1 OVER HET SACRAMENT VAN DE DOOP, enkele verzamelde gedachten.
Woord vooraf: de aanleiding. In het seizoen 2010-2011 hebben kerkenraden en gemeenten van Baak en Bolwerk zich in het kader van het stappenplan bezonnen op de doop. Aanleiding hiervoor was het verschil in dooppraktijk. In de Hervormde gemeente de Baak kan elk dooplid haar kind laten dopen, in de Gereformeerde kerk het Bolwerk wordt als voorwaarde gesteld dat één van beide ouders belijdend lid is. Ook kwamen andere vragen aan de orde zoals het opdragen van kinderen en de mogelijkheid van doopvernieuwing. De kerkenraad van de Baak heeft in haar vergadering van april 2011 besloten haar beleid ten aanzien van de toegankelijkheid van de doop te handhaven: ook doopleden kunnen hun kinderen laten dopen. Teven is besloten dat het zegenen van kinderen eventueel mogelijk is in de thuissituatie. De kerkenraad van het Bolwerk heeft in haar meivergadering van 2011 besloten om de gemeente voor te stellen de eis te laten vallen dat één van beide ouders belijdend lid moet zijn. Omdat dit een beleidswijziging is, is de kerkenraad verplicht dit aan de gemeente voor te leggen.1 Dat is nog niet gebeurd. Daarnaast oordeelde de kerkenraad dat ze nog onvoldoende geïnformeerd was over het opdragen van kinderen om daarover een standpunt te kunnen innemen. Dit stuk is in eerste instantie bedoeld als toelichting op de voorgestelde beleidswijziging. Het probeert de argumenten die daarbij een rol speelden samen te vatten. Daarnaast wil het meer achtergrondinformatie geven over het opdragen van kinderen en de discussie rondom doopgedachtenis, doopbevestiging en doopvernieuwing, zodat de kerkenraad van het Bolwerk ook hierin een keuze kan maken. Ds. Peter Ros, predikant van de Gereformeerde Kerk, Hasselt, januari 2012.
1
Conform ordinantie 6.2.4 van de Kerkorde: De kerkenraad bepaalt of doopvragen door doopleden mogen worden beantwoord. De kerkenraad neemt een besluit tot wijziging van het beleid ter zake niet dan na de leden van de gemeente daarin gekend en daarover gehoord te hebben.
2 Inleiding Op zaterdag 9 april 2011 werd in de vragenrubriek ‘Beste Beatrijs’ van het dagblad Trouw de volgende vraag gesteld: Beste Beatrijs, Mijn vrouw en ik zijn uitgenodigd voor de doopplechtigheid van ons pas geboren neefje. Ons probleem hiermee is dat dit gezin werkelijk niets aan het geloof doet, maar wel de baby wil laten dopen. Wij vinden dat een schijnvertoning die geen enkele waarde heeft. Het liefst zouden we deze kermisplechtigheid aan ons voorbij laten gaan en bedanken voor de eer. Is dit verstandig of moeten we voor de lieve vrede in onze familie toch maar opdraven? Afzender: Doop zonder geloof Het antwoord luidde: Beste Doop zonder geloof, Uw familie neemt het niet zo nauw met de verplichtingen van geloof en kerk. Toch organiseren zij een doopceremonie voor hun pasgeborene. Ik wil u er graag op wijzen dat dit geen kermisplechtigheid is. Op essentiële momenten in het leven (geboorte, huwelijk en dood) hebben veel mensen behoefte aan rituele begeleiding. De kerk is al 2000 jaar in staat om deze speciale momenten zin en betekenis te geven. De rituelen die zich voltrekken onder leiding van een dominee of priester zorgen ervoor dat mensen zich opgenomen voelen in iets wat groter is dan zijzelf. Ook al laat uw familie zich zondags nooit zien in de kerk en gaan zij zich wellicht te buiten aan alles wat God verboden heeft, het beproefde ritueel rond de geboorte is kennelijk nog steeds belangrijk voor hen. Zie het als het laatste draadje waarmee ze nog met het geloof zijn verbonden. Het zou u sieren om als naaste familie te delen in de vreugde rondom de doopplechtigheid voor uw neefje, en u verder niet te bekommeren over de vraag of z’n ouders wel christelijk genoeg zijn. De gestelde vraag en de achterliggende moeite zijn herkenbaar in gesprekken en discussies binnen de kerk. Wie mogen hun kind laten dopen? Hoe toegankelijk is het ritueel? Mag je, moet je als gemeente ook voorwaarden stellen? In de traditie van de Gereformeerde Kerken in Nederland waarin wij staan, werd als voorwaarde gesteld dat één van beide doopouders belijdend lid diende te zijn. In de Nederlands Hervormde Kerk werd die voorwaarde niet gesteld. Dat is een concreet verschil in dooppraktijk tussen Baak en Bolwerk. Dat vraagt om bezinning in het kader van het Samen op Weg proces. Daarnaast woedt in de kerk al eeuwenlang de discussie of we eigenlijk wel kinderen moeten dopen. De opkomst van Evangelische Kerken en Baptistengemeenten heeft deze vraag geactualiseerd. De grote oecumenische kerken wereldwijd (oosterse orthodoxie, de kerk van Rome, de Anglicaanse, Luthers en Calvinistische kerken) erkennen allen de kinderdoop. Maar moéten kinderen van de gemeente ook gedoopt zijn of zijn er ook andere mogelijkheden? Ook binnen de Protestantse Kerk in Nederland klinkt steeds vaker de vraag naar de mogelijkheid om een kind in de gemeente op te dragen, zodat het later zelf de keuze voor de doop kan maken. Het dienstboek2 geeft zelfs een orde voor de zegening van zuigelingen op weg naar de doop. Ook hierover dient nagedacht te worden.
2
Dienstboek, een proeve,. Deel II: Leven- Zegen- Gemeenschap, Zoetermeer 2004, pagina 57, 75-77. Ook verscheen er in 1998 bij het Boekencentrum een werkboekje voor de eredienst (nr. 17) over de zegening van kinderen van de hand van Marcel Barnard en Gerrit van de Kamp.
3 Tot slot leven we in een tijd waarin ervaring en beleving een steeds belangrijker rol spelen, ook in geloven. Dat brengt nieuwe vragen met zich mee - die overigens niet zo nieuw blijken te zijn. Vragen over de verhouding tussen ritueel en ervaring, vragen die soms botsen en schuren met onze traditie. Zoals de vraag naar een herdoop: Is het mogelijk om, wanneer men als kind ooit is gedoopt, opnieuw gedoopt te worden? En hoe staat de kerk tegenover de wens van een volwassen dopeling om ondergedompeld te worden? Hoe breed willen we kerk zijn? Kunnen, willen we aan alle verlangens tegemoet komen? Of zijn er grenzen en wat is onze eigenheid? Deze vragen hebben we als kerkenraden van de Baak en het Bolwerk het afgelopen seizoen overdacht. Sommige vragen zijn intensief besproken, anderen zijn minder aan bod gekomen. In dit stuk wil ik proberen wat gedachten te verzamelen en in perspectief te zetten. Ik begin met een kort overzicht van de doop in Schrift en Traditie, omdat daar onze basis ligt. Daarna volgen enkele gedachten over de toegang tot de doop (wie mag er laten dopen?). Als derde aandachtspunt wil ik ingaan op vragen rondom het opdragen van kinderen in de gemeente. En als laatste volgen nog enkele opmerkingen over herdopen en doop door onderdompeling. Tot slot formuleer ik een paar conclusies en doe ik een voorstel over de te nemen stappen.
4 1. De Heilige Doop in Schrift en Traditie 1.1 De Schrift De opdracht om te dopen wordt helder omschreven in Matth. 28:19. De opgestane Heer stuurt zijn leerlingen de wereld in en zegt: ‘Gaat dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb’. Maar waar kwam die doop vandaan? In het Nieuwe Testament komen we haar voor het eerst tegen bij Johannes de Doper. Hij roept mensen op om zich te bekeren en doopt bij de Jordaan. Ook Jezus laat zich door hem dopen en heeft daarbij een diepe Godservaring. Hij weet zich geliefd en geroepen door God en trekt zich terug in de woestijn. Het is het begin van zijn publieke optreden. Bijbels wortelt de doop van Johannes in de geschiedenis van de intocht van het volk Israel in het beloofde land. Het volk trekt de Jordaan door, het begin van een nieuw bestaan, een nieuwe wereld (Jozua 4 en 5). Zo roept ook Johannes de mensen op om een nieuwe start te maken, zich te bekeren en – symbolisch - net als hun voorouders de Jordaan door te trekken, op weg naar het beloofde land, naar het Koninkrijk van God dat volgens zijn woorden nabij is. Johannes staat daarmee helemaal in de traditie van de profeten van het Oude Testament die opriepen tot levensvernieuwing.3 Johannes de Doper roept op tot bekering. In de evangeliën horen we alleen van volwassen mensen die zich door hem lieten dopen. De verbinding tussen doop en bekering, omkeer, een nieuw leven, komt op meer plaatsen in de bijbel voor. Zo vergelijkt Paulus de doop met het sterven en opstaan van Jezus: wie gedoopt is, begint een nieuw leven (Rom. 6:3-5). Ook in het boek Handelingen lezen we herhaaldelijk over mensen die zich bekeren en zich laten dopen (oa. Hand. 2:38,39, Hand. 8:36,37 en Hand. 10:47,48). Mensen gaan dus geloven en laten zich vervolgens dopen, zoals het slot van het evangelie van Marcus zegt: ‘Wie gelooft en gedoopt is, zal worden gered…’ (Marcus 16:16). Daarnaast is er ook een andere lijn te ontdekken. De geciteerde tekst uit Mattheus 28 duidt daar al op. Jezus heeft het daar over volken die gedoopt worden en tot leerling gemaakt. En daarmee komt de gemeenschap als geheel in het zicht. Voor ons als moderne Westerse mensen is dat moeilijk om te volgen. Wij denken strikt individueel: elk mens maakt zijn of haar eigen keuzes. In andere culturen geldt dat in veel mindere mate. Men is voor alles deel van een geheel. En dat heeft ook gevolgen voor de doop. Het hele volk trok door de zee, zegt Paulus, en hij verbindt dat met de doop (1 Kor. 10:2). En in het boek Handelingen lezen we niet alleen van individuen die werden gedoopt, maar van hele (groot)families, gezinsverbanden waarin men toen leefde, inclusief slaven en slavinnen. Men werd gedoopt – zoals de vertaling uit 1951 letterlijk zegt – met het hele huis (o.a. Hand. 16:15,33).
3
Voor de doop door Johannes worden historisch doorgaans twee wortels aangewezen. Er wordt een verband gelegd met de proselytendoop, een ritueel dat niet-Joodse gezinnen ondergingen bij hun overgang naar het Jodendom. Een andere wortel ligt vermoedelijk in de gemeenschap van Qumran, bij de sekte van Essenen, die als een soort van kloostergemeenschap in de woestijn van Judea leefde. Ook zij kenden rituele wassingen als teken en symbool van bekering en een nieuw begin. Het is goed mogelijk dat Johannes een tijd tot deze gemeenschap heeft behoort (Lucas 1:80).
5 Ook in de oproep van Petrus op de Pinksterdag worden de kinderen genoemd. Ook voor uw kinderen geldt de belofte, ‘en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen’ (Hand. 2:39). In dat betoog gaat het echter niet zozeer om de kinderdoop, maar om het grenzeloze van Gods belofte in ruimte en tijd. In de traditie van de kerk zijn rondom de kinderdoop ook andere teksten mee gaan klinken, zoals de verbondsbelofte die God aan Abraham en zijn nageslacht deed (Gen. 17:7). Geheel in die lijn zingen we soms bij een doop in de kerk: ’t Verbond met Abraham zijn vrind bevestigt Hij van kind tot kind (Psalm 105:3 berijmd). Voor het Joodse volk is de besnijdenis op de achtste dag het teken van dat verbond. Door Jezus mogen ook wij diezelfde God horen, en in de kerk is de kinderdoop het teken van die levenslange verbondenheid. 4 Een andere tekst die rondom de doop is gaan klinken, is het verhaal over Jezus die de kinderen zegent en zijn leerlingen berispt hen niet tegen te houden (o.a. Marcus 13:14). Van centraal belang bij de keuze voor de kinderdoop werd de gedachte dat Gods keuze voor mensen aan al onze keuzes vooraf gaat (Joh. 15:16, zie ook 1 Joh. 4:10,19). Concluderend kun je zeggen dat er ten aanzien van de doop twee lijnen te ontdekken zijn in de Schrift. Er is de doop als keuze. Het accent ligt daarbij op bekering, omkeer, wedergeboorte, sterven en opstaan tot een nieuw leven. De doop is antwoord in gehoorzaamheid. Daarnaast is er ook een andere lijn. Ik noem dat de doop als sacrament, als heilig teken. Het is de uitdrukking van de kern van geloven, symbool van het woordje ‘genade’: Gods belofte en liefde gaan aan alles vooraf. God heeft het eerste woord.
1.2 De Traditie/Kerkgeschiedenis. In de eerste 500 jaar van onze jaartelling is het Christendom een groeiende religie. Van een kleine Joodse sekte groeit het uit tot de staatsreligie van het Romeinse Rijk. In die beginperiode ligt het accent sterk op bekering: velen treden toe en worden gedoopt. Dat betreft volwassen mensen. In die begintijd doopt men het liefst in de rivier of een beek, in stromend water. Later komt er bij de kerk een apart Baptisterium (doopkapel), voorzien van gezegend doopwater. De doop vindt plaats in de Paasnacht door middel van onderdompeling. Voorafgaand aan de doop vindt de doopcatechese plaats en moet men blijk geven van een christelijk leven. Voordat men afdaalt in het water, om met Christus te sterven en op te staan, worden de duivel en al zijn werken afgezworen. Na de doop wordt de dopeling gezalfd, bekruist en gezegend met de Heilige Geest. Daarnaast blijkt de vroege kerk ook de kinderdoop te kennen of misschien beter, de familiedoop: Kinderen worden samen met hun ouders gedoopt. Zo schrijft de kerkvader Origenes (185-254): ‘De kerk heeft van de apostelen de traditie ontvangen om ook aan de kleinsten de doop te geven.’ Nadat het Christendom in de vierde eeuw staatsreligie is geworden en ieder geacht wordt hetzelfde geloof aan te hangen als de keizer, wordt in de Middeleeuwen de kinderdoop gebruikelijk en treedt de volwassendoop steeds meer terug. Ook andere motieven spelen daarbij een rol. De leer van de erfzonde brengt met zich mee dat de doop steeds meer werd gezien als een afwassing daarvan. En dat moet het liefst zo snel mogelijk gebeuren (mede vanwege de grote kindersterfte). Ongedoopt verkeert men immers in een staat van zonde en 4
Lastig is dat daarbij lange tijd de opvatting heerste dat de doop als teken van het verbond in de plaats van de besnijdenis is gekomen, zoals de kerk zich zag als vervanging van Israel. Met name na de Tweede Wereldoorlog werd de kerk zich bewust van de gevaren van deze opvattingen. Daarnaast is de besnijdenis voor Joden nog steeds een levend teken van Gods verbond.
6 dood. De kerk beschikt als enige over het middel (de doop) om dat ongedaan te maken. Zo groeit de kerk steeds meer uit tot een heilsinstituut met macht over de eeuwigheid. Toch wil men ook wel dat mensen iets meemaken, zich bewust worden, iets ervaren aan de doop. Mede daarom ontstaat in de late Middeleeuwen het sacrament van het vormsel of confirmatie (letterlijk: bevestiging of bekrachtiging). Het vormsel is de officiële verzegeling met de gave van de Heilige Geest door de bisschop, en vindt plaats zo tussen het zevende en twaalfde levensjaar. Daarmee wordt de doop als het ware afgesloten. Een volgende stap daarna is de afronding van de catechese bij de eerste communie. Door het vormsel als afsluiting kan er door de dopeling toch nog iets van de doop bewust ervaren worden. En door de daaropvolgende catechese en eerste communie is, net als in de oude kerk, de catechese opnieuw verbonden met de doop en komt er ook iets van een antwoord en een keuze terug. De Reformatie van Luther en Calvijn sluit aan bij Rome en handhaaft de kinderdoop. Maar vooral bij de gereformeerden vindt in het spoor van Calvijn wel een enorme versobering plaats. De doopkapel wordt afgeschaft. Er wordt nu voor in de kerk gedoopt, in het midden van de gemeente. De doopvont staat bij de kansel, want het Woord staat centraal. De doop is teken en zegel van het Woord. Ook het vormsel wordt afgewezen en afgeschaft, maar tegelijk zet de Reformatie wel sterk in op de catechese: mensen moeten weten wat ze geloven. De verbinding tussen doop en catechese wordt daardoor minder. In Duitse en Engelse kerken keert de confirmatie terug als moment van zegening nadat de catechese is afgerond, zo rond het vijftiende levensjaar. In de Nederlands Hervormde Kerk wordt in de 19e eeuw de ‘bevestiging van ledematen’ langzaamaan een gewoonte. Begin 20e eeuw verovert de openbare geloofsbelijdenis een plek in de Gereformeerde Kerken. De Reformatie kent ook een andere lijn, de Radicale Reformatie genoemd. In Nederland is die vooral verbonden met de naam van Menno Simons. Deze ‘wederdopers’ verwerpen heel het machtsinstituut van de kerk en daarmee ook de kinderdoop. Centraal staat de persoonlijke ommekeer. Belijden is niet het instemmen met de leer van een kerk, maar een persoonlijk getuigenis en een radicale keuze voor een ander leven. Deze Mennonieten, Mennisten of Dopersen werden zwaar vervolgd, omdat ze vanwege hun radicaliteit als een gevaar werden gezien voor de stabiliteit van de samenleving.5 Deze nadruk op de persoonlijke keuze en geloof heeft echter ook alles te maken met een veranderende maatschappij en mensbeeld. Vanaf de tijd van Renaissance en Reformatie komt de burgerij op en gaandeweg worden mensen steeds meer individuen die hun leven zelf bepalen en kiezen. Dat heeft ook zijn weerslag in geloven. Opwekkingsbewegingen uit de 18e en 19e eeuw, afkomstig uit Engeland en Amerika, volgen dan ook datzelfde spoor van persoonlijke keuze en bekering en wijzen op grond daarvan de kinderdoop af. (Baptisten, Pinksterkerken, Evangelicalen). Concluderend laat de kerkgeschiedenis veel variatie zien. Binnen de context van de wereldkerk worden verschillende keuzes gemaakt. In de vroege kerk kwamen volwassendoop en kinderdoop naast elkaar voor. Ten tijde van de Reformatie werd er om gestreden. De traditie waarin wij als Protestantse Kerken staan, kent een duidelijke voorkeur voor de kinderdoop.
5
Zo schrijft Calvijn over ‘sommige krankzinnige geesten’ en ‘hun razernij’. Institutie boek IV, hoofdstuk XVI,1.
7 2. Wie mogen hun kind laten dopen? Ook deze vraag is niet van vandaag of gisteren. Hervormde gemeenten en Gereformeerde kerken hebben daarbij in het verleden vaak verschillende keuzes gemaakt. De Hervormde Kerk zag zichzelf als volkskerk. Nederland moest een gedoopte natie zijn, met als logisch gevolg dat de dooppraktijk heel ruim was. De handel en wandel van de ouders kwamen daarbij wel ter sprake, maar het zwaartepunt lag helemaal bij Gods keuze voor het kind. Men wist zich daarbij gesteund door Calvijn, die stelt dat het in de bediening van de doop met name gaat om het verbond dat God aanbiedt aan zijn kind. Een verbond van genade, van jongs af aan. In dit teken handelt allereerst God. Ook de mens belijdt zijn geloof, maar dat komt er bij, net als de ouders en hun opvoeding. De Gereformeerde Kerken hechtten van oudsher meer belang aan de keuze van de ouders. Men vroeg zich af: hoe kun je beloven je kind christelijk op te voeden als je zelf de keuze voor het geloof niet hebt gemaakt? Gevolg was dat men als voorwaarde stelde dat één van beide ouders belijdend lid van de kerk diende te zijn voordat het kind gedoopt kon worden. In artikel VIII van de Kerkorde van de Protestantse Kerk (2004) wordt over de doop en de voorwaarden het volgende gezegd: De heilige doop wordt bediend in het midden van de gemeente door een predikant, met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk. De doop wordt bediend aan hen voor wie of door wie de doop begeerd wordt, nadat het geloof door en met de gemeente beleden is. De doop wordt bediend onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad, met inachtneming van de richtlijnen die de kerk daarvoor stelt. Volgens de kerkorde kan de doop worden bediend aan ‘wie de doop begeerd’. Het belijden komt in de Kerkorde ook ter sprake. Echter niet als een zaak van de ouders alleen, maar van de hele gemeente. In de Orden van Dienst bij de doop is het gezamenlijk belijden van het geloof dan ook een vast onderdeel.6 Het dienstboek biedt voor de doop twee modellen aan. In het eerste model worden de vragen (geloften) door de ouders beantwoord nadat het kind is gedoopt. Expliciet wordt zo duidelijk gemaakt dat Gods belofte aan alles vooraf gaat en geen voorwaarden vooraf kent (dan het belijden van de gemeente). Van de ouders wordt na de doop gevraagd hun kind te ontvangen als kind en gave van God en het naar Christus te leiden. In het tweede model (dat ons het beste bekend is) worden de doopvragen (geloften) gesteld voorafgaand aan de doop. Hoe nu verder? In de praktijk stuit de Gereformeerde lijn (de voorwaarde van belijdenis van de doopouders voorafgaand aan de doop) steeds vaker op problemen. De ontkerkelijking is een feit en het doen van openbare geloofsbelijdenis geen vanzelfsprekendheid meer. Toch bestaat er bij veel ouders wel een verlangen om met hun kind in de kerk te komen, om het te laten dopen, vanuit een oprechte ervaring van dankbaarheid, verwondering of verbondenheid. De ingezonden brief uit Trouw in de inleiding maakt dat duidelijk. 6
Dienstboek II, een proeve. Leven – Zegen – Gemeenschap, Zoetermeer 2004, pagina 67v. Het uitspreken of uitzingen van de belijdenis wordt daarbij verbonden met het afzweren en afkeren van de kwade machten zoals dat in de oude kerk gebruikelijk was.
8 De vraag is hoe we daarop als kerk reageren. Tot nu toe stellen we in onze kerk het doen van belijdenis door (één van) de doopouders als voorwaarde, maar proberen tegelijkertijd om belemmeringen weg te nemen. Zo kunnen ouders in dezelfde dienst waarin hun kind gedoopt wordt, hun geloof openbaar belijden. Dat is een weg die de Kerkorde ook wijst: Ouders of verzorgers die de doopvragen beantwoorden bij de doop van hun kind, kunnen, met inachtneming van artikel 4-1, onder de belijdende leden van de gemeente worden opgenomen wanneer zij in de betreffende kerkdienst bevestigend antwoorden op een daartoe strekkende vraag. (Ordinantie 9, artikel 5.3)7 Door sommige doopouders wordt dit als een goed begaanbare weg ervaren. In het verleden is het doen van openbare belijdenis er niet van gekomen. Nu kan het alsnog. Een mooi en bijzonder moment, samen met de doop van hun kind. Het sluit ook aan bij de eigen ervaring, dat de geboorte van hun kind hen weer bewuster op het spoor van God heeft gebracht. Er zijn echter ook doopouders die het heel anders ervaren, namelijk als een vreemde voorwaarde vooraf die ‘het instituut kerk’ stelt. Men wil het kind laten dopen, bij God brengen, bidden om zijn zegen. Als de kerk daarbij de voorwaarde stelt van het doen van belijdenis, dan moet dat maar. Alles voor het kind, maar van harte gaat het niet. Concluderend kan worden gezegd dat het geheel in de lijn van de gereformeerde traditie is om de doop voor alles te zien als een teken en zegel van Gods beloften aan een kind, een verbeelding van het kernwoord ‘genade’. Als ouders dat begeren, begeren ze een goede zaak. Het is niet aan de kerk om daar verdere voorwaarden aan te stellen. Toch mag van doopouders ook iets verwacht worden. De geloften die ze doen zijn serieuze woorden en zullen vooraf besproken worden. De kerk doet daarbij een aanbod van hulp bij de geloofsopvoeding in de vorm van kindernevendienst, catechese en sinds kort een gespreksgroep voor jonge ouders. De mogelijkheid voor niet belijdende leden om tegelijk met de doop van hun kind belijdenis te doen, is een goed aanbod van de kerk. Het doen van openbare geloofsbelijdenis door (één van) de doopouders dient echter niet meer als voorwaarde voorafgaand aan de doop van een kind te worden gesteld. De kerkenraad van het Bolwerk heeft in deze lijn besloten. Omdat het een verandering in beleid inhoudt, zal ze dit besluit nog ter goedkeuring aan de gemeente moeten voorleggen.
7
In artikel 4-1 staat: De voorbereiding tot het doen van openbare belijdenis van het geloof vindt in de regel plaats in de belijdeniscatechese, die bij voorkeur wordt gegeven door de predikant. De kerkenraad bepaalt op welke wijze deze voorbereiding plaatsvindt in geval van toepassing van het bepaalde in artikel 5-3 en 4.
9 3. Kinderdoop, Opdragen en Volwassendoop Hierboven werd geconcludeerd dat zowel in de Schrift als in de vroege traditie van de kerk kinderdoop en volwassendoop naast elkaar voorkwamen. Ten tijde van de Reformatie ontstond een groot conflict daarover dat eeuwenlang zorgde voor een scheiding tussen kerken Met name na de Tweede Wereldoorlog werd de vraag naar de legitimiteit van de kinderdoop opnieuw actueel. In de eerste plaats vanwege de kerkverlating: velen die als zuigeling waren gedoopt, keerden zich op latere leeftijd van de kerk af. Ten tweede groeide het besef dat doop en het belijden van het geloof bij elkaar horen. En in de derde plaats zag ook de invloedrijke Duitse theoloog Karl Barth de doop als antwoord, als een eerste stap van gehoorzaamheid van een tot geloof gekomen mensenkind.8 Tenslotte was er een sterke groei van kerken en gemeenten die de zuigelingendoop afwezen. Over de verschillen in opvatting is hierboven al een en ander geschreven. Bij de kinderdoop wordt de gave-kant benadrukt: voor alles heeft God ons eerst liefgehad. De doop is een teken van genade, van aanvaarding. De grootdoop benadrukt de antwoord-kant van de mens: wie gelooft, laat zich dopen. De doop is een teken van keuze, bekering, verandering. De ene kerk kent bij de geboorte het doopritueel, in de andere kerk wordt de pasgeborene opgedragen. In de ene kerk wordt de geloofskeuze gemarkeerd door het doen van belijdenis, in de andere kerk door de doop. Ook binnen de Protestantse Kerk leven er steeds meer verschillen in opvatting. Hoewel de kerk met beide benen in de traditie van de kinderdoop staat, biedt het dienstboek ook ruimte voor de zegening van zuigelingen op weg naar de doop. In sommige Protestantse gemeenten is een dubbele dooppraktijk gegroeid. Gemeenteleden kunnen hun pasgeborenen laten dopen of laten opdragen. Onze kerk is van oorsprong een Gereformeerde kerk. Daar liggen onze wortels. De kinderdoop is ons uitgangspunt. In de doop wordt de liefde van God zichtbaar, Gods keuze voor ons die aan al onze keuzes vooraf gaat. De genade wordt uitgebeeld en een mens wordt van jongs af aan geroepen als een kind van God te leven. De kerk als lichaam van Christus bestaat niet alleen uit mensen die tot een persoonlijke geloofskeuze zijn gekomen. De grenzen van het verbond liggen wijder dan de keuze van het individu. Echter, op grond van Schrift en Traditie is het mijns inziens als kerk niet mogelijk om de keuze van ouders voor de volwassendoop af te wijzen als ongefundeerd. Wanneer er bij ouders onoverkomelijke bezwaren leven tegen de kinderdoop, zal de kerk daarvoor oor moeten hebben. Als dat gepaard gaat met de wens om hun pasgeboren kind in de kerk op te dragen aan God, stel ik voor daarvoor ruimte te scheppen. Ik denk daarbij aan Jezus die de kinderen niet wegstuurde maar hen zegende (Mc. 13:14). Mijn voorkeur gaat er naar uit om dat niet in de thuissituatie te doen, maar in het midden van de gemeente: ook dit kind hoort erbij, wordt in de gemeente binnengebracht. Zijn of haar geboorte wordt gevierd, God wordt gedankt en het kind wordt als geloofsleerling opgenomen in de gemeente om hem/haar toe te leiden tot de doop.9 Zo wordt het kind ook gezegend. Deze kinderen horen volgens ordinantie 2.4 van de kerkorde ook tot de gemeenschap van de gemeente.10 8
Volgens Barth zijn de kleine kinderen verbonden met Christus. Ze horen al bij Hem voordat er van een bewuste relatie met de kerk sprake is. De doop ‘doet niks’. Het is een stap van een mens die zich tot God keert. 9 Dienstboek, een proeve,. Deel II: Leven- Zegen- Gemeenschap, Zoetermeer 2004, pagina 75-77. 10 Ord. 2.4: Tot de gemeenschap van een gemeente worden voorts gerekend de niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden alsmede degenen die blijk geven van verbondenheid met de gemeente.
10 Conclusie: De kinderdoop blijft het uitgangspunt. Het opdragen wordt niet aangeboden als gelijkwaardig alternatief, maar kan plaatsvinden op uitdrukkelijke wens van de ouders, bij voorkeur in het midden van de gemeente. Het opdragen van een kind is niet hetzelfde als de doop, alleen dan zonder water (‘droogdoop’). Het is een ander ritueel, dat vooruitwijst naar de doop die in de toekomst wordt verwacht. Daarbij dient gewaakt te worden dat er een onderscheid ontstaat tussen gelovigen. Binnen kerken en gemeenten die de geloofsdoop kennen, werd (en wordt) soms denigrerend over de zuigelingendoop gesproken zoals ook soms denigrerend wordt gedaan over het geloof van reguliere kerkmensen. Voor deze radicaliteit en dat onderscheid tussen gelovigen dient te worden gewaakt. Wat betreft de toegang tot het heilig avondmaal: volgens de kerkorde worden de leden van de gemeente toegelaten. Uitgangspunt van beleid is dat de doop de weg naar het avondmaal opent. De maaltijd veronderstelt de doop. Het is voorstelbaar dat een kind dat wenst deel te nemen aan de Maaltijd dan ook gedoopt wordt. Echter, net zoals het bij volwassenen uiteindelijk de verantwoordelijkheid van mensen zelf is of zij willen meevieren of niet (de kerkenraad controleert niet of alle deelnemers zijn gedoopt), zo is het ook bij de kinderen. En net als bij gedoopte kinderen, zijn het uiteindelijk de ouders die in overleg met hun kind bepalen of en wanneer zij hun kind aan het avondmaal laten deelnemen. Om de mogelijkheid te scheppen voor het opdragen van kinderen dient de kerkenraad van het Bolwerk, gehoord hebbende de gemeente, hierover een besluit te nemen.
11 4. Herdopen, doopvernieuwing en doop door onderdompeling Stel, iemand die als kind gedoopt is, heeft de wens om opnieuw gedoopt te worden. Hij of zij heeft bijvoorbeeld een bijzonder bekeringservaring meegemaakt en wil door middel van de doop een bewuste keuze maken voor God en het geloof. Hoe reageert de kerk als bij mensen het verlangen groeit om opnieuw gedoopt te worden? De kerkelijke regels hierover zijn duidelijk: Gedoopt wordt je maar één keer in je leven. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt nuchter (art. 34): wij kunnen ook niet tweemaal geboren worden. Maar daarmee is het verlangen niet gestild en de discussie nog niet voorbij. Soms wijken mensen uit naar een Pinkster-, Baptisten- of Evangeliegemeente waar zij worden (over)gedoopt. 11 Niet zelden blijven ze daarna meelevend lid van de Protestantse gemeente. Binnen de kerk bracht het een gesprek op gang over doopgedachtenis en doopbevestiging. Het dienstboek kent in de liturgie van de Paaswake op Stille Zaterdag een moment van doopgedachtenis voor heel de gemeente. Als Baak en Bolwerk kennen we ook (een sobere) doopgedachtenis tijdens de dienst van Stille Zaterdag. Als er vanuit de gemeente behoefte blijkt te zijn aan een uitgebreider en persoonlijker ritueel, zou dat in overleg uitgebreid kunnen worden. Ik denk daarbij aan het bieden van een mogelijkheid om naar voren te komen en zich met doopwater te bekruisen of gezegend te worden.12 In de kringen van het Evangelisch Werkverband leven er gedachten over een persoonlijke doopbevestiging, waarbij gedacht wordt aan een ritueel van onderdompeling. In september 2008 verscheen hierover een rapport op de synode. 13 Tijdens de bespreking werd allereerst gewezen op de juistheid van het tweezijdige van de doop: Gods belofte en het geloof dat die belofte beaamt, horen bij elkaar. Daarnaast kwam naar voren dat er ruimte moet zijn voor een ritueel van doopbevestiging, maar wel duidelijk onderscheiden van de doop. De doopbevestiging mag niet ‘echter’ lijken dan de doop, bijvoorbeeld door het gebruik van meer water (onderdompeling). Ook werd gesteld dat de doop een ambtshandeling is en aan de dopeling wordt bediend. De doopbevestiging zou een daad moeten zijn van de betrokkene zelf. Met de bespreking van dit rapport is de discussie niet afgerond. Onze cultuur is een emotiecultuur waarin het verlangen naar lijfelijke (geloofs)ervaring een feit is. Geloven is steeds meer een zaak van gevoelens. De kerk zal daar een weg in moeten zien te vinden. Het doen van openbare geloofsbelijdenis heeft een duidelijke relatie met de doop, is een antwoord daarop. Die relatie zou sterker kunnen worden benoemd. Het doen van belijdenis is een persoonlijke doopbevestiging. Bij de belijdenis wordt geknield en een zegen gegeven. Dit is een persoonlijke en lijfelijke ervaring. Ook elke viering van het avondmaal is een fysieke en persoonlijke doopbevestiging: Gods liefde en genade worden uitgebeeld en uitgedeeld. Om mensen dat ook te laten ervaren, zal de kerk op zoek moeten blijven naar woorden en liturgische vormen die aansluiten bij deze tijd. 11
Ook deze kerken kennen slechts een eenmalige doop omdat ze de kinderdoop niet erkennen. In de kleine kerk van de Mandeeërs, die zich zien als volgelingen van Johannes de Doper, worden mensen tijdens hun leven meermalen gedoopt; bij hun geboorte, hun huwelijk, maar ook als ze met zichzelf in het reine willen komen. 12 In de katholieke kerk vindt elke zondag tussen Pasen en Pinksteren een doopgedachtenis plaats waarbij wijwater over heel de gemeente wordt gesprenkeld. Daarnaast bevindt zich bij de ingang van elke kerk een bakje wijwater. Bij binnenkomst doopt de gelovige zijn vingertoppen er in en slaat een kruisje. 13 Het rapport is op internet te vinden: Doop, doopgedachtenis en doopvernieuwing. Generale synode PKN, september 2008. Dit rapport bevat ook enkele mogelijke liturgieën voor een doopbevestiging. Zie ook: Ouderlingenblad, september 2009, nummer 996, p. 16-19.
12 De discussie over een persoonlijke doopbevestiging is nog volop gaande. Daarom lijkt het me niet wijs om hier als gemeente al een standpunt in te bepalen. Mocht de vraag uit de gemeente naar voren komen, dan kunnen we ons bezinnen op het genoemde rapport. Een andere vraag die vanuit de gemeente gesteld kan worden, is de vraag naar doop door onderdompeling. Hoe reageert de kerkenraad als iemand die als kind niet gedoopt is, de uitdrukkelijke wens te kennen geeft om helemaal onder te gaan in het doopwater? Moet zo iemand uitwijken naar een andere gemeente of gaat de kerkenraad op zoek naar een geschikte locatie? Het lijkt mij dat deze vraag op voorhand moeilijk te beantwoorden is. De kerkenraad zal het gesprek hierover aangaan, de argumenten horen en de persoonlijke situatie laten meewegen.14 Daarbij zal ervoor moeten worden gewaakt dat de doop door onderdompeling impliciet een devaluatie inhoudt van de ‘gewone’ doop door besprenkeling. Concluderend kan worden gesteld dat herdopen geen optie is, dat de doopgedachtenis in de paasnacht indien wenselijk uitgebreid zou kunnen worden, dat zowel de deelname aan het avondmaal als het doen van openbare geloofsbelijdenis een persoonlijke doopbevestiging zijn, en dat de kerkenraad ten aanzien van vragen over andere manieren van doopbevestiging en vragen rondom de doop door onderdompeling vooralsnog geen keus maakt, maar zal handelen naar bevind van zaken, in gesprek met de betrokkenen.
SAMENVATTING VAN DE CONCLUSIES EN TE NEMEN STAPPEN: 1. De mogelijkheid voor niet belijdende leden om tegelijk met de doop van hun kind belijdenis te doen, is een goed aanbod van de kerk. Het doen van openbare geloofsbelijdenis door (één van) de doopouders dient echter niet meer als voorwaarde voorafgaand aan de doop van een kind te worden gesteld. De kerkenraad van het Bolwerk heeft in deze lijn besloten. Omdat het een verandering in beleid inhoudt, zal ze dit besluit nog ter goedkeuring aan de gemeente moeten voorleggen. 2. Onze kerk staat in de traditie van de kinderdoop en hecht daaraan. De mogelijkheid om in plaats daarvan een pasgeborene te zegenen, wordt niet aangeboden als gelijkwaardig alternatief maar er wordt op verzoek van ouders wel ruimte voor gegeven. Bij voorkeur gebeurt dit opdragen in het midden van de gemeente. Om de mogelijkheid te scheppen voor het opdragen van kinderen dient de kerkenraad van het Bolwerk, gehoord hebbende de gemeente, hierover een besluit te nemen. 3. De doop is een eenmalig gebeuren. Herdopen is dan ook geen optie Onze gemeenten kennen de doopgedachtenis in de paasnacht en het avondmaal en de openbare geloofsbelijdenis als persoonlijke doopbevestigingen. Ten aanzien van vragen over andere manieren van doopbevestiging en vragen rondom de doop door onderdompeling maakt de kerkenraad vooralsnog geen keus, maar zal ze naar bevind van zaken handelen, in gesprek met de betrokkenen.
14
Wat is de motivatie van iemand om ondergedompeld te worden? Is het bijv. slechts omdat het ‘mooier’ is of heeft het wellicht te maken met de geloofsweg die iemand heeft afgelegd? Is er een sterk verlangen om het oude leven af te leggen en op te staan tot een nieuw leven, zoals de doop door onderdompeling symboliseert? Daarnaast is er ook een kerkrentmeesterlijk aspect van kosten, en een praktisch aspect van plaats en tijd.