Gezinsgeweld van generatie op generatie Intergenerationele overdracht van huiselijk geweld
Kinderen die mishandeld worden, lopen een grotere kans om later als ouder ook hun kinderen weer te mishandelen. En kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders lopen een grotere kans om als volwassene zelf een gewelddadige relatie te ontwikkelen met hun partner. Zijn het feiten of mythes? Is het echt zo dat goed voorbeeld goed doet volgen en een slecht voorbeeld slecht doet volgen? Dit artikel gaat over de invloed van intergenerationele overdracht - kortweg IGOG – op geweld in verkerings- en partnerrelaties. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek laten zien dat IGOG voor geweld in verkerings- en partnerrelaties, sterker is voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld dan voor kinderen die zelf mishandeld zijn. Bovendien blijken vrouwen gevoeliger voor de IGOG-effecten dan mannen. Een belangrijker vraag nog is: hoe kunnen we IGOG voorkómen? Zijn er methoden voorhanden die dit expliciet als doel hebben of hier aan bij kunnen dragen? 1. Afbakening Intergenerationele overdracht van huiselijk geweld is het verschijnsel dat mensen die als kind huiselijk geweld hebben meegemaakt in hun latere leven vaker huiselijk geweld meemaken dan mensen die geen huiselijk geweld hebben meegemaakt. Voor dit fenomeen zijn de nodige aanwijzingen en wetenschappelijke bewijzen gevonden. Onlangs nog is een internationale literatuurstudie verschenen (Lünnemann en Pels, 2013), waarin de aandacht vooral uitgaat naar kinderen die in hun jeugd slachtoffer of getuige waren van geweld in het gezin en naar de vraag in hoeverre zij later - als ouder weer geweld gebruiken - slachtoffer worden van partnergeweld. Dit artikel gaat over de invloed van IGOG op pleger- en slachtofferschap t.a.v. geweld in verkeringsen partnerrelaties en bespreekt dit aan de hand van een aantal grootschalige onderzoeken. Ook is gezocht naar overzichtsstudies en meta-analyses die inzicht bieden in de vraag of het IGOG-effect sterker is voor mensen die als kind getuige waren of mensen die als kind mishandeld zijn. Het gaat minder in op cijfers over de mate waarin kinderen getuige zijn van huiselijk geweld. Daarvoor verwijs ik naar een recente publicatie van Lünnemann en Pels (2013). 2. Inleiding Geweld komt in álle relationele contexten voor. Gelles (1982) stelde dan ook dat geweld tussen mensen voorkomt omdat mensen gewelddadig kúnnen zijn. Maar daarnaast stelt hij dat we gewelddadig gedrag aanleren en ook leren legitimeren. Dit leerproces speelt zich deels af binnen gezinnen waarin mensen opgroeien. Onder andere door te zien hoe anderen omgaan met boosheid, agressie en ruzies. Geweld komt het meest voor in intieme relaties, zoals verkerings- en partnerrelaties en ouder-kindrelaties. Zelfs als we uitgaan van een smalle definitie van geweld in afhankelijkheidsrelaties, komt het heel veel voor in ons land. Ondanks alle inspanningen komt het nog 1 net zoveel voor als eind jaren negentig (Van der Veen en Bogaerts, 2010; Van Dijk et al, 1997; 2001 ). Ongeveer de helft van de volwassenen in ons land heeft ooit te maken gehad met (niet incidenteel) huiselijk geweld. Dit geeft aan hoe belangrijk het is om huiselijk geweld en ook de IGOG van huiselijk geweld te voorkomen. Maar willen we dat bereiken, dan hebben we een goed onderbouwde visie nodig op het ontstaan ervan. Daarom ga ik hier eerst op in. Ik bespreek verschillende vormen van en visies op geweld. 1
Van Dijk meldde in 2001 dat er onder allochtone Nederlanders zeer waarschijnlijk sprake was van onderrapportage. Hoewel het percentage allochtone Nederlanders dat huiselijk geweld had meegemaakt lager was dan dat onder autochtone Nederlanders, bleek het percentage ernstige en langdurige vormen van geweld onder allochtone Nederlanders beduidend hoger.
1
3. Vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties Geweld in dit soort afhankelijkheidsrelaties kent vele verschijningsvormen. In ons land wordt in de regel onderscheid gemaakt tussen lichamelijk geweld, geestelijk geweld, seksueel geweld en verwaarlozing. Ook wordt soms nog nader onderscheiden naar belangrijke, door tradities ingegeven, motieven (legitimeringen) zoals eergerelateerd geweld, en naar schadelijke traditionele praktijken als vrouwelijke genitale verminking en huwelijksdwang. Geweld in afhankelijkheidsrelaties kent meer aspecten. Belangrijke zijn de relationele context waarin het geweld voorkomt, de dynamiek, de ernst, de frequentie, de duur en de gevolgen. Vanuit maatschappelijk oogpunt zijn vooral de gevolgen, de intensiteit van de zorg die nodig is en de kosten die er mee gemoeid zijn van belang. In veel verkerings- en partnerrelaties is er sprake van een zekere gelijkwaardigheid in positie en wederzijdse afhankelijkheid. Uitzonderingen zijn patriarchale relaties en ouder-kind relaties (waarbinnen overigens zowel kinderen als ouders mishandeld kunnen worden). Deze kenmerken zich, net als verzorgingsrelaties, vertrouwensrelaties en gezag-relaties, juist door ongelijkwaardigheid in positie. Door huiselijk geweld te zien als een vorm van machtsmisbruik ontstaat een relationeel perspectief. Essentieel is hoe mensen omgaan met machtsverschillen in hun relaties: gebruiken ze hun macht om de relatie beter of gelijkwaardiger te maken of maken ze er misbruik van? Van Dijk (1997) noemt een groot aantal machtsbronnen, waarbij hij tussen haakjes voorbeelden geeft van misbruik van macht (zie kader). Op deze opsomming heb ik twee belangrijke aanvullingen (de laatste twee). Hoewel Van Dijk in zijn artikel de nadruk legt op misbruik, is het ook mogelijk op een positieve manier van machtsbronnen gebruik te maken, ook in intieme relaties. • • • • • • • • • • •
Lichaamskracht ((dreiging met) lichamelijk geweld) Intellectuele, verbale begaafdheid (misleiding, manipulatie, verbaal geweld) Kennis (monopoliseren van kennis) Geld (beheer, toegang) Sociale status (invloed) Ideologie, godsdienst (fundamentalisme en vervolging van andersdenkenden) Macht van het getal (manipulatie door meerderheid) Referentiële macht (onderdrukken van andere meningen) Gedelegeerde macht (eigen belang boven algemeen belang) Zorgende kwaliteiten (zorg onthouden; verwaarlozing) Relationele vaardigheden (isoleren)
Kijken we vanuit dit perspectief, dan krijgen we ineens oog voor de grote variatie die mogelijk is en ontstaat er een bredere context waarin we de verschillende vormen van ‘geweld’ kunnen plaatsen. 2 Zo kunnen we bijvoorbeeld scherper zien dat verwaarlozing niet alleen iets is dat in ouder-kindrelaties voor kan komen, maar in elke relationele context! 4. Machtsverschillen en geweld in afhankelijkheidsrelaties In veel publicaties en beleidsteksten over huiselijk en seksueel geweld worden machtsverschillen, vooral die tussen de seksen, benoemd als een belangrijke achtergrond of zelfs oorzaak. Als de op sekse gebaseerde machtsverschillen een belangrijke achtergrond zouden vormen voor huiselijk geweld, zou het in homoseksuele en lesbische relaties minder vaak voor moeten komen. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Volgens Alexander (2002) komt uit het beschikbare onderzoek naar voren dat de prevalenties van geweld in homoseksuele en lesbische relaties liggen tussen de 25 en 50%, wat vergelijkbaar is met geweld in heteroseksuele relaties. Uit internationale vergelijkingen (Strauss, 2009)
2
Het IGOG-fenomeen kent nóg meer varianten: kinderen die later als puber dating violence meemaken of als puber of volwassene hun eigen ouders gaan mishandelen als een soort wraakneming.
2
komt niet overduidelijk naar voren dat geweld in afhankelijkheidsrelaties minder vaak voorkomt in meer egalitaire samenlevingen. Strauss vond wel dat dominantie van één van beide partners de kans op geweld verhoogt (Strauss, 2008). Maar een ander onderzoek laat zien dat geweld soms vaker, soms minder vaak voorkomt in patriarchale gezinnen (Bell en Naugle, 2008). Mulder (2004) geeft in zijn boek over macht aan hoe dat komt. Minder machtigen leggen zich vaak neer bij bestaande machtsverhoudingen. En als ze dat niet doen, zijn degenen met meer macht vaak geneigd om deze te gebruiken om de bestaande macht te handhaven. Vertaald naar een gewelddadige relatie, zou dit kunnen betekenen dat geweld in relaties vaker voorkomt als er sprake is van een machtsstrijd, een poging om het machtsverschil kleiner te maken, of als er door externe factoren een verschuiving plaatsvindt in de ervaren machtsbalans. Het lijkt erop dat niet het bestaan van machtsverschillen op zichzelf bepalend is voor machtsmisbruik of geweld, maar hoe de machtsverschillen worden beleefd en ermee wordt omgegaan. Immers, als de machtsongelijkheid niet ter discussie staat, is er geen geweld nodig om die in stand te houden. Zo is het denkbaar dat er in een gezin waarin patriarchale opvattingen dominant zijn, toch ruimte ontstaat voor veranderingen in opvattingen en verschuivingen in de machtsbalans en dat de relatie gelijkwaardiger wordt. Ook zijn er gezinnen waarin juist de vrouw meer macht heeft dan de man en dit niet leidt tot geweld van de man. 5. Sekseverschillen Vrouwen die geweld hebben meegemaakt rapporteren ernstiger en langduriger geweld en maken vaker seksueel geweld mee dan mannen. Tegelijkertijd geven mannen en vrouwen in vrijwel gelijke mate aan slachtoffer te zijn van geestelijk en lichamelijk geweld. Grootschalige studies in andere landen hebben vergelijkbare resultaten opgeleverd (zie bijvoorbeeld Strauss, 20113). Uit sommige van die onderzoeken komt naar voren dat het vaker vrouwen zijn die het initiatief nemen tot het gebruik van geweld. Voor de ontwikkeling van effectieve preventie en hulp is het echter niet van belang wie vaker het initiatief neemt tot geweld, of wie het meeste of ernstigste geweld ondergaat. Van belang is vooral om geweld te voorkomen door aan te sluiten bij de dynamiek van de relaties waarin dit geweld plaatsvindt. Die dynamiek blijkt volgens sommige andere onderzoeken van wezenlijk belang. Johnson (2011) maakt een onderscheid tussen ‘intiem terrorisme’ en ‘alledaags partnergeweld’ (zie ook: Koning, in Reijmers, 2004). De eerste vorm wordt gekenmerkt door een grote mate van controle en machtsmisbruik en ernstige vormen van intentioneel geweld. Strauss (2011) heeft aangetoond dat zelfs intiem terrorisme niet alleen mannelijke plegers kent, maar dat deze vorm gelijkelijk is verdeeld over mannen en vrouwen. Bij het alledaagse partnergeweld gaat het meer om uit de hand gelopen ruzies, waarbij het geweld niet (altijd) intentioneel is en er vaker sprake is van wederzijds geweld. Onderzoeksresultaten zijn niet eenduidig over wie vaker initiatiefnemer is van een gewelddadige interactie. Enkele conclusies uit de aangehaalde onderzoeken zijn dat • De prevalentie- en incidentiecijfers die we vinden sterk afhangen van de groep waarop het onderzoek zich richt. In bevolkingsonderzoeken komt vaak naar voren dat vrouwen en mannen ongeveer even vaak te maken hebben gehad met lichamelijk en geestelijk geweld in verkerings- en partnerrelaties. • Vrouwen vaker met seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te maken hebben.
3
Het lastige van de prevalentie- en incidentieonderzoeken is dat de gebruikte onderzoeksinstrumenten vaak sterk verschillen. Het is dus altijd belangrijk om bij deze cijfers aan te geven op welke wijze huiselijk-geweldservaringen zijn onderzocht. Strauss heeft internationale vergelijkingen gepubliceerd, waarbij er wel met hetzelfde onderzoeksinstrument gemeten is.
3
•
•
Vrouwen vaker slachtoffer zijn geworden van geweld, waar medische hulp bij noodzakelijk is. Het is nog niet duidelijk of dit geldt voor zowel alledaags partnergeweld als voor ‘intiem terrorisme’. Er in verkerings- en partnerrelaties verschillende geweldsdynamieken kunnen voorkomen. De belangrijkste zijn ‘common couple violence’ en ‘intimate terrorism’. Bij de eerste is het geweld vaker wederzijds en een gevolg van een uit de hand gelopen ruzie. Bij de tweede is het geweld vaker eenzijdig en zijn het vaker mannen die de pleger zijn.
6. Prevalentie en incidentie in internationaal perspectief Uit een recent grootschalig Nederlands onderzoek onder jongeren tussen 15-25 jaar komt naar voren dat 63% van de vrouwen en bijna 46% van de mannen ooit lichamelijke vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben ondergaan. Voor gedwongen seksueel contact liggen de cijfers op 20% van de meisjes en 3,9% van de jongens. Lichamelijke vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben 22,2% van de vrouwen en 47,1% van de mannen ooit vertoond vanaf hun 14e levensjaar (Kuyper et al, 2009). Dit gedrag wordt vaker vertoond door mannen, vooral door heteroseksuele religieuze mannen en heteroseksuele mannen met een niet-westerse achtergrond en door hoger opgeleiden. Lager opgeleiden vertonen vaker verbaal seksueel grensoverschrijdend gedrag. Harned (2002) vond in een grootschalig onderzoek onder 1150 studenten in de VS dat de prevalentie van geweld in verkeringsrelaties hoog is: 87% van de mannen en 72% van de vrouwen rapporteert ervaringen met geestelijk geweld, 30% en 39% ervaringen met seksueel geweld en 21%, respectievelijk 22% met lichamelijk geweld. Cornelius et al. (2009) vonden in een onderzoek onder 180 bachelor studenten een prevalentie van 83% voor geestelijk geweld en 38% voor lichamelijk geweld, waarbij 95% van degenen met ervaringen met geestelijk geweld meldde dat ze zowel geestelijk geweld hadden gebruikt als ondergaan! Black et al. (2010) kwamen in een kleinschalige studie onder 223 eerstejaars studenten op prevalenties van bijna 70% voor geestelijk en ruim 27% voor lichamelijk geweld. Taylor et al (2010) noemen voor lichamelijk geweld tussen oudere tieners (klas 9-12) jaarincidenties van 8,8% voor meisjes en 11,0% voor jongens in een nationale studie uit 2007. Voor gedwongen seksueel contact liggen de percentages op 11,3% voor meisjes en 4,5% voor jongens. Prevalentie
Geestelijk geweld
Lichamelijk geweld
Seksueel geweld
verkeringsgeweld
Ondergaan
Ondergaan
ondergaan
internationaal Jonge vrouwen Jonge mannen Totaal
72%
22%
39-63%
87%
21%
30-46%
70-83%
27-38%
?
7. IGOG in verkeringsrelaties Onderzoek naar IGOG is ingewikkeld, omdat het een complex verschijnsel is. Bovendien zijn gecontroleerde experimenten niet mogelijk vanwege ethische bezwaren. Naast persoonlijkheidsproblemen en gedragsstoornissen wordt IGOG veelvuldig genoemd als een van de belangrijkste risicofactoren voor later verkerings- en partnergeweld. Hiervoor is het nodige bewijs gevonden (Black et al, 2010; Gover et al, 2008; Ehrensaft, 2003; Aberle en Littlefield, 2001). In enkele onderzoeken zijn ook sekseverschillen gevonden. Gover et al (2008) onderzochten sekseverschillen bij de invloed van IGOG op het later gebruiken en ondergaan van lichamelijk en geestelijk geweld in verkeringsrelaties van ruim 2500 studenten. Alle ervaringen met geweld werden gemeten met de verkorte Conflict Tactics Scale of een variant daarop.
4
Lichamelijk geweld Uit dit onderzoek komt naar voren dat ook adolescenten die geen getuige zijn geweest van lichamelijk geweld en niet lichamelijk mishandeld zijn, behoorlijk vaak geweld meemaken: respectievelijk 21% en 18% voor het ondergaan en 28% en 25% voor het plegen van verkeringsgeweld.
Lichamelijk geweld Geen getuige geweest Wel getuige geweest Getuige tijdens adolescentie (17,5%) Niet mishandeld Wel mishandeld
Ondergaan verkeringsgeweld
Plegen verkeringsgeweld
21% 42-44% Sterker voor vrouwen 27% 18% 32% Sterker voor vrouwen
28% 38-39%
25% 38%
Tabel 1: IGOG voor lichamelijk geweld in verkeringsrelaties (Gover et al, 2008; Black et al, 2010)
Vrouwen en mannen die als kind mishandeld zijn of getuige zijn geweest van lichamelijk geweld lopen meer kans om later lichamelijk verkeringsgeweld te ondergaan en om lichamelijk verkeringsgeweld te plegen. De kans dat iemand die getuige is geweest lichamelijk verkeringsgeweld pleegt, is ongeveer even groot als voor iemand die mishandeld werd. Mensen die getuige zijn geweest van lichamelijk geweld lopen een grotere kans dat zij lichamelijk verkeringsgeweld ondergaan dan mensen die mishandeld zijn. Het maakt daarbij weinig verschil of ze getuige zijn geweest van vader die moeder of moeder die vader mishandelt: voor het zelf ondergaan: 39 versus 38% en voor het zelf plegen 44 versus 42%. Het IGOG-effect is echter sterker voor vrouwen en vooral voor vrouwen die getuige zijn geweest van geweld van hun vader tegen hun moeder. Black et al (2010) hebben in een kleinschalige studie onder 223 eerstejaars studenten onderzocht of getuige zijn van geweld tussen de ouders gedurende de adolescentie ook van invloed is op het meemaken van geweld in de verkeringsrelatie. 17,5% van de studenten was getuige geweest van lichamelijk geweld tussen hun ouders. In de eigen relatie was dit percentage ruim 27%, waarbij er geen onderscheid is gemaakt tussen ondergaan en plegen. Er werd een causaal verband gevonden van 0,30 voor getuige zijn en meemaken van lichamelijk geweld in de eigen verkeringsrelatie. Geestelijk geweld Mensen die geen getuige zijn geweest van geestelijke mishandeling noch zelf geestelijk mishandeld zijn, hebben een kans van 50% op het ondergaan en het plegen van geestelijk geweld. Vrouwen die als kind geestelijk mishandeld zijn hebben een verhoogd risico op het ondergaan (59%) en het plegen (66%) van geestelijk geweld. Voor mannen is een dergelijk verhoogde kans niet gevonden. Mensen die getuige zijn geweest van geestelijke mishandeling hebben een kans van 6164% op het ondergaan van geestelijk geweld en 64-67% op het plegen van geweld, waarbij de sekse niet uitmaakt. Een beschermende factor die Gover et al (2008) noemen is hechting aan de vader. Geestelijk geweld Geen getuige geweest Wel getuige geweest Getuige geweest tijdens adolescentie (58%) Niet mishandeld Wel mishandeld
Ondergaan verkeringsgeweld
Plegen verkeringsgeweld 50% 61-64% 70%
50% Vrouwen: 66%
50% 64-67%
50% Vrouwen: 59%
5
Tabel 2: IGOG voor geestelijk geweld in verkeringsrelaties (Gover at al, 2008; Black et al, 2010)
Black et al (2010) hebben in de al eerder genoemde studie onder eerstejaars studenten onderzocht of getuige zijn van geweld tussen de ouders gedurende de adolescentie ook van invloed is op het meemaken van geweld in de verkeringsrelatie. Ruim 58% van de studenten was getuige geweest van geestelijk geweld tussen hun ouders. In de eigen relatie was dit percentages bijna 70%. Er werd een causaal verband gevonden van 0,19 voor getuige zijn en zelf meemaken van geestelijk geweld. Kuyper et al (2009) vonden dat het hebben van een goede band met de ouders een beschermende factor is voor alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Samenvattend zijn er IGOG-effecten gevonden vab zowel getuige zijn als ondergaan van geweld in de kinderjaren op geweld ondergaan en plegen in een latere verkeringsrelatie. Getuige zijn geeft sterkere effecten voor het ondergaan van later verkeringsgeweld dan mishandeld zijn. Het lijkt weinig uit te maken of adolescenten als kind geweld hebben meegemaakt of recent (als puber). De IGOGeffecten zijn voor een groot deel seksespecifiek van aard: 1. Vrouwen die als kind getuige zijn geweest van lichamelijk geweld lopen meer risico om lichamelijk geweld te ondergaan als ze verkering hebben dan vrouwen die niet getuige zijn geweest. 2. Vrouwen die lichamelijk of geestelijk mishandeld zijn, lopen meer risico om lichamelijk of geestelijk geweld te ondergaan als ze verkering hebben dan vrouwen die niet mishandeld zijn en dan mannen die mishandeld zijn. 3. Vrouwen die als kind geestelijk zijn mishandeld lopen bovendien meer risico dan mannen en vrouwen die niet mishandeld zijn om geestelijk geweld te gebruiken als ze verkering hebben. 8. IGOG in partnerrelaties IGOG-effecten zijn voor geweld in partnerrelaties minder goed onderzocht. Seksespecifieke aspecten zijn niet onderzocht en ook is het onderscheid tussen geestelijk geweld en lichamelijk geweld en IGOG niet onderzocht. Ehrensaft et al (2003) onderzochten een groep van 541 mensen (298 vrouwen en 243 mannen) met een partner. Zij volgden hen 20 jaar op processen van intergenerationele overdracht van geweld. De onderzoekers keken naar de invloed van verwaarlozing, mishandeling en getuige zijn van geweld tussen de ouders gedurende de kindertijd, en van gedragsproblemen tijdens de adolescentie op later geweld in partnerrelaties. 25% van alle respondenten was als kind getuige geweest van een vorm van geweld tussen de ouders. 14% was getuige geweest van twee of meer incidenten. De onderzoekers keken naar het plegen en ondergaan van partnergeweld en naar het oplopen van of het toebrengen van een verwonding het afgelopen jaar (incidentie). Dit leverde op dat 22% van de vrouwen en 21% van de mannen het afgelopen jaar enige vorm van geweld hadden gepleegd en dat 17% van de vrouwen en 20% van de mannen enige vorm van partnergeweld hadden ondergaan. Bovendien bleken 7% van de vrouwen en 6% van de mannen een verwonding te hebben opgelopen en 7% van de vrouwen en 5% van de mannen hun partner een verwonding te hebben toegebracht. De vraag was nu of mensen die in hun jeugd getuige waren geweest van huiselijk geweld of gedragsproblemen hadden tijdens de adolescentie vaker te maken hadden met partnergeweld. In de tabel staan de percentages weergegeven voor het aantal mensen dat te maken had met huiselijk geweld in hun jeugd en het afgelopen jaar partnergeweld had meegemaakt voor de totale
6
groep van 541 mensen met een gemiddelde leeftijd van 31 jaar. Bij geweld wordt een onderscheid gemaakt tussen het plegen en ondergaan van ‘enige vorm van geweld’ en het toebrengen of oplopen van een ‘verwonding’.
Geweld in partnerrelatie Enige vorm van geweld laatste jaar Getuige geweest kind Mishandeld kind Lich./seks. mish. Verwaarl.
Verwonding laatste jaar Getuige geweest kind Mishandeld kind Lich./seks. mish. Verwaarl.
Niet ondergaan ♀: 83% ♂: 80% 11%
Ondergaan
6% 2%
8% 0% Opgelopen
Niet opgelopen ♀: 93% ♂: 94% 12% 7% 2%
♀: 17% ♂: 20% 27%
Niet gepleegd ♀: 78% ♂: 79% 10% 6% 2%
♀: 7% ♂: 6% 31%
Niet toegebracht ♀: 93% ♂: 95% 12%
14% 0%
3% 2%
Gepleegd ♀: 22% ♂: 21% 26% 11% 0% Toegebracht ♀: 7% ♂: 5% 35% 18% 0%
Tabel 3: Relatie tussen meemaken huiselijk geweld als kind en partnergeweld afgelopen jaar (Ehrensaft, 2003)
Niet alle verschillen blijken significant. Wanneer met alle andere factoren rekening wordt gehouden, blijkt alleen getuige zijn geweest van geweld de kans op het later plegen en ondergaan van enige vorm van partnergeweld te verhogen (p< 0,01). Wel zien we dat er sterke aanwijzingen zijn dat het hebben van een gedragsstoornis tijdens de adolescentie de kans op het plegen van partnergeweld op volwassen leeftijd groter maakt. Ook zijn er aanwijzingen dat het hebben van een nauwe band met de moeder een beschermende factor is tegen het ondergaan van partnergeweld op volwassen leeftijd. Bij het toebrengen of oplopen van een verwonding vinden we een relatie met het zien van geweld tussen de ouders, én met lichamelijke (en/of seksuele) mishandeling als kind. Een slechte band met de moeder vergroot de kans op het later verwonden van de partner. Voor het oplopen van een verwonding zijn de verbanden met mishandeld worden en getuige zijn minder sterk (p<0,05) en is er slechts een zwak verband met het hebben van een slechte band met de moeder. Hierbij is het verband met het hebben van een gedragsstoornis tijdens de adolescentie nog wel redelijk groot (0,05
7
meer te verbinden met verbaal geweld dan mensen die geen lichamelijk geweld hebben meegemaakt. Dit geldt nog sterker voor jongeren met een gewelddadige gezinsachtergrond die in hun eigen verkeringsrelatie geweld gebruiken. Deze resultaten bieden een mogelijke verklaring waarom mensen die in hun jeugd getuige zijn geweest van een vorm van huiselijk geweld anders reageren op ruzies en conflicten en sneller reageren met lichamelijk geweld als er sprake is van verbaal geweld. Een onderzoek van Casey en Lindhorst (2009) wijst erop dat de omgeving waarin mensen wonen van belang is. Seksueel grensoverschrijdend gedrag komt vaker voor in gemeenschappen waarin sterke opvattingen heersen over de rolverdeling tussen de seksen en waar mannen en vrouwen in tamelijk gescheiden werelden leven, en in gemeenschappen die vrouwvijandig zijn en tolerant staan tegenover geweld. De vraag daarbij is dan wel of mensen die al sterke opvattingen hebben over sekserollen een omgeving zoeken die hen daarin bevestigt of dat ook mensen die geen sterke opvattingen hebben over de rolverdeling hier last van hebben. 10. Hoe kunnen we IGOG voorkomen? Uit de onderzoeken komt naar voren dat er verschillende factoren zijn die invloed hebben op IGOG. Deels zijn dit factoren die niet of alleen op langere termijn te beïnvloeden zijn. Voor een ander deel gaat het om factoren die wel (gemakkelijk) te beïnvloeden zijn, zoals - kennis van een opvattingen over sekserollen, - reactiepatronen, - het zien van geweld tussen ouders of als kind mishandeld worden. Methoden die gericht zijn op herstel na het zien of ondergaan van huiselijk geweld, zoals Let op de Kleintjes en Veerkracht of gezinsgerichte hulp, zoals Begeleide Terugkeer en Eerste Hulp na een Huisverbod kunnen in theorie helpen om IGOG te voorkomen. Dat doel hebben ze helaas niet expliciet en bij de toepassing van deze methoden is er soms ook te weinig aandacht voor. Bovendien is het neveneffect niet onderzocht. In ons land is er op dit moment maar één methode die voorkomen van IGOG expliciet als doel heeft. Dit is Life (p)review, een methode voor jongeren in de opvang. Maar deze methode is nog in ontwikkeling. Een andere methode die een IGOG-effect zou kunnen hebben is Stay in Love, gericht op laagopgeleide jongeren met als doel hen kennis, houding en vaardigheden te leren om goede verkeringsrelaties te ontwikkelen. Vergelijkbare, maar hier en daar meer of zelfs expliciet op seksuele contacten toegespitste methoden voor (laagopgeleide) jongeren zijn Benzies en Batches, Jongens, Be a Man, Girls Talk. Maar ook voor deze methoden geldt dat ze zich niet expliciet richten op het voorkomen van IGOG. 11. Conclusies Meiden en jongens, volwassen vrouwen en mannen lopen een grote kans om geweld mee te maken in verkerings- en partnerelaties. Ook los van hun ervaringen als kind. De kans om geestelijk geweld mee te maken is het grootst (50-87%), gevolgd door lichamelijk geweld (20-30%). Daarbij valt op dat vrouwen en mannen ongeveer even vaak geweld meemaken, maar dat het geweld tegen meisjes en vrouwen ernstiger is. Voor seksueel geweld valt op dat de spreiding tussen onderzoeken met lage en hoge risico’s veel sterker uiteenlopen dan die bij andere vormen van geweld (4,5-63%). Er zijn kleine sekseverschillen in het meemaken van geestelijk en lichamelijk geweld en aanzienlijke sekseverschillen voor seksueel geweld: meisjes en vrouwen maken dit (veel) vaker mee dan jongens en mannen. De invloed van IGOG op geweld in verkerings- en partnerelaties is complex. De IGOG-theorie is het meest uitgebreid onderzocht in een aantal betrouwbare en grootschalige onderzoeken voor verkeringsgeweld. Daarnaast zijn er enkele betrouwbare onderzoeken naar IGOG-effecten op partnergeweld tussen volwassenen. Uit de onderzoeken kunnen we de volgende conclusies trekken:
8
•
•
•
•
Ook adolescenten die geen geweld hebben meegemaakt tussen hun ouders hebben vrij vaak te maken met geweld in verkeringsrelaties: 50% maakt geestelijk geweld mee en 20-30% lichamelijk geweld. Adolescenten die wel huiselijk geweld hebben meegemaakt (getuige zijn geweest of mishandeld) in hun jeugd lopen 10-20 procentpunten meer kans om geweld mee te maken in een verkeringsrelatie. Daarbij maakt het weinig verschil of ze als kind getuige zijn geweest of als adolescent. Dit betekent dat adolescenten die getuige zijn geweest van geweld tussen hun ouders of mishandeld zijn een 1,2 – 2 keer zo grote kans lopen op het plegen of ondergaan van verkeringsgeweld dan adolescenten die niet getuige zijn geweest van geweld tussen hun ouders. De grootste relatieve risico’s lopen vrouwen die getuige zijn geweest van lichamelijk geweld, gevolgd door de groep vrouwen die lichamelijk geweld hebben ondergaan. o Vrouwen die in hun jeugd getuige zijn geweest van lichamelijk geweld lopen een grotere kans om in hun verkeringsrelatie lichamelijk geweld te ondergaan. o Vrouwen die in hun jeugd getuige waren of slachtoffer van geestelijk geweld lopen een vergroot risico om geestelijk geweld te ondergaan in hun verkeringsrelatie. o Vrouwen die in hun jeugd mishandeld zijn, hebben een grotere kans om verkeringsgeweld te gebruiken én te ondergaan. o Mannen die in hun jeugd getuige of slachtoffer waren van geweld lopen eveneens een vergroot risico om later lichamelijk geweld te gebruiken in hun verkeringsrelatie. Getuige zijn van geweld tussen je ouders blijkt op langere termijn meer door te werken dan mishandeld zijn. Op 31-jarige leeftijd lopen mensen die getuige zijn geweest meer risico om enige vorm van geweld te ondergaan en te plegen in hun partnerrelatie. Ook blijken zij vaker hun partner een verwonding toe te brengen of verwond te worden door hun partner. Voor mensen die mishandeld zijn is een minder duidelijk verschil in risico gevonden.
Een belangrijke verklaring voor de gevonden verhoogde risico’s is dat mensen die getuige zijn geweest van geweld tussen hun ouders verbaal geweld meer verbinden met lichamelijk geweld en er bijgevolg een andere betekenis (voorbode van) aan toekennen. 12. Aanbevelingen Bij interventies die zich richten op de preventie van IGOG zou dus rekening gehouden moeten worden met sekseverschillen en met de vraag of mensen mishandeld werden en/of getuige waren van geweld tussen hun ouders. Vooral interventies voor mensen die getuige zijn geweest van geweld tussen hun ouders zijn belangrijk; voor vrouwen meer dan voor mannen. In ons land zijn diverse programma’s ontwikkeld voor kinderen die getuige zijn geweest van geweld tussen hun ouders. Doel hiervan is vooral verwerking van wat ze hebben meegemaakt en voorkomen van uiteenlopende klachten en problemen. Of deze programma’s ook effect hebben op IGOG is niet onderzocht. Dit zou een welkome aanvulling zijn. De verwachting is wel dat dit effect er zal zijn. Programma’s die zich expliciet richten op het voorkomen van IGOG zijn nog niet ontwikkeld in ons land. Eén dergelijk programma is bij het schrijven van dit artikel in ontwikkeling, te weten Life (p)review. Dit programma richt zich op jongeren in de opvang.
9
Literatuur Aberle, C.C., & Littlefield, R. P. (2001). Family Functioning and Sexual Aggression in a Sample of College men, Journal of Interpersonal Violence, 16(6), 565-579. Black, D.S. Sussman, S. & Unger, J.B. (2010). A Further Look at the Intergenerational Transmission of Violence: Witnessing Interparental Violence in Emerging Adulthood. Journal of Interpersonal Violence, 25(6), 1022-1042. Ehrensaft, M. K. Cohen, P. Brown, J. Smailes, E. Chen, & H. Johnson, J.G. (2003). Intergenerational Transmission of Partner Violence: A 20-Year Prospective Study. Journal of Consulting and Clinical Psychology 71(4), 741–753. Gover, A.R., Kaukinen, C., & Fox, K.A. (2008). The Relationship Between Violence in the Family of Origin and Dating Violence Among College Students. Journal of Interpersonal Violence, 23(12), 16671693. Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L., & Berlo, W. van (2009). Laat je nu horen! Een onderzoek naar grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. Utrecht: Universiteit Utrecht. Lünnemann, K. & Pels, T. (2013). Van generatie op generatie: Een literatuurstudie naar het doorbreken van geweld en de rol van opvoeding. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
10