Vred. Gent (6de kant.), 19 december 1995 / J.P. Gand (6ème cant.), 19 décembre 1995 Cession - Opposition - Délai - Non prescrit à peine de nullité - Portée. Demande de validation - Etendue de la saisine du juge - Conséquences. Forme de la cession - Acte distinct - Notion - Acte établi en autant d’exemplaires que de parties ayant un intérêt distinct - Notion - Ne peut être assimilé à un original. Notification de la cession au débiteur cédé sept mois après la notification au cédant Pas de délai prescrit - Validité. Code Judiciaire - Avis de cession au greffe - Pas d’application aux cessions notifiées avant l’entrée en vigueur de la Loi du 14 juin 1993. Devoir de conseil - Responsabilité - Conditions - Absence de centrale positive Obligation d’investigation limitée du prêteur - Devoir de sincérité et de collaboration de l’emprunteur. Inexécution - Sanction - Exigibilité des mensualités (capital et intérêt) - Justification - Intérêt de retard sur l’ensemble - Absence d’anatocisme - Justification - Majoration forfaitaire - Justification - Réduction. Frais résultant des facilités de paiement et frais de procédure - Distinction. Overdracht van loon - Verzet - Uitstel - iet voorgeschreven op straffe van nietigheid - Draagwijdte. Vraag tot validering - Reikwijdte van de bevoegdheid van de rechter - Gevolgen. Vorm van de loonoverdracht - Afzonderlijke akte - Begrip - Akte opgesteld in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang - Begrip - Kan niet gelijkgesteld worden met een origineel. Kennisgeving van de loonoverdracht aan de schuldenaar zeven maanden nadat de cedent in kennis werd gesteld - Geen voorgeschreven termijn - Geldigheid. Gerechtelijk Wetboek - Bericht van overdracht aan griffie - iet van toepassing op loonoverdrachten die in kennis werden gesteld voor de inwerkingtreding van de Wet van 14 juni 1993. Raadgevingsplicht - Aansprakelijkheid - Voorwaarden - Gebrek aan positieve kredietcentrale - Beperkte opzoekingsplicht van de kredietgever - Plicht van de ontlener om oprecht samen te werken. iet uitvoering - Sanctie - Opeisbaarheid van de maandtermijnen (kapitaal en interest) - Rechtvaardiging - Verwijlinteresten op het geheel - Geen anatocisme Rechtvaardiging - Forfaitaire verhoging - Rechtvaardiging - Verlaging. Kosten ten gevolge van betalingsfaciliteiten en procedurele kosten - Onderscheid.
In zake: N.V. X, eisende. Tegen: Y, verweerder.
1.
Voorwerp van de hoofdvordering
Bij aangetekend schrijven de dato 9 maart 1995 vordert eiseres: - te beslissen over het verzet tegen de loonafstand door verweerder en de overdracht door eiseres betekend te horen bekrachtigen voor een bedrag van 471.641 fr., te vermeerderen met de konventionele verwijlintrest a rato van 12,95 % op de som van 364.568 fr. vanaf 14 februari 1995; - te bevelen dat de overdracht van loon door de gecedeerde schuldenares dient te worden uitgevoerd op eenvoudige kennisgeving door de Griffier gedaan binnen de 5 dagen te rekenen vanaf de datum van het vonnis; - dienvolgens te zeggen voor recht dat het te wijzen vonnis zal gelden voor elke toekomstige werkgever van de opgeroepen tot beloop van het nog resterende saldo in hoofdsom, intrest en kosten, overeenkomstig art. 32 van de wet van 12 april 1965; - de kosten van de oproeping, vermeerderd met de rechtsplegingsvergoeding en de verdere kosten, ten laste te leggen van verweerder; Bij besluiten de dato 17 november 1995 vordert eiseres tevens de veroordeling van verweerder tot betaling van de som van 471.641 fr., te vermeerderen met de verwijlintrest a rato van 12,95 % op de som van 364.568 fr. vanaf 14 februari 1995; 2.
Standpunt verweerder - tegenvordering
Bij zijn besluiten de dato 30 maart 1995 stelt verweerder: De procedure zoals ingesteld door tegenpartij tot bekrachtiging van de loonsoverdracht, ontoelaatbaar, onontvankelijk en ongegrond te verklaren. Het verzet van concluant tegen de loonsoverdracht ingesteld, ontvankelijk, toelaatbaar en gegrond te verklaren; De loonsoverdracht van nul en generlei waarde te verklaren; Te zeggen voor recht dat de bedragen die ingevolge deze ongeldige loonsoverdracht op wachtrekeningen geblokkeerd staan, aan concluanten dienen terug uitgekeerd; De vordering van tegenpartij, voor zover ontvankelijk en toelaatbaar, af te wijzen als ongegrond, het leningscontract nietig te verklaren en op tegeneis tegenpartij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter vergoeding van de geleden schade, hetweze de totale schuldenlast van concluant en aldus begroot op het nog niet afbetaalde kapitaal, waarmede elke schuld van concluant aan tegenpartij zal vereffend zijn, meer het totaal van alle aan tegenpartij reeds verrichte betalingen, meer een provisionele som van 75.000 fr., meer de vergoedende rente vanaf de datum van het leningscontract, meer de gerechtelijke rente. 2
Minstens de vordering van tegenpartij grotendeels ongegrond te verklaren, allerminstens de vordering van tegenpartij te beperken tot het openstaande kapitaal, hetweze het ontleende kapitaal onder aftrek van de door concluanten gedane betalingen, met behoud van het recht op gespreide betalingen. De staat van kennelijk onvermogen van concluant vast te stellen; Met veroordeling van tegenpartij in de kosten van het geding, deze begroot aan de zijde van concluant op de R.P.V. van 11.700 fr. 3.
Onderzoek en beoordeling
De antecedenten die aan de basis liggen van onderhavige procedure en van belang voor de beslechting ervan, kunnen als volgt geresumeerd worden: 1. Door eiseres wordt op 26 juni 1991 een persoonlijke lening op afbetaling met contractnummer 12.020.420 toegestaan aan verweerder voor een nominaal bedrag van 401.000 fr. en een terug te betalen bedrag van 583.800 fr. met een jaarlijks kostenpercentage van 17,94 %, d.m.v. 60 gelijke maandelijkse termijnen van 9.730 fr. met ingang van 25 juli 1991, met loonoverdracht; 2. Ingevolge de niet-betaling van twee vervallen termijnen t.b.v. 19.460 fr. (2 x 9.730 fr.) stelt eiseres verweerder bij aangetekend schrijven de dato 2 maart 1993 in gebreke, in toepassing van en met inachtneming van de bepalingen van artikel 29 van de W. Cons. Kred.; Tevens geeft eiseres in hetzelfde aangetekend schrijven, in toepassing van artikel 28 van de wet van 12 april 1965, kennis aan verweerder van haar voornemen om de toegestane loonoverdracht uit te voeren; 3. Bij aangetekend schrijven de dato 27 september 1993 zendt eiseres aan verweerder eveneens in toepassing van artikel 28 van de Wet van 12 april 1965, een afschrift van de sub 2 bedoelde kennisgeving; 4. Op 28 september 1993 wordt, in toepassing van artikel 1390 ter Ger. W., het bericht van loonoverdracht ter Griffie van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent neergelegd; 5. Bij aangetekend schrijven de dato 5 oktober 1993 zendt eiseres, bij gebreke aan verzet vanwege verweerder, aan verweerder een eensluidend afschrift van de akte van overdracht, er bovendien op wijzend dat de afhoudingen dienen te gebeuren tot beloop van de (op dat ogenblik verschuldigde) som van 441.219fr.; 6. Bij aangetekend schrijven de dato 23 januari 1995 aan de Z (werkgever) tekent verweerder, in toepassing van artikel 29 van de Wet van 12 april 1965, verzet aan tegen het voornemen tot uitvoering van de overdracht; 3
7. Bij aangetekend schrijven de dato 30 januari 1995 stelt hij de eiseres hiervan in kennis; 8. Bij aangetekend schrijven van gerechtsdeurwaarder de dato 9 maart 1995 heeft eiseres, in toepassing van artikel 31 van de Wet van 12 april 1965, verweerder laten oproepen voor XO teneinde de overdracht te laten bekrachtigen; Zoals blijkt uit de conclusies van verweerder besluit hij, voorhoudend dat zijn verzet de dato 30 januari 1995 geldig was: 1) tot de ongeldigheid van de akte van loonoverdracht, omwille van: 1° de afwezigheid van een afzonderlijke akte, zoals vereist door artikel 27, eerste paragraaf; 2° de opmaak van de akte in slechts 1 exemplaar i.p.v. "in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang", zoals vereist door artikel 27, tweede paragraaf; 3° de opmaak in slechts één origineel; 4° de niet-opneming als verplichte vermelding van de bepalingen van de artikelen 28 tot 32 in de akte, zoals vereist door artikel 27, derde paragraaf; 5° het feit dat de opgestelde akte geen wilsuiting tot loonafstand inhoudt; 2) tot de ongeldigheid van de overdracht, omwille van: 1° de niet-bewezen betekening per aangetekend schrijven van de door artikel 28 eerste, tweede en derde lid bedoelde kennisgevingen; 2° de betekening van een afschrift van de akte van overdracht aan de werkgever dat niet geldig "voor eensluidend" verklaard werd, zoals vereist door artikel 28, derde lid; 3° de niet-vermelding van het bedrag van de voorgenomen loonoverdracht in de in artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving; 4° "de melding aan" in de door artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving aan verweerder een bepaald bedrag voor de voorgenomen loonoverdracht zou vermeld geweest zijn, quod non; 5° de verzending van het door artikel 28, tweede lid bedoelde afschrift slechts 7 maanden na de verzending van de door artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving; 6° de verzending van het door artikel 28, derde lid bedoelde afschrift binnen de 10 dagen na de verzending van het door artikel 28, tweede lid bedoelde afschrift; 7° door de vermelding van verschillende bedragen in de verschillende brieven; 8° door een procedure tot validatie van de loonoverdracht voor andere bedragen in te stellen door deze in de voorgeschreven voorafgaande briefwisseling vermeld; 9° de schending van de termijn van artikel 1390 ter Ger. W.;
4
3) tot de ongeldigheid van de leningovereenkomst, omwille van: 1° de schending van artikel 1325 B.W.; 2° de afwezigheid van bewijs van uitbetaling; 4) tot de betrokkenheid van de aansprakelijkheid van eiseres als bankier: Hierna zullen Wij de hierboven opgesomde, door verweerder opgeworpen en ontwikkelde argumenten afzonderlijk en in dezelfde volgorde ontmoeten en bespreken: A. Voorafgaandelijke opmerkingen A.1. De geldigheid van het verzet van verweerder, gedaan bij aangetekend schrijven de dato 23 januari 1995, gedaan in toepassing van artikel 29 van de Wet van 12 april 1965: Het verzet tegen de voorgenomen uitvoering van loonoverdracht door eiseres, door verweerder gedaan bij aangetekend schrijven de dato 23 januari 1995 in toepassing van artikel 29 is geldig, niettegenstaande het feit dat het niet gedaan werd binnen de door artikel 29 vooropgestelde termijn van 10 dagen na de verzending van de in artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving; Inderdaad, bedoelde termijn van 10 dagen is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid en is al evenmin een vervaltermijn, met als gevolg dat ook het laattijdig verzet, zijnde het verzet gedaan buiten deze termijn van 10 dagen, geldig is en schorsend werkt, zodat een hieropvolgende vordering tot bekrachtiging van loonoverdracht ontvankelijk is en de werkgever géén inhoudingen op het loon mag doen in afwachting van de beslissing van de geadieerde rechter; A.2. De bevoegdheid van de Vrederechter - aanleg: In het kader van de procedure tot bekrachtiging van een loonoverdracht heeft de Vrederechter, zonder de grenzen van artikel 31 van de Loonbeschermingswet te buiten te gaan, de bevoegdheid om in laatste aanleg alle voor hem opgeworpen betwistingen te beslechten, niet alleen deze betreffende de vorm en de grond van de loonafstand, maar ook deze betreffende de hoofdschuld of hoofdverbintenis; Het vonnis is derhalve in elk geval en in zijn geheel in laatste aanleg gewezen. De hoofdschuld en de overdracht vormen immers een onsplitsbaar geheel. Wanneer de Vrederechter de overdracht bekrachtigt, heeft dit derhalve onvermijdelijk voor gevolg dat de overnemer, in laatste aanleg, een titel bekomt m.b.t. de hoofdschuld; B. Wat betreft de toelaatbaarheid en de ontvankelijkheid van de vordering tot bekrachtiging: 5
Nu toch de door eiseres bij aangetekend schrijven de dato 9 maart 1995 ingestelde vordering voldoet aan alle wettelijke bepalingen inzake toelaatbaarheid en ontvankelijkheid, dient ze uiteraard ook toelaatbaar en ontvankelijk te worden verklaard; C. Wat betreft de grond van de zaak: C.1. De geldigheid van de akte van loonoverdracht: Alle door verweerder in besluiten opgeworpen ongeldigheids - of nietigheidsgronden van de litigieuse akte van loonoverdracht dienen als ongegrond te worden afgewezen, nu toch: 1° de overdracht van loon in casu wel degelijk gebeurd is "bij een akte onderscheiden van die welke de hoofdverbintenis waarvan zij de uitvoering waarborgt, bevat", zoals vereist door artikel 27, eerste paragraaf; Inderdaad, zoals blijkt uit de stukken is er enerzijds een akte "Persoonlijke Lening op Afbetaling" en anderzijds een onderscheiden akte "Akte van Loonafstand", die bovendien élk van beide ondertekend werden; In de gegeven omstandigheden wordt het door de wetgever beoogde doel immers zonder twijfel bereikt, nl. de aandacht van de werknemer vestigen op zijn tweevoudige rechtshandeling en hem doen beseffen dat hij naast het afsluiten van een kredietovereenkomst ook een overdracht van zijn loon toestaat; 2° de akte overdracht van loon in casu wel degelijk is opgemaakt in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang, zoals vereist door artikel 27, tweede paragraaf; Zoals immers blijkt uit de voorgebrachte stukken bevat de litigieuse akte van loonoverdracht expliciet de vermelding: "Opgemaakt in zoveel exemplaren als de wet voorschrijft"; Tot bewijs van het tegendeel moet dan ook aangenomen worden dat de litigieuse akte-loonverdracht in voldoende exemplaren werd opgemaakt; 3° de akte loonoverdracht moet geacht worden in voldoende "originelen" te zijn opgemaakt, nu toch verweerder in gebreke blijft terzake het afdoende bewijs te leveren; Bovendien moet in dit verband opgemerkt worden dat artikel 1325 B.W. terzake niet van toepassing is, nu toch een akte loonoverdracht géén akte is die "wederkerige overeenkomsten" bevat; 6
4° de bepalingen van de artikelen 28 tot 32 wel degelijk werden opgenomen in de akte loonoverdracht, zoals vereist door artikel 27, derde paragraaf; Uit de voorgebrachte stukken blijkt immers dat de artikelen 28 tot 32 geldig, klaar en duidelijk, volledig en letterlijk in de akte loonoverdracht en dit op de voorzijde zijn opgenomen; 5° de litigieuse akte van loonoverdracht wel degelijk een "wilsuiting tot loonafstand" inhoudt, vermits de akte niet alleen betiteld wordt als "Akte van Loonafstand", maar bovendien, klaar en duidelijk, op de voorzijde de tekst bevat : "LOONAFSTAND: De klant en solidaire medeondertekenaars, die zich verbinden in hoedanigheid van hoofdelijke en ondeelbare borgen, doen tot waarborg van de goede uitvoering der verbintenissen, aangegaan bij contract van lening, waarvan het nummer hierboven vermeld, onherroepelijk afstand aan de N.V. X van het afstaanbaar deel van hun loon overeenkomstig de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Deze afstand wordt gedaan tot zekerheid van de verbintenis der ondertekenaars, om aan de N.V. X terug te betalen de hierboven vermelde som verhoogd met een forfaitaire schadeloosstelling van 15 % op het eisbaar geworden saldo en 1,5 % per maand verwijlinteresten op het saldo, evenals met de eventuele gerechtskosten". C.2. De geldigheid van de overdracht zelf: Ook de door verweerder in besluiten opgeworpen ongeldigheids- of nietigheidsgronden van de overdracht zelf dienen als ongegrond te worden afgewezen, nu toch: 1° de door artikel 28 eerste lid, tweede en derde lid bedoelde kennisgevingen wel degelijk gedaan werden en dit per aangetekend schrijven; De voorgebrachte stukken leveren het afdoende bewijs dat de door artikel 28 eerste lid, tweede en derde lid bedoelde kennisgevingen wel degelijk per aangetekend schrijven werden verricht en aan het juiste adres werden gedaan; 2° een rechtsgeldig "eensluidend verklaard afschrift van de akte van overdracht" aan de werkgever van verweerster werd betekend; Terzake de "eensluidendverklaring" legt de wet géén énkele verplichting op , met als gevolg dat de overnemer zelf mag zorgen en instaan voor de "eensluidendverklaring" van het aan de gecedeerde schuldenaar te zenden afschrift van de akte van loonoverdracht;
7
3° de vermelding van het bedrag van de voorgenomen loonoverdracht in de in artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving niet alleen wettelijk niet verplicht is, maar in casu bovendien ook wel degelijk gebeurd is; Terzake stelt artikel 28, eerste lid immers geen enkele verplichting; Bovendien wordt onderaan in bedoelde kennisgeving wel degelijk opgave gedaan van de op dat ogenblik verschuldigde bedragen: "Eisbaar saldo: 408.660 BF Eisbare schadevergoeding: 61.299 fr." 4° de "beweerde melding" niet alleen niet juist is, maar bovendien hoe dan ook in generlei mate afbreuk kan doen aan de rechtsgeldigheid in de loonoverdracht; 5° de verzending van het door artikel 28, tweede lid bedoelde afschrift 7 maand nà de verzending van de door artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving niet laattijdig en derhalve rechtsgeldig gebeurd is, vermits voor het verzenden van dit afschrift in de wet geen termijn is bepaald en verweerder van zijn kant vóór de verzending ervan nog geen verzet had gedaan, vermits zijn verzet slechts dateert van 23 januari 1995; 6° de verzending van het door artikel 28, derde lid bedoelde afschrift (nl. op 5 oktober 1993) binnen de 10 dagen na de verzending van het door artikel 28, tweede lid bedoelde afschrift tijdig en derhalve geldig is gebeurd, vermits de verzending van het door artikel 28, derde lid bedoelde afschrift volgens de wet dient te gebeuren nà het verstrijken van de termijn van verzet van 10 dagen, welke een aanvang neemt op de datum van verzending van de in artikel 28, eerste lid bedoelde kennisgeving, terwijl deze datum zich in casu reeds situeert op 2 maart 1993; 7° de vermelding van verschillende bedragen in de verschillende brieven uitsluitend het gevolg is van de aanpassing en herberekening ervan, rekening gehouden met gedane betalingen en /of het lopen van de verwijlintrest; 8° het voeren van een procedure tot validatie van de loonoverdracht voor een ander bedrag dan de bedragen in de voorafgaandelijk briefwisseling vermeld de rechtsgeldigheid ervan onaangetast laat, vermits ook dit uitsluitend het gevolg is van de aanpassing en herberekening van het verschuldigde bedrag, rekening gehouden met gedane betalingen en/of het lopen van de verwijlintrest; 9° in casu geen sprake kan zijn van de schending van de termijn van artikel 1390 ter Ger. W., vermits het door artikel 28, tweede lid bedoelde afschrift verstuurd werd op 27 september 1993 en het door artikel 1390 ter Ger. W. bedoelde bericht op 28 september 1993 ter griffie werd neergelgd; 8
C.3. De geldigheid van de leningovereenkomst de dato 26 juni 1991 In tegenstelling met hetgeen verweerder voorhoudt werd de litigieuse kredietovereenkomst wel degelijk rechtsgeldig aangegaan en kan er van nietigheid omwille van de door verweerder ingeroepen redenen géén sprake zijn, nu toch: 1° verweerder zich in casu volkomen ten onrechte beroept op de schending van artikel 1325 B.W. Vooreerst zijn Wij van oordeel dat artikel 1325 B.W. niet van toepassing is op de litigieuse leningovereenkomst; Vervolgens is het zo dat, zelfs indien dit wél het geval zou zijn, de niet-naleving van artikel 1325 B.W. in generlei mate afbreuk doet aan de rechtsgeldigheid van de afgesloten overeenkomst alsdusdanig, vermits artikel 1325 B.W. enkel en alleen betrekking heeft op de bewijskracht van de akte als instrumentum en de niet-naleving ervan dan ook enkel en alleen gevolgen heeft voor de bewijslevering of m.a.w. voor de bewijskracht van de akte (instrumentum); Hierbij komt dat de akte bij niet-naleving van artikel 1325 B.W. de waarde van een begin van schriftelijk bewijs behoudt, hetgeen impliceert dat door getuigenissen en vermoedens kan worden aangevuld, waarbij in casu als vermoedens kunnen ingeroepen worden: de betaling door verweerder van 19 termijnen ! Ten slotte is er de uitvoering van de afgesloten leningovereenkomst door verweerder als gevolg van de betaling van 19 termijnen gedurende bijna 2 jaar, waardoor artikel 1325, laatste alinea van toepassing is; 2° de betaling door eiseres van het door verweerder ontleende bedrag, minstens tot bewijs, van het tegendeel, door verweerder te leveren, moet geacht worden effectief en correct gebeurd te zijn, zoals enerzijds kan afgeleid worden uit de leningsakte zelf en anderzijds uit de uitvoering van de afgesloten leningovereenkomst door verweerder als gevolg van de betaling van 19 termijnen; C.4. De aansprakelijkheid van eiseres als bankier Verweerder verwijt eiseres dat zij, zonder het inwinnen van de nodige informatie en zonder het uitvoeren van een afdoend onderzoek naar zijn financiële toestand en kredietwaardigheid of terugbetalingsmogelijkheden, de litigieuse lening op een lichtzinnige en onverantwoorde wijze heeft toegestaan, waar zijn reële financiële toestand immers zo was dat deze hem niet toeliet een maandelijkse termijn van 9.730 fr. te voldoen. Om deze reden meent verweerder dan ook dat de litigieuse leningovereenkomst nietig dient te worden verklaard en dat dienvolgens eiseres dient te worden 9
veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, zoals hierboven nader omschreven; Zoals ook terecht door verweerder wordt gesteld, had eiseres in casu als bankier en derhalve als professionele kredietverstrekker in de precontractuele fase, los en onafgezien van het nog niet van toepassing zijn van artikel 15 W. Cons. Kred. op het ogenblik van het aangaan van de litigieuse lening, in het kader van de door hem als "goede-huisvader-bankier" in acht te nemen algemene zorgvuldigheidsnorm, de verplichting om een onderzoek in te stellen naar de financiële toestand en de kredietwaardigheid of terugbetalingsmogelijkheden van de ontleners en de gevraagde lening slechts toe te staan indien uit dit onderzoek bleek dat ze normaliter kon terugbetaald worden met inachtneming van de vast te stellen termijnen, waarbij het criterium van de "normal zorgvuldige en redelijke bankier geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden" moet worden gehanteerd; Hierbij aansluitend moet evenwel onmiddellijk gewezen worden op de hieraan beantwoordende en inmiddels eveneens wettelijk door artikel 10 W. Cons. Kred. geregelde verplichting in hoofde van de ontlener - en dus ook van verweerder - om aan de kredietgever correcte en volledige informatie te verstrekken nopens zijn financiële toestand, juist om de kredietgever toe te laten zich een correct beeld te vormen van de financiële toestand van de ontlener en zijn terugbetalingsmogelijkheden op hun juiste waarde in te schatten en te appreciëren. Aan de door de kredietgever in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm m.b.t. zijn onderzoeksplicht van de financiële toestand van de kredietnemer beantwoordt derhalve een door de kredietnemer en de borg in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm m.b.t. zijn informatieverstrekkingsplicht terzake de financiële toestand van de kredietnemer; Wel dient er in dit verband te worden op gewezen dat de kredietnemer zijn informatieverstrekkingsplicht slechts moet uitoefenen "op verzoek van de kredietgever"; Waar nu, ter concretisering van de zorgvuldigheidsnorm bij de toekenning van een krediet, mag aangenomen worden dat een zorgvuldige bankier, alvorens een krediet toe te kennen, teneinde zich een duidelijk beeld van de financiële toestand en de terugbetalingsmogelijkheden van de kandidaat-kredietnemer te kunnen vormen, nauwgezet moet informeren naar de financiële, de vermogensrechtelijke en de economische situatie en perspektieven van de kandidaat-kredietnemer, maar waaraan evenwel onmiddellijk dient te worden toegevoegd dat de mogelijkheden waarover de kredietgever terzake, mede bij gebreke aan een positieve databank, beschikt, uiterst gering en als het ware in de praktijk beperkt zijn tot het raadplegen van de (negatieve) gegevensbanken en het inwinnen van informatie terzake van en via de kredietnemer zelf, blijkt in casu uit de gegevens en de stukken van het dossier dat eiseres een voldoende ernstig onderzoek heeft ingesteld naar de financiële toestand en de kredietwaardigheid van de ontlener, maar dat verweerder van zijn kant op een flagrante wijze is tekortgeschoten in zijn informatieplicht, nu toch: 10
1° iseres van haar kant: - Uit een raadpleging van de Centrale Gegevensbank van de N.B.B.(de V.K.C.) en van de gegevensbank van de Koninklijke Beroepsvereniging van het Krediet (de B.V.K.) geen bruikbare negatieve informatie kon halen, vermits verweerder blijkbaar nergens geregistreerd stond; - een onderzoek heeft ingesteld naar de arbeidssituatie en de inkomsten van de ontlener en hieruit bleek dat verweerder een netto-maandinkomen genoot van 50.000 fr. en een kinderbijslag ontving van 44.000 fr., terwijl er geen loonbeslag bestond. - een budget-analyse heeft verricht; 2° verweerder van zijn kant en niettegenstaande he uitdrukkelijk verzoek daartoe vanwege eiseres : het bestaan van de diverse door hem afgesloten lopende leningen bij andere maatschappijen of banken bedrieglijk heeft verzwegen, uitgezonderd wat betreft de hypothecaire lening bij A (9.916 F/maand) en de lening bij B (13.741 F/maand), welke door verweerder aan eiseres werden te kennis gebracht, waardoor eiseres uiteraard een totaal foutief beeld heeft gekregen van de financiële toestand van de ontlener. In de gegeven omstandigheden heeft eiseres als bankier dan ook op een zorgvuldige wijze voldaan aan haar onderzoeksplicht en heeft zij bovendien, op grond van het bekomen resultaat, de litigieuse lening ook volkomen terecht toegestaan, zonder dat er terzake in hare hoofde sprake kan zijn van enige lichtzinnigheid, nu zij toch, op grond van het bekomen resultaat, er volkomen terecht mocht van uitgaan dat verweerder de litigieuse lening met maandelijkse termijnen van 9.730 fr. in normale omstandigheden zonder problemen zou kunnen terugbetalen, zoals trouwens blijkt uit en terzake bewezen wordt door de betaling door verweerder van 19 termijnen; Indien er dan ook iemand schuld heeft aan de onmogelijkheid tot terugbetaling en de hopeloze financiële toestand van verweerder, dan is dit uiteraard verweerder zelf en hij alleen -, ten gevolge van het bedrieglijk verzwijgen van de reeds bestaande leningslast enerzijds en ten gevolge van het - blijkbaar eveneens bedrieglijk afsluiten van nog een aantal andere leningen na het afsluiten van de litigieuse lening; Enkel volledigheidshalve wensen Wij er, in antwoord op de terzake gemaakte opmerkingen van verweerder in besluiten, nog op te wijzen: 1° dat het door de kredietgever in te stellen onderzoek naar de financiële toestand van de ontlener enerzijds niet vereist dat hij hierbij met gebruikmaking van echte detectivepraktijken gaat te werk gaan en anderzijds niet mag gebeuren met aantasting en miskenning van de privacy van de ontlener; 2°
dat een onderzoek naar de spaarmogelijkheden van de ontlener niet noodzakelijk en bovendien volkomen zinloos is; 11
De aansprakelijkheid van eiseres als bankier is in casu dan ook helemaal niet betrokken, nu er toch in casu geen sprake kan zijn van een "onzorgvuldige kredietverlening", met als gevolg dat de litigieuse lening uit dien hoofde dan ook niet nietig dient te worden verklaard en met als gevolg dat elke terzake gevorderde schadevergoeding dan ook dient afgewezen te worden als ongegrond, zoals trouwens ook elke gevraagde maatregel onder verwijzing naar artikel 23 van de Grondwet; C.5. De gevorderde hoofdschuld: 471.641 fr., vermeerderd met de conventionele verwijlintrest De hoofdschuld, waar eiseres aanspraak op maakt, bedraagt 471.641 fr., samengesteld als volgt: -
saldo lening: conventionele schadevergoeding: 10 %: conventionele verwijlintrest tot 14.02.1995: conventionele verwijlintrest: 12.95 % vanaf 14.02.1995:
364.568 fr. 36.456 fr. 70.671 fr. p.m.;
Met betrekking tot de hoofdschuld kan in rechte gesteld worden dat in casu aan alle wettelijke en contractuele voorwaarden voldaan was om te mogen besluiten tot de rechtsgeldige ontbinding van de afgesloten leningovereenkomst in het nadeel van verweerder, met de vervroegde eisbaarheid van de nog niet-vervallen termijnen voor gevolg, samen met het recht van eiseres op schadevergoeding en conventionele verwijlintrest; Inderdaad, daar waar in artikel 3 van de leningovereenkomst, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen, de uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde wordt voorzien, samen met de onmiddellijke eisbaarheid van de nog te vervallen termijnen, voor het geval de ontlener in gebreke blijft ten minste 2 (vervallen) termijnen te betalen en hij één maand na het ter post afgeven van een aangetekende brief tot ingebrekestelling zijn verplichtingen niet is nagekomen, is de litigieuse leningovereenkomst in casu per 2 maart 1993 ontbonden en is het volledig leningssaldo daardoor ten titel van strafbeding eisbaar geworden, nu er toch twee termijnen achterstallig waren, het vereiste aangetekend schrijven werd verstuurd en de twee achterstallige termijnen binnen de maand niet werden betaald; In de gegeven omstandigheden is het gevorderde leningssaldo t.b.v. 364.568 fr. bedrag dat als dusdanig niet betwist wordt en waarvan gehele of gedeeltelijke betaling door verweerder bovendien niet bewezen wordt - dan ook verschuldigd; Blijft derhalve nog de beoordeling van de hoofdschuld m.b.t. de conventionele schadevergoeding en de conventionele verwijlintrest;
12
In dit verband en mede in antwoord op de door verweerder terzake geformuleerde opmerkingen, kan gesteld worden: 1° dat het bedingen door de kredietgever van een conventionele verwijlintrest volkomen rechtsgeldig is en zelfs als een wettelijk erkend recht in hare hoofde kan bestempeld worden op grond van artikel 14, derde paragraaf, elfde alinea en van artikel 28 W. Cons. Kred.; 2° dat krachtens artikel 28 W. Cons. Kred. terzake de conventionele verwijlintrest wel, maar dan ook als énige beperking wordt gesteld dat de overeengekomen verwijlintrest niet hoger mag liggen dan het gemiddelde tussen de wettelijke intrestvoet en het overeengekomen jaarlijkse kostenpercentage en dat krachtens artikel 90 de overeengekomen nalatigheidsintrest, wanneer hij toch hoger ligt dan de in artikel 28 bedoelde intrestvoet, van rechtswege verminderd wordt tot deze intrestvoet; 3° dat de conventionele verwijlintrest dient berekend te worden op het volledige bedrag van de vastgestelde maandelijkse aflossing of termijn, dus zowel op de component kapitaal als op de component kosten, waarin o.m. begrepen de verschuldigde intrest; Terzake kan er geen sprake zijn van intrest op intrest of anatocisme, vermits de maandelijkse aflossingen of termijnen niets anders zijn dan een deel van de contractueel bepaalde prijs of vergoeding, vastgesteld overeenkomstig en met inachtneming van de daaromtrent uitgevaardigde wettelijke bepalingen, die door de kredietnemer dient betaald te worden aan de kredietgever om hem te laten beschikken over gelden die voor de kredietgever niet meer economisch renderen (zie in dit verband o.m. Rb. Brugge, 13.12.1991, R.W. 94-95, nr 33, 1132); Bovendien heeft de wetgever in het kader van de W. Cons. Kred. het recht op het bedingen van een nalatigheidsintrest op de vervallen termijnen als dusdanig trouwens uitdrukkelijk erkend; 4° dat de conventionele verwijlintrest tot doel heeft de winstderving te vergoeden die de kredietgever lijdt ten gevolge van de wanuitvoering door de kredietnemer van zijn contractuele verplichtingen en derhalve bestaat uit het renteverlies dat hij lijdt als gevolg van de onmogelijkheid tot herbelegging omwille van de nietbetaling van de vervallen en van de niet-vervallen maar onmiddellijk opeisbaar geworden termijnen als gevolg van de tussengekomen ontbinding en het daaromtrent overeengekomen beding; De conventionele verwijlintrest is dan ook een totaal andere intrest dan de intrest die begrepen is in de kosten van het krediet en alsdusdanig een schadepost uitmaakt die enkel en alleen het gevolg is van de niet-uitvoering van de kredietovereenkomst door de wanprestatie van de kredietnemer, met als 13
gevolg dat beide "intresten" dan ook volkomen rechtsgeldig naast en boven mekaar kunnen bedongen worden; 5° dat uit artikel 90, tweede alinea van de W. Cons. Kred. impliciet kan worden afgeleid dat de kredietgever in het kader van de kredietovereenkomsten in geval van wanprestatie van de kredietnemer conventionele schadevergoedingen mag bedingen; 6° dat krachtens artikel 90, tweede alinea de Rechter evenwel steeds - zelfs ambtshalve - het recht heeft om overdreven of onverantwoorde schadebedingen te verminderen of om de consument er geheel van te ontslaan, hetgeen uiteraard als belangrijke konsekwentie heeft dat een overdreven schadebeding inzake consumentenkrediet - in strijd met een gemeenrechtelijk schadebeding dat overdreven is - niet nietig is, maar op wettelijke basis kan verminderd worden of zelfs herleid worden tot nul fr.; 7° dat het forfaitaire schadebeding een vergoeding uitmaakt voor de buitengewone en specifieke kosten die de kredietgever dient te dragen, wegens de nietuitvoering van de kredietovereenkomst ingevolge de wanprestatie van de kredietnemer, teneinde betaling te bekomen en o. m. bestaat uit kosten i.v.m. o.m. aangetekende zendingen, computeraanpassingen, bijkomend administratief werk, een dienst betwiste zaken, juridische bijstand, verplichte rapportering enz...; Het betreft dan ook kostenpercentage van kosten vervat zijn bij gevolg dat het dan schadepost;
totaal andere kosten dan de kosten begrepen in het het krediet, nu toch hierin immers enkel en alleen de een normale uitvoering van de overeenkomst, met als ook gaat om een volkomen rechtsgeldig bedongen
Trouwens, dit blijkt ook uit het K.B. van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, waarin in artikel 2, paragraaf 2, uitdrukkelijk voorzien wordt dat de totale kosten van het krediet NIET omvatten: de kosten en vergoedingen noodzakelijk bij niet-uitvoering van de kredietovereenkomst; 8° dat het forfaitaire schadebeding bovendien zowel op de vervallen als op de nietvervallen termijnen dient te worden toegepast, des te meer omdat niet zo maar kan gesteld worden dat de vervroegde opeisbaarheid van de nog niet-vervallen termijnen als gevolg van de wanprestatie van de kredietnemer van aard is om de potentiële schade die de kredietgever kan lijden volledig te vergoeden en dit nog des te meer omdat de vervroegde opeisbaarheid zelden of nooit ook effectief leidt tot en gepaard gaat met de daadwerkelijke vervroegde terugbetaling van de niet-vervallen termijnen en het meestal zelfs zo is dat de kredietgever ofwel slechts na verloop van jaren en mits eindeloze en kostelijke uitvoeringsprocedures aan zijn geld zal geraken, ofwel er zelfs nooit aan zal 14
geraken: vervroegde opeisbaarheid is derhalve één zaak, vervroegde terugbetaling een andere! Bovendien moet het forfaitaire schadebeding uiteraard ook in elk geval op de niet-vervallen termijnen worden berekend, wanneer: - betalingstermijnen worden toegestaan aan de consument en aan de consument bvb. wordt toegestaan om het "eisbaar" geworden saldo te betalen d.m.v. betalingstermijnen, die praktisch overeenstemmen met de oorspronkelijk bedongen termijnen; - op het ogenblik van de uitspraak het "eisbaar" geworden saldo inmiddels ook volledig of in grote mate "vervallen is", zoals in casu, zonder dat inmiddels betaling volgde; In dit geval levert de vervroegde en onmiddellijke opeisbaarheid van de termijnschuld uiteraard geen enkele winst op en compenseert ze de wanprestatie van de kredietnemer uiteraard ook in generlei mate; Wel is het zo dat het toe te passen percentage degressief dient te verlopen en derhalve dient te verminderen naarmate het kredietbedrag verhoogt, dit uiteraard teneinde overdreven en niet-indemnitaire schadevergoedingen te vermijden; Tenslotte dient bij het toe te passen percentage ook rekening te worden gehouden met het feit dat de kredietverlener inmiddels in de loop van de procedure volledige of gedeeltelijke betaling van het opeisbare kredietsaldo mocht ontvangen; 9° dat ook de conventionele forfaitaire schadevergoeding enerzijds en de conventionele verwijlintrest anderzijds een verschillend voorwerp hebben en totaal andere schadeposten dekken, zoals blijkt uit hetgeen voorafgaat, met als gevolg dat ze ook volkomen rechtsgeldig naast en boven elkaar mogen bedongen en gevorderd worden, zeker nu er toch terzake ook geen enkel wettelijk verbod blijkt uit de W. Cons. Kred., integendeel zelfs! Op grond en uitgaande nu van deze algemene principes kan in casu in concreto gesteld worden: 1° dat de gevorderde conventionele verwijlintrest a rato van 12,95 % in overeenstemming is met de artikelen 28 en 90 W. Cons. Kred. en hij dan ook verschuldigd is; 2° dat Ons de gevorderde conventionele schadevergoeding t.b.v. 10 % of 36.456 fr., alle concrete omstandigheden in acht genomen, gerechtvaardigd voorkomt;
15
3° dat in de gegeven omstandigheden dan ook de gevorderde conventionele schadevergoeding tot beloop van 36.456 fr. en de gevorderde conventionele verwijlintrest a rato van 12,95 % ten bedrage van 70.617 fr. tot 14 februari 1995 en vanaf 27 oktober 1993 op de som van 364.568 fr. verschuldigd zijn, zodat de door eiseres betekende loonoverdracht ook voor deze bedragen dient bekrachtigd te worden; C.6. Besluit De gevorderde hoofschuld is dan ook gegrond tot beloop van 364.568 fr. + 36.456 fr. + 70.617 fr. of 471.641 fr., vermeerderd met de conventionele verwijlintrest a rato van 12.95 % vanaf 2 maart 1993 op de som van 364.568 fr., met als gevolg: 1° dat de door eiseres betekende loonoverdracht tot beloop hiervan dient bekrachtigd te worden, zonder dat er, alle concrete omstandigheden in acht genomen, redenen zijn om de loonoverdracht te beperken tot een geringer bedrag dan het wettelijk beslagbare; 2° dat de door verweerder bij tegeneis gevorderde schadevergoeding uiteraard als ongegrond dient te worden afgewezen; C.7. De kosten van het geding In toepassing van de regels van het Gerechtelijk Wetboek terzake dienen de kosten ten laste gelegd te worden van de partij die in het ongelijk gesteld wordt (artikel 1017 Ger. W. ), zijnde in casu verweerder; Tot de kosten van het geding nu behoort uiteraard ook de rechtsplegingsvergoeding (1018- 1022 Ger. W.). Welnu, de door het Gerechtelijk Wetboek bedoelde rechtsplegingsvergoeding heeft niets te zien met de door artikel 39 W. Cons. Kred. bedoelde bezoldiging of vergoeding, met als gevolg dat artikel 39 dan ook niet afwijkt van artikel 1017 Ger. W.; Om deze redenen de rechtbank recht doende op tegenspraak en in laatste aanleg beslissende, Verklaren de hoofvordering en de tegenvordering ontvankellijk; Verklaren de hoodvordering gegrond zoals hiernabepaald; Verklaren het door verweerder aangetekend verzet ongegrond;
16
Zeggen voor recht dat de overdracht van loon de dato 26 juni 1991 tussen verweerder en eiseres ten voordele van eiseres en lasten verweerder bekrachtigd wordt voor de som van vierhonderd eenenzeventigduizend zeshonderdeenenveertig frank (471.641 fr.), vermeerderd met de conventionele verwijlintrest vanaf 14 februari 1995 a rato van 12,95 % op 364.568 fr. en de kosten; Bevelen dat de overdracht van loon door de gecedeerde schuldenaar, in casu Z, zal dienen uitgevoerd te worden na eenvoudige kennisgeving Z haar door de griffier gedaan binnen de 5 dagen te rekenen van het vonnis; Zeggen tevens voor recht dat onderhavig vonnis, mits het nakomen van de door artikel 32 van de wet van 12 april 1965 voorziene pleegvormen, zal gelden voor elke toekomstige werkgever tot beloop van het nog resterende saldo in hoofdsom, intresten en kosten; Veroordelen verweerder bovendien tot betaling aan eiseres van de hierboven bedoelde som van vierhonderd eenenzeventigduizend zeshonderd eenenveertig frank, vermeerderd met de conventionele verwijlintrest a rato van 12,95 % vanaf 14 februari 1995 op de som van 364.568 fr.; Veroordelen verweerder tot de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres gevallen en begroot op 5.548 fr., meer een rechtsplegingsvergoeding t.b.v. 12.000 fr., aan de zijde van verweerder begroot op een rechtsplegingsvergoeding t.b.v. 12.000 fr.; Wijzen de tegenvordering af als ongegrond Staan - voor zoveel als nodig - de voorlopige tenuitvoerlegging van dit vonnis toe zonder het stellen van zekerheid en niettegenstaande elk rechtsmiddel of verhaal;
17
oot Dit uitvoerig gemotiveerde vonnis beantwoordt een aantal vragen die inzake consumentenkrediet veelvuldig gesteld worden aan de vrederechters, en meer in het bijzonder over : Het verzet tegen het voornemen tot uitvoering van de loonoverdracht Het verzet gedaan na de termijn van tien dagen voorgeschreven door artikel 29 van de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers is geldig. Deze termijn wordt niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. Bevoegdheid van de vrederechter In het kader van een procedure tot bekrachtiging van een loonoverdracht heeft de vrederechter de bevoegdheid om in laatste aanleg alle voor hem opgeworpen betwistingen te beslechten, niet alleen over de vorm en de grond van de loonafstand maar ook over de hoofdschuld of hoofdverbintenis. Aantal exemplaren van de akte van loonoverdracht De akte van loonoverdracht moet opgemaakt worden in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. Daar de akte van loonoverdracht geen wederkerige overeenkomst maar een eenzijdige verbintenis is, is art.1325 B.W. (wederkerige overeenkomsten : zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben) niet van toepassing. Dit standpunt werd recent volledig bevestigd door het arrest van het Hof van Cassatie van 10 februari 1997,dat de geldigheid van een akte van loonoverdracht erkent waarvan het tweede exemplaar een eenvoudige carbondoordruk is. Kennisgevingen voorzien door art.28, 1° (voornemen de overdracht uit te voeren) en 28,2° (afschrift, aan de gecedeerde schuldenaar, van de onder 1° bedoelde kennisgeving) van de wet van 12 april 1965 De wet voorziet niet in een maximumtermijn tussen de verzending van de twee kennisgevingen. De aansprakelijkheid van de bankier - Art 15, W. Cons. Kred. Om aan de verplichting opgelegd door artikel 15 te voldoen, beschikt de kredietgever in de praktijk slechts over de informatie uit de negatieve gegevensbanken (Nationale Bank en BVK) en over deze die hij terzake rechtstreeks bij de kredietnemer zelf inwint. De kredietnemer moet dan nog, overeenkomstig 18
artikel 10, correcte en volledige informatie willen verstrekken nopens zijn financiële toestand, om de kredietgever toe te laten zich een correct beeld te vormen van zijn kredietwaardigheid en zijn terugbetalingsmogelijkheden op hun juiste waarde in te schatten en te beoordelen. Verbergt de kredietnemer het bestaan van lopende verbintenissen, terwijl hij daarover door de kredietgever ondervraagd werd, dan is de aansprakelijkheid van de kredietgever niet langer aan de orde. De verplichting van deze laatste tot het instellen van een zorgvuldig onderzoek "vereist niet dat hij hierbij gebruik maakt van echte detectivepraktijken". De kredietgever moet eveneens rekening houden met de vereisten inzake bescherming van het privé-leven. Verval van termijn - Berekening van het verschuldigde saldo Het vonnis bevestigt dat het verschuldigde saldo bestaat uit alle vervallen en onbetaalde termijnen, verhoogd met alle nog te vervallen termijnen, in kapitaal en intresten. Verwijlintresten Het bedingen door de kredietgever van een conventionele verwijlintrest is volkomen rechtsgeldig en is zelfs een wettelijk erkend recht, op grond van art.14, §3, al 11 en art. 28 W.Cons.Kred.. De conventionele verwijlintrest dient berekend te worden op het volledige bedrag van de vastgestelde maandelijkse aflossingen op termijn, dus zowel op de component kapitaal als op de component kosten, waarin o.m. begrepen is de verschuldigde intrest. Terzake kan er geen sprake zijn van anatocisme. De contractuele intresten (jaarlijks kostenpercentage - J.K.P.) moeten in hoofdzaak dienen om de exploitatiekosten te dekken en om de spaartegoeden de vergoeden. De conventionele verwijlintrest vergoedt de winstderving die de kredietgever lijdt ten gevolge van wanuitvoering door de kredietnemer (renteverlies t.g.v. de onmogelijkheid tot herbelegging aan de op dat moment geldende marktvoorwaarden.) De verwijlintrest is dan ook een totaal andere intrest dan de intrest die begrepen is in de kosten van het krediet, met als gevolg dat beide "intresten" dan ook volkomen rechtsgeldig naast en boven mekaar kunnen bedongen worden.
19
Contractueel schadebeding Het forfaitaire schadebeding maakt een vergoeding uit voor de buitengewone en specifieke kosten die de kredietgever dient te dragen wegens de niet-uitvoering van de kredietovereenkomst ingevolge de wanprestatie van de kredietnemer (totaal andere kosten dan de kosten begrepen in het kostenpercentage van het krediet). Het forfaitaire schadebeding dient te worden toegepast zowel op de vervallen als op de niet-vervallen termijnen, om de potentiële schade te dekken, gezien de vervroegde opeisbaarheid, zelden of nooit ook effectief leidt tot en gepaard gaat met de daadwerkelijke vervroegde terugbetaling van de niet-vervallen termijnen (tenzij eindeloze en kostelijke uitvoeringsprocedures). "Vervroegde opeisbaarheid is derhalve één zaak, vervroegde terugbetaling een andere." Het forfaitaire bedrag moet uiteraard ook in elk geval berekend worden op de nietvervallen termijnen wanneer betalingstermijnen worden toegestaan - b.v. om het "eisbaar" geworden saldo te betalen - die praktisch overeenstemmen met de oorspronkelijk bedongen termijnen. Het toe te passen percentage dient degressief te verlopen en dient derhalve te verminderen naarmate het kredietbedrag verhoogt, om overdreven en niet-indemnitaire schadevergoedingen te vermijden. Er moet eveneens rekening gehouden worden met het feit dat de kredietgever in de loop van de procedure volledige of gedeeltelijke betalingen van het opeisbare kredietsaldo mag ontvangen. N.B. : In het onderhavige geval wordt de conventionele schadevergoeding van 10% gerechtvaardigd geacht. Opmerkelijk is het arrest van het Hof van Beroep van Gent d.d. 13 september 1996 (ook gepubliceerd in dit "Jaarboek"), waarin een schadevergoeding van 20% geldig wordt verklaard, wanneer de hoegrootheid ervan systematisch vermindert naar gelang van het aantal betalingen. Cumul verwijlintrest en schadevergoeding Daar ze een verschillend voorwerp en totaal andere schadeposten dekken, mogen de verwijlintresten en de schadevergoeding volkomen rechtsgeldig naast en boven elkaar bedongen en gevorderd worden.
Francis Félix
20