onderzoek gaat en eind 2009 ten laatste door de Vlaamse Regering moet vastgesteld worden. f. Binnen Vlaanderen is de CIW, de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, belast met al deze taken. Dit gebeurt o.a. in verschillende werkgroepen. g. Naast de Kaderrichtlijn Water zijn er dochterrichtlijnen (over prioritaire gevaarlijke stoffen, over grondwater, over overstromingen) en verordeningen (palingverordening) die mee behandeld zullen worden in de stroomgebiedbeheerplannen.
1
Lokale verontreinigingen van het grondwater omwille van bodemverontreiniging vallen onder het milieuthema bodembeheer. 2 DIWB = Vlaams Decreet Integraal Waterbeleid dd. 18/7/2003 3 KRLW = Europese Kaderrichtlijn Water dd. 23/10/2000 4 PGS = Prioritair gevaarlijke stoffen 5 De ecologische doelstelling of GEP (goed ecologisch potentieel, te behalen doelstelling voor de sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen) moet waterlichaam specifiek zijn. Dus ook voor de Antwerpse havendokken dient een waterlichaam specifieke GEP opgesteld te worden. Hieromtrent is een studieopdracht lopende in opdracht van het Havenbedrijf en de Vlaamse Milieumaatschappij, zie targets 2008-2009. 6 De Kaderrichtlijn Water laat toe dat afwijkingen worden gevraagd. Er zijn vier mogelijke afwijkingen: meer tijd (uitstel met 6 (tegen 2021) of 2x6 jaar (tegen 2027)), lagere doelstellingen, tijdelijke achteruitgang, omwille van nieuw duurzaam project. In eerste instantie zal vooral meer tijd, dus 6 jaar extra door Vlaanderen (en vele andere Lidstaten) worden bepleit. Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
1
Het Havenbedrijf is betrokken binnen de CIW bij de opmaak van het stroomgebiedbeheerplan en kan aldus mee dit proces opvolgen en bewaken. 2. Op basis van de metingen van de oppervlaktewaterkwaliteit die gebeurd zijn, blijkt dat de haven momenteel redelijk goed scoort op het vlak van oppervlaktewaterkwaliteit. Op basis van de metingen die gebeuren in het kader van de baggerwerken blijkt dat de onderwaterbodem historisch vervuild is1. Er moet nagegaan worden of de huidige toestand in de haven afwijkt van de Europees bepaalde doelstellingen voor het waterlichaam (distance to target) en er acties dienen getroffen te worden om de rechtszekerheid te onderhouden en de distance to target te overbruggen. Immers, de algemene Europese doelstellingen zijn erg ambitieus geformuleerd. a. Men beschikt momenteel nog niet steeds over de MKN die de algemene doelen vertalen naar concrete toetsingskaders. Zolang de vertaalslag naar concrete toetsingskaders niet gebeurd is, kunnen we niet beoordelen hoe en of de havendokken (ver) afwijken van de Europese doelen. Voor de ecologische doelstelling of GEP (goed ecologisch potentieel, te behalen doelstelling voor de sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen) is een studieopdracht lopende in opdracht van het Havenbedrijf en de Vlaamse Milieumaatschappij, zie targets 2008-2009, om dit te verhelpen. b. Door gebrek aan goede gegevens over de huidige kwaliteit van de havendokken is niet altijd precies uit te maken hoe reëel of groot dit potentieel risico is Æ zie 3. c. Ten minste mag de waterkwaliteit in de Antwerpse havendokken en de onderwaterbodemkwaliteit (conform te bepalingen van de KRLW, DIWB, dochterrichtlijn PGS) er niet verder op achteruitgaan. Best dienen de directe en indirecte/diffuse lozingen te verminderen. d. Indien zou blijken dat er overduidelijke primaire verontreinigers zijn, dienen deze prioritair te worden aangepakt. 3. Op sommige vlakken is er nog een gebrek aan accurate, eenduidige informatie. Waar er kennis- en informatielacunes zijn op volgende gebieden, zal GHA trachten de nodige kennis te vergaren: a. de emissies van de niet geleide2 havengerelateerde bronnen. De anderen zijn gekend. b. de precieze situatie van de waterkwaliteit c. inzicht in de kostenefficiëntie en effectiviteit van maatregelen d. interactie waterkolom-onderwaterbodem e. historisch rioleringsstelsel in de haven Het Havenbedrijf heeft in 2008 een aantal nieuwe meetcampagnes opgestart (biologische kwaliteit, fysico-chemie). Waar er geen gegevens voor handen zijn bij de diverse instanties, dient geëvalueerd te worden of het nodig is nieuwe meetcampagnes op te starten. Wat momenteel ontbreekt is inzicht in het aandeel van verschillende niet geleide havengerelateerde bronnen in de verschillende lozingen/emissies, maar ook het belang van die lozingen. Met andere woorden waar kan de grootste winst of verbetering geboekt worden en welke moeten we dus prioritair aanpakken? VMM zal in uitvoering van de dochterrichtlijn PGS een emissie inventaris opmaken van alle directie en indirecte/diffuse emissies naar het oppervlaktewater toe. Via de samenwerkingsovereenkomst tussen de VMM en het Havenbedrijf kan verkend worden wie welke concrete maatregelen kan nemen om de kennislacunes te helpen aanpakken. Het is evident dat in deze dubbele metingen niet wenselijk
1
Sanering van de onderwaterbodem wordt behandeld in de thematische milieuvisie bodembeheer aangezien het bodemdecreet naast de sanering van de (terrestrische) bodem ook de sanering van de onderwaterbodem behandelt. Hier wordt enkel de link tussen onderwaterbodemkwaliteit en waterkolomkwaliteit behandeld.
2
Geleide bronnen voeren water af dat vooraf gezuiverd is volgens de voorwaarden in de betreffende milieuvergunningen. Niet-geleide bronnen zijn eender welke vorm van afvoer van niet-gezuiverd water. Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
2
zijn. De metingen die GHA laat uitvoeren zijn steeds complementair en niet overlappend met bestaande meetgegevens (van de VMM of eventueel andere partijen). Naarmate het MIS opgebouwd zal worden, zal de beschikbare informatie beter gekend zijn en zal het dus gemakkelijker zijn dubbele metingen ter vermijden. Ook is er nood aan ondersteunende kennis ter voorbereiding van de impactbeoordeling in het kader van het MER voor Saeftinghedok (interactie tussen nautische, eco-morfologische en kwaliteitsaspecten nog te weinig gekend. Publiek private samenwerking tussen Haven, Kennisinstituten en Uitvoerders) om aan kennisopbouw te doen is hierbij een belangrijk instrument. 4a. De petrochemie en de haven zijn één van de grootste waterverbruikers in Vlaanderen. Conform het huidige beleid moet zuinig (cf. rationeel) worden omgesprongen met water. Conform de algemene Vlaamse beleidslijn geldt ook hier dat men ernaar streeft het waterverbruik in de haven niet te laten toenemen en dient men ernaar te streven om het verbruik zelfs te doen dalen. 4b. Het is ook een feitelijke vaststelling dat er een reëel spanningsveld kan ontstaan tussen water voor de scheepvaart en drinkwaterproductie. Dit is immers nu reeds aan de orde op het Albertkanaal waar AWW kanaalwater gebruikt voor de productie van het drinkwater die ze in de haven op linker- en rechteroever levert. Vooral in de warme zomermaanden is er een reëel risico op watertekort (ook voor gebruik als koelwater). Door zuiniger om te gaan met water en door alternatieve bronnen maximaal aan te wenden (hemelwater, grijs water,...) kan dit probleem beperkt worden. 5. Het dokpeilbeheer is een cruciaal gegeven voor de havenexploitatie (cf. toegankelijkheid). Het is een potentiële ‘zwakke schakel’ vooral op rechteroever waar de dokken gemiddeld hoger zijn dan de Schelde met als gevolg een groot netto verlies aan water bij versassingen. Momenteel weet men niet op welke wijze de klimaatsverandering, via een gewijzigde neerslag en getijdecurve in de Schelde, het dokpeilbeheer zal beïnvloeden. Het is in het belang van de ganse havengemeenschap dat de haven (in samenwerking met andere actoren gebruikers/beheerders) deze kennislacunes in kaart brengt om er vervolgens het beheer op af te stemmen. 6. De toepassing van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater is problematisch in het havengebied. De verordening legt steeds infiltratie- en bufferingvoorzieningen op bij nieuwbouw en renovaties van gebouwen en verhardingen zonder dat rekening kan gehouden worden met het lokale watersysteem en dus het nut van die maatregelen op die plaats. De visie bestaat dat infiltratie en bufferen in de haven weinig meerwaarde hebben voor het watersysteem en zelf nefast kunnen zijn omwille van het risico dat het hemelwater diffuus verontreinigd is. Deze visie van het Havenbedrijf wordt gedeeld door de lokale vergunningverleners en door de havens Gent en Zeebrugge. Om uit de patstelling te geraken tussen enerzijds de havens en anderzijds VMM-AOW (die strikt de bepalingen van de verordening wenst op te leggen via haar adviezen op bouwvergunningen in het kader van de watertoets) als belangrijke instantie in Vlaanderen over grondwater en infiltratie dient dringend een gemeenschappelijke visie met VMM-AOW tot stand te komen. VMM-AOW stuurt aan op een studie en zal waarschijnlijk niet minder aanvaarden. 7. Calamiteiten (zowel op de wegenis/verhardingen als op de dokken) kunnen leiden tot aanzienlijke verontreinigingen van het oppervlaktewater met grote gevolgen. Om dit risico te kunnen beperken moeten er tenminste een aantal maatregelen worden getroffen die toelaten snel in te grijpen en de zone die getroffen is tot het minimum te beperken. Er bestaan al een aantal voorschriften (bvb in de havenreglementering rond olieverontreiniging). Deze zullen worden geëvalueerd en waar nodig worden nieuwe voorschriften uitgeschreven opdat men kan komen tot een structurele visie. 8. Voorjaar 2008 werden door de Vlaamse Regering besluiten goedgekeurd die VLAREM wijzigen opdat deze rekening houdt met het concept van Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
3
zoneringsplannen. Zoneringsplannen dienen om duidelijk te stellen binnen welke geografische zone het huishoudelijk afvalwater collectief dan wel individueel moet worden aangepakt. Over de meest wenselijke aanpak van huishoudelijk afvalwater in het havengebied is er lang discussie geweest tussen het havenbedrijf en de havengebruikers. De recente wijziging aan VLAREM in het kader van de zoneringsplannen biedt nu de mogelijkheid om deze problematiek uit te klaren aangezien een bepaling in deze nieuwe besluiten stelt dat wanneer een gebied buiten een zoneringsplan valt (hetgeen ons geval is) de regels gelden voor zones waar het huishoudelijk afvalwater individueel dient te worden aangepakt. Aldus kunnen deze nieuwe regels bijdragen tot een verbetering van de waterkwaliteit in het havengebied doordat havengebruikers ondubbelzinnig kunnen gewezen worden op hun plicht hun huishoudelijk afvalwater zelf aan de bron te zuiveren. 9. Omtrent afvoer van bemalingswater is er nog geen duidelijke Vlaamse visie. Momenteel wordt op ambtelijk niveau onderzocht hoe men daarmee best dient om te gaan, zonder dat het Havenbedrijf betrokken is/input kan geven. Nochtans wordt de haven hier bij uitvoering van projecten vaak mee geconfronteerd. 10. Het baggeren, of omwoelen van de onderwaterbodem in het algemeen (bvb. door scheepvaart, schroefbewegingen, versassingen) leidt tot verhoogde lokale concentraties aan zwevende stoffen en mogelijks ook tot verliezen van in de zwaar verontreinigde waterbodem aanwezige polluenten naar de waterkolom. Hoe dit fenomeen het al dan niet behalen van de doelstellingen voor de waterkolom beïnvloeden (chemische toestand, fysico-chemische toestand, ecologische toestand) is onvoldoende geweten. Het belang en de potentieel aanzienlijke gevolgen van de dochterrichtlijn prioritaire gevaarlijke stoffen voor baggeren in havengebied zijn door alle Europese havens onderkend. 11. Het duurzaam, morfologisch beheer van het Schelde estuarium (via o.a. Port of Antwerp Expert Team) dient nog verder bepaald te worden. Het blijft immers een cruciaal gegeven voor het optimaal beheren van de vaargeul en de toegankelijkheid van de haven. Het project “Walsoorden” fungeert hierin als pilootproject en wordt van nabij opgevolgd. Ook op andere locaties wordt geëxperimenteerd met plaatrandstortingen. 12. Preventie, Handhaving en Toezicht Het Vlaams Gewest (Afdeling Milieu-inspectie, LNE) staat in voor het toezicht op het respecteren van de voorwaarden inzake BBT en de emissienormen, zoals opgenomen in de afgeleverde vergunningen. AMI voert controle uit bij bedrijven naar implementatie van VLAREM- vergunnings- en BBT maatregelen. De inspanningen inzake handhaving en controle van milieuvoorschriften t.a.v. de scheepvaart zijn vandaag “beperkt” te noemen. Er zal nagegaan worden hoe op een gepaste wijze invulling kan gegeven worden aan artikel 6 en 7 van de wet dd. 5 mei 1936 ter vaststelling van het statuut der havenkapiteins en aan artikel 14 van het havendecreet dd. 2 maart 1999, voor wat betreft typisch havenspecifieke activiteiten zoals laden en lossen van goederen, het verwerken van scheepsafval enz… Er dient gewaakt te worden over de systematische cumulatieve beoordeling van projecten vooral wanneer die op hetzelfde ogenblik ontwikkeld worden. Dergelijke cumulatieve beoordeling overstijgt dossierbehandeling op individuele basis, vergt een aanpak op planniveau en de inzet van instrumenten die deze cumulatieve impact op planniveau in beeld kunnen brengen. Dit proces wordt gestuurd of moet gestuurd worden door de dienst MER en/of VMM, in hoedanigheid van CIW. 13. Om haar rol in dit verhaal ten volle te kunnen spelen met toegang tot de nodige beleidsinstrumenten (vroegtijdige betrokkenheid bij Vlaams beleid en wetgeving in ontwikkeling, vergunningen, handhaving, etc.) is een goede bestuurlijke inbedding van het Havenbedrijf essentieel. Het Havenbedrijf is reeds betrokken op alle niveaus in het wateroverleg (polder, deelbekken, bekken, CIW). Wat vooralsnog ontbreekt is een goede en systematische betrokkenheid van het Havenbedrijf als waterbeheerder in het kader van het decreet Integraal
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
4
Waterbeheer en als beheerder van de dokinfrastructuur in het kader van het Havendecreet bij de advisering van vergunningen en daarmee samenhangend gericht vooroverleg met de betrokkenen. Immers, bijzondere vergunningsvoorwaarden zijn een zeer geschikt instrument om er op toe te zien dat de directe en diffuse lozingen naar de havendokken zo veel als technisch haalbaar verminderen. Anderzijds dient evenzeer – via een nog verder uit te werken formule van vooroverleg - voorafgaand aan de formele inspraakprocedures - de havengebruikers duidelijkheid te bekomen omtrent de randvoorwaarden die het Havenbedrijf vanuit haar visie op een duurzaam beheer van de haven stelt. Ook de verankering van het Havenbedrijf in de CIW en haar verschillende werkgroepen (al dan niet via MOW) kan beter (momenteel worden we door bepaalde werkgroepvoorzitters geweerd uit bepaalde CIW werkgroepen). Immers, naast de implementatie van de Kaderrichtlijn Water staat de CIW ook in voor het Vlaamse integraal waterbeleid in al haar facetten. Zo staat op het werkplan van de CIW voor 2008 o.a. ook a. een aanpassing aan het uitvoeringsbesluit watertoets, b. een aangepaste gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater, c. een nieuwe code van goede praktijk riolering, d. visievorming rond aanpak van bemalingswater. Deze zaken zijn ook voor de haven relevant maar het Havenbedrijf is niet altijd goed betrokken in de thematische CIW werkgroepen die de aanpassingen aan deze beleids- en wetgevende documenten voorbereiden. 14. Samenwerking met andere havens Doortastend beleid via de inzet van havengerelateerde regelgeving of marktconforme instrumenten (bvb. differentiatie van havengelden) wordt door Havenbedrijven als onhaalbaar beschouwd omwille van het feit dat dergelijk beleid de onderlinge concurrentiepositie ten aanzien van naburige havens zou benadelen. Strategische samenwerking op het gebied van milieu, i.c. waterkwaliteit zou hierin verandering kunnen brengen. Momenteel bestaat echter geen samenwerkingsverband met andere havens omtrent de uitwerking van gezamenlijke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. 15. Er is nood aan het versterken van de bedrijfsinterne milieuzorg met betrekking tot water. Acties
1.
Het Gemeentelijk Havenbedrijf moet de snel evoluerende Europese en Vlaamse wetgeving op de voet volgen, juridische valkuilen in een vroeg stadium detecteren en op pro-actieve wijze betrokken zijn bij besluitvorming van hogerhand.
2.
Aanpak van de primaire verontreinigers, binnen de bevoegdheid van het GHA, met het oog op het verminderen van de lozingen, emissies en verliezen met als doel dat de waterkolom- en waterbodemkwaliteit in de haven er niet op achteruitgaat (in uitvoering van het Vlaamse en Europese beleid inzake de stand still). Eveneens in lijn met het Europees beleid gaat hierbij bijzondere aandacht naar het verminderen van de lozingen van de prioritaire gevaarlijke stoffen.
3. Inventarisatie (gezamenlijk met VMM volgens modaliteiten nog op te stellen samenwerkingsovereenkomst) van de primaire bronnen (emissies) naar het oppervlaktewater (en waterbodem) met aandacht voor de gekende bronnen (mobiele scheepswerven, spoelwater schepen, emissies via laad- en losactiviteiten bulk, etc.) .De private Havengemeenschap en hun vertegenwoordigende organisaties zullen gevraagd worden actief aan deze informatiegaring en verwerking mee te werken. 3.
Het initiëren van acties die zowel het passief (via het verzamelen en ontsluiten van bestaande milieugegevens) als het actief beheer van kennis inzake alle facetten van het integraal waterbeheer kunnen bevorderen (primair via samenwerking, indien nodig eigen campagnes en studies). Er zal ernaar gestreefd worden om het watersysteem van de Antwerpse Haven in
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
5
zijn globaliteit in kaart te brengen, waarbij aandacht zal besteed worden aan volgende aspecten. - Het in kaart brengen van emissies in de haven. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de primaire bronnen van verontreiniging: • emissies van grote puntbronnen die bekend zijn bij VMM; • emissies van kleinere bedrijven die in grote mate bekend zijn bij VMM; • diffuse verontreinigingen (bvb. afvloeiwater van wegen, instroom via grondwaterverontreiniging); • inschatting van naleveringseffecten vanuit onderwaterbodem; • inschatting van verontreiniging als gevolg van calamiteiten; • inschatting van verontreiniging als gevolg van deposities; - Het verder in kaart brengen van bestaande dokwaterkwaliteit. Voortzetten fysico-chemisch meetnet en biologisch meetnet. - Het modelmatig in kaart brengen van de impact van de verschillende emissies op de waterkwaliteit (hiertoe zullen de waterstromen ook kwantitatief in beeld moeten gebracht worden, incl. grondwater-oppervlaktewaterinteracties). Het is evident dat bij dergelijke vorm van informatievergaring en/of kennisopbouw het Havenbedrijf de havengemeenschap zal betrekken en uitnodigen tot samenwerking. . 4. In kaart brengen van het watergebruik om gericht acties te kunnen ondernemen om rationeel watergebruik te kunnen promoten. Er dient onderzocht te worden hoe het Havenbedrijf kan meewerken aan rationeel watergebruik in het havengebied door de havengebruikers. Zo kan ‘grijs water’ (is het effluent van waterzuiveringsinstallaties) gevaloriseerd worden (bvb het effluent van het RWZI Antwerpen-Noord). Aquafin onderzoekt reeds deze mogelijkheid. Het Havenbedrijf moet onderzoeken hoe ze zo’n initiatieven best kan ondersteunen. 5. Opmaken van visie over dokpeilbeheer/waterhuishouding. Eventueel studiewerk zal begeleid worden door een stuurgroep waartoe de havengemeenschap zal worden uitgenodigd. Waar nodig debietafspraken in overeenkomsten verankeren (bvb met beheerder Albertkanaal). O.a. beschrijving huidige situatie en waargenomen tendensen sinds we meten (cf. waterhuishouding), berekenen maximale steekcapaciteit (dit geeft een zicht op de ‘marge’ die er is om verliezen aan toevoer (via bijvoorbeeld Schelde-Rijnverbinding of Albertkanaal) te compenseren door Scheldewater (is afhankelijk van hoogteverschil tussen dokken en Schelde)), beschrijven van de te verwachten tendensen in de toekomst (cf. klimaatsverandering: neerslag, getijde curve; meer trafiek => meer versassingen) met mogelijke impact op dokpeilbeheer) en tenslotte de eigenlijke visievorming. Deze visie zal ook nuttig zijn voor de strategische onderhandelen met Nederland over wateruitwisselingen. 7. Onderzoeken hoe in het havengebied verontreiniging van het oppervlaktewater bij calamiteiten kan verhinderd / beperkt worden. 8. Aanpakken van problematiek huishoudelijk afvalwater in het havengebied conform de beslissingen van het strategisch comité in juni 2008 (zie bijlage 1, 2, en 3). Bedoeling is gezien de opportuniteiten die de vernieuwde beleid- en juridische context bieden, verder te werken naar oplossingen voor deze problematiek (zie ook uitvoering geven aan actie opgenomen in het bekkenbeheerplan). e. Gefaseerd aanleggen kleinschalige waterzuivering op eigen vaartuigen of tank om afvalwater af te voeren, f. Bijhouden gegevens: beheren door VMM aangeleverde gegevens, eigen databank opstarten van gegevens uit bouw- en milieuvergunningsdossiers gehaald. g. (Technische) visie over hoe ons afwateringsstelsel er best uitziet (diameter, verhang, aantal lozingspunten in dokken, buffervoorzieningen, tussenschotten op bij calamiteiten te bufferen, …) + stroomlijnen met andere ‘rioolbeheerders’ in havengebied AMT, Beveren, Zwijndrecht; h. Aftoetsende gesprekken met andere actoren betreffende wegbeheer (en aanhorigheden)
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
6
9. Verkennen hoe best met afvalwater, geproduceerd tijdens een werf, en bemalingswater dient te worden omgegaan. Betere werfopvolging door inzet eigen toezichters onder begeleiding/coördinatie van eigen personeel met diploma van milieucoördinator A en/of B. 10. Relatie prioritaire gevaarlijke stoffen in onderwaterbodems en baggeractiviteit: kennisopbouw. Preferentieel gebeurt dit via het opzetten van een publiek-privaat samenwerkingsverband, in concretisering van de in 2007 afgesloten kaderovereenkomst met de UA. Andere Universiteiten, de Vlaamse overheid en de baggersector zijn bereid om hierin te participeren. 11. Een duurzaam morfologisch beheer van de (Wester)schelde wordt een essentiële voorwaarde voor vrijwaren van nautisch toegankelijkheid van de haven en havenexpansieplannen. Op korte termijn is een structurele inzet van onderzoeksmiddelen in multidisciplinair verband noodzakelijk. Dit zal de vorm aannemen van samenwerking met Vlaamse overheid, universiteiten en private firma’s in de financiering van korte en langere termijn projecten voor kennisopbouw en onderzoekscapaciteit. 11. Verdere studie en voorstellen met het oog op economische, morfologische en ecologische synergieën, o.m. door participatie in Europese projecten (cfr. INTERREG IVB, EU Expert Group rond Estuary Management, TiDE, Invulling kaderovereenkomst inzake O&O tussen UA-GHA-Baggerfirma’s). 12. Controleren en vervolgens reduceren van niet-reglementaire vervuilende activiteiten die niet door andere overheden worden gecontroleerd (cfr. Codex) via audits, havenreglementering, handhaving en verhoogd kaaitoezicht. Met het oog op maximale eenduidigheid, coherentie en rechtszekerheid wenst het Havenbedrijf tot heldere afspraken te komen met de andere toezichthoudende en/of regelgevende overheden en zal hiertoe de nodige initiatieven nemen. 15. Naar bedrijfsinterne milieuzorg stellen we volgende acties voor: a. onderzoek naar milieuvriendelijke baggertechnieken en bedrijfsinterne vertaling daarvan ifv modernisering van de baggervloot. (zie 10) b. acties naar zuiveren van eigen afvalwaters (gebouwen en werven) (zie o.a. 8). Targets 2008- 2009
1. Opmaak ontwerp stroomgebiedbeheerplan opvolgen (o.a. GEP-studie en betrokkenheid in CIW werkgroepen) Î Het Stroomgebiedbeheerplan wordt hét waterbeleidsplan dat invulling geeft aan de verplichtingen van de KRLW. Het zal de komende 6 jaar de randvoorwaarden scheppen voor het havengebeuren voor wat betreft waterbeleid. Het zal o.a. bevatten de biologische doelstellingen per waterlichaam (cf. afstemming met lopende GEP studie in opdracht van het Havenbedrijf). Ook afwijkingen ten opzichte van algemeen geldende normen of doelstellingen dienen verantwoord te zijn in het stroomgebiedbeheerplan (bvb een lagere O2 norm in de haven moest dit het gevolg zijn van het ‘nuttig doel’ scheepvaart, meer tijd om bepaalde doelstellingen op het vlak van chemische waterkwaliteit te halen, meer tijd voor het realiseren van bepaalde maatregelen (dit zal bvb nodig zijn voor de Schelde1), etc.). Het is daarom essentieel dat er kritisch op wordt toegezien dat het stroomgebiedbeheerplan geen onoverkomelijke elementen bevat voor de haven. Hierbij is aandacht voor de vergelijkbaarheid met andere Europese havens o.a. betreffende sedimentbeheer. De CIW werkgroep Kaderrichtlijn Water coördineert de opmaak van het stroomgebiedbeheerplan. De coördinator integraal waterbeleid van het Havenbedrijf is lid van deze werkgroep.
1
De nodige maatregelen om de Schelde in een goede toestand te krijgen zijn gekend (zie Sigmaplan, Ontwikkelingsschets 2010, instandhoudingsdoelstellingen). Men weet nu reeds dat men deze maatregelen niet allemaal zal kunnen implementeren tegen 2015. Bijgevolg zal in het stroomgebiedbeheerplan dienen verantwoord te worden waarom dit niet kan. Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
7
2. Aanpak van de primaire verontreinigers, binnen de bevoegdheid van het GHA, met het oog op het verminderen van de lozingen, emissies en verliezen met als doel dat de waterkolom- en waterbodemkwaliteit in de haven er niet op achteruitgaat (in uitvoering van het Vlaamse en Europese beleid inzake de stand still). Eveneens in lijn met het Europees beleid gaat hierbij bijzondere aandacht naar het verminderen van de lozingen van de prioritaire gevaarlijke stoffen. 2.
Ondersteuning bij en/of de vertaling van de conclusies van de BBT studie overslag door het gepaste bestuursniveau, in een set van maatregelen die kunnen getroffen worden Het hiertoe opgerichte begeleidingscomité biedt aan de havengebruikers het forum om tot gedragen voorstellen te komen. Het Havenbedrijf zal – in het kader van een havenoverschrijdende aanpak – tevens nauw overleg plegen met de andere Vlaamse havenbedrijven.
2. De beschikbare kennis en expertise vertalen zodat, via de adviesverlening van het Havenbedrijf op bouw- en milieuvergunningen, kan bijgedragen worden aan de targets van deze thematische milieuvisie. (opm : richtsnoeren voor uitvoeren v/d watertoets bestaan). 3. Er zal ernaar gestreefd worden om het watersysteem van de Antwerpse haven in zijn globaliteit in kaart te brengen. 3. Inventarisatie (gezamenlijk met VMM volgens modaliteiten nog op te stellen samenwerkingsovereenkomst) van de primaire bronnen (emissies) naar het oppervlaktewater (en waterbodem) met aandacht voor de gekende bronnen (mobiele scheepswerven, spoelwater schepen, emissies via laad- en losactiviteiten bulk, etc.) .De private Havengemeenschap en hun vertegenwoordigende organisaties zullen gevraagd worden actief aan deze informatiegaring en -verwerking mee te werken. Ook hier geldt dat de acties die daar gedefinieerd zullen worden op het geëigende bestuursniveau dienen te worden geïmplementeerd. Bij de opmaak van de overeenkomst zal GHA de havengemeenschap actief betrekken. 6. Grondwaterstudie. Momenteel wordt er op ambtelijk niveau volop onderzocht hoe in de toekomst met hemelwater dient te worden omgegaan. Dit heeft repercussies op de geplande herzieningen van het uitvoeringsbesluit watertoets, de herziene code van goede praktijk betreffende de rioleringen en het hemelwaterbesluit. Het is belangrijk dat hierbij voldoende aandacht gaat naar de (unieke) havenspecifieke situatie zodat de implementatie van deze nieuwe wetgevingen ook in havengebied werkbaar is/blijft. Waar mogelijk wordt getracht de (water)adviesbevoegdheid van het havenbedrijf te versterken. Betreffende infiltratie in havengebied is het waarschijnlijk nodig een studie uit te voeren om VMM-AOW – die als enige actor infiltratie nuttig vindt, namelijk om de verzilting van het grondwater tegen te gaan – als cruciale actor mee over de streep te trekken voor wat betreft (al dan niet) infiltratie in havengebied. 8. Aanpakken van problematiek huishoudelijk afvalwater in het havengebied conform de beslissingen van het strategisch comité in juni 2008. Bedoeling is gezien de opportuniteiten die de vernieuwde beleid- en juridische context bieden, verder te werken naar oplossingen voor deze problematiek (zie ook uitvoering geven aan actie opgenomen in het bekkenbeheerplan). a. Communiceren naar de bedrijven (en koepelorganisaties) over nieuwe (en bestaande) wetgeving-verplichtingen, wijzen op plichten/handhaving, ondersteunen waar gewenst. b. Gefaseerd aanleggen kleinschalige waterzuivering aan eigen dienstgebouwen: bestek en opvolgen uitvoering. c. GHA, inclusief HKD, zal met de vergunningverlenende overheden contact opnemen teneinde alle invalshoeken te dekken. d. Nagaan of de door het Havenbedrijf in haar adviezen opgelegde voorwaarden in het kader van bouwvergunnings-, bouwtoelatings- en milieuvergunningen nog in overeenstemming zijn met het Vlaamse, Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
8
Europese en Havenbeleid en aanpassen waar nodig. Met het oog op maximale eenduidigheid, coherentie en rechtszekerheid wenst het Havenbedrijf tot heldere afspraken te komen met de andere vergunningverlenende overheden en zal hiertoe de nodige initiatieven nemen. e. Nagaan of de door het Havenbedrijf opgelegde voorwaarden via de algemene concessievoorwaarden nog in overeenstemming zijn met het Vlaamse, Europese en Havenbeleid en waar nodig voorstellen van aanpassingen formuleren in overleg met PATR. De havengemeenschap zal via de geëigende kanalen een aanpassing van de algemene concessievoorwaarden mee kritisch bewaken. f. Waterhuishoudingstudie zone logistiek park schijn en omgeving: bestek en opvolgen studie: Î Voor nieuwe gebieden is het aangewezen van meet af aan te verkennen welke de optimale aanpak is voor huishoudelijk afvalwater en regenwater (bufferen, infiltreren,…) en dit opdat, binnen de randvoorwaarden van de (nieuwe) wetgeving, de nieuwe site zo ruimte- en kostenefficiënt mogelijk kan worden ingericht. Conform het standpunt van het Strategisch Comité (zie discussie over huishoudelijk afvalwater in juni ’08) zal het havenbedrijf hiertoe initiatief nemen. Hierbij zal ook gekeken worden naar de toekomstige gewenste afwatering van het ruimere gebied tussen A12 en kanaaldok (al dan niet Rode Weel behouden etc.). Dit gebeurt in samenwerking met INFR/DI. 9. Onderzoek op welke wijze (vanuit technische haalbaarheid, kosteneffectiviteit) best met bemalingswater kan worden omgegaan en onze havenspecifieke visie bezorgen aan het geëigende bestuursniveau zijnde de werkgroepen van de CIW die werk maken van een Vlaamse visie hieromtrent zodat deze wordt meegenomen er geen onaangepaste regelgeving/beleid tot stand komt. 10. Relatie prioritaire gevaarlijke stoffen in onderwaterbodems en baggeractiviteit: kennisopbouw. Preferentieel gebeurt dit via het opzetten van een publiek-privaat samenwerkingsverband, in concretisering van de in 2007 afgesloten kaderovereenkomst met de UA. Andere Universiteiten, de Vlaamse overheid en de baggersector zijn bereid om hierin te participeren. O.a. via het nagaan aan de hand van de lopende GEP studie of er tekenen zijn van acute toxiciteit van de onderwaterbodem op het aquatische leven 11. Participatie TiDE project. Europese projecten kunnen een hefboom zijn voor het sneller realiseren van bepaalde acties (bvb bufferen grote kreek/kuifeend dankzij NEW!Delta project). Het TiDE project beoogt een faciliterend kader te vormen voor acties in het domein van het morfologische beheer van estuaria zoals de Westerschelde. Kennisopbouw hieromtrent is nuttig gezien de herhaaldelijke Scheldeverdiepingen en de eraan gekoppelde MER’s en passende beoordelingen. 13. Afsluiten van een samenwerkingsovereenkomst met de VMM betreffende integraal waterbeheer. Bedoeling van deze samenwerkingsovereenkomst is dat beide partijen zich principieel engageren tot een vlotte samenwerking en aldus het havenbedrijf beter bestuurlijk ingebed wordt. Dit concretiseren we aan de hand van voornamelijk twee aspecten. Enerzijds betreffende het afstemmen van meetcampagnes, het uitwisselen van meetgegevens en het opstellen van een jaarlijks analyse rapport van de waterkwaliteit. Anderzijds via gerichte, projectmatige kennisopbouw, bijvoorbeeld ten behoeve van een emissie inventaris, het vrijzetten van prioritaire gevaarlijke stoffen via het omwoelen van de waterbodem, etc. 14. Opvolgen Paralia phase IV. Paralia is een samenwerking waar bijna alle NWEP havens in zijn vertegenwoordigd. Na voornamelijk over de toepassing van de Vogel- en Habitatrichtlijn in havengebieden te hebben gewerkt, zal paralia phase IV ook aandacht hebben voor de toepassing van de Kaderrichtlijn Water in de verschillende havens. Aldus biedt het een platform voor samenwerking met de andere havens.
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
9
15. Verkennen milieuvriendelijkheid van baggertechnieken (minder omwoeling van de onderwaterbodem, minder zwevende stof) met het oog op aanbevlingen voor het beheer en hernieuwen van de baggervloot (cf. risicobeheersing).
Thematische Milieuvisie Integraal waterbeleid / versie werkgroep 07/10/08
10
Thematische Milieuvisie Natuur Het havengebied Antwerpen is omgeven door en overlapt met speciale beschermingszones in het kader van de Europese Vogel -en Habitatrichtlijn. Dit creëert de verplichting om de havenplannen in te passen in een ruimer beleidskader waarin cohabitatie van haven(ontwikkeling) en natuur, conform deze Europese regelgeving het streefdoel wordt. Uitgaande van een onderbouwde analyse van wat nodig is om de ecologische integriteit van deze speciale beschermingszones ook op lange termijn te garanderen werd aldus de milieudraagkracht van deze beschermde gebieden gekwantificeerd en ruimtelijk vertaald in de Achtergrondnota Natuur zodat vervolgens de beschikbare milieugebruiksruimte voor mogelijke havenontwikkeling ten aanzien van de natuur in beeld kon worden gebracht op het niveau van de plan MER. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zal nu een proactieve en gebiedsgerichte strategie volgen door conform het kader uitgewerkt in deze Achtergrondnota Natuur de realisatie van hoogwaardige natuurkerngebieden rond de haven aan te pakken evenals de realisatie van een netwerk van Ecologische Infrastructuur verder te zetten. Naast het feit dat hierdoor tevens lange termijngaranties kunnen geboden worden aan de havenontwikkeling is er ook het belangrijk micro- economisch voordeel dat individuele bedrijven ontheven geraken van verplichtingen inzake natuurbehoud en bescherming. Tot slot creëert dergelijke aanpak van de verplichtingen een schaaleffect waardoor de ruimte-impact van de natuurverplichtingen (zuinig ruimtegebruik) onder controle blijft en finaal meer ruimte voor de haveneconomie overblijft.
Stand van Zaken Knelpunten Kansen
A. In het kader van de door de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf goedgekeurde “geactualiseerde principes van het Strategisch Plan voor de Linkeroever” werden de principiële krachtlijnen vastgelegd voor een duurzame cohabitatie tussen haven- en natuurontwikkeling (zie principe 14,24)1. De consequente vertaling van deze principes en vervolgens de uitvoering van de op basis hiervan uitgewerkte natuurvisie, in het kader van Achtergrondnota Natuur (zowel binnen als buiten het havengebied), moet in principe – althans volgende bevindingen van het deelrapport Natuur van het plan MER – net volstaan om de toekomstige havenplannen binnen het toekomstig afgebakend havengebied, conform scenario B1 van het plan MER, op het vlak van de bestaande natuurverplichtingen af te dekken. Een snelle uitvoering van de principes wordt evenwel gehinderd door het feit dat het vrijmaken van de natuurkerngebieden veel tijd in beslag neemt en op maatschappelijk (landbouw) verzet stuit. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde economische projecten slechts met vertraging kunnen opstarten. Een overzicht van de gerealiseerde gebieden en de nog te realiseren gebieden in het kader van Achtergrondnota Natuur en de Plan MER wordt weergegeven in tabel 2 bijlage 2. Tot op heden is er een totaal van ca 630ha ingericht voor natuur tegenover een totaal ca 1244 ha te realiseren (variant B1 plan MER). Na goedkeuring van het Afbakenings-GRUP dient bijgevolg, nog ca 615ha natuurgebied ingericht te worden. B. De Achtergrondnota Natuur, die de streefdoelstellingen heeft vastgesteld inzake natuurontwikkeling bevestigt eveneens de oppervlaktedoelstelling inzake realisatie van 5% ecologische infrastructuur2. In het teken van de
1
Principe 14: “Om de inpasbaarheid van toekomstige plannen en projecten in het gebied en de cohabitatie ervan met het krachtens de VRL-HRL beschermde ecosystemen als kader voor alle andere plannen en en/of projectbeslissingen in het LSO gebied een natuurrichtplan (…).worden opgesteld en na vaststelling door het Vlaams Gewest in uitvoering gesteld. Hierdoor wordt zowel in kwantiteit als in kwaliteit voldoende oppervlakte aan habitats en leefgebieden voor de beschermde vogelsooren continu verzekerd… De Achtergrondnota Natuur geeft een ruimtelijke vertaling aan de omvang en de aard van de biotopen die volgens de instandhoudingsdoelstellingen noodzakelijk zijn…..”, Principe 24: Bij voorrang op nieuwe plannen of projecten… wordt de Achtergrondnota Natuur in uitvoering gesteld. Zie ook principe 16, 23, 25. 2 Achtergrondnota Natuur, maart 2006 – p. 3.31
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
1
cohabitatie “haven-natuur” en het charter met vzw Natuurpunt heeft de Raad van Bestuur zich reeds geëngageerd tot de streefdoelstelling van 5% van de globale oppervlakte van het Zeehavengebied te realiseren als ecologische infrastructuur. Sinds de ondertekening van dit charter werkt het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen gestaag verder aan de uitbouw van het netwerk van ecologische infrastructuur. Verschillende ecologische infrastructuurprojecten werden gerealiseerd of worden op korte termijn gepland (zie tabel 1 in bijlage1). In het kader van het Afbakenings-GRUP voor het Zeehavengebied zullen enkele zones als “gebieden voor permanent ecologische infrastructuur” of “gebieden met ecologische infrastructuur als medegebruik” worden bestemd. In de veronderstelling dat de planMERvoorstellen worden vertaald in het Afbakenings-GRUP zal de realisatie van 2,7% ecologische infrastructuur binnen het bestaand havengebied (LO + RO) gegarandeerd zijn. Dat houdt in dat - indien bovengestelde streefdoelstelling wordt gehandhaafd - bovenop deze zones binnen het bestaand havengebied nog 2,3% ecologische infrastructuur zal moeten gerealiseerd worden via tijdelijke ecologische infrastructuur of ecologische infrastructuur langs overige infrastructuren. C. Bij de lokale bevolking en overheid ontbreekt vaak het maatschappelijk draagvlak voor natuurontwikkeling. Een lichte trendbreuk tekent zich evenwel af in het linker-Scheldeoevergebied waar de lokale overheid (Beveren) beeldkwaliteitplannen voor de deelgemeente Kallo en de gehuchten Prosperpolder en Ouden Doel opstelt die de integratie met de nieuwe natuurinvulling nastreven. Bij de opmaak van het inrichtingsplan Prosperpolder Zuid en het Rietveld Kallo werd reeds integraal afstemming met de gemeentelijke visie voor Prosperpolderdorp en Kallo bewerkstelligd. D. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen probeert waar mogelijk waardevolle landschapselementen, relicten en ankerplaatsen die zich in de geplande natuurontwikkelingsgebieden bevinden te integreren binnen de natuurontwikkelingsplannen voor de natuurkerngebieden. E. Hoewel de landbouwgemeenschap ook zonder havenplannen zou geconfronteerd worden met ruimte-inname (in functie van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen) en de overheid allerlei middelen inzet om de betrokken grondgebruikers te compenseren in ruilgrond en met diverse premies, blijft de landbouwgemeenschap de uitvoering van de natuurplannen zwaar bekritiseren. F. De huidige soortenbeschermingsregelgeving (zorg-, compensatie -en standstill verplichting) is sterk gefocust op de individuele vindplaats van individuele soorten. In een hyperdynamisch milieu als het havengebied, met bovendien tal van pionierhabitats waar soorten voorkomen die in Vlaanderen quasi uitgestorven zijn, is dergelijk beleid moeilijk werkbaar en zelfs contraproductief. Het GHA pleit dan ook voor een biotoopgericht soortenbeschermingsbeleid op gebiedsniveau, waarbij het havengebied als zodanig als één vindplaats geldt binnen een Vlaamse context. Een aangepaste regelgeving die dergelijke gebiedsgerichte aanpak nastreeft is in voorbereiding op Vlaams niveau. Het ontwerp van besluit voorziet de mogelijkheid tot het opstellen van een soortenbeschermings-programma op het niveau van het havengebied, met kwantiteits- en kwaliteitsdoelstellingen op dit niveau. Een goedgekeurd soortenbeschermingsprogramma zal ruimere ontheffingsmogelijkheden bieden op niveau van het verwijderen van individuele specimen. Onderdelen van dit soortenbeschermings-programma die betrekking hebben op bijlage IV soorten van de Habitatrichtlijn (rugstreeppad, vleermuizen) zullen consequent met de Europese regelgeving door de lidstaat worden overgemaakt aan de Europese instanties. Uit het definitief besluit moet blijken in welke mate de huidige soortenbeschermingsregelgeving voldoende aangepast is en beter werkbaar wordt voor de havengemeenschap. G. Met iets minder vertraging (vergeleken met de receptie van de VRL-HRL)
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
2
wordt de havengemeenschap geconfronteerd met de gevolgen van de KRLW. Specifiek inzake fauna is uiteraard het toenemend belang van de problematiek van de vismigratie en de rol van de dokkencomplexen hierin. Wanneer niet tijdig met deze uitdaging wordt omgegaan riskeert de Havengemeenschap op een later tijdstip geconfronteerd te worden met bepaalde Vlaamse en Europese verplichtingen die moeilijk in te passen zijn eenmaal de infrastructuur gerealiseerd is. Deze verplichtingen hebben zowel betrekking op het voorkomen van enkele bijlage II soorten van de HRL als modderkruiper, als op het voorzien van voldoende mogelijkheden voor de migratie van paling. Vandaag heeft het Havenbedrijf reeds geïnvesteerd in een vispaaiplaats ter hoogte van het kanaaldok. Nieuwe uitdagingen stellen zich op zowel linker- als rechteroever, zijnde het vervangen van bestaande pompgemalen (bv. pompgemaal Watermolen), het plaatsen van visvriendelijke pompgemalen (bv. pompgemaal Rode Weel) en het aanleggen van visvriendelijke waterwegen (bv afwatering naar Verrebroekdok). H. Vanuit het oogpunt van “Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap” kondigen zich kansen aan om de ecologische voetdruk van de haven te vertalen in acties die de biodiversiteit op hoger schaalniveau kunnen versterken. Acties
A. Ten einde een duurzame cohabitatie tussen haven- en natuurontwikkeling (in het kader van Achtergrondnota Natuur) tot stand te brengen: o de verdere ontwikkeling van de natuurkerngebieden rond het havengebied (Natuurkerngebied Grote Geule, Noordelijke natuurkerngebieden op LO en Opstalvalleigebied op RO) door financiering van inrichtingsplannen en realisatie zodat de tijdschema’s voor havenontwikkeling niet in het gedrang komen. o het verder exploreren van de mogelijkheden om bepaalde natuurwaarden binnen het havengebied te verplaatsen naar zones buiten of in de bufferranden van het havengebied zodat de economische ontwikkeling kan verder gaan. B. De verdere uitbouw van het netwerk van Ecologische Infrastructuur bewerkstelligen: o het verder realiseren van een jaarlijks investeringsprogramma “ecologische infrastructuurprojecten (stapstenen, corridors, kernen)” met accent op de publieke zones onder beheer van het Havenbedrijf die niet voor privatief gebruik zijn bestemd en inpasbaar zijn in de toekomstig uit te bouwen zones voor permanente ecologische infrastructuur o het onderhoud van het openbaar domein nog beter afstemmen op ecologisch verantwoord maai- of graasbeheer, met specifieke aandacht voor de zones waar reeds ecologische infrastructuur gerealiseerd werd o het realiseren van ecologische infrastructuur bij de uitwerking van inrichtingsplannen voor nieuw te realiseren havenontwikkelingszones (bvb. Logistiek park Schijns) bij voorkeur in integratie met andere beleidsdoelstellingen (aandacht voor landschapsrelicten, integraal waterbeheer) o Zoeken naar incentives om private grondgebruikers binnen het havengebied aan te moedigen om op vrijwillige basis elementen van het netwerk E.I. willen realiseren op hun (concessie). o Overleg plegen met andere gebieds- en infrastructuurbeheerders (MGLSO, AMT, Infrabel) om GHA als beheerder van het netwerk E.I. in het Havengebied te erkennen (uitvoering van geactualiseerde principes van het Strategisch Plan LSO). o het
samenwerken
met
Stad
Antwerpen
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
in
de
realisatie
van
3
gezamenlijke E.I. projecten (in uitvoering van het Bestuursakkoord) in het havengebied op Rechteroever. C. Het maatschappelijk draagvlak voor natuurontwikkeling vergroten door: o nauwer samen te werken met Beveren, Zwijndrecht, Antwerpen (Zandvliet en Berendrecht) en Stabroek om een betere inpasbaarheid van de natuurprojecten binnen de lokale leefomgeving te bereiken zodat de meerwaarde voor de lokale bevolking op hun grondgebied door actieve beleving wordt vergroot o het inrichtingsplan voor Doelpolder Midden met het beeldkwaliteitsplan voor het gehucht Ouden Doel van de gemeente Beveren op elkaar af te stemmen D. Ten einde waardevolle landschapselementen, relicten en ankerpunten te integreren binnen natuurontwikkeling: o samen met archeologische overheidsdiensten (zoals Dienst Cultureel Erfgoed van de provincie Antwerpen) bepalen welke waardevolle landschapselementen aanwezig zijn en kunnen geïntegreerd worden binnen natuurkerngebieden en/of ecologische infrastructuur. Voorbeeld van een project is de herwaardering van de fortengordel langsheen de Schijns in samenwerking met het project “Staats-Spaanse linies” (nog verder te onderzoeken). F. De soortenbeschermingsregelgeving werkbaar maken voor het GHA door: o Uitgaande van het reeds aangeleverde UA-onderzoek, en getoetst aan een second opinion van externe experten wordt het relatief belang van de in het havengebied voorkomende fauna en flora ten aanzien van de Vlaamse context, vastgesteld om op deze wijze de kwaliteitsdoelstellingen voor het netwerk E.I. vast te stellen. Dit onderzoek moet enerzijds meer duidelijkheid geven welk ambitieniveau kan worden aanvaard bij het vaststellen van een havengebiedsgericht beleid inzake soortenbescherming. Anderzijds moet dit gegeven toelaten een objectief beoordelingskader te creëren voor tijdelijke natuur (lopend onderzoek). o het juridisch verkennen van de mogelijkheden om binnen de bestaande regelgeving een gebiedsgericht beleid inzake soortenbescherming uit te bouwen (lopend onderzoek) G. Anticiperen op de Vlaamse en Europese verplichtingen aangaande vismigratie door: o te bewaken dat binnen werkgroepen rond waterhuishouding (bv. Logistiek Park Schijns, afwatering naar Verrebroekdok) de nodige aandacht naar visvriendelijke pompgemalen en waterwegen gaat H. De mogelijkheid verkennen om op andere plaatsen biodiversiteitsacties te ondersteunen, als onderdeel van een politiek van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap of verhoging van de maatschappelijke betrokkenheid. Targets 2008 - 2009
A. Ten einde een duurzame cohabitatie tussen haven- en natuurontwikkeling (in het kader van Achtergrondnota Natuur) tot stand te brengen: o Opmaak studiebestekken, opvolgen en coördineren van studies, vergunningen + bijhorend overleg met interne en externe actoren, ter voorbereiding van de latere uitvoering na de vaststelling van het GRUP Zeehavengebied voor de gebieden:
Prosperpolder – Zuid: inrichtingsstudie, ontheffingsdossier, waterhuishouding, integratie met beeldkwaliteitsplan gehucht Prosperpolder, opmaak bouwvergunning Grote Geule: grondwatermodelleringsonderzoek Doelpolder Noord/Midden: voorbereiding engineeringstudies
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
4
m.b.t. de bouw in/uitlaatconstructie en bestek lanceren m.b.t. inrichting samen met W&Z Î De natuurinrichting van deze gebieden is noodzakelijk in het kader van het behalen van een gunstige staat van instandhouding en bijgevolg harde randvoorwaarde voor toekomstige havenontwikkelingsprojecten, met name Verrebroekdok Fase III en uitbreiding containerterminalcapaciteit. Het effectief tot uitvoering brengen van deze projecten veronderstelt een intensieve voorbereiding en coördinatie. Inzake Prosperpolder Zuid voorziet het bestek de oplevering van een inrichtingsplan en een ontheffingsdossier dat toelaat om begin 2009 een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning in te dienen bij de Gewestelijke overheid. Inzake het grondwatermodelleringsonderzoek “Grote Geule” wordt pas in 2009 resultaat verwacht. Het onderzoek moet toelaten uitsluitsel te geven over de exacte locatie van de stuwen met het oog op een verhoogd peil op de Grote Geule, compatibel met enerzijds de ecologische doelstellingen van dit te ontwikkelen natuurkerngebied, en anderzijds met de landbouwactiviteiten buiten het projectgebied Inzake Doelpolder Noord/Midden zal het in 2008 uitgevoerde onderzoek van het Waterbouwkundig Laboratorium uitsluitsel geven over de precieze locatie en omvang van de in/uitlaatconstructie om van het gebied een Gecontroleerd Gedempt Getijgebied te maken, conform de doestellingen zoals verwoord in Achtergrondnota Natuur en het geactualiseerd Sigmaplan. Een stuurgroep onder leiding van nv W&Z wordt opgericht die het bestek voor de bouw van een in/laatuitconstructie voorbereidt. Parallel hiermee wordt ook het bestek voor de opmaak van een inrichtingsplan voor het gebied voorbereid, rekening houdend met de veiligheidsvereisten voorgeschreven door nv W& Z. Wat de taakverdeling, de uitvoering en de financiering betreft zal tussen het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en nv Waterwegen & Zeekanaal een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten. B. Ten einde de 5% streefdoelstelling te behalen:3 o De realisatie van een Zwartkopmeeuwenbroedplaats in de verkeerslus A12/R2
Î In kader van het combinatievoorstel Strategisch plan Rechteroever wordt uitvoering gegeven aan de realisatie van onderhavig project. Met de realisatie van dit project voldoet het Havenbedrijf aan de verplichting om voor de zwartkopmeeuw (een Bijlage I soort van de VRL) broedgelegenheid te bieden in vervanging van huidige locaties die op termijn zullen moeten plaatsmaken voor havenontwikkeling.
o Afronden UA onderzoek Doelstellingen Ecologische Infrastructuur en vervolgens toetsen aan een second opinion van externe experten (2 weken). o Afstemming Ecologische infrastructuurvoorstellen met plan-MERvoorstellen voor netwerk E.I. en vertaling in GRUP voor de afbakening van het zeehavengebied. E. In samenspraak met VLM bijkomende initiatieven nemen om de bedrijfsverplaatsing van landbouwers en grondruiloperaties te bespoedigen.
3
De Werkgroep “Antwerpse Haven Natuurlijker” vormt het forum waarin de Havengemeenschap in de brede zin van het woord geïnformeerd wordt en overleg wordt gepleegd om tot een economisch aanvaardbare implementatie van de 5% streefdoelstelling (zie de Beslissing van de Raad van Bestuur van 10 juli 2002, art.2) te komen.
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
5
F. Met betrekking tot de soortenbeschermingsregelgeving: o Afronden juridisch onderzoek (LDR Advocaten – UG) inzake regelgeving “soortenbescherming en tijdelijke natuur”. o Opmaak ontwerp convenant met ANB in het kader van de opmaak van een soortenbeschermingsprogramma voor het havengebied, conform hoger vermelde E.I. doelstellingen. o Kritisch opvolgen van definitieve besluitvorming “soortenbescherming” G. Anticiperen op de Vlaamse en Europese verplichtingen aangaande vismigratie: o Integratie van vismigratie- en paaiplaatsvoorzieningen in de infrastructuurprojecten die later ter beoordeling zullen voorgelegd worden, in het bijzonder de integratie binnen het project Verrebroekdok fase III
Thematische Milieuvisie Natuur – versie Technische werkgroep 07/10/08
6
Thematische Milieuvisie Veiligheid Het Antwerps havengebied is één van ’s werelds grootste Seveso-gebieden. Een belangrijk deel van de economische toegevoegde waarde in de regio wordt gecreëerd in sectoren die omgaan met gevaarlijke stoffen. Dit gaat gepaard met een industriële risico’s en een beleid gericht op de beheersing van deze risico’s. Industriële risico’s vormen op zich geen tastbare milieu-overlast tenzij er een incident gebeurt. “In tempore non suspecto” is de veiligheidsperceptie daarom een belangrijke factor in het maatschappelijk draagvlak van de haven. Het Havenbedrijf zal daarbij niet in de plaats treden van bestaande overheden en/of bedrijven die een taak hebben in het veiligheidsbeleid, maar moet wél onderzoeken waar hiaten blijven in het veiligheidsbeleid, of zij het geëigende bestuursniveau is waarop aanvullend beleid wenselijk is en welke maatregelen aangewezen zijn ten behoeve van een Veilige Haven. Een aanvullend veiligheidsbeleid voor het havengebied richt zich daarbij vooral op de sectoren waar complementair beleid aan dat van andere actoren noodzakelijk is: opslag1 en overslag van gevaarlijke goederen, transport (havenintern én ontsluiting naar hinterland), dienstverlening (fumigatie en andere diensten waarbij gevaarlijke stoffen worden gebruikt) en intern leefmilieu binnen het havenbedrijf. De finaliteit van een veiligheidsbeleid door het Havenbedrijf is er op gericht het totale risico gegenereerd door het Antwerps havengebied te reduceren, de veiligheidsperceptie te vergroten en de ontwikkelingsmogelijkheden van Seveso-activiteiten in het gebied te vrijwaren. Aldus ziet het Havenbedrijf in haar rol als gebiedsbeheerder voor zichzelf de taak weggelegd om ten aanzien van andere overheden de beschikbare veiligheidsruimte van de Haven te bewaken en niet te laten inperken, bijvoorbeeld door onoordeelkundige inplanting van activiteiten in de rand van het Havengebied. Stand van zaken Knelpunten
A. De verplichting inzake omgevingsveiligheidsrapportage (OVR) zijn van toepassing op alle inrichtingen waarvoor: 1° in overeenstemming met artikel 12 van het Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 (gewijzigd in 2003 - Seveso II) een veiligheidsrapport moet worden opgesteld of, in overeenstemming met artikel 13 van het Samenwerkingsakkoord het veiligheidsrapport opnieuw moet worden beoordeeld als gevolg van een wijziging van de inrichting; en 2° in overeenstemming met het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning een aanvraag of wijziging van de milieuvergunning moet worden ingediend. Het havengebied Antwerpen is een concentratiegebied van installaties die aan de Sevesoverplichtingen onderhevig zijn. B. Artikel 12 van de Seveso II richtlijn legt de Lid-Staten op om de aanwezigheid van Seveso-inrichtingen en de daarmee gepaard gaande mogelijke veiligheidsproblematiek te integreren in de andere takken van hun beleid, zoals ondermeer het beleid inzake Ruimtelijke Ordening. In het kader van de Seveso-richtlijn omvat “veiligheidsproblematiek zowel het aspect “veiligheid” als “milieu”. De integratieverplichting is in België omgezet in artikel 24 van het Seveso-samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 (gewijzigd in 2003) waarbij, gelet op de bevoegdheidsverdeling deze taakstelling toekomt aan de Gewesten. 1. Via het decreet houdende algemene bepalingen inzake Milieubeleid (DABM)2 enerzijds en het Decreet houdende organisatie van de Ruimtelijke Ordening3 geeft het Vlaams Gewest invullingen aan die verplichtingen. In de procedure tot het opmaken van bepaalde RUPs wordt
1
Vlarem 48.1/2/3 tracht afbakening te bepalen, maar bevoegdheidsdiscussies worden gevoerd tussen Havenkapiteinsdienst en Vlaams Gewest in overleg met de bevoegde instanties en de havengemeenschap. 2 Hoofdstuk IV van Titel IV 3 Art. 10 t.e.m. 18 van het decreet van 21/11/2003 houdende wijziging van het decreet van 18/5/199 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening.
Thematische visie veiligheid - versie Technische werkgroep 07/10/08
1
een rapporteringsprocedure ingevoerd waarbij een erkend VR-deskundige in een RVR de risico’s beoordeelt, op basis waarvan het RVR conclusies formuleert, onder de vorm van aanbevelingen, o.m. inzake de verenigbaarheid van de voorziene stedenbouwkundige voorschriften en dit o.a. in het licht van de vereiste van de voldoende afstand op lange termijn tussen Sevesoinrichtingen en bepaalde aandachtsgebieden (woongebieden, kwetsbare natuurgebieden, ...) Het Samenwerkingsakkoord is evenwel niet van toepassing op volgende havengerelateerde processen waar gevaarlijke stoffen mee gemoeid zijn. 2. het laden en lossen en de tijdelijke opslag van gevaarlijke goederen (zie voetnoot 1) 3. het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen het havengebied over de weg, per spoor, over de binnenwateren alsook het vervoer via pijpleidingen 4. Specifiek voor het havengebied Antwerpen is het relevant te vermelden dat de veiligheidsproblematiek verbonden aan de aanwezigheid van een kerncentrale binnen het havengebied op linker – Scheldeoever evenzeer buiten het toepassinggebied van het Samenwerkingsakkoord valt. 5. het maritiem vervoer 6. het vrijkomen van gevaarlijke gassen (methylbromide, e.d.m.) bij fumigatie of bij het openen van slecht ontgaste importcontainers C. Met betrekking tot A dient vermeld dat betrokkenheid van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen bij de opmaak en advisering van particuliere veiligheidsrapporteringen van industriële installaties (OVR) niet systematisch gegarandeerd is. Het GHA vervult hierin geen officiële rol. Voor de verschillende vergunningverlenende overheden op LO en RO worden soms verschillende voorwaarden opgelegd voor gelijkaardige activiteiten. D. Met betrekking tot B.1. heeft haar nauwe betrokkenheid bij het Strategisch Planproces ertoe geleid dat het Havenbedrijf een zekere opvolging van de procedure tot opmaak van een Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) wist te garanderen. Deze inhoudelijke betrokkenheid was evenwel veel minder gegarandeerd bij de opmaak van RVR ’s voor planprocessen in de omgeving van het Havengebied. E. Rol HKD. a. Met betrekking tot het laden en lossen en de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen (B.2.) heeft de Havenkapiteinsdienst een belangrijke toezichthoudende functie in het doen naleven van de reglementering inzake de op en overslag van IMDG-goederen. Terzake worden door HKD ook richtlijnen uitgevaardigd aan de havengebruikers. Ook verstrekt HKD adviezen in het kader van bouw en milieuvergunningen met het oog op het voorzien van uitrustingen die de gevolgen van calamiteiten moeten inperken Cfr. Vlarem 48.1.
Thematische visie veiligheid - versie Technische werkgroep 07/10/08
2
b. Met betrekking tot B.5. ordent en legt HKD voorwaarden op aan het scheepvaartverkeer om veiligheidsrisico’s met schepen met gevaarlijke ladingen te vermijden. De Havenkapiteinsdienst speelt aldus een cruciale rol in het beheersen van veiligheidsrisico’s verbonden aan het maritiem transport c.
Met betrekking tot de onder B.6 vermelde problematiek heeft HKD een fumigatiereglement uitgewerkt voor de begassing/ ontgassing van exportcontainers.
d. Voor de onder B.3 en B.4 vermelde veiligheidskwesties is er geen structurele betrokkenheid van de HKD noch van enige andere dienst van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen bij het veiligheidsbeleid. e. Wel werd door HKD voor alle bedrijven, gelegen in het havengebied, die gevaarlijke goederen, zoals gedefinieerd in de codex voor gevaarlijke goederen van de haven van Antwerpen, op hun terreinen ontvangen, laten verblijven of waar zee- en/of binnenschepen gemeerd kunnen liggen met gevaarlijke goederen aan boord, de verplichting opgelegd om een intern noodplan op te stellen. In deze noodplannen wordt rekening gehouden met de nabijheid van een kerncentrale. Bedrijven waarop het samenwerkingsakkoord van toepassing is worden hier niet bedoeld. F. Bestuurlijke Inbedding. Het Havenbestuur heeft een vertegenwoordiger van HKD in de Gemeentelijke Veiligheidscel Antwerpen maar dit is niet het geval voor Beveren en Zwijndrecht. Het Havenbestuur is via HKD betrokken bij de opvolging en uitvoering van noodplannen en rampenplannen maar heeft binnen het havengebied geen coördinerende taken. G. Ondanks het bestaan van noodplannen en het door de provincie georganiseerde regelmatig oefenen ervan bestaat de perceptie dat interventiediensten en –procedures niet voldoende zijn aangepast aan het bijzonder karakter van het havengebied, en aan de vooraanstaande rol die de Antwerpse haven in de chemie wil (blijven) spelen kan het maatschappelijk draagvlak voor economische ontwikkelingen in de chemische sector hypothekeren. Inzake communicatie wordt door HKD regelmatig (bij aanpassing reglementering) informatiesessies gelanceerd over de onder B2, B5 (Safe sea Net) en B6 (fumigatiereglement) vermelde aangelegenheden. Een algemeen communicatieplan dat alle veiligheidsaspecten overkoepelt is er evenwel niet.
Acties
C. Naar analogie met de afspraken gemaakt met de Dienst MER worden met de Dienst Veiligheidsrapportage afspraken gemaakt omtrent een structurele informatie aan het GHA bij de Omgevingsveiligheidsrapportage van individuele Seveso-installaties. D. Ten aanzien van RVR zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen er over waken dat de veiligheidsruimte die aan de haven is toebemeten niet wordt ingeperkt door onoordeelkundige inplanting van activiteiten en functies zowel binnen als buiten de haven.
Thematische visie veiligheid - versie Technische werkgroep 07/10/08
3
E. Ontplooiing havenbestuurlijke bevoegdheden inzake veiligheid a. Met het oog op het realiseren van de doelstelling “Veilige Haven” zal het Havenbedrijf evalueren – in samenspraak met andere toezichthoudende overheden – of de rol van HKD inzake toezicht op gevaarlijke stoffen moet worden verbreed tot de rubrieken vermeld onder B.3 en B.4. met inbegrip van een inschatting van de personeelscapaciteit die hiervoor noodzakelijk is en de nood aan extra budgetten ten behoeve van informatiegaring en kennisverwerving inzake gevaarlijke stoffen over en bij de havengebruikers Het Havenbedrijf streeft hierbij maximale uitwisseling van informatie met de betrokken havengebruikers na. b. Ontwikkeling van initiatieven met betrekking tot de inperking van de gevaren verbonden aan ‘slecht ontgaste” importcontainers en sensibiliseringsacties ten aanzien van actoren in de logistieke keten (expediteurs, scheepsagenten) die het gebruik van alternatieve technieken bij het inschepen van overzeese containers bevorderen. F. Bestuurlijke inbedding: a. Opmaak van een overzicht van alle bevoegdheden inzake veiligheid binnen het havengebied, detectie van de mogelijke hiaten en voorstellen tot oplossing uitwerken in samenspraak met de betrokken overheden b. Samenwerking en overleg met overheden om tot een verbetering van de preventie, interventie en rapportering te komen. Hierin de rol van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen als gebiedsbeheerder verder ontwikkelen. c.
Grotere betrokkenheid ontwikkelen bij de opmaak en de uitvoering van noodplannen, inzonderheid met betrekking tot de Kerncentrale.
G. Communicatie en draagvlak d. Opmaak van havengebied
een
veiligheidscommunicatieplan
voor
het
e. Bedrijven sensibiliseren voor havenspecifieke veiligheidskwesties (importcontainers, ISPS, IMDG..) – opmaak van brochures Targets 2008 2009
Opmaak van een kaart van het bestuurlijk landschap inzake “Veiligheid in de Haven” en de (toekomstige) plaats hierin van HKD. Opmaak brochure ten behoeve het veilig omgaan met (slecht ontgaste) importcontainers, in overleg met de dienst IDPB van CEPA. Opstarten inspectie en monitoringsproject importcontainers, in overleg met de dienst IDPB van CEPA. Sensibilisering van logistieke actoren tot maatregelen die leiden tot de afbouw van het gebruik van methylbromide e.d.m. bij transport van overzeese containers. Validatie door HKD van de ingediende interne noodplannen inclusief feedback naar de bedrijven toe.
Thematische visie veiligheid - versie Technische werkgroep 07/10/08
4
Thematische Milieuvisie Hinder (Geluid, Geur, Licht) Hinder door geluid, licht en geur heeft een grote invloed op de leefbaarheid. Uit het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek van de Vlaamse Milieuadministratie blijkt dat mensen geluidshinder als een belangrijke hypotheek op de leefkwaliteit zien en blijkt ook steeds vaker de aanleiding te zijn tot gezondheids- en andere klachten. Lawaai door wegverkeer is daarbij in Vlaanderen de meest gerapporteerde vorm van geluidshinder. Hetzelfde geldt voor geurhinder en lichthinder. In en rond havens wordt die toestand van hinder gecumuleerd met geluid -, geur –en lichthinder afkomstig van de havengerelateerde activiteiten (industrie, energiecentrales, terminals, scheepvaart). In enkele woongebieden in de directe nabijheid van de haven worden de geluidsnormen voor geluid overschreden. Dit houdt in dat de milieugebruiksruimte inzake geluid bij verdere havenontwikkeling beperkt is en dat er zich maatregelen opdringen om zowel de geluidsproductie zelf te beperken als de impact ervan op de leefomgeving te verkleinen. Vanuit haar streven een voortrekkersrol te vervullen inzake het milieubeleid, maar tevens met het oog op het behoud of verbeteren van het maatschappelijk draagvlak voor havenactiviteiten bij de direct omwonenden zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen doelstellingen opleggen en actieplannen ontwikkelen voor het verminderen van de hinder, in eerste instantie afkomstig van haar eigen activiteiten, in tweede instantie voor de havenactiviteiten in het algemeen. Stand van zaken Knelpunten
A. Europees kader. o
De EG-richtlijn (2002/49/EG) van 25 juni 2002 “inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai” verplicht de Lid-Staten om in een eerste fase voor agglomeraties1, spoorwegen (>60.000 treinen/j), wegen (>6 miljoen voertuigen/j) en luchthavens strategische geluidsbelastingskaarten2 op te stellen volgens gemeenschappelijke methodes (voor geluidsindicator en berekening), vervolgens geluidsactieplannen uit te werken voor de meest belaste situaties op basis van limieten die door de lidstaten worden bepaald en tenslotte het publiek voor te lichten. Belangrijk aspect van de richtlijn is vereiste om de in de actieplannen beoogde vermindering van hinder uit te drukken in een vermindering van het aantal mensen dat aan lawaai wordt blootgesteld. Uit bijlage VI van de richtlijn is duidelijk dat bij de opmaak van strategische geluidsbelastingskaarten voor agglomeraties speciaal aandacht wordt besteed aan lawaai van wegverkeer, spoorwegverkeer, luchthavens en industrieterreinen waaronder havens. Voor deze belangrijke bronnen van omgevingslawaai ten aanzien van agglomeraties moeten dus afzonderlijke strategische geluidsbelastingskaarten moeten worden opgemaakt3
o
In tegenstelling tot vele andere richtlijnen bevat de Europese richtlijn inzake omgevingslawaai geen gemeenschappelijk geluidsnormen, ze bevat enkel een gemeenschappelijke methode van geluidseffectbeoordeling en plan van aanpak om tot beheersing en vermindering van het omgevingslawaai te komen.
o
Er is geen Europese regelgeving die naar analogie met de Geluidsproblematiek rechtstreeks betrekking heeft op het in kaart brengen van en/of het beheersen of verminderen van geur
1
2002/49/EG, “art.3 k) agglomeratie: deel van het grondgebied van een lidstaat, als afgebakend door deze Lidstaat, met een bevolking van meer dan 100.000 en een zodanige bevolkingsdichtheid dat de lidstaat het als een stedelijk gebied beschouwt;”.
2
Een strategische geluidsbelastingskaart is een grafische en/of numerieke voorstelling van a/ gegevens over een bestaande of een voorspelde geluidsbelastingssituatie b/ overschrijding van een grenswaarde c/ het geschatte aantal woningen, scholen of ziekenhuizen in een bepaald gebied blootgesteld aan een specifieke waarde van een geluidsbelastingsindicator en d/ het geschatte aantal personen in een bepaald aan geluid blootgesteld gebied 3
Zie 2002/EG, Bijlage IV, punt 1 en punt 8.
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
1
en lichthinder. B. Vlaamse regelgeving. o
De Europese richtlijn inzake omgevingslawaai werd op 22 juli 2005 omgezet in deel 2 van VLAREM II4. Het is de bedoeling van de Vlaamse overheid om voor de steden en gemeenten die onder het begrip agglomeratie in deze richtlijn vallen een softwaremodel te voorzien zodat de berekening van de geluidsbelastingskaarten en de daaruit voortvloeiende data en statistische gegevens op een zo gestandaardiseerd mogelijke manier kan verlopen. De geluidsbelastingskaarten zullen het toetsingsmiddel zijn voor de beoordeling van het geluid van ingedeelde inrichtingen.
o
Nog voor de richtlijn van kracht werd bestonden in Vlaanderen reeds milieukwaliteitsnormen voor geluid. Ze geven aan welk geluidsniveau acceptabel is, en dat naargelang bestemming van het gebied en het tijdstip. Dezelfde waarden zijn tevens als “richtwaarden voor geluid” vastgesteld in het kader van de milieuvergunningswetgeving. Ze vormen voor de vergunningverlenende overheid maatstaven ter beoordeling van het geluid van ingedeelde inrichtingen.
C. Het Vlaams omgevingsbeleid. o
De omzetting van de RL omgevingsgeluid in Vlaams recht is laattijdig gebeurd.
o
De uitvoering loopt vertraging op. Uiterlijk 30 juni 2007 dienden de strategische geluidsbelastingskaarten opgemaakt. Uiterlijk op 18 juli 2008 zou de overheid actieplannen bestemd voor grote agglomeraties en drukke wegen dienen opgesteld te hebben. Momenteel werd het Vlaams Gewest nog steeds aan de methodologie voor de opmaak van Strategische Geluidsbelastingskaarten….
o
Het begrip “agglomeraties” wordt niet correct gehanteerd. Dat heeft tot gevolg dat slechts voor delen van een agglomeratie een geluidsbelastingskaart wordt opgemaakt. Ook havens blijven buiten beeld, hoewel uit de richtlijn duidelijk blijkt dat voor havens strategische geluidsbelastingskaarten moeten worden opgemaakt.5
D. Leefomgevingskwaliteit in en rond het Havengebied. A. Op verscheidene plaatsen in/nabij de LO-Haven (Zwijndrecht,) en de RO-Haven (Berendrecht, Zandvliet) wordt de LA95richtwaarde voor de nachtperiode momenteel overschreden, wat mogelijk hypotheek legt op economische ontwikkeling in de directe nabijheid. Op andere plaatsen is er dan weer een
4
Besluit van de Vlaamse regering inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. 5 Dat voor havens strategische geluidsbelastingskaarten moeten worden opgemaakt is in andere Europee landen een evident gegeven, getuige het in 2005 opgestarte LIFE project NoMEPorts (Noise Management in European Ports)project waarin meerdere havens participeren. Dit project stelt zich tot doel de invloed van omgevingslawaai afkomstig van havenactiviteiten precies in kaart te brengen om vervolgens tot een beheersing van de hinder ervan te komen. Ecoports werd aangeduid als verantwoordelijke voor de verspreiding van de resultaten van dit Life project. De 6 havens die actief participeren in dit project zijn Livorno, Hamburg,Malmo,Amsterdam, Civittavecchia en Valencia. 6 Zie BVR van 26 maart 2004 tot vaststelling van de openbaredienstverplichting opgelegd aan de netbeheerders met betrekking tot de openbare verlichting, inzonderheid art.3, 7°
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
2
overschot aan “geluidsruimte”. B. Ook ter hoogte van de natuurgebieden in de directe nabijheid van de haven (met name de slik en schorgebieden langsheen de rechter-Scheldeoever) is er overschrijding van de geluidsnormen. Er heerst momenteel een gedoogbeleid ten aanzien van deze overschrijdingen. Dit kan evenwel plots een einde nemen, en economische ontwikkeling in de nabijheid hypothekeren. Over de effectieve impact ervan op de natuurwaarden is weinig geweten. Wanneer er geen adequaat geluidsbeleid wordt gevoerd zou de impact van de geluidsproductie het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen. C. Ad hoc worden van omwonenden klachten over geluidsoverlast genoteerd, vnl. ten gevolge van baggeractiviteiten van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen in de omgeving van de Zandvliet- en Berendrechtsluis; t.g.v. containeroverslag aan het Delwaidedok, t.g.v. activiteiten bij ABT, fakkel-emissies van raffinaderijen, motorcross, enz..Ook inzake geurhinder worden op ad hoc basis klachten genoteerd. De geurhinder wordt doorgaans toegeschreven aan particuliere havenactiviteiten. Er is evenwel geen gecentraliseerde klachtenregistratie tot nu toe operationeel. Bij de Stad Antwerpen is er een in ontwikkeling. De private havengemeenschap zal bij deze verkenning worden bevraagd naar hun visie en hun mogelijke rol. D. De klachten kunnen niet steeds met zekerheid worden toegeschreven en soms wordt de overlast te gemakkelijk in de schoenen geschoven van havengerelateerde activiteiten. E. Hinderbeleid binnen het Havengebied. 1. De geluidsproductie van de bedrijven in de haven en de weerslag ervan op de geluidskwaliteit in en rond het havengebied werd in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen een eerste maal in kaart gebracht via een Milieuzoneringsstudie (Iris Consulting 12/2005). Er is evenwel tot op heden geen actualisatie gebeurd, waardoor het kaartmateriaal verouderd geraakt. 2. Vooral de geluidsproductie door het verkeer op de verschillende verkeersaders doorheen en rond het havengebied, zijn dikwijls bepalend voor de hinder voor de woonkernen rond dit gebied. De Milieuzoneringsstudie betrekt evenwel enkel het industrielawaai in de berekening van de beschikbare milieugebruiksruimte. Wil men een accuraat zicht hebben op het aandeel in de geluidsbelasting van de diverse sectoren binnen het havengebied ten aanzien van de woongebieden, dan dient ook het havengerelateerd verkeerslawaai in beschouwing worden genomen. 3. De Milieuzoneringsstudie omvat ook de ontwikkeling van een rekeninstrument dat toelaat de beschikbare geluidsruimte (milieugebruiksruimte) in beeld te brengen die er binnen het havengebied nog aanwezig is en hoe die optimaal te beheren. De gebruiksvriendelijkheid van het MZ instrument kan evenwel worden verbeterd en het gebruik ervan binnen diensten van het Havenbedrijf kan worden verbeterd. 4. De tot hiertoe door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen gevolgde aanpak vertoont belangrijke parallellen met de vanuit de Europese regelgeving opgelegde methodologie voor de
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
3
opmaak van strategische geluidsbelastingskaarten voor havens, Het is evenwel niet geheel duidelijk of – uitgaande van de reeds gevolgde methodiek – de overstap naar de vanuit hogerhand opgelegde aanpak gemakkelijk kan gemaakt worden. 5. Inzake het vermijden van hinder zijn brongerichte maatregelen veruit het meest aangewezen. Tot nu toe heeft het Havenbedrijf geen beleid ontwikkeld om de productie van geluid, aan de bron te beperken. Hetzelfde geldt voor de bestrijding van geur of lichthinder. Onderzocht moet worden of op de geëigende beleidsniveaus extra maatregelen moeten genomen worden. 6. Inzake de vermindering van geluid- of visuele hinder heeft het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen via de aanleg van landschaps- en bufferdijken reeds verschillende initiatieven genomen. 7. Inzake lichthinder heeft OP/EV de verantwoordelijkheid om sensibiliserend op te treden op het vlak van de lichthinder. 6
Acties
A. B. C. D. Leefomgevingskwaliteit in en rond het Havengebied 1. Waar nog keuzemogelijkheden qua inplanting bestaan (brownfiels, greenfields) moet het GHA via haar locatiebeleid en gebruik makend van beschikbare geluidzoneringsinstrumenten en de opgemaakte geluidsbelastingskaarten een actieve rol spelen om de meest lawaaierige bedrijven centraal in te planten, en minder lawaaierige aan de rand te positioneren. Slimme inplanting van bedrijven leidt tot minder kosten om geluidsoverlast te milderen én tot meer netto- ruimte die economisch ontwikkeld kan worden (zie Themavisie Zuinig Ruimtegebruik).. 2. Onzekerheid over de impact van geluidsproductie van diverse havengerelateerde bronnen op natuurgebieden dient door impactonderzoek verminderd. 3. In samenwerking met de lokale overheden wordt een onderzoek gestart naar klachtenbehandeling en –analyse. De private havengemeenschap zal bij deze verkenning worden bevraagd naar hun visie en hun mogelijke rol in het voorkomen en behandelen van klachten.. 4. Om de oorsprong van geluid -en geurhinder te detecteren die via klachten wordt gemeld zal in samenwerking met de lokale overheden een geluidsimmissiemeetnet opbouwen met meetpunten op strategische locaties, zover dit nog niet bestaat.
E. Hinderbeleid 1. 2. 3.
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
4
4. In haar rol als gebiedsbeheerder, en gelet op de reeds opgedane ervaring met de opmaak van een Geluidszoneringsstudie wenst het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen voor het havengebied een geluidsbelastingskaart7 op te maken, uitgaande van de richtlijnen van en in overleg met het Vlaamse Gewest, met aanduiding van de strategisch belangrijke of kritische zones als eerste stap naar de verdere uitwerking van actieplannen ter bestrijding van de geluidshinder. Bestaande gegevens zullen verzameld worden en een onderzoek zal gestart worden naar de verzameling van immissie-gegevens, incl. de regelmatige actualisatie ervan. 5. Bronmaatregelen8 a. In het kader van haar voortrekkersrol zal het Havenbedrijf een brongericht geluidsreductiebeleid voeren door: i. de zo geluidsarm mogelijke uitvoering van operaties in eigen beheer: slepen, baggeren (!), laden en lossen d.m.v. kranen; ii. bij de aanschaf van nieuwe havenwerktuigen (meer) aandacht te besteden aan geluidsarme tuigen. iii. Eigen bouwwerven zo geluidsvriendelijk mogelijk organiseren. iv. Bij de (her)aanleg van weginfrastructuur te kiezen voor ‘stille wegdekken’. b. In het kader van haar rol als gebiedsbeheerder zal het Havenbedrijf – in het overleg voorafgaand aan de indiening van vergunningsaanvragen en de opmaak van MER’s, en via haar adviesrol de aandacht vestigen op het belang van een inzet van de best beschikbare technologieën ter preventie van hinder, waarbij de focus ligt op bedrijven in kritische zones (dicht bij omliggende woon -en natuurgebieden). c. Op basis van de nog op te maken strategische geluidsbelastingskaart voor de haven, in uitvoering van de EU-richtlijn inzake omgevingslawaai (zie E.4) zullen de strategisch belangrijke of kritische zones qua geluidsproductie worden gedetecteerd. In samenwerking met de vergunningverlenende overheden zal worden nagegaan hoe deze kunnen worden gesaneerd opdat terug meer geluidsruimte zou kunnen vrijkomen (actieplan voor reductie geluidshinder). 6. Milderende maatregelen. a. Het Havenbedrijf zal haar beleid om het Havengebied in te bufferen verder zetten in nauwe samenwerking met andere overheden, met daarbij de focus op de nabijgelegen woongebieden en de robuuste natuurkerngebieden in de onmiddellijke nabijheid van het havengebied.
7
Om tot een geluidsbelastingkaart te komen moet, naast een weergave van de huidige geluidsbelasting en een inschatting van de te verwachten geluidsbelasting ook een inschatting worden gemaakt van het aantal woningen, ziekenhuizen.... die in een bepaald gebied zijn blootgesteld aan een bepaalde waarde van geluidsindicator en over hoeveel personen dat gaat. 8 Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen bronmaatregelen (bvb. normering van motoren…), maatregelen bij de overdracht van geluid (schermen) en maatregelen bij de ontvanger (bvb geluidsisolatie).
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
5
i. Met het oog op zuinig ruimtegebruik zal bij het afschermen van geluidshinder door wegverkeer voorrang gegeven worden aan geluidsschermen in combinatie met natuurlijk groen boven het scherm9, zo dicht mogelijk bij de geluidsbron. ii. Waar gekozen wordt voor landschapsdijken, dan gebeurt dit steeds met aandacht van voor het creëren van landschapsecologische meerwaarde en de bestrijding van andere hinder (visueel). iii. Ook door een oordeelkundige positionering en ontwerp van gebouwen en magazijnen aan de randen van het havengebied kan de impact van havenlawaai worden verminderd. b. Met het oog op het verminderen van de lichthinder zal het Havenbedrijf – indien de lokale overheden hier acties wensen te ondernemen – werk maken van een lichtpollutieplan.
Targets 2008 2010
D.1.Inzet van de bestaande Milieuzoneringstool bij dossierbeoordeling (overleg voorafgaand aan de indiening van stdbk en milieuvergunningsaanvragen, MER’s, concessievoorstellen)
D.3.Verkenning van de oprichting van een milieuklachtenmeldpunt (i.s.m. lokale overheden) . De private havengemeenschap zal bij deze verkenning worden bevraagd naar hun visie en hun mogelijke rol in het voorkomen en behandelen van klachten.. D.4.Opzetten van een geluidsimmissiemeetnet op strategische locaties i.s.m. de lokale overheid E.1. Actualisatie inventarisatie geluidsgegevens van bedrijvigheden binnen het Havengebied (voornamelijk op basis van beschikbare en beschikbaar gestelde informatie)
E.2. Om conform te zijn met de Europese regelgeving, de uitbreiding Geluidsbelastingskaart Haven met verkeerslawaai binnen haven10
E.3. Gebruiksvriendelijker maken van (Geluid)zoneringstool en intern (binnen het Havenbedrijf) deze tool invoeren
E.4. Verkennende studie inzake de haalbaarheid van de opmaak van een strategische geluidsbelastingskaart voor het Havengebied
E.5. Brongerichte maatregelen voorstellen in het kader van het overleg voorafgaand aan het opmaken van project MERs en het indienen van vergunninngsaanvragen.
E.6. a.ii.. Buffers ter bestrijding van visuele en geluidshinder inrichten t.h.v. Verrebroek, Berendrecht.11
9
Zie “Optimalisatie van geluidsschermen voor verbetering van de luchtkwaliteit”, rapport 538, innovatieprogramma Luchtkwaliteit Nederland” 10 Actie E1 t.e.m. E3 zijn nauw met elkaar verweven en kunnen best als 1 clusteractie worden begrepen. 11 De verdere uitbouw van de bufferdijk t.h.v. Spaans Fort (Verrebroek) is vergund en zal dit jaar worden aanbesteed. De verdere uitbouw van de Stocatradijk (Opstalvalleigebied – Berendrecht) is in uitvoering.
Thematische visie Hinder / versie Technische werkgroep 07/10/08
6
Thematische Milieuvisie Lucht Het “Actieplan fijn stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen, actie in uitvoering van het Vlaams stofplan” van Minister Crevits (juli 2008) dient mede als onderbouwing voor deze thematische milieubeleidsvisie. Immers, het havengebied is een regio die qua luchtvervuiling en de daaraan gekoppelde gezondheidseffecten wordt geviseerd. Emissies van scheepvaart, goederenoverslag, industrie, verkeer, verwarming enz. komen samen in het Antwerpse havengebied en zorgen ervoor dat voor diverse polluenten dit gebied een black spot is in Vlaanderen én in Europa. De Europese regelgeving voorziet weliswaar voor het behalen van de oplegde grenswaarden mogelijkheden voor uitstel, maar Vlaanderen kan dit uitstel slechts krijgen onder de strikte conditie van een saneringsprogramma voor de betrokken subregio en de correcte uitvoering van een bronbeleid gericht op de reductie van de emissie van polluenten. Afwezigheid van een actieprogramma kan er aldus toe leiden dat havengerelateerde activiteiten aan banden kunnen worden gelegd. De Vlaamse overheid erkent de noodzaak van een gebiedsgericht actieplan voor de Antwerpse regio en dient hierover op korte termijn aan de Europese Commissie te rapporteren. Zij beoogt een maatregelenpakket met daarin ook een bijdrage van zowel de lokale overheid als het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de havengemeenschap. Anderzijds is er op zich voor de havenindustrie een sectorieel beleid van de Vlaamse Overheid dat o.m. via milieuvergunningen wordt omgezet.Dit door deze partijen gezamenlijk gedragen actieplan beoogt een tijdelijke1 ontheffing te bekomen van de Europese verplichtingen inzake het behalen van enkele luchtkwaliteitsnormen. Het niet of laattijdig indienen van dit actieplan en/of (in een volgend stadium) een ongunstige beoordeling van deze plannen door de Europese Commissie kan aanleiding geven tot aan de Havengemeenschap van bovenaf (= EU en Vlaamse overheid) opgelegd pakket van noodmaatregelen. Intussen blijft mede door recente rechtspraak van het Hof van Justitie2 ook de juridische dreiging latent aanwezig Sanering van de situatie dringt zich op maar bestaat er ook voldoende draagvlak voor, ondanks de latente dreiging van juridische procedures ? Binnen het havengebeuren wordt draagvlakvorming voor milieumaatregelen bemoeilijkt door 2 factoren. Enerzijds is er de vaststelling dat er, buiten de VMM rapporten, nog onduidelijkheid bestaat over de relatieve bijdrage van de haveneconomie en sommige van haar onderscheiden activiteiten tot de lokale en de algemene verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds is er de vrees dat het nemen van luchtmaatregelen ten koste zal gaan van de economische ontwikkelingsmogelijkheden en dus een bedreiging voor de competitiviteit van de Antwerpse haven. Wat de internationaal gerichte havenindustrie betreft, is deze vrees des te groter indien de luchtmaatregelen niet kaderen in de internationale (EU/IPPC) context. Daarom wil het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen initiatieven nemen om deze twee problemen op te lossen. Enerzijds zal zij - in haar rol van gebiedsbeheerder aan kennisopbouw doen omtrent de havengerelateerde emissies en hun relatie tot de luchtkwaliteit.Daarbij zal in eerste instantie uitgegaan worden van bestaande informatie en kennis. Pas in tweede instantie zal bijkomend onderzoek verricht worden. Zij zal er naar streven om van daaruit –ondermeer via informatievergaring bij de de haven-actoren– zoveel mogelijk helderheid te brengen in het aandeel van de diverse havengebruikers, maar ook in dat van andere niet havengerelateerde veroorzakers van luchtverontreiniging (b.v. het verkeer op de Ring, dat de haven niet als oorsprong of bestemming heeft). In dit laatste geval zal ze niet nalaten om hieromtrent met andere beleidsinstanties overleg te plegen. Anderzijds, (en parallel hiermee) zal zij de strategische samenwerking op het vlak van milieubeleid met andere (bij voorkeur) grote havens versterken en op basis daarvan milieumaatregelen uitwerken na hierover ruggespraak te hebben gevoerd met de Havengemeenschap en andere overheden. Onverminderd de ambities van de generische milieubeleidsvisie staat als prioritaire doelstelling voorop om middels een doordachte en doelgerichte aanpak de aanwezige druk op de milieugebruiksruimte inzake lucht te verminderen, ter vrijwaring van de verdere havenontwikkeling. Het Havenbedrijf stelt zich hierbij op als een pro-actieve partner die op basis van gedegen vergaring 1 2
Voor fijn stof norm overschrijding tot 2011, voor NOx norm overschrijding tot 2013
H.v.J., 25 juli 2008, zaak Janecek (C-237/07), waaruit blijkt dat iedere Europese burger bij een aantoonbaar slechtere luchtkwaliteit dan toegestaan zich rechtstreeks op de Europese richtlijn kan beroepen en een actieplan kan eisen van de bevoegde overheid.
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
1
van bestaande informatie en aanvullende kennisverwerving om te zetten in concrete beleidsacties die behoren tot het bevoegdheidsterrein van het havenbedrijf. Dit alles in nauwe betrokkenheid met de havengemeenschap en andere overheden. Zo wordt niet enkel het luchtkwaliteitsprobleem in het havengebied aangepakt maar draagt de havengemeenschap ook haar steentje bij tot de vermindering van achtergrondconcentraties elders. Stand van Zaken Knelpunten
1. Het milieubeleid in Vlaanderen inzake luchtverontreiniging wordt in hoofdorde bepaald door het Europees besluitvormingsproces dat langs vier sporen loopt. Dit viersporenbeleid krijgt gestalte in Europese regelgeving die hetzij rechtstreeks, hetzij via omzetting in Vlaamse (VLAREM) of federale regelgeving een verordenend kader vormt voor de bedrijvigheden in Vlaanderen en in de haven. a. Via een eerste spoor stelt Europa kwaliteitsdoelstellingen voorop inzake de luchtkwaliteit. Op 21 mei 2008 is de nieuwe Europese kaderrichtlijn voor omgevingslucht van kracht geworden. De nieuwe richtlijn (2008/50/EG) behoudt de reeds eerder vastgestelde kwaliteitsnormen voor Ozon, PM10, Lood, NO2, NOx, SO2, Benzeen, CO, Arseen,Cadmium, Kwik, Nikkel, PAK, en formuleert nu ook voor de eerste maal een norm voor PM2,5. In de nieuwe kaderrichtlijn 2008 blijven de PM10 grenswaarden van kracht. Voor jaargemiddelde concentratie PM2,5 zijn er vandaag nog geen Europese grenswaarden te respecteren. Maar die komen er aan: nl. 25µg/m3 vanaf 2015 en vanaf 2020 20µg/m3 als indicatieve grenswaarde. Daarnaast wordt er tegen 2020 een streefwaarde voor vermindering met 20% van de blootstelling ten opzichte van 2010 of 2011 gedefinieerd. Hiertoe wordt een gemiddelde blootstellingsindex gedefinieerd. Dit is de gemiddelde PM2,5-concentratie van alle stedelijke achtergrondstations over de laatste 3 jaar binnen een bepaalde lidstaat. Daarnaast dient tegen 2020 ernaar gestreefd te worden dat de gemiddelde blootstellingsindex (GBI) in Vlaanderen maximaal 18µg/m3 bedraagt. Voor 2015 wordt een grenswaarde voor de GBI van 20µg/m3 vastgelegd b. Via een tweede spoor legt Europa per Lid-Staat plafonds op inzake de uitstoot van polluenten, die de Lid-Staten vervolgens moeten omzetten in beleidsmaatregelen naar de diverse sectoren. De NECRichtlijn3 2001/81/EG is hierbij een centraal regelgevend kader en legt nationale emissieplafonds op voor SO2, NOx 4NH3, en VOS die in 2010 moeten worden gehaald. In het licht van het feit dat de luchtkwaliteitsdoelstellingen niet worden bereikt werkt de Europese Commissie momenteel aan een verstrenging van de regelgeving.5 Ook overweegt de Europese Commissie de emissies van de (zee)scheepsvaart per Lid-Staat toe te wijzen. Voor deze scheepvaartproblematiek kan het havenbedrijf belangrijk werk verrichten door de commissie goed te informeren. c.
Via het derde spoor wil Europa middels toepassing van “Best Beschikbare Technieken” in industriële productieprocessen de luchtverontreiniging beperken. Belangrijkste richtlijn hier is de IPPC richtlijn6 van 1996 (96/61/EG). Een herziening en omvorming van deze richtlijn tot kaderrichtlijn met het oog op integratie van de talrijke
3
NEC = National Emission Ceilings NOx is de somparameter voor NO en NO2 emissies. Voor NO2 zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd in de kaderrichtlijn voor omgevingsluchtkwaliteit. 5 In de Thematische Strategie voor Luchtverontreiniging (Clean Air for Europe (COM(2005)-446 final)) heeft de Europese Commissie de ambities vastgelegd om de effecten van luchtverontreiniging op gezondheid en natuur te verminderen. Als onderdeel van deze strategie wordt de NEC-richtlijn herzien, met nieuwe nationale emissieplafonds. Verwacht wordt dat naast aanscherping van de NOx, VOS, NH3 en SO2 emissieplafonds nu ook emissieplafonds voor de PM2,5 emissies zullen worden vastgelegd. Tevens wordt onderzocht om nationale emissieplafonds voor de scheepvaartsector vast te leggen. 6 IPPC = Integrated Pollution and Prevention Control 4
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
2
sectorale richtlijnen m.b.t. emissies afkomstig van productie en procestechnieken staat op de agenda van de Europese commissie.7 Deze evolutie wordt door de industrie geadviseerd en de vergunningsverlener (provincie) zet deze via milieuvergunningen om.. d. Via een vierde spoor wil de Europese Commissie de uitstoot van polluenten beperken die gerelateerd zijn aan de diverse takken van het transportgebeuren. Dit gebeurt dan voornamelijk via het vaststellen van standaarden voor verbrandingsmotoren8 en brandstoffen9. Ook hier wordt via verstrenging van de emissienormen10 de lat stelselmatig hoger gelegd. De Europese Commissie voelt zich tevens in toenemende mate geroepen om nu ook langs deze weg het zeescheepvaartgebeuren te normeren en zo de druk op IMO om tot internationale normering inzake de emissies van zeescheepvaart te komen verhogen. Belangrijk element in het Europees beleid is het toenemend streven naar een parallelle behandeling van de 4 sporen en een permanente opvolging van het beleid dat de Lid-Staten voeren om de Europese doelstellingen te halen. Het is dan ook van belang dat saneringsplannen parallel worden opgesteld mbt de 4 sporen.11 2. Als sterk geïndustrialiseerde regio en midden in het logistiek hart van Europa is het voor Vlaanderen niet eenvoudig om de luchtdoelstellingen te halen, zoals geformuleerd vanuit het Europees 4-sporenbeleid. Het zal ook niemand verwonderen dat in en rond het Antwerps Havengebied de situatie nog meer precair is. a. Inzake de luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof (PM10) wordt in Vlaanderen sedert jaren in meer dan de helft van de meetstations de daggrenswaarde van 50µg/m3 meer dan 35 keer overschreden. De jaargrenswaarden werden in 2006 slechts in 2 van de 31 stations overschreden (Roeselare, Oostrozebeke). Vlaanderen heeft sinds december 2005 een Vlaams saneringsplan “Fijn Stof” maar het is niet zeker of dit plan voor de Europese Commissie zal volstaan.12 b. Wat betreft de emissies van NOx, zullen de plafonds, zoals vooropgesteld in de NEC-richtlijn, in 2010 nog steeds overschreden worden. Tegen dan mag Vlaanderen immers nog “slechts” 58,3 kton uitstoten, terwijl 63,4 kton verwacht wordt. De Europese commissie eist dan ook bijkomende maatregelen om alsnog de
7
Bv. de richtlijn 2001/80/EC die betrekking heeft op de emissie van polluenten afkomstig van grote stookinstallaties (Large Combustion Plants) Zie bijvoorbeeld Richtlijn (2004/26EG) 9 Zie bijvoorbeeld 2005/33/EG tot wijziging van RL 1999/32/EG inzake zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen 10 De Europese Commissie stelt voor om ten opzichte van de Euro V normen de NOx emissies en de Fijn Stofemissies van vrachtwagens en bussen met respectievelijk 80% en 66 % te verminderen. De nieuwe Euro VI norm betekent ook een stap in de richting van een globale harmonisatie voor zover de limietwaarden overeenstemmen met deze die in de Verenigde Staten van kracht zijn. Terwijl de eerdere Euro normen via richtlijnen werden vastgelegd, die vervolgens in nationale regelgeving diende geïmplementeerd zal in het vervolg de normering via verordening direct van kracht worden. De Euro VI norm zou in 2013 van kracht worden, maar nu al wordt door het Europees Parlement aangedrongen op een versnelling van de in voegetreding voor “heavy duty vehicles”. 11 Kenmerkend voor de nieuwe kaderrichtlijn voor Omgevingslucht is de mogelijkheid tot uitstel (3 jaar voor PM10 en 5 jaar voor NO2 en Benzeen), (Zie hoofdstuk III, artikel 22 van de richtlijn) maar dat uitstel is voorwaardelijk want gekoppeld aan de correcte implementatie van de IPPC richtlijn (spoor 2) én de aanwezigheid van een uitgewerkt actieplan (zie Hoofdstuk IV van de richtlijn, art.23). Dit actieplan moet bovendien geïntegreerd worden opgevat. Wanneer er sprake is van verschillende overschrijdingen (zoals haven van Antwerpen), dan moet dat geïntegreerd worden bekeken. Relevant is ook dat de geluidsrichtlijn hierbij wordt betrokken. 12 De Europese Commissie zou ter zake een inbreukprocedure (t.a.v. België (Vlaanderen) overwegen. 13 40 µg/m³ is gericht op de menselijke gezondheid en is bedoeld als grenswaarde (d.w.z. beoogt de agglomeraties op zich). 14 MIRA= Milieu – Rapportering Vlaanderen 15 Considerans 18 en art.23 van de richtlijn 2008/50 EG inzake omgevingsluchtkwaliteit (12 mei 2008) – zie in bijlage. 16 Het plan dient uiterlijk eind oktober de Europese Commissie te bereiken. 8
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
3
emissiedoelstellingen voor 2010 te halen. Vlaanderen moet hieromtrent met de betrokken sectoren op zeer korte tijd een nieuw pakket van maatregelen afspreken wil ze Europese inbreukprocedures vermijden. Inmiddels kondigen zich op Europees niveau reeds nieuwe verscherpingen van het NEC-beleid aan. Mogelijk brengt dit voor enkele havengerelateerde actoren bijkomende inspanningen met zich mee. c.
In en rond het Antwerps havengebied varieerde het aantal toegestane overschrijdingsdagen (van de grenswaarde) van PM10 in 2007 tussen 39 en 63 dagen en zit daarmee opnieuw overal (ruim) boven de toegelaten 35 dagen. Het bevestigt de vaststelling van de laatste jaren.
d. Ook inzake NO2 kent het Havengebied van Antwerpen overschrijding van de toekomstige Europese luchtkwaliteitsnormen. Door een stapsgewijze verstrenging van de luchtkwaliteitsnormen terzake (tot 40 µg/m³ in 201013) kan een deel van de haven mogelijk geconfronteerd worden met een overschrijding van de jaargemiddelde norm voor NO2. De plannen voor realisatie van meerdere nieuwe projecten (zoals bv centrales voor grootschalige electriciteitsproductie) binnen een zelfde tijdsbestek en de cumulatieve impact hiervan op de luchtkwaliteit in de agglomeratie Antwerpen dienen in het licht hiervan onderzocht te worden (zoals dit in de MER studies gedaan wordt of moet gedaan worden). e. MIRA14 2007 geeft aan dat de SO2-grenswaarde voor gezondheid overal in Vlaanderen gerespecteerd wordt, behalve in één meetstation in de Antwerpse Haven. f.
In verband met VOS is er nog heel wat onduidelijkheid. Het Havenbedrijf zal trachten hierin met de Havengemeenschap klaarheid in te scheppen, uitgaande van de beschikbare gegevens (cfr VMM rapporten).
3. Als gevolg van de structurele overschrijdingssituatie ontstaan vanuit verschillende hoeken risico’s die de havenontwikkeling kunnen belemmeren of hypothekeren: a. Vergunningweigering. In Nederland moeten de vergunningverleners aanvragen beoordelen in het licht van (reeds overschreden) grenswaarden. De vergunning verlenende overheid kan ook in Vlaanderen een project (of een onderdeel ervan) weigeren wegens een overschrijdingssituatie. b. Vergunningschorsing of vernietiging. Rechtspraak van de Raad van State leert dat de Nederlandse regelgeving terzake (Besluit Luchtkwaliteit) rechtstreeks door werkt naar individuele projecten. Op basis daarvan werden reeds diverse infrastructuurprojecten en bestemmingsplannen in Nederland geschorst. Een Vlaams rechter kan ook rechtstreeks, door toetsing aan de grenswaarden nieuwe activiteiten verhinderen c.
Restrictieve saneringsprogramma’s. De door de Vlaamse overheid vastgestelde saneringsprogramma’s kunnen volgens het Europese recht ook de schorsing van verontreinigende activiteiten bevatten.
d. Europese Inbreukprocedures. De Europese Commissie kan – al dan niet op grond van klachten, of ook op basis van de beoordeling
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
4
van de door de Lid-Staat opgestelde saneringsprogramma’s juridische procedures jegens de Lid-Staat instellen en aanleiding geven tot noodmaatregelen. Dergelijke procedures kunnen ook door partijen worden aangewend ter ondersteuning van procedures om uitvoering van sommige geplande activiteiten te schorsen. Ook kunnen van hogerhand opgelegde noodmaatregelen ter sanering van de situatie de normale werking van een haven hypothekeren.
4. Gelet op 2 (c) en (d) en de onder 3. vermelde risico’s is de opmaak en vervolgens uitvoering van een gebiedsgericht saneringsprogramma dat aan de Europese Commissie zal moeten worden overgemaakt noodzakelijk15. Dit gebiedsgericht saneringsprogramma voor de regio Antwerpen dient op voorstel van het departement LNE door de Vlaamse overheid vastgesteld. Enkele planinitiatieven sluiten hier (al dan niet gedeeltelijk) bij aan: i. In 2007 werd door de bevoegde Minister de opmaak van een actieplan voor de “hot spotzone Antwerpen” aangekondigd. ii. In haar bestuursakkoord kondigt Stad Antwerpen de opmaak van een Fijn Stof plan aan en voert momenteel onderzoek uit naar de invloed van wegverkeer op de luchtkwaliteit in de Stad Antwerpen iii. In het kader van het plan MER ten behoeve van de afbakening van het Zeehavengebied wordt in het vooruitzicht gesteld dat er – uiterlijk bij de goedkeuring van het GRUP een set van milderende en flankerende maatregelen worden vastgesteld, onder meer inzake de reductie van luchtverontreiniging. iv. Op basis van de Ecolas-studie werden emissiereducerende maatregelen – als mogelijk onderdeel van een nog op te stellen actieprogramma “fijn stof” opgelijst en op kostenefficiëntie en effectiviteit beoordeeld. Tot op heden maakt het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen geen gebruik van eigen regelgeving of marktconforme instrumenten (differentiatie tarieven of havengelden) om havengerelateerde emissies te beperken of te beheersen. Vooruitlopend op de ontwikkeling van een saneringsprogramma werden door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wel reeds enkele projectinitiatieven genomen die de reductie beogen van fijn stof en/of andere polluenten, nl. v. Naar aanleiding van een expliciete vraag van een rederij aan het GHA om de private investering in landzijdige infrastructurele voorzieningen voor het leveren van walstroom te ondersteunen, werd door de Raad van Bestuur de principiële bereidheid tot steunverlening erkend. Tevens werd door de Raad van Bestuur beslist (januari 2008) dat het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen een beleidskader zal uitwerken dat toelaat te beslissen of en zo ja op welke wijze het Havenbedrijf in haar rol als infrastructuurbeheerder het gebruik van walstroom kan ondersteunen. Ter voorbereiding hiervan vindt overleg plaats met geïnteresseerde partijen, de sectororganisaties, de Europese Commissie en het Vlaams Gewest. vi. Een BBT-studie wordt momenteel door VITO uitgevoerd ten einde aan te geven welke kostenefficiënte maatregelen
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
5
binnen deze op -en overslagsector kunnen getroffen worden om o.m. diffuse stofemissies te beperken. Het begeleidingscomité met vertegenwoordiging van de betrokken havensectoren, de Vlaamse Havenbedrijven, de sectororganisaties en de Vlaamse overheid zorgt voor een open forum waarin de voortgang van de studie en de voorstellen van VITO op grondige wijze kunnen worden besproken. Beoogd wordt om tot consensus te komen tussen alle betrokkenen omtrent de conclusies van deze BBT-studie. vii. Ter beperking van de VOS-emissies ten gevolge van ongecontroleerde ontluchting van tankvaart wordt aan de hand van een knelpunt en behoeftenanalyse nagegaan of er nood is aan landzijdige voorzieningen die gecontroleerde ontluchting van tankvaart mogelijk maken. De Vlaamse overheid heeft stappen gezet om tot een geïntegreerd actieprogramma te komen, samen met stad Antwerpen en het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen16. Verdere formalisering tussen de betrokken partijen, inclusief de havenactoren, en implementatie van het programma dient op korte termijn plaats te vinden. 5. Niettegenstaande het feit dat de opmaak van een gebiedsgericht saneringsprogramma voor de havenregio noodzakelijk is, zullen extra inspanningen geleverd moeten worden om de havengemeenschap voor een pro-actieve houding te motiveren en draagvlak te vinden voor maatregelen die havengerelateerde emissies reduceren. Voor zover er kennis- en informatielacunes zijn op volgende gebieden, zal het GHA trachten de nodige kennis te vergaren: 1. de emissies van o.a. diffuse havengerelateerde bronnen en hun bijdrage op de achtergrondconcentratie en de luchtkwaliteit op lokaal niveau 2. de precieze situatie van de lokale luchtkwaliteit (immissies) 3. de bijdrage van havengerelateerde emissies aan de (slechte) luchtkwaliteit op lokaal niveau en als bijdrage aan de achtergrondconcentraties 4. inzicht in de kostenefficiëntie en effectiviteit van maatregelen .De Vlaamse overheid heeft reeds diverse studies uitgevoerd voor sectorale maatregelen van de industrie. Om het gebrek aan accurate kennis over havengerelateerde luchtkwesties op te lossen hebben het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en andere instanties reeds diverse initiatieven genomen. In bijlage 1 bevindt zich een (niet-exhaustief) overzicht van dergelijke initiatieven, maar een overzichtelijke structuur die zichtbaar maakt waar de grootste lacunes zitten ontbreekt vooralsnog. 6. Preventie, Handhaving en Toezicht Het Vlaams Gewest (Afdeling Milieu-inspectie, LNE ) staat in voor het toezicht op het respecteren van de voorwaarden inzake BBT en de emissienormen, zoals opgenomen in de afgeleverde vergunningen. AMI voert op regelmatige basis controle uit bij bedrijven naar implementatie van VLAREM-vergunningsvoorwaarden o.a. ter beperking van diffuse stofemissies en/of de zware metaalfractie hiervan. Er is evenwel tot op heden weinig afstemming en terugkoppeling met andere
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
6
diensten die belast zijn met handhaving, noch is er voor de havengemeenschap zekerheid over de wijze waarop diverse overheden invulling geven aan het begrip BBT in sommige havengerelateerde sectoren. De inspanningen inzake handhaving en controle van milieu-voorschriften t.a.v. de scheepvaart zijn vandaag “beperkt” te noemen. Port State Control voorziet 2 steekproeven per week aan boord van schepen ter verificatie van het Sgehalte van de gebruikte brandstof. Dit is ± 0,6 % van de schepen die de Haven van Antwerpen per week aanlopen. Er zal juridisch onderzoek gebeuren naar de bevoegdheid van de HKD in verband met de controle aan boord van schepen. Er dient gewaakt te worden over de systematische cumulatieve beoordeling van projecten vooral wanneer die op hetzelfde ogenblik ontwikkeld worden. Dergelijke cumulatieve beoordeling overstijgt dossierbehandeling op individuele basis, vergt een aanpak op planniveau en de inzet van instrumenten die deze cumulatieve impact op planniveau in beeld kunnen brengen. Dit proces moet gestuurd worden door de dienst MER. Samen met de privé-havengemeenschap zal het GHA de contacten leggen met de dienst MER en andere bevoegde overheden teneinde de toekomstige aanpak uit te stippelen. 7. Samenwerking met andere havens Doortastend beleid via de inzet van havengerelateerde regelgeving of marktconforme instrumenten (bvb. differentiatie van havengelden) wordt door Havenbedrijven als onhaalbaar beschouwd omwille van het feit dat dergelijk beleid de onderlinge concurrentiepositie ten aanzien van naburige havens zou benadelen. Strategische samenwerking op het gebied van milieu, i.c. luchtkwaliteit zou hierin verandering kunnen brengen. Momenteel bestaat echter geen samenwerkingsverband met andere havens omtrent de uitwerking van gezamenlijke maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
Acties
1. Het Gemeentelijk Havenbedrijf moet de snel evoluerende Europese en Internationale regelgeving op de voet volgen, juridische valkuilen in een vroeg stadium detecteren en op pro-actieve wijze betrokken zijn bij besluitvorming van hogerhand.
4. Opmaak van een gebiedsgericht actieplan. In overleg met de private havengemeenschap, de betrokken sectoren en de bevoegde overheden wordt een gebiedsgericht actieplan opgemaakt, met als doel een verbetering van de milieukwaliteit na te streven. Dit actieplan dient te kaderen in bestaande en toekomstige plannen die uitgewerkt zijn/worden op andere niveau’s. Dit actieplan moet onderscheid maken tussen de maatregelen die betrekking hebben op de havengerelateerde bedrijvigheid en andere. Wat de havengerelateerde maatregelen betreft wordt het onderscheid gemaakt tussen
Scheepvaartsector (incl. slepen en baggeren) Binnenvaartsector Op -en Overslagsector Industrie Transport via weg
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
7
Transport via spoor Uitgaande van milieunormen die de bevoegde overheid stelt, wordt beoogd maatregelen te treffen die tot doel hebben de gestelde normen dichterbij te brengen en die een meerwaarde hebben ten aanzien van het beleid van andere overheden. Voor wat het havengerelateerde luik betreft wenst het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, vanuit zijn bevoegdheid als gebiedsbeheerder ,de hem toegewezen acties, met betrekking tot de uitvoering van het actieprogramma fijn stof, uit te voeren.
5. Informatiegaring en kennisverwerving. Betere informatie en kennis ondersteunt en legitimeert de voorgestelde reductiemaatregelen. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zal de lacunes in de kennis (voor zover die er zijn) en de tekorten in de voorhanden zijnde informatie omtrent hiernavolgende onderdelen op gestructureerde wijze aanpakken. (zie bijlage 2 voor een indicatief overzicht van relevante acties terzake) 1. de emissies van o.a. diffuse havengerelateerde bronnen en hun bijdrage op de achtergrondconcentratie en de luchtkwaliteit op lokaal niveau 2. de precieze situatie van de luchtkwaliteit 3. de bijdrage van havengerelateerde emissies aan de (slechte) luchtkwaliteit op lokaal niveau en als bijdrage aan de achtergrondconcentraties 4. inzicht in de kostenefficiëntie en effectiviteit van maatregelen .De Vlaamse overheid heeft reeds diverse studies uitgevoerd voor sectorale maatregelen van de industrie. De definitieve lijst van acties omtrent hoger vernoemde onderdelen zal pas worden vastgesteld in overleg met de havenactoren eenmaal duidelijk is welke informatie reeds voorhanden is en beschikbaar kan worden gesteld door de andere overheden en de private havengemeenschap.
6. Preventie, Handhaving en Toezicht. De efficiëntie inzake toezicht op en handhaving van regelgeving, binnen het bevoegdheidsdomein van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, – zonder dewelke reductiemaatregelen hun effect verliezen – wordt in beeld gebracht en waar mogelijk verbeterd. Inzonderheid met betrekking tot de zeescheepvaart wordt gestreefd naar structurele taakafspraken met andere overheden zoals Port State Control. Binnen de bevoegdheden die aan HKD zijn toegekend in het kader van de Wet op de Havenkapiteindienst dd. 1936, dient nagegaan of hiertoe extra financiële of personele middelen ter beschikking dienen gesteld om de milieugerelateerde controle-activiteiten volwaardig te kunnen invullen. Verder dient nader juridisch onderzoek uit te maken of daarbij ook de controle aan boord van schepen deel kan uitmaken van een verruimd takenpakket. Samenwerking en afstemming van acties en campagnes inzake preventie, sensibilisering en handhaving met de Vlaamse en lokale overheden bevoegd voor de Milieu-inspectie is een must. Er dient gewaakt te worden over de systematische cumulatieve beoordeling van projecten vooral wanneer die op hetzelfde ogenblik
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
8
ontwikkeld worden. Dergelijke cumulatieve beoordeling overstijgt dossierbehandeling op individuele basis, vergt een aanpak op planniveau en de inzet van instrumenten die deze cumulatieve impact op planniveau in beeld kunnen brengen. Dit proces moet gestuurd worden door de dienst MER. Samen met de privé-havengemeenschap zal het GHA de contacten leggen met de dienst MER en andere bevoegde overheden teneinde de toekomstige aanpak uit te stippelen.
7. Strategische samenwerking met andere havens. Strategische samenwerking met andere grote havens op het vlak van milieuvisie en milieubeleid moet de beleidsmarge voor het nemen van milieumaatregelen binnen Havens vergroten. De andere grote havens in de range vormen daarbij de natuurlijke gesprekspartners. Targets 20082009
Saneringsprogramma en -maatregelen De Havengemeenschap zal nauw betrokken worden bij de hierna volgende onderzoeken en acties : 1. Opmaak van een ontwerp van convenant tussen de Vlaamse overheid en het gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen (en ev. andere overheden). Voor wat het havengerelateerde luik betreft zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, vanuit zijn bevoegdheid als gebiedsbeheerder ,de hem toegewezen acties , met betrekking tot de uitvoering van het actieprogramma fijn stof, uitvoeren. 2. Een beleidskader uitwerken dat toelaat te beslissen of en zo ja op welke wijze het Havenbedrijf in haar rol als infrastructuurbeheerder het gebruik van walstroom kan ondersteunen. 3. Ondersteuning bij en/of de vertaling van de conclusies van de BBT studie overslag door het gepaste bestuursniveau, in een set van maatregelen die kunnen getroffen worden. 4. Haalbaarheidsonderzoek naar het introduceren van modal split verbeteringen binnen de haven, o.m. via het concessiebeleid, via aangepast infrastructuurbeleid, organisatorische of sociale maatregelen. 5. Verkennen van mogelijke maatregelen die aansporen tot het gebruik van milieuvriendelijke havenwerktuigen. 6. Verkenning van de mogelijkheid om het gebruik van voertuigen die niet aan bepaalde standaarden voldoen te ontmoedigen binnen het havengebied. 7. Haalbaarheidsonderzoek inzake introductie milieucriteria bij differentiatie tarieven en havengelden.
Informatiegaring en kennisverwerving. Bij deze informatiegaring en kennisverwerving alsook verwerking hiervan zal de lokale havengemeenschap betrokken worden en zal er maximaal gebruik gemaakt worden van de reeds bestaande kennis bij de gekende instanties. 1. Emissies berekenen en meten. a. Uitvoering studie tot berekening van de emissies van de zeescheepvaart op het vlak van CO2, Nox,SO2 en VOS door monitoring van op de oever (aanbesteed) in overleg met VMM. b. Meetcampagne ter controle van het gebruik van low sulphur fuel (1,5%), conform de Zwavelrichtlijn (op te starten) Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
9
c.
Controlemetingen aan boord van de schepen i.s.m. Port State Control d. Opstellen methodologie voor emissie-inventaris binnenvaart e. Berekening van VOS-emissies ten gevolge het ongecontroleerd ontluchten van tankvaart f. Kennisopbouw rond eigen emissies en rond emissies industrie uitgaande van reeds bestaande gegevens.
2. Monitoring Luchtkwaliteit a. Ondersteuning Fijn stofmeetnet van VMM ism lokale overheden b. Opmaak van 1e Luchtkwaliteitskaart voor de Haven (in uitvoering van de door de Raad van Bestuur goedgekeurde samenwerkingsovereenkomst met VMM) 3. Emissie versus Immissie a. Aandringen op een vervolgonderzoek op de HOT SPOT studie uitgevoerd in opdracht van LNE. Uitbreiding, verdieping en evaluatie. Het GHA en de Havengemeenschap wenst nauw betrokken te worden bij dit vervolgonderzoek. b. Case-study m.b.t. evaluatie impact exploitatie grootschalige steenkoolgestookte centrale op de beschikbare milieugebruiksruimte inzake NOx en andere kritische polluenten. 4. Onderzoek naar effectiviteit en efficiëntie van maatregelen a. Vervolgonderzoek inzake kostenefficiëntie en effectiviteit van technische maatregelen en voorzieningen voorgesteld in Ecolas-studie (ref 06/11286/avh van september 2007). De Havengemeenschap zal nauw betrokken worden bij dit vervolgonderzoek. b. Pilootproject naar de mogelijkheden van de plaatselijke inzet van openbaar groen als middel om stofemissies bv. ten gevolge van braakliggende, openbare domeinen te bestrijden. Bedrijfsinterne milieuzorg In het kader van haar voortrekkersrol zal het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen de emissies van eigen activiteiten en operaties zoveel mogelijk beperken door bvb. Gericht aankoopbeleid, de sanering of retrofitting van bestaand materieel, het screenen van installaties via een programma van milieu-audits en de inzet van laagzwavelige brandstof (<0,1%) bij dienstvaartuigen, Strategische samenwerking met andere havens. 1. Opmaak van een milieuperformantie-index (ecoscore) zeeschepen, in samenwerking met o.a. Haven van Rotterdam.
Thematische Milieuvisie Lucht / versie werkgroep 07/10/08
voor
10
Milieuvisie Energie en klimaat Klimaatverandering ten gevolge van de uitstoot van broeikasgassen is een mondiaal probleem. Bijgevolg vergt de vraag hoe groot de uitstoot van CO2 nog mag zijn (beschikbare milieugebruiksruimte) om de klimaatverandering binnen aanvaardbare perken te houden (milieudraagkracht) een mondiale aanpak. Havens, als draaischijf van logistieke ketens concentreren een indrukwekkend geheel van activiteiten die samen verantwoordelijk zijn voor een aanzienlijke uitstoot van CO2. Ondermeer in het kader van het initiatief World Ports Climate Conference wil het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen haar verantwoordelijkheid nemen door ten aanzien van alle betrokken partijen en sectoren van de maritieme cluster een beleid te voeren dat deze partijen en sectoren aanmoedigt of aanstuurt in de richting van een koolstofarme(re) economie. Als algemene doelstelling kan dan ook worden vooropgezet : er mede voor zorgen dat de beleidskaders, die in belangrijke mate op Europees niveau vorm krijgen, ook effectief tot tastbare resultaten leiden binnen het havengebeuren waarbij er evenwel steeds over gewaakt wordt hierdoor de concurrentiepositie van de haven niet aan te tasten: Het CO2 reductiebeleid situeert zich op vier niveaus: Reductie van CO2 –uitstoot door a/ rationeel energiegebruik en besparing; b/ het toepassen van de meest energie-efficiënte technieken en processen; c/ de inzet van hernieuwbare en koolstofarme energiebronnen en d/ het hergebruik van reststoffen en het zoeken naar syn(en)ergieën. Aanvullend hierop en in het kader van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen neemt het Havenbedrijf initiatieven om voor de niet-vermijdbare eigen CO2uitstoot in samenhang met die van bedrijven uit de haven duurzame compensatie-initiatieven te onderzoeken elders in Europa of in ontwikkelingslanden. Indien de Europese commissie ook inzet op CO2 –opvang en –opslag (CCS), dient het Havenbedrijf erover te waken dat de toegang tot de CO2-opslagvelden verzekerd is en geen bron van competitievervalsing wordt tussen havens. Stand van zaken Knelpunten
A. Op 16 februari 2005 trad het Kyotoprotocol in werking. Voor de korf van de belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4, N2O, SF6, HFK's en PFK's) engageren de 36 deelnemende industrielanden zich tot een vermindering van hun jaarlijkse uitstoot in de periode 2008-2012 met gemiddeld 5% t.o.v. 1990. De EU-15 nam een reductiedoelstelling van -8% op zich. Via een intern Europees akkoord werd aan België een doelstelling van -7,5% toegewezen. Voor Vlaanderen werd een emissiereductie van 5,2 % ten opzichte van 1990 opgelegd. Europa is vast van plan haar klimaatbeleid1 aan te scherpen. De Europese Commissie heeft daartoe begin 2008 een pakket van maatregelen gelanceerd waarbij de bestaande richtlijnen worden gewijzigd. Met dit pakket van voorstellen geeft de Europese Commissie invulling aan het Raadsbesluit van maart 2007 om de uitstoot van broeikasgassen2 in 2020 met 20%3 te verminderen ten opzichte van 1990 en een aandeel van 20% hernieuwbare energie te bereiken. Het pakket omvat voorstellen om het huidige emissiehandelssysteem aan te passen en uit te breiden, om de lasten van het reduceren van broeikasgassen die niet onder het Emissiehandelsysteem vallen over de lidstaten te
1
Het EU-klimaatbeleid is geconcretiseerd in o.m. volgende richtlijnen: Richtlijn 96/61/EG (IPPC-richtlijn) (bevordering vanenergie-efficiëntie van de installaties. Het besluit van 14 mei 2004 (inzake energieplanning, auditing) geeft uitvoering aan deze richtlijn. Richtlijn 2003/87/EG (Europees systeem van verhandelbare emissierechten) Richtlijn 2004/101/EG (Linking van de RL 2003/87/EG met de flexibiliteitsmechanismen van het Kyotoprotocl Richtlijn 2004/8/EG (bevordering van WKK) Richtlijn 2001/77/EG (bevordering van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsopwekking) Richtlijn 2002/91/EG) (bevordering van energieprestaties van gebouwen) Richtlijn 2006/32/EG (bevordering van energie-efficiëntie bij eindgebruik en energiediensten) Richtlijn 2003/30/EG (bevordering van het gebruik van biobrandstoffen) 2 In deze thematische visie “energie en klimaat” ligt de klemtoon op CO2 emissies. Andere broeikasgassen zijn niet of veel minder aan energieprocessen gerelateerd en worden hier dan ook buiten beschouwing gelaten.. 3 “Indien ‘andere ontwikkelde landen” zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer ontwikkelde ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden een adequate bijdrage te leveren” is Europa zelfs bereid om zich tot een 30% reductie te engageren.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
1
verdelen en om een grotere inzet van hernieuwbare energie (20% in 2020) te bereiken met concrete targets voor alle landen.4 Ook wil de Europese Commissie dat massaal wordt ingezet op het gebruik van CO2 afvang en CO2 opslag Over de voorstellen moeten binnen de EU in de loop van 2008 en 2009 beslissingen worden genomen. B. Vlaams Energie- en Klimaatbeleid. De Vlaamse regelgeving inzake klimaatbeleid vertaalt de Europese besluitvorming. Op 28/2/2003 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams klimaatbeleidsplan 2002-2005 goed. Het plan werd opgevat als een dynamisch plan dat door middel van een jaarlijks voortgangsrapport kon worden bijgestuurd en opgevolgd. De voortgangsrapporten van 5 september 2003 en 14 juli 2004 vormen hiermee een aanvulling en vervolg op het Vlaams klimaatbeleidsplan. Op 20/07/2006 werd het Vlaams klimaatbeleidsplan 2006-2012 goedgekeurd. In het plan worden de maatregelen gebundeld in 5 sectorale thema’s (duurzame mobiliteit, rationeel energiegebruik in gebouwen, koolstofarme energievoorziening, industrie, duurzame landbouw en bossen) en 5 horizontale thema’s (onderzoek en innovatie, sensibilisering, flexibiliteitsmechanismen, de voorbeeldrol van de overheid en adaptatie). 81% van de afstand tot de Kyotodoelstelling kan met binnenlandse maatregelen worden overbrugd. De ingeschatte emissies zullen op basis van dit plan in 2008-2012 naar schatting gemiddeld 0,1% lager liggen dan de uitstoot in 1990. De overheid zal stap voor stap de nodige middelen inzetten voor de aankoop van bijkomende emissiekredieten, zodat de doelstelling (-5,2% t.ov. emissies 1990) gehaald wordt. Het Klimaatbeleidsplan dient in samenhang gezien te worden met het Vlaams toewijzingsplan CO2 emissierechten dat de totale hoeveelheid emissierechten vastlegt dat in deze periode aan Vlaamse Broeikasgas-inrichtingen toegewezen zal worden. Via het toewijzingsplan hebben de ondernemingen uit de elektriciteitssector en de industriële bedrijven die onder het toepassingsgebied van de richtlijn tot instelling van emissiehandel (2003/87/EG), de verantwoordelijkheid voor het naleven van het toegewezen emissieplafond. De betrokken bedrijven kunnen door interne maatregelen, eventueel aangevuld met de aankoop van emissierechten, de nodige emissiereducties realiseren.
4
Naast dit beleid dat de klimaatverandering moet milderen wordt ook gewerkt aan een adaptatiebeleid. Vertaald naar het havenniveau betekent dit laatste dat de haven robuuster zal moeten worden tegen de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering. Dit wordt verder niet in deze thematische visie behandeld, maar in de milieuthema’s waar zich havengerelateerde gevolgen voordoen (o.m. thematische visie Water)
5
De evolutie van de verbruikscijfers wordt van jaar tot jaar opgevolgd en gerapporteerd aan het DC Dienstvaartuigen worden in de Europese regelgeving doorgaans uitgesloten van verplichtingen inzake verbrandingsmotoren 7 BVR van 2/3/07 inzake de openbaredienstverplichtingen ter bevordering van REG 8 Aldus bedraagt voor het jaar 2008 het te besparen aantal kWh 6.926.30,47 op een totaal verbruik van 461.753.365 kWh (verbruik in 2006). 9 In 2008 wordt voor een 50 tal acties door de distributienetbeheerders premies aan de (huishoudelijke en niet-huishoudelijke afnemer van elektriciteit aangeboden. Het betreft hier niet enkel REG-acties in de echte zin van het woord, maar ook acties ter promotie van het gebruik van energiezuinige of efficiëntie technieken, het gebruik van koolstofarme energiebronnen (bvb zonneboilers (waardoor elektriciteitsgebruik wordt uitgespaard) 10 De geldboete bedraagt 10 cent per kWh niet bespaarde energie. Op basis van het verbruik in 2006 bedraagt de geldboete derhalve maximaal 692.939 €. 11 Tot op heden zijn voor 2008 slechts 12 premieaanvragen ontvangen. 12 Zie art.2,§2,derde lid van het in voetnoot 5 vermelde Besluit 6
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
2
C. Een Carbon Footprint voor de haven van Antwerpen (?) Het gebiedsgericht element in het klimaatbeleid situeert zich op het niveau van de Lid-Staten of deelstaten. Er is geen verdere gebiedsgerichte doorwerking van het CO2 beleid binnen Vlaanderen. Dus ook niet ten aanzien van havens. Havens zijn echter een concentratiepunt voor sectoren die een belangrijk aandeel hebben in de uitstoot van CO2 (transport, industrie, energiebedrijven). Vanuit diverse beleidskringen worden nu havenautoriteiten aangesproken om in havens een beleid te voeren dat gericht is op het bereiken van concrete reductiedoelstellingen voor CO2 emissies die aan de haven gerelateerd zijn. Hiertoe dient nog een hele weg afgelegd vooraleer dergelijke missie zich in concrete targets kan vertalen: a. Een havenoverschrijdende consensus over wat niet en wat wel tot de havengerelateerde emissies moet worden gerekend is er (nog) niet. b. Een totaalbeeld van het energiegebruik en de CO2-uitstoot van bedrijven, energiecentrales, havengerelateerd transport en andere verbruikers in het Antwerps havengebied ontbreekt momenteel. c. Evenmin is uitgemaakt hoe groot het reductiepotentieel is van de haven en in relatie tot welke grootheden dit reductiepotentieel het best wordt uitgedrukt. Om dubbel werk te vermijden wenst het Havenbedrijf hiervoor zoveel als mogelijk beroep te doen op de medewerking van de private Havengemeenschap en op de informatie die hierover bij de bevoegde overheden (LNE, VMM) reeds bestaat. D. Het Havenbedrijf als Gebiedsbeheerder De vaststelling dat een gebiedsgericht CO2 doelstelling vastleggen niet evident is betekent geenszins dat de havengemeenschap niet kan worden aangesproken op het in het havengebied aanwezige reductiepotentieel. Conform met de intentieverklaring ondertekend door het Havenbedrijf op de World Ports Climate Conference ziet het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen voor zichzelf als gebiedsbeheerder een taak weggelegd om dit reductiepotentieel op een economisch verantwoorde manier maximaal te (laten) benutten, waardoor win-win situaties voor de havengebruiker tot stand kunnen gebracht worden (duurzame ontwikkeling). a. Het Havengebied heeft een hoog potentieel voor de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. Zeker is echter ook dat het beschikbare potentieel aan hernieuwbare energiebronnen zoals zon -en windenergie, het gebruik van koude/warmte opslag of de inzet van biomassa nog beter kunnen worden benut dan vandaag het geval is: i. Bij zonenergie ligt een belangrijke oorzaak hiervan in de aanwezigheid van een regelgeving die de distributienetbeheerder tot de aankoop verplicht van de groene stroomcertificaten (GSC) die de producent ontvangt en waarvoor de marktprijs tot een derde lager ligt. Het verlies dat de distributienetbeheerder bij vermarkting van de GSC lijdt, dient de distributienetbeheerder door te rekenen –binnen de huidige regelgeving– in een tariefverhoging aan alle klanten. Alle klanten, zowel diegenen die zelf investeren, als diegenen die niet of niet kunnen
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
3
investeren in zonne-energieproductie, getroffen door hogere tarieven.
worden
ii. Voor windenergie blijft de inpassing van windturbines in de industriële omgeving van de Haven van Antwerpen een complexe aangelegenheid. Voor het havengebied op rechter-Scheldeoever is een windturbineplan in uitvoering. Voor het havengebied op linker-Scheldeoever dient dit plan evenwel nog te worden opgemaakt. iii. Ondanks de aanwezigheid van de dokken als medium voor koude/warmteopslag en het subsidieaanbod van de distributienetbeheerder OP/EV in het kader van haar Openbare Dienstverplichting wordt (nog) weinig gebruik gemaakt van deze vorm van energie-opslag. b. Het havengebied, als maritiem-industriële cluster biedt heel wat mogelijkheden tot syn(en)ergieën met CO2reductiepotentieel:
i. Een elektriciteitscentrale kan warmte/stoom leveren aan de chemische industrie (als restproduct). Ook andere reststromen zoals CO2, Zwavel afkomstig van de industriële sector kunnen worden benut. ii. Een energiecentrale levert rechtstreeks stroom aan een (chemisch) bedrijf dat aldus netkosten vermijdt. iii. De aanwezigheid van lokale groene energieproductie (windenergie, energierecuperatie (elektriciteit en stoom) uit de verbranding van biomassa…) biedt kansen aan (overslag)bedrijven om op klimaatneutrale wijze te opereren. iv. Bedrijven proberen de nabijheid van elektriciteitscentrales uit te buiten om een voordelige tariefzetting te bekomen voor het leveren van elektriciteit v. Voor het behalen van sommige milieunormen behoeven elektriciteitscentrales chemische stoffen die kunnen aangeleverd worden door bedrijven in de nabijheid. Het is evenwel weinig waarschijnlijk dat alle aanwezige potenties voor het gebruik van reststromen, het beheersen van de energievraag, het benutten van lokaal geproduceerde groene energie en de inzet van technieken die het globaal energierendement opdrijven vandaag worden benut. vi. Naast technische en operationele obstakels is er in sommige gevallen ook gewoon een gebrek aan informatie, waardoor vraag en aanbod elkaar niet vinden. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het aanbod aan restwarmte dat geen geschikte gebruikers vindt vii. In andere gevallen wordt de investeringslast om tot energieclustering te komen als te hoog ingeschat om op micro-economisch niveau aantrekkelijk te zijn. Energieclustering tussen bedrijven vergt aanleg van infrastructuur. De aanwezigheid van het dokkencomplex maakt de aanleg hiervan zeer duur.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
4
E. Het Havenbedrijf in een voortrekkersrol Conform de generische milieubeleidsvisie neemt het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen zich voor een voortrekkersrol te spelen in het behartigen van milieudoelstellingen. Die voortrekkersrol bestaat er -onder andere - in binnen de eigen diensten en operationele activiteiten maximaal in te zetten op rationeel energiegebruik, de toepassing van de meest energie-efficiënte technieken en processen en het gebruik van hernieuwbare of koolstofarme energiebronnen. a. Inzake dienstgebouwen lopen verschillende initiatieven: i. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (BS/Z) voert sedert enkele jaren een politiek van vervanging van oude oliegestookte verwarmingsketels door hoogrendement-(condensatie-)gasketels.5. ii. Op dit ogenblik wordt ook onderzoek gedaan naar de toepassing van warmte uit dokwater, dit om lokalen in de brugpijlers van de Noordkasteelbrug te verwarmen. iii. Wanneer nieuwe dienstgebouwen worden opgetrokken, moeten die reeds van bij de ontwerpfase voldoen aan een aantal bouwkundige eisen inzake duurzaamheid. Men denkt hierbij aan de inzet van zonneboilers,vloerverwarming,…. betreft elektriciteitsverbruik van de iv. Wat dienstgebouwen heeft OP/EV haar eigen dienstgebouw uitgerust met energievriendelijke verlichtings- technieken en daglichtsturing. v. Bij vernieuwing van verlichtingssystemen in andere dienstgebouwen worden gelijkaardige technologieën toegepast. vi. Verder maakt men bij renovatie en nieuwbouw van dienstgebouwen ook gebruik van domotica om bij afwezigheid het elektriciteitsverbruik tijdig uit te schakelen,. . b. M.b.t. mobiliteit bestaan op het vlak van woon-werkverkeer reeds een aantal wettelijk opgelegde maatregelen of mechanismen die de meer duurzame vormen van mobiliteit stimuleren: fietsvergoeding, terugbetaling onkosten openbaar vervoer. i. Bovenop het wettelijk verplichte wordt er door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen qua organisatie van het woon-werkverkeer of de dienstverplaatsing nog geen beleid gevoerd tot reductie van CO2. De studie hieromtrent ter voorbereiding van het opzetten van een bedrijfsvervoerplan wordt opgedragen.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
5
ii. In het leasingbeleid van autovoertuigen werden door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen de eerste stappen gezet om naast de eisen van comfort en veiligheid ook criteria als energie-efficiëntie en energieverbruik in de keuze van dienstvoertuigen te betrekken. iii. Op het vlak van eigen operaties (baggeren, slepen6, laden en lossen d.m.v. wal- en vlotkranen) werden de voorbije jaren reeds diverse initiatieven genomen zoals: • toepassing van een ecologisch verfsysteem op een peilboot; • optimalisatie van dieselmotoren om NOxvorming te beperken, om de emissie-uitstoot binnen de vereisten van de nieuwe Europese norm EU III A te brengen, om de emissies in algemene termen nog verder te verlagen; • gebruik van walvoeding die reeds langer dan 40 jaar wordt toegepast voor zowel de vloot van het sleepbedrijf als voor het baggerbedrijf en vlotkranen. Om haar voortrekkersrol waar te maken dient het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen haar personeel bedrijfsbreed aan te sporen om rationeel om te gaan met energiegebruik. F. Het Havenbedrijf als Distributienetbeheerder (DNB) Als netbeheerder van het rechter-Scheldeoevergebied van de Haven heeft het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (OP/EV) een belangrijke rol te spelen in het ondersteunen en het sensibiliseren van energiebesparende maatregelen. In het kader van haar openbare Dienstverplichting7 wordt sinds 2003 een actieplan ter bevordering van Rationeel Energie Gebruik (REG) uitgevoerd. Vanaf 2008 dient OP/EV bij haar industriële afnemers een jaarlijkse energiebesparingsdoelstelling (gerekend in kWh) van 1,5% te realiseren ten opzichte van de in jaar n-2 gedistribueerde elektriciteit8. Hiertoe dient bij het Vlaams Energieagentschap een REG-plan ingediend dat aangeeft hoe OP/EV – middels het aanbieden van REGacties9 ten aanzien van haar klanten deze doelstelling wil bereiken. De kostprijs van dit REG budget dient integraal te worden verrekend in de distributienettarieven. Bij overtreding van de besparingsverplichting wordt aan de DNB een administratieve geldboete opgelegd10. Deze geldboete kan niet worden verrekend in de tarieven en komt derhalve integraal ten laste van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. a. Vermits de kostprijs van het REG budget integraal dient doorgerekend aan de klanten van het net wordt het stimulerend karakter van de acties gedeeltelijk te niet gedaan door de verhoging van tarieven. i. De klanten die geen of nauwelijks gebruik willen of kunnen maken van de door OP/EV aangeboden REGacties ondervinden aldus enkel nadeel. Zij hebben er baat bij dat het Havenbedrijf de geldboete betaalt en geen REG acties subsidieert. ii. De klanten die wel gebruik hebben gemaakt van de acties zien het voordeel van de premies en het lager energiegebruik gemitigeerd door een stijging van de
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
6
tarieven. b. De federale regulator CREG, die toeziet op de tarieven voor elektriciteitsdistributie, heeft zeer strikte regels voor de aanvaarding van kosten, voortvloeiend uit ODV. Enkel die kosten, nodig om te voldoen aan de wettelijke besparingsverplichtingen, worden aanvaard. c. Wegens het strikte toezicht van de CREG op de boekhouding van OP/EV, is het onmogelijk om zichzelf een hogere besparingsdoelstelling op te leggen dan waartoe ze wettelijk verplicht is. Een extra besparingsdoelstelling vanwege het GHA buiten OP/EV om, waarbij het corresponderende budget niet dient verrekend te worden in de tarieven voor elektriciteitsdistributie, zou vermoedelijk wel kunnen, maar onderzoek naar correcte toepassing van de Europese staatssteunregels dient nog te gebeuren. d. De besparingsdoelstelling wordt uitgerekend als een percentage op het verbruik van jaar t-2. Het betreft dus een relatieve besparingsdoelstelling, die perfect kan gepaard gaan met een over de jaren heen stijgend energiegebruik. e. Momenteel wordt er door klanten van het net weinig gebruik gemaakt van het REG-actieplan. Dit heeft mede tot gevolg dat vorig jaar de vereiste besparingsverplichting niet werd gehaald. Ook dit jaar zal hetzelfde zich voordoen.11 OP/EV kan evenwel de administratieve geldboete ontwijken omdat zij in de vorige jaren een saldo aan uitgespaarde kWh had opgebouwd12. Dit overschot heeft ertoe geleid om geen extra maatregelen te nemen om de jaarlijkse doelstelling te halen. f. Er gebeurt geen controle op de effectief gerealiseerde besparing in kWh. De kwantificering van de besparing wordt vooraf gedaan op basis van studies per actie. Deze studies zijn gehomologeerd door de overheid (VEA) en bindend voor elke actie. Hierdoor kan een goede inschatting per actie en van het geheel bekomen worden. g. Als netbeheerder dient OP/EV de toegang van groene energieproducenten op het net te garanderen. De opportuniteit of voor het lokaal gebruik van groene energie door OP/EV promotie zou kunnen gevoerd worden, dient nog onderzocht en overwogen te worden. h. Relatie tot/samenwerking met Stad Antwerpen inzake gebruik van groene stroom voor eigen diensten. De stad Antwerpen stelt als doelstelling voorop om voor haar eigen verbruik voor 100% groene stroom aan te wenden. Tot op heden heeft het Havenbedrijf zich nog niet uitgesproken of ze dit streefdoel eveneens wil opnemen.
Acties
C. Een Carbon Footprint voor de Haven van Antwerpen.
Opmaak van een CO2 footprint voor het Havengebied. om uit te maken welke optimalisatie op vlak van energieverbruik/ CO2uitstoot mogelijk is. Op basis daarvan cijfermatige doelen voor opstellen.
D. Gebiedsbeheerder Verdere realisatie i.s.m. VLEEMO van het windturbineplan voor rechter-Scheldeoever.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
7
De uitwerking een gebiedsdekkend windturbineplan voor het havengebied op linker-Scheldeoever, i.s.m. de Maatschappij voor Grond- en Industrialisatiebeleid voor het Linkeroevergebied wordt eerstdaags opgestart. Als gebiedsbeheerder kan het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen initiatieven nemen die ertoe bijdragen dat actoren binnen het havengebied gaan samenwerken op het vlak van energieclustering en energievoorziening. Organiseren van acties die partijen bij elkaar brengt op het vlak van energieclustering (bvb. WKK projecten) i.s.m. COGEN13 Inventarisatie van warmte-overschotten en –behoeften bij bedrijven in de haven, en een eerste inschatting van de technische mogelijkheid om deze bij elkaar te brengen Verkennend onderzoek inzake de opportuniteit van de oprichting van een Restwarmtebedrijf Onderzoek naar mogelijkheden om bij de inrichting en uitgifte van nieuwe terreinen en de heropwaardering van bestaande bedrijfssites binnen het Havengebied CO2 neutraliteit14 via inzet van hernieuwbare energiebronnen als bedrijfsdoelstelling te ondersteunen. Samenwerking tussen bedrijven binnen het havengebied bevorderen met het oog op directe levering van elektriciteit, bij voorkeur gewonnen uit hernieuwbare (zonne-energie of windenergie) energiebronnen, dan wel uit korte cyclus- (biomassa) of lange cyclus- (fossiele) koolstofhoudende brandstoffen, mits nuttige toepassing van de tijdens het verbrandingsproces gegenereerde warmte.
O.m. vanuit het concessiebeleid en andere mogelijkheden, kan er getracht worden bedrijven verder te stimuleren naar klimaatneutraliteit. Onderzoeken hoe door energieclustering, maximale toepassing van Rationeel EnergieGebruik en de toepassing van Best Beschikbare Technieken inzake stooktechniek en uitlaatgasreiniging en inzet van hernieuwbare energiebronnen bij (her)inrichting en uitgifte van bedrijventerreinen binnen de haven, geleide emissies van fijn stof en Nox kunnen worden ingeperkt of verminderd. Bij het verkennen van mogelijke denksporen zal de Havengemeenschap worden geraadpleegd. Onderzoeken hoe het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, bovenop haar OD verplichtingen verder kan gaan dan de door de Vlaamse overheid opgelegde besparingsdoelstelling van 1,5%, inclusief financiële impactanalyse.
13
COGEN = Cogeneratie van kracht en warmte, organisatie voor de promotie van WKK, gesteund door de Vlaamse overheid. Zie Art. 5 van het B van 1/10/2007 houdende uitwerking van de CO2 neutraliteit van bedrijventerreinen: “ Aan de verplichting van CO2-neutraliteit kan worden voldaan op een van de volgende wijzen : 1° de afname van groene stroom; 2° de productie van groene stroom door het bedrijf zelf ter plaatse of door deelname van het bedrijf in de productie van groene stroom op het terrein; 3° de compensatie van de CO2-emissies tengevolge van het elektriciteitsverbruik door de aankoop van emissiekredieten; 4° de combinatie van de mogelijkheden vermeld in 1°, 2° en 3°. Het is evenwel ook zo dat CO2 neutraliteit als doelstelling ruimer kan opgevat worden, bvb. door naast het elektriciteitsverbruik ook het verbruik van (fossiele) brandstoffen te betrekken bij de evaluatie.
14
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
8
Onderzoeken hoe het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen haar inspanningen en acties met betrekking tot de promotie van REG meer kan oriënteren op de vermindering van primaire energieverbruik door havengebruikers, inclusief financiële impactanalyse van dergelijk beleid.
E. Voortrekkersrol HVAC van eigen gebouwen: minimalisatie warmteverliezen in de winter en –toevoer in de zomer, optimalisatie verlichtingsefficiëntie en –gebruik, efficiënte verluchting; De opmaak van een bedrijfsvervoerplan dat in het teken staat van verhoogde vervoersefficiëntie en rationeel verplaatsinggedrag. Operaties: zo energie-efficiënt mogelijke uitvoering van operaties in eigen beheer: slepen, baggeren, laden en lossen d.m.v. kranen. Voor de niet vermijdbare eigen CO2 uitstoot worden compensatieinitiatieven gefinancierd via duurzame CO2 compensatiefondsen.
F. Taakstelling als Distributienetbeheerder
Targets 2008-2009
Samen met de privé-havengemeenschap aandringen bij de hogere overheid voor het uitwerken van een regeling die de solidarisering tussen distributienetbeheerders beoogt van de kosten verbonden aan het GSC- beleid over de netbeheerders heen. Onderzoeken in hoeverre het grotendeels op Vlaams niveau vastgelegde REG-actieplan beter kan afgestemd worden15 op het inzetten van energiezuinige technieken en processen en het gebruik van koolstofarme(re) energiebronnen in de op -en overslagsector (kranen, hefwerktuigen, eco-driving). Verder promoten van het REG-actieplan door het (opnieuw) aanzwengelen van de energie-audits bij bedrijven, bij voorkeur in samenwerking met andere overheden zoals OVAM (ecoefficiëntie, PRESTI,…). Ondersteunen van en onderzoek naar innovatieve technologieën die in de toekomst kunnen leiden tot energiebesparende investeringen.
C. Carbon Footprint
Inventarisatie van CO2eq- emissies in de Haven. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van reeds beschikbare informatie bij bedrijfsleven en overheden. Voor de opvulling van lacunes worden bijkomende onderzoeksopdrachten gegeven. Om tot een onderlinge vergelijking van CO2 reductiedoelstellingen
15
Het huidig overheidsbeleid is momenteel gericht op uniformisering van de REG-acties distributienetbeheerders. Hierdoor wordt de nood aan havenspecifieke REG-acties te weinig onderkend.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
overheen
alle
9
tussen havens te komen dienen afspraken te worden gemaakt omtrent de activiteiten die als havengerelateerd kunnen worden bestemd. Het forum van het World Ports Climate Conference biedt hiertoe het kader voor havenoverschrijdend overleg en afstemming. Voor zover het hier gaat om emissiereducties die dienen gerealiseerd door privé-bedrijven in het havengebied, zullen voorafgaand de mogelijkheden en het draagvlak voor dergelijke maatregelen afgetoetst worden met de betrokken actoren. Hierbij moet rekening worden gehouden met afspraken op andere niveau’s met deze bedrijven (bv benchmarkconvenanten) Onderzoek –in overleg met de havengemeenschap- naar maatstaven die voor beoordeling en vergelijking van reductiedoelstellingen het best worden gehanteerd: Bvb. i. een CO2-reductiepercentage/jaar en/of ii. CO2 uitstoot per eenheid Bruto Binnenlands Product gegenereerd door de haven (broeikasgasintensiteit) en/of iii. CO2 uitstoot per geproduceerde kWh of kJ en/of iv. CO2 uitstoot per hectare havengebied. F. Gebiedsbeheerder
Het opmaken van een elektriciteitsbalans (productie en behoeften, gespreid in de tijd) van het havengebied teneinde te kunnen inschatten wat de behoeften zijn aan elektriciteitsopwekking, balancering, opslag, ... en hoe kan worden gekomen tot een reductie van de energiebehoeften, een betere integratie van hernieuwbare en decentrale productie, een beter gebruik van de netcapaciteit, een relatieve vermindering van nettarieven, enz. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat de haven ook een locatie kan zijn voor energieproductie voor het achterland en dat het belang ervan havenoverschrijdend is (cfr kerncentrale) Opmaak van een gebiedsdekkend plan dat de projectgebieden voor inplanting windturbines vastlegt voor de Antwerpse haven op linker-Scheldeoever is lopende. Op basis daarvan moeten individuele vergunningsaanvragen voor 1 of meerdere windturbines voldoende verantwoording kunnen putten om de noodzakelijke vergunningen te bemachtigen.. Uitwerken van een kader dat de productie én het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (zon, wind) stimuleert.
Uitwerken van enkele pilootprojecten die de directe levering van (hernieuwbare) elektriciteit tussen private bedrijven mogelijk maakt. (bvb ten behoeve van walstroom)
Binnen het kader van het administratief bouwloket het vooroverleg aangrijpen om de aanvragers van vergunningen aan te sporen tot het gebruik maken van de REG acties en te streven naar maximale inzet van energie-efficiënte technieken bij de bouw van magazijnen en dienstgebouwen. Met het oog op het opmaken van een warmtebalans, het opstellen van een Inventarisatie van warmte-overschotten en –behoeften bij bedrijven in de haven, en een eerste inschatting van de technische mogelijkheid om deze bij elkaar te brengen
16
e
Zie artikel 2,§5,2 lid: De primaire energiebesparing ten gevolge van de vermindering van het eindverbruik van andere energiedragers wordt berekend als de vermindering van het eindverbruik van die energiedrager vermenigvuldigd met de omzettingsfactor 1
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
10
F. Voortrekkersrol
Leasing van energiezuiniger en beter op de verplaatsingsbehoeften afgestemde dienstwagens, leasing van dienstfietsen voor korte afstandverplaatsingen tijdens werkuren. Vaststellen van bedrijfsvervoerplan waarin verhoging van vervoersefficiëntie en rationeel verplaatsingsgedrag centraal staat.
Op basis van (positieve) ervaringen met het proefproject op de Noordkasteelbrug kunnen nieuwe toepassingen gezocht worden in andere GHA-dienstgebouwen die bij het water gelegen zijn. Kennisopbouw rond E-efficientie van eigen operaties en via nieuwe aankopen.
F. Netbeheerder
De Vlaamse overheid aanzetten om een besluit te treffen waardoor de meerkost ten gevolge de verplichte opkoop van groene stroomcertificaten door de distributienetbeheerders kan worden gesolidariseerd. Deze beslissing is een randvoorwaarde voor het toelatingsbeleid inzake de installatie van zonnepanelen in het ambtsgebied van OP/EV.
De inzet van walstroom i.p.v. de scheepsmotoren betekent een reductie van de CO2 uitstoot per geleverde kWh. Onderzocht wordt of in het REG plan 2009 hieromtrent een actie kan worden opgenomen16. Op deze wijze zou het Havenbedrijf niet enkel vanuit oogpunt van infrastructuur, maar tevens vanuit oogpunt van exploitatie een bijdrage kunnen leveren tot de vermindering van emissie van polluenten. Deze initiatieven moeten ook economisch haalbaar zijn en in een internationale context passen.
Samenwerking met stedelijke, Vlaamse en federale overheidsdiensten, bevoegd voor energie en klimaat bij de uitvoering van REG-audits. Bij de overheid (Vlaams Energie Agentschap) aandringen tot erkenning van REG-acties die beter afgestemd zijn op havenspecifieke opportuniteiten.
Thematische Milieuvisie Energie en klimaat / versie werkgroep 07/10/08
11