Operationeel Programma EFRO 2014 – 2020 Oost-Nederland Januari 2014 Versie voor SFC
Versie sfc
1
1.
Bijdrage Operationeel Programma aan Europe2020
1.1
Strategie van het OP om bij te dragen aan het realiseren van de EU2020 strategie
Inleiding Oost-Nederland heeft de afgelopen jaren, onder andere met het EFRO-programma ‘GO OostNederland 2007-2013’, hard gewerkt aan structurele versterking van de economie. De kennisinfrastructuur is versterkt. Dat biedt een fundament om op verder te bouwen. Veel kennis is aanwezig, netwerken zijn gevormd en het is nu zaak om daar meer business uit te genereren. Met het EFRO-programma 2014-2020 wil Oost-Nederland haar regionale concurrentiepositie verder versterken. Hierbij sluit Oost-Nederland aan op de uitdagingen waar Europa voor staat. Grote maatschappelijke uitdagingen die vragen om innovatieve oplossingen, zijn onder meer voedselzekerheid, vergrijzing en gezondheid, klimaatverandering, schone en efficiënte energie en beschikbaarheid van grondstoffen. Dergelijke oplossingen komen mede voort uit de ontwikkeling van belangrijke sleuteltechnologieën, zoals nanotechnologie, micro- en nano-elektronica, geavanceerde materialen en biotechnologie. In haar Europa 2020-strategie zet de EU in op slimme, duurzame en inclusieve groei, alsmede op economische, sociale en territoriale cohesie. In dit hoofdstuk gaan we in op de uitdagingen die Oost-Nederland met dit OP wil aanpakken. Daarbij komt ook de Slimme specialisatiestrategie (S3) aan bod, die leidend is voor het deel innovatiestimulering in dit OP EFRO. De wijze waarop Oost-Nederland met dit OP wil bijdragen aan een meer koolstofarme economie is ook benoemd. Vervolgens is de aansluiting met nationale en Europese kaders besproken. Het hoofdstuk sluit af met een verantwoording van de keuze voor thema’s en investeringsprioriteiten en de strategie die landsdeel Oost hierin kiest. Regionale uitdagingen Innovatiestimulering In onze slimme specialisatiestrategie (S3) constateren we dat Oost-Nederland een veelzijdige en dynamische regio is. De regio huisvest een aantal internationale topbedrijven en ook tal van mkbbedrijven met veel innovatieve kracht. Ook heeft de regio toonaangevende kennis (o.a. op het vlak van genoemde sleuteltechnologieën) in huis door de aanwezigheid van diverse grote kennisinstellingen. De drie universiteiten staan goed genoteerd in internationale rankings en behoren in Nederland tot de top 10 van grootste benutters van het Zevende Kaderprogramma. Ook beschikt de regio over een scala van intermediaire organisaties en open innovatiecentra die innovatie door bedrijven stimuleren. Op basis hiervan beschikt de regio over een relatief hoog percentage innovatieve MKB-bedrijven (40%, landelijk 38%) en Onderzoek & Ontwikkeling (O&O) medewerkers (3%, landelijk 2%). Tot slot beschikt Oost-Nederland over een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en een prettig woon- en leefklimaat voor burgers. Hoewel Oost-Nederland hiermee goede uitgangspunten heeft om zich verder te ontwikkelen als innovatieve, concurrerende regio, is een aantal zaken voor verbetering vatbaar. In de slimme specialisatiestrategie worden als belangrijke uitdagingen onder meer genoemd:
Relatief beperkte R&D-uitgaven (zowel publiek als privaat); Relatief lage arbeidsparticipatie en –productiviteit en laag aandeel hoger opgeleiden; Innovatiekracht gering en verspreid over veelheid aan MKB-bedrijven.
Versie sfc
2
1
De S3 duidt ook kansen waarop met EFRO ingezet kan worden : 2 benutting (valorisatie) van de volop aanwezige kennis ; aansluiten van MKB op de kennisinfrastructuur. Voor Oost-Nederland heeft innovatiestimulering (slimme groei) de hoogste prioriteit in de regionaaleconomische strategie. Verschillende instrumenten worden ingezet om de gesignaleerde knelpunten aan te pakken, waaronder een substantieel deel van de EFRO-middelen. Koolstofarme economie Eén van de grote door de EU gesignaleerde maatschappelijke uitdagingen is “zekere, schone en efficiënte energie”, oftewel beschikbaarheid, duurzaamheid en efficiënt gebruik van energie. De EU zet in op een transitie naar een concurrerende koolstofarme economie. Door combinatie van innovatie en efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen ontstaat meer groene groei, ofwel meer business met minder druk op natuurlijke hulpbronnen. Nederland loopt achter op de Europese afspraken omtrent CO2-uitstoot, energiebesparing en percentage hernieuwbare energie. In het Nederlandse energiebeleid staan duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid van energie centraal. Zo zet het huidige Kabinet (Rutte II) in op een aandeel duurzame energie in 2020 van 16%, forse energiebesparing in met name de gebouwde omgeving en uitbouw van lokale duurzame energieopwekking. In het recent door bedrijfsleven, overheid en milieuorganisaties afgesloten Energieakkoord voor duurzame groei worden deze doelen nader aangescherpt en geoperationaliseerd. Partijen zetten in op een energiebesparing van tenminste 1,5% per jaar, een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking (nu 4,3%) naar 14% in 2020 en 16% in 2023 en het creëren van tenminste 15.000 banen. Het akkoord bestaat uit 10 pijlers, die elkaar onderling versterken. Hoewel precieze cijfers op regionaal niveau ontbreken, blijft ook Oost-Nederland achter bij de door EU en Rijk gestelde en door ons onderschreven doelstellingen. Aan de benodigde inhaalslag zitten twee dimensies: enerzijds de ontwikkeling van nieuwe maatregelen en technologieën (innovatie) en anderzijds het meer toepassen van energiebesparende maatregelen en duurzame energieconcepten (uitrol van bewezen technologie). Oost-Nederland onderscheidt zich met een stevige voedingsbodem voor innovatie gericht op koolstofarme technologieën. Het cluster Energie- en Milieutechnologie in Oost-Nederland is de afgelopen jaren snel gegroeid. Ruim 300 bedrijven (met meer dan 23.000 medewerkers) hebben clean tech als core business. De meeste werkgelegenheid van de clean tech bedrijven bevindt zich binnen de sectoren ‘duurzame energie’ (18%), ‘duurzame materialen en 3 systemen’ 18%) en ‘duurzame dienstverlening’ (16%) . De uitdagingen voor innovatie in koolstofarme economie zijn grotendeels dezelfde als die voor algemene innovatiestimulering (zie vorige paragraaf). Een extra complexiteit, die mede oorzaak is van de achterblijvende scores van Nederland op dit terrein, is het sterk wisselende en onvoldoende robuuste beleid van de nationale overheid in de afgelopen decennia. Hierdoor waren de marktomstandigheden voor toepassing van innovaties onzeker en waren de prikkels voor de toepassing (uitrol) van energiebesparing en duurzame energieproductie beperkt. Het nationale Energieakkoord voor duurzame groei biedt in dit opzicht meer duidelijkheid, maar de financiering ervan is nog niet geheel zeker.
1
Zie in de Slimme specialisatiestrategie: SWOT-analyse op pagina 7/8 en de afbeelding onderaan op pagina 18.
2
Momenteel is de valorisatie relatief gering, zoals blijkt uit de omzet uit nieuwe producten die in Oost-Nederland met 9% bescheiden is in vergelijking met Nederland (10%) en de EU (13%).
3
Bron: Clean Tech sector in Oost-Nederland (10/2011), uitgave van o.a. provincie Gelderland en provincie Overijssel
Versie sfc
3
Naast bestaande en verwachte voorzieningen voor de financiering van energietransitie (uitrol), wil het landsdeel vooral innovatie gericht op een meer koolstofarme economie stimuleren. De ontwikkeling en introductie van nieuwe maatregelen en technieken voor energiebesparing en productie van duurzame energie – dus innovatie van producten en processen leidend tot een meer koolstofarme economie – vormt de tweede prioriteit in de regionaal-economische strategie van Oost-Nederland. Gesignaleerde knelpunten voor innovatie Uit de consultatie van de stakeholders blijkt dat de belangrijkste redenen voor het achterblijven van de investeringen in O&O (zowel algemeen als specifiek gericht op meer koolstofarme economie) samenhangen met de druk op beschikbare middelen door de crisis. Bovendien ziet het MKB investeren in O&O onvoldoende als noodzakelijk en urgent. De innovatiekracht van het OostNederlandse bedrijfsleven kan beter worden benut. Op het vlak van valorisatie is flinke winst te 4 behalen. Uit de stakeholdersbijeenkomst blijkt dat de voornaamste knelpunten zijn :
Bedrijven en kennisinstellingen zijn onvoldoende op de hoogte van elkaars kennis en kunde waardoor kansen gemist worden. Bovendien heeft het MKB onvoldoende kennis en vaardigheden om partners met toegevoegde waarde te vinden om te komen tot kwalitatief goede business cases. Experimentele productontwikkeling is te beperkt door gebrek aan kennis en competentie bij MKB voor doorontwikkeling naar de markt; o Innovaties halen vaak de markt niet omdat vooraf onvoldoende is doorgedacht over zaken als samenwerkingspartners, marktbehoefte en marktintroductie; o Ondersteuning is nodig bij de laatste stappen vóór marktintroductie, zoals de ontwikkeling van prototypes en inrichting van proeftuinen. Tekort aan passend personeel (Human Capital Agenda); Gebrek aan financiering voor fundamenteel en industrieel onderzoek; Gebrek aan financiering voor marktintroductie.
Slimme specialisatiestrategie (S3) Oost-Nederland Oost-Nederland wil vanuit haar regionale kracht een bijdrage leveren aan de grote maatschappelijke uitdagingen waar Europa en Nederland voor staan en aldus bijdragen aan slimme, duurzame en inclusieve groei. Hierbij zet zij haar (beperkte) middelen gefocused in op vier speerpuntsectoren, waarin de regio een onderscheidende kennispositie en substantiële massa aan bedrijven kent, te weten: Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen (HTSM) en Energie- en 5 Milieutechnologie inclusief biobased economy (EMT) . Daarnaast zijn er in Oost-Nederland meerdere bedrijfstakken met potentie om hun marktpositie te vergroten. De regionaal sterke maakindustrie levert een essentiële bijdrage aan de verdere versterking van de vier genoemde speerpuntsectoren. Bovendien kan de ontwikkeling van de vier speerpuntsectoren niet zonder sleuteltechnologieën als ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie. Deze spelen een cruciale rol bij innovatie en vormen vaak een verbindende schakel tussen sectoren waardoor cross-overs ontstaan. Tabel 1 geeft een overzicht van mogelijke cross6 overs tussen de speerpuntsectoren, zoals in de S3 geïdentificeerd .
4
Dit is in lijn met evaluatie Pieken in de Delta / OP 2007-2013
5
De onderbouwing voor deze keuze is terug te lezen in de S3
6
De uitwerking van deze tabel is opgenomen in bijlagen 2 tot en met 5 van de S3, waarin per regionale topsector de crossovers zijn gespecificeerd en toegelicht.
Versie sfc
4
Health
HTSM
EMT incl. biobased
Agro & Food
Voedselveiligheid Healthy aging Relatie voeding en immuunsysteem Relatie genen/microbiota en gezondheid Beheersing van zoönosen Alternatieven voor antibiotica
Health
Bio-energie Groen gas LED, sensortechnologie (Kas)materialen Precisielandbouw Robotisering Nanotechnologie Biocomposieten
Red med tech highway Robotica Slimme, nieuwe materialen Microfluidica Medical imaging Cyber security
HTSM
Biobased / biodegradable economy Bronnen biomassa, biomaterialen Reststromen agro als grondstof voor bbe Afvalwater / watertechnologie Bio-energie Bbe voor nieuwe teelt
Binnenklimaat Stand alone oplossingen Domotica
Smart grids Biogas uit afvalwater Sensoren Nieuwe materialen (lichter, sterker, biobased) Energieopslag Energieopwekking Schoon vervoer Bio-fotonica
Tabel 1. Overzicht cross-overs tussen sectoren S3
Innovatiebeleid in de regio Met steun van rijks- en EU-middelen heeft Oost-Nederland de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het opzetten van transferorganisaties voor de vier speerpunten, waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen 7 en overheden zijn vertegenwoordigd. Deze transferorganisaties richten zich met name op netwerkvorming tussen bedrijven en kennispartners, stimulering van innovatieprojecten door matchmaking en advisering, profilering van het cluster en het bevorderen van noodzakelijke randvoorwaarden voor open innovatie. Deze eerste schil van de ‘zachte infrastructuur’ wordt aangevuld met een tweede schil van andere intermediaire organisaties als Oost NV, Kamer van Koophandel / Syntens en de regionale centra voor techniek. Daarnaast hebben de regionale overheden bijgedragen aan co-financiering van gezamenlijke innovatieprojecten van bedrijven, vaak in samenwerking met kennisinstellingen, bestemd voor onder meer prototype-ontwikkeling, haalbaarheidsstudies, marktverkenningen, e.d. In dit kader is ook steun 7
Food Valley, Health Valley, Stichting kiEMT, Kennispark Twente, Kennispoort Zwolle en Stedendriehoek innoveert
Versie sfc
5
gegeven aan initiatieven voor verduurzaming van bedrijfsprocessen of ontwikkeling van duurzame producten. Daarnaast hebben de overheden bijgedragen aan optimalisering van het vestings- en ondernemingsklimaat, onder andere via revitalisering van bedrijventerreinen, verbetering van de fysieke en digitale bereikbaarheid, versterking van menselijk kapitaal en ondernemerschap en opwaardering van het voorzieningenniveau (inclusief gebiedsontwikkeling, culturele infrastructuur, etc.). Meer recent hebben beide provincies substantiële (revolverende) fondsen in het leven geroepen om witte vlekken in de financiering van innovatie (zgn. Valley of Death) c.q. in de financiering van energietransitie te vullen. Hiermee is in de regio een belangrijke basis voor de gewenste versterking van het innovatievermogen van het MKB en de transitie naar een meer koolstofarme economie gelegd. De belangrijkste opgaven voor de komende jaren zijn om met behulp van deze infrastructuur: Meer bedrijven tot innovatie te stimuleren door ze gericht in contact te brengen met interessante andere bedrijven en/of kennisinstellingen (pitching en matchmaking); Bedrijven te ondersteunen bij de kennisvalorisatie en experimentele productontwikkeling en ze aldus verder te brengen in de keten richting marktintroductie. Waar nodig de marktontwikkeling te faciliteren door stimulering van ‘living labs’ (proeftuinen, pilots, etc.) waarin ontwikkelaars samen met gebruikers, professionals, etc. de nieuwe producten testen in een een zo realistisch mogelijke omgeving. 8
Indien we kijken naar de innovatiepiramide zien we dat het oosten van het land relatief meer koplopers en toepassers kent en minder ontwikkelaars dan op nationaal niveau (zie figuur 1.). OostNederland zet erop in bedrijven hoger in de innovatiepiramide te brengen en ze te faciliteren om meer, beter en sneller te innoveren. koplopers NL 5% - ONL 8% ontwikkelaars NL 17% - ONL 13% toepassers NL 21% - ONL 23% volgers NL 31% - ONL 31% niet-innovatieven NL 26% - ONL 25% Figuur 1 Innovatiepiramide MKB Oost-Nederland (ONL)
Energiebeleid in de regio Oost-Nederland heeft de laatste jaren ook flink geïnvesteerd in het energiebeleid. Vanuit beleidsprogramma’s Energietransitie en Nieuwe Energie zijn maatregelen en middelen beschikbaar voor bewustwording, energiebesparing en hernieuwbare energie. Voor financiering van uitrol zijn omvangrijke fondsen ingesteld. Daarmee is een groot deel van het benodigde instrumentarium gedekt. Wat nog ontbreekt, is stimulering van innovaties in energie- en milieutechnologie. De inzet van EFRO-middelen zal zich met name hierop richten. 8
Bron: Innovatiepiramide – een segmentatie van het MKB 2008, EIM
Versie sfc
6
Aansluiting op Europese kaders Kijkend naar de hoofddoelstellingen voor Europa 2020 constateren we dat Nederland op twee terreinen achterblijft (zie onderstaande tabel), namelijk qua investeringen in R&D en qua ontwikkeling richting koolstofarme economie (CO2-uitstoot, hernieuwbare energie en energie-efficiënte). Op deze fronten heeft Nederland haar doelen reeds naar beneden bijgesteld, maar het is nog een tour de force om in 2020 zelfs deze lagere doelen te halen. Oost-Nederland wil deze opgave ondersteunen door de EFRO-middelen juist op innovatiestimulering en koolstofarme economie in te zetten. Voortgang nationale doelen Europe2020 Hoofddoelstellingen voor Europa 2020
Huidige situatie in Nederland
Nationale 2020doelstelling in het NHP
2,04 % (2011)
2,5 %
-8%
-20 %
4,3% (2011)
14 %
n.v.t.
n.v.t.
75 % van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 aan het werk
75,9 % (2011)
80 %
Terugdringing van vroegtijdig schoolverlaten tot minder dan 10 %
9,1 % (2011)
<8%
Minstens 40 % van de leeftijdsgroep 30-34 met voltooid tertiair of gelijkwaardig onderwijs
41,1 % (2011)
> 40 %
+ 65.000 (2011)
-/- 100.000
3 % van het bbp van de EU moet worden geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling 20 % minder CO2 uitstoot 20 % van de energie afkomstig van hernieuwbare bronnen Verhoging van de energie-efficiëntie met 20 %
Vermindering van het aantal mensen in de EU in armoede of op de armoededrempel, of dat wordt uitgesloten of het risico op uitsluiting loopt, met minstens 20 miljoen (in vergelijking met 2008)
9
Bron: Nationaal Hervormingsprogramma 2013
De landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie voor Nederland hebben vooral betrekking op het aanpakken van macro-economische knelpunten en kansen, zoals het terugdringen van het overheidstekort, verhoging van de pensioenleeftijd, vergroting van de arbeidsparticipatie en flexibiliteit van de arbeidsmarkt en hervorming van de woningmarkt. Deze aanbevelingen zullen vooral op nationaal niveau moeten worden opgepakt. Bij enkele aanbevelingen is er naast een rol voor het Rijk ook een ondersteunende rol voor de regio weggelegd. Eén van deze aanbevelingen betreft innovatie en onderzoek: Innovatie, investeringen in particuliere O&O en nauwere verbanden tussen de wetenschapswereld en het bedrijfsleven stimuleren, alsook industriële vernieuwing bevorderen door middel van passende prikkels in het kader van het bedrijfsleven beleid, en daarbij de toegankelijkheid voor niet tot de topsectoren behorende ondernemingen te waarborgen en het fundamenteel onderzoek veilig te stellen.
9
Vermindering van aantal personen in de leeftijdsgroep 0-64 in een huishouden zonder werkintensiteit. De nationale doelstelling van 100 000 (0-64) vertaalt zich in 93 000 (0-59) volgens de door de EU vastgestelde indicator.
Versie sfc
7
Een andere aanbeveling waarbij ook de regio een rol speelt, heeft betrekking op duurzame groei: Voor de beweging naar meer duurzame consumptie- en productiepatronen is voortdurende inspanning nodig in onderzoek en ontwikkeling. Het creëren van producten en diensten die bijdragen aan het verminderen van de emissie van broeikasgassen, biedt in een wereldmarkt met groeiende aandacht voor milieuvriendelijkheid belangrijke toegevoegde waarde. De grote uitdagingen waarop de EU zich richt, vragen om een regionale vertaling en om regionale bijdragen. De wijze waarop die bijdragen tot stand kan komen, is door de verschillende diensten van de Europese Commissie vastgelegd in een position paper als input voor de partnerschapsovereenkomst en het structuurfondsenprogramma voor Nederland. Hierin worden de belangrijkste uitdagingen voor Nederland nader geprecisieerd en vertaald in prioriteiten voor de volgende programmaperiode. De volgende prioriteiten uit het position paper van de Europese Commissie sluiten nauw aan bij de invulling van het OP Oost-Nederland:
Innovatievriendelijke bedrijfsomgeving o Vergroting van private onderzoeks- en innovatie-investeringen, onder meer door betere samenwerking tussen MKB-bedrijven en de onderzoekswereld o Stimulering van bedrijfsinnovaties en concurrentiekracht (ook in de landbouw) o Faciliteren van toegang tot financiering voor innovatieve business opportunities Milieuvriendelijke en hulpbron-efficiënte economie o Investeringen in energiebesparing en toenemende inzet van hernieuwbare energiebronnen o Ontwikkeling van hulpbron-effiënte ondersteuningssystemen voor MKB (inclusief bewustwording, technische ondersteuning en stimulering van innovatieve bedrijfsmodellen)
Oost-Nederland geeft met dit OP invulling aan deze aanbevelingen van de Europese Commissie.
Nationale kaders Bedrijfslevenbeleid Het kabinet wil de internationale concurrentiepositie van het Nederlands bedrijfsleven versterken en het innovatievermogen vergroten, via generieke maatregelen als terugdringing van onnodige regelgeving en financieringsfaciliteiten, alsmede specifiek beleid om topsectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt nog sterker maken. Binnen de topsectoren werken bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen aan kennis- en innovatie-ontwikkeling. Voor elk van de 9 topsectoren is een innovatiecontract gemaakt. Elk innovatiecontract bevat een mix van maatregelen op de gebieden: - fundamenteel onderzoek; - toegepast onderzoek; - valorisatie. Oost-Nederland sluit met de eigen regionale topsectoren uit de S3 aan op de topsectoren Agri & Food, Life sciences & Health, HTSM en Energie. Vanuit de regio bestaan goede contacten met de Topteams. Oost-Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn goed aangesloten op de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en daarmee mede bepalend voor de uitvoeringsagenda’s. Consultatie van de topteams laat zien dat belang wordt gehecht aan: - valorisatie via clustervorming en netwerken; - een gedeelde publiek-private infrastructuur voor de ontwikkeling van kennis en innovatie; - innovatief opdrachtgeverschap ter adoptie van innovaties (bijvoorbeeld overheden of zorginstellingen als launching customer);
Versie sfc
8
-
slimme uitrol die moet bijdragen aan duurzame groei en gerichte inzet van het OP op een focusgebied zodat massa gecreëerd kan worden (energie).
Nationaal Energieakkoord Het Nederlands bedrijfsleven is relatief energie-intensief. Het bedrijrsleven ziet een vergroting van de enerige-efficiëntie als kans om de concurrentiepositie van bedrijven te versterken, werkgelegenheid te creëren en de klimaatdoelen kosteneffectief te kunnen realiseren. Eén van de pijlers richt zich op energie-innovatie en –export. Het streven is dat Nederland in 2030 een top-10 positie inneemt op de mondiale CleantTech Ranking. Op weg daar naartoe i de ambitie om de economische waarde van de schone energietechnologieketen in 2020 te verviervoudigen ten opzichte van 2010 Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de aanpak van de topsector Energie en samengewerkt met andere topsectoren. Er wordt onder andere ingezet op aansluiting van het MKB en demonstratieprojecten die bijdragen op kostenreductie van duurzame energie en op versnelling van de commercialisering van CleantTech activiteiten. De hierboven beschreven regionale behoeften, in combinatie met het daarbij behorende valorisatiepad en de bijdrage aan Europe2020 leiden tot een keuze voor twee prioritaire assen met beide één thematische doelstelling en één investeringsprioriteit.
Thematische doelstellingen en bijbehorende investeringsprioriteiten Oost-Nederland kiest de thema’s 1.versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie en 4. ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Deze thematische doelstellingen worden ondergebracht in twee prioritaire assen. De derde prioritaire as wordt gevormd door technische bijstand: 1. Prioritaire as 1: Innovatie 2. Prioritaire as 2: Koolstofarme economie 3. Prioritaire as 3: Technische bijstand
Prioritaire as 1: Innovatie
Prioritaire as 1 omvat de thematische doelstelling versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. Binnen deze thematische doelstelling kiest Oost-Nederland voor de investeringsprioriteit 1B. (1B) bevordering van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek, de ontwikkeling van koppelingen en synergiën tussen bedrijven, O&O-centra en hoger onderwijs, en met name de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; […] ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën.
Versie sfc
9
Slimme groei vraagt om innovatie. De concurrentiekracht wordt bepaald door de mate waarin we in staat zijn om te innoveren en kennis om te zetten in kassa. Het MKB vormt de banenmotor van de 10 economie en daarmee de focus van dit programma. Oost-Nederland kent een groot aandeel MKB in het bedrijfsleven, 95% van de bedrijven in Oost-Nederland behoren tot het MKB. OP-Oost is bedoeld voor MKB-bedrijven in de S3 sectoren Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen (HTSM) en Energie- en Milieutechnologie (EMT) inclusief biobased economy en de enabling technologies ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie (inclusief cross-overs). 11
De focus van dit OP is in lijn met de ordening in de S3 , waarbij EFRO werd voorzien voor de aansluiting van MKB op de kennisinfrastructuur en stimuleren van valorisatie. Het Operationeel Programma voor Oost-Nederland wordt ingezet voor het aanpakken van de uitdagingen dat MKBbedrijven onvoldoende interessante collega’s en kennis weten te vinden om te komen tot innovatie, kennisvalorisatie en experimentele productontwikkeling onvoldoende van de grond komen c.q. tot concrete marktintroductie en –uitrol leiden. Met inzet van het Techniekpact, het Europees Sociaal Fonds (ESF), middelen uit het Sociaal Akkoord en bestaande provinciale / regionale voorzieningen, wordt de uitdaging van het tekort aan passend personeel, aangepakt. Voor het gebrek aan financiering aan het begin van de innovatieketen zijn middelen uit bijvoorbeeld TKI’s en Horizon2020 beschikbaar. Voor het gebrek aan financiering aan het einde van de innovatieketen zijn bijvoorbeeld de Innovatiefondsen van Gelderland en Overijssel beschikbaar. Innovatiecyclus Technology Readiness Levels (TRL) In de ogen van Oost-Nederland is innovatie een proces dat, via verschillende fasen toe werkt naar introductie van nieuwe producten op de markt. Een opzet van dit proces is de door NASA ontwikkelde Technology Readiness Levels (TRL). Dit model beschrijft de gehele innovatiecyclus van het basisidee (fase 1) tot en met marktintroductie (fase 9). Het model is in dit OP gebruikt als een hulpmiddel om aan te geven op welke momenten in dit iteratieve proces interventie vanuit het OP EFRO wordt gepleegd. Voor de eerste levels van de TRL geldt dat dit het domein is van meer fundamenteel en vroege stadia van toegepast onderzoek. Daarin wordt in belangrijke mate voorzien door zowel Europese programma’s als Horizon2020 (programmalijn excellent onderzoek) en Nederlandse programma’s vanuit bijvoorbeeld de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s). Ook het programma Horizon2020 richt zich op innovatiestimulering binnen het MKB. De S3-sectoren sluiten aan op de Europese maatschappelijke uitdagingen (zoals voeding, energie, zorg en veiligheid) waar Horizon2020 zich ook op richt. Het OP-Oost grijpt in op de levels 4 t/m 8. Hier gaat om het stimuleren van innovatie en valorisatietrajecten met een duidelijke focus richting de markt. Het OP 2014-2020 biedt opvolging aan de vele productinnovaties en prototype-ontwikkelingen die met het OP-2007-2013 zijn gesteund, daarnaast streeft het programma naar nieuwe aanwas van innovaties. Samen zorgt dit voor stroming in de innovatieketen richting daadwerkelijke omzet uit nieuwe producten.
10
EIM (2011) Do SME’s create more and better jobs?
11
Zie afbeelding in Slimme specialisatiestrategie, pagina 18
Versie sfc
10
De innovatiekracht van bedrijven moet worden versterkt, bijvoorbeeld door O&O dichter bij bedrijven te brengen. Samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen van experimenteel onderzoek tot marktintroductie wordt versterkt. De EFRO-middelen moeten bijdragen aan een betere overdracht van resultaten van kenniscentra naar bedrijven en maatregelen voor snelle productvalidatie, bijvoorbeeld in sleuteltechnologieën. Het primaat in dit OP ligt bij het MKB. De kennisinstellingen kunnen optreden als partner waar het MKB kennis vandaan haalt en mee samenwerkt in de fase van prototyping. Het bedrijfsleven neemt het voortouw en de wetenschap vult de vragen in, volgens het principe van coproductie. De overheid faciliteert in de kennis- en kundefase en ondersteunt in de kassafase met investeringskapitaal (zoals buiten het OP is voorzien). Fase 9, de marktintroductie, export en grootschalige uitrol van producten en diensten, is het domein van andere fondsen, banken en investeerders. Daarop zet dit OP EFRO niet in. Op deze wijze is het OP aanvullend op het bestaande instrumentarium, zodat de gehele keten gesloten is. Door de positionering van het operationele programma binnen beschikbare instrumenten sluit het nauw aan bij het open innovatieconcept: Kennis-Kunde-Kassa. Investeringsprioriteit 1B richt zich op innovatiestimulering in de S3 sectoren Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen (HTSM) en cross-overs daartussen, waarbij als zogenaamde enabling sectoren belang wordt gehecht aan ICT, water, creatieve industrie, chemie en de maakindustrie. Investeringsprioriteit 4F zet in op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie (EMT) inclusief biobased economy en cross-overs van EMT met de andere S3-sectoren.
Versie sfc
11
Prioritaire as 2: Koolstofarme economie
Prioritaire as 2 omvat de thematische doelstelling ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Binnen deze thematische doelstelling kiest OostNederland voor investeringsprioriteit 4F:
(4F) Bevorderen van onderzoek, innovatie en adoptie van CO2-arme technologieën. In 4F komen innovatie en koolstofarme economie als speerpunten van dit OP bij elkaar. De Oost Nederlandse ambitie op CO2-reductie vraagt om de ontwikkeling van nieuwe technologieën en om procesinnovaties om te komen tot meer toepassing. Investeringsprioriteit 4F zet in op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie (EMT) inclusief biobased economy en cross-overs. De sector EMT heeft in Oost-Nederland een bijzonder goede uitgangspositie voor innovatieontwikkeling die bijdraagt aan een meer koolstofarme economie. Investeringsprioriteit 4F is overeenkomstig investeringsprioriteit 1B ingestoken, echter gericht op EMT en cross-overs met EMT. De geïdentificeerde knelpunten voor innovatiestimulering zijn ook van toepassing op 4F. Naast productinnovatie zet 4F in op procesinnovatie. Leveranciers van verschillende energiebesparende technieken worden met het OP-Oost gestimuleerd samen te werken aan het realiseren van nieuwe product-markt-combinaties (aanbodbundeling). Potentiële afnemers worden hierbij betrokken (vraagbundeling) via proeftuinen, e.d.. In tabel 1 is per investeringsprioriteit verantwoord waarom deze investeringsprioriteit van belang is voor het programma. Thematische doelstelling
Investeringsprioriteit
Verantwoording
van
de
keuze
voor
de
geselecteerde
investeringsprioriteit 1. Versterking van onderzoek,
1B
innovatiekracht en O&O intensiteit bedrijfsleven versterken
technologische
Oost-Nederland minder dan 3% BRP aan O&O. EU aanbeveling
ontwikkeling en innovatie
MKB Oost-Nederland heeft veel kennis en sterke innovatiekracht maar minder valorisatie (kassa): 9% omzet uit nieuwe producten (13% EU, 10% NL)
MKB en kennisinstellingen onvoldoende onbekendheid met elkaars kennis en kunde
Benodigde steun in fase van prototyping
MKB Oost-Nederland heeft moeite met doorontwikkeling naar markt: innovaties halen markt niet
4. Ondersteuning van de overgang naar een
4F
koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
De Oost-Nederlandse ambitie op CO2-reductie vraagt om de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën.
Goede uitgangspositie voor innovatie bij sector EMT.
Behoefte aan procesinnovatie: aanbod- en vraagbundeling om te komen tot opschaling van uitrol van energiebesparing en hernieuwbare energie.
Zie verantwoording 1B.
Tabel 1: Overzicht van de verantwoording van geselecteerde doelstellingen en investeringsprioriteiten
Versie sfc
12
1.2
Verantwoording van de allocatie van financiële middelen
Thema 1 Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Voor dit thema wordt 66% van de Europese middelen ingezet. De EU doelen vragen van Nederland een behoorlijke inspanning als het gaat om het verhogen van de investeringen in O&O. De EC adviseert Nederland om sterk in te zetten op innovatie. Met een zo groot mogelijk aandeel voor het thema innovatie in het OP wordt vervolg gegeven aan de succesvolle besteding van de innovatie-prioriteit in het EFRO-programma ‘GO Oost-Nederland 2007-2013’. De keuze voor het aandeel in de Europese middelen van thema 1 is ook beïnvloed door andere financieringsbronnen die beschikbaar zijn voor innovatie. Europese programma’s als Horizon 2020, ESF, INTERREG en het POP stellen middelen beschikbaar voor innovatie. Door de complementaire invulling van innovatie in de verschillende programma’s, wordt synergie bereikt. Nationaal zijn er programma’s als het Topsectorenbeleid. Oost-Nederland biedt verschillende instrumenten om de innovatie te bevorderen. Tegelijkertijd zien we dat deze middelen te beperkt zijn om het gehele continuüm van innovatie te stimuleren. Het OP-Oost positioneren we midden in het continuüm van innovatie. Voor deze fasen zijn beperkte middelen beschikbaar, terwijl deze fasen een cruciaal onderdeel uitmaken van het innovatieproces.
Thema 4 Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken Voor dit thema wordt 30% van de Europese middelen ingezet. Oost-Nederland onderneemt al grote inspanningen om duurzame economie te realiseren. Dit doet zij in nauwe samenwerking met gemeenten, rijk en het MKB. Tegelijkertijd heeft Oost-Nederland meer ambities dan mogelijkheden. De ambities van Oost-Nederland vragen, naast de provinciale energiefondsen en een landelijk energiefonds, een extra inspanning die door inzet van het OP gerealiseerd kan worden. Dit doen wij deels door de innovatieve ontwikkelingen die ondersteund worden op het terrein van energie op te nemen onder de thematische maatregel innovatie. Met de volledig innovatiegerichte invulling van beide geselecteerde thematische doelstellingen, wordt 96% van het budget gericht op innovatie. In absoluut bedrag komt deze allocatie sterk overeen met de omvang van ‘prioriteit 1’ in het GO-programma 2007-2013. Daarmee blijft het budget voor innovatieondersteuning uit EFRO dus op vergelijkbaar niveau. Technische Bijstand Voor dit thema wordt 4% van de Europese middelen ingezet. Thematisch doel 1. Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie 2. Overgang naar een koolstofarme economie Technische bijstand Totaal
Versie sfc
Investeringsprioriteit 1B
Toedeling middelen € 66.199.514
4F
€ 30.090.688
--
€ 4.012.091 € 100.302.293
13
Prioritaire as
Thematische doelstelling
Investeringsprioriteiten
Specifieke doelstellingen behorend bij de betreffende maatregelen
Resultaatindicator per specifieke doelstelling
Tabel 2. Overzicht programma-interventies (hoeft niet te worden ingevuld, gebeurt automatisch door SFC systeem)
Versie sfc
14
Fonds
Europese in EUR
bijdrage
Europese bijdrage als percentage van de totale Europese bijdrage aan het OP
2.
Prioritaire assen
2.A
Beschrijving van de prioritaire assen met uitzondering van technische bijstand
2.A.0
Verantwoording van het dekken van twee thematische doelstellingen in één prioriteit
NVT
PRIORITEIT 1: Innovatie Thema 1: Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie ID Titel
Prioriteit 1 Innovatie
De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door middel van financiële instrumenten De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door moddel van financiële instrumenten opgezet op niveau van de Europese Unie De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door middel van door de gemeenschap geleide locale ontwikkeling ESF: De gehele prioriteit is gericht op sociale innovatie of transnationale samenwerking, of beide
NVT
Fonds Categorie regio
EFRO Meer-ontwikkelde regio
Basis voor de berekening van de Europese steun
Totaal subsidiabele kosten
NVT
NVT
NVT
INVESTERINGSPRIORITEIT 1B Bevordering van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek, de ontwikkeling van koppelingen en synergiën tussen bedrijven, O&O-centra en hoger onderwijs, en met name de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; […] ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën; 2.A.1 Specifieke doelstellingen behorende bij de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten Binnen investeringsprioriteit 1B zet het Oosten in op twee specifieke doelen. Deze komen tegemoet aan de twee gesignaleerde knelpunten in hoofdstuk 1.
Versie sfc
15
Op basis van knelpunt 1. De onbekendheid van het MKB en kennisinstellingen met elkaars kennis en kunde, is onderstaande specifieke doelstelling geformuleerd: A.
Het stimuleren van (verdere) clustervorming en netwerken
Op basis van knelpunt 2. Beperkte experimentele productontwikkeling door gebrek aan kennis en competentie voor doorontwikkeling naar de markt, is gekozen voor specifieke doelstelling B: B.
Het bevorderen van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten, processen of 12 toepassingen , inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes binnen het MKB.
Specifieke doelstelling 1B-A Het stimuleren van (verdere) clustervorming en netwerken Beoogd resultaat De inspanningen moeten leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking in de triple helix, met name tussen MKB-bedrijven onderling en tussen het MKB en kennisinstellingen. De bestaande infrastructuur wordt benut om nieuwe relaties te leggen, om competenties aan elkaar te verbinden en om innovatiepotentieel te mobiliseren. Het OP draagt hiermee bij aan de continuïteit en waarborging van het innoverend vermogen van Oost-Nederland. Doelgroep MKB-bedrijven die bijdragen aan S3-sectoren en cross-overs en de relevante triple-helix partners daar omheen. Begunstigden Zachte infrastructuur (primair de transferorganisaties van de S3-sectoren Agro & Food, Health en HTSM) 13 Samenwerkingsverbanden van ondernemers, overheidsorganisaties en kennisinstellingen MKB-bedrijven Kennisinstellingen
ID
Indicator
Meeteenheid
Basiswaarde
Basisjaar
Streefwaarde
Bron
(2022) Percentage innovatieve bedrijven dat samenwerkt met bedrijven en kennisinstellingen
%
30%
2010
35%
Rapporteringsfrequentie
Community Innovation Survey 2.2.2, CBS
tweejaarlijks (conform CIS)
Tabel 3 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling 1B-A
12 13
Waar in het vervolg wordt gesproken over ‘producten’, worden ook diensten, processen en toepassingen bedoeld. Waaronder ook semi-overheid en waterschappen
Versie sfc
16
Tabel 4 en Tabel 4A Niet van toepassing
Specifieke doelstelling 1B-B Het bevorderen van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB Beoogd resultaat De inspanningen moeten leiden tot een hoger aandeel omzet dat Oost-Nederlandse MKB-bedrijven halen uit nieuwe producten. Daarom wordt MKB-sector direct ondersteund bij de productontwikkeling. Vernieuwing in het productenpalet van bedrijven is een basis voor behoud en vergroting van de concurrentiekracht en daarmee voor behoud van werkgelegenheid. Doelgroep
Ondernemingen. Primair MKB-bedrijven in de sectoren Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen (HTSM) en cross-overs. Secundair gaat ondersteuning naar MKB-bedrijven in de Energie- en Milieutechnologie (EMT) inclusief biobased economy, omdat hiervoor ook ruimte bestaat in prioritaire as 2. Kennisinstellingen
Begunstigden
MKB-bedrijven Samenwerkingsverbanden van ondernemers, overheidsorganisaties en kennisinstellingen Kennisinstellingen Open innovatiecentra 14 Overheidsorganisaties
ID
Indicator
Meeteenheid
Basiswaarde
Basisjaar
Streefwaarde (2022)
Bron
Rapporteringsfrequentie
Aandeel van de omzet van bedrijven dat wordt behaald uit (ver)nieuwde producten (zowel nieuw op markt als nieuw voor onderneming).
%
9%
2010
10%
Community Innovation Survey 3.2.4, CBS
tweejaarlijks (conform CIS)
Tabel 3 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling 1B-B Tabel 4 en Tabel 4A Niet van toepassing
14
Waaronder ook semi-overheid en waterschappen
Versie sfc
17
2.A.2 Interventies om de specifieke doelstellingen te bereiken 2.A.2.1 Beschrijving van type en voorbeelden van interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Specifieke doelstelling 1B-A Veel MKB-bedrijven in Oost-Nederland ontbreekt het aan kennis en kunde om op eigen kracht te investeren in netwerken. Tijdens de stakeholdersbijeenkomst kwam naar voren dat het MKB het lastig vindt om geschikte samenwerkingspartners te vinden die voldoende toegevoegde waarde kunnen leveren. Bedrijven en kennisinstellingen weten vaak niet met wie ze het beste samen kunnen werken, omdat ze geen weet hebben van elkaars expertise. In deze doelstelling worden bedrijven in het MKB, kennisinstellingen en overheidsorganisaties mogelijkheden geboden om (verder) met elkaar in contact te komen. Kennisinstellingen worden geholpen hun onderzoekslijnen beter af te stemmen op de behoeften van het MKB. Potentiële partners kunnen elkaar vinden door middel van netwerkbijeenkomsten, waarin zij elkaars toegevoegde waarde(n) ontdekken. Met andere woorden, specifieke doelstelling 1B-A leidt tot gezamenlijke trajecten waarin het innovatiepotentieel, als ‘voorportaal’ van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten of toepassingen, centraal staat. Het vertrekpunt voor de ondersteuning ligt in de bestaande zachte infrastructuur, die primair wordt geboden door de transferorganisaties van de S3-sectoren in Oost-Nederland. Zij beschikken over de kennis en kunde om goed doordachte planvorming rondom experimentele ontwikkeling te ondersteunen. Het OP Oost richt zich op doelgerichte inzet van deze intermediaire organisaties voor het versterken van netwerken en clusters. Om specifieke doelstelling 1B-A te bereiken is het nodig dat MKB-bedrijven met elkaar in contact komen, meer bekend raken met innovatiekansen en potentie van samenwerking met elkaar of met kennisinstellingen. Mogelijke types van projecten binnen deze doelstelling zijn:
Netwerken, clusters en open innovatie opzetten door middel van slimme specialisatie Informatiebijeenkomsten Kennisdelingsbijeenkomsten Kennisplatforms Pitch en matchmaking
Specifieke doelstelling 1B-B Het MKB in Oost-Nederland heeft onvoldoende financiële middelen beschikbaar voor de experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten en toepassingen. Samenwerking met andere bedrijven en kennisinstellingen komt onvoldoende tot stand. Ook ontbreekt het de MKBbedrijven aan voldoende kennis voor goede planvorming van experimentele ontwikkeling om innovaties tot marktintroductie te brengen. Te veel goede ideeën en vindingen blijven daardoor commercieel onvoldoende benut. De (financiële) risico’s in ontwikkel- en testfasen van prototypes zijn hoog. Voor meer grootschalige praktijktesten en demonstratie-omgevingen (proeftuinen / living labs) is tot op heden weinig aandacht geweest. Het bestaande instrumentarium in Oost-Nederland biedt slechts zeer beperkte mogelijkheden om acties in deze fase van innovatie te financieren. Verregaande vernieuwingen vergen vaak ook aanpassingen in processen en samenwerking van partijen, om uiteindelijk te leiden tot marktintroductie. Juist met demonstratie-omgevingen kan dergelijke innovatie in randvoorwaarden en processen tot integraal onderdeel van de ontwikkeling worden gemaakt. Daarmee wordt bijgedragen aan cruciaal draagvlak voor een succesvolle marktintroductie. Versie sfc
18
Het OP ondersteunt activiteiten in de TRL 4 tot en met 8. Het stapsgewijs doorlopen (hebben) van deze en voorgaande ‘levels’ is geen dwingende voorwaarde; ingediende projecten moeten zich wel in deze ‘levels’ afspelen. In deze doelstelling worden primair MKB-bedrijven ondersteund bij experimentele ontwikkeling en het ontwikkelen en testen van prototypes, middels het principe van open innovatie. Het OP ondersteunt proeftuinen en living labs. Dit strekt tot en met proeftuinen en pilots voor (grootschalige) praktijktesten en demonstratie. Ook wordt het MKB vanuit het OP begeleid bij het opstellen van financieringsvoorstellen gericht op marktintroductie (businesscases). Daarmee biedt het OP richting het einde van het innovatieproces een naadloze overgang naar de beschikbare financieringsinstrumenten voor TRL 9. Onder het OP zullen instrumenten worden uitgewerkt en toegepast, waarmee de noodzakelijke samenwerking tussen het MKB, kennisinstellingen, grote bedrijven en overheidsorganisaties wordt gefaciliteerd. Een voorbeeld zijn vouchers die aan MKB-bedrijven kunnen worden verstrekt om kennis en (haalbaarheids-)onderzoek in te kopen. Door het gebruik van dergelijke instrumenten moeten verbindingen tussen de partners van de triple helix worden versterkt en cross-overs tussen de OostNederlandse topsectoren en speerpunten mogelijk worden gemaakt. Zie voor een specifieke duiding van cross-overs, voor zover nu te voorzien, tabel 1 op pagina 4. In de triple helix samenwerking treedt de overheid bovendien op als launching customer of als aanbieder van proeftuinen, zodat ook vanuit dit perspectief directe innovatiebevordering plaats vindt. Om specifieke doelstelling 1B-B te bereiken moeten meer producten worden ontwikkeld, prototypes worden getest, meer mogelijkheden tot (grootschalige) praktijktesten en demonstraties worden gecreëerd en MKB-bedrijven moeten worden geholpen bij het opstellen van goede businesscases om daarmee financiering te ontsluiten. Mogelijke types van projecten passend binnen deze doelstelling zijn:
Algemene validering van nieuwe technologieën (haalbaarheid, proof of concept) 15 Ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten 16 De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes 17 Testen van producten, procédés of diensten in proeftuinen Vergroten van mogelijkheden tot benutting van shared facilities Creëren van (grootschalige) demonstratie-/testomgevingen 18 Businesscases opstellen
Proeftuinen (living labs) Bijzonder belang wordt gehecht aan proeftuinen, als instrument om in de laatste fase van de ontwikkeling (TRL 7/8) bij te dragen aan hogere kans op een succesvolle marktintroductie. Grootschalige praktijktoets en demonstratie van prototypes. Ondernemers hebben steeds vaker behoefte hun nieuwe producten te testen in een zo realistisch mogelijke omgeving. Op die manier kunnen ze laten zien dat een theoretisch goed idee ook daadwerkelijk toepasbaar is onder werkelijke omstandigheden en op reële schaal.
15
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.
16
Indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatie doeleinden te worden gebruikt.
17
Voor zover deze nog niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt.
18
Als slotstuk van een innovatietraject legt een businesscase de brug van innovatie naar markt. Businessplannen richten zich op vergroten van de kansrijkheid tot, en het verkrijgen van financiering voor de marktintroductie.
Versie sfc
19
Of ze kunnen hun prototype samen met de (beoogd) eindgebruiker verder ontwikkelen. In het innovatieproces worden dergelijke mogelijkheden steeds belangrijker. Proeftuinen zijn in vele soorten en maten te creëren, afhankelijk van de soort innovatie. Door gebruikers al bij de productontwikkeling te betrekken, wordt direct rekening gehouden met de mogelijkheden en wensen van potentiële gebruikersgroepen. In het verleden strandden goede innovaties nogal eens op marktacceptatie. De kans dat een innovatie wel lukt, wordt met het gebruik van een proeftuin veel groter. Een succesvolle demonstratie van prototypes helpt ondernemers hun producten meer gericht en meer kansrijk op de markt te introduceren. Wanneer proeftuinen in de openbare ruimte worden ingericht, hebben deze in potentie ook een maatschappelijk nut. Omwonenden profiteren als eerste van de toepassing van technologie die in hun regio is ontwikkeld.
Financiële omvang specifieke doelstelling A: Wij voorzien voor deze activiteit een besteding van € 6.619.951 10% van de OP-middelen in prioriteit 1 (6,6% van totaal). Financiële omvang specifieke doelstelling B: Wij voorzien voor deze activiteit een besteding van € 59.579.563 90% van de OP middelen in prioriteit 1 (59,4% van totaal).
2.A.2.2 Gidsprincipes voor de selectie van operaties De vier Nederlandse EFRO-programma’s werken met een onderling uniform landelijk beoordelingsysteem op basis van kwaliteitsbeoordeling van de ingediende projecten. Een kwaliteitssysteem met een minimale score, waarbij de score wordt toegekend door een adviescommissie met experts. Projecten worden dus op basis van een systeem van kwaliteitsselectie geselecteerd, waarbij een adviescommissie projecten waardeert en op basis van haar beoordeling een advies geeft aan de beheersautoriteit. Daarbij geldt een minimale score als drempel om voor selectie in aanmerking te komen. Op basis van dit advies zal de beheersautoriteit een besluit nemen. In globale zin werkt de beoordeling als volgt, waarbij de detailinvulling volgt in het uniforme toetsingskader dat door de vier landsdelige EFRO-programma’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en gepubliceerd.
Een project/aanvraag wordt technisch beoordeeld door de beheersautoriteit.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een adviescommissie met experts ingesteld, die een advies geeft op basis van een score op vooraf opgestelde criteria.
De criteria zijn in principe voor heel Nederland gelijk. Eventuele afwijkingen worden gemotiveerd.
Bij een minimale score wordt een positief advies verstrekt aan de beheersautoriteit voor financiering uit het OP.
Versie sfc
20
De criteria waarop wordt beoordeeld zijn gebaseerd op vier basisuitgangspunten, die in detail worden uitgewerkt in het toetsingskader. De uitgangspunten zijn: o bijdrage aan de doelstellingen van het OP; o kwaliteit van het project; o marktpotentie en o mate van innovativiteit. De weging van deze uitgangspunten kan verschillen per specifiek doel.
Voor de leden van de adviescommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle stakeholders kandidaten aandragen.
De selectie van projecten binnen OP Oost-Nederland zal gaan door het principe van ‘first come, first serve’ met de optie om (op onderdelen) te kiezen voor selectie op basis van een tender. Onder ‘first come, first serve’ wordt verstaan: Indienmogelijkheid van projecten voor de afzonderlijke onderdelen van het OP, gedurende de gehele programmaperiode, met een afbakening van het budget tot te bepalen subsidieplafonds. De beoordeling en selectie van projecten vindt plaats op basis van kwaliteit ten opzichte van de selectiecriteria (minimumscore), doorlopend tot het betreffende subsidieplafond is bereikt. Onder een tender wordt verstaan: Indienmogelijkheid van projecten voor een afgebakend onderdeel van het OP, met een afgebakend budget tot een bepaalde datum. De beoordeling en selectie van projecten vindt plaats op basis van kwaliteit van projecten ten opzichte van elkaar (onderlinge ranking van ingediende projecten per tender) én subsidieplafond. Daarnaast hanteert het OP Oost-Nederland de volgende specifieke uitgangspunten voor de selectie van projecten: Projecten worden aantoonbaar gedragen door behoeften van ondernemers, waaronder in ieder geval MKB; Voor zover het gaat om onderzoek: o richten projecten zich op toegepaste vormen van onderzoek, dat wil zeggen onderzoek waarbij het bedrijfsleven betrokken is. Fundamenteel onderzoek is uitgesloten. o richten projecten zich op onderzoeksactiviteiten en niet met als doel de opzet of exploitatie van instituten. Voor zover het gaat om intermediaire functies kan het programma steun verlenen aan specifieke activiteiten, niet met als doel de opzet of exploitatie van organisaties.
2.A.2.3 Beoogd gebruik van financiële instrumenten De acties binnen prioriteit 1 lenen zich voornamelijk voor het gebruik van subsidie-instrumenten, vanwege het relatief onzekere karakter van de ontwikkelingen en de afstand tot de markt. Voor het stimuleren van vermarkting zijn de bestaande innovatiefondsen in Oost-Nederland bedoeld (deels revolverend van karakter). Het gebruik van andere financiële instrumenten wordt binnen deze prioriteit op dit moment niet voorzien. Indien toekomstige inzichten of onderzoeken aangeven dat onderdelen van dit programma, in aansluiting op instrumenten in de omgeving, beter door middel van financiële instrumenten kunnen worden nagestreefd, dan worden deze alsnog ingezet. Versie sfc
21
2.A.2.4 Beoogd gebruik van majeure projecten Oost-Nederland is niet voornemens gebruik te maken van majeure projecten.
2.A.2.5 Outputindicatoren ID19
Outputindicator
CI 1
Meeteenheid
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie
aantal ondernemingen dat steun ontvangt
aantal
2.380
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 2
aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt
aantal
600
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 4
aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt
aantal
1.780
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 6
private financiering als cofinanciering voor publieke steun (subsidie) aan bedrijven
euro
€ 59.600.000
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 1
aantal georganiseerde bijeenkomsten
aantal
300
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 5
aantal ondersteunde proeftuinen
aantal
6
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 8
aantal ontwikkelde business cases
aantal
80
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
Tabel 5 Overzicht outputindicatoren investeringsprioriteit 1B
2.A.3
Specifieke voorzieningen voor ESF, indien van toepassing
Niet van toepassing.
2.A.4
ID
output
19
Type
Prioriteit 1
Prestatiekader
PI1
Implementatiestap, inancieel, output of resultaatindicator
Meeteenheid
Milestone voor 2018
Streefwaarde (2023)
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
aantal
95
2.380
Bron van data
Verantwoording van de representativiteit van de indicator
eigen gegevensverzameling
zie hierna
ID’s met “CI” verwijzen naar de nummering van de ‘common indicators’ in het werkdocument van de EC. “PS” zijn de programma-specifieke outputindicatoren.
Versie sfc
22
PI2
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt in gestarte projecten
aantal
650
2.380
financieel
1
key impl. step
1
PI3
Totale subsidiabele kosten gecertificeerd en opgenomen in betaalaanvraag
euro’s
€ 51.319.000
€ 188.821.274
eigen gegevensverzameling
zie hierna
uit SFC / eigen gegevensverzameling
zie hierna
Tabel 6. Prestatiekader voor de prioritaire as 1 Aanvullende kwalitatieve informatie over de opzet van het prestatiekader: De interventies in deze prioriteit worden het best gerepresenteerd door de output indicator ‘Aantal ondernemingen dat steun’ ontvangt. Het doel van deze prioriteit is het ondersteunen van vormen van hechtere netwerken, het verbeteren van de samenwerking tussen MKB-bedrijven en andere instellingen en het stimuleren van het MKB tot valorisatie en marktintroductie van ontwikkelde innovaties. Deze indicator geeft weer in hoeverre het programma daadwerkelijk MKB-bedrijven ondersteunt, ongeacht de vorm (financieel of niet-financieel) waarin dat gebeurt. De indicator drukt daarmee uit in welke mate het programma de doelgroep van MKB-bedrijven weet te bereiken. Daarnaast is als mijlpaal een ‘key implementation step’ opgenomen. Omdat de realisatie in afgeronde projecten op basis van ervaringscijfers na enkele jaren nog erg laag is, is dezelfde indicator opgenomen maar dan voor gestarte projecten. Ten slotte is als mijlpaal de ‘Totale subsidiabele kosten gecertificeerd en opgenomen in betaalaanvraag’ gekozen. Daadwerkelijk gemaakte projectkosten zijn een goede indicator voor de mate van voortgang van het programma. 2.A.5
Interventiecategorieën
Tabel 7: Dimensie 1 Interventieveld Prio Code 056 - Investeringen in infrastructuur, capaciteiten en uitrustingen van MKB, 1 direct gerelateerd aan onderzoeks- en innovatieactivtiteiten
€
6.920.858
057 - Investeringen in infrastructuur, capaciteiten en uitrustingen van grote bedrijven, direct gerelateerd aan onderzoeks- en innovatieactivtiteiten
€
3.009.069
060 - Onderzoeks- en innovatieactiviteiten in publieke onderzoekscentra en competentiecentra, inclusief netwerken
€
3.009.069
061 - Onderzoeks- en innovatieactiviteiten in private onderzoekscentra, inclusief netwerken
€
9.027.206
062 - Transfer van technologie en samenwerking universiteitenondernemingen, primair ten gunste van MKB
€
10.030.229
1
1
1
1
Versie sfc
€
23
1
1
1
1
1
063 - Ondersteuning van clusters en netwerken, primair ten gunste van MKB
€
4.012.092
064 - Onderzoeks- en innovatieprocessen in het MKB (inclusief vouchers, innovatie van processen - design - diensten, en sociale innovatie)
€
17.552.901
065 – Onderzoek, innovatie, technologieoverdracht en samenwerking op terrein van koolstofarme economie
€
4.012.092
067 - Business development, ondernemerschap en incubator-werk (inclusief ondersteuning van spin-offs en spin-outs)
€
2.607.860
068 - Energie-efficiëntie en demonstratieprojecten bij MKB, inclusief ondersteunende maatregelen
€
6.018.138
Tabel 8: Dimensie 2 Financieringsvorm Code Niet-terugvorderbare steun 01
€ € 64.213.529
02
Terugvorderbare steun
€ 661.995
03
Financieringsinstrumenten exclusief venture / equity kapitaal
€ 661.995
04
Financiering door venture / equity kapitaal (of vergelijkbaar)
€ 661.995
Tabel 9: Dimensie 3 Gebied Code Stedelijk gebied 01 05
Overige platteland
Tabel 10: Dimensie 4 Territorial delivery mechanism Code Niet van toepassing 00
€ € 65.537.519 € 661.995
€ € 66.199.514
Tabel 11: niet van toepassing 2.A.6
Technische bijstand (per prioritaire as)
NVT
Versie sfc
24
PRIORITEIT 2: Koolstofarme economie
Thema 4: Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
ID Titel
Prioriteit 2 Koolstofarme economie
De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door middel van financiële instrumenten De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door moddel van financiële instrumenten opgezet op niveau van de Europese Unie De gehele prioriteit zal worden uitgevoerd door middel van door de gemeenschap geleide locale ontwikkeling ESF: De gehele prioriteit is gericht op sociale innovatie of transnationale samenwerking, of beide
NVT
Fonds Categorie regio
EFRO Meer-ontwikkelde regio
Basis voor de berekening van de Europese steun
Totaal subsidiabele kosten
NVT
NVT
NVT
INVESTERINGSPRIORITEIT 4F Bevorderen van onderzoek, innovatie en adoptie van CO2-arme technologieën. 2.A.1 Specifieke doelstelling behorende bij de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten Investeringsprioriteit 4F is overeenkomstig investeringsprioriteit 1B ingestoken, echter zet in op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie (EMT) inclusief biobased economy en cross-overs. Binnen investeringsprioriteit 4F zet Oost-Nederland in op twee specifieke doelstellingen, gelijk aan de doelen onder investeringsprioriteit 1B. Voor de uitgebreide invulling hiervan verwijzen wij ook graag naar de uitwerking onder 1B; hierna per specifieke doelstelling de verbijzondering voor 4F. Specifieke doelstelling 4F-C Het stimuleren van (verdere) clustervorming en netwerken gericht op innovatie en toepassing van CO2-arme technologieën Beoogd resultaat De inspanningen moeten leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking in de triple helix, met name tussen MKB-bedrijven onderling en tussen het MKB en kennisinstellingen. Doelgroep
Versie sfc
25
MKB-bedrijven in de S3-sector EMT en cross-overs, relevante triple-helix partners daar omheen en woningeigenaren als eindgebruikers van koolstofarme technologieën. Begunstigden Zachte infrastructuur (primair de transferorganisatie van de S3-sector EMT) 20 Samenwerkingsverbanden van ondernemers, overheidsorganisaties , kennisinstellingen en/of woningeigenaren MKB-bedrijven Kennisinstellingen
ID
Indicator Percentage innovatieve bedrijven dat samenwerkt met bedrijven en kennisinstellingen
Meeteenheid %
Basis-
Basis-
Streefwaarde
waarde
jaar
(2023)
30%
2010
35%
Bron
Rapporteringsfrequentie
Community Innovation Survey 2.2.2, CBS
tweejaarlijks (conform CIS)
Tabel 3 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling 4F-C
Specifieke doelstelling 4F-D Het bevorderen van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten en product-marktcombinaties van koolstofarme technologieën, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB Beoogd resultaat De inspanningen moeten leiden tot een hoger aandeel omzet dat Oost-Nederlandse MKB-bedrijven halen uit nieuwe producten, specifiek uit producten omtrent koolstofarme technologieën. Daarom wordt MKB-sector direct ondersteund bij de productontwikkeling. Vernieuwing in het palet van producten en product-markt-combinaties van bedrijven is een basis voor behoud en vergroting van de concurrentiekracht en daarmee voor behoud van werkgelegenheid. Doelgroep
Ondernemingen. Primair MKB-bedrijven in de sector EMT en cross-overs, inclusief biobased economy. Kennisinstellingen
Begunstigden
MKB-bedrijven 21 Samenwerkingsverbanden van ondernemers, overheidsorganisaties , kennisinstellingen en/of woningeigenaren Open innovatiecentra 22 Overheidsorganisaties (bijvoorbeeld als launching customer en aanbieder van proeftuinen) Kennisinstellingen
20
Waaronder ook semi-overheid en waterschappen
21
Waaronder ook semi-overheid en waterschappen
22
Waaronder ook semi-overheid en waterschappen
Versie sfc
26
ID
Indicator
Aandeel van de omzet van bedrijven dat wordt behaald uit (ver)nieuwde producten (zowel nieuw op markt als nieuw voor onderneming).
Meeteenheid
Basiswaarde
Basisjaar
Streefwaarde (2023)
%
9%
2010
10%
Bron
Rapporteringsfrequentie
Community Innovation Survey 3.2.4, CBS
tweejaarlijks (conform CIS)
Tabel 3 Resultaatindicatoren en streefwaarden doelstelling 4F-D
2.A.2 Interventies om de specifieke doelstellingen te bereiken 2.A.2.1 Beschrijving van type en voorbeelden van interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Specifieke doelstelling 4F-C Net als onder specifieke doelstelling 1B-A worden bedrijven in het MKB, kennisinstellingen en overheidsorganisaties mogelijkheden geboden om (verder) met elkaar in contact te komen. Naast deze clustervorming inde triple helix omvat deze specifieke doelstelling ook ‘clustervorming’ waarbij eindgebruikers / doelgroepen worden betrokken (de zogenaamde quadruple helix). In samenspel van relevante actoren, inclusief de eindgebruikers, kan worden gezocht naar nieuwe methodieken en randvoorwaarden en ervaring met processen worden opgedaan. Ontwikkeling van nieuwe netwerken, passend bij nieuwe benodigde concepten en processen om te komen tot meer toepassing van CO 2arme technologieën. Mogelijke types van projecten specifiek passend binnen doelstelling 4F-C zijn, in aanvulling op de genoemde interventies onder 1B-A (als gevolg van procesinnovatie naast productinnovatie): Netwerkbijeenkomsten gericht op clustering van leveranciers voor nieuwe product-marktcombinaties van energiebesparende technieken;
Specifieke doelstelling 4F-D Net als specifieke doelstelling 1B-B richt deze doelstelling zich op ondersteuning van primair MKBbedrijven bij experimentele ontwikkeling en het ontwikkelen en testen van prototypes, tot en met proeftuinen en het opstellen van financieringsvoorstellen gericht op marktintroductie (businesscases). Onder 4F-D specifiek gericht op de sector EMT en crossovers met betrekking tot koolstofarme technologieën. Aanvullend omvat deze specifieke doelstelling ook het komen tot nieuwe product-markt-combinaties omtrent koolstofarme technologieën. Samenwerkingen van MKB-bedrijven, zoals leveranciers van energiebesparende technologieën (zowel bestaand als innovatief), die komen tot passende pakketten van maatregelen. Analoog aan productontwikkeling en de TR-levels wordt hierbij uitsluitend preconcurrentieel, dus vóór de marktintroductie gesteund. Dit strekt tot en met proeftuinen en pilots voor (grootschalige) praktijktesten en demonstratie (slimme uitrol) en businesscases.
Versie sfc
27
Mogelijke types van projecten specifiek passend binnen doelstelling 4F-D zijn, in aanvulling op de genoemde interventies onder 1B-B (als gevolg van procesinnovatie naast productinnovatie): Ontwikkelen en uittesten van nieuwe samenwerkingsmodellen rondom koolstofarme technologieën; Ontwikkelen van nieuwe product-markt-combinaties; Ontwikkelen en uittesten van nieuwe concepten en processen gericht op uitrol; Proeftuinen gericht op (opschaling van) introductie van nieuwe milieu- en energietechnologie; Haalbaarheidsonderzoek naar nieuwe financieringsmodellen als resultaat van nieuwe productmarkt-combinaties (als gevolg van bundeling van vraag en aanbod onder 4F-C). Financiële omvang specifieke doelstelling 4F-C: Wij voorzien voor deze activiteit een besteding van € 6.920.858 23% van de OP middelen in prioriteit 2 (6,9% van totaal). Financiële omvang specifieke doelstelling 4F-D: Wij voorzien voor deze activiteit een besteding van € 23.169.830 77% van de OP middelen in prioriteit 2 (23,1% van totaal). 2.A.2.2 Gidsprincipes voor de selectie van operaties De vier Nederlandse EFRO-programma’s werken met een onderling uniform landelijk beoordelingsysteem op basis van kwaliteitsbeoordeling van de ingediende projecten. Een kwaliteitssysteem met een minimale score, waarbij de score wordt toegekend door een adviescommissie met experts. Projecten worden dus op basis van een systeem van kwaliteitsselectie geselecteerd, waarbij een adviescommissie projecten waardeert en op basis van haar beoordeling een advies geeft aan de beheersautoriteit. Daarbij geldt een minimale score als drempel om voor selectie in aanmerking te komen. Op basis van dit advies zal de beheersautoriteit een besluit nemen. In globale zin werkt de beoordeling als volgt, waarbij de detailinvulling volgt in het uniforme toetsingskader dat door de vier landsdelige EFRO-programma’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en gepubliceerd.
Een project/aanvraag wordt technisch beoordeeld door de beheersautoriteit.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een adviescommissie met experts ingesteld, die een advies geeft op basis van een score op vooraf opgestelde criteria.
De criteria zijn in principe voor heel Nederland gelijk. Eventuele afwijkingen worden gemotiveerd.
Bij een minimale score wordt een positief advies verstrekt aan de beheersautoriteit voor financiering uit het OP.
De criteria waarop wordt beoordeeld zijn gebaseerd op vier basisuitgangspunten, die in detail worden uitgewerkt in het toetsingskader. De uitgangspunten zijn: o bijdrage aan de doelstellingen van het OP; o kwaliteit van het project; o marktpotentie en
Versie sfc
28
o mate van innovativiteit. De weging van deze uitgangspunten kan verschillen per specifiek doel. Voor de leden van de adviescommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle stakeholders kandidaten aandragen. De selectie van projecten binnen OP Oost-Nederland zal gaan door het principe van ‘first come, first serve’ met de optie om (op onderdelen) te kiezen voor selectie op basis van een tender. Onder ‘first come, first serve’ wordt verstaan: Indienmogelijkheid van projecten voor de afzonderlijke onderdelen van het OP, gedurende de gehele programmaperiode, met een afbakening van het budget tot te bepalen subsidieplafonds. De beoordeling en selectie van projecten vindt plaats op basis van kwaliteit ten opzichte van de selectiecriteria (minimumscore), doorlopend tot het betreffende subsidieplafond is bereikt. Onder een tender wordt verstaan: Indienmogelijkheid van projecten voor een afgebakend onderdeel van het OP, met een afgebakend budget tot een bepaalde datum. De beoordeling en selectie van projecten vindt plaats op basis van kwaliteit van projecten ten opzichte van elkaar (onderlinge ranking van ingediende projecten per tender) én subsidieplafond. Daarnaast hanteert het OP Oost-Nederland de volgende specifieke uitgangspunten voor de selectie van projecten: Projecten worden aantoonbaar gedragen door behoeften van ondernemers, waaronder in ieder geval MKB; Voor zover het gaat om onderzoek: o richten projecten zich op toegepaste vormen van onderzoek, dat wil zeggen onderzoek waarbij het bedrijfsleven betrokken is. Fundamenteel onderzoek is uitgesloten. o richten projecten zich op onderzoeksactiviteiten en niet met als doel de opzet of exploitatie van instituten. Voor zover het gaat om intermediaire functies kan het programma steun verlenen aan specifieke activiteiten, niet met als doel de opzet of exploitatie van organisaties. 2.A.2.3 Beoogd gebruik van financiële instrumenten In aansluiting op de analyse met betrekking tot investeringsprioriteit 1B, wordt voor investeringsprioriteit 4F het gebruik van financiële instrumenten op dit moment niet voorzien. Indien toekomstige inzichten of onderzoeken aangeven dat onderdelen van dit programma, in aansluiting op instrumenten in de omgeving, beter door middel van financiële instrumenten kunnen worden nagestreefd, dan worden deze alsnog ingezet. 2.A.2.4 Beoogd gebruik van majeure projecten Oost-Nederland is niet voornemens gebruik te maken van majeure projecten.
Versie sfc
29
2.A.2.5 Outputindicatoren ID23
Outputindicator
CI 1
Meeteenheid
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie
aantal ondernemingen dat steun ontvangt
aantal
930
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 2
aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt
aantal
230
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 4
aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt
aantal
700
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
CI 6
private financiering als cofinanciering voor publieke steun (subsidie) aan bedrijven
euro
€ 23.180.000
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 1
aantal georganiseerde bijeenkomsten
aantal
180
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 5
aantal ondersteunde proeftuinen
aantal
4
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
PS 8
aantal ontwikkelde business cases
aantal
30
interne gegevensverzameling
Jaarlijks
Tabel 5 Overzicht outputindicatoren investeringsprioriteit 4F
2.A.3
Specifieke voorzieningen voor ESF, indien van toepassing
Niet van toepassing.
2.A.4
ID
Meeteenheid
PI1
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
key impl. step
23
Implementatie -stap, financieel, output of resultaatindicator
output
1
Type
Prioriteit 1
Prestatiekader Milestone voor 2018
Streefwaarde (2023)
PI2
Aantal ondernemingen dat steun ontvangt in gestarte projecten
Bron van data
Verantwoording van de representativiteit van de indicator
aantal
35
930
eigen gegevensverzameling
zie hierna
aantal
250
930
eigen gegevensverzameling
zie hierna
ID’s met “CI” verwijzen naar de nummering van de ‘common indicators’ in het werkdocument van de EC. “PS” zijn de programma-specifieke outputindicatoren.
Versie sfc
30
financieel
1
PI3
Totale subsidiabele kosten gecertificeerd en opgenomen in betaalaanvraag
euro’s
€ 8.180.000
€ 85.827.852
uit SFC / eigen gegevensverzameling
zie hierna
Tabel 6. Prestatiekader voor de prioritaire as Aanvullende kwalitatieve informatie over de opzet van het prestatiekader: De interventies in deze prioriteit worden het best gerepresenteerd door de output indicator ‘Aantal ondernemingen dat steun ontvangt’. Het grootste deel van deze prioriteit is gericht op bedrijven, als innovatoren en als leveranciers. Daarnaast is als mijlpaal een ‘key implementation step’ opgenomen. Omdat de realisatie in afgeronde projecten op basis van ervaringscijfers na enkele jaren nog erg laag is, is dezelfde indicator opgenomen maar dan voor gestarte projecten. Ten slotte is als mijlpaal de ‘Totale subsidiabele kosten gecertificeerd en opgenomen in betaalaanvraag’ gekozen. Daadwerkelijk gemaakte projectkosten zijn een goede indicator voor de mate van voortgang van het programma.
2.A.5
Interventiecategorieën
Tabel 7: Dimensie 1 Interventieveld Code Ondersteuning van clusters en netwerken, primair ten gunste van MKB 063 065
€ € 3.109.371
Onderzoek, innovatie, technologie-overdracht en samenwerking op terrein van koolstofarme economie
Tabel 8: Dimensie 2 Financieringsvorm Code Niet-terugvorderbare steun 01
€ 26.981.317
€ € 29.187.967
02
Terugvorderbare steun
€ 300.907
03
Financieringsinstrumenten exclusief venture / equity kapitaal
€ 300.907
04
Financiering door venture / equity kapitaal (of vergelijkbaar)
€ 300.907
Tabel 9: Dimensie 3 Gebied Code Stedelijk gebied 01 Versie sfc
€ 29.789.781 31
05
Overige platteland
Tabel 10: Dimensie 4 Territorial delivery mechanism Code Niet van toepassing 00
€ 300.907
€ 30.090.688
Tabel 11: niet van toepassing
2.A.6
Technische bijstand (per prioritaire as)
NVT
2.B
Versie sfc
Beschrijving van de prioritaire assen voor technische bijstand
32
PRIORITEIT 3: Technische Bijstand 2.B.0 Niet van toepassing
ID Titel
Prioriteit 3 Technische bijstand
Fonds Categorie regio
EFRO Meer-ontwikkelde regio
Basis voor de berekening van de Europese steun
Totaal subsidiabele kosten
2.B.1 Specifieke doelstellingen (en verwachte resultaten bij TB > 15 miljoen EFRO) Specifieke doelstelling TB-F Technische bijstand: het adequaat uitvoeren van de taken van de beheersautoriteit De specifieke doelstelling onder Technische bijstand heeft voor de beheersautoriteit ten doel het Europees medegefinancierde programma uit te voeren in overeenstemming met de daarvoor geldende vereisten. De begunstigde van deze prioriteit is de beheersautoriteit zelf. Zij geeft in deze prioriteit uitvoering aan haar taken en verplichtingen conform de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen. Deze prioriteit richt zich daarmee hoofdzakelijk op de beheersmatige activiteiten die in het kader van het programmamanagement moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt de inzet voor begeleiding van projecten in het proces van intake tot besluitvorming, voor financiële administratie en beheer, ondersteuning van de bestuurlijke structuur en overige secretariaatswerkzaamheden. Andere activiteiten hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit, evaluatie, onderzoek en de aanschaf van hard- en software voor management, monitoring en evaluatie. Deze activiteiten vereisen een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Door middel van dit apparaat werkt de beheersautoriteit samen met alle relevante gremia (zoals Comité van Toezicht, adviescommissies, certificeringsautoriteit, auditautoriteit, het lidstaatverantwoordelijke ministerie en de Europese Commissie). De beheersautoriteit staat met het programmabeheer ten dienste van alle doelgroepen van het programma.
2.B.2 Resultaatindicatoren Omdat het budget voor technische bijstand minder dan 15 miljoen euro bedraagt, is dit niet van toepassing. Tabel 12: niet van toepassing
Versie sfc
33
2.B.3 Voorziene interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen 2.B.3.1 Beschrijving van acties en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Binnen deze doelstelling worden acties van de beheersautoriteit ondersteund die bijdragen aan het inhoudelijk, financieel en administratief beheer van het programma. Voorbeelden van dergelijke acties zijn: projectacquisitie en begeleiding van aanvragers bij projectontwikkeling, ontwikkeling/aanschaf van (geautomatiseerde) administratieve systemen, interne controles en projectcontroles, opstellen van rapportages en verslagen, ondersteunen van de organisatorische structuur (bijvoorbeeld Comité van Toezicht), evaluatie en monitoring, communicatie en voorlichting, deskundigheidsbevordering van de medewerkers van de beheersautoriteit. De vier beheersautoriteiten van de landsdelige EFRO-programma’s in Nederland werken nauw met elkaar samen, om de eenduidigheid in de uitvoering te borgen. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar deskundigheidsbevordering (onder andere op de gebieden staatssteun, aanbesteding en monitoring), geautomatiseerde systemen en gezamenlijke communicatie zoals de website www.europaomdehoek.nl. Instrumenten Ter uitvoering van deze prioriteit bekostigt de beheersautoriteit inzet van eigen medewerkers, faciliteiten en systemen. Daarnaast zal de beheersautoriteit, in overeenstemming met de geldende aanbestedingsregels, diensten en/of leveringen inkopen.
2.B.3.2 Outputindicatoren ID
Outputindicator
Meeteenheid
Gegevensbron
Communicatieplan
aantal
interne gegevensverzameling
Evaluatieplan
aantal
interne gegevensverzameling
Website
aantal
interne gegevensverzameling
Jaarverslagen
aantal
interne gegevensverzameling
Publieksevenementen
aantal
interne gegevensverzameling
Tabel 13: output indicatoren voor technische bijstand
Versie sfc
34
2.B.4 Categorisering prioriteit 3 (technische bijstand) Tabel 14: Dimensie 1 Interventieveld Code
€
120
TB - voorbereiding, uitvoering, beheer en controle
121
TB - evaluaties en studies
€ 250.756
122
TB - informatie en communicatie
€ 752.267
Tabel 15: Dimensie 2 Financieringsvorm Code Niet-terugvorderbare steun 01
Tabel 16: Dimensie 3 Gebied Code Stedelijk gebied 01
Versie sfc
€ 3.009.068
€ € 4.012.091
€ € 4.012.091
35
3.
Het financiële plan van het Operationeel Programma
3.1
Financiële allocatie van middelen per fonds per jaar
Fonds
Regio
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
T
categorie main all. EFRO
meerontwikkelde
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
prest.res.
main all.
12.681.738
809.473
12.935.630
825.679
13.194.569
842.206
13.458.635
859.062
13.727.978
876.254
14.002.703
893.790
14.282.901
911.675
94.284.155
12.681.738
809.473
12.935.630
825.679
13.194.569
842.206
13.458.635
859.062
13.727.978
876.254
14.002.703
893.790
14.282.901
911.675
94.284.155
regio
Totaal
Tabel 17 Financiële allocatie van middelen per fonds per jaar (EUR)
Versie sfc
36
3.2
Financieel plan per prioriteit en thematische doelstelling
Fon ds
EFRO
Prioriteit 2
EFRO
Prioriteit 3
EFRO
Totaal
Ontwikkelde regio
Ontwikkelde regio
Ontwikkelde regio
Basis voor de berekening van de bijdrage van de Unie
Totale subsidiabele kosten
Totale subsidiabele kosten
Totale subsidiabele kosten
Europese bijdrage in EUR (a)
Nationale bijdrage
Indicatieve verdeling nationale bijdrage
Totale bijdrage
Cofinan -ciering (%)
(b) = (c) + (d) (e) = (a) + (b) (f) = (a) / (e)
Nationale publieke bijdrage
Nationale private bijdrage
EIB bijdrage
Prioriteit 1
Regio categorie
Main allocation (totaal excl. prest.res.)
EU
Prestatiereserve
Nationaal
EU
Nationaal
66.199.514
127.740.000
40.440.000
87.300.000
193.939.514
34,13%
0
€ 62.227.543
€ 120.075.600
€ 3.971.971
€ 7.664.400
30.090.688
53.996.500
20.066.500
33.930.000
84.087.188
35,79%
0
€ 28.285.247
€ 50.756.710
€ 1.805.441
€ 3.239.790
4.012.091
4.012.091
4.012.091
0
8.024.182
50,00%
0
€ 3.771.366
€ 3.771.366
€ 240.725
€ 240.725
100.302.293
185.748.591
64.518.591
121.230.000
286.050.884
35,06%
0
€ 94.284.155
€ 174.603.676
€ 6.018.138
€ 11.144.915
Tabel 18a Financieel plan per prioriteit (bedragen in miljoenen euro’s)
Tabel 18b Financieel plan per prioritaire as voor Youth Employment Initiative (YEI) NVT
Versie sfc
Ter informatie
Prioritaire as
37
Prioritaire as
Fonds
Prioriteit 1
EFRO
Prioriteit 2
EFRO
Prioriteit 3
EFRO
Regio categorie
Ontwikkelde regio
Ontwikkelde regio Ontwikkelde regio
Thematische doelstelling
1. Versterking technologische innovatie
Europese bijdrage in EUR (a)
van onderzoek, ontwikkeling en
4. Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken NVT – technische bijstand
Totaal
127.740.000
193.939.514
30.090.688
53.996.500
84.087.188
4.012.091
4.012.091
8.024.182
100.302.293
185.748.591
286.050.884
Tabel 19 Indicatieve hoeveelheid ondersteuningen voor klimaatveranderingsinitiatieven Automatisch ingevuld door SFC
Pioritaire as
1 2 3 Totaal
Versie sfc
6.419.346,75 26.981.316,82 0,00 33.400.663,57
Totale bijdrage
66.199.514
Tabel 18c Financieel plan per thematische doelstelling
De indicatieve bijdrage voor doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering (EUR)
Nationale bijdrage
Deel van de totale allocatie van het operationeel programma 6,40% 26,90% 0,00% 33,30%
38
4.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling vanuit het partnership contract
4.1 Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling Zoals in de partnerschapsovereenkomst is beargumenteerd wordt alleen ingezet op CLLD vanuit ELFPO/POP3. Nederland zet met EFRO en ESF niet in op CLLD. Voor Oost-Nederland is deze paragraaf daarmee niet van toepassing.
4.2 Duurzame stedelijke ontwikkeling In partnerschapsovereenkomst is beschreven en onderbouwd dat Nederland binnen EFRO landsdeel West inzet op duurzame stedelijke ontwikkeling met behulp van geïntegreerde territoriale investeringsprogramma’s (GTI’s) in de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Er is gekozen voor de vier grote steden vanwege benodigde focus en continuïteit. De inzet voor een apart doel integrale duurzame stedelijke ontwikkeling is alleen kostenefficiënt wanneer de stad een significant bedrag kan inzetten voor stedelijke ontwikkeling. Inschatting is dat dit met name voor de G-4 (financieel) mogelijk is. Binnen Nederland voorziet landsdeel West daarmee in de verplichte inzet van (minimaal) 5% van de Nederlandse EFRO-middelen op duurzame stedelijke ontwikkeling. Landsdeel Oost kiest in dit operationeel programma voor een thematische benadering. Daarom maakt dit OP geen gebruik van de mogelijkheden die instrumenten voor een territoriale benadering bieden. De bestaande integrale aanpak van de steden in landsdeel Oost is door middel van intensieve deelname ingebracht in de voorbereiding van dit OP. Voor Oost-Nederland is deze paragraaf daarmee niet van toepassing. Tabel 20 niet van toepassing
4.3 Geïntegreerde territoriale ontwikkeling Zie paragraaf 4.2. Tabel 21 niet van toepassing
4.4 Mechanismen voor interregionale en transnationale acties Binnen het operationeel programma worden geen acties voorzien met begunstigden die zijn gevestigd in een andere lidstaat. Wanneer zich potentiële acties aandienen die bijdragen aan de doelstellingen van het programma en die voldoen aan de selectiecriteria, dan zijn dergelijke acties niet uitgesloten. Het maximum van 15% van het budget (voor begunstigden buiten het programmagebied) wordt daarbij in acht genomen. Zie sectie 8 voor de afstemming met de Interreg-programma’s waar begunstigden uit Landsdeel Oost een beroep op kunnen doen.
Versie sfc
39
5.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak van geografische gebieden die het hardst getroffen worden door armoede of doelgroepen met de grootste kans op discriminatie en uitsluiting
NVT Tabel 22 niet van toepassing
Versie sfc
40
6.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak van geografische gebieden die leiden aan ernstige en permanente natuurlijke of demografische handicaps
NVT
Versie sfc
41
7.
Autoriteiten en instanties verantwoordelijk voor beheer, controle en audit
7.1
Identificatie relevante autoriteiten
Programma-autoriteit Beheersautoriteit
Certificeringsautoriteit Auditautoriteit
Organisatie Provincie Gelderland, de leden van het College van Gedeputeerde Staten gezamenlijk Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Ministerie van Financiën – Auditdienst Rijk
Instantie waaraan de EC de Rijksdienst voor betalingen doet Ondernemend Nederland Tabel 23: aanduiding van de relevante autoriteiten
Verantwoordelijke functionaris Commissaris der Koning van de provincie Gelderland
Directeur Kernprocessen EU Directeur van de Rijksauditdienst van het Ministerie van Financiën Directeur Kernprocessen EU
7.2
Ondernomen acties om relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het OP
7.2.2
Rol van de relevante partners in de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van het OP
Landelijk In de partnerschapsovereenkomst staan de acties beschreven die op landelijk niveau zijn uitgevoerd om de partners op het landelijk niveau te betrekken bij de ontwikkeling van het operationeel programma. Op landelijk niveau worden meerdere schillen van partners onderscheiden die op diverse wijzen betrokken zijn geweest. Regionaal in Oost-Nederland Betrokkenheid van de partners bij de voorbereiding In aanvulling op, en veelal parallel aan de landelijke acties heeft Oost-Nederland met haar partners in het landsdeel eigen acties uitgevoerd en relaties benut. Dit proces is stapsgewijs doorlopen, met een basis in het provinciale economisch beleid waarop achtereenvolgens de S3 en het OP zijn gebaseerd. In overeenstemming met de Europese gedragscode inzake 24 partnerschap – met name artikelen 4, 5 en 8 – zijn de relevante partners geïdentificeerd en uitgenodigd mee te werken aan de voorbereiding van het programma. Na de provinciale verkiezingen in 2011 hebben de besturen van de provincies Overijssel en Gelderland een interactief proces met de stakeholders van de Triple Helix georganiseerd. Via zogenaamde ‘ronde tafels’ zijn de bestuurders van de provincies in gesprek gegaan met 24
European code of conduct on partnership in the framework of the European Structural and Investment Funds, C(2013) 9651 final
Versie sfc
42
(vertegenwoordigers van) ondernemers, decentrale overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Er is belangrijke input verkregen voor de opstelling van nieuw (economisch) beleid. De stakeholders gaven de navolgende belangrijke aspecten mee: 1. zorg in het beleid voor focus en massa, ontwikkel bestaande sterktes en reële potenties, faciliteer als overheid, maar geef de ondernemer de ruimte. Deze wijze van vormgeving van het provinciaal beleid liep vooruit op de publicatie van de Europese kaders waarin de wensen, verwachtingen en eisen van de EU gepubliceerd werden. De in Oost-Nederland gevolgde werkwijze legde een goede basis voor de ontwikkeling van het operationeel programma. De provincies Overijssel en Gelderland, die gezamenlijk het landsdeel Oost-Nederland vormen, hebben eind 2011 gezamenlijk het initiatief genomen voor het opstarten van het proces om tot de S3 en vervolgens het OP EFRO 2014-2020 te komen. Voor de ontwikkeling van zowel de S3 als het Operationeel Programma onderscheidt OostNederland de onderstaande partnergroepen: De eerste groep partners bestaat uit de beide provincies, de grote steden in OostNederland en het Ministerie van Economische Zaken (Coördinatiepunt Structuurfondsen). Deze groep is vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep S3 en de begeleidingsgroep Operationeel Programma. Met deze partners zijn periodiek bestuurlijke overleggen gevoerd over de voortgang in invulling van het programma. De tweede groep partners bestaat uit de meest betrokken partners van de triple helix zoals de ‘topteams’ (Ministerie van Economische Zaken, topsectorenbeleid), het hoger onderwijs, bedrijfsleven en transferorganisaties (zachte infrastructuur). Tot deze groep behoren ook de begunstigden van het GO-programma 2007-2013. Deze groep is diverse keren individueel geconsulteerd en heeft deelgenomen aan de stakeholdersbijeenkomst S3 medio december 2011 en de stakeholdersbijeenkomst over het Operationeel Programma van 27 maart 2013. Bij beide bijeenkomsten waren meer dan honderd vertegenwoordigers van deze groep stakeholders aanwezig. De derde groep partners bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij het Operationeel Programma zoals provinciale en lokale politiek, Comité van Toezicht en stuurgroepen van het GO-programma 2007-2013 en regionale maatschappelijke organisaties. Deze groep is eveneens uitgenodigd voor de stakeholdersbijeenkomsten en is schriftelijk en mondeling geïnformeerd over de voortgang van het operationeel programma. In provincie Overijssel is deze groep op 16 oktober 2012 geïnformeerd tijdens een speciaal georganiseerde bijeenkomst. In provincie Gelderland zijn Europa-boulevards georganiseerd om het politieke bestuur en de ambtelijke collegae te informeren. Het huidige Comité van Toezicht is voortschrijdend geïnformeerd tijdens al haar vergaderingen. De vierde groep zijn de burgers van Oost-Nederland. Deze groep heeft via een publieke internet-consultatie van het Operationeel Programma in september 2013 de gelegenheid gekregen input te geven. Reactie van de partners in Oost-Nederland De verschillende partnergroepen zijn op meerdere wijzen betrokken bij de ontwikkeling van het OP. Zowel voor de S3 als het Operationeel Programma zijn discussiedagen (groepsconsultaties) georganiseerd waarop beide keren circa honderd deelnemers aanwezig waren. Ook is het OP (concept september 2013) per internet openbaar ontsloten voor reactie. De deelnemers /
Versie sfc
43
respondenten weerspiegelden (vertegenwoordiging van) MKB, ondernemers, kennisinstellingen, decentrale overheden, intermediaire organisaties en maatschappelijke organisaties. Naast dezegroepsconsultaties zijn er ook vele individuele overleggen met partners gevoerd. Alle reacties van de partners zijn besproken in de begeleidingsgroep S3 respectievelijk de begeleidingsgroep Operationeel Programma. De reacties van de partners laten zich samenvatten in de onderstaande kernpunten: maak scherpe keuzes, met oog op beperkte omvang van de EFRO-middelen, stimuleer sterke sectoren van Oost-Nederland, positioneer het OP op hiaten in het innovatieproces – inclusief toeleiding (zachte infrastructuur), zorg voor opvolgende stap na productontwikkeling (valorisatie, marktintroductie), biedt ruimte voor procesinnovatie omtrent nieuwe concepten en samenwerkingen gericht op toepassing van koolstofarme technologieën, richt het programma primair op het MKB, faciliteer als overheid en laat de markt realiseren, verminder de administratieve lasten. Deze kernpunten uit de consultaties 2012/2013 vormen de rode draad uit vele reacties en sluiten geheel aan bij de kernpunten die ten tijde van de vorming van het provinciaal economisch beleid door de stakeholders zijn neergelegd (2011). Erg sterk is naar voren gekomen dat het OP dient voort te bouwen op resultaten uit het programma 2007-2013. Daarbij gaat het met name om valorisatie van innovatieprojecten uit het GO-programma 2007-2013 en het (blijven) benutten van gevormde, bestaande zachte infrastructuur. De enthousiaste inbreng in de vorm van concrete ideeën is door de begeleidingsgroep beoordeeld op aansluiting bij de inhoudelijk focus. Waar inpasbaar is dergelijke inbreng geabstraheerd tot de geformuleerde specifieke doelstellingen en hebben deze suggesties een plek gekregen bij de voorbeelden van mogelijke acties. Betrokkenheid van de partners tijdens de uitvoering Zoals eerder beschreven onderscheidt Landsdeel Oost vier verschillende partnergroepen. Partners uit de eerste groep (vertegenwoordigers van beide provincies, grote gemeenten en het Ministerie van Economische Zaken) zullen zitting hebben in het Comité van Toezicht. Dit comité houdt toezicht op de uitvoering van het programma conform het gestelde in de verordening. Met de deelname van vertegenwoordigers vanuit overheidsgeledingen in het toezicht geven wij vorm aan de rol van faciliterende overheid. Hiernaast worden voor de thema’s innovatie (inclusief innovatieve ontwikkeling in de sector EMT) en koolstofarme economie één of meerdere adviescommissies ingericht waarin experts zitting hebben (triple helix-partners). Deze groep heeft als taak de beheersautoriteit te adviseren over de inhoud en kwaliteit van de ingediende projecten (zie ook passages ‘gidsprincipes’ per thematische doelstelling). Het advies heeft de vorm van een gezamenlijke score die aan alle ingediende projecten wordt toegekend door de adviescommissie(s). Een klein aantal vertegenwoordigers van de betrokken provincies en steden neemt deel aan de vergadering van de adviescommissie, doch deze vertegenwoordigers hebben geen stemrecht in de beoordeling van projecten. Met de instelling van een adviescommissie ten behoeve van de projectselectie geven wij vorm aan de realiserende rol van de markt. Ondersteunend aan de betrokkenheid van deze tweede groep partners worden diverse organisaties uitgenodigd bij te dragen aan de projectacquisitie. Hierbij is een actieve rol voorzien Versie sfc
44
voor het programmamanagement (in aansluiting op de provinciale beleidsafdelingen), stedelijke loketten en de organisaties in de zachte infrastructuur. De derde en vierde groep partners worden betrokken door voorlichting via onder andere informatieve brieven, de beschikbaarstelling van jaar- en evaluatieverslagen, projectbezoeken, de website www.go-oostnederland.eu. Ook de deelname van het programma aan de Europa Kijkdagen is voor deze groepen een gelegenheid om kennis te nemen van de ontwikkelingen en voortgang van het operationeel programma. Bij de samenstelling en werkwijze van het Comité van Toezicht, en bij het betrekken van partners gedurende de uitvoering van het programma, zullen hoofdstukken IV en V van de Gedragscode inzake partnerschap in acht worden genomen. Betrokkenheid van de partners tijdens de monitoring en evaluaties Door vertegenwoordiging in de formele gremia voor de uitvoering van het programma, zijn vele partners gedurende de gehele looptijd betrokken. Door deel uit te maken van deze gremia, kunnen zij voortdurend hun inbreng leveren in de diverse taken van de programmasturing. De voortdurende monitoring en periodieke evaluaties zullen in samenspraak met deze gremia worden uitgevoerd. Bij evaluaties zullen vanzelfsprekend de doelgroepen van het programma worden bevraagd. Bij het opzetten van de monitoring en evaluaties, zal hoofdstukk V van de Gedragscode inzake partnerschap in acht worden genomen. Ex ante evaluatie proces Het Ministerie van Economische Zaken heeft de opdracht voor het uitvoeren van de ex ante evaluatie van de vier EFRO operationele programma’s (OPs) gegund aan Technopolis. Bij zijn beoordeling van de OP’s baseert de ex ante evaluator zich op het Evaluatiekader EFRO dat Technopolis – op basis van de Europese richtlijnen voor ex ante evaluatie – samen met de begeleidingscommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de vier EFRO-programma’s, het Ministerie van Economische Zaken en een onafhankelijk voorzitter, heeft opgesteld. De ex ante evaluatie gaat achtereenvolgens in op: 1. de programmastrategie, 2. de indicatoren, 3. evaluatie en monitoring, 4. consistentie van financiële allocaties, 5. bijdrage aan EU2020, 6. betrokkenheid stakeholders, 7. de strategische milieubeoordeling. De ex ante evaluatie is een iteratiefproces geweest met de opstellers van de OP’s. Met een kritische en constructieve opstelling heeft de ex ante evaluator bijgedragen aan optimalisatie van de de kwaliteit van de OP’s. Medio 2013 heeft Technopolis een eerste tussentijdse analyse uitgevoerd op de concepten van de OP’s EFRO 2014 – 2020. Deze tussenbeoordeling concentreerde zich op vier punten: kwaliteit van de interventielogica, de focus van het programma, de onderbouwing van de keuzes voor instrumenten en de monitoring en evaluatie. De belangrijkste opmerkingen op deze punten waren destijds: Versie sfc
45
1. Interventielogica. De keuze voor activiteiten zijn nog onvoldoende verbonden met de onderliggende problemen; 2. Focus: Hoewel er duidelijke keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld in doelgroepen, sectoren of maatschappelijke uitdagingen, wordt nog onvoldoende duidelijk waarom nu juist hier de focus op gelegd wordt. Dit vereist een betere toelichting en onderbouwing in de definitieve versie; 3. Instrumenten. De eerste aanzet voor de in te zetten instrumenten is gemaakt maar vereist nog uitwerking; 4. Monitoring en evaluatie: Hoewel er al goede voorstellen zijn ontwikkeld voor de selectie van de resultaatindicatoren, moeten deze nog worden uitgewerkt in samenhang met een verdere uitwerking van de interventielogica. De monitoring van de resultaten moet nog uitgewerkt worden. In september 2013 heeft de ex ante evaluator een tweede tussentijdse evaluatie uitgevoerd, op de volledig uitgewerkte OP’s. Omdat op dat moment de besluitvorming over de verordeningen, MFK en de financiën (verdeling van de EFRO-middelen en de nationale cofinanciering) nog niet was afgerond, konden de OP’s nog niet als definitieve programma’s worden voorgelegd. De ex ante evaluator concludeerde dat er grote vorderingen waren gemaakt ten opzichte van de eerder beoordeelde concept-OP’s. De programma’s voldeden allen aan de minimaal er aan te stellen eisen. Wel adviseerde hij om voor finalisering van de OP’s nog eens kritisch te kijken naar de link tussen activiteiten, verwachte output en resultaten. Op de definitieve OP’s die door de vier landsdelen eind januari 2014 zijn opgeleverd, heeft de ex ante evaluator zijn finale evaluatie uitgevoerd. De ex ante evaluator is tot een goedkeurend oordeel op alle vier EFRO-programma’s gekomen. Zijn aanbevelingen hebben niet geleid tot aanpassingen in de OP’s. De beheersautoriteiten hebben uitgesproken de aanbevelingen gedurende de uitvoering van de programma’s ter harte te nemen. Het rapport van de evaluatie is opgenomen in bijlage 1 van dit OP. S3 De S3 in Oost-Nederland is in nauwe samenwerking tussen partners van de triple helix tot stand gekomen. De S3 richt zich op het stimuleren en intensiveren van samenwerking tussen overheden, onderwijs- & onderzoeksinstellingen en bedrijven. Innovatiebevordering staat centraal (kennis, kunde, kassa) waarbij gewerkt wordt aan gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Om optimaal effect te bereiken, is gekozen voor een beperkt aantal Oost-Nederlandse prioritaire sectoren (Food, Health, energie- en milieutechnologie [EMT] en high-tech systemen & materialen [HTSM]) en cross-overs. Om deze sectoren verder te versterken is samenwerking met ‘enabling’ sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie en de maakindustrie van groot belang.
Beschrijving van de autoriteit die de voorbereiding van het OP heeft gecoördineerd, en de rol van de (publieke) instellingen die hierbij direct betrokken zijn. Organisatie / groep partners Beheersautoriteit GO 2007-2013 (provincie Gelderland) Provincie Gelderland Provincie Overijssel Ministerie van Economische Zaken, Coördinatiepunt Structuurfondsen Steden Versie sfc
Betrokkenheid formele coördinatie voorbereiding OP uitvoerend coördinatie voorbereiding OP uitvoerend coördinatie voorbereiding OP lid begeleidingscommissie S3 en OP lid begeleidingscommissie S3 en OP (2) 46
Decentrale overheden Ministerie van Economische Zaken, topteams Kennisinstellingen hoger onderwijs Brancheorganisaties bedrijfsleven Koepelorganisaties onderwijs Instanties omtrent milieu, gelijke kansen, e.d.
geraadpleegd via consultaties en voorlichting geraadpleegd via consultaties en voorlichting geraadpleegd via consultaties en voorlichting geraadpleegd via consultaties en voorlichting geraadpleegd via consultaties en voorlichting geraadpleegd via consultaties en voorlichting
7.2.2 ESF: globale subsidies Niet van toepassing 7.2.2 ESF: oormerking voor ontwikkeling competenties Niet van toepassing
Versie sfc
47
8.
Coördinatie tussen de fondsen onderling en tussen de fondsen en andere nationale en EU instrumenten
Oost-Nederland streeft naar synergie tussen de verschillende Europese fondsen. OostNederland beoogt synergie te bereiken volgens een integrale benadering, waarbij fondsen op gelijke doelen versterkend ten opzichte van elkaar worden ingezet. De basis hiervoor ligt in de S3. De coördinatie en synergie tussen de fondsen in Oost-Nederland is in lijn met de landelijke inzet. Voor de landelijke beschrijving over coördinatie en synergie tussen de fondsen, verwijzen wij naar de Partnerschapsovereenkomst (onderdeel 2.1. Synergie, samenwerking en coördinatie). Hieronder wordt ingegaan op de synergie tussen EFRO en de overige ESI-fondsen en de synergie tussen EFRO en Horizon2020. Uiteraard vindt ook afstemming plaats met andere fondsen op Europees, nationaal en regionaal niveau. EFRO - ELFPO Oost-Nederland De S3-sectoren agrofood, EMT en health bieden inhoudelijke mogelijkheden voor synergie. Thema’s zijn bijvoorbeeld biobased economy, concurrentiekracht in de landbouw en agribusiness, gezonde voeding en teelregistratiebeheer. Innovatiemaatregelen krijgen een belangrijke positie in het ELFPO. Het uitgangspunt is de realisatie van innovaties in de keten. Het EFRO richt zich op de agribusiness, terwijl het ELFPO focust op de primaire sector. Om de inhoudelijke synergie tussen beide programma’s te realiseren, is coördinatie in de uitvoering noodzakelijk. Oost-Nederland wil de te ontwikkelen uitvoeringsmodellen van beide programma’s dan ook nauwgezet op elkaar laten aansluiten. EFRO - ESF Het EFRO-programma bevat geen maatregelen gericht op de arbeidsmarkt. EFRO - INTERREG Tussen het EFRO en het INTERREG (met name Deutschland-Nederland) wordt synergie gezocht op de inzet van op inhoudelijke thema’s innovatie en koolstofarme economie. Beide programma’s zetten in op dezelfde regionale thema’s, door middel van de versterking van de innovatiekracht in het MKB en de verbetering van de aansluiting tussen leren en werken. Het INTERREG-programma voegt hier eveneens grensoverschrijdende componenten aan toe. EFRO - Horizon2020 De inzet van Oost-Nederland op het thema innovatie, sluit aan bij de eerste twee doelstellingen van Horizon2020: een concurrerende industrie en een betere samenleving. Het doen van fundamenteel onderzoek, de derde doelstelling van Horizon2020, past niet binnen het EFRO maar is daar juist complementair aan. Oost-Nederland wil met het EFRO het MKB ondersteunen om aansluiting te vinden bij Horizon2020. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden worden ondersteund.
Versie sfc
48
9.
Ex-ante conditionaliteiten
Tabel 24. Ex-ante conditionaliteiten, thematische ex-antevoorwaarden en algemene ex-antevoorwaarden Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
Zie bijlage voor de S3 van Oost-
Er is een kader met beschikbare
Nederland
begrotingsmiddelen voor onderzoek
vervuld
vervuld THEMATISCHE EX-ANTECONDITIONALITEITEN Thematische doelstelling 1. Versterking
1. Innovatie
Ja
Er bestaat een nationale of regionale
van onderzoek, technologische
onderzoeks- en innovatiestrategie voor
ontwikkeling en innovatie.
slimme specialisatie
Ja
en innovatie beschikbaar
1.1 Het bestaan van een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie in overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma,
In de Rijksbegroting zijn de
Het Nationaal
De lidstaat heeft een kader vastgesteld
jaarlijks beschikbare middelen
Hervormingsprogramma 2013 geeft
met de voor onderzoek en innovatie
voor innovatie en onderzoek
op pagina 25 een
beschikbare begrotingsmiddelen
opgenomen. De departementale
meerjarenoverzicht van de
teneinde particuliere uitgaven voor
begrotingen worden ieder jaar
beschikbare (Rijks)middelen voor
onderzoek en innovatie te mobiliseren;
aangepast en vastgesteld door
innovatie en onderzoek. Zie
de kenmerken van de strategie moeten
het parlement.
bijvoorbeeld de link
overeenkomen met die van goed
http://www.vng.nl/files/vng/nieuws_at
functionerende nationale of regionale
tachments/2013/20130617-
onderzoek- en innovatiesystemen.
nhp2013.pdf
Versie sfc
De lidstaat heeft een meerjarenplan
Het Nationaal Hervormings-
vastgesteld voor het op de begroting
programma 2013 geeft op
opnemen en prioriteren van investeringen
pagina 25 een meerjaren-
in verband met EU-prioriteiten (Europees
overzicht van de beschikbare
strategisch forum voor
(Rijks-)middelen voor innovatie
onderzoekinfrastructuur – ESFRI)
en onderzoek.
49
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Thematische doelstelling 4.
2.
Ondersteuning van de overgang naar
Koolstofarme
de energieprestatie van gebouwen
gebouwen is een
een koolstofarme economie in alle
economie
krachtens de artikelen 3 tot en met 5 van
methodologie voor de berekening
Richtlijn 2010/31/EU
van de energieprestatie van
Vaststelling van maatregelen krachtens
gebouwen opgenomen.
4.1 Energie-efficiëntie: omzetting in
artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU om een
Daarnaast is voldaan aan art 4, door
nationaal recht van Europese richtlijnen
systeem van energieprestatiecertificaten
(de aanpassingen van) afdeling 5.1
2010/31/EU, 2006/32/EG en 2004/8/EG.
voor gebouwen op te zetten
het (wijzigingsbesluit) Bouwbesluit.
Naleving van artikel 6, lid 1, van
Verwezenlijking van het vereiste
Beschikking Nr. 406/2009/EG.
renovatiepercentage voor openbare
Met betrekking tot art. 5 is in het
gebouwen
voorjaar van 2013 de
Eindgebruikers ontvangen een individuele
rapportage ‘ Kostenoptimaliteit
meter
energieprestatie eisen Nederland’
Bevordering van efficiëntie bij verwarming
aan de Tweede Kamer gezonden,
en koeling volgens Richtlijn 2004/8/EG
zie
bedrijfstakken.
Ja
Tenuitvoerlegging van minimumeisen voor
Ja
In de Regeling energieprestatie
https://zoek.officielebekendmakinge n.nl/dossier/30196/blg214974?resultIndex=28&sorttype=1 &sortorder=4 Maatregelen zijn aanwezig om te voldoen aan artikel 11. Er zijn verplichte energielabels in Nederland. Om te voldoen aan art. 3 van de richtlijn moest Nederland voor 30 april jl. een indicatief doel voor energiebesparing aanleveren.
Versie sfc
50
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Dit is gebeurd op basis van de laatste Referentieraming. Deze richtlijn is in Nederland in wetgeving omgezet. De wet ter implementatie van de EG-richtlijn energieefficiëntie is in februari 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Hierin is onder meer het tweemaandelijks kostenoverzicht opgenomen, en zijn situaties beschreven waarin minimaal voorzien moet worden van een slimme meter (nieuwbouw, grootschalige renovatie, vervanging, en op verzoek), conform art. 13 van de Richtlijn. Zie http://wetten.overheid.nl/BWBR0029 672 voor de implementatiewet. Daarnaast kent Nederland de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, waarin het deel met betrekking tot consumenten is geïmplementeerd. Thematische doelstelling 4.
2.
Ondersteuning van de overgang naar
Koolstofarme
transparante steunregelingen, voorrang bij
van hernieuwbare energie om aan
een koolstofarme economie in alle
economie
de toegang tot het net en bij dispatching
de Europese afspraken te voldoen.
Versie sfc
Ja
De lidstaat heeft gezorgd voor
Ja
51
Nederland stimuleert de productie
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld bedrijfstakken 4.2 Duurzame energie: omzetting in
en standaardregels voor het dragen en verdelen van de kosten van de technische
Nederland heeft daarbij een doel
aanpassingen die openbaar zijn gemaakt
van 14 procent duurzame energie in
nationaal recht van Europese richtlijn
2020. In de Elektriciteitswet en
2009/28/EG.
onderliggende regelingen is opgenomen dat er voorrang is voor duurzame elektriciteit, indien er onvoldoende ruimte op de netten zou zijn. Daarnaast heeft Nederland uitgebreide subsidieregelingen (SDE+) die de uitrol van hernieuwbare energie stimuleren (stimulering duurzame energieproductie). De SDE+ is de opvolger van de SDE (2008-2010) en de MEP-regeling (2005-2007) en De lidstaat heeft in overeenstemming met
wordt sinds 2011 jaarlijks
artikel 4 van Richtlijn 2009/28/EG een
opengesteld. In 2011 t/m 2013 was
nationaal actieplan voor energie uit
respectievelijk € 1,5 miljard, € 1,7
hernieuwbare bronnen goedgekeurd
miljard en € 3 miljard beschikbaar voor aanvragers. Meer informatie is te vinden op www.agentschapnl.nl/SDE Met het indienen van het Nationaal Actieplan Hernieuwbare Energie en de volledige implementatie van wet-
Versie sfc
52
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld en regelgeving (notificatie juni jl.) is voldaan aan de verplichtingen van de Richtlijn 2009/28/EG, richtlijn voor hernieuwbare energie. Zie http://ec.europa.eu/energy/renewabl es/reports/reports_en.htm In het kader van artikel 22 van deze richtlijn dient iedere lidstaat vervolgens om de twee jaar een verslag in te dienen over de voortgang die geboekt is bij het bevorderen en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Deze voortgangsrapportage is in 2011 naar de Commissie gestuurd. Ook dit jaar wordt wederom een voortgangsrapportage gestuurd. ALGEMENE EX-ANTECONDITIONALITEITEN 1. Bestrijding van discriminatie
Deze ex-ante-
Ja
Institutionele regelingen voor de uitvoering
Ja
De algemene ex ante
conditionaliteit
en de toepassing van en het toezicht op
conditionaliteiten anti-discriminatie,
Het bestaan van een mechanisme voor
is van
de EU-richtlijnen inzake gelijke
gelijkheid en toegankelijkheid zijn
de effectieve uitvoering en toepassing
toepassing op
behandeling
niet van toepassing op het
van Richtlijn 2000/78/EG van 27
het gehele
Een strategie inzake opleiding en
Operationele Programma omdat
november 2000 tot instelling van een
Operationele
informatieverspreiding ten behoeve van
de Unie regelgeving over deze
algemeen kader voor gelijke
Programma
personeel dat bij de uitvoering van de
onderwerpen geen directe
Versie sfc
53
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld behandeling in arbeid en beroep en
fondsen betrokken is
invloed heeft op het realiseren
Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000
Maatregelen ter versterking van de
van de beoogde resultaten en de
houdende toepassing van het beginsel
administratieve capaciteit voor de
interventielogica van het
van gelijke behandeling van personen
uitvoering en toepassing van de EU-
programma. De directe invloed van
ongeacht ras of etnische afstamming
richtlijnen inzake gelijke behandeling
deze Unie wetgeving op de beoogde resultaten voor technische bijstand wordt tevens klein geacht, vanwege het hiervoor beschikbare budget. Omwille van de proportionaliteit zijn deze ex ante conditionaliteiten derhalve ook niet van toepassing op technische bijstand. Zie de Partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie over deze ex ante conditionaliteiten en de mate waarin ze in Nederland van toepassing zijn op andere ESIfondsen. Het recht op gelijke behandeling is vastgelegd in de Nederlandse Grondwet (artikel 1) en uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling. Klachten omtrent naleving van deze wet kunnen worden ingediend bij het College
Versie sfc
54
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld voor de rechten van de mens, dat een nietbindend, doch zwaarwegend oordeel kan geven. Ook kan er een rechterlijke procedure worden gestart op basis van deze wet. Er worden periodiek in Nederland ESI fondsbrede technische sessies georganiseerd over uitvoeringsrelevante issues. Ook ‘horizontale onderwerpen’ zullen hier aan bod komen. 2. Gendergelijkheid
Deze ex-ante-
Ja
Een systeem voor de verzameling en
conditionaliteit
analyse van gegevens en indicatoren,
Het bestaan van een strategie voor de
is van
onderverdeeld naar geslacht, voor de
bevordering van gendergelijkheid en
toepassing op
ontwikkeling van een wetenschappelijk
een mechanisme voor de effectieve
het gehele
onderbouwd genderbeleid
toepassing van dat beginsel
Operationele
Een plan en ex-antecriteria om
Programma
doelstellingen inzake gendergelijkheid
Ja
-
Ja
-
Ja
De algemene ex ante
door middel van gendernormen en – richtsnoeren te integreren Uitvoeringsmechanisme, met inbegrip van
Versie sfc
een genderinstantie en deskundigheid om
conditionaliteiten anti-discriminatie,
de steunmaatregelen op te stellen, te
gelijkheid en toegankelijkheid zijn
monitoren en te evalueren
niet van toepassing op het
55
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Operationele Programma omdat de Unie regelgeving over deze onderwerpen geen directe invloed heeft op het realiseren van de beoogde resultaten en de interventielogica van het programma. De directe invloed van deze Unie wetgeving op de beoogde resultaten voor technische bijstand wordt tevens klein geacht, vanwege het hiervoor beschikbare budget. Omwille van de proportionaliteit zijn deze ex ante conditionaliteiten derhalve ook niet van toepassing op technische bijstand. Zie de Partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie over deze ex ante conditionaliteiten en de mate waarin ze in Nederland van toepassing zijn op andere ESIfondsen. 3. Personen met een handicap
Deze ex-ante-
Ja
De uitvoering van maatregelen in
conditionaliteit
overeenstemming met artikel 9 van het
Het bestaan van een mechanisme voor
is van
VN-Verdrag, teneinde belemmeringen en
de effectieve uitvoering en toepassing
toepassing op
barrières in verband met de
Versie sfc
Ja
56
Zie hoofdstuk 11.
-
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld van het VN-Verdrag inzake de rechten
het gehele
toegankelijkheid voor personen met een
van personen met een handicap
Operationele
handicap te voorkomen, te identificeren en
Programma
op te heffen
Institutionele regelingen voor de uitvoering
Ja
De algemene ex ante
van en het toezicht op het VN-Verdrag in
conditionaliteiten anti-discriminatie,
overeenstemming met artikel 33 van het
gelijkheid en toegankelijkheid zijn
Verdrag
niet van toepassing op het Operationele Programma omdat de Unie regelgeving over deze onderwerpen geen directe invloed heeft op het realiseren van de beoogde resultaten en de interventielogica van het programma. De directe invloed van deze Unie wetgeving op de beoogde resultaten voor technische bijstand wordt tevens klein geacht, vanwege het hiervoor beschikbare budget. Omwille van de proportionaliteit zijn deze ex ante conditionaliteiten derhalve ook niet van toepassing op technische bijstand. Zie de Partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie over deze ex
Versie sfc
57
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld ante conditionaliteiten en de mate waarin ze in Nederland van toepassing zijn op andere ESIfondsen. Een strategie inzake opleiding en
Ja
Zie hoofdstuk 11
-
Ja
Zie hoofdstuk 11
-
Ja
Zie zowel onderdeel 2B van de
Nederlandse Aanbestedingswet.
informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de fondsen betrokken is Maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van het VNVerdrag, inclusief passende regelingen om op de naleving van de toegankelijkheidsvereisten toe te zien 4. Overheidsopdrachten
Deze ex-anteconditionaliteit
Ja
Volledige omzetting van de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG
prioritaire assen voor prioriteit 3
Het bestaand van een mechanisme
is van
- technische bijstand van het OP
voor de effectieve uitvoering en
toepassing op
als partnerschapsovereenkomst.
toepassing van de Richtlijnen
het gehele
Institutionele regelingen voor de uitvoering
2004/18/EG en 2004/17/EG en een
Operationele
en de toepassing van en het toezicht op
toepassing van EU-voorschriften
toereikend toezicht oen toereikende
Programma
de EU-wetgeving inzake
inzake overheidsopdrachten middels
overheidsopdrachten
de gepaste mechanismen
bewaking ter zake
Ja
Regelingen voor de effectieve
De Europese aanbestedingsrichtlijnen (2004/17, 2004/18, 2009/81/EC 92/13/EEC and 89/665/EEC ) zijn in Nederland geïmplementeerd via de
Versie sfc
58
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Aanbestedingswet 2012 (Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/) en onderliggende nationale regelgeving, waaronder het Aanbestedingsbesluit (Besluit van 11 februari 2013, houdende de regeling van enkele onderwerpen van de Aanbestedingswet 2012 (Aanbestedingsbesluit), Staatsblad 2013, 58, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032919). Naleving van de Europese aanbestedingsverplichtingen is via de bovenstaande nationale implementatieregelgeving geborgd. De naleving van deze regelgeving kan immers worden afgedwongen bij de nationale rechter. In het bijzonder kan de rechter een met de aanbestedingsverplichtingen strijdige overeenkomst onder
Versie sfc
59
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld omstandigheden vernietigen (afdeling 4.3.1, Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). Ook kan de Autoriteit Consument en Markt een bestuurlijke boete opleggen, indien de rechter afziet van vernietiging in het geval dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst in stand blijft (afdeling 4.3.2, Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 ondernemers en aanbestedende
Versie sfc
60
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld diensten een laagdrempelig instrument voor het oplossen van geschillen met betrekking tot aanbestedingsprocedures waarop de Aanbestedingswet van toepassing is (ingevolge art. 4.27, Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). Dit betreft het advies Klachtafhandeling bij aanbesteden en bestaat uit twee elementen, namelijk een standaard voor klachtafhandeling door aanbestedende diensten en ondernemers en een klachtenbehandeling door de Commissie van Aanbestedingsexperts. De toepassing van deze adviesmogelijkheid is niet verplicht. Bovendien laat de toepassing hiervan onverlet dat ondernemers ook klachten tegen bestuursorganen
Versie sfc
61
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld kunnen indienen op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), Staatsblad 2009, 264, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005537). Daarnaast kan op het niveau van de rijksoverheid worden ingegrepen, indien lagere publieke entiteiten niet voldoen aan aanbestedingsverplichtingen. Ten aanzien van aanbestedingsverplichtingen van decentrale overheden bestaan de mogelijkheden tot schorsing en vernietiging uit art. 132 lid 4 van de Grondwet (Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815 (Grondwet), Staatsblad 1840, 49, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0001840) en nader geregeld en uitgewerkt in de afdelingen 10.2.2. en 10.2.3. van
Versie sfc
62
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), Staatsblad 2009, 264, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005537), de Gemeentewet (Hoofdstuk XVII, Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet), Staatsblad 1992, 415, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005416/v olledig), de Provinciewet (hoofdstuk XVIII, Wet van 10 september 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot provincies (Provinciewet), Staatsblad 1992, 709, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005645) en de Waterschapswet (Titel V, Wet van 6 juni 1991, houdende regels met betrekking tot de waterschappen (Waterschapswet), Staatsblad 1991, 444, raadpleegbaar via:
Versie sfc
63
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld wetten.overheid.nl/BWBR0005108/v olledig). Naast het bovenstaand toezichtsinstrumentarium en in situaties waarin dit instrumentarium niet toereikend is, kan het vangnet worden toegepast van de Wet NErpe (Wet van 24 mei 2012, houdende regels met betrekking tot de naleving van Europese regelgeving door publieke entiteiten (Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten), Staatsblad 2012, 245, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0031640/). Deze wet vormt een algemeen vangnet ter borging van de naleving van Europese regelgeving. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de lidstaat-verantwoordelijkheid van Nederland voor naleving van het Unierecht. Zo is de verantwoordelijk minister bevoegd een aanwijzing te geven aan een publieke entiteit wanneer die entiteit verzuimt te voldoen aan verplichtingen
Versie sfc
64
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld betreffende Europese subsidies (ingevolge art. 2, Wet NErpe). Ook kan de verantwoordelijk minister zo nodig zelf ingrijpen bij niet-naleving van verplichtingen betreffende Europese subsidies door publieke entiteiten (ingevolge art. 5, Wet NErpe). Met deze wet wordt dan ook voorzien in een snelle en effectieve nalevingsmogelijkheid voor de aanbestedingsrichtlijnen. De beheersautoriteit toetst en beoordeelt de door de begunstigde gemaakte kosten in het kader van overheidsopdrachten. Maatregelen tot waarborging van een
Ja
Regelingen ter waarborging van
toereikend toezicht en een toereikende
transparante gunningsprocedures
bewaking in verband met transparante
voor contracten
gunningsprocedures voor contracten, en
Een aantal algemene
voldoende informatie daarover
aanbestedingsrechtelijke beginselen is expliciet gecodificeerd in de Aanbestedingswet 2012 (Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542,
Versie sfc
65
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). Dit betreft onder meer het proportionaliteitsbeginsel (art. 1.10, 1.13 en 1.16), het objectiviteitsbeginsel (art. 1.4, lid 1), het transparantiebeginsel (art. 1.9, 1.12 en 1.15) en het nondiscriminatie-/gelijkheidsbeginsel (art. 1.8, 1.12 en 1.15). Bovendien is een Gids Proportionaliteit (Staatscourant 2013, nr. 3075, raadpleegbaar via: zoek.officielebekendmakingen.nl/stcr t-2013-3075.html) opgesteld, ter ondersteuning van de invulling van het proportionaliteitsbeginsel. Deze beginselen zijn ook van toepassing op aanbestedingen onder de Europese drempelwaarden (dit volgt uit de plaatsing van deze beginselen in deel 1 van de Aanbestedingswet 2012 (Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012),
Versie sfc
66
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). Er bestaat in Nederland een elektronisch systeem voor aanbestedingen (TenderNed, www.tenderned.nl). Het gebruik van de publicatiemodule van TenderNed is verplicht, onder meer bij het doen van (voor)aankondigingen, de mededeling van gunningsbeslissingen, rectificaties en de mededeling aan de Europese Commissie van het resultaat van de procedure (art. 1.18, Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0032203/v olledig/). De verplichting geldt voor opdrachten boven de Europese aanbestedingsdrempels en bij het vrijwillig bekendmaken van
Versie sfc
67
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld (nationale) opdrachten. Daarnaast zijn specifiek voor EFRO de huidige beheersautoriteiten, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit recent in een bijeenkomst geïnformeerd over de Aanbestedingswet 2012 en de gevolgen hiervan voor de (huidige) programma periode. Naar aanleiding daarvan wordt door de werkgroep Aanbesteden gewerkt aan het aanpassen van het protocol aanbesteden, inclusief de bijbehorende checklist aanbesteden overheidsopdrachten. Tevens hebben de vier voor EFRO (beoogde) beheersautoriteiten in een Convenant Uitvoeringsorganisatie 2014-2020 onder andere afgesproken om in de periode 2014-2020 met één ICTsysteem te gaan werken. Daarmee wordt een optimale benutting van de opgebouwde kennis en ervaring, en een verdere kennisuitwisseling
Versie sfc
68
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld tussen de beheersautoriteiten gerealiseerd. Tevens zorgen de gemaakte afspraken voor een uniformering van de werkwijze en de daarbij behorende ICT. Ook worden aanbestedingen van projecten door de beheersautoriteiten getoetst aan de hand van standaard checklisten, als onderdeel van de management & control systemen. De checklist voor aanbesteden van overheidsopdrachten wordt momenteel, zoals hierboven aangegeven, aangepast naar aanleiding van de Aanbestedingswet 2012. Tot slot ziet de auditautoriteit jaarlijks, in het kader van de toets op de management & control systemen, toe op een effectieve en uniforme invulling en naleving van deze toetsingen (zie bijvoorbeeld artikel 71 van de huidige EFRO Verordening).
Versie sfc
69
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld De beheersautoriteit zorgt voor toereikend toezicht en een toereikende bewaking in verband met transparante gunningsprocedures voor contracten. Een strategie inzake opleiding en
Ja
Regelingen voor opleiding en
informatieverspreiding ten behoeve van
informatieverspreiding ten behoeve
personeel dat bij de uitvoering van de
van personeel dat bij de uitvoering
fondsen betrokken is
van de ESI-fondsen betrokken is Er wordt voorlichting met betrekking tot aanbesteding gegeven door de Rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ aanbesteden), PIANOo Expertisecentrum Aanbesteden (www.pianoo.nl) en Europa Decentraal (www.europadecentraal.nl). Specifiek voor EFRO dragen de beheersautoriteiten zorg voor voldoende capaciteit en een adequaat kennisniveau binnen hun organisatie over de regelgeving omtrent overheidsopdrachten. Veelal
Versie sfc
70
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld wijzen de beheersautoriteiten hiervoor een vast aanspreekpunt aan en wordt er periodiek (minimaal jaarlijks) een cursus ingepland of wordt extern advies ingewonnen. Er vindt tussen de beheersautoriteiten kennisdeling plaats, onder meer over overheidsopdrachten. Het belang van kennisuitwisseling en het opzetten van gezamenlijke trainingen e.d. is bevestigd in het Convenant Uitvoeringsperiode 20142020 tussen de vier beheersautoriteiten. Bij EFRO gebeurt kennisuitwisseling onder meer via het Programma Managers Overleg, de financiële werkgroep en de werkgroep aanbesteden, waaraan de vier beheersautoriteiten, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deelnemen. De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader van de toets op de management & control systemen, toe op een effectieve en uniforme invulling en naleving van de van
Versie sfc
71
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld toepassing zijnde regelingen, inclusief aspecten als administratieve capaciteit en training. De verwachting is dat het uitvoeringssysteem van de beheersautoriteiten in de nieuwe programmaperiode op deze punten geen aanpassingen behoeft ten opzichte van de huidige periode. Daarmee zullen genoemde bepalingen op het gebied van overheidsopdrachten, training en uitwisseling van informatie ook in de nieuwe periode afdoende zijn geborgd, in lijn met de beoordelingen van de auditautoriteit. De beheersautoriteit draagt zorg voor een voldoende kennisniveau binnen haar organisatie. Maatregelen ter versterking van de
Ja
Regelingen ter waarborging van de
administratieve capaciteit voor de
administratieve capaciteit voor de
uitvoering en toepassing van de EU-
uitvoering en toepassing van de EU-
wetgeving inzake overheidsopdrachten
voorschriften inzake overheidsopdrachten De beheersautoriteiten van EFRO dragen zorg voor voldoende
Versie sfc
72
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld capaciteit en kennisniveau binnen hun organisaties voor de uitvoering en toepassing van Unie wetgeving inzake overheidsopdrachten, en beoordeelt de auditautoriteit in het kader van de jaarlijkse toets op de management & control systemen op een effectieve en uniforme invulling en naleving, inclusief aspecten als administratieve capaciteit en training. Daarnaast vindt, zoals hierboven beschreven, kennisdeling plaats via diverse werkgroepen en bijeenkomsten, waarbij tevens experts aanwezig zijn. De beheersautoriteit draagt zorg voor voldoende administratieve capaciteit voor de uitvoering en toepassing van EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten. Zo wordt een medewerker een vast aanspreekpunt omtrent overheidsopdrachten. Ook maken overheidsopdrachten deel uit van de kennisdeling met andere beheersautoriteiten
Versie sfc
73
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
Zie zowel onderdeel 2B van de
Regelingen voor de effectieve
vervuld
vervuld 5. Staatssteun
Deze ex-ante-
Institutionele regelingen voor de uitvoering
Ja
conditionaliteit
en de toepassing van en het toezicht op
prioritaire assen voor prioriteit 3
toepassing van de Unie-
Het bestaan van een mechanisme voor
is van
de EU-wetgeving inzake staatssteun
- Technische bijstand van het
voorschriften inzake staatssteun
de effectieve uitvoering en toepassing
toepassing op
OP als de
Naleving van de cumuleringsregels
van de EU-wetgeving inzake
het gehele
partnerschapsovereenkomst
en van de ‘Deggendorf’ verplichting
staatssteun
Operationele
Er bestaat in Nederland geen
Programma
algemene wet waarin toepassing van de staatssteunregels is geregeld. De Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun (inclusief de uitleg die het Hof van Justitie daaraan heeft gegeven) werkt rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde door en heeft voorrang op nationaal recht. Voorzover publieke entiteiten op grond van de staatssteunregels verplicht zijn aan deze regels toepassing te geven, zijn zij op grond van Europees recht derhalve rechtstreeks verplicht te handelen overeenkomstig de staatssteunregels. De staatssteunverplichtingen zijn nader geborgd in nationale subsidieregelgeving, door de
Versie sfc
74
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld toekenning van bevoegdheden aan het bevoegd gezag met betrekking tot wijziging en intrekking van een subsidiebesluit bij strijd met de staatssteunregels. Een voorbeeld hiervan vormt artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies (Staatsblad 1996, 180, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0007919). Op grond van deze bepaling kan de Minister van Economische Zaken bij strijdigheid met de staatssteunregels een subsidieverlening weigeren, een subsidie lager vaststellen en een subsidieverlening of –vaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen. De regering heeft voorgesteld om een vergelijkbare waarborg ook op te nemen in de nationale uitvoeringsregelgeving met betrekking tot EFRO. Dit is opgenomen in het Voorstel van wet houdende regels omtrent de uitvoering van Europese
Versie sfc
75
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelingwetsvoorstel (ook wel: Uitvoeringswet EFRO, Kamerstukken II 2013-14, 33 735, nr. 2, raadpleegbaar via: zoek.officielebekendmakingen.nl/kst33735-2.html). Op grond van art. 10 van dit wetsvoorstel kan de voor subsidieverlening bevoegde autoriteit bij strijdigheid met (onder meer) de staatssteunregels een subsidieverlening weigeren, een subsidie lager vaststellen en een subsidieverlening of –vaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen. Dit wetsvoorstel is momenteel in behandeling bij het parlement. Tot slot kunnen bestuursorganen in de individuele subsidieverleningsbeschikkingen aanvullende verplichtingen opleggen aan de subsidieontvanger ten behoeve van de naleving van de
Versie sfc
76
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld staatssteunregels (hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een anti-cumulatieverplichting). De beheersautoriteiten van EFRO hebben een Convenant Uitvoeringsperiode 2014-2020 afgesloten, waarin ondermeer is afgesproken in deze periode één ICT systeem te hanteren. Dit systeem is bedoeld voor registratie en beheer van de projecten binnen de Operationele Programma’s en maakt het mogelijk inhoudelijke en financiële gegevens uit te kunnen wisselen met de verantwoordelijke bestuursorganen en andere organen en lichamen en de Europese Commissie. Wijzigingen in bestaande regelingen worden systematisch geverifieerd De bevoegdheidsverdeling met betrekking tot de naleving van staatssteunregels is in Nederland vastgelegd bij het besluit van de Minister van Economische Zaken
Versie sfc
77
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld (Besluit van de Minister van Economische Zaken van 14 februari 2006, nr. EP/EIS 5724354, houdende interdepartementale afspraken inzake staatssteun (Interdepartementale afsraken inzake staatssteun), Staatscourant 17 februari 2006, nr. 35, p. 19, raadpleegbaar via: www.rijksoverheid.nl/documentenenpublicaties/besluiten/2006/02/14/inte rdepartementale-afspraken-inzakestaatssteun.html). Ten aanzien van steunmaatregelen van de rijksoverheid, zelfstandige bestuursorganen en productschappen is de minister van het beleidsverantwoordelijk ministerie de coördinerend minister. Ten aanzien van steunmaatregelen door decentrale overheden is de Minister van Binnenlandse Zaken de coördinerend minister. Ten aanzien van steunmaatregelen door waterschappen is de Minister van Infrastructuur & Milieu de
Versie sfc
78
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld coördinerend minister. Tot slot is de Minister van Economische Zaken de coördinerend minister ten aanzien van staatssteun in algemene zin. Het Interdepartementaal Steun Overleg (‘ISO’) zorgt voor inhoudelijke en procedurele afstemming van de Nederlandse overheid ten aanzien van de staatssteunregels. Daarnaast heeft het ISO een rol in het kader van kennisoverdracht en informatieuitwisseling. Het ISO draagt zorg voor verspreiding van beschikbare relevante informatie over staatssteun. Zowel alle ministers van de rijksoverheid als de verschillende decentrale overheden zijn lid van het ISO. De Minister van Economische Zaken draagt het voorzitterschap van het ISO. In geval financiële instrumenten worden ingezet, zijn maatregelen van toepassing zodat naleving van staatssteunregels wordt gewaarborgd. Alle projecten worden door de EFRO
Versie sfc
79
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld beheersautoriteiten aan de hand van een standaard checklist voor staatssteun getoetst, als onderdeel van de management & control systemen. De auditautoriteit ziet er jaarlijks op toe dat deze procedure uniform en volledig wordt nagekomen. Deze checklist wordt ook toegepast bij de instelling van een fondsmanager en de instelling van een (holding) fonds. Daarmee wordt naleving van staatssteunregels gecontroleerd en geborgd. Mogelijkheid van terugvordering bij onrechtmatige en onverenigbare steun Er bestaat in Nederland geen algemene wet waarin terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun is geregeld. Wel beschikken bestuursorganen over een algemene bevoegdheid tot wijziging en intrekking van subsidiebesluiten en vervolgens tot terugvordering van onverschuldigd
Versie sfc
80
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld betaalde subsidiebedragen (op grond van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Staatsblad 2009, 264, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005537)). Bestuursorganen kunnen deze terugvorderingsbevoegdheid zo nodig afdwingen bij de burgerlijke rechter, ingevolge afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), Staatsblad 2009, 264, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005537). Ook zijn er voor afzonderlijke bestuursorganen instrumenten omtrent terugvordering van onrechtmatige staatssteun neergelegd in verschillende subsidiewetten. Een voorbeeld hiervan vormt artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies (Staatsblad 1996, 180, raadpleegbaar via:
Versie sfc
81
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld wetten.overheid.nl/BWBR0007919). Op grond van deze bepaling kan de Minister van Economische Zaken bij strijdigheid met de staatssteunregels een subsidieverlening weigeren, een subsidie lager vaststellen en een subsidieverlening of –vaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen. Bovendien kan bij de vaststelling, intrekking of wijziging van een subsidieverlening of –vaststelling worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is. De regering heeft voorgesteld om een vergelijkbare waarborg ook op te nemen in de nationale uitvoeringsregelgeving met betrekking tot EFRO. Dit is opgenomen in het Voorstel van wet houdende regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale
Versie sfc
82
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Ontwikkelingwetsvoorstel (Uitvoeringswet EFRO, Kamerstukken II 2013-14, 33 735, nr. 2, raadpleegbaar via: zoek.officielebekendmakingen.nl/kst33735-2.html). Op grond van art. 10 van dit wetsvoorstel kan de bevoegde autoriteit bij strijdigheid met de staatssteunregels een subsidieverlening weigeren, een subsidie lager vaststellen en een subsidieverlening of –vaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen. Dit wetsvoorstel is momenteel in behandeling bij het parlement. Daarnaast kan op het niveau van de rijksoverheid worden ingegrepen, indien lagere publieke entiteiten bij subsidieverstrekking niet voldoen aan verplichtingen betreffende Europese subsidies, zoals de staatssteunverplichtingen. Ten aanzien van subsidies verleend door decentrale overheden bestaan de mogelijkheden tot schorsing,
Versie sfc
83
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld vernietiging en indeplaatstreding bij taakverwaarlozing uit art. 132 lid 4 en 5 van de Grondwet (Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815 (Grondwet), Staatsblad 1840, 49, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0001840) en nader geregeld en uitgewerkt in de afdelingen 10.2.2. en 10.2.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), Staatsblad 2009, 264, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005537), de Gemeentewet (Hoofdstuk XVII en art. 123 en 124, Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet), Staatsblad 1992, 415, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005416/v olledig), de Provinciewet (hoofdstuk XVIII en art. 120 en 121, Wet van 10 september 1992, houdende nieuwe
Versie sfc
84
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld bepalingen met betrekking tot provincies (Provinciewet), Staatsblad 1992, 709, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005645) en de Waterschapswet (Titel V, Wet van 6 juni 1991, houdende regels met betrekking tot de waterschappen (Waterschapswet), Staatsblad 1991, 444, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005108/v olledig). Deze bevoegdheden kunnen worden toegelicht aan de hand van de volgende voorbeelden, waarbij wordt uitgegaan van subsidieverlening door een gemeente. Indien een gemeente een subsidiebeschikking neemt die in strijd is met de Europese staatssteunregels, kan deze worden vernietigd bij koninklijk besluit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ingevolge art. 278, lid 1, Gemeentewet (Wet van
Versie sfc
85
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet), Staatsblad 1992, 415, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005416/v olledig)). Deze Minister is immers ten aanzien van decentrale overheden de bevoegd minister (zie de eerdere toelichting onder het kopje ‘Regelingen voor de effectieve toepassing van de Unievoorschriften inzake staatssteun’). Zo nodig kan het betreffende besluit eerst nog worden geschorst om nader onderzoek te doen. In een situatie waarin een gemeente dreigt niet te voldoen of niet naar behoren te voldoen aan een staatssteunverplichting, maar een daartoe strekkend besluit nog niet is genomen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een waarschuwende brief sturen waarin wordt aangekondigd dat het
Versie sfc
86
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld betreffende besluit zal worden geschorst of vernietigd als het in strijd zal zijn met bepaalde Europeesrechtelijke verplichtingen. Tot slot, indien een gemeente weigert een besluit te nemen en daardoor strijd met de Europese staatssteunregels ontstaat, kan door de provincie worden ingegrepen met een besluit tot indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing (art. 124, Gemeentewet (Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten (Gemeentewet), Staatsblad 1992, 415, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0005416/v olledig)). Naast het bovenstaand toezichtsinstrumentarium en in situaties waarin dit instrumentarium niet toereikend is, kan het vangnet worden toegepast van de Wet NErpe (Wet van 24 mei 2012, houdende regels met betrekking tot de naleving van Europese
Versie sfc
87
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld regelgeving door publieke entiteiten (Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten), Staatsblad 2012, 245, raadpleegbaar via: wetten.overheid.nl/BWBR0031640/). Deze wet vormt een algemeen vangnet ter borging van de naleving van Europese regelgeving. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de lidstaat-verantwoordelijkheid van Nederland voor naleving van het Unierecht. Zo is de verantwoordelijk minister bevoegd een aanwijzing te geven aan een publieke entiteit wanneer die entiteit verzuimt te voldoen aan verplichtingen betreffende Europese subsidies (ingevolge art. 2, Wet NErpe). Ook kan de verantwoordelijk minister zo nodig zelf ingrijpen bij niet-naleving van verplichtingen betreffende Europese subsidies door publieke entiteiten (ingevolge art. 5, Wet NErpe). Voor de volledigheid wordt voor een beschrijving van de
Versie sfc
88
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld bevoegdheidsverdeling met betrekking tot de naleving van staatssteunregels in Nederland, verwezen naar hetgeen hierover onder het kopje ‘Regelingen voor de effectieve toepassing van de Unievoorschriften inzake staatssteun’ is opgenomen. Capaciteit om een goede controle op naleving van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en goedgekeurde regelingen te borgen, en borgen van passende kennis over toegekende steun. De van toepassing zijnde eisen van de verschillende vrijstellingsmogelijkheden en van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening in het bijzonder worden overgenomen in de relevante regelgeving, programma’s dan wel de individuele subsidiebeschikkingen. Een voorbeeld met betrekking tot de deminimisverordening betreft het overnemen van de eisen van deze
Versie sfc
89
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld verordening in subsidiebeschikkingen waarop deze verordening van toepassing is. Daarnaast worden alle projecten door de beheersautoriteiten van EFRO aan de hand van een standaard checklist voor staatssteun getoetst, als onderdeel van de management & control systemen. De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader van de toets op de management & control systemen, toe op een effectieve en uniforme invulling en naleving van deze toetsingen (op basis van bijvoorbeeld art. 71 van de huidige EFRO Verordening). Een strategie inzake opleiding en
Ja
Regelingen voor opleiding en
informatieverspreiding ten behoeve van
informatieverspreiding ten behoeve
personeel dat bij de uitvoering van de
van personeel dat bij de uitvoering
fondsen betrokken is
van de fondsen betrokken is De beheersautoriteiten van EFRO dragen zorg voor voldoende capaciteit en kennisniveau over staatssteun binnen de organisatie. Veelal wijzen ze hiervoor een vast
Versie sfc
90
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld aanspreekpunt aan en wordt er periodiek (minimaal jaarlijks) een cursus ingepland of wordt extern advies ingewonnen. Er vindt tussen de beheersautoriteiten kennisdeling plaats, onder meer over staatssteunkwetsties. Het belang van kennisuitwisseling en het opzetten van gezamenlijke trainingen e.d. is bevestigd in het Convenant Uitvoeringsperiode 20142020 tussen de vier beheersautoriteiten. Bij EFRO gebeurt kennisuitwisseling onder meer via het Programma Managers Overleg en de financiële werkgroep, waaraan de vier beheersautoriteiten, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deelnemen. Daarnaast is binnen het Ministerie van Economische Zaken het Centraal Overleg Staatssteun ingesteld. De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader van de toets op de management & control systemen,
Versie sfc
91
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld toe op een effectieve en uniforme invulling en naleving van de toetsingen door de beheersautoriteiten, inclusief aspecten als administratieve capaciteit en training. Voorts wordt voorlichting met betrekking tot staatssteun gegeven door de Rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/s taatssteun) en Europa Decentraal (www.europadecentraal.nl). Ook het hierboven reeds genoemde Interdepartementaal Steun Overleg heeft een rol in het kader van kennisoverdracht en informatieuitwisseling aan centrale en decentrale overheden. De beheersautoriteit draagt zorg voor een voldoende kennisniveau binnen haar organisatie. Maatregelen ter versterking van de
Versie sfc
Ja
Regelingen ter waarborging van de
administratieve capaciteit voor de
administratieve capaciteit voor de
uitvoering en toepassing van de EU-
uitvoering en toepassing van de
voorschriften inzake staatssteun
Unie-voorschriften inzake
92
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld overheidsopdrachten De beheersautoriteiten van EFRO dragen zorg voor voldoende capaciteit en kennisniveau binnen de organisatie voor de uitvoering en toepassing van Unie wetgeving over staatssteun. Veelal wijzen ze hiervoor een vast aanspreekpunt/vaste aanspreekpunten aan en wordt er periodiek een cursus ingepland of wordt extern advies ingewonnen. Er vindt tussen de beheersautoriteiten kennisdeling plaats. Het belang van kennisuitwisseling en het opzetten van gezamenlijke trainingen e.d. is bevestigd in het Convenant Uitvoeringsperiode 2014-2020 tussen de vier beheersautoriteiten. Bij EFRO gebeurt kennisuitwisseling onder meer via het Programma Managers Overleg en de financiële werkgroep, waaraan de vier beheersautoriteiten, de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit deelnemen. Daarnaast is binnen het Ministerie
Versie sfc
93
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld van Economische Zaken het Centraal Overleg Staatssteun ingesteld. De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader van de toets op de management & control systemen, toe op een effectieve en uniforme invulling en naleving van de toetsingen door de beheersautoriteiten, inclusief aspecten als administratieve capaciteit en training. De verwachting is dat het uitvoeringssysteem in de nieuwe programmaperiode op het onderdeel staatssteun geen aanpassingen behoeft ten opzichte van de huidige periode. Daarmee zullen de genoemde bepalingen ook in de nieuwe periode afdoende zijn geborgd in de uitvoering, in lijn met de beoordelingen van de auditautoriteit. De beheersautoriteit draagt zorg voor voldoende administratieve
Versie sfc
94
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld capaciteit voor de uitvoering en toepassing van EU-wetgeving inzake staatssteun. 6. Milieuwetgeving inzake
Deze ex-ante-
milieubeoordeling (MEB) en
conditionaliteit
strategische milieueffectbeoordeling (SMEB)
Ja
Een volledige en juiste omzetting van de
Ja
De algemene ex ante
Beoordeling SMB-plicht
conditionaliteit milieuwetgeving
(planmerplicht) Operationele
is van
inzake milieueffectbeoordeling
Programma’s EFRO
toepassing op
(MEB) en strategische
MEB- en SMEB-richtlijnen
het gehele
milieueffectbeoordeling (SMB) is
Het bevoegd gezag heeft de
Het bestaan van een mechanisme voor
Operationele
niet van toepassing op het
concept-Operationele Programma’s
de effectieve uitvoering en toepassing
Programma
Operationele Programma omdat
van de regio’s getoetst aan de
van de EU-milieuwetgeving met
deze conditionaliteit met name
criteria die in het Besluit
betrekking tot de MEB en de SMEB in
geldt voor programma's die zich
milieueffectrapportage zijn
overeenstemming met Richtlijn
richten op verbeteren van de
opgenomen. De OP’s hebben tot
(85/337/EG) van 27 juni 1985
infrastructuur. De relevante Unie
doel ontwikkelingen en activiteiten te
betreffende de milieueffectbeoordeling
wetgeving over dit onderwerp
stimuleren, maar richten zich niet op
van bepaalde openbare en particuliere
heeft derhalve geen directe
de ruimtelijke kaders voor het
projecten en Richtlijn (2001/42/EF)
invloed op het realiseren
realiseren van projecten of het
betreffende de beoordeling van de
van de beoogde resultaten en
toekennen van vergunningen
gevolgen voor het milieu van bepaalde
de interventielogica van het
daarvoor, zoals bedoeld in de SMB-
plannen en programma’s
programma.
richtlijn. Op basis hiervan
Zie de
concludeert het bevoegd gezag dat
Partnerschapsovereenkomst
de Operationele Programma’s niet
voor nadere informatie over
vallen onder de in de Richtlijn
deze ex ante conditionaliteiten
strategische milieubeoordeling
en de mate waarin ze in
(2011/43/EEG) bedoelde plannen en
Nederland van toepassing zijn
programma’s. Derhalve is er geen
op andere ESI fondsen.
verplichting een strategische
Versie sfc
95
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
conditionaliteit
Criteria
Referentie
Toelichting
milieubeoordeling uit te voeren.
Ja
Zie partnerschapsovereenkomst
-
Ja
Zie partnerschapsovereenkomst
-
Ja
Zie partnerschapsovereenkomst
-
Ja
Zie onderdeel 2A van het
Regelingen voor de tijdige
Operationeel Programma
verzameling en aggregatie van
vervuld
vervuld
Institutionele regelingen voor de uitvoering en de toepassing van en het toezicht op de MEB- en SMEB-richtlijnen Een strategie inzake opleiding en informatieverspreiding ten behoeve van personeel dat bij de uitvoering van de MEB- en SMEB-richtlijnen betrokken is Maatregelen om een toereikende administratieve capaciteit te waarborgen 7. Statistische systemen en
Deze ex-ante-
resultaatindicatoren
conditionaliteit
Ja
De identificatie van bronnen en mechanisme voor statistische validering
is van
statistische gegevens waaronder de
Het bestaan van een statistisch systeem
toepassing op
identificatie van bronnen en
voor evaluaties om de doeltreffendheid
het gehele
mechanismen voor statistische
en het effect van de programma’s te
Operationele
validering en regelingen voor
beoordelen
Programma
publicatie en openbare toegankelijkheid van geaggregeerde
Het bestaan van een doeltreffend
gegevens
systeem van resultaatindicatoren om
-
Het Centraal Bureau voor de
toezicht te houden op de voortgang en
Statistiek is in Nederland
om een effectbeoordeling uit te voeren
verantwoordelijk voor het verzamelen en verwerken van gegevens. Op basis hiervan worden statistieken gepubliceerd en benut door beleidsmakers en voor
Versie sfc
96
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld wetenschappelijk onderzoek. Naast de verantwoordelijkheid voor de (nationale) statistieken heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek ook de taak om Europese statistieken op te stellen conform Europese regelgeving (onder andere EU verordening 549/2013 op het gebied van nationale en regionale rekeningen van een lidstaat). De wettelijke grondslag voor de werkzaamheden van het Centraal Bureau voor de Statistiek is de wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek, zie http://wetten.overheid.nl/BWBR 0016060 -
Het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt ook een set van gegevens op voor de Europese Commissie ten behoeve van beleidsvraagstukken op maatschappelijke, economische en fiscale terrein.
Versie sfc
97
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld Deze gegevens worden onder andere benut om de financiële bijdrage van een lidstaat aan de Europese begroting te bepalen, als ook de regionale steun van de Europese Unie via de ESI-fondsen en het toezicht op de economische prestaties van de lidstaten in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten en van het Stabiliteits-en Groeipact. -
Via www.cbs.nl zijn de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek toegankelijk. Ook worden op deze site Nationale kerncijfers per thema gepresenteerd. Gedetailleerde gegevens zijn te vinden via de (gratis) databank van het Centraal Bureau voor de Statistiek, http://statline.cbs.nl/statweb/
-
Specifiek voor de ESI-fondsen zijn de beheersautoriteiten van EFRO verantwoordelijk voor
Versie sfc
98
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante conditionaliteit
Criteria
Criteria
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld het (laten) verzamelen van de juiste statistische gegevens. Zij bezien momenteel nog of ze een (gezamenlijke) opdracht aan het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekken om adequate statistische gegevens over de start en voortgang van het nieuwe EFRO-programma te verzamelen. Dit met het oog op het beschikken over eenduidige regionale (economische) cijfers in de komende programmaperiode, om de nulsituatie en de voortgang goed te kunnen meten. In de Operationele Programma’s van EFRO is verder per resultaat- en outputindicator beschreven welke gegevensbron wordt gebruikt en met welke frequentie de gegevens worden verzameld. Naast gebruik van het CBS en de Community Innovation Survey (CIS) verzamelen de beheersautoriteiten zelf gegevens, bijvoorbeeld over het
Versie sfc
99
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
Criteria
conditionaliteit
Referentie
Toelichting
vervuld
vervuld aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt. De identificatie van bronnen en mechanismen voor de statistische validering staan weergegeven in de tabellen rondom resultaat- en outputindicatoren in onderdeel 2A van het Operationeel Programma Regelingen voor publicatie en openbare
Ja
toegankelijkheid Een doeltreffend systeem van
-
Ja
Zie onderdeel 2A van het
Een doeltreffend systeem van
Operationeel Programma
resultaatindicatoren
Voor elk programma
In Nederland hebben meerdere
resultaatindicatoren worden
‘technische sessies’ plaatsgevonden
geselecteerd die informatie
over het prestatieraamwerk en de te
verschaffen over die aspecten
kiezen prestatie indicatoren. De ex
van het welzijn en de
ante evaluator heeft deze sessies
vooruitgang van personen die
begeleid. De uiteindelijke selectie,
aanleiding zijn voor uit het
inclusief doelwaarden, is
programma gefinancierde
opgenomen in dit Operationele
beleidsacties;
Programma. De beoordeling door de
Streefdoelen voor deze
ex ante evaluator is als bijlage bij dit
indicatoren worden vastgelegd;
Operationele Programma gevoegd.
Voor elke indicator de volgende vereisten in acht worden genomen: robuustheid en
Versie sfc
-
Operationeel Programma
resultaatindicatoren waarbij; -
Zie onderdeel 2A van het
100
Ex-ante conditionaliteit
Prioritaire as
Ex-ante
Criteria
Criteria
conditionaliteit
vervuld
vervuld statistische validering, een duidelijke normatieve interpretatie, responsiviteit ten aanzien van het beleid, tijdige verzameling en openbare toegankelijkheid van de gegevens; -
Toereikende procedures worden vastgesteld om te waarborgen dat voor alle uit het programma gefinancierde acties een doeltreffend systeem van indicatoren wordt vastgesteld
Tabel 24. Ex-ante conditionaliteiten, thematische ex-antevoorwaarden en algemene ex-antevoorwaarden
Tabel 25 Niet van toepassing Tabel 26 Niet van toepassing
Versie sfc
101
Referentie
Toelichting
10.
Maatregelen ter verlichting van de administratieve lasten van begunstigden
De administratieve lasten bij de uitvoering van EFRO-gefinancierde projecten zijn door begunstigden in de programmaperiode 2007-2013 als zwaar beoordeeld. De beheersautoriteiten in Nederland willen gezamenlijk zorgdragen voor lastenverlichting van begunstigden in de programmaperiode 2014-2020. Aanvullende regelgeving op de relevante wettelijke vereisten en Europese verplichten moet worden vermeden. Lastenverlichting voor begunstigden kan voornamelijk worden behaald in een vereenvoudiging van de verantwoording van kosten. De berekening en onderbouwing van uurtarieven is een aandachtspunt voor de beheersautoriteiten in de voorbereiding van de nieuwe programmaperiode. Hierbij is aansluiting gevonden bij mogelijkheden die de verordening biedt, bijvoorbeeld het gebruik van zogenaamde ‘flatrate-tarieven’ en ‘standard unit costs’. Concreet heeft de voorbereiding geleid tot: -
Een vast percentage van 32% van de directe loonkosten als opslag voor sociale lasten. Dit betekent dat begunstigden het percentage opslag sociale lasten niet meer afzonderlijk hoeven te onderbouwen.
-
Een vast percentage van 15% van de subsidiabele directe loonkosten (inclusief opslag voor sociale lasten) voor overheadkosten. Dit betekent dat een aparte onderbouwing van de overheadkosten niet meer noodzakelijk is.
-
De mogelijkheid om in geval van een van rijkswege erkend IKS-tarief (goedgekeurd door AgentschapNL), dit ook in EFRO projecten toe te passen. Deze tarieven worden veelvuldig toegepast in andere onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, gefinancierd door AgentschapNL, en voorkomen dat begunstigden specifiek voor een EFRO-project een separate onderbouwing van het uurtarief dienen te bepalen.
-
Het in geval van participatie van rijksoverheidsdiensten in een project kunnen toepassen van de tarieven gebaseerd op de Handleiding Overheidstarieven.
Voor een uitgebreide omschrijving van maatregelen ter verlichting van de administratieve lasten van begunstigden, verwijzen wij naar de partnerschapsovereenkomst, onderdeel 2.6.
Versie sfc
102
11.
Horizontale principes
11.1.
Duurzame ontwikkeling
In de partnerschapsovereenkomst op nationaal niveau wordt beschreven dat de duurzame ontwikkeling van Nederland een belangrijk aandachtspunt is. Nederland wil een ontwikkeling in gang zetten om in 2020 een aanzienlijke verlaging van de uitstoot van broeikasgassen en een forse toename van de toepassing van hernieuwbare energie te bereiken. Een uitgebreide beschrijving op fondsniveau maakt onderdeel uit van de PO. Oost-Nederland onderschrijft de ontwikkelingen zoals die zijn opgenomen in de PO. In de uitvoering van het programma wordt door middel van de beoordelingsprocedure en selectiecriteria gewaarborgd dat geen acties worden geselecteerd die nadelig zijn voor duurzaamheid. Binnen een landelijke werkgroep wordt gewerkt aan een beoordelingskader voor EFRO projecten. Duurzame ontwikkeling maakt onderdeel uit van dit te ontwikkelen beoordelingskader. Duurzame ontwikkeling heeft zowel binnen prioriteit 1 als 2 een belangrijke plek in dit OP. Prioriteit 1: Innovatie Innovatie vormt de sleutel tot slimme en duurzame groei. Het OP Oost zet sterk in op bevordering van innovatie in de vier sectoren uit de S3. Voor alle vier deze sectoren is verduurzaming een belangrijk thema voor de toekomst. Innovatie vormt de sleutel voor deze verdergaande verduurzaming. Innovatie leidt daarmee niet alleen tot kansen voor ondernemers en tot economische groei, maar draagt ook bij aan de duurzame ontwikkeling van de regio. Prioriteit 2: Koolstofarme economie Nederland (en ook Oost-Nederland) blijft achter op het gebied van zowel duurzame energieproductie als energie-efficiëntie. De introductie van vernieuwende technieken en processen, evenals het in de praktijk brengen van state-of-the-art bestaande technieken is een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van de gestelde energiedoelen.
11.2.
Gelijke kansen en non-discriminatie
In algemene zin wordt bij de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van de operationele programma’s gelijke kansen en non-discriminatie gewaarborgd door artikel 1 van de Grondwet en de uitwerking ervan in de Algemene Wet Gelijke Behandeling. De laatste voorziet er in dat er gelijke behandeling is en bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht nationaliteit, hetero- of homoseksuele geaardheid of burgerlijke staat. Voorts verbiedt de Wet gelijke behandeling het maken van direct en indirect onderscheid tussen mensen op grond van handicap of chronische ziekte en het maken van onderscheid op grond van leeftijd. Klachten over ongelijke behandeling of discriminatie kunnen worden ingediend bij het College voor de rechten van de mens dat een onderzoek start en een niet- bindend oordeel geeft. Dit is een kosteloze procedure. Er kan ook een procedure wegens discriminatie worden gestart bij de rechter. Het oordeel van de rechter is wel bindend. Sommige vormen van discriminatie zijn ook strafrechtelijk strafbaar gesteld.
Versie sfc
103
Een uitgebreide beschrijving op fondsniveau maakt onderdeel uit van de PO. Oost-Nederland onderschrijft de ontwikkelingen zoals die zijn opgenomen in de PO. In de uitvoering van het programma wordt door middel van de beoordelingsprocedure en selectiecriteria gewaarborgd dat geen acties worden geselecteerd die nadelig zijn voor gelijke kansen en non-discriminatie.
11.3.
Gelijkheid tussen mannen en vrouwen
Voor de waarborging van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt verwezen naar dezelfde wetgeving en instituten als die voor de waarborging van gelijke kansen en nondiscriminatie. Bij de uitvoering en beoordeling van projecten zal het OP Oost dan ook op eenzelfde wijze handelen als beschreven onder 11.2. Een uitgebreide beschrijving op fondsniveau maakt onderdeel uit van de PO. Oost-Nederland onderschrijft de ontwikkelingen zoals die zijn opgenomen in de PO. In de uitvoering van het programma wordt door middel van de beoordelingsprocedure en selectiecriteria gewaarborgd dat geen acties worden geselecteerd die nadelig zijn voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Versie sfc
104
12.
Separate elementen – bij te voegen als bijlagen
12.1 majeure projecten n.v.t. Landsdeel Oost voorziet geen projecten die voldoen aan de eisen van majeure projecten zoals die beschreven worden in de verordeningen Tabel 27 Niet van toepassing
12.2 prestatie raamwerk Tabel 28 wordt automatisch gegenereerd
12.3 overzicht/lijst betrokken partners betrokken bij voorbereiding (aanwezigheidslijsten) Organisatie AOC Oost Atlas Advies Bonne Consultancy Business Cluster Semiconductors Dienst Landelijk Gebied DienstLandelijk gebied Gelderland Federatie Nederlandse Rubber– en Kunststofindustrie NRK Gelders Transitie Centrum, GTC Gemeente Bronckhorst Gemeente Deventer Gemeente Ede Gemeente Enschede Gemeente Enschede Gemeente Enschede Gemeente Enschede Gemeente Enschede Gemeente Haaksbergen Gemeente Hellendoorn Gemeente Hengelo Gemeente Hof van Twente Gemeente Nijmegen Gemeente Nijmegen Gemeente Oost Gelre Gemeente Steenwijkerland Gemeente Zwolle Health Valley Hogeschool Arnhem Nijmegen Hogeschool Arnhem Nijmegen Hogeschool Windesheim Hogeschool Windesheim Innosport IPO Versie sfc
Naam Annemarie Timmerije Louis Oosterik Rob Bonne Henk Gerards Carlo Vromans Erik Schenk Erik de Ruijter Kees van den Ende Ester Wassink Jan Hendriks Theo Neyenhuis Jeroen van Oort Rolf Oldejans Rienk van der Werf Toon Bom Rik Schulte Manon Hofsté Paul Goudberg Annet Horstman Frans Nije Bijvank Nico Verlaan Marije Gerrist Paul ten Holder Jan Boxum Peter Rhebergen Jan Jonker Leon Verhoeven Ivo Schrijer Frans Genee Ineke van der Wal Jeroen Wouters Mireille Wösten 105
Kamer van Koophandel Landschap Overijssel Landschap Overijssel LEADER LTO Noord LTO Noord Projecten LTO Salland Mercachem Ministerie van Economische Zaken Netwerk Platteland NXP Semiconductors NXP Semiconductors Oost N.V. Oost NV OPG Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Provincie Overijssel Radboud Universiteit Nijmegen Regio Noord-Veluwe ROC van Twente ROC van Twente Saxion Hogeschool St. Plattelandshuis Achterhoek en Liemers Stadsregio Arnhem Nijmegen Stadsregio Arnhem Nijmegen Stichting SETS (Smart Energy Technologies & Systems) StichtingGreenport Betuwse Bloem Stichting KiEMT Stoutgroep/Regio Rivierenland Syntens UMC St Radboud Universiteit Twente Universiteit Twente CMI VNO NCW midden VNO-NCW Arnhem Nijmegen VNO-NCW Gelderland Wageningen UR Versie sfc
Trudy Hoenselaar Gerard Derkman Charles Obdeijn Mireille Groot Koerkamp Frits Mandersloot Cathy van Dijk Ben Haarman Eelco Ebbers Chris Poppe Marieke Koot Johan Kluitmans Joop Bruines Theo Föllings JansHendrik Hoekman Femke Maes Annette Pancras Bart van Moorsel Kees Pieters Mart Mensink Harm Jan Reit Alexander de Roo Bernadette Jansen Henk ter Horst Gerard Taat Bastiaan de Jonge Hannavan Vonderen Joep Boerboom Peter Moorman Paul Scholte Albers Rini Bulterman Harry Wijnja Jacquesvan Steenbergen Wilfried Reincke Cees Duine René Spit Marcel Wiggers Siep Littooij Marieke Frank Martijn Mentink Piet Meijboom A. Oosting Dick Koorn Edwin Hamoen Marco Vellema Bas Ramaker John van Sambeek Rolf Vermeij Elra Eppink Rob Oostermeijer Ed Velthuis Attema Peter Jongebloed 106
Waterschap Groot Salland Waterschap Reest en Wieden Waterschap Regge en Rinkel Waterschap Rijn en IJssel Waterschap Rijn en IJssel Waterschap Rivierenland Waterschap Vallei en Veluwe WUR Agrotechnology and Food Sciences Group WUR Van Hall Larenstein ZiekenhuisGelderseVallei / Alliantie Voeding Gelderse Vallei ZLTO
Wimjan van der Heijden B. Bulten Piet van Erp Jaap Jongeneel Ingrid Canter Cremers Ton van der Putten H. Valk Ineke Ammerlaan Jitse Schaafsma Menrike Menkveld Rob Schrauwen
Bijlagen 1. Concept rapport van de ex ante evaluatie 2. Assessment documentatie enz. (n.v.t.) 3. Visie nationale gelijkheidsorganen over 11.2 en 11.3 (n.v.t. naar mening EZ) 4. Publieksversie van OP (optioneel) Niet vermeld, wel eerder vernoemd: 5. Slimme specialisatiestrategie (S3) Oost Nederland 6. Notitie Ministerie EZ – onderbouwing topsectoren
Versie sfc
107
BIJLAGE 1
(concept) RAPPORT VAN DE EX-ANTE-EVALUATIE
< INVOEGEN ZODRA BESCHIKBAAR >
Versie sfc
108
BIJLAGE 2
ASSESSMENTDOCUMENTATIE
Niet van toepassing.
Versie sfc
109
BIJLAGE 3
VISIE NATIONAAL GELIJKHEIDSORGAAN
Niet van toepassing (naar mening van Ministerie EZ).
Versie sfc
110
BIJLAGE 4
PUBLIEKSVERSIE OP
Optioneel, wordt eventueel opgesteld. Apart document, als separate bijlage uploaden.
Versie sfc
111
BIJLAGE 5
SLIMME SPECIALISATIESTRATEGIE OOST-NEDERLAND
Apart document, separate bijlage uploaden.
Versie sfc
112
BIJLAGE 6
NOTITIE MINISTERIE EZ – ONDERBOUWING TOPSECTOREN
1. Inleiding Sinds 2011 is er in Nederland een nieuw nationaal bedrijfslevenbeleid: het topsectorenbeleid. Dit in aanvulling op het generieke beleid dat ruimte biedt om te ondernemen, innoveren, investeren, groeien en exporteren aan alle ondernemers in Nederland: van groot tot klein, van starter tot gevestigd bedrijf ongeacht de sector waarin zij actief zijn. Het generieke beleid voor ondernemers vormt nog steeds het fundament onder het bedrijfslevenbeleid maar bleek niet voldoende om in de wereldtop mee te draaien. Veel knelpunten en uitdagingen op het gebied van o.a. kennis en innovatie, onderwijs en regeldruk zijn sectorspecifiek van aard. Hierop inspelen vraagt om sectoraal maatwerk. Daarom is er gekozen voor een aanvullend topsectorenbeleid waarbij negen Nederlandse topsectoren zijn benoemd; sectoren waarin Nederland nationaal en internationaal in uitblinkt. Deze zijn geselecteerd op basis van de economische activiteiten en prominentie van deze sectoren op internationaal gebied en op basis van het strategisch belang van kennis voor die sectoren en internationale prominentie van onze onderzoeksinstellingen op deze gebieden. Met sectorale beleidsagenda’s, innovatiecontracten en human capital agenda’s wordt binnen dit beleid gestreefd naar het versterken van de internationale concurrentiepositie en het oppakken van maatschappelijke uitdagingen. Daarbij wordt nauw samengewerkt met het bedrijfsleven en kennisinstellingen (triple helix). Bij aanvang van het bedrijfslevenbeleid zijn drie centrale ambities neergelegd: Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020), nu plek nr. 8 (WEF). Stijging van de Nederlandse R&D inspanningen naar 2,5% van het bbp (in 2020), van 2,03% (2011) naar 2,16% (2012) (CBS). Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015). Beleidsmakers op nationaal en regionaal niveau zien zich daarbij meer en meer geconfronteerd met de noodzaak om slimme concurrentie- en innovatiestrategieën te formuleren. Strategieën gericht op het versterken van het vestigingsklimaat, om daarmee het bedrijfsleven in hun concurrentiekracht te ondersteunen en faciliteren. Rijk én regio staan daarbij samen aan de lat, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Zo is het Rijk ‘probleemeigenaar’ van de concurrentiepositie van Nederland. Het voert via de topsectoren een beleid om met hulp van de meest krachtige sectoren de Nederlandse concurrentiepositie te versterken, maar heeft daarbij óók de regio’s nodig. Zeker wanneer bepaalde topsectoren sterk in specifieke regio’s clusteren. Deze notitie geeft een onderbouwing van het topsectorenbeleid en gaat in op de afstemming tussen het Rijk en de regio’s ten aanzien van topsectoren en het formuleren van een innovatiestrategie en operationeel programma EFRO. 2. Onderbouwing topsectorenbeleid Nederland staat voor (mondiale) opgaven op het gebied van gezondheidszorg en vergrijzing, uitputting van grondstoffen, verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering en voedselvoorziening. Nederlandse bedrijven hebben de kwaliteit om met innovatieve verdienmodellen internationale groeimarkten te betreden. De maatschappelijke opgaven van vandaag zijn de groeimarkten van morgen. Dit vraagt om oplossingen die voortkomen uit intensieve samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties in Nederland. Nederland kan daarbij voortbouwen op een sterke uitgangspositie: we staan in de top tien van de meest concurrerende kenniseconomieën ter wereld; zijn het vijfde exportland; de tweede agro exporteur; het tweede meest productieve land in Europa. NL heeft een gunstige geografische ligging met goede (ICT-) infrastructuur en erkende internationale Knooppunten (Schiphol, Rotterdamse haven en Brainport Zuid-Oost NL) NL heeft sterke hightech sectoren, excellente wetenschappers en topondernemers, creatieve handelsgeesten en een open, internationale oriëntatie. Versie sfc
113
Via het topsectorenbeleid stimuleert het kabinet dat ondernemers, onderzoekers en de overheid gezamenlijk werken aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen die een bron zijn van het verdienvermogen van de Nederlandse economie. De keuze voor de topsectoren is bepaald door vier factoren. Het zijn sectoren die (1) kennisintensief zijn, (2) exportgeoriënteerde, met (3) veelal specifieke wet- en regelgeving die (4) een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Uiteindelijk is gekozen voor de volgende negen topsectoren: High Tech Systemen en Materialen, Energie, Creatieve Industrie, Logistiek, Agri&Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, Water en Chemie. Toelichting op de vier factoren
Ad 1: de hoge kennisintensiteit blijkt uit het feit dat de topsectoren 97% van de private R&D-uitgaven voor hun rekening nemen. Voor sectoren met een hoge kennisintensiteit is een goede, structurele verbinding tussen publiek gefinancierde kennisinstellingen en privaat gefinancierd industrieel onderzoek van levensbelang. Innovatie komt tot stand in ecosystemen van kennisinstellingen, bedrijven en investeerders zoals in de Brainport. Ad 2: de topsectoren nemen 40% van de export voor hun rekening. Voor internationaal georiënteerde sectoren liggen grote kansen op markten in opkomende landen. Het zijn markten waar de invloed van (buitenlandse) overheden groot is en waar gerichte inzet van economische missies en diplomatie noodzakelijk is om internationale kansen te verzilveren. Ad 3: sectorspecifieke wet- en regelgeving kan van doorslaggevend belang zijn voor de concurrentiekracht van een sector. Denk aan netwerkregulering in het geval van (duurzame) energie, wetgeving op het gebied van voedselveiligheid en dierenwelzijn in het geval van de sector Agri&Food, regels rondom vergoeding van geneesmiddelen en medisch-ethische toetsing in het geval van de sector Life Sciences & Health en de voorwaarden waaronder buitenlandse markten mogen worden betreden (water). Ad 4: Maatschappelijke opgaven als klimaatverandering en schaarste (water, voedsel, energie), en vergrijzing (High Tech, Life Sciences & Health) bieden kansen aan het Nederlandse bedrijfsleven. Tegelijkertijd heeft de overheid bij deze vraagstukken een eigen verantwoordelijk, omdat publieke belangen in het spel zijn. In de topsectoren is veel aandacht voor de koppeling van economische kansen aan maatschappelijke uitdagingen in de vorm van publiek-private samenwerking. Overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven trekken daarbij steeds meer als partners op.
Aansluiting MKB Door een goede aansluiting van het MKB bij de topsectoren wordt ontwikkelde kennis beter benut en vernieuwt de economie met nieuwe innovatieclusters binnen deze sectoren. Daarom is in ieder topteam een innovatieve MKB-er vertegenwoordigd, zodat direct vanuit het MKB inbreng wordt geleverd aan de sectorale actie agenda’s. De MKB-vertegenwoordigers bespreken regelmatig de voortgang en worden betrokken bij totstandkoming van regelingen die op hen toe zien, zoals de uitwerking van de voorstellen ten aanzien van Vroege Fase Financiering. Verder heeft het kabinet ook specifieke, op de topsectoren gerichte maatregelen genomen, zoals de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT). Het bedrijfslevenbeleid bevat naast het topsectorenbeleid overigens ook een uitgebreid generiek spoor, met daarin volop aandacht voor startende en groeiende bedrijven. 3. Instrumentarium bedrijfslevenbeleid en topsectoren De onderstaande tabel geeft een overzicht van de middelen die in periode 2013-2017 beschikbaar zijn, binnen de begrotingen van enkele departementen, voor het bedrijfslevenbeleid en de topsectoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt instrumenten die zich richten op het generieke beleid en instrumenten die bestemd zijn voor het topsectorenbeleid. De meest relevante instrumenten worden hieronder kort toegelicht
Versie sfc
114
Het innovatiefonds MKB+ Het innovatiefonds MKB+ is speciaal opgestart voor ondernemers die innoveren of vernieuwen. Dit fonds is noodzakelijk omdat banken niet bereid zijn om leningen te verstrekken voor risicovolle innovatietrajecten. Het fonds bestaat uit 3 pijlers: Het innovatiekrediet, seed capital technostarters en de fund of funds. WBSO en de RDA Bedrijven kunnen de financiële lasten van R&D-projecten verder verlagen via de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) en de RDA (Research en Development Aftrek). De WBSO verlaagt de loonkosten terwijl de RDA een extra aftrekpost levert voor andere kosten en uitgaven binnen het project. Denk hierbij aan prototypes of onderzoeksapparatuur. Beide regelingen stimuleren technische innovaties in iedere bedrijfssector. TKI-toeslag Om bedrijven te prikkelen deel te nemen aan de zogenaamde Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s), voerde het kabinet een TKI-toeslag in. Voor iedere euro die een bedrijf (aan cash) in een TKI investeert, legt de overheid 25 cent bij. Voor de eerste 20.000 euro die een ondernemer bijdraagt, is de TKI-toeslag 40%. MIT-regeling De MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling, die in 2013 is gestart, is bedoeld om het mkb nog meer bij innovatie in topsectoren te betrekken. De regeling richt zich op mkbbedrijven in alle topsectoren, met uitzondering van topsector Agri&Food, waarvoor al eerder een vergelijkbare valorisatiepilot in het leven is geroepen. De MKB-valorisatiepilot van de topsector Agri&Food is vergelijkbaar met de MIT-regeling in zowel doelen als instrumenten. De topsectoren adviseren de minister hoe het beschikbare budget per sector verdeeld kan worden over de verschillende instrumenten: R&D-samenwerkingsprojecten, haalbaarheidsstudies, kennisvouchers, inhuur van hooggekwalificeerd personeel, netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars. Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren 2013
2014
2015
2016
2017
Departement
A1. Ondernemerschap en innovatie
165
96
108
77
58
– Innovatiefonds MKB+
165
96
108
77
58
A2. Fiscale maatregelen
1.073
1.066
1.097
993
978
– RDA
375
302
449
345
340
EZ/FIN
– WBSO
698
764
648
648
638
EZ/FIN
A3 Internationaal
176
224
254
255
254
– Internationaal ondernemen en ontwikkelingsamenwerking 1
166
215
245
246
245
BuZa
– Internationaal ondernemen
10
9
9
9
9
BuZa
735
820
822
774
760
135
210
275
275
275
(kasbedragen x € 1 mln)
I Generiek
EZ
II Specifiek voor topsectoren
B. Kennis en innovatie – NWO aandeel topsectoren
Versie sfc
2
OCW/EZ
115
2013
2014
2015
2016
2017
– KNAW aandeel topsectoren
22
22
22
22
22
OCW
– Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO)
216
206
201
179
176
EZ, DEF
– TKI Toeslag
56
102
111
123
131
EZ
22
21
14
14
14
EZ
7
12
28
43
54
EZ
22
22
22
22
22
EZ
209
180
105
50
22
EZ
– Profilering kennisinfrastructuur
46
44
44
44
44
OCW
C. Onderwijs en arbeidsmarkt
53
45
44
27
10
– Professionele masters
7
7
7
7
7
OCW
– Centra voor Innovatief Vakmanschap
5
5
5
3
3
OCW/EZ
– Stimuleren beta en technologie
20
13
12
0
nnb
OCW
– Centers of Expertise
20
20
20
17
nnb
OCW
270
260
290
278
261
87
63
50
59
43
VWS
– EZ: Energie-innovatie (excl. ECN)
100
104
119
99
99
EZ
– EZ: Voeding + tuinbouw
35
38
46
45
44
EZ
– I&M: Logistiek
5
16
24
24
24
I&M
– I&M: Water
13
12
24
24
24
I&M
– OCW: Creatief
11
11
11
11
11
OCW
16
16
16
16
16
DEF
3
0
0
0
0
V&J, BZK, EZ, Def
2.472
2.512
2.614
2.404
2.322
– MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren – Cofinanciering EU o.a. H2020
3
– Bijdrage aan STW – Overige kennis en innovatie
4
D. Specifieke bijdragen departementen – VWS: Life Sciences & Health/zorg
– Defensie – V&J e.a .: Cyber security
5
6
Totaal
Departement
Noot 1: In deze reeks is het Dutch Good Growth Fund niet opgenomen. Noot 2: Inclusief reeks van opgeteld € 50 mln zoals vermeld in TK 27 406 nr. 198. Reeks inclusief middelen op de aanvullende post op de rijksbegroting. Noot 3: De cofinanciering voor Europese programma’s, waaronder die in het kader Horizon2020, staan vanaf 2014 in deze reeks. De programma’s tot en met 2013 staan onder Overige kennis en innovatie, waarin ook ander aflopend beleid staat opgenomen, zoals de FES-projecten. Noot 4: Idem Noot 5: De vrije ruimte binnen deze reeks is beperkt. Noot 6: Voor Cyber security wordt per jaar bezien hoeveel budget voor de topsectoren is, daarom staat de raming op nul.
4. Afstemming Rijk - Regio Decentrale overheden investeren samen met het Rijk in de internationale concurrentiekracht van de topsectoren. Het succes van het topsectorenbeleid hangt daarom mede af van een goede afstemming tussen initiatieven in de regio en Rijk- en topsectorenagenda’s. Decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de regionale economie en leveren een belangrijke bijdrage aan de topsectoren, door bijvoorbeeld te zorgen voor een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat. Een goede afstemming tussen Rijk en regio is noodzakelijk om de krachten te bundelen en versnippering tegen te gaan. Zowel op Rijks- als op regionaal niveau worden keuzes voor thema’s en sectoren gemaakt. Daarom moeten we kijken waar investeringen van decentrale overheden in regionaal economisch beleid de topsectoren agenda’s kunnen versterken. Versie sfc
116
Linken van de Europese met de Nederlandse agenda via Structuurfondsen De structuurfondsen vormen een goed voorbeeld van de potentiële aansluiting van de regionale inzet bij de topsectoragenda’s. Bij zowel het Nederlandse topsectorenbeleid als het Europese beleid staan onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie hoog op de agenda voor de komende jaren. De focus van de langetermijnstrategie Europa 2020 op slimme, duurzame en inclusieve groei sluit goed aan bij het topsectorenbeleid. De keuzes die de regio’s in hun Operationele Programma’s en Slimme Specialisatie Strategieën (S3) maken met betrekking tot de inzet op bepaalde sectoren of cross-overs hangt grotendeels samen met de keuzes die nationaal zijn gemaakt. Deze samenhang komt duidelijk terug in de programma’s en strategieën die de regio’s hebben voorbereid voor de nieuwe structuurfondsperiode (2014-2020). De hierin opgenomen regionale initiatieven op gebied van innovatie, ondernemerschap, kennis en onderwijs en arbeidsmarkt maken inzichtelijk dat er vele mogelijkheden zijn voor samenwerking Rijk-regio aan de Topsectoren. Verdere goede afstemming tussen alle partijen bij het verder uitwerken van zowel de structuurfondsprogramma’s als de agenda’s van de topteams is echter nodig om krachten te bundelen en wildgroei te voorkomen. Dit zal leiden tot synergie en complementariteit. Topsectoren en de S3 (+ OP) Het Nederlandse topsectorenbeleid zet in op de versterking van negen economische sectoren waar Nederland het verschil kan maken. Het topsectorenbeleid kent zoals eerder aangegeven een integrale aanpak per sector. Elke topsector wordt aangestuurd door een topteam, met vertegenwoordigers uit de gouden driehoek: bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. In de topsectoren wordt in ruime mate aandacht besteed aan sector-overstijgende thema’s waarop wordt samengewerkt, zoals op nanotechnologie, ICT en biobased economy. Met het topsectorenbeleid kiest het Rijk voor meer vraagsturing en medesturing van het bedrijfsleven bij het formuleren van overheidsbeleid voor de topsectoren. Rijk, provincies en steden werken daarin nauw samen. Het topsectorenbeleid komt sterk overeen met het Europese Smart Specialisation beleid: benutting van competitieve en specifiek stedelijke en regionale voordelen om de gestelde doelstellingen van meer groei en innovatie in de regio te realiseren. De Europese Commissie vroeg alle lidstaten en regio’s om een dergelijke ‘Smart Specialisation Strategy’ op te stellen waarin zij beschrijven in welke economische sectoren ze kansrijk zijn. Het primaire doel is om de impact van regionaal beleid te maximaliseren. De strategie richt zich in eerste instantie op onderzoek en innovatie. De strategie dient nadrukkelijk gebaseerd te zijn op input uit de gehele ‘triple helix’: overheden, ondernemers en onderwijsinstellingen. Vanwege de beoogde inzet van structuurfondsen op innovatie hebben de vier Nederlandse regio’s al een dergelijke regionale strategie opgesteld. In deze strategieën geven zij aan op welke topsectoren en cross-overs tussen topsectoren zij in zetten met hun innovatiebeleid en met welke instrumenten zij dat willen gaan doen. Door goede samenwerking en afstemming tussen Rijk en regio (en regio’s onderling) zijn de topsectoren goed ingebed in de vier strategieën. In de S3 worden doelstellingen en actielijnen vast gesteld die worden uitgewerkt in het Operationeel Programma (OP). Het Operationeel Programma EFRO is dus één van de instrumenten waarmee de regio de innovatiestrategie gaat uitvoeren. Ook in de fase van uitvoering zullen Rijk en regio gezamenlijk werken aan het topsectorenbeleid.
Versie sfc
117