‘Oud worden in een vertrouwde omgeving’
Een theoretische en beleidsmatige beschouwing over het bestaansrecht van cultuurspecifieke zorg voor ouderen
Student ANR Opleiding Jaar Thesisbegeleider 2e lezer
: Magda Wallenburg : 280279 : Premaster ZEB : 2010 - 2011 : Dr. A. Nugteren : Dr. V.J.R. Draulans
VOORWOORD ‘ ……. want praten is niet nodig om dingen te kunnen begrijpen’ Als kind van Indische ouders ben ik opgegroeid in een wereld waarbij het thuis net even iets anders was als buitenshuis zonder dat ik me daar heel erg bewust van was. De gevoelens en verlangens van mijn ouders werden buitenshuis niet uitgesproken en thuis deden we de dingen die mijn ouders gewend waren te doen. Thuis voelde als vertrouwd en veilig, daar hoefde niets uitgelegd te worden. Door mijn werk in een Indisch/Moluks verzorgingshuis merkte ik dat dit ook voor andere Indische en Molukse mensen gold, waarbij ondanks de verschillende Indische en Molukse thuissituaties veel dingen herkenbaar waren. Echter daar zag ik voor het eerst de problemen die zijn ontstaan door het leven in twee werelden. Het leven in twee werelden kon in het verzorgingshuis niet worden volgehouden en ‘buitenshuis werd thuis’. Het moment was aangebroken dat Indische en Molukse mensen moesten gaan uitleggen waar zij behoefte aan hadden, wat hun wensen waren en wat nu hun werkelijke zorgvraag was. Maar hoe kun je uitleggen wat je voelt als je gevoelens jarenlang voor jezelf hebt gehouden. Hoe kun je weten wat je wilt als verlangens jarenlang noodzakelijkerwijs naar achteren zijn gedrukt. Hoe kun je vragen wat je nodig hebt als behoeften jarenlang niet erkend zijn. Het feit dat oud worden in een vertrouwde omgeving voor iedereen belangrijk is en mijn frustratie om niet op een goede manier onder woorden te kunnen brengen wat dit betekent voor Indische en Molukse ouderen die niet meer thuis kunnen wonen en om constant te moeten uitleggen waarom het noodzakelijk is dat er Indische en Molukse verzorgingshuizen bestaan, heeft mij ertoe aangezet om deze these te schrijven. Want op het moment dat de zorgvraag niet op een goede manier verwoord kan worden, kunnen er geen goede vervolgstappen gezet worden en zal er altijd discussie blijven bestaan over het bestaansrecht van Indische en Molukse verzorgingshuizen; over het bestaansrecht van specifieke zorgcentra voor andere culturele doelgroepen. In deze these probeer ik een heldere kijk te geven op de zorgvraag voor Indische en Molukse ouderen, waar culturele aspecten als een rode draad door heen spelen. Ik hoop hiermee de voor mij herkenbare emotionele reacties van kinderen op ‘geen goede zorg’ terug te kunnen brengen tot zakelijk bespreekbare kernthema’s, die voor kinderen en organisatie als handvatten gebruikt kunnen worden om tegemoet te kunnen komen aan de verborgen en niet uitgesproken zorgvraag van Indische en Molukse ouderen. Want op het moment dat kinderen hun ouders toevertrouwen aan een zorginstelling, zijn zij het spreekorgaan namens hun ouders. Zij kennen hun ouders als geen andere en weten wat niet gezegd wordt.
2
INHOUDSOPGAVE
Pagina Hoofdstuk 1. Inleiding
5
§ 1.1. Het koloniale verleden
5
§ 1.2. Oud worden in Nederland
6
§ 1.3. Onderzoeksvraag
7
Hoofdstuk 2. Theoretisch kader § 2.1. Ontstaansgeschiedenis Indische en Molukse zorgcentra
9
§ 2.2. Acculturatie en acculturatie-strategieën
12
§ 2.3. Referentiekader voor onderzoeksvragen § 2.3.1 De categorieën nader bekeken
14 15
§ 2.4. Praktische uitvoering
20
Hoofdstuk 3. Het belang van cultuurspecifieke zorg
22
§ 3.1. Resultaten onderzochte cultuurspecifieke zorgcentra § 3.1.1. Zorgcentra en hun identiteit § 3.1.2. Waargenomen acculturatie-strategieën onderzochte Zorgcentra
22 22 24
§ 3. 2. Resultaten onderzochte doelgroepen met betrekking tot wonen in een cultuurspecifiek zorgcentrum § 3.2.1. De bewoners en hun culturele identiteit § 3.2.2. Waargenomen acculturatie-strategieën Indische Nederlanders en Molukkers in zorgcentra
26
§ 3. 3. Waargenomen acculturatie-strategieën zorgcentra en hun bewoners: overeenkomsten en verschillen
29
§ 3. 4. Toekomst visie op basis van ervaringen tweede en derde generatie Indische Nederlanders en Molukkers § 3.4.1. Tweede en derde generatie, een ingewikkeld verhaal
31
26 27
31
3
Pagina § 3.4.2. Waargenomen acculturatie-strategieën 2e/3e generatie § 3.4.3. Een voorzichtig toekomstbeeld met betrekking tot afhankelijk oud worden van de 2e/3e generatie Indische Nederlanders en Molukkers
32 34
Hoofdstuk 4. Conclusie
36
§ 4.1. Een terugblik op probleem en vraagstelling
36
§ 4.2. Nieuwe inzichten
37
BIJLAGEN
39
Bijlage I
Overzicht koloniaal beheer van Nederland over Nederlands Oost Indië gedurende 350 jaar
40
Bijlage II
Topic lijst voor interviews
41
Bijlage III
Onderzoeksvragen bewoners Onderzoeksvragen zorgcentrum Onderzoeksvragen familie
43 45 47
BRONVERMELDING
49
4
Hoofdstuk 1. Inleiding § 1.1. Het koloniale verleden In 1596 kwam de eerste Nederlander aan in Oost-Indië. Na een paar jaar werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht om in eerste instantie handel te drijven en werden er handelsposten ingericht. De VOC ging echter failliet en de Nederlandse staat nam het bestuur over. Het koloniaal tijdperk was begonnen en vanaf dat moment spreken we over Nederlands-Indië. In deze periode tot 1900 vond veel vermenging plaats met de plaatselijke bevolking.1Sommige kinderen, die werden geboren uit een relatie met een ‘inlandse’ vrouw werden officieel erkend door hun Nederlandse vader en kregen hierdoor het Nederlands staatsburgerschap. De nieterkende kinderen kregen de (Indonesische) status van hun moeder en gingen op in de inheemse samenleving.2 De ingewikkelde structuren wat betreft familielijnen en gevoeligheden met betrekking tot het Indisch zijn heeft o.a. hiermee te maken.3 Binnen deze koloniale samenleving werd veel waarde gehecht aan verschil in huidskleur, opleiding en status. Indische Nederlanders vormden samen een mengcultuur, een combinatie tussen oost en west. Zo lang het in de kolonie rustig was en de Nederlandse staat haar ethische politiek kon hanteren maakte zij zich over deze groep geen zorgen. De beste posities gingen echter naar mensen die zich het meest Europees gedroegen of die er het meest Europees uitzagen (blank). Door de aanleg van het Suezkanaal werd het reizen vergemakkelijkt4 en kwamen vanaf 1900 de eerste Europese vrouwen naar Nederlands-Indië. De invloed die dit heeft gehad op raciale scheidslijnen is onderzocht door L. van der Velden en beschreven in het rapport ‘Blank en bruin past niet saam’.5 Een ‘nieuwe’ groep Indische Nederlanders ontstond, nl. de zogenoemde totoks; dit waren kinderen van Nederlandse ouders, die geboren en getogen waren in Nederlands-Indië. In december 1941 brak de Tweede Wereldoorlog uit in Azië, waarna op 1 maart de bezetting van Nederlands-Indië door de Japanners volgde. Dit was het begin van het einde van de westerse invloed in Indonesië. Er werd door de Japanners een duidelijk onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en Aziaten; Nederlanders moesten allemaal het kamp in. Indische Nederlanders waren geen van beiden en op basis van willekeur, huidskleur – positie – achternaam, verdwenen vele Indische gezinnen ook in het kamp. Voor de gezinnen buiten het kamp waren de omstandigheden net zo bedroevend. Ontberingen, angst en onzekerheid had een grote impact op allen.6 Op vijftien augustus 1945 gaven de Japanners zich over. Maar de oorlog werd vervolgd door de Bersiap, de onafhankelijkheidstrijd van de Indonesiërs. Indische Nederlanders werden door veel Indonesiërs geassocieerd met westers, wat synoniem was aan ‘slecht’ voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Het 1
W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2e oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991.,p. 125 2 G.B. Robinson, Indische ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, pp.14-15 3 e W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, p. 43 4 J. Engels, Twee culturen aan de binnenkant. Een onderzoek naar sociale en culturele bindingen bij Indische senioren en de wenselijkheid van categoriale ouderenvoorzieningen, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 2009. p. 20 5 e W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, p. 15 6 F.A. Begeman, Oud worden met de oorlog, Maarssen, Elsevier, 2001, pp.10-21
5
gevolg was dat iedereen die sympathiseerde met Nederland niet meer veilig was. De situatie bleek onhoudbaar en op 27 december 1949 werd de Republiek van de Verenigde Staten van Indonesië uitgeroepen.7 Dit gold ook voor de Molukse bevolkingsgroep. Het NiDi8 beschrijft dat tijdens de opbouw van het Nederlandse koloniale rijk de zogenoemde Ambonezen een bijzondere rol speelden. Deze bevolkingsgroep, afkomstig van de eilandengroep rond Ambon in de Zuid-Molukken, heeft zich altijd sterk met het koloniale bestuur geïdentificeerd en velen hingen het christelijke geloof aan. Veel Ambonezen dienden in het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 ontstond op Ambon een opstandige beweging, die in april 1950 uitmondde in het uitroepen van de Republiek der Zuid-Molukken (Republik Maluku Selatan, RMS). Deze opstand mislukte. In de nasleep hiervan zijn enkele duizenden Molukse ex-KNILmilitairen met hun gezinsleden naar Nederland gekomen; zij legden daarmee de grondslag voor de Nederlandse bevolkingsgroep der Molukkers. Ongeveer 300.000 Indische Nederlanders en 12.500 Molukkers (1951) zijn, na het uitroepen van de onafhankelijkheid, gedurende een periode van 15 jaar voor het merendeel onvrijwillig naar Nederland vertrokken. Nederland, een land wat men slechts kende van de verhalen. Voor de Indische Nederlanders was het al gauw duidelijk dat Nederland het land was waar zij opnieuw moesten beginnen, teruggaan was geen optie. Aan de Molukkers werd door de Nederlandse regering beloofd dat het verblijf tijdelijk was. De realiteit laat echter zien dat tijdelijk een rekbaar begrip is. § 1.2. Oud worden in Nederland Onder de Indische Nederlanders en Molukkers bevonden zich ook hoog bejaarden. Om deze ouderen op te kunnen vangen zijn in de 50-er jaren de eerste cultuurspecifieke zorgcentra ontstaan, in eerste instantie voor Indische Nederlanders. Op dit moment zijn er in Nederland verschillende initiatieven die zich bezighouden met de Indische en Molukse zorg- en dienstverlening. Er zijn echter maar vijf door de overheid officieel erkende Indisch/Molukse zorgcentra. Deze erkenning levert hen een ‘bijzondere toeslag’ op, die hen in staat moeten stellen een ander soort extra zorg te kunnen leveren. Voor dit onderzoek beperk ik me deze zorgcentra. Het gaat om de volgende organisaties: 1. Nieuw Beekvliet in St. Michielsgestel9 2. Rumah Saya in Apeldoorn 3. Patria in Bussum 4. Rumah Kita in Wageningen 5. Raffy in Breda. Door natuurlijk verloop wordt de groep 1e generatie Indische en Molukse ouderen steeds kleiner, echter de behoefte van de 2e generatie aan een cultuurspecifiek zorgcentrum blijkt groter dan gedacht, waardoor wachtlijsten voor 7
W. Willems, De uittocht uit Indië 1945 – 1995, Amsterdam, Bakker, 2001. E. van Imhoff – G. Beets – C. Huisman, Indische Nederlanders 1930 – 2001: een demografische reconstructie, Bevolking en Gezin, 32 (3), 2003, pp. 86-87. 9 Nieuw Beekvliet richt zich naast Indische en Molukse ouderen ook op ouderen afkomstig uit voormalige Rijksdelen zoals Suriname en de Nederlandse Antillen. 8
6
deze zorgcentra niet kleiner worden. Bovendien komt steeds vaker uit de groep (Nederlandse) ouderen die in de omgeving van het zorgcentrum wonen, maar niet afkomstig zijn uit Nederlands Indië of de Molukken, de vraag of zij ook in een Indisch en Moluks zorgcentrum opgenomen kunnen worden. Het door de overheid erkennen van het bestaan van deze cultuurspecifieke zorgcentra heeft als consequentie dat er landelijke criteria zijn samengesteld, waardoor ouderen die niet voldoen aan de criteria niet opgenomen mogen worden. Deze landelijke criteria zijn: o Geboren, gewoond of geleefd in het voormalig Nederlands Indië of de Molukken of o Een grote affiniteit met het land en haar gewoonten o Landelijk opnamebeleid, wat wil zeggen dat de zorgcentra zich niet alleen mogen richten op regionale wachtlijsten. Daarnaast zijn de reguliere toelatingscriteria voor opname aan de orde, die gelden voor alle zorgcentra in Nederland. De groeiende behoefte van de 2e generatie Indische en Molukse ouderen (cultuurspecifiek) en de behoefte van (Nederlandse) omwonenden (nabijheid) om in een cultuurspecifiek zorgcentrum te wonen vraagt beleidsmakers en directies van genoemde zorgcentra om kritisch naar deze behoeften en de nu geldende opnamecriteria te kijken. In mijn these onderzoek ik of de toen vastgestelde opnamecriteria nog steeds van toepassing zijn op de huidige en komende generatie Indisch-Nederlandse en Molukse ouderen en hoe er creatieve oplossingen bedacht kunnen worden om aan de behoefte van deze ouderen te voldoen zonder het belang van etnisch culturele eigenheid uit het oog te verliezen. Want – niet onbelangrijk – zal met het oog op de invoering van de zorgzwaartepakketten het financiële aspect de besluitvorming van Raad van Toezicht en directies beïnvloeden. Want wordt het inspelen op de behoeften van (Nederlandse) omwonenden gezien als een kans om de organisatie financieel overeind te houden of wordt dit juist gezien als een bedreiging voor het cultuurspecifieke karakter van Indisch-Molukse zorgcentra. Een antwoord hierop zal deze these niet geven, echter in deze these wordt wel laten zien hoeveel waarde cultuurspecifieke zorgcentra hechten aan het begrip cultuurspecifiek en waar prioriteiten gelegd zullen worden met betrekking tot cultuurbehoud. § 1.3. Onderzoeksvraag Men kan zich afvragen of het meer toegankelijk maken van Indische en Molukse zorgcentra voor andere culturele doelgroepen door de nu geldende opnamecriteria te verruimen of aan te passen, vanuit beleidsmatig oogpunt wenselijk is en wat voor invloed dit heeft op ‘ouder worden in een vertrouwde omgeving’. Alvorens hier een antwoord op te kunnen geven, zal eerst onderzocht moeten worden wat etnisch culturele eigenheid voor bewoners van zorgcentra betekent en wat cultuurspecifieke zorgcentra doen om aan deze eigenheid tegemoet te komen. De concrete vraagstelling voor dit onderzoek luidt als volgt. Welke acculturatie-strategieën worden op grond van empirisch onderzoek op dit moment waargenomen bij de verschillende lagen van de genoemde vijf Indische en Molukse zorgcentra en welke acculturatie-strategieën op beleidsniveau zouden in geval van verruiming van de nu geldende opnamecriteria bijdragen aan het behoud van etnisch culturele eigenheid?
7
Een model wat als hulpmiddel gebruikt kan worden om inzicht te krijgen in behoeften en om het proces van culturele veranderingen te volgen, wanneer verschillende culturen met elkaar in contact komen, is het acculturatiemodel van J.W. Berry (1997).10 Onder acculturatie verstaat Berry het proces van cultuurverandering dat het gevolg is van direct en langdurig contact tussen groepen met verschillende autonome culturen. Men veronderstelt dat de twee factoren cultuurbehoud en aanpassing onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan. Hoe wenselijk of onwenselijk iemand het vindt om zijn of haar cultuur te behouden, staat in principe los van de vraag in hoeverre deze persoon zich wenst aan te passen aan de dominante cultuur. Deze twee factoren van acculturatie worden gecombineerd tot vier acculturatiestrategieën assimilatie, integratie, separatie of marginalisatie11 Aan de hand van dit model probeer ik via literatuurstudie en interviews bij de vijf Indische en Molukse zorgcentra inzicht te krijgen op welke manier Indische en Molukse zorgcentra en hun bewoners met culturele waarden om gaan. Door analyses van de verkregen resultaten wordt inzichtelijk gemaakt welke acculturatiestrategie bij bewoners en welke acculturatiestrategie bij zorgcentra wordt waargenomen. Het naast elkaar zetten van de waargenomen acculturatiestrategieën maakt het mogelijk om hierin overeenkomsten en verschillen te ontdekken, wat weer een aanzet geeft tot een inhoudelijk gesprek over noodzakelijke bijdragen aan het behoud van etnisch culturele eigenheid. De volgende aspecten komen aan de orde met het beantwoorden van eerder genoemde vraagstelling: - Een overall weergave van acculturatie-strategieën die in de vijf Indische en Molukse zorgcentra waargenomen zijn van zowel bewoners als zorgcentra; - Een overall weergave van combinaties van acculturatie-strategieën van bewoners en zorgcentra; - De vertaling van het begrip acculturatie naar ouderenzorg in cultuurspecifieke zorgcentra - Een beeld waar zorgcentra zich nu op richten en hoe zij dit in de toekomst kunnen of willen vertalen naar beleid waarin behoud van eigenheid voorop staat. - Een weergave van wensen en opvattingen van 2e /3e generatie Indische Nederlanders en Molukkers met betrekking tot eigenheid in cultuurspecifieke zorgcentra. Het meenemen van al deze aspecten in de beantwoording van de vraagstelling geeft een heldere kijk op acculturatie-strategieën van zowel bewoners als zorgcentra en probeert op een zo zuiver mogelijke manier handvatten te geven aan zorgcentra voor het behoud van etnisch culturele eigenheid. Het beschouwende karakter van deze these nodigt uit tot nieuwe inzichten en verdieping. Hiertoe zullen een aantal aanbevelingen gedaan worden.
10
R.Y. Bourhis - L.C. Moïse - S. Perreault - S. Senécal, Towards an interactive acculturation model: A social psychological approach, International Journal of Psychology, 32 (6), 1997, pp. 369-386. 11 J.V. Arends-Tóth - F.J.R. van de Vijver, Het belang van acculturatie voor organisaties, Gedrag en Organisatie, 14 (2), Tilburg, Universiteit van Tilburg, 2001, p. 8
8
Hoofdstuk 2. Theoretisch kader § 2.1. Ontstaansgeschiedenis Indische en Molukse zorgcentra De assimilatiepolitiek van de regering12 zorgde ervoor dat Indische Nederlanders, geruisloos werden ‘opgenomen’ – de Indische cultuur werd voor ‘buitenstaanders’ onzichtbaar - in de Nederlandse samenleving. Echter voor de oudere ‘repatrianten’, die noodgedwongen om verschillende redenen – slechte gezondheid, geen mogelijkheden voor opvang door familie, geen familie in Nederland - in de opvangpensions achterbleven, had de regering geen oplossing. Toen Nederland in 1955 onder druk van pressiegroepen en van de Indonesische ambtelijke instanties en door de verslechterende verhouding tussen Nederland en Indonesië haar ontmoedigingsbeleid13 moest stopzetten, werd de regering wel gedwongen om serieus na te denken hoe zij met dit probleem moesten omgaan. In de Nederlandse samenleving waren er in de vijftiger jaren alleen grote instellingen voor psychiatrische, gehandicapte patiënten of patiënten die zware verpleeghuiszorg nodig hebben.14 In 195615 werden Indische ouderen als nieuwe doelgroep aan deze instellingen toegevoegd en ontstonden de eerste Indische verzorgingshuizen. Tussen 1958 en 1965 steeg het aantal Indische verzorgingshuizen van vijf naar twintig, waarna o.a. door financiële problematiek een daling ingezet werd tot vier verzorgingshuizen in 1991.16 Mede mogelijke oorzaak voor de daling zou kunnen zijn dat in de zestiger jaren begonnen werd met de ontwikkeling van de eerste bejaardenoorden in Nederland. De in de zestiger jaren gebouwde bejaardenoorden waren echter gericht op de in de omgeving wonende Nederlandse ouderen en niet ingesteld op bewoners met een andere cultuur. Afhankelijk van de hiërarchie en positie die Indische Nederlanders in Nederlands-Indië gehad hadden, bleken voor sommige Indische Nederlanders de Nederlandse bejaardenoorden wel te voldoen; zij pasten zich volledig aan. Het merendeel paste zich echter van de buitenkant aan en weer anderen sloten zich van de omgeving af en keerden zich naar binnen. Het feit dat Indische Nederlanders door de Nederlandse samenleving niet gezien werden als Nederlanders en dat er geen begrip was voor hun Indisch zijn, zorgde in deze bejaardenoorden voor schrijnende toestanden. Het gevolg was dat kinderen zich verplicht voelden om hun ouders, die voor de toekomst van hun kinderen alles hadden opgegeven, in hun eigen gezin op te nemen. In 1985 sprak de regering het idee uit dat ‘ … bejaarde Indische Nederlanders zo lang in de Nederlandse samenleving wonen dat zij geen behoefte hebben aan deze categoriale voorziening.’17 Dit bleek niet waar, de behoefte nam alleen maar toe 12
e
W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, p.3 e 13 W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, pp. 16-18 14 H. Beltman, Buigen of barsten?, Hoofdstukken uit de geschiedenis van de zorg aan mensen met een verstandelijke handicap in Nederland 1945-2000, Proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de Medische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, 2001, p .61 15 J. Feirabend – A. Meyer – R. Wolff – R. Penninx, Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben, Zutphen, Stichting Pelita – IMES, 1998, p.23 16 G.B. Robinson, Indische ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, p. 37 17 Ministerie van WVC, Ouderen uit etnische groepen, Oktober 1985 in G.B. Robinson, Indische ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, p. 38
9
en in april 1993 stond in het vaktijdschrift van de Vereniging van Nederlandse bejaardenoorden ‘dat in toenemende mate blijkt dat vele ouderen uit andere landen, die zich om de een of andere reden in Nederland hebben gevestigd, ook belang krijgen bij voorzieningen waarin zij zich gelet op hun taal en cultuur veilig en geborgen voelen. Op grond van de resultaten van een uitvoerig onderzoek door het Nederlands instituut voor maatschappelijk werk kan geconcludeerd worden, dat ook de komende tien jaar een stijgende behoefte zal bestaan aan verzorgingshuizen met een Indische signatuur".18 Nieuwe particuliere initiatieven ontplooiden zich en bij de vijf door de overheid erkende bestaande Indische huizen ontstond de behoefte naar gezamenlijk draagvlak, wat leidde tot de Federatie Samenwerkende Zorginstellingen voor Indische Nederlanders (SZIN). In 1995 sloot de SZIN zich aan bij de VVBF, Vereniging voor Verzorgingshuizen met een Bijzondere Functie. De VVBF hield in 1998 op te bestaan, waarna de SZIN verder ging onder de nieuwe naam Federatie Bersama Kuat. In de wetenschap dat de behoefte en aanbod van zorg aan Indische ouderen niet altijd op elkaar aansluit, nam Stichting Pelita, een belangenvereniging voor Indische Nederlanders sinds 1947, het initiatief een onderzoek te laten instellen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de behoefte aan beschikbaarheid van (specifieke) voorzieningen voor Indische ouderen. Dit onderzoek werd in 1997 gehouden en werd gepubliceerd onder de naam ‘Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben …’ . Aangezien het aantal ouderen dat meewerkte aan het onderzoek nauwelijks representatief te noemen was, werd dit onderzoek, gezien als een eerste verkenning en afbakening.19 Ondanks het zogenaamde niet representatieve karakter, werd in 2006 middels een notitie inzake de consequenties van de indicatiestelling/ zorgzwaartebekostiging voor de Indische- en Molukse verzorgingstehuizen aan de Kamerleden door het Indisch Platform, mede namens de Federatie Bersama Kuat, verwezen naar dit rapport.20 Voor de Molukse oudere was de situatie na aankomst in Nederland anders, daar de regering ervan uit ging dat de Molukkers hier tijdelijk waren. Het regeringsbeleid was dan ook niet gericht op assimilatie, maar op van bovenaf opgelegde segregatie. De Molukkers werden ondergebracht in ‘kampen’ – in een later stadium werden dit woonoorden genoemd -, die verspreid lagen door heel Nederland. Molukse mannen en vrouwen mochten niet actief deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De collectieve huisvesting en het isolement van de eerste jaren hebben ervoor gezorgd dat Molukse gebruiken en instituties bewaard bleven en in sommige opzichten zelfs werden versterkt 21. Het hele Molukse leven speelde zich af binnen deze woonoorden, wat het mogelijk maakte dat Molukse ouderen in de eigen samenleving verzorgd werden. Pas toen het duidelijk werd dat terugkeer geen optie was en de regering haar segregatiebeleid aanpaste, werd deelname aan de Nederlandse samenleving mogelijk en kwam er langzaam verandering in het gesloten karakter van de Molukse samenleving. De woonoorden moesten plaats
18
http://www.polidocs.nl/XML/HAN/SG_HAN0000000326.xml J. Feirabend – A. Meyer – R. Wolff – R. Penninx, Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben, Zutphen, Stichting Pelita – IMES, 1998, p.3 20 http://www.indischplatform.nl/dossiers/39-zorg-en-welzijn/139-bekostigingsstructuur-verzorgingsinstellingenvoor-indische-nederlanders-en-molukkers 21 X. Lasomer, B. Tahitu, Ouderenzorg op maat, Verzorging van Molukse ouderen, Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers, Utrecht, 2006. 19
10
maken voor open woonwijken, die moesten dienen als een overgangsfase naar een integratie in de Nederlandse samenleving.22 De eerste zorgvragen voor Molukse, met name dementerende, ouderen kwamen mondjesmaat aan het licht. Ondanks de weerzin van Molukse ouderen en jongeren om hun ouder naar een bejaardenoord te brengen, werd in 1967 een Moluks huis ‘Saluhutu’ in Vaassen gebouwd. Door gebrek aan belangstelling werd dit huis in 1977 gesloten en werden de Molukse bewoners overgebracht naar het Indische verzorgingshuis Raffy in Breda23, waar leegstand dreigde. In 1985 besloot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur op advies van het Inspraak Orgaan Welzijn Molukkers, dat de 30 verzorgingshuisplaatsen in eerste instantie bestemd waren voor Molukse ouderen. Raffy werd zo het eerste officieel door de overheid erkende verzorgingshuis voor Molukse ouderen. In de loop der jaren bleef de belangstelling van de Molukse gemeenschap voor opname van hun ouderen klein, en werden slechts Molukse ouderen opgenomen, waarvan de zorgzwaarte zeer hoog is, met vaak als gevolg overbelasting van de kinderen. Met deze problematiek in het achterhoofd is in 1996 de Landelijke Stuurgroep Molukse Ouderen opgericht. Een organisatie die zich specifiek inzet voor de Molukse oudere. In 2011 is zij inmiddels uitgegroeid tot een netwerk van instellingen en professionals met welzijn van de Molukse ouderen zowel in als buiten de zorgcentra als belangrijkste doelstelling.24 De invoering van het zorgzwaartepakket (zzp) is mede bepalend voor het uitzetten van beleid. In 2011 is het passen, meten en puzzelen op welke manier en in hoeverre cultuurspecifieke zorg binnen het financieel kader van de standaard zzp te realiseren valt. Ofschoon de zzp op een individuele indicatie berust en men uitgaat van de regie van de cliënt, blijkt binnen dit pakket weinig ruimte voor specifieke, speciale, bijzondere wensen. Een eerste probleem betreft de - door de invoering van zzp’s - gevreesde bezuiniging op specifieke zorgvoorzieningen is dan ook bij Raad van Toezicht en directies van deze organisaties al jarenlang onderwerp van gesprek. Cultuurspecifieke zorg moet financieel beheersbaar blijven als de komende bezuiniging realiteit wordt. Het tweede probleem betreft het individuele karakter van een zzp. Een zzp ziet een bewoner als een zelfstandige individu, maar vergeet dat een bewoner deel uitmaakt van een groter geheel. Hoe (cultuur)specifiek een zzp ook beantwoordt aan de zorgbehoefte, het blijft een individuele indicatie en zegt niets over de leefomgeving waarin iemand graag wilt vertoeven en welke sociale contacten belangrijk zijn. De verwachting dat de behoefte aan cultuurspecifieke zorg nog 15 tot 20 jaar aanwezig is, dwingt de Federatie Bersama Kuat zich te buigen over deze vraagstukken. Raad van Toezicht en directies ontkomen er niet aan om dit in hun beleid mee te nemen. Voor de huidige bewoners van de Indisch/Molukse zorgcentra is de invoering van de zzp’s geruisloos aan hen voorbijgegaan. In een onderzoek van het NPCF van 2010 kwam naar voren dat bewoners niet zo geïnteresseerd zijn in hun zorgzwaartepakket, Voor hen geldt ‘slechts’ dat zij goed verzorgd willen worden. 25
22
E.P. Rinsampessy, Molukse ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, p. 54 23 http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/sites/default/files/bronnen/Noten,%20Literatuur.pdf 24 http://www.lsmo.nl 25 Stichting Consument en de Zorg, Uw mening, onze zorg, Utrecht, NPCF/Consumentendezorg.nl, 2010, p.17
11
§ 2.2. Acculturatie en acculturatie-strategieën Het acculturatiemodel is een model wat als hulpmiddel gebruikt kan worden om inzicht te krijgen in behoeften en om het proces van culturele veranderingen te volgen, wanneer verschillende culturen met elkaar in contact komen. In dit onderzoek zal dit model als hulpmiddel gebruikt worden om inzicht te krijgen in factoren van cultuurbehoud en aanpassing van Indische Nederlanders en Molukkers en welke culturele veranderingen optreden bij het in contact komen met de Nederlandse cultuur. Voor dit onderzoek start het proces van cultuurverandering op het moment dat het wonen en leven van Indische Nederlanders en Molukkers in Nederland begint tot en met het moment dat het wonen en leven zich afspeelt in een Indisch-Moluks zorgcentrum. Het proces van cultuurverandering wordt door J.W. Berry (1997) beschreven als het gevolg van direct en langdurig contact tussen groepen met verschillende autonome culturen. Om vanuit sociaal psychologisch perspectief te kijken naar acculturatie wordt het Interactief Acculturatie Model (IAM) van Berry het meest toegepast26. De in deze paragraaf getoonde bidimensionele modellen (fig.1 en fig. 2) laten een confrontatie zien van de allochtone groep met de autochtone samenleving. Bij het IAM in figuur 1 worden twee factoren van acculturatie, cultuurbehoud en aanpassing, gecombineerd tot vier acculturatiestrategieën, namelijk integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie Er is sprake van integratie indien allochtonen belang hechten aan zowel cultuurbehoud als aanpassing. Bij assimilatie wordt aanpassing gewaardeerd en cultuurbehoud niet. Bij separatie wordt cultuurbehoud belangrijk gevonden en aanpassing niet. Marginalisatie verwijst naar een proces waarin het individu noch belang hecht aan het overnemen van de cultuur van de autochtone bevolking noch aan het behouden van de eigen cultuur. 27 (anomie, individualisme) Dimensie 1 ‘Is it considered to be of value to maintain the immigrant cultural identity?’ Dimensie 2 ‘ Is it considered to be of value to adopt the cultural identity of the host community?’
Ja
Nee
Ja
Integratie
Assimilatie
Nee
Separatie
Anomie Individualisme Fig. 1
Voor dit onderzoek zijn de vragen bij fig. 1 als volgt aangepast. 1. Vindt u het van belang om de Indische of Molukse culturele identiteit te behouden? 2. Vindt u het van belang om zich aan te passen aan de Nederlandse culturele identiteit? 26
R.Y. Bourhis - L.C. Moïse - S. Perreault - S. Senécal, Towards an interactive acculturation model: A social psychological approach, International Journal of Psychology, 32 (6), 1997, pp. 376-379.
27
J.V. Arends-Tóth - F.J.R. van de Vijver, Het belang van acculturatie voor organisaties, Gedrag en Organisatie, 14 (2), Tilburg, Universiteit van Tilburg, 2001, p. 9
12
Bij het IAM in figuur 2 richten we ons op de autochtone samenleving. Hoe staan zij tegenover de allochtone groep. De twee factoren van acculturatie – het wel of niet waardevol vinden van cultuurbehoud door allochtonen - worden hier gecombineerd tot vier acculturatiestrategieën, integratie, assimilatie, segregatie en marginalisatie Er is sprake van integratie indien cultuurbehoud naast acceptatie van de autonome cultuur als waardevol gezien. Bij assimilatie wordt cultuurbehoud niet als waardevol gezien en wordt verwacht dat de allochtone groep zich volledig aanpast aan de autochtone cultuur. Bij segregatie wordt cultuurbehoud niet als waardevol gezien en wordt aanpassing niet geaccepteerd. Marginalisatie verwijst naar een proces waarin noch belang gehecht wordt cultuurbehoud van de allochtone groep noch aan de aanvaarding van de autochtone cultuur (buitensluiting, individualisme) Dimensie 1 ‘Do you find it acceptable that immigrants maintain their cultural identity?’ Dimensie 2 ‘ Do you accept that immigrants adopt the cultural identity of the host community?’
Ja
Ja
Nee
Integratie
Assimilatie Buitensluiting
Nee
Segregatie Individualisme
Fig.2
Bij fig. 2 horen de volgende aangepaste vragen: 1. Vindt u het acceptabel dat Indische Nederlanders en Molukkers hun culturele identiteit behouden? 2. Accepteert u dat Indische Nederlanders en Molukkers de Nederlandse culturele identiteit aannemen? De getoonde vragen bij figuur 1 en figuur 2 staan aan de basis van de onderzoeksvragen28, waarbij specifieke categorieën met betrekking tot cultuurbehoud en aanpassing uitgediept worden aan de hand van verschillende indicatoren. Het gaat om de categorieën A. B. C. D. E.
Zelfidentificatie Lichamelijk welbevinden Leefomstandigheden Participatie Mentaal welbevinden.
In § 2.3.1. kom ik uitgebreid terug op bovenstaande categorieën en de daaraan gekoppelde indicatoren. De bidimensionele modellen laten zien welke acculturatie-strategieën waargenomen worden bij zowel de bewoners (fig. 1) als bij de zorgorganisaties (fig. 2). De waargenomen acculturatie-strategieën worden in kaart gebracht volgens het IAM (fig. 28
Bijlage II: topiclijst interviews
13
3) en aan de hand hiervan is af te lezen in hoeverre acculturatie-strategieën van zorgorganisaties en bewoners met elkaar overeenkomen of verschillen en of er op een bepaald vlak problemen te verwachten zijn. Autochtone gemeenschap: lage – gemiddelde – hoge vitaliteit van de groep
Allochtone gemeenschap: Lage – gemiddelde - hoge vitaliteit van de groep
Integratie
Assimilatie
Seperatie
Anomie
Individualisme
Integratie
Overeenstemming
Problematisch
Conflictueus
Problematisch
Problematisch
Assimilatie
Problematisch
Overeenstemming
Conflictueus
Problematisch
Problematisch
Segregatie
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Uitsluiting
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Conflictueus
Individualisme
Problematisch
Problematisch
Problematisch
Problematisch
Overeenstemming
Fig.3
§ 2.3. Referentiekader voor onderzoeksvragen Om te weten welke acculturatie-strategieën worden waargenomen bij de verschillende lagen van de genoemde vijf Indische-Molukse zorgcentra en welke acculturatie-strategieën op beleidsniveau in geval van verruiming van de nu geldende opnamecriteria bijdragen aan het behoud van etnisch culturele eigenheid zijn onderstaande deelvragen verwerkt in mijn onderzoek . 1. Hoe zijn cultuurspecifieke zorgcentra, gericht op Indische Nederlanders en Molukkers ontstaan en hoe hebben ze zich in de loop ter tijd ontwikkeld? 2. a) Welke acculturatie-strategieën worden onderscheiden in de wetenschappelijke literatuur? b) Welke visie ligt ten grondslag aan de oprichting van de Indisch-Molukse zorgcentra als zelfstandige organisatie? c) Welke acculturatie-strategieën worden waargenomen in Indisch-Molukse zorgcentra? In welke relatie staat dit tot het bestaansrecht van deze zorgcentra? d) Zijn de waargenomen acculturatie-strategieën bruikbaar voor beleid met het oog op de toekomst? 3. a) Wat zijn de ervaringen van de 1e generatie Indische Nederlanders en Molukkers rondom het wonen in een Indisch en Moluks zorgcentrum? b) Welke ideeën en behoeften/voorkeuren hebben 2e en 3e generaties Indische Nederlanders en Molukkers ten aanzien van (afhankelijk) ouder worden? c) Hoe staat dit in relatie tot het bestaansrecht van cultuurspecifieke zorgcentra? 4. Kunnen Indisch-Molukse zorgcentra beleid opstellen met het oog op de toekomst, dat voldoet aan de (veranderende) vraag zonder dat dit ten koste gaat van de
14
zorgvraag van de oorspronkelijke doelgroep? Het literatuuronderzoek betreft wetenschappelijke artikelen, boeken en informatie via internet. Het empirisch onderzoek wordt gedaan aan de hand van interviews. Voor het afnemen van deze interviews worden de vijf zorgcentra bezocht en ga ik in gesprek met medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het beleid en met bewoners van deze zorgcentra. Criteria voor bewoners tot deelname aan dit onderzoek zijn: Indische of Molukse oudere van 65 jaar of ouder woonachtig op de verzorgingsafdeling van een Indisch-Moluks zorgcentrum geen actieve deelname aan de arbeidsmarkt afhankelijk van zorg door anderen Ook wordt zijdelings aandacht besteed aan volgende generaties Indische Nederlanders en Molukkers. Voor het uitzetten van beleid voor deze volgende generaties, die op dit moment geen zorgvraag hebben, kan informatie over hun idee van ‘oud worden in een vertrouwde omgeving’ een meerwaarde zijn voor beleidsmakers. In hoofdstuk 3 paragraaf 3.4 zal hier aandacht aan besteed worden. § 2.3.1 De categorieën nader bekeken ‘Oud worden in een vertrouwde omgeving’; een zin waar iedereen zich iets bij kan voorstellen. Iets waar we ons - tijdens een leven waarbij we niet afhankelijk zijn van anderen - niet zo bewust van zijn. Echter, juist bij het (afhankelijk) ouder worden is het erkennen van eigenheid belangrijk. Het gaat dan om ervaringen en gevoelens die met identiteit te maken hebben, wat niet in meeteenheden is uit te drukken. Zelfidentificatie is één van de categorieën waarop de onderzoeksvragen gericht zijn. Voor de andere categorieën, zoals in § 2.2. beschreven, haak ik in op de 4 domeinen van Normen Verantwoorde Zorg29. In het rapport ‘Kwaliteit van Leven bij migranten in de ouderenzorg’30 van het Nivel wat in 2010 verschenen is, zijn deze domeinen ook aangehouden, waarbij een duidelijk beeld geschetst wordt van wat oudere migranten belangrijk vinden als het om kwaliteit van leven gaat. A. Zelfidentificatie Een eenduidige definitie van ‘de Indische Nederlander’ bestaat niet. Ook in het rapport ‘De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders’ geschreven door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NiDi) staat dat de Indische Nederlander zich niet eenduidig laat definiëren wie er nu precies tot de Indische Nederlanders moeten worden gerekend. Afhankelijk van de definitie die men kiest verandert de omvang en samenstelling van de ‘Indische gemeenschap’. In dit onderzoek wil ik me beperken tot de definitie die door het NiDi gehanteerd wordt ‘Indische Nederlanders zijn personen die zelf een deel van hun leven aan de koloniale cultuur van het voormalige Nederlands-Indië hebben blootgestaan en deze cultuur door migratie naar elders hebben meegebracht.’31 29
Arcares – AVVV – LOC – NVVA – Sting, Op weg naar normen voor verantwoorde zorg, Utrecht, Hoornte Bosch & Keuning, 2005. 30 T.M. Meulenkamp - A.P.A. van Beek - D.L. Gerritsen - F.M. de Graaff - A.L. Francke, Kwaliteit van leven bij migranten in de ouderenzorg. Een onderzoek onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse/Arubaanse en Chinese ouderen, Utrecht, NIVEL, 2010. 31 G. Beets - E. van Imhoff - C. Huisman - S. Koesoebjono - E. Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders, rapport no. 64, Den Haag, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, 2002.
15
Deze definitie zegt echter niets over de afkomst waartoe men zich gevoelsmatig het meest mee verbonden voelt; de Indisch-Nederlandse, de Indonesische of de Nederlandse. Ook zegt deze definitie niets over de reden van aanwezigheid in Indonesië. Was men een ‘trekker’ of een ‘blijver’. Een trekker wordt door Vlekke omschreven als personen die ‘zich zeer zelden moeite gaven de inheemsche taken maar eenigszins behoorlijk te leeren. Zij begrepen weinig van de Indonesische gebruiken, en verlangden niet ze te begrijpen.32 ‘ omdat men niet de intentie had zich ‘blijvend te vestigen in de tropen’. De volbloed Europeanen die wel deze intentie hadden, werden ‘blijvers’ genoemd.
Een Indische familie in 1927
Zoals eerder aangegeven hebben Molukkers een andere historische achtergrond dan de Indische Nederlanders. Hun overkomst zou een tijdelijke oplossing zijn voor de politieke problemen in Indonesië die ontstonden na de soevereiniteitsoverdracht. Na de opheffing van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) werden de Molukse KNIL-militairen bij aankomst in Nederland massaal ontslagen. Vanuit de tijdelijkheidgedachte werden complete Molukse gezinnen opgevangen in aparte woonoorden. Van een snelle terugkeer blijkt geen sprake.33 De betrokkenheid met de RMS (Republiek Maluku Selatan) blijft ook op afstand erg groot en vele ouderen gaan er vanuit dat ze nog steeds terug gaan. Voor het begrip 1e en 2e generatie verwijs ik wederom naar het rapport van het NiDi en citeer de omschrijving als volgt: ’ …….waar de grens ligt tussen de eerste generatie en de tweede generatie. Tot 1949 is dat redelijk eenvoudig: de eerste generatie bestaat uit iedereen die tot die tijd enige tijd in Nederlands-Indië heeft gewoond. Ná 1949 wordt het echter lastiger: wanneer heeft men zelf nog aan de Nederlands-Indische cultuur blootgestaan? We hanteren hierbij twee criteria: (1)wie na 1949 in Indonesië is geboren, behoort tot de eerste generatie; wie na 1949 elders (dan in Indonesië) is geboren, behoort tot de tweede generatie; echter 32 33
B.H.M. Vlekke, Geschiedenis van den Indischen Archipel, Roermond-Maaseik, J.J.Romen&Zonen Uitgevers, 1947, p 438. Definitie afkomstig van http://www.museum-maluku.nl/
16
(2) wie na 1949 in Nederland werd geboren in een sociaal-culturele omgeving die geheel was gericht op terugkeer naar de Indische archipel, behoort nog tot de eerste generatie. Die Molukkers die in Nederland werden geboren in de gesloten Molukse gemeenschappen —welke pas in de loop van de jaren zeventig geleidelijk open werden— worden dus tot de eerste generatie gerekend, vanuit het idee dat zij de voormalige koloniale cultuur (maar dus eigenlijk de Molukse cultuur) met de paplepel ingegoten hebben gekregen. 34‘ Indicatoren voor acculturatie De mate van Indisch/Moluks zijn als persoon; bij welke etnische culturele achtergrond wil iemand horen De mate van Indisch/Moluks zijn als persoon; in hoeverre handelt men vanuit een etnisch culturele achtergrond. De mate van cultuurspecificiteit als organisatie; in hoeverre wil de organisatie zich conformeren aan cultuurspecifieke zorg. In welke mate zijn communicatie, o.a. taal, attitude, bepalend voor de identiteit. B. Lichamelijk welbevinden Naast de reguliere medicatie zijn Indische en Molukse mensen gewend om natuurlijke produkten of kruiden te gebruiken, iets wat ze van huis uit hebben meegekregen. Ook was er altijd wel iemand in de familie die kon masseren of ‘kraken’ om pijntjes te verdrijven.35 Naar een dokter ga je pas als al het andere niet meer helpt. Door de warmte in Indonesië was men gewend om elke dag meerdere keren per dag te mandiën (douchen met een bakje) en bij toiletgebruik de fles te gebruiken. Deze gewoonte heeft men meegenomen naar Nederland. Belangrijk is om hier een onderscheid te maken in zich schoon voelen en schoon zijn. Ook al is iemand letterlijk schoon gewassen, dit zegt niets over het gevoel schoon te zijn. De ervaringen in de oorlog zijn van grote invloed op het gedrag van Indische en Molukse ouderen.36 Latent trauma is aanwezig, waardoor onverwachte (schrik) reacties kunnen ontstaan. Om dit te proberen te voorkomen is specifieke aandacht voor de manier van benaderen door medewerkers essentieel. Een ander gevolg van de oorlog is dat de beleving van pijn anders is, waardoor de bewoner zelf niet snel om hulp zal vragen. Om in te kunnen schatten welke zorgvraag een bewoner heeft, is alertheid geboden op signalen die afgegeven worden via lichaamstaal. Soms zijn er vrouwelijke bewoners die alleen vrouwelijke verzorgenden willen hebben. Dit kan te maken hebben met gebeurtenissen die hen in de oorlog overkomen zijn, waarover niet gesproken wordt. Ook hier is het belangrijk om lichaamstaal te herkennen en de bewoner, zonder in te spelen op het oorlogsverleden, de mogelijkheid moet geven om te kunnen kiezen tussen een mannelijke of vrouwelijke verzorgende. De maaltijden werden meer gezien als een sociaal en belangrijk gebeuren. Bij verschillende rituelen komt de maaltijd terug. In Indonesië was men gewend meerdere keren per dag warm te eten en om tussendoor te snoepen.
34
E. van Imhoff – G. Beets – C. Huisman, Indische Nederlanders 1930 – 2001: een demografische reconstructie, Bevolking en Gezin, 32 (3), 2003, p 89. 35 W.P. Coolhaas, Insulinde, Deventer, Uitgeverij W. van Hoeve, 1940, p 73. 36 F.A. Begeman, Oud worden met de oorlog, Maarssen, Elsevier, 2001
17
Indicatoren voor acculturatie De mate van ziek zijn; wanneer wordt om hulp gevraagd en bij wie. De mate van begrepen worden; wie weet welke zorgvraag aanwezig is. De mate van hygiëne; welke waarde wordt gehecht aan culturele eigenheid De mate van het belang van maaltijden; welke waarde wordt gehecht aan maaltijden; als maaltijd op zich of als ritueel en sociaal gebeuren. C. Leefomstandigheden Er waren diverse leefomstandigheden. Behoorde men tot de plantersgroep, tot de militairen, tot de ‘kleine indo’ of was men in dienst van de Nederlandse staat. Leefde men in de kampong of in de stad. Verschillende vormen van hiërarchie kwamen met name voor de oorlog veel voor. In 1942 veranderde alles. Hiërarchie bestond niet meer en men leefde in kleine ruimtes, in of buiten het kamp, of in de gevangenis. Dit was de leefomgeving voor iedereen tot het einde van de oorlog en soms zelfs nog tot ver daarna. Het land Indonesië was een land van de zon, warme regenbuien, kleurrijke natuur, geuren en geluiden, ‘vrij’ leven op straat. Men respecteerde de natuur en het bovennatuurlijke. Men hield van Indonesische culturele kunstvormen als batik, houtsnijwerk en banka tin, Indische schrijvers, theater e.a. Krampachtig wordt vastgehouden aan herinneringen en spullen, die ze hebben kunnen ‘redden’. Als bewoners van de pasar malams (Indische markten) komen, hebben ze tassen vol spullen gekocht. De herinneringen worden naar binnen (het zorgcentrum) gehaald. Beleefdheidsvormen, respect voor ouderen en vrouwen, en niet ‘kasar’ zijn (ruw gedrag) zat opgesloten in de ‘hormat’ gedachte. Hormat is het maleise woord voor eerbied op een manier die teruggaat naar de voorouders; vormen van eerbied van familie op familie. Respect kan ook vanuit een bepaalde ‘adat’ zijn. Een adat is een overlevering van dorp op dorp. Dit is terug te vinden bij Molukse ouderen. Indicatoren voor acculturatie De mate van het meenemen van eigen spullen naar het zorgcentrum. De mate van het op een eigen manier inrichten van het appartement. De mate van de aanwezigheid van goede energie in het appartement en de mogelijkheid te zuiveren. De mate van respect; welke waarde wordt gehecht aan zorgzaamheid en verantwoordelijkheid naar je leefomgeving, naar de mensen met wie je samenleeft. Het belang van de sfeer die er heerst; in hoeverre is saamhorigheid bepalend. Het belang van een vaste plek; het vertrouwen dat je ergens kunt blijven wonen, hoe vertaalt zich dit naar onzekere factoren. De mate van toegankelijkheid; hoeveel waarde wordt gehecht aan gastvrijheid, bijv. openingstijden, bezoekuren, ruimte e.a., familiebezoek etc. D. Participatie Bij situaties als tangsi37, kampverleden (zowel voor binnenkampers als buitenkampers), repatriëring met de boot of vliegtuig, contractpensions ging het altijd om groepen Indische Nederlanders en Molukkers. Noodgedwongen of opgelegde groepsvorming kweekte vormen van saamhorigheid, grote betrokkenheid, een groot verantwoordelijkheidsgevoel naar elkaar toe en veel sociale controle. De motivatie om wel of niet deel te nemen aan activiteiten kan hiermee te maken hebben. 37
Maleis voor leefgemeenschap van KNIL militairen en hun gezinnen
18
Het culturele aspect van ontspanningsactiviteiten speelt ook een rol. In Nederlands-Indië en op de Molukken hadden de activiteiten inhoudelijk een ander karakter – geen fanfare maar krontjongmuziek -, lagen de interesses op een ander vlak – door het warme weer gebeurde alles buiten -, waren kennisspelletjes gebaseerd op de Indonesische of Molukse geschiedenis en heerste er een vertelcultuur, waarbij verhalen over het bovennatuurlijke niet ontbraken. Een niet onbelangrijk onderdeel was het informele gebeuren voor deelname aan activiteiten. Wel afspraken maar geen strakke regels, altijd welkom om aan te sluiten en het begrip tijd was een ruim begrip (tijd werd gemaakt). Ook voor de maaltijden gold dat iedereen aan kon sluiten. Hoe weinig eten er ook was, er was altijd voldoende. Indicatoren voor acculturatie De mate van deelname aan groepsactiviteiten; het belang van de aan- of afwezigheid van culturele aspecten. De mate van herkenning van culturele aspecten; het belang of culturele aspecten gebaseerd zijn op een gezamenlijk verleden. De mate van deelname aan activiteiten gekoppeld aan persoonlijke voorkeur. De mogelijkheid om de maaltijden in te zetten als sociaal gebeuren; het belang vanuit rituelen. De behoefte aan specifieke feesten/bijeenkomsten/herdenkingen; het belang om bepaalde activiteiten te behouden. De mate van mogelijkheden om dezelfde interesses en gevoelens te delen; het belang van saamhorigheid. E. Mentaal welbevinden Met het koloniale tijdperk, de oorlog, de onafhankelijkheidstrijd en daarna de verhuizing naar Nederland hebben de Indische Nederlanders en de Molukkers een goed gevulde rugzak voor psychische stoornissen meegekregen. De noodgedwongen en opgelegde assimilatie38 en het onbegrip van vele Nederlanders voor hun aanwezigheid zorgde voor een kameleoneffect. Buiten de vier muren van het eigen huis leek men volledig aangepast en vertoonde men gewenst gedrag; de zogenaamde ‘buitenwereld’. Binnen de eigen vier muren was aanpassing niet nodig. Daar was men ‘onder elkaar’ en ‘kon je zijn wie je bent’; de zogenaamde ‘binnenwereld’ . Pas bij opname in een woonzorgcentrum (of een kortdurende opname in een ziekenhuis) wordt men zich pas van deze binnen- en buitenwereld bewust. De altijd zo afgeschermde binnenwereld wordt nu ook buitenwereld. Een strijd om behoud van innerlijke autonomie is opnieuw aan de orde 39. In Nederlands-Indië leefden verschillende geloofsovertuigingen naast elkaar. Mensen haalden veel kracht uit hun geloof, wat niet per se een christelijke achtergrond hoefde te hebben. Met name bij Indische mensen speelden het christelijke geloof en het geloof in animisme (vaak door de Indonesische moeder overgedragen) beiden een rol. In de Molukse gemeenschap is het geloof veel meer verankerd in de gemeenschap. Het geloof is daar meer uitgangspunt dan bij christelijke Indische mensen.
38
e
W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, p.53 39 e W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2 oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991, p.55
19
Indicatoren voor acculturatie De mate van psychische en culturele gevolgen van het kameleoneffect; wat is zichtbaar en wat blijft verborgen en wat betekent dit voor de zorgvraag. De mate van de psychische en fysieke gevolgen van de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende onafhankelijkheidstrijd van Indonesië; wat is zichtbaar en wat blijft verborgen en wat betekent dit voor de zorgvraag. De mate van psychische gevolgen van verlies van eigen innerlijke autonomie; het belang van gewaardeerd te worden, te laten weten aan anderen wat de gevolgen zijn van een nieuw leven in Nederland. De mate van mogelijkheden voor traumaverwerking; het belang erkenning en herkenning van een andere Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidstrijd. De mate van mogelijkheden voor geestelijke zorg; het belang van erkenning van spiritualiteit en rituelen, de erkenning van natuurgodsdiensten.
Afscheid van Nederlands Indië
§ 2.4. Praktische uitvoering Zowel in de inleiding als aan het begin van § 2.3. wordt aangehaald welke probleemstelling ten grondslag ligt aan dit onderzoek. Om deze probleemstelling goed aan te pakken is literatuuronderzoek niet voldoende en empirisch onderzoek noodzakelijk. Voor het empirisch onderzoek worden 5 case studies gedaan aan de hand van interviews. De interviews worden gedaan bij de 5 Indische en Molukse zorgcentra, die aangesloten zijn bij de Federatie Bersama Kuat. Om een totaalbeeld te krijgen van de 5 instellingen worden twee verschillende lagen geïnterviewd: laag 1: 1e generatie bewoners van een Indisch-Moluks zorgcentrum. laag 2: Raad van toezicht of Raad van Bestuur, locatiedirecteur of directeur en zorgmanager. Omdat het onderzoek een beschouwend karakter heeft, worden er geen diepte interviews gehouden. De interviews worden op locatie gehouden aan de hand van een topic lijst van vragen40, die aangepast wordt aan degene die geïnterviewd wordt. Om het gesprek enigszins te structureren ga ik uit van een drietal vragenlijsten41. 40 41
Bijlage II: topic lijst van vragen Bijlage III: vragenlijsten
20
vragenlijst 1: 5 bewoners per zorgcentrum vragenlijst 2: raad van toezicht of raad van bestuur, locatiedirecteur of directeur, zorgmanager. vragenlijst 3: willekeurige 2e/3e generatie Indische Nederlanders en/of Molukkers De antwoorden op deze vragen zullen voldoende resultaten moeten opleveren om acculturatie-strategieën van het zorgcentrum en van de Indische of Molukse oudere te kunnen waarnemen. De zorgcentra zijn allen via de mail benaderd met het verzoek om mee te werken aan het onderzoek, waarna telefonisch verder afspraken zijn gemaakt. Het gesprek met de directie en leden van het management duurt 45 minuten. De gesprekken met bewoners worden niet zo strak gepland. Om zo min mogelijk bepalend te zijn in de interviews zullen er open vragen gesteld worden. Het antwoord op de vraag bepaalt waarop er ingezoomd wordt. Hier wordt flexibel op ingespeeld. Het kan zijn dat er na een open vraag een aantal gesloten vragen gesteld worden, om zoveel mogelijk verkeerde interpretaties te kunnen vermijden. Aan het einde van het gesprek zijn alle eerder genoemde 5 categorieën aan de orde geweest. De gegevens worden verzameld en geanalyseerd op basis van eerder genoemde indicatoren voor acculturatie. Vervolgens kan de acculturatiestrategie bepaald worden en via het IAM aangetoond worden welke acculturatie-strategieën overeenkomen of met elkaar in conflict komen. In hoofdstuk 3 komen alle resultaten bij elkaar en wordt dit gepresenteerd zowel vanuit het gezichtspunt van de verschillende organisaties als vanuit het gezichtspunt van de bewoners van de verschillende zorgcentra. In verband met de privacy van de Indisch-Molukse zorgcentra worden alleen overall gegevens getoond. Met de directeuren van de zorgcentra is afgesproken dat ieder zorgcentrum een eigen verslag krijgt met de individuele resultaten van het onderzoek. Hoofdstuk 4 zal tenslotte laten zien of antwoord op de centrale onderzoeksvraag gegeven is en of het mogelijk is een verdiepingsslag te maken aan de hand van nieuwe inzichten naar aanleiding van de verkregen resultaten.
21
Hoofdstuk 3. Het belang van cultuurspecifieke zorg § 3.1. Resultaten onderzochte cultuurspecifieke zorgcentra § 3.1.1. De zorgcentra en hun identiteit De Indisch-Molukse zorgcentra hebben allen, uitgezonderd Nieuw Beekvliet, eenzelfde geschiedenis. Begonnen in de beginperiode dat de eerste Indische Nederlanders opgevangen werden in pensions, werden deze opvanghuizen in de periode 1955 – 1958 omgezet naar Verzorgingshuizen voor Indische Nederlanders en in een later stadium ook voor Molukkers. Een overzicht van de ontwikkelingen in vogelvlucht:
1958 opgericht met de naam Stichting Dennenrust in Wageningen-Hoog 1972 nieuwbouw op hetzelfde terrein 2008 verhuizing naar nieuwbouw in Wageningen De naam Stichting Dennenrust verandert in Rumah Kita. 2009 Rumah Kita maakt onderdeel uit van Zinzia Zorggroep, een organisatie die waarde hecht aan de historie en het karakter van een organisatie. Zo bestaat Zinzia Zorggroep uit verschillende organisaties, ieder met hun eigen specifieke cultuurgebonden karakter. Cultuurspecifieke zorg van Rumah Kita is binnen de Zinzia Zorggroep geborgd. Capaciteit: 75 verzorgingshuisappartementen en 85 verpleeghuisappartementen.
1998 Nusantara is ontstaan door een fusie van Rumah Saya en Patria. Rumah Saya 1955 opgericht met de naam De Leeuwerik in Laag Soeren 1991 verhuizing naar nieuwbouw in Ugchelen de naam De Leeuwerik wordt veranderd in Rumah Saya 1998 fusie met Patria Capaciteit: 44 éénkamerappartementen en twee tweepersoonsappartementen kleinschalig wonen met 12 bewonerkamers Patria 1958 opgericht met de naam Patria in Baarn verhuisd naar Bussum 1998 fusie met Rumah Saya Capaciteit: 51 tweekamerappartementen en 15 éénkamerappartementen 22
1958 opgericht met de naam Raffy in Breda, centrum als cluster van Samivoz 1986 Raffy wordt een zelfstandige organisatie en wordt het eerste door de overheid erkende verzorgingshuis voor Molukse ouderen 2001 uitbreiding met twee locaties De Lunet en De Nieuwe Erven 2004 verhuizing van alle drie locaties naar nieuwbouw in Breda, Hoge Vucht Capaciteit: 61 verzorgingshuisplaatsen en 25 verpleeghuisplaatsen.
Nieuw Beekvliet 1975 Voordat Suriname onafhankelijk werd op 25 november 1975 kwam een groep van 398 Javaanse ouderen aan op Schiphol. Honderd Javanen werden opgevangen in het seminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel. 1988 Bejaardenoord Nieuw Beekvliet wordt gerealiseerd. De koloniale geschiedenis hebben de Javaanse Surinamers met de Indische en Molukse ouderen gemeen. Dit is een van de redenen om Nieuw Beekvliet toegankelijk te maken voor Indische en Molukse ouderen en om zich aan te sluiten bij de Federatie Bersama Kuat. 2004 Nieuw Beekvliet wordt onderdeel van Zorggroep Elde. Tussen 1988 en 2004 zijn er een aantal andere fusies geweest, die uiteindelijk tot Zorggroep Elde geleid heeft. Nieuw Beekvliet heeft altijd haar specifieke karakter kunnen houden. Zij maakt zich sterk voor leefstijlgerichte zorg. Capaciteit: 50 appartementen
Vanuit de Bersama Kuat gedachte richten deze zorgcentra zich op de zorg voor Indisch Nederlandse en Molukse ouderen. In deze instellingen kan de traditionele leefwijze zoveel mogelijk worden voortgezet en bezitten bewoners een vertrouwde en gemeenschappelijke achtergrond. De bewoners delen hun cultuur met zijn specifieke waarden, normen en taal. Bovendien vormt de gezamenlijke geschiedenis een bindende factor. De zorg in de instellingen voor Indisch Nederlandse en Molukse ouderen is gebaseerd op respect voor en het herkennen en beleven van de cultuur en leefgewoonten van de Indisch Nederlandse en Molukse ouderen. Adat, taal en eetgewoonten hebben een specifieke plaats. De sociale omgeving is een herinnering aan het verre Indië. De familie neemt hierbij een belangrijke plaats in.42 Ieder zorgcentrum zal het accent op andere aspecten leggen, echter de grote gemene deler is de zorg voor de ouderen met een andere culturele achtergrond; specifiek voor dit onderzoek de Indische en Molukse oudere. De zorgcentra kennen 42
Intern klachtenreglement Bersama Kuat
23
op dit moment geen leegstand. Volgens meerdere beleidsmedewerkers schijnt de behoefte zeker tot 2020/2025 aanwezig te zijn aan zorg voor Indische en Molukse ouderen. Wel is men extra alert op de ontwikkelingen die de invoering van de zorgzwaartepakketten met zich meebrengt en die in 2012 zijn beslag zal krijgen. De ongerustheid betreft niet de behoefte aan cultuurspecifieke zorg, maar de (on)mogelijkheid om te kunnen blijven voldoen aan de zorgvraag van Indische en Molukse ouderen als cultuurspecifieke zorg niet meer in groter verband wordt gezien, maar als onderdeel van een regulier zorgzwaartepakket. De 2e/3e generatie zal met hun ouders en in samenwerking met Indisch-Molukse zorgcentra de zorgvraag zo goed moeten kunnen formuleren, zodat er een juiste indicatie afgegeven wordt met de keuzemogelijkheid voor een zorgcentrum waar de oudere zijn eigen culturele identiteit kan blijven behouden. Een goede onderbouwing van de noodzaak van onderscheidend zijn, biedt mogelijkheden om ook op andere terreinen naar financiële middelen te zoeken. § 3.1.2. Waargenomen acculturatie-strategieën onderzochte zorgcentra In totaal zijn 15 personen geïnterviewd in de bovenste laag van de organisatie; personen die zich bezighouden met het maken van beleid en het vertalen van beleid naar de werkvloer. Aan de hand van schema’s worden de waargenomen acculturatie-strategieën gepresenteerd. Als eerste wordt een schema43 gepresenteerd waarin alle categorieën, zoals besproken in hoofdstuk 2, zijn samengevoegd. De twee hoofdvragen gingen over cultuurbehoud en aanpassing. In hoeverre stimuleert het zorgcentrum cultuurbehoud van bewoners en in hoeverre verwacht zij dat bewoners zich aanpassen aan de cultuur van het zorgcentrum. Totaaloverzicht Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
41,86% 12,35% 26,31% 19,46%
Uit het schema is af te lezen dat zorgcentra 45,77% cultuurbehoud stimuleren en 54,21% aanpassing. Belangrijk in dit opzicht is te lezen dat bij acculturatie aanpassing 41,86% de acculturatiestrategie integratie betreft. We kunnen concluderen dat het beleid van zorgcentra erop gericht is om Indische en Molukse ouderen in hun eigen etnische cultuur oud te laten worden. De zorgcentra bieden ruimte om hun eigen cultuur naast de Nederlandse cultuur uit te oefenen. Daarnaast wordt er ook veel ruimte gegeven aan de ouderen om zich in de eigen cultuur te wentelen en wordt dit ook gerespecteerd. Een algemeen schema kan wel eens vertekenend werken. Cijfers zijn per slot van rekening relatief. De schema’s per categorie worden hieronder gepresenteerd.
43
Bij alle tabellen, die in deze these vertoond worden, gaat het om de volle 100% en is er geen sprake van een restcategorie. Door de persoonlijke interviews en het doorvragen is uiteindelijk op alle vragen door de geïnterviewden een antwoord gegeven. De totaalscore kan soms wat tienden schelen op 100%. Dit heeft te maken met de afronding van de cijfers achter de komma’s. Om tot de totaalpercentages cultuurbehoud te komen zijn de percentages segregatie/separatie en anomie/individualisme bij elkaar opgeteld. Om tot de totaalpercentages van aanpassing te komen zijn de percentages integratie en assimilatie bij elkaar opgeteld.
24
Zelfidentificatie Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
26,66% 9,77% 31,55% 32%
Met 63,55% cultuurbehoud kan men absoluut vaststellen dat in het beleid is vastgelegd dat de zorgcentra het thuis is van de bewoners en dat de organisatie zich ‘als gast opstelt’. De bewoner wordt door het zorgcentrum op alle mogelijke vormen gefaciliteerd om zijn culturele identiteit te behouden. Het schema laat ook zien dat zorgcentra zich presenteren als onderscheidend. De toon wordt gezet met dit schema. Lichamelijk welbevinden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
40,88% 16,44% 32% 10,66%
Uit de interviews komt naar voren dat assimilatie 16,44% voorkomt bij deze categorie. Lichamelijk welbevinden is voor de Molukse en Indische ouderen een van de belangrijkste aspecten om zich prettig te voelen. De score is in verhouding laag, maar misschien toch te hoog? Een interessante vraag is ook wat het betekent dat segregatie 32% voorkomt. Aan de ene kant is het goed dat zorgcentra de cultuur van de ouderen respecteren en hun daarin loslaten, echter wat betekent dit voor de ouderen die hun zorgvraag niet uiten? Leefomstandigheden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
44,88% 15,55% 20,88% 18,66%
Als zorgcentra zal er een balans gezocht moeten worden tussen persoonlijke en gezamenlijke leefomstandigheden. Volgens het schema schijnt de balans gevonden te zijn, met als uitschieter de acculturatiestrategie integratie met 44,88%. Uit de interviews blijkt dat het beleid van zorgcentra erop gericht is om bewoners zoveel mogelijk vrij te laten in het creëren van hun eigen leefomgeving, dit geldt met name voor het eigen appartement en de manier waarop een bewoner zijn dag wil doorbrengen. Wanneer het gaat om gemeenschappelijke dingen hebben de zorgcentra aandacht voor culturele elementen, is er scholing voor medewerkers ten aanzien van attitude en wordt er van medewerkers respect geëist ten aanzien van een ‘andere’ manier van leven. Daar waar het om 20.88% segregatie/separatie gaat, willen zorgcentra zich duidelijk onderscheiden van andere zorgcentra en het beleid als zodanig uitvoeren.
25
Participatie Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
50,66% 9,77% 24,88% 14,66%
De mogelijkheden die zorgcentra bieden om deel te nemen aan activiteiten met cultuurbehoud is groot. De waargenomen acculturatiestrategie integratie van 50,66% laat zien dat zorgcentra bewoners laten participeren vanuit verschillende invalshoeken. De activiteiten waarbij aanpassing maar met behoud van culturele identiteit is voor de bewoners herkenbaar. Zo zag hun leven eruit toen zijn nog niet in een zorgcentrum woonden. Daarnaast besteden de zorgcentra aandacht aan specifiek culturele aspecten, waarbij de cultuur van de bewoner de boventoon voert en de organisatie zich aan de bewoner aanpast. In totaal geeft dit een score van 39,54%. Mentaal welbevinden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
46,22% 10,22% 22,22% 21,33%
Interpretatie van acculturatie cultuurbehoud met 43,55% is een lastige. Men zou kunnen denken dat dit positief is omdat je als zorgcentrum laat zien dat de bewoners zichzelf kunnen zijn en blijven en zich daardoor mentaal goed voelen. De valkuil is echter dat Indische en Molukse mensen in een ‘andere’ omgeving niet het achterste van hun tong laten zien. Als zorgcentrum moet je tussen de regels door kunnen lezen. Cultuurbehoud in dit opzicht kan positief zijn, mits men als zorgcentrum achter de ‘vraag’ kan kijken, zonder zich daarbij dominant op te stellen. § 3. 2. Resultaten onderzochte doelgroepen met betrekking tot wonen in een cultuurspecifiek zorgcentrum § 3.2.1. De bewoners en hun culturele identiteit Voor dit onderzoek zijn in totaal 25 bewoners geïnterviewd, waarvan 12 mannen en 13 vrouwen. De leeftijd varieerde tussen de 76 jaar en de 91 jaar. Alle geïnterviewden zijn geboren in Indonesië, of zoals ze zelf liever zeggen Indië en zijn in de periode tussen 1948 en 1963 naar Nederland gekomen. Het aantal Molukse ouderen bedroeg 4. De bewoners wonen in de zorgcentra tussen de 4 maanden en 20 jaar. Ondanks het feit dat men al zo lang in Nederland woont, vindt men het belangrijk te vertellen dat de andere cultuur nooit weg gaat. Ze zijn allemaal trots op hun culturele achtergrond, weten soms dingen niet meer te herinneren, maar in de loop van het gesprek blijkt er zoveel aan informatie, wat interessant is maar voor dit onderzoek niet relevant. Culturele identiteit is voor deze bewoners de cultuur van het land waar ze vandaan komen. Een cultuur die al een mengcultuur was. Ze zijn zich
26
bewust dat ze een kind zijn van twee culturen. Enkele uitspraken die door bewoners gemaakt zijn wanneer het gaat over afkomst: ‘Twee zielen in één lichaam’ en ‘De Indische cultuur is de cultuur van onze moeders’ . De eerste jaren van hun leven in Nederland waren niet altijd even gemakkelijk. Het Nederland wat zij kenden uit de boekjes was totaal anders. Over die periode zegt een bewoner ‘Laat maar, je kunt het ze niet kwalijk nemen, ze wisten niet beter’ . Culturele identiteit zit volgens de bewoners verweven in hun attitude. Ze spreken vervolgens over hormat en adat. Dat gaat verder dan beleefdheid, dat gaat over respect over grenzen heen; uit eerbied voor je grootouders handel je zo. Bij de geïnterviewde Molukse ouderen speelde de Molukse identiteit een sterke rol. De behoefte aan cultuurbehoud lijkt bij hun sterker te spelen als bij Indische ouderen. Het aantal van 4 Molukse ouderen is echter een te klein aantal om daar iets op te baseren. § 3.2.2. Waargenomen acculturatie-strategieën Indische Nederlanders en Molukkers in zorgcentra Om acculturatie-strategieën waar te nemen bij bewoners van Indisch-Molukse zorgcentra worden eerst de twee vragen gesteld of de bewoners waarde hechten aan cultuurbehoud of dat zij het belangrijk vinden om zich aan te passen. Daarna wordt bepaald welke acculturatiestrategie bij het antwoord past. Totaaloverzicht Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
38,13% 14,29% 24,05% 23,52%
Als we het totaaloverzicht splitsen in cultuurbehoud en aanpassing dan krijgen we respectievelijk 47,57% en 52,24%. Als we alleen op cijfers afgaan dan lijkt dit redelijk in balans. Interessant wordt het om te bekijken of dit bij alle categorieën zo is. In gesprekken werd wel duidelijk dat als bewoners die in eerste instantie aanpassen belangrijk vonden, door vervelende ervaringen waarbij aanpassing gelijkgesteld werd met assimilatie, zij resoluut de overstap maakten naar cultuurbehoud (bijna separatie). Hieruit blijkt dat bij de geïnterviewde bewoners de scheidslijn tussen integratie en segregatie/separatie maar heel dunnetjes is. Zelfidentificatie Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
32,80% 16,53% 24% 26,66%
Aan de hand van dit schema is te zien dat alle vier acculturatie-strategieën redelijk gelijkmatig waargenomen worden, met 32,8% integratie als uitschieter naar boven.
27
Dit schema kan gezien worden als een afspiegeling van hoe de bewoners met hun etniciteit omgaan. De uitschieter betreft met name Indische mensen; onberekenbaar als het om zelfidentificatie gaat. ‘In die situatie handel ik zo en in de andere situatie zo’, misschien het eerder genoemde kameleoneffect. Het beste uit twee werelden naar boven halen. Waar het gaat om 24% segregatie/separatie wordt dit voornamelijk bij Molukse ouderen waargenomen. Lichamelijk welbevinden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
38,93% 12,80% 26,66% 21,60%
Ook hier lijken cultuurbehoud en aanpassing in evenwicht met een uitschieter van 38,93% integratie. Het geeft aan dat de bewoners een grote verscheidenheid laten zien aan acculturatie-strategieën bij het wonen in een zorgcentrum. Belangrijk is om de opmerking te plaatsen dat de geïnterviewde bewoners van niet zorgafhankelijk tot redelijk zorgafhankelijk waren. Dit is waarschijnlijk de reden dat integratie de hoogste score vertoont. Bewoners kunnen nog zelfstandig dingen doen; zij hoeven niet om hulp te vragen en kunnen zichzelf verzorgen volgens hun eigen culturele waarden. Interessant is om te zien wat er gebeurt met de verschillende acculturatie-strategieën als alleen zorgafhankelijke bewoners geïnterviewd worden. Leefomstandigheden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
49,06% 15,46% 19,46% 16,00%
Het belang van aanpassing met betrekking tot de manier waarop bewoners zich naar elkaar en naar medewerkers opstellen en voor het creëren van een goede sfeer in het zorgcentrum terug te vinden in een totaalscore van 64,52%. Met name integratie scoort hoog, mede doordat de bewoners zich zelf verantwoordelijk achten voor een goede sfeer in huis, om omstandigheden te creëren dat iedereen zich thuis voelt en om te laten zien dat ze dankbaar zijn voor een dak boven hun hoofd. ‘Ik mag hier toch wel blijven?’ Een minder grote groep bewoners, 35,46%, houdt zich vast aan cultuurbehoud. Dit betreft toch nog 1/3 deel van de bewoners die op een andere manier om aandacht vraagt. Participatie Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
50,66% 9,77% 24,88% 14,66%
Bij participatie gaat het om sociale aspecten, het saamhorigheidsgevoel, het delen van dezelfde interesses en gevoelens, en de gezelligheid om met elkaar dingen te 28
ondernemen. Bij voorkeur activiteiten met een culturele inslag. Het belang van aanpassen wordt gescoord met 60,43% maar met een duidelijke indicatie (50,66%) dat het dan wel moet gaan om activiteiten waarbij de bewoners zich niet hoeven aan te passen aan de Nederlandse cultuur. Ook acculturatiestrategie segregatie scoort hoog 24,88%, waar het gaat om participatie waarbij men zich het prettigst voelt als dit met bewoners zijn van dezelfde culturele achtergrond. Mentaal welbevinden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
32% 13,06% 26,40% 28,53%
Een kleine meerderheid van 54,93% betreft hier cultuurbehoud. Hiermee wordt aangetoond hoe belangrijk bewoners het vinden dat zij erkenning krijgen voor wie ze zijn. Om zich mentaal goed te voelen is het voor hun belangrijk dat er aandacht is voor het koloniale verleden en de niet onuitwisbare oorlogen. Tijdens de gesprekken deden een aantal bewoners heel erg hun best om maar geen last te hebben van wat geweest is. ‘Daar zeuren we niet meer over, dat is voorbij.’ ‘We wonen nu hier dus we passen ons gewoon aan!’. § 3. 3. Waargenomen acculturatie-strategieën zorgcentra en hun bewoners: overeenkomsten en verschillen Totaaloverzicht Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
Organisatie 41,86% 12,35% 26,31% 19,46%
Doelgroep 38,13% 14,29% 24,05% 23,52%
Voor een algemeen beeld zijn de totaaloverzichten van organisatie en doelgroep naast elkaar gezet. Acculturatie aanpassing voor de organisatie 54,21% en voor de bewoners 52,42%. Acculturatie cultuurbehoud voor de organisatie 45,77% en voor de bewoners 47,57%. Nagenoeg gelijk dus, waaruit geconcludeerd kan worden dat het beleid van zorgcentra en de behoeften van bewoners aardig in evenwicht zijn. Maar cijfers kunnen betekenisgeving vertekenen, waardoor inzoomen op de belangrijkste overeenkomsten en verschillen hier meer diepgang aan kan geven. Leefomstandigheden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
Organisatie Doelgroep 44,88% 49,06% 15,55% 15,46% 20,88% 19,46% 18,66% 16,00%
29
De grootste overeenkomst is te zien bij de categorie leefomstandigheden. Qua leefomstandigheden zitten organisatie en bewoners op één lijn, waaruit de conclusie getrokken kan worden dat de belangen van zowel organisatie als bewoner erkend en gerealiseerd worden. Zelfidentificatie Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
Organisatie Doelgroep 26,66% 32,80% 9,77% 16,53% 31,55% 24% 32% 26,66%
Het grootste verschil is te zien bij de categorie zelfidentificatie. Bij de organisatie is acculturatie cultuurbehoud met 63,55% waargenomen. Het beleid van zorgcentra staat er wel voor dat cultuurbehoud belangrijk zijn, echter in de praktijk blijkt dat de waargenomen acculturatie-strategieën bij de bewoners zowel voor acculturatie aanpassing als acculturatie cultuurbehoud ongeveer 50% is. Ondanks de mogelijkheid die zorgcentra bieden, zie je dat de helft van de bewoners zich toch aanpast, zelfs met 16,53% assimileert. Met deze scores kun je afvragen of bewoners zich wel veilig genoeg voelen om zichzelf te kunnen zijn. Onderzoek naar de oorzaak hiervan zou gewenst zijn. Mentaal welbevinden Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
Organisatie Doelgroep 46,22% 32% 10,22% 13,06% 22,22% 26,40% 21,33% 28,53%
Het tweede interessant verschil is de waargenomen acculturatie bij mentaal welbevinden. De hoogste score komt bij de zorgcentra uit op aanpassing 56,44% tegenover 45,06% bij de bewoners. De hoogste score komt de bewoners uit op cultuurbehoud 54,93% tegenover 43,55%. Het mentaal welbevinden bij Indische en Molukse ouderen kwam bij deze ouderen altijd op de laatste plaats. Het belangrijkste was om gevoelens uit te schakelen en ervoor te zorgen dat je met het gezin ‘overleefde’. Het toelaten van deze gevoelens – verborgen pijn, verdriet e.a. - zou er wel eens voor kunnen zorgen dat men niet verder kon gaan met leven. Indische en Molukse ouderen zullen bij het beantwoorden van de vragen nooit het achterste van hun tong laten zien en geven vaak een gewenst antwoord. Bij het analyseren van de gegevens moet hier aandacht voor zijn. Met deze kennis in het achterhoofd zou het wel eens kunnen zijn dat de verschillen nog groter zijn. Voor zorgcentra zeker belangrijk om goed op in te spelen, zodat de Indische en Molukse oudere ook in dit opzicht echt zichzelf kan zijn.
30
§ 3. 4. Toekomst visie op basis van ervaringen tweede en derde generatie Indische Nederlanders en Molukkers § 3.4.1. Tweede en derde generatie, een ingewikkeld verhaal In totaal hebben 10 personen van de 2e/3e generatie meegedaan aan het beantwoorden van de vragenlijst. Het ging hierbij om twee mannen en acht vrouwen en 9 personen met een Indische achtergrond en één persoon met een Molukse achtergrond. Al deze personen zijn op één of andere manier verbonden met ouderen in Indische en Molukse zorgcentra; hetzij door familiebanden met hetzij door persoonlijke betrokkenheid bij één van de bewoners. Allen wonen nog zelfstandig in hun eigen huis. De gemiddelde leeftijd bedraagt 51 jaar. Bij alle interviews bleek hoe ingewikkeld het verhaal was voor deze 2e/3e generatie. Bij alle antwoorden werd er ' dubbel'nagedacht met bedenkingen over : ' ik zou dat misschien wel willen, maar mag ik dat wel eisen en verwachten' ' voor mezelf zou ik zeggen oké, maar als ik voor mijn ouders een beslissing moet nemen dan zal die anders zijn' ' als ik vanuit mijn ouders denk, dan …. ' . Een ander probleem was dat de door de ouders opgelegde verplichte aanpassing van de 2e/3e generatie aan de buitenwereld - uit angst dat hun kinderen anders niet geaccepteerd zouden worden in Nederland - zo sterk was, dat de 2e/3e generatie zich niet meer bewust was waar bepaalde normen en gedragingen vandaan kwamen. ‘Vooral niet opvallen’ en ‘Je mag blij zijn dat we hier mogen wonen!’ waren zinnen die deze generatie gevormd hadden. Maar naarmate het interview vorderde kwam steeds meer herkenning naar boven, wat soms zorgde voor ' rare'resultaten, met in het begin antwoorden als ' ik heb niets met Indisch'maar vervolgens daarna een reactie ' oh ja, dan ben ik toch Indisch!'
1962 in Indonesië aan zee
1963 in Nederland in de sneeuw
Tijdens het gesprek met de Molukse persoon bleek dat de identiteit en de afkomst van het Moluks zijn veel sterker aanwezig was. Een oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat de Molukse gemeenschap in tegenstelling tot de Indische gemeenschap door de overheid juist in groepen bij elkaar geplaatst werd (zie § 2.1 pag. 11). Het gezegde komt wel overeen met wat er in de interviews door Molukse ouderen gezegd is; dat
31
de jongere generatie moet weten wie de Molukker is. Helaas zijn de resultaten van de 2/3e generatie slechts afkomstig van één persoon. Het interviewen van meer Molukse personen was wenselijk geweest. Voor een vervolgonderzoek zal het verstandig zijn om de Indische 2e/3e generatie en de Molukse 2e/3e generatie apart te onderzoeken. § 3.4.2. Waargenomen acculturatie-strategieën 2e/3e generatie De onderstaande overzichten tonen aan welke acculturatie-strategieën bij de 2e/3e generatie worden waargenomen. In hoeverre hechten zij waarde aan cultuurbehoud en vinden zij het belangrijk om zich aan te passen aan de culturele identiteit van de Nederlandse samenleving. Wat dit betekent voor hun visie op ouder worden met betrekking tot hun ouders en tot zichzelf wordt in § 3.4.3. voorzichtig weergegeven. Totaaloverzicht e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 46,53% 20,13% 16,13% 17,20%
In de tabel wordt weergegeven dat 66,66% van de 2/3e generatie zich aanpast aan de culturele identiteit van de Nederlandse samenleving. Ondanks de aanwezigheid van de Indische gemeenschap van bijna 60 jaar van de eerste repatrianten is er van assimilatie slechts sprake van 20,13%, terwijl 46,53% het belangrijk vindt om zich aan te passen, echter wel met behoud van bepaalde culturele waarden. De belangrijkste culturele waarden die de geïnterviewde personen deelden waren de sterke familiebanden met daaraan gekoppeld het verantwoordelijkheidsgevoel naar de ouders toe en de saamhorigheid. Zelfidentificatie e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 49,33% 15,33% 16% 19,33%
Met 49.33% toont deze tabel aan dat met name de 2e/3e generatie zich Indisch en Nederlands voelt. In sommige opzichten voelden ze zich Indische en in andere opzichten Nederlands. Tijdens de interviews was duidelijk het hinken op twee benen zichtbaar. ‘Waar hoor ik nou bij’ en ‘Wat ben ik nu eigenlijk, Indisch of Nederlands of ……….’ Bij allen die zo diep nadachten over dit aspect, bleek tijdens het interview wel een bepaalde trots. Met name het doorgeven wat Indisch zijn nu echt betekent en waar dit vandaan komt vond iedereen belangrijk. Ze vonden het zelfs jammer dat hun ouders hen het Indisch zijn ‘verplicht’ heeft moeten afleren. Bij de Molukse persoon was er geen twijfel over identiteit. Hier was geen sprake van een mengcultuur en door het wonen in Nederland word je geen Nederlander. ‘Molukker ben je en Molukker blijf je’. 32
Bij alle geïnterviewden is overdracht over Indisch zijn/Moluks zijn erg belangrijk. Met name de Indische personen benadrukten dat ‘men toch onderhand moet weten wat verschil is tussen Indisch, Indonesisch, Moluks’ . Lichamelijk welbevinden e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 47,33% 25,33% 13,33% 14%
Een zeer groot percentage van 72,66% toont aan dat met betrekking tot lichamelijk welbevinden de 2e/3e generatie belang hecht aan aanpassing aan de Nederlandse culturele identiteit. De fles op de toilet (botol tjebok) bijv. zal bij deze generatie niet veel meer te vinden zijn. Met 47,33% laat de tabel echter ook zien dat deze generatie respect heeft voor de Indisch/Molukse cultuur en dat zij die naast de Nederlandse cultuur wel wil blijven aanhouden. Een voorbeeld hiervan is de bereiding van maaltijden op de manier zoals thuis met de specifieke kruiden die voor bepaalde gerechten nodig zijn. Het grootste compliment voor de ‘kok’ is dan ook ‘oh, dat smaakt net als bij mam’. Dus een voorkeur voor integreren, maar niet assimileren. Leefomstandigheden e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 47,33% 24,66% 14,66% 13,33%
Ook hier wordt een groot percentage acculturatie aanpassing van 71,99% waargenomen. De aanwezigheid van Indische en Molukse aankleding en spulletjes in huis is bijna niet meer aanwezig. Datgene wat aanwezig is heeft meestal emotionele waarde met een culturele lading, omdat dit afkomstig is van opa of oma of van de ouders die kleiner zijn gaan wonen. Bij de aspecten attitude, de manier waarop men zich opstelt ten opzichte van anderen, het creëren van een goede sfeer, alles voor de ‘lieve vrede’, een huis wat altijd open staat voor anderen en respect voor verschillende vormen van leven worden zowel acculturatie cultuurbehoud als aanpassing waargenomen. Daar waar deze aspecten minder strak aanwezig zijn, spreken we over integratie van 47,33%. Participatie e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 50% 16% 17,33% 16,66%
33
Wanneer er gesproken wordt over acculturatie aanpassing van 66% dan gaat dit voornamelijk over activiteiten die verband houden met familie en in mindere mate met bijeenkomsten specifiek voor Indische en Molukse mensen. Het belang van de aanwezigheid van ouders en/of grootouders is mede bepalend voor de manier waarop de 2e/3e generatie in het leven staat. Zo lang de eigen ouders nog leven, zoveel sterker is de behoefte aanwezig om de culturele identiteit niet helemaal los te laten. Het uitmaken van een grotere Indische of Molukse gemeenschap is daardoor een vanzelfsprekendheid. Nog extremer gezegd, zo lang de ouders nog leven en zij zorgafhankelijk zijn, hoe sterker participatie wordt om zoveel mogelijk aan de wensen van de ouders te kunnen voldoen. Het verantwoordelijkheidsgevoel speelt hier een duidelijke rol en namens de ouders worden de wensen verwoord. Mentaal welbevinden e
Integratie Assimilatie Segregatie/separatie Anomie/Individualisme
e
2 /3 generatie 38,66% 19,33% 19,33% 22,66%
Bij indicator mentaal welbevinden komt het voor de eerste keer voor dat acculturatie aanpassing en acculturatie cultuurbehoud niet zoveel verschillen. 57,99% van deze generatie vindt het belangrijk om zich aan te passen aan de culturele Nederlandse identiteit, waarvan 38,66% wel het belang blijft noemen van het voortbestaan van de Indische/Molukse culturele identiteit naast de Nederlandse identiteit, terwijl 41,99% zich uitspreekt over cultuurbehoud. Wat uit dit schema valt af te lezen is dat de 2e/3e generatie wat betreft mentaal welbevinden zich verschillend voelt en de neiging heeft om dit gevoel tot een individueel iets te maken. Het verplicht moeten aanpassen blijkt tijdens de interviews gevoelsmatig nog veel los te maken en bij sommige personen is een ‘inhaalslag’ merkbaar. ‘Ik kan nu nog dingen aan mijn ouders vragen, straks ben ik te laat en kunnen zij het mij niet meer vertellen’. § 3.4.3. Een voorzichtig toekomstbeeld met betrekking tot afhankelijk oud worden van de 2e en 3e generatie Indische Nederlanders en Molukkers. Een prognose te maken op basis van de 10 geïnterviewde personen van de 2e/3e generatie hoe wat voor zorg Indische Nederlanders en Molukkers als zij afhankelijk oud zijn wensen, is moeilijk te maken. Het aantal geïnterviewde personen is klein en . acculturatie-strategieën zijn aan verandering onderhevig. Er spelen zoveel factoren mee die hierop van invloed zijn, dat ik slechts kan spreken over een voorzichtig toekomstbeeld. Op dit moment echter geven de resultaten uit de interviews aan dat niemand van de geïnterviewde personen van de 2e/3e generatie ervoor kiest om in een Indisch/Moluks zorgcentrum te wonen. ‘Als ik in mijn kennissenkring kijk dan heb ik helemaal geen Indische vrienden’ ‘Cultuur is voor mij niet bepalend in mijn leven’. Eigenlijk kiezen ze ervoor om überhaupt niet in een zorgcentrum te wonen zoals die er nu uitzien. Ze geven de voorkeur aan zo lang mogelijk thuis blijven wonen of aan het wonen in een kleine gemeenschap met familie, gelijkgestemden of vrienden. Wordt opname in een regulier zorgcentrum noodzakelijk dan vindt men het belangrijk dat er (toch) respect is voor de eigen cultuur, dat de sfeer goed is en dat er kwalitatief
34
goede zorg geleverd wordt. De mogelijkheid om nog zelf op het appartement te koken en dingen te doen die je thuis ook deed wordt o.a. genoemd. Het aanpassen aan de Nederlandse cultuur met behoud van eigen identiteit is voor allen zo’n vanzelfsprekendheid dat het hebben van een eigen appartement in een Nederlands zorgcentrum, maar waar je wel je ‘ding’ kunt doen, voor de geïnterviewde 2e/3e generatie een optie kan zijn. Eigen identiteit is immers iets geworden van een ‘gemengde’ identiteit. Met het idee dat deze generatie mondiger is, hoopt men dat dit ook zo blijft als men ouder en afhankelijk is. Het mondig zijn betreft nu voornamelijk wanneer er opgekomen moet worden voor anderen en niet als het om hen zelf gaat. De consequentie van oud worden in een Nederlands zorgcentrum en daar niet begrepen te worden als iemand met een andere eigen etnische identiteit zal leiden tot terugtrekken op het appartement en het beperken van sociale contacten tot alleen familie. Waarschijnlijk zal de generatie na deze generatie pas in staat zijn om zich volledig één te voelen met de Nederlandse samenleving, met respect voor oude culturele waarden zonder zich daardoor emotioneel te laten leiden. De expertise die zij met zich meedragen zal zeker een meerwaarde zijn 1e, 2 en 3e generaties met andere culturele identiteiten.
35
Hoofdstuk 4. Conclusie § 4.1. Een terugblik op probleem en vraagstelling Zonder uitzondering waren de leden van de Raad van Toezicht, bestuur en management open en zeer bereid om informatie te geven over de manier waarop zij invulling geven aan beleid met betrekking tot zorg aan Indische en Molukse ouderen. Allen vertelden vol overtuiging over hun eigen organisatie en zien nog steeds een duidelijke meerwaarde in het leveren van cultuurspecifieke zorg. Om interviews met de bewoners te kunnen houden was hulp van het zorgcentrum onontbeerlijk. Het was allemaal passen en meten, maar uiteindelijk werd het – ondanks de hectiek binnen sommige zorgcentra - mogelijk gemaakt om alle bewoners te interviewen. De bewoners zelf zagen het interview in het begin als spannend, maar constateerden na afloop dat het vooral een gezellig gesprek was geweest en hoopten dat ik iets met hun informatie kan doen. De 2e/3e generatie Indische Nederlanders en Molukkers van de verschillende zorgcentra waren moeilijker te bereiken. Mede door de fysieke afstand van de zorgcentra en de tijdspanne, waarbinnen de interviews afgerond moesten zijn, was het niet mogelijk om intensief stimulerend met deze generatie aan de slag te gaan. Aangezien de interviews met de 2e/3e generatie geen noodzakelijkheid voor dit onderzoek waren, maar voor een stukje meerwaarde zouden kunnen zorgen wat betreft visie voor de toekomst, heb ik voor dit onderdeel genoegen genomen met een gemiddelde van 2 interviews per zorgcentrum. Het schrijven van deze these bleek inderdaad – ik was hiervoor reeds gewaarschuwd - een grote klus. Met name het uitwerken van de interviews nam veel meer tijd in beslag, dan dat ik me gerealiseerd had. Echter de resultaten die uit de analyses naar voren kwamen en het feit dat ik deze resultaten daadwerkelijk kon gebruiken om antwoorden te vinden, stimuleerde mij om vol te houden. Ook de reden dat de organisaties baat hebben bij mijn bevindingen en dit nieuwe gesprekstof oplevert over wat cultuurspecifieke zorg voor de organisatie betekent, hielp mij om dit alles tot een goed einde te brengen. Als we terugkijken op de vraagstelling ‘ Welke acculturatie-strategieën worden op grond van empirisch onderzoek op dit moment waargenomen bij de verschillende lagen van de genoemde vijf Indische en Molukse zorgcentra en welke acculturatie-strategieën op beleidsniveau zouden in geval van verruiming van de nu geldende opnamecriteria bijdragen aan het behoud van etnisch culturele eigenheid?’ dan heeft deze these hierop een duidelijk antwoord gegeven. De these bevat een theoretische en beleidsmatige beschouwing over het bestaansrecht van cultuurspecifieke zorg aan de hand van waargenomen acculturatie-strategieën. Het empirisch onderzoek heeft zich gericht op zowel het niveau van de bewoners als op beleidsniveau met als resultaat een weergave hoe organisaties aan behoud van etnisch culturele eigenheid kunnen bijdragen, ook in geval van verruiming van de nu geldende opnamecriteria. De koppeling aan zelfidentificatie en de normen verantwoorde zorg maken het geheel concreet en hanteerbaar voor discussie.
36
Geconcludeerd kan worden dat na empirisch onderzoek alle vier de acculturatiestrategieën waargenomen worden bij zowel beleidsmakers/managers als bij bewoners van Indisch-Molukse zorgcentra en dat zij met elkaar in evenwicht zijn. De meest waargenomen acculturatiestrategie bij zowel organisaties als bewoners blijkt integratie met respectievelijk 41,86% en 38,13% . Als tweede waargenomen acculturatiestrategie volgt separatie/segregatie met een verschil van ongeveer 15% bij zowel organisaties als bewoners. Een dun lijntje scheidt de acculturatiestrategieën integratie en separatie/segregatie. In het beleid van de zorgcentra staat het welzijn van de bewoners voorop en dit proberen zij zo goed mogelijk te vertalen naar de werkvloer. Uit de ervaringen van de bewoners blijkt dat het merendeel van de geïnterviewde bewoners zich herkennen in het beleid wat het zorgcentrum uitvoert en dat zij zich – ondanks tijdens de interviews aangegeven knelpunten – thuis voelen en niet meer wensen te verhuizen. Ook bij de 2e/3e generatie wordt acculturatiestrategie integratie met 46,53% het meest waargenomen. Echter daar waar er een dun lijntje bij de oudere generatie is tussen integratie en segregatie/separatie blijkt tijdens de interviews dat het dubbeltje zowel naar segregatie/separatie als naar assimilatie kan rollen. Dit maakt het zo moeilijk om voor deze generatie te voorspellen voor wat voor soort zorgcentrum zij wensen te wonen, wanneer zij afhankelijk oud worden. Wanneer het gaat om acculturatie-strategieën die bijdragen aan behoud van etnisch culturele eigenheid, dan zie je dat organisaties er niet voor terugdeinzen om segregatie/separatie in hun beleid op te nemen. Het gaat dan om o.a. personeelsbeleid, opnamebeleid en verplichte scholing ten aanzien van attitude en normen. Het belang om zich te onderscheiden ten opzichte van Nederlandse zorgcentra staat bij alle Indisch-Molukse zorgcentra voorop, echter over de invulling wordt door de verschillende zorgcentra anders gedacht. Begrippen als cultuurspecifiek en leefstijlgericht zijn aan de orde. Ondanks deze verschillende visies hebben zij gemeen dat verruiming van opnamecriteria niet ten koste mag gaan van de identiteit van de Indische en Molukse oudere. Wel wordt door organisaties de zinsnede eraan toegevoegd ‘mits dit niet ten koste gaan van het financiële plaatje’.. Hoe dit zich in de komende jaren verder ontwikkelt is iets waar de Federatie Bersama Kuat met de Indisch-Molukse zorgcentra serieus mee aan de slag moet. Opgemerkt moet worden dat analyses van de interviews altijd gepaard gaan met eigen interpretaties. Ondanks de noodzakelijk in acht genomen objectiviteit, waarmee ik mijn onderzoek heb gedaan, is er altijd iets subjectiefs aanwezig bij het uitwerken van de interviews en het analyseren van de resultaten. Deze these kan dan ook het beste gezien worden als een eerste aanzet tot meer. § 4.2. Nieuwe inzichten Cultuuromslag Rinsampessy spreekt in 1992 al over een bepaalde cultuuromslag voor Nederlandse instellingen als het gaat om Molukse ouderenzorg. ‘ Wil de overheid een stimulerende en een katalyserende functie vervullen, dan zal zij er onder meer op moeten toezien dat de hulpverlening ten aanzien van allochtone
37
ouderen, in het bijzonder Molukse ouderen, adequaat en in het belang van deze ouderen worden verricht. Nederlandse instellingen zouden in hun toegankelijkheid voor allochtone ouderen in het algemeen en Molukse ouderen in het bijzonder wat minder arrogant mogen zijn. Die arrogantie houdt pas op als Nederlandse instellingen op een emancipatorische wijze de vanzelfsprekendheid van hun culturele symbolen en methoden van hulpverlening oprecht ter discussie stellen.’44 Dit onderzoek beperkte zich tot de zorgcentra, die aangesloten waren bij de Federatie Bersama Kuat. Naar aanleiding van bovengenoemde quote wordt het interessant om te onderzoeken of er bij Nederlandse instellingen met een Indische, Molukse of andere als Nederlandse culture afdeling daadwerkelijk een cultuuromslag heeft plaatsgevonden of dat er nog steeds sprake is van een zoals Rinsampessy schrijft ‘bepaalde arrogantie’. Wat betekent deze uitspraak 20 jaar later? Meerwaarde Federatie Bersama Kuat De Federatie Bersama Kuat staat zoals eerder omschreven voor samen sterk. Nader onderzoek zou gewenst zijn in hoeverre de ‘samen sterk’ gedachte aanwezig is. De verschillende accenten die gelegd worden op de manier waarop de zorg- en dienstverlening aan Indische en Molukse ouderen gegeven wordt, hoeft niet per se te leiden tot een uit elkaar groeien van deze vijf organisaties, waardoor de basis voor bestaan zeer fragiel wordt. Het op zoek gaan naar verbindingen om meer draagkracht te kunnen creëren kan de meerwaarde van de federatie inzichtelijk maken en de Indische gedachte ‘eenheid in verscheidenheid’ in ere herstellen. Tevens zou de federatie over de ‘eigen’ vijf muren kunnen kijken en de aanwezige expertise van 60 jaar Indische en Moukse ouderenzorg kunnen delen met Nederlandse instellingen, die een aparte Indische of Molukse afdeling hebben. Invloed van kinderen Bij Indische en Molukse ouderen zien we, dat bij opname in een zorgcentrum waar niet geaccepteerd wordt dat deze ouderen hun culturele eigenheid (deels) behouden, zij zich niet thuis voelen. In het onderzoek is gebleken dat hoe afhankelijker zij worden, hoe minder zij voor zichzelf kunnen of durven op te komen. Voor de kinderen een reden om samen met hun ouders op zoek te gaan naar een plek waar hun ouders zich thuis voelen. Op het moment dat het bij Indische en Molukse kinderen om hun ouders gaat, vervalt hun eigen referentiekader en verplaatsen zij zich in de gedachtegang en belevingswereld van hun ouders. De kinderen blijken tijdens de gesprekken dan ook van grote invloed op de keuze van het zorgcentrum. Als het zorgcentrum het vertrouwen van de kinderen heeft, dan zullen zij hun ouders durven over te dragen aan dit zorgcentrum. Nader onderzoek zou gedaan kunnen worden naar beleidsmatige aanpak van interactie met de 2e/3e generatie om via de kinderen bij de zorgafhankelijke ouder terecht te kunnen komen.
44
E.P. Rinsampessy, Molukse ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, p. 62
38
BIJLAGEN
39
Bijlage I.
Bijlage II.
Topiclijst voor interviews
A. Zelfidentificatie Etnisch culturele eigenheid Identiteit Dynamische identiteit; dubbele vervreemding Identiteit in de tijd B. Lichamelijk welbevinden Lichamelijk welbevinden wordt in grote mate beïnvloed door mentaal welbevinden. De gewoonten die vanuit Nederlands-Indië en de Molukken meegenomen zijn: - elke dag douchen en schoon ondergoed; liefst twee keer per dag - toiletgang met water; flessen op toilet - aanraking - verlegenheid voor verzorgende van ander geslacht - non verbaal gedrag; afwachtende houding ‘sudah laat maar’; niet om hulp vragen; hoge pijnbeleving Gebruik van alternatieve geneesmiddelen, kruiden, massages. C. Leefomstandigheden Hiërarchie - afkomst (Europees, Indonesisch, Indisch) - oosters of westers georiënteerd - Binnenkampers en buitenkampers Culturele elementen; tempo doeloe Communicatie - taal - attitude (adat) - beleefdheidsvormen (hormat) - non verbale communicatie Uitnodigend karakter - ruimte om familie te kunnen laten logeren - mee te laten eten - familiebanden - nabijheid Persoonlijke voorkeur (mensen met eenzelfde achtergrond) Gevoelig voor omgeving - geluiden - eerdere bewoners - zuiveren appartement - sfeer, aankleding Uitgaan - naar buiten - winkels, theater, film - muziek op straat Dagritme
D. Participatie Saamhorigheidsgevoel - het gevoel van verbondenheid - samen dingen doen - sociale contacten Verantwoordelijkheidsgevoel naar elkaar toe - elkaar helpen en ondersteunen - voor elkaar opkomen - familiestructuren - sociale controle Maaltijden en voedingsgewoonten - sociaal gebeuren - eetcultuur Geloofsovertuiging, spiritueel en geestelijk leven - meer tussen hemel en aarde - rituelen Deelname aan activiteiten wordt beïnvloed door - de manier van aanbieden; plaats in de hiërarchie speelt mee - bejegening - de soort activiteiten; culturele elementen zijn bepalend - weinig tot geen vertrouwen in nieuwe personen; eerst vertrouwen winnen en dan pas overgaan tot actie - persoonlijke voorkeur (mensen met eenzelfde achtergrond) - vertelcultuur; een heel verhaal om iets duidelijk te maken; tijdfactor - tijd maken E. Mentaal welbevinden Factoren die het mentaal welbevinden beïnvloeden zijn - de psychische en culturele gevolgen van een eeuwen geduurd hebbende dominantie van Europa - de psychische en fysieke gevolgen van de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende onafhankelijkheidstrijd van Indonesië - de strijd om behoud van eigen innerlijke autonomie - de psychische gevolgen van het achterlaten van Nederlands-Indië, de Molukken, Indonesië en opnieuw beginnen in een volkomen vreemd land - levensbeschouwelijke activiteiten, waarbij het spirituele gedeelte bij het ouder worden steeds meer aandacht vraagt.
42
Bijlage III Onderzoeksvragen ' Oud worden in een vertrouwde omgeving’ : Bewoners 1
2
3
4
5
6
Bewoners a b c d
Hoe is uw naam/meisjesnaam Waar bent u geboren In welk jaar bent u geboren In welk jaar bent u naar Nederland gekomen
a Als ze u vragen naar uw afkomst, wat komt er dan het eerste bij u op 0 Indisch 0 Moluks 0 Nederlands 0 Indonesisch 0 anders b Welke taal spreekt u overwegend c Waarin is volgens u de Indische cultuur anders dan de Nederlandse cultuur Kunt u een aantal dingen noemen die u, toen u net in Nederland woonde, op een andere manier deed dan de Nederlanders. Zijn er dingen die u zoveel jaar na aankomst in Nederland nog steeds anders doet dan de Nederlanders d Kunt u een voorbeeld noemen wat u in dit verzorgingshuis nog steeds anders doet e In welke omgeving voelt u zich het meest vrij om u zich Indisch te gedragen a Welke aspecten van de Indische geschiedenis zijn voor u belangrijk Aan welk gedeelte uit deze geschiedenis besteedt volgens u het zorgcentrum de meeste aandacht Waaraan kunt u zien dat het zorgcentrum hier aandacht aan besteed Hoe merkt u aan de medewerkers als ze niet op de hoogte zijn van de Indische geschiedenis Wat moet de organisatie daar aan doen a b c d e
Wat betekent religie voor u Op welke manier kunt u uw religie in dit zorgcentrum uitoefenen Wat vindt u van spiritualiteit Wilt u dat daar in dit zorgcentrum ruimte voor is Zijn er rituelen die u in dit zorgcentrum nog steeds toepast Kunt u een voorbeeld noemen
a Wat vindt u belangrijk voor het creëren van een Indische sfeer Kunt u een aantal dingen noemen 0 aankleding 0 geuren van bloemen, eten e.a. 0 muziek 0 inrichting, meubels e.a. 0 maaltijden 0 activiteiten c Besteedt het zorgcentrum hier voldoende aandacht Waar veel aandacht Waar minder aandacht Wat vindt u daarvan a Wat vindt u belangrijk om wat betreft de Indische identiteit door te geven aan
43
7
8
9
volgende generaties Waarin zou u teleurgesteld zijn als u merkt dat de volgende generatie geen oog heeft voor daarvoor heeft Vindt u het belangrijk dat medewerkers op de hoogte zijn van de Indische identiteit om u goed te kunnen verzorgen Wat vindt u dan belangrijk met betrekking tot Indische gewoonten waarvan b medewerkers op de hoogte moeten zijn om u goed te kunnen verzorgen 0 hygiëne 0 alternatieve geneesmiddelen 0 rituelen 0 tussen de regels door lezen Denkt u dat medewerkers met dezelfde culturele achtergrond als u, u op een andere f manier verzorgen Zo ja, kunt u een voorbeeld noemen Zo ja, wat is er nodig dat medewerkers zonder dezelfde culturele achtergrond tegemoet kunnen komen aan de manier waarop u verzorgd wilt worden a Op welke momenten vindt u het prettig dat familie kan meedenken over de zorg die u in het zorgcentrum krijgt b Op welke momenten wilt u het liefst door uw familie geholpen worden bij de zorg Wat zou u dan het liefste willen dat familie doet Kunt u aangeven waarom u graag wilt dat uw familie dat doet c Waar merkt u aan dat het zorgcentrum uw familie betrekt bij de zorg a Welke normen en waarden zijn belangrijk voor u Zijn deze normen afkomstig van een bepaalde adat Wat voor waarde geeft u aan deze normen b Vindt u dat medewerkers zich hieraan moeten aanpassen Denkt u dat medewerkers die op de hoogte zijn van normen, die afkomstig zijn van c uw specifieke culturele achtergrond, op een andere manier met u omgaan f Bij overtreding van welke norm kunt u erg boos worden Heeft dit altijd met cultuur te maken Denkt u dat medewerkers, die niet dezelfde culturele achtergrond hebben, dit kunnen h aanleren
a Over welke dingen in uw woonsituatie in het zorgcentrum wilt u meebeslissen Durft u alles te zeggen Welke dingen houdt u liever voor uzelf In welke mate vertrouwt u andere mensen, buiten uw familie b Is dit van invloed op wat uw wensen zijn Is dit van invloed op uw noodzakelijke zorgvragen c Als u het ergens niet mee eens bent, wie beslist uiteindelijk wat er gebeurt 0 zorgcentrum 0 familie 0 u zelf 0 anders Wat vindt u daarvan, hoe zou u dit willen 10 a Is er nog iets wat ik beslist moet meenemen in dit onderzoek
44
Onderzoeksvragen ' Oud worden in een vertrouwde omgeving’ : Woonzorgcentrum 1
2
3
4
5
Zorgcentrum a Naam zorgcentrum b Plaats zorgcentrum c Oprichting zorgcentrum 0 datum 0 naam 0 zelfstandig d Onderdeel van een grotere organisatie Sinds: Naam: a Hoe typeert u uw zorgcentrum; meerdere antwoorden mogelijk 0 Indisch 0 Moluks 0 Nederlands 0 Indonesisch 0 anders b Welke visie heeft het zorgcentrum Is deze visie in de loop der jaren veranderd c Welke specifieke opnamecriteria hanteert u op dit moment Wanneer denkt u dat specifieke opnamecriteria niet meer nodig zijn Welke situaties verplichten u tot verruiming van opnamecriteria d Wat zijn volgens u de belangrijkste cultuurverschillen Op welke manier laat u zien dat u aandacht geeft aan deze cultuurverschillen Wanneer speelt cultuur volgens u geen rol a Op welke manier laat de organisatie zien dat kennis van de Indische geschiedenis belangrijk is voor de manier van zorgverlening aan Indische ouderen Hoe heeft u dit concreet vertaald in het beleid b Wat voor verschillen in zorgverlening ziet u aan medewerkers die wel of niet op de hoogte zijn van de Indische geschiedenis Wat voor consequenties verbindt u daar aan Wat is er naast kennis volgens u nog meer nodig om goede zorg te kunnen geven c aan Indische ouderen (attitude) a Heeft het zorgcentrum een specifieke religieuze achtergrond Wat is bepalend bij opname: religie of cultuur b Welke andere vormen van zingeving zijn mogelijk in uw zorgcentrum Waaronder valt volgens u spiritualiteit c Welke ruimte geeft u in uw zorgcentrum voor de verschillende overtuigingen Kunt u een voorbeeld noemen waarbij een bepaalde overtuiging niet getolereerd werd in het zorgcentrum d Welke specifieke rituelen worden in dit verband nog door de bewoners uitgevoerd Hoe gaan de medewerkers hier mee om a Welke aspecten vindt u van belang voor het cre ren van een Indische sfeer Kunt aangeven hoe het zorgcentrum hier invulling aan heeft gegeven met betrekking tot 0 aankleding 0 geuren van bloemen 0 muziek 0 inrichting, meubels e.a. 0 maaltijden 0 activiteiten
45
6
7
8
9
b Aan wie vraagt u hiervoor advies, door wie laat u zich hierbij helpen Denkt u dat een medewerker van eenzelfde culturele achtergrond u beter kan adviseren Waarom wel, waarom niet a Welke (specifieke) criteria hanteert het zorgcentrum bij aanname van personeel Zet u extra middelen in om medewerkers van dezelfde culturele achtergrond te kunnen vinden Wat voor middelen Welke criteria zijn doorslaggevend voor aanname van personeel, wanneer er geen b geschikte kandidaten zijn uit de doelgroep Hoe hebt u dit vastgelegd in beleid a Op welke manier kan de familie een bijdrage leveren aan de zorg voor zijn ouder Welke redenen hebt u om familie in te zetten in de zorg Bestaan er grenzen met betrekking tot betrokkenheid Welke grenzen en waarom a Wlelke normen en waarden zijn voor de organisatie belangrijk In hoeverre komen deze normen en waarden overeen met de adat van de doelgroep Waarin verschillen deze normen en waarden met de adat van de doelgroep b Vindt u dat medewerkers zich aan de culturele normen en waarden van de bewoner moeten aanpassen Waar ligt voor uw organisatie de grens Waarom
Welke mogelijkheden heeft de bewoner om mee te beslissen over zijn a leefomgeving Wat voor redenen zouden er kunnen zijn waarom een bewoner niet alles zegt wat b hij denkt Op welke manier kunt er toch achter komen wat de echte wensen van een bewoner zijn Welke scholingsmogelijkheden worden medewerkers hiervoor aangeboden c Wanneer heeft een probleem voor u niets met cultuur te maken Wie bepaalt uiteindelijk wat er gebeurt wanneer een bewoner het niet eens is met d een bepaalde situatie 0 zorgcentrum 0 familie 0 de bewoner 0 anders e Wanneer zou een bewoner niet meer bij u in het zorgcentrum kunnen wonen 10 a Is er nog iets wat ik beslist moet meenemen in dit onderzoek
46
Onderzoeksvragen ' Oud worden in een vertrouwde omgeving’ : 2e/3e generatie 2e/e generatie 1 a b c d 2 a
b. c
d
Hoe is uw naam/meisjesnaam Waar bent u geboren In welk jaar bent u geboren In welk jaar bent u naar Nederland gekomen Als ze u vragen naar uw afkomst, wat komt er dan het eerst bij u op 0 Indisch 0 Moluks 0 Nederlands 0 Indonesisch 0 anders Welke taal spreekt u overwegend Waarin is volgens u de Indische/Molukse cultuur anders dan de Nederlandse cultuur Zijn er op dit moment nog steeds dingen in uw leven die u door uw opvoeding anders doet dan Nederlanders Kunt u hiervan een voorbeeld noemen en waarom juist dit voorbeeld Hoe belangrijk vindt u het om de Indische/Molukse cultuur in stand te houden Op welke manier zou u dit kunnen doen Wanneer voelt u zich met meest vrij om u Indisch/Moluks te gedragen
e 3 a Welke aspecten van de Indische geschiedenis zijn voor u belangrijk om door te geven Over welk gedeelte hebt u de meeste verhalen gehoord van uw ouders Over welk gedeelte hebt u de minste verhalen gehoord van uw ouders b Aan welk gedeelte uit deze geschiedenis moet volgens u het meeste aandacht besteed worden c Welk gedeelte moet de 3e generatie absoluut niet vergeten 4 a Bent u religieus aangelegd Wat betekent dit voor u b Bent u spiritueel aangelegd Wat betekent dit precies voor u c Als u merkt u dat uw ouder religieuze of spirituele behoeften heeft, hoe gaat u daar mee om d Vindt u daar ruimte voor moet zijn in een zorgcentrum 5 a Op welke manier straalt uw huis de Indische/Molukse sfeer uit b Kunt u een aantal dingen noemen 0 aankleding, inrichting, meubels 0 geuren van bloemen, eten e.a. 0 muziek 0 inrichting, meubels e.a. 0 keuken, maaltijden 0 activiteiten Zijn er naast materialen andere dingen hoe u een Indische/Molukse sfeer kunt creëren Welke dingen zijn dit
47
Wat is de (meer)waarde voor u van de inrichting van een huis volgens eigen culturele c achtergrond d Vindt u daar ruimte voor moet zijn in een zorgcentrum 6 e
a b
a Wat hebt u van de 1 generatie meegekregen over Indisch zijn (identiteit)/Moluks zijn b Zijn er verschillen in Indisch zijn/Moluks zijn tussen u en uw ouder Waar heeft dit mee te maken Als uzelf opgenomen moet worden in een zorgcentrum, moeten er dan elementen uit de c Indische/Molukse cultuur in dat zorgcentrum aanwezig zijn Zo ja wat 0 hygiëne 0 alternatieve geneesmiddelen 0 rituelen 0 tussen de regels door lezen d Wilt u door medewerkers geholpen met dezelfde culturele achtergrond 7 Voelt u zich verantwoordelijk voor het welzijn van uw ouder als hij afhankelijk van zorg is Kunt u dit omschrijven Waar heeft dit mee te maken 8 a Welke normen en waarden hebt u meegekregen van uw ouder Zijn deze normen afkomstig van een Indische/Molukse cultuur Kunt u verschillen noemen tussen deze normen en waarden en Nederlandse normen en b waarden c Draagt u deze normen ook over aan uw eigen kinderen Welke wel en welke niet d Moet een zorgcentrum zich aanpassen aan culturele normen 9 a Over welke dingen wilt u meebeslissen als u in een zorgcentrum gaat wonen Hoe assertief bent u Op welk terrein bent u minder assertief In hoeverre vertrouwt u erop dat het zorgcentrum in alles tegemoet komt waar u behoefte aan b heeft Welke factoren spelen voor u mee, wanneer u een keuze moet maken voor een zorgcentrum c voor 10 a Is er nog iets wat ik beslist moet meenemen in dit onderzoek
48
BRONVERMELDING Literatuur Arcares – AVVV – LOC – NVVA – Sting, Op weg naar normen voor verantwoorde zorg, Utrecht, Hoorn te Bosch & Keuning, 2005. J.V. Arends-Tóth - F.J.R. van de Vijver, Het belang van acculturatie voor organisaties, Gedrag en Organisatie, 14 (2), Tilburg, Universiteit van Tilburg, 2001, pp. 5-65. D.B. Baarda - M.P.M. de Goede, Basisboek methoden en technieken, Leiden/Antwerpen, Stenfert Kroese, 1992. G. Beets - E. van Imhoff - C. Huisman - S. Koesoebjono - E. Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders, rapport no. 64, Den Haag, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, 2002. F.A. Begeman, Oud worden met de oorlog, Maarssen, Elsevier, 2001 H. Beltman, Buigen of barsten?, Hoofdstukken uit de geschiedenis van de zorg aan mensen met een verstandelijke handicap in Nederland 1945-2000, Proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de Medische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, 2001. J.W. Berry, Lead Article Immigration, acculturation, and adaptation, Applied Psychology: An international review, 46 (1), 1997, pp. 5–34. R.Y. Bourhis - L.C. Moïse - S. Perreault - S. Senécal, Towards an interactive acculturation model: A social psychological approach, International Journal of Psychology, 32 (6), 1997, pp. 369-386. W.P. Coolhaas, Insulinde, Deventer, Uitgeverij W. van Hoeve, 1940, pp. 72-106 J. Engels, Twee culturen aan de binnenkant. Een onderzoek naar sociale en culturele bindingen bij Indische senioren en de wenselijkheid van categoriale ouderenvoorzieningen, Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 2009. J. Feirabend – A. Meyer – R. Wolff – R. Penninx, Het lijkt wel alsof ze geen wensen hebben, Zutphen, Stichting Pelita – IMES, 1998 E. van Imhoff – G. Beets – C. Huisman, Indische Nederlanders 1930 – 2001: een demografische reconstructie, Bevolking en Gezin, 32 (3), 2003, pp. 85-124. X. Lasomer, B. Tahitu, Ouderenzorg op maat, Verzorging van Molukse ouderen, Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers, Utrecht, 2006.
49
R. Melger - F. Brandenburg van den Grond - I. Dümpel - F. Melger, Vijftig jaar in het land van aankomst. Een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders, Amsterdam, R. Melger, 2008. T.M. Meulenkamp - A.P.A. van Beek - D.L. Gerritsen - F.M. de Graaff - A.L. Francke, Kwaliteit van leven bij migranten in de ouderenzorg. Een onderzoek onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse/Arubaanse en Chinese ouderen, Utrecht, NIVEL, 2010. E.P. Rinsampessy, Molukse ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, pp.47-64 G.B. Robinson, Indische ouderen in Nederland, Cahiers Ouderdom en levensloop: Oud in den vreemde over allochtone ouderen, 30, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, pp.12-46 Stichting Consument en de Zorg, Uw mening, onze zorg, Utrecht, NPCF/Consumentendezorg.nl, 2010 B.H.M. Vlekke, Geschiedenis van den Indischen Archipel, Roermond-Maaseik, J.J.Romen & Zonen Uitgevers, 1947 M. de Vries, Indisch is een gevoel, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2009. W. Willems (red.), Indische Nederlanders in de ogen van de wetenschap (uitgave 38, 2e oplage), Leiden, Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen, 1991. W. Willems, De uittocht uit Indië 1945 – 1995, Amsterdam, Bakker, 2001 Internet www.dennenrust.com www.nusantara.nl www.raffyzorg.nl www.rumahkita.nl www.bersamakuat.nl Fotomateriaal Uit privé collectie familie Wallenburg-Mahler
50