Profielwerkstuk
Intergenerationele overdracht Crimineel gedrag
Van: Jane Heinze (C&M) en Veronique Kedde (E&M) Klas: 5HC Vak: Maatschappijwetenschappen Begeleider: Jordi Vermeulen School: Fons Vitae Lyceum Datum: 6 februari 2012
1
Inhoudsopgave
1. Inleiding
blz 3
2. Theorieën die criminaliteit
blz 7
verklaren 3. Behandeling onderzoeken
blz 10
4. Conclusie onderzoeken
blz 16
5. Onze conclusie
blz 17
6. Evaluatie
blz 19
7. Bijlage
blz 21
2
1. Inleiding Omdat het met onze kennis en mogelijkheden heel moeilijk is om aan een relevant antwoord te komen op onze hoofdvraag “In welke mate is het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen” maken wij voor ons onderzoek gebruik van eerdere onderzoeken over dit onderwerp. Hiervoor gebruiken wij literatuur onderzoek. Deze onderzoeken hebben wij weten te verkrijgen via een student criminologie aan de Universiteit van Amsterdam. De reden dat wij voor deze onderzoeksvraag hebben gekozen is dat wij alle twee Maatschappijwetenschappen als keuzevak hebben. In de periode dat wij onze hoofdvraag moesten inleveren waren wij met het vak Maatschappijwetenschappen bij het boek „Criminaliteit en Rechtsstaat‟ bezig. Hierin werd veel uitgelegd over de oorzaken van crimineel gedrag, waardoor ons dit een geschikt onderdeel leek voor ons profielwerkstuk. Omdat „criminaliteit‟ een heel breed onderwerp is, hebben wij voor jeugdcriminaliteit gekozen. Ook dit is een heel breed begrip, daarom hebben wij er voor gekozen om de „connectie‟ tussen crimineel gedrag van ouders en het (eventuele) criminele gedrag van hun kinderen tussen de 12 en 18 te onderzoeken. Tijdens ons onderzoek gaan wij de volgende deelvragen behandelen en (proberen te) beantwoorden: Plegen de kinderen van criminele ouders dezelfde soort delicten als de ouders? Welke theorieën die criminaliteit verklaren passen bij ons onderzoek? Is de timing van de veroordelingen van de ouders van invloed op het aantal van de veroordelingen van de kinderen? Waarin verschillen en komen de twee onderzoeken die wij behandelen overeen?
Wat verstaan wij onder criminaliteit? Wat houdt jeugdcriminaliteit in? Wat verstaan wij onder „invloed‟? Wat houdt intergenerationele overdracht in?
Onze hoofdvraag luidt: In welke mate in het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen?
3
Plan van aanpak Wij hebben een hele lange weg afgelegd voordat wij uiteindelijk tot onze definitieve hoofdvraag waren gekomen. Vanaf dat moment hebben wij veel eerdere onderzoeken gezocht, boeken in de bibliotheek gehuurd1, een interview met een gedragstherapeute gehouden en natuurlijk veel informatie op internet en uit ons maatschappijwetenschappenboek verkregen. Bij het eerste boek dat wij gingen lezen kwamen wij er al snel achter dat dit boek niet de/geen informatie bevatte die relevant was voor onze hoofdvraag. Het eerste boek wat wij lazen “Focus op jeugdcriminaliteit”, ging namelijk vooral over de aanpak van jeugdcriminaliteit in plaats van de oorzaak/oorzaken. Daarnaast ging het in dit boek ook vrij weinig over het verband tussen de criminele achtergronden (ouders) en de het criminele gedrag van de jongeren. De informatie die wij wel nodig hadden, hebben we kunnen vinden in eerdere onderzoeken naar dit onderwerp. Aangezien wij zelf niet over de benodigde kennis beschikken, hebben we besloten dat wij de informatie uit die onderzoeken gebruiken voor ons profielwerkstuk. Verwachting Voordat we aan ons profielwerkstuk begonnen waren we al wel geïnteresseerd in jeugdcriminaliteit. Wij, als jongeren, hebben er natuurlijk vaak mee te maken. We horen het in de media, maar ook heersen er verhalen bij de jongeren onder elkaar. Wij denken dat ouders een hele grote invloed hebben op het criminele gedrag van de jongeren. Op een jonge leeftijd ben je behoorlijk beïnvloedbaar, ook door je ouders. Wij denken dus dat wanneer jongeren ouders hebben met een criminele achtergrond, de kinderen ook snel op het verkeerde pad terecht kunnen komen. Het zal moeilijk worden om dit zelf te onderzoeken, daarom zullen wij gebruik moeten maken van eerdere onderzoeken over dit onderwerp. Wij verwachten dat die ons genoeg informatie zullen bieden om onze hoofdvraag te beantwoorden. Om een duidelijk beeld te geven van wat wij precies gaan onderzoeken leggen wij eerst nauwkeurig onze hoofdvraag uit, “'In welke mate is het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen”. Hiervoor gaan we de volgende onderdelen behandelen. -
Wat verstaan wij onder criminaliteit? Wat houdt jeugdcriminaliteit in? Wat verstaan wij onder „invloed‟? Wat houdt intergenerationele overdracht in?
1
Auteur: José Jakobs Swp | februari 2011, Focus op jeugdcriminaliteit / druk 4
4
Wat verstaan wij onder criminaliteit?
Criminaliteit is een heel breed begrip. In het woordenboek2 wordt de volgende definitie gegeven: „misdaad als verschijnsel‟. Voor ons onderzoek gebruiken wij de definitie die wordt gegeven in ons Maatschappijwetenschappenboek3 en die definitie luidt „Door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag‟. Om het wat overzichtelijker te maken kan je criminaliteit indelen naar soort delict4: -
Delicten tegen de openbare orde en het gezag, zoals het uitschelden van een agent Gewelddelicten tegen leven en persoon, zoals een moord Ruwheiddelicten, zoals vernieling Vermogensdelicten, zoals diefstal Seksuele delicten, zoals verkrachting Verkeersdelicten, zoals rijden onder invloed van alcohol Drugsdelicten, zoals het verkopen van drugs Economische delicten, omschreven in de Wet economische delicten, zoals het verkopen van vlees met te veel sulfiet Milieudelicten, zoals het illegaal kappen van bomen
Voor ons onderzoek gaan wij in eerste instantie uit van alle delicten. In de onderzoeken die we behandelen wordt echter wel vaak gekeken of de kans groot is dat een jongere hetzelfde soort type delict begaat als de ouder. Criminaliteit is een verzamelnaam voor bij wet strafbaar gesteld gedrag. Onder crimineel gedrag verstaan wij dus strafbaar gesteld gedrag. Wat houdt jeugdcriminaliteit in? Wij kijken in dit onderzoek naar jeugdcriminaliteit. Jeugdcriminaliteit wil zeggen dat je alleen naar het 5 criminele gedrag kijkt van jongeren tussen 12 en 18 jaar . Bij jongeren van 12 tot 18 jaar spreken we van strafrechtelijk minderjarigen op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is. Deze jongeren kunnen dus wel berecht worden. Wij kijken hierbij wat de invloed van het criminele gedrag of de criminele achtergrond van de ouders is, op het criminele gedrag van de jongeren. Ieder kind reageert natuurlijk anders op een situatie en je kunt dus niet meteen concluderen dat criminele achtergronden van ouders 6 gelijk slechte invloed hebben op de kinderen, maar uit verschillende onderzoeken is gebleken, en wat wij ook al verwachtten, dat ouders een belangrijke invloedsfactor van de jongeren zijn. Waarschijnlijk zal dit dus ook zo zijn bij crimineel gedrag.
2
Mei 2010, Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, Van Dale, blz 177 Coppes R.T., Juli 2008, Criminaliteit en Rechtsstaat, Essener B.V. 4 Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012, blz 47 3
5 6
http://www.jeugdcriminaliteit.net/ Zie Behandelingen eerdere onderzoeken
5
Foto: Hollandse Hoogte
Wat verstaan wij onder ‘invloed’? Ook invloed is een heel breed begrip. Niet iedereen is even beïnvloedbaar en is het dus ook heel moeilijk te zeggen wanneer iets of iemand beïnvloedbaar is. Het begrip invloed wordt als volgt gedefinieerd, “eigenschap (van iets of iemand) om effect te hebben op iets of iemand anders”7. Voor ons onderzoek kijken we naar wat de criminele achtergrond van ouders voor invloed heeft op het criminele gedrag van hun kinderen. Dat wil dus zeggen dat wij gaan kijken of de ouders veel effect hebben op het gedrag van de kinderen en of de kinderen zelf ook crimineel gedrag gaan vertonen. Zoals al eerder gezegd is iedereen anders, dus is ook niemand even beïnvloedbaar. Dit zal het onderzoek waarschijnlijk wel lastig maken, maar door informatie uit eerdere onderzoeken zullen wij tot de beste conclusie proberen te komen. Wat houdt intergenerationele overdracht in? Voor ons onderzoek kijken wij naar de intergenerationele overdracht van criminaliteit. Intergenerationele overdracht betekent de overdracht van ouder op kind, dat wil dus zeggen alles wat een kind van de ouder overneemt. Bij intergenerationele overdracht van criminaliteit gaat het dus om het criminele gedrag van de ouders die de kinderen overnemen. Met intergenerationele ontwikkelingen 8 worden de overeenkomsten en verschillen tussen ouders en hun kinderen bedoeld.
7 8
Woorden Nederlandse Taal, Woorden.org MMXI „Zo vader, zo zoon?‟ (2006) Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta en Nan Dirk de Graaf. Bladzijde 345
6
2. Theorieën die criminaliteit verklaren De redenen dat mensen crimineel gedrag vertonen zijn natuurlijk niet altijd hetzelfde. De een kan het bijvoorbeeld uit wraak doen, denk aan moorden, en de andere uit armoede, denk aan winkeldiefstal. Er zijn verschillende theorieën die verklaren waarom mensen crimineel gedrag vertonen. De sociobiologische theorie, de aangeleerd-gedragtheorie, de gelegenheidstheorie, de anomietheorie, de etiketteringtheotie, de bindings- of intergratietheorie en de sociale controletheorie.9 In dit hoofdstuk gaan wij deze verschillende theorieën uitleggen en bekijken we welke theorieën gekoppeld kunnen worden aan ons onderzoek. De eerste theorie die wij behandelen is de „sociobiologische theorie‟. Deze theorie is bedacht in 1975 door Edward Wilson en geeft een verklaring voor evolutionaire overdracht. Dit wil zeggen dat alles van ouder op kind wordt overgedragen, op een genetische manier. Aanhangers van deze theorie zeggen dat crimineel gedrag is aangeboren. Dat zal dus betekenen dat het kind de „criminele eigenschappen‟ van de ouders al overneemt bij de geboorte. Voor ons onderzoek zal dit dus betekenen dat de criminele achtergrond van de ouders grote invloed heeft op het criminele gedrag van de kinderen. Een andere theorie voor het verklaren van criminaliteit is de „aangeleerd-gedragtheorie‟. Deze theorie is bedacht door Edwin Sutherland en gaat er vanuit dat iemand crimineel gedrag vertoont omdat hij/zij verkeerde normen en waarden aangeleerd heeft gekregen. Ouders zijn meestal degene die hun kinderen normen en waarde aanleren. Ouders met een criminele achtergrond die zelf ook verkeerd zijn (geweest), leren dus de verkeerde normen en waarde aan hun kinderen. Dit zal betekenen dat als je van deze theorie uitgaat de invloed van crimineel gedrag van ouders groot is op het criminele gedrag van de kinderen. Een voorbeeld hiervan is winkeldiefstal. Wanneer een kind altijd ziet hoe zijn ouders stiekem iets van een winkel in hun zakken stoppen en ziet hoe zijn ouders hiervoor nooit worden gepakt, gaat het kind er van uit dat dit heel normaal is en begint hij ook zulk gedrag te vertonen. Het begint allemaal met een snoepje uit de snoepwinkel maar dit kan uitlopen tot groot crimineel gedrag. De volgende theorie is de gelegenheidstheorie of rationele-keuze theorie. “Of mensen bepaalde misdrijven plegen hangt af van de inschatting van een bepaalde situatie (gelegenheid); het plegen van een bepaald misdrijf is het gevolg van een afweging van kosten en baten, waarbij de baten hoger worden ingeschat.”10 Deze theorie is bedacht door Marcus Felson. Als we deze theorie gaan gebruiken voor ons onderzoek kunnen we concluderen dat wanneer kinderen in een omgeving verkeren waarin de ouders crimineel gedrag vertonen, zij zich daar al snel aan aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld ouders veel connecties hebben in het criminele circuit, raken hun kinderen ook sneller in aanraking met andere criminelen. Denk bijvoorbeeld aan het handelen in marihuana, wanneer ouders een illegale marihuanaplantage in huis hebben is er een kans dat hun kinderen hier mee ook proberen te handelen met vrienden. Wanneer dit voor hun een groot succes is kunnen zij „erin doorslaan‟ en kunnen zij ook grote criminelen worden. 9
Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012, blz 64
10
Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012, blz 65
7
Dan heb je ook nog de anomietheorie. Deze theorie is bedacht door Robert Merton. Robert Merton zegt dat maatschappelijke ongelijkheid de oorzaak is van criminaliteit. Iedereen wil altijd zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder terechtkomen. Helaas lukt dat niet iedereen. Sommigen accepteren hun beperkingen, anderen zoeken manieren om toch hogerop te komen en gaan over op niet-legitieme middelen. We denken dat wij deze theorie kunnen toepassen op ons onderzoek omdat wij denken dat criminele ouders meestal een lage sociaaleconomische positie hebben in de maatschappij. Kinderen van deze criminele ouders bevinden zich over het algemeen in dezelfde positie als hun ouders. Een lage sociaaleconomische positie in de maatschappij is heel vaak een grote oorzaak die verklaart waarom mensen crimineel gedrag vertonen. Denk bijvoorbeeld aan winkeldiefstal en zakkenrollen, iemand uit een lage sociaaleconomische positie voelt zich vaak sterker met dure dingen zoals dure sieraden. Aangezien zij dit zelf financieel niet kunnen veroorloven kiezen zij, de personen uit een lagere sociaaleconomisch positie, er vaak voor om deze dure producten te stelen. De volgende theorie die wij behandelen is de etiketteringstheorie. Deze theorie is bedacht door Howard Becker en wil zeggen, als mensen het „etiket‟ crimineel krijgen opgeplakt, worden ze gestimuleerd om zichzelf als zodanig te gedragen. “De sociale omgeving drukt het etiket „crimineel‟ op bepaalde (afwijkende) gedragingen; mensen hebben de neiging zich conform dit etiket te gedragen.”11 Om deze theorie te koppelen aan ons onderzoek kunnen wij het volgende voorbeeld geven. Wanneer iemand bijvoorbeeld op school wordt gepest omdat het bekend is dat zijn vader een moord heeft gepleegd, kan het zo het geval zijn dat het kind op school wordt uitgescholden als „kind van een moordenaar‟. Dit hoeft dan natuurlijk niet gelijk te betekenen dat hij ook een moordenaar wordt, maar er bestaat een kans dat hij/zij (ander) crimineel gedrag gaat vertonen. Een ander voorbeeld is „alle Marokkanen stelen‟. Als je als jongen met Marokkaanse achtergrond dit altijd hoort is er een groter risico dat hij ook echt gaan stelen. De jongen heeft zeg maar niks te verliezen, aangezien iedereen hem toch al als crimineel aanziet. De volgende theorie is de bindingstheorie. De bindingstheorie is een theorie die verklaart waarom mensen juist geen crimineel gedrag vertonen, namelijk door sociale bindingen. De contacten die iemand heeft, dat kunnen familie of vrienden zijn, maar ook ander soort connecties in de maatschappij, kunnen ervoor zorgen dat iemand niet in de criminaliteit belandt. Vaak passen mensen zich aan, om bij een „groep‟ te horen. Wanneer bijvoorbeeld een vriendengroep vaak iets mee steelt uit een winkel, hoor je er pas bij als jij dat ook doet. Mensen bij wie de bindingen ontbreken, zijn eerder geneigd tot het vertonen van crimineel gedrag. Een kind waarvan de ouders niet goed opvoeden, het kind te weinig warmte geven en bijvoorbeeld te autoritair optreden, kan een (goede) band met ouders missen. Dit zou kunnen leiden tot crimineel gedrag. Wij denken dat criminele ouders vaak een lage zelfcontrole hebben. Mensen met weinig zelfcontrole plegen relatief meer delicten in iedere fase van hun leven. Een laag niveau van zelfcontrole wordt volgens Gottfredson en Hirschi volledig veroorzaakt door een gebrekkige opvoeding. En een opvoeding die te autoritair en niet
11
Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012, blz 65
8
consequent is, veroorzaakt weer een lage zelfcontrole bij de kinderen. Zo kunnen de kinderen dus ook weer de criminele kant op gaan. Dit zorgt dus voor een vicieuze cirkel.12
De laatste theorie die wij bespreken is de sociale controletheorie. Deze theorie is bedacht door Sampson en Laub. Sociale controle wil zeggen dat de mensen in de omgeving goed op je letten. Bij sociale controle wordt crimineel gedrag verhinderd door formele en informele gevolgen (straf). “De meeste invloed hebben informele sancties die in het gezin, de buurt en op school op afwijkend gedrag volgen. Informele sociale controle in het gezin is afhankelijk van het toezicht, de disciplinering en de kwaliteit van de relaties tussen ouders en kinderen, kortom de kwaliteit van bindingen tussen ouders en kinderen”13 Bij de sociale controletheorie wordt de persoon als het ware in de gaten gehouden. De sociale controletheorie lijkt op de bindingstheorie, maar bij de bindingstheorie is er meer sprake van iemand die zijn bindingen niet op het spel wil zetten.
Radio Nederland Wereldomroep
Nu wij al deze theorieën besproken zien wij dat ouders een grote risicofactor zijn bij criminele jongeren. Niet alleen een gebrekkige opvoeding, maar ouders kunnen ook op andere manieren mee helpen dat jongeren crimineel worden. Ouders hoeven niet altijd de oorzaak te zijn van een kind dat het criminele pad op gaat, maar als je kijkt naar de gegevens hierboven kun je zien dat het duidelijk is dat ouders vaak een grote risicofactor zijn. Vooral de bindingstheorie en de sociale controletheorie zijn het meest van toepassing als de ouders crimineel zijn en dit overdragen op het kind.
12 13
„Zo vader, zo zoon?‟ (2006) Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta en Nan Dirk de Graaf. Bladzijde 349. Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012, blz 65
9
3. Behandeling en vergelijking onderzoek 1 en 2 In het eerste onderzoek ´zo vader zo zoon´, uitgevoerd door Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta en Nan Dirk de Graaf in 2006, wordt onderzocht hoe groot de intergenerationele overdracht is bij criminele ouders. Het is belangrijk dat hierbij 3 onderzoeksvragen gesteld worden. -In welke mate is er een algemeen intergenerationele overdracht van veroordelingen? -Is de tijd waarin de veroordeling van de ouders plaatsvond van invloed op het aantal veroordelingen van de kinderen? -Is het soort delict van toepassing op de intergenerationele overdracht? In hypothesen in dit onderzoek worden afgeleid van twee criminologische theorieën: De zelfcontroletheorie (Gottfredson en Hirschi, 1990) en de sociale controletheorie (Sampson en Laub, 1993). Volgens Gottfredson en Hirschi komt het plegen van delicten voort uit een gebrek aan zelfcontrole. Mensen met weinig zelfcontrole plegen meer delicten dan mensen met veel zelfcontrole. Een lage zelfcontrole wordt verklaard door een gebrekkige opvoeding, zo creëren ouders een lage zelfcontrole bij hun kinderen. Criminele ouders bezitten vaak ook een lage zelfcontrole, en zijn daarom minder goed in opvoeden. Een gebrek aan zelfcontrole leidt dus tot een gebrekkige opvoeding en dat leidt tot een gebrek aan zelfcontrole bij het kind. De tweede theorie, de sociale controletheorie verklaart dat hoe minder de informele sociale controle en hoe slechter de relatie met de ouders is, des te meer kans op crimineel gedrag. Het versterken van deze bindingen kan de kans op het plegen van een delict verkleinen, het ontbreken van sancties maakt de kans juist groter. Op basis van deze twee criminologische theorieën wordt in het onderzoek een algemene hypothese afgeleid. De volgende hypothesen zijn letterlijk overgenomen uit het onderzoek. -Algemene hypothese: naarmate een vader vaker voor delicten veroordeeld is, is de kans des te groter dat zijn kinderen ook een of meer veroordelingen hebben. Verder in het eerste onderzoek wordt deze hypothese bevestigd. Uit de resultaten blijkt dat kinderen van vaders zonder veroordelingen in 93,4 procent van de gevallen ook géén veroordeling hebben. Kinderen van vaders met een of meer veroordelingen blijken echter veel vaker veroordeeld te zijn. Naarmate de vader veroordeeld is voor meer delicten blijkt de kans groter dat zijn kinderen ook voor een delict veroordeeld zijn. Deze resultaten bevestigen de algemene hypothese dat naarmate een vader voor meer delicten veroordeeld is, de kans groter dat zijn kinderen ook een of meer veroordelingen hebben. Deze gegevens beantwoorden de onderzoeksvraag: ‘In welk mate is er een algemeen intergenerationele overdracht van veroordelingen?’
10
In deze tabel is het aantal veroordelingen van vaders afgezet tegen het aantal veroordelingen van hun zonen en dochters.
Wanneer er echt meer precieze hypothesen worden afgeleid over de invloed van de tijd waarin het delict van de ouder gepleegd wordt en het type crimineel gedrag, kunnen de theorieën leiden tot tegengestelde hypothesen: Timinghypothese 1 (zelfcontroletheorie): de timing van de veroordelingen van de vader heeft geen invloed op de kans dat zijn kinderen een of meer veroordelingen hebben. Timinghypothese 2 (sociale controletheorie): naarmate het kind ouder is wanneer diens vader crimineel actief is, is de kans des te groter dat het kind een of meer veroordelingen heeft. In deze tabel is de tijd van de gepleegde delicten afgezet tegen het aantal delicten gepleegd door de kinderen.
(criminele carrière en levensloop studie)
11
Naarmate een vader langer doorgaat met het plegen van delicten, blijkt het kind meer veroordelingen te hebben. Kinderen van wie de vader nog delicten pleegt na hun 18e blijken in ruim 30 procent van de gevallen ook een of meer veroordelingen te hebben. In 10,6 procent van de gevallen blijkt het dan zelfs om meer dan vijf veroordelingen te gaan. Kinderen van wie vaders stoppen voor hun geboorte blijken echter een even grote kans op een veroordeling te hebben als kinderen van wie de vader helemaal geen delicten plegen, onafhankelijk van het aantal delicten dat de veroordeelde vader pleegde. De resultaten geven dus ondersteuning voor timinghypothese 2. De leeftijdsgebonden controletheorie verkrijgt daarmee dus steun, terwijl de resultaten de voorspellingen van de zelfcontroletheorie tegenspreken. Deze gegevens beantwoorden de onderzoeksvraag: ‘Is de tijd waarin de veroordeling van de ouders plaatsvond van invloed op het aantal veroordelingen van de kinderen?’
Specialisatiehypothese 1 (zelfcontroletheorie): het type delict dat de vader pleegt heeft geen invloed op de kans dat zijn kinderen een of meer veroordelingen van dat bepaalde type hebben. Specialisatiehypothese 2 (sociale controletheorie): naarmate een vader meer delicten van een bepaald type pleegt, is de kans des te groter dat zijn kinderen ook een of meer veroordelingen van dat bepaalde type hebben.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het aantal kinderen dat veroordeeld is voor een vermogensdelict groot is onder degenen met een vader die meer dan eens een vermogensdelict heeft gepleegd (8,3 procent). Dit percentage wijkt echter nauwelijks af van degenen van wie de vader voor andere delicten is veroordeeld (6,1 procent). Het hebben van een vader die veel geweldsdelicten pleegt, vergroot de kans op het plegen van dat soort delicten niet. Het hebben van een vader die veel vermogensdelicten pleegt, vergroot de kans op het plegen van een vermogensdelict wel, maar die kans wordt ook groter wanneer de vader delicten van een ander type pleegt. Er word dus ondersteuning gevonden voor specialisatiehypothese 1, (zelfcontroletheorie) die stelt dat het type delicten van een vader geen invloed heeft op de kans dat zijn kinderen een of meer veroordelingen van dat bepaalde type hebben. Specialisatiehypothese 2 (sociale controletheorie) word dus verworpen.
12
Deze gegevens zijn tevens het antwoord op de onderzoeksvraag: ‘Is het soort delict van toepassing op de intergenerationele overdracht?’
Zie de tabel, naarmate een onderzoekspersoon meer delicten pleegt, wordt de kans kleiner dat hij kinderen krijgt. Kinderen van vaders met een strafblad worden vaker geboren buiten het huwelijk, kennen gemiddeld een jongere vader en hun vader is gemiddeld met meerdere vrouwen getrouwd geweest. In het tweede onderzoek, ´Verklaringen voor intergenerationele criminaliteit: Statische versus dynamische theorieën‟, dat ook uitgevoerd is door Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta, en Nan Dirk de Graaf, in 2009, worden mogelijke verklaringen gezocht voor de overdracht van criminaliteit van vaders op hun kinderen. In dit onderzoek worden statische en dynamische theorieën gebruikt. Uit deze theorieën zijn voorspelling af te leiden over de invloed die het tijdstip waarop vaders criminaliteit plegen heeft op het gedrag van hun kinderen. De eerste groep theorieën, de statische theorieën, veronderstelt dat er verschillen zijn tussen personen en de reden waarom zij delicten plegen. Volgens deze theorieën heeft iedere persoon een bepaalde kans op het plegen van delicten. Dit komt bijvoorbeeld door biologische oorzaken of opvoeding en de omstandigheden uit zijn of haar kindertijd. De zelfcontroletheorie (Gottfredson en Hirschi, 1990) is zo‟n statische theorie. Een andere groep theorieën veronderstelt dat de geneigdheid tot het plegen van delicten er wel is, maar dat dit kan veranderen gedurende het leven van de persoon die het delict begaat. Volgens deze groep theorieën kunnen allerlei levensomstandigheden de kans om een delict te plegen beïnvloeden. Deze theorieën worden dynamische theorieën genoemd. Volgende dynamische theorieën kunnen ouders het kind ook beïnvloeden na de kindertijd, bijvoorbeeld doordat kinderen het gedrag van hun ouders leren. In het tweede onderzoek wordt gekeken in hoeverre statische en/of dynamische theorieën een verklaring kunnen geven voor de intergenerationele overdracht van criminaliteit. Ook in het tweede onderzoek worden hypothesen opgesteld, die bij de resultaten bevestigd of tegengesproken worden. De volgende hypothesen zijn letterlijk overgenomen uit het onderzoek.
13
Statische theorieën Vaders-delictenhypothese: het kind heeft in ieder jaar een grotere kans om ook delicten te plegen, naarmate een vader meer delicten pleegt. Eerder werd een gebrekkige opvoeding als verklaring gegeven voor crimineel gedrag. Dit komt door een lage zelfcontrole. Ouders met een lage zelfcontrole zijn veelal gericht op directe behoeftebevrediging, en daarom minder goed in staat kinderen op te voeden. De vadersdelictenhypothese wordt ondersteund, blijkt later in het onderzoek. Delicten die een vader pleegt, hebben een grote invloed op de kans dat een kind een veroordeling krijgt. Statische hypothese: het precieze tijdstip waarop de vader delicten pleegt, heeft geen invloed op het verloop van de criminele carrières van zijn kinderen. Het aantal delicten dat een vader pleegt wordt bepaald door zelfcontrole en deze zelfcontrole is dus verantwoordelijk voor het aantal delicten dat een kind zal plegen. Het precieze tijdstip waarop een vader delicten pleegt, zal dus geen invloed hebben op de kans op het plegen van een delict door een kind.
Dynamische theorieën Leerhypothese: wanneer een vader een delict pleegt, heeft een kind daarna een grotere kans om ook een delict te plegen. De differentiële-associatietheorie, ook wel aangeleerd-gedragtheorie genoemd in ons maatschappijwetenschappenboek, gaat ervan uit dat crimineel gedrag op dezelfde manier wordt geleerd als ander „normaal geaccepteerd‟ gedrag. De kinderen hebben door het plegen van criminaliteit door de vader wellicht de kans gekregen om technieken en kennis over het plegen van delicten te leren. Daarnaast zal het gedrag vanaf dat moment wellicht als (meer) normaal of zelfs als wenselijk worden gezien. Kinderen hebben daarmee na het plegen van criminaliteit door een vader een grotere kans dat zij zelf ook crimineel gedrag vertonen. Dit wordt het leereffect genoemd. Aanvullende leerhypothese: met ieder delict dat een vader pleegt, gaat de kans voor een kind om een delict te plegen extra omhoog. Wanneer een vader een tweede of een derde delict pleegt, wordt verwacht dat het leereffect groter zal zijn. Hoe vaker de vader delicten pleegt, hoe meer het kind gaat denken dat dit gedrag wenselijk en normaal is. Dit wordt het aanvullend leereffect genoemd. De kans dat een kind een delict pleegt, zal gaan stijgen naarmate de vader het plegen van delicten herhaald. Groter dan de stijging van de kans bij een eerste delict, gepleegd door de vader, was. Vervalhypothese: naarmate het langer geleden is dat een vader een delict pleegde, zal de verhoogde kans op het plegen van een delict (het leereffect) dalen. Als een vader een delict heeft gepleegd in bijvoorbeeld het 6e levensjaar van het kind, en daarna een aantal jaren niet meer, zal het kind dat vergeten en het gedrag minder snel overnemen. De kans dat een kind een delict pleegt zal dalen wanneer naarmate het langer geleden is dat een vader een delict pleegde. Dit wordt het vervaleffect genoemd. Bestendigingshypothese: naarmate een vader meer delicten heeft gepleegd, verloopt de daling van de kans op het plegen van een delict door een kind (het vervaleffect) steeds minder snel. Naarmate een kind vaker geconfronteerd is geweest met het criminele gedrag van zijn of haar vader, verloopt het vervaleffect steeds minder snel. We noemen dit het bestendigingseffect.
14
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat vaders van kinderen boven de 12 jaar nog gemiddeld 3.9 delicten plegen, maar het grootste deel van de delicten wordt gepleegd voordat de kinderen 12 zijn. Ongeveer de helft van de kinderen uit de steekproef maakt een scheiding mee en bijna 10% wordt geconfronteerd met de dood van een vader. Sterfte en scheidingen komen in deze (criminele) groep veel vaker voor dan in groepen zonder criminele vader. Meisjes blijken in ieder jaar een kleinere kans op een veroordeling te hebben dan jongens. Ook blijkt dat kinderen een grotere kans hebben om delicten te plegen in de jaren dat de ouders gescheiden zijn. Wat wel opvallend is, is dat in de jaren nadat de vader gestorven is, de kans op het plegen van een delict door een kind niet stijgt. Wat ook niet van invloed is op de kans dat een kind een delict pleegt, is het aantal broers en zussen. Een belangrijke bevinding is dat delicten die een vader pleegt, een grote invloed hebben op de kans dat een kind een veroordeling krijgt. Deze bevinding ondersteunt de vaders-delicten hypothese. In het jaar dat een vader een delict pleegt, neemt de kans van een kind om een delict te plegen toe. De leerhypothese wordt hiermee ondersteund. Naarmate het langer geleden is dat een vader een delict pleegde, neemt de kans dat een kind een delict pleegt weer af (het leereffect). De vervalhypothese wordt dus ook bevestigd. Daarentegen wordt de aanvullende leerhypothese verworpen. Als een vader een tweede delict pleegt, gaat de kans op een veroordeling niet nog eens extra omhoog. Al met al worden de statische theorieën tegengesproken en wordt de dynamische leertheorie ondersteund. Juist in de jaren nadat een vader een vader een delict heeft gepleegd, wordt de kans voor een kind om een delict te plegen verhoogd. Dit treedt wel alleen met name op bij meerdere delicten van de vader. De statische hypothese wordt dus verworpen.
15
4. Conclusie van onze onderzoeken Beide onderzoeken komen tot de conclusie dat ouders op allerlei manieren invloed kunnen uitoefenen op het criminele gedrag van het kind. Lage zelfcontrole speelt een hele grote rol, zo blijkt uit de resultaten. Een lage zelfcontrole leidt tot een gebrekkige opvoeding, en een gebrekkige opvoeding leidt weer tot een lage zelfcontrole bij het kind dat er weer voor kan zorgen dat het kind crimineel wordt. Ook is de sociale controletheorie erg belangrijk. In de praktijk, bewijst het eerste onderzoek, wordt de kans groter dat een kind meer veroordelingen heeft, naarmate het kind ouder wordt en de vader crimineel actief is. Het type delict heeft echter geen invloed op de kans dat een kind een of meer veroordelingen van dat bepaalde type hebben. De tijd waarop een vader een delict pleegt weer wel: juist in de jaren nadat een vader een delict pleegt, is de kans groter dat het kind ook een delict pleegt. Al met al laten beide onderzoeken zien dat het aantal veroordelingen en de tijd waarin de het delict plaatsvond een flinke samenhang vertoont met het aantal veroordelingen van hun kinderen. De kans op een veroordeling is het grootst bij kinderen van wie de vader meer dan vijftien delicten begaat. Onafhankelijk van het aantal delicten dat de vader pleegde, blijkt de kans dat een kind een delict pleegt groter naarmate de vader over een lange tijd crimineel actief bleef. Uiteraard is het zo dat vaders die delicten plegen vaak in lager sociale posities verkeren dan vaders die geen of weinig delicten plegen. Dit verschil zal een grote oorzaak zijn. Kinderen van vaders met een sociale status, hebben vaak ook een sociale status. De onderzoeksresultaten zijn dus niet helemaal representatief. Ook zijn er nog genoeg aspecten die kans op criminaliteit bij een persoon kunnen vergroten. . Bijvoorbeeld opvoedingsmilieu, schoolprestaties en de verkeerde vrienden. Er zijn meerdere theorieën die de criminaliteit verklaren, en waarschijnlijk spelen bij elke crimineel meerdere aspecten een rol.
16
5. Onze Conclusie Nu wij de twee onderzoeken behandeld hebben kunnen wij een conclusie trekken. De onderzoeksresultaten zijn vaak wel in de praktijk te merken, maar we wisten bijvoorbeeld niet dat kinderen met gescheiden ouders een veel grotere kans hebben om crimineel te worden. We dachten wel dat kinderen met een ouder met een criminele achtergrond een grotere kans hadden om zelf ook crimineel te worden, maar dat het leereffect (kinderen leren van ouders, als de ouders delicten blijven begaan, gaat het kind dit ook doen) daarbij van toepassing was, wisten we niet. Elk jaar neemt de kans dat een kind ook een veroordeling krijgt toe als de ouder de delicten blijft herhalen. Ook hebben wij veel informatie uit de verschillende theorieën kunnen vinden. Veel hiervan hadden wij al verwacht, namelijk dat jongeren heel erg beïnvloed worden door hun omgeving. Binnen „omgeving‟ vallen natuurlijk ook ouders (waar ons onderzoek over gaat). Bij onze hoofdvraag gaat het over ouders met een criminele achtergrond. Bij de theorieën ging het hier niet speciaal over, dus kunnen wij de theorieën niet gebruiken voor ons antwoord op onze hoofdvraag. Op de deelvraag „Welke theorieën die criminaliteit verklaren passen bij ons onderzoek?‟ kunnen wij wel antwoord geven. Zoals je al in het kopje „Verschillende theorieën die criminaliteit verklaren‟ hebt kunnen lezen, zie je dat elke theorie wel in verband te brengen is met invloeden van ouders. Door alle informatie die wij de afgelopen tijd hebben gelezen, gezien en gehoord kunnen wij een betrouwbaar antwoord geven op onze hoofdvraag en kunnen wij ons profielwerkstuk afsluiten met de volgende conclusie. Ons uiteindelijke antwoord op onze hoofdvraag “In welke mate is het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen?” luidt dus als volgt: ouders hebben een hele grote invloed op allerlei manieren op het gedrag van de jongeren. Voor het grootste deel valt dit te verklaren door een lage zelfcontrole. Ouders met een lage zelfcontrole zijn niet goed in opvoeden en brengen deze lage zelfcontrole daarmee ook weer over op hun kinderen. Kinderen van vaders zonder veroordelingen blijken in 93,4 procent van de gevallen ook géén veroordelingen te hebben. Kinderen van vaders met een of meer veroordelingen blijken echter veel vaker veroordeeld te zijn. Naarmate de vader veroordeeld is voor meer delicten blijkt de kans groter dat zijn kinderen ook voor een delict veroordeeld zijn. Naarmate de vader veroordeeld is voor meer delicten blijkt de kans groter dat zijn kinderen ook voor delicten veroordeeld zijn. Ook is het aantal delicten dat de ouder pleegt, en wanneer hij deze pleegt van grote invloed (zie bijvoorbeeld de tabel bij de timinghypotheses). Achteraf was alles veel moeilijker dan verwacht. Zoals in de inleiding valt te lezen ging het in het begin niet heel goed. We kwamen er achter dat bepaalde onderzoeksvragen bijna onmogelijk waren en dat we ons heel erg moesten concentreren op een kleine groep. Gelukkig zijn wij met hulp van verschillende instanties, goede begeleiding en eigen kennis tot een mooie hoofdvraag gekomen en hebben wij die met behulp van de eerdere onderzoeken goed kunnen beantwoorden. De volgende deelvragen kunnen we nu beantwoorden: Plegen de kinderen van criminele ouders dezelfde soort delicten als de ouders? Deze vraag is lastig te beantwoorden. Er wordt wel antwoord gegeven op de vraag of het type delict van invloed is op het aantal veroordelingen, en dat is zo, maar niet of de kans groot is dat het kind ook datzelfde type delict begaat. Welke theorieën die criminaliteit verklaren passen bij ons onderzoek? De theorieën die ook in de twee onderzoeken worden gebruikt, zijn de aangeleerdgedragtheorie en de sociale controletheorie. Deze theorieën spelen dus een rol bij intergenerationele overdracht.
17
Is de timing van de veroordelingen van de ouders van invloed op het aantal van de veroordelingen van de kinderen? Ja, de tijd waarin een delict gepleegd werd door de ouders is van invloed op het aantal veroordeling van de kinderen. In de jaren nadat een vader een delict heeft gepleegd is de kans het groot dat het kind ook een delict pleegt. Waarin verschillen en komen de twee onderzoeken die wij behandelen overeen? Ten eerste zijn in het tweede onderzoek meer onderzoekspersonen gebruikt. Ten tweede is het eerste onderzoek is makkelijker en overzichtelijker en daardoor beter te begrijpen voor mensen die er niet zo veel verstand van hebben. Dit is opvallend, omdat de onderzoekers dezelfde personen zijn. Het tweede onderzoek is een gevolg op het eerste onderzoek. In het tweede onderzoek wordt gezocht naar verklaringen die de oorzaken van de samenhang tussen veroordelingen van vaders en kinderen geven. Het lastig de onderzoeken met elkaar te vergelijken, omdat e resultaten op elkaar aansluiten. Het antwoord op onze hoofdvraag „In welke mate is het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen‟ luidt: Het type delict is van toepassing op het aantal veroordelingen. Wanneer de ouder meer veroordelingen heeft, is de kans groter dat het kind ook meer veroordelingen heeft. En naarmate de vader het kind ouder wordt, en diens vader crimineel actief is, wordt de kans groter dat het kind ook crimineel gedrag gaat vertonen. Het type delict dat een vader heeft begaan, heeft geen invloed op het aantal veroordelingen van het kind. Naarmate het langer geleden is dat een vader een delict pleegde, neemt de kans dat een kind een delict pleegt weer af.
18
6. Evaluatie Voordat we onze definitieve hoofdvraag hadden geformuleerd hebben wij voor veel blokkades gestaan. Eerst was onze hoofdvraag namelijk, „In hoeverre hebben ouders invloed op het criminele gedrag van jongeren‟. Al snel kwamen wij er achter dat dit heel moeilijk te onderzoeken was. Jongeren kunnen namelijk in een heel goed gezin wonen met een hoge sociaal economische positie en dan, juist omdat het thuis allemaal zo goed gaat, de spanning opzoeken om crimineel gedrag te vertonen. Aan de andere kant denken wij dat het natuurlijk vaak voor komt dat jongeren uit een gezin met een lage sociaal economische positie de criminaliteit opzoeken om juist hoger op te komen. Dit zijn nog maar twee voorbeelden van honderden mogelijke verschillende gevallen. Al deze verschillende mogelijkheden onderzoeken, was haast onmogelijk, waardoor wij tot de conclusie waren gekomen dat wij onze hoofdvraag moesten veranderen. We hebben ook nog geprobeerd om ons alleen bezig te houden met kinderen die staan aangemeld bij Bureau Jeugdzorg. Onze hoofdvraag werd hierdoor „In hoeverre hebben ouders invloed op het criminele gedrag van jongeren die zijn aangemeld bij jeugdzorg?‟ Dit leek een goede oplossing, aangezien je hierdoor focuste op maar een bepaalde groep jongeren. Na contact opgenomen te hebben met Bureau Jeugdzorg kwamen wij er al snel achter dat zij ons waarschijnlijk niet genoeg konden helpen en dus verwezen zij ons door naar Bureau Halt. Bureau Halt houdt zich meer bezig met criminele jongeren dan dat Bureau Jeugdzorg dat doet. Helaas liep ook dit niet zoals gehoopt. In de tijd dat wij met ons profielwerkstuk bezig waren (van begin november tot eind december), dus ook in de tijd waarin wij de hulp van Bureau Halt nodig hadden, waren er veel jeugddelicten met vuurwerk. Hierdoor hadden alle medewerkers geen tijd voor ons en konden zij dus ook niemand voor ons regelen. Zij konden ons pas weer hulp bieden begin januari, maar aangezien ons profielwerkstuk dan al bijna af moest zijn, ging dit helaas ook niet lukken. Na overleg met onze begeleider kwamen wij tot de conclusie dat wij beter opnieuw een andere hoofdvraag konden formuleren. Onze volgende hoofdvraag was „In hoeverre hebben ouders met een criminele achtergrond invloed op het gedrag van hun kinderen‟. Ook hierbij kwamen we er al snel achter dat deze hoofdvraag ook veel te breed was aangezien je bij deze hoofdvraag moest kijken naar alle mogelijke gedragsvormen van de jongeren. Dus daarvan is crimineel gedrag maar één klein onderdeel. Kinderen van (ex-)criminelen kunnen namelijk ook, juist doordat ze zien hoe het niet moet, zich heel goed gaan gedragen en een goede studie gaan volgen. Aangezien wij er tegen op zagen een nieuwe hoofdvraag te bedenken zijn wij met onze vragen en problemen naar onze begeleider gegaan. Al snel kwamen wij er achter dat door maar één kleine verandering onze hoofdvraag veel beter en vooral haalbaar zal zijn. Onze nieuwe en uiteindelijk definitieve hoofdvraag werd “'In welke mate is het criminele gedrag van ouders van invloed op het criminele gedrag van hun kinderen”. Hierbij hoefden wij alleen naar jongeren die crimineel gedrag vertonen (waarschijnlijk) doordat hun ouders ook crimineel gedrag vertonen/vertoonden te kijken. 19
Ondanks dat wij tevreden zijn met het eindresultaat, vinden wij het jammer dat wij zelf geen onderzoek hebben kunnen doen. Hiervoor beschikten wij niet over de nodige voorzieningen. Wij hebben nog wel geprobeerd om misschien via Bureau Jeugdzorg of Bureau Halt iets konden bereiken, maar helaas was dit ook niet gelukt. Vanwege ons onderwerp, waarbij privacy een grote rol speelt, konden wij niet zomaar aan verschillende gegevens komen. Ook hebben wij geprobeerd op een mogelijk interview te houden met een (ex-)crimineel die kinderen heeft, of met een kind van een (ex-)crimineel, maar helaas was dit, ook wegens privacy, niet mogelijk. Desondanks zijn wij erg tevreden met de gevonden eerdere onderzoeken en vinden wij dat wij, ondanks dat wij zelf niks hebben kunnen onderzoeken, goed antwoord hebben kunnen geven op onze hoofd- en deelvragen.
20
7. Bijlage
Gebruikte literatuur: Focus op jeugdcriminaliteit / druk 4, auteur:José Jakobs Swp, februari 2011 Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, Van Dale, mei 2010 Criminaliteit en Rechtsstaat, Essener B.V, Coppes R.T., Juli 2008 „Zo vader, zo zoon?‟ (2006) Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta en Nan Dirk de Graaf. Verklaringen voor intergenerationele criminaliteit, statische versus dynamische theorieën (2009), Marieke van de Rakt, Paul Nieuwbeerta en Nan Dirk de Graaf Syllabus Maatschappijwetenschappen havo centraal examen 2012
Gebruikte websites: http://www.jeugdcriminaliteit.net/
Woorden Nederlandse Taal, © Woorden.org MMXI http://www.woorden.org/
21
Logboeken Logboek Veronique 24-09-2011 16.00-17.00: Onderwerp bedenken, verschillende vakken en boeken onderzoeken en samen met Jane tot een goed onderwerp komen. 02-10-2011 14.30-15.30: In mediatheek deel- en hoofdvragen bedenken samen met Jane. 13-10-2011 (opstartdag 1) 8.30 – 9.30: Bronnen, artikel, informatie over ons onderwerp zoeken. Hieruit kwamen een aantal bruikbare sites. 9.30 – 10.15: Bronnen doorlezen en belangrijke en bruikbare informatie eruit halen. 10.15 – 10.30: In het boek „Criminaliteit en rechtsstaat‟ er achter zien te komen wat precies „criminaliteit‟ is. 10.30 – 11.00: algemene informatie over de opvoedstijlen zoeken. 11.00-11.30: pauze 11.30-12.30: Filmpjes over opvoeden en criminaliteit bekijken. 12.30-14.00: jeugdzorg uitgebreid doornemen. 14.00-16.00: Bibliotheek 14-10-2011 (opstartdag 2) 8.30-10.00: gehuurde boeken doorlezen en bruikbare informatie zoeken. 10.00-10.30: pauze 10.30-11.00: plan van aanpak maken, aan de hand van de gevonden informatie 11.00-11.15: bespreking met begeleider. 11.15-13.00: nieuwe hoofd- en deelvragen verzinnen, aangezien wij er achter waren gekomen dat de vragen die wij nu hadden niet haalbaar waren. 13.00-14.00: contact zoeken met Bureau Jeugdzorg en Bureau Halt. 14.00-14.30: pauze 14.30-16.00: alvast beginnen met het schrijven van de inleiding en de verwachting. 12-12-2011 14.30-14.45: verplicht contactmoment met begeleider. 13-12-2011 14.45-17.00: Theorieën die criminaliteit verklaren onderzoeken en uitwerken. 15-12-2011 15.30-18.00: Hoofdvraag gedetailleerd uitwerken. Deelvragen die ik al kan beantwoorden, beantwoorden. 19-12-2011(afronddagen) 9.00-12.00: examens inhalen dus geen tijd voor pws. 12.00-14.00: verder gaan met eerste deelvragen beantwoorden. 14.00-14.30: pauze 14.30-16.00: inleiding verbeteren en een verwachting schrijven. 20-12-2011(afronddagen) 9.00-12.00: examens inhalen. 12.00-12.30: pauze 12.30-14.00: onderzoeken opzoeken op internet die betrekking hebben tot dit onderwerp. 14.00-15.30: bruikbare onderzoeken doornemen. 15.30-16.00: onderzoeken proberen te samenvatten. 21-12-2011(afronddagen) 8.30-10.00: verder gaan met waar ik die dag daarvoor was geëindigd, verschillende onderzoeken zoeken en doornemen. 22
10.00-10.30: reistijd 10.30-11.30: afspraak bij Bureau Jeugdzorg. 11.30-12.00: reistijd 12.00-12.30: pauze 12.30-14.00: informatie van Bureau Jeugdzorg verwerken. Contact opnemen met een student Criminologie (op advies van Bureau Jeugdzorg). 14.00-16.00: doorgestuurde literatuur van student criminologie doorlezen. 16.00-16.30: verplicht contactmoment met begeleider 03-01-2012 17.00-19.00: kijken welke gevonden literatuur aan de hand van onze tips van onze begeleider wel of niet bruikbaar zijn. Niet bruikbare literatuur weggooien om verwarring te voorkomen. 04-01-2012 16.00-19.00: bij Jane thuis aan PWS verder werken, samen kijken hoe we tot een eindwerkstuk kunnen komen. Alle informatie en gegevens die we tot nu toe hebben samenvoegen en kijken wat we nog missen. 06-01-2012 16.00-18.00: bij Jane thuis aan PWS verder werken, mooie inleiding, verwachting en een plan van aanpak maken. 07-01-2012 15.00-21.00: Bij mij thuis werken aan PWS, samen met Lydia Ploos (werknemer bij Bureau Jeugdzorg) de informatie die ik tot nu toe heb bespreken en kijken wat beter kan. 08-01-2012 15.00-17.30: samen met Jane conclusie en evaluatie schrijven. 09-01-2012 15.00-18.00: PWS afronden, voorkant maken, laatste dingetjes verbeteren etc. 18.00-18.30: eten 18.30-22.00: laatste puntjes op de i zetten, profielwerkstuk inleveren. 01-02-2012 16.00-19.00: De fouten van de eerste versie verbeteren, aanwijzingen etc van begeleider opvolgen 03-02-2012 16.00-19.00: Verder gaan met verbeteren van eerste versie 04-02-2012 11.00-14.00: Bij mij thuis samen met Jane werken aan PWS, theorieën opzoeken op internet, kijken op de aangeleerd-gedragtheorie niet achterhaald is (wat de vraag namelijk was van onze begeleider) 14.00-15.00: pauze 15.00-17.00: Verder gaan waar we mee bezig waren, onderzoeken meer in eigen woorden zetten, verwachting verbeteren en bij evaluatie plaatsen. 05-02-2012 11.00-14.30: Verder gaan met verbeteren van eerste versie. 18.00-21.00: Laatste puntjes op de i zetten en inleveren van pws
23
Logboek Jane 24-09-2011 16.00-17.00: Onderwerp bedenken, verschillende vakken en boeken onderzoeken en samen met Jane tot een goed onderwerp komen. 02-10-2011 14.30-15.30: In mediatheek deel- en hoofdvragen bedenken samen met Jane. 13-10-2011 (opstartdag 1) 8.30 – 9.30: Bronnen, artikel, informatie over ons onderwerp zoeken. Hieruit kwamen een aantal bruikbare sites. 9.30 – 10.15: Bronnen doorlezen en belangrijke en bruikbare informatie eruit halen. 10.15 – 10.30: In het boek „Criminaliteit en rechtsstaat‟ er achter zien te komen wat precies „criminaliteit‟ is. 10.30 – 11.00: algemene informatie over de opvoedstijlen/verschillende theorieën zoeken. 11.00-11.30: pauze 11.30-12.30: Samen met Veronique filmpjes over opvoeden en criminaliteit bekijken. 12.30-14.00: informatie over jeugdzorg uitgebreid op internet doornemen. 14.00-16.00: Bibliotheek 14-10-2011 (opstartdag 2) 8.30-10.00: gehuurde boeken doorlezen en bruikbare informatie zoeken. 10.00-10.30: pauze 10.30-11.00: Samen met Veronique een plan van aanpak maken, aan de hand van de gevonden informatie. 11.00-11.15: bespreking met begeleider. 11.15-13.00: nieuwe hoofd- en deelvragen verzinnen, aangezien wij er achter waren gekomen dat de vragen die wij nu hadden niet haalbaar waren. 13.00-14.00: contact zoeken met Bureau Jeugdzorg en Bureau Halt, waaruit helaas niks was gekomen. 14.00-14.30: pauze 14.30-16.00: alvast beginnen met het schrijven van de inleiding en de verwachting. 12-12-2011 14.30-14.45: verplicht contactmoment met begeleider. 13-12-2011 14.45-17.00: Tot nu toe gevonden onderzoeken doornemen, vergelijken en alle belangrijke informatie eruit halen. 15-12-2011 15.30-18.00: Hoofdvraag gedetailleerd uitwerken. Deelvragen die we al kunnen beantwoorden, samen met Veronique beantwoorden. 19-12-2011(afronddagen) 9.00-12.00: Veronique had toen examens, dus ging ik alleen verder met het lezen van eerdere onderzoeken. 12.00-14.00: Proberen een „top 3‟ te maken van alle gevonden onderzoeken, aangezien het te veel tijd zou kosten om al die onderzoeken te behandelen. 14.00-14.30: pauze 14.30-16.00: Samen met Veronique de inleiding verbeteren en een verwachting schrijven. 20-12-2011(afronddagen) 9.00-12.00: Veronique had weer examens, dus ik ging weer alleen verder met het beoordelen van de verschillende onderzoeken, waardoor ik de beste drie kon gebruiken. 12.00-12.30: pauze 12.30-14.00: Op advies van iemand van Jeugdzorg (Lydia Ploos) op zoek naar onderzoeken over intergenerationele overdracht. 24
14.00-15.30: bruikbare onderzoeken doornemen. 15.30-16.00: onderzoeken proberen te samenvatten. 21-12-2011(afronddagen) 8.30-10.00: verder gaan met waar ik die dag daarvoor was geëindigd, verschillende onderzoeken zoeken en doornemen. 10.00-10.30: reistijd 10.30-11.30: afspraak bij Bureau Jeugdzorg. 11.30-12.00: reistijd 12.00-12.30: pauze 12.30-14.00: informatie van Bureau Jeugdzorg verwerken. Contact opnemen met een student Criminologie (op advies van Bureau Jeugdzorg). 14.00-16.00: doorgestuurde literatuur van student criminologie doorlezen. 16.00-16.30: verplicht contactmoment met begeleider 03-01-2012 17.00-19.00: kijken welke gevonden literatuur aan de hand van onze tips van onze begeleider wel of niet bruikbaar zijn. Niet bruikbare literatuur weggooien om verwarring te voorkomen. 04-01-2012 16.00-19.00: bij mij thuis aan PWS verder werken, samen kijken hoe we tot een eindwerkstuk kunnen komen. Alle informatie en gegevens die we tot nu toe hebben samenvoegen en kijken wat we nog missen. 06-01-2012 16.00-18.00: bij mij thuis aan PWS verder werken. De twee beste onderzoeken gedetailleerd lezen, aantekeningen maken, proberen te samen vatten. 07-01-2012 15.00-20.00: Alleen verder aan pws. Verder gaan met de twee onderzoeken uitwerken zodat ze bruikbaar zijn voor onze pws. 08-01-2012 15.00-17.30: samen met Veronique conclusie en evaluatie schrijven. 09-01-2012 15.00-18.00: PWS afronden, voorkant maken, laatste dingetjes verbeteren etc. 18.00-18.30: eten 18.30-22.00: laatste puntjes op de i zetten, profielwerkstuk inleveren. 01-02-2012 16.00-19.00: De fouten van de eerste versie verbeteren, aanwijzingen etc van begeleider opvolgen 03-02-2012 16.00-19.00: Verder gaan met verbeteren van eerste versie 04-02-2012 11.00-14.00: Bij Veronique thuis werken aan PWS. Behandelde eerdere onderzoeken beter uitwerken tot een meer „eigen stuk‟. 14.00-15.00: pauze 15.00-17.00: Verder gaan waar we mee bezig waren, onderzoeken meer in eigen woorden zetten, verwachting verbeteren en bij evaluatie plaatsen. 05-02-2012 11.00-14.30: Verder gaan met verbeteren van eerste versie. 18.00-21.00: Laatste puntjes op de i zetten en inleveren van pws
25