Concept Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 23 mei 2013
De indeling van dit document is gebaseerd op: DRAFT TEMPLATE AND GUIDELINES FOR THE CONTENT OF THE OPERATIONAL PROGRAMME Version 3 – 21 mei 2013
Rood gemarkeerde teksten betreffen teksten die volgen uit het template dan wel de verordening.
1
1.
Bijdrage Operationeel Programma aan Europe2020
1.1
Strategie van het OP om bij te dragen aan het realiseren van de EU2020 strategie
1.1.1
Beschrijving van de wijze waarop het OP gaat bijdragen aan het realiseren van de EU2020 strategie en het bereiken van economische, sociale en territoriale cohesie
Noord-Nederland heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan structurele versterking van de economie. Daarbij is veel bereikt. Er is onder meer een uitstekende kennisinfrastructuur opgebouwd, met name binnen de vijf clusters (Healthy Ageing, Watertechnologie, Agrifood, Sensortechnologie en Energie). Dat biedt een sterk fundament om op verder te bouwen. Veel kennis is aanwezig, er zijn netwerken gevormd en er ligt veel potentie om deze basis te benutten voor verdere versterking. Bouwend op de investeringen in de afgelopen jaren en de daarmee opgebouwde positie gaan we in het OP EFRO met name in op de punten waar de Noordelijke kracht kan worden versterkt en verbeterd. Dat start bij een analyse van de regionale economische behoeften en wordt verbonden met de kansen en potenties die in de RIS3 zijn benoemd. Regionale behoeften Een blik op Noord-Nederland leert dat de uitdagingen en bedreigingen waar Europa voor staat ook in deze regio duidelijk herkenbaar zijn. Noord-Nederland kent twee prangende, economische uitdagingen. Ten eerste is er slechts beperkt innovatief vermogen aanwezig in het Noordelijke bedrijfsleven. Ten tweede sluiten werken en leren in de Noordelijke provincies onvoldoende op elkaar aan, wat de toekomstbestendigheid van de economie schaadt. Het belang van deze twee regionale behoeften komt dan ook naar voren in een uitgebreide SWOT analyse van de regio. Daarin worden meerdere regionale behoeften en uitdagingen benoemd, deze twee zijn prangend én passen binnen de scope van een OP EFRO. Daarnaast zijn het ook behoeften die sterk leven in het Noorden: • • • •
in het Noord-Nederlandse position paper EU 2014-2020 worden ze benoemd; ze hadden reeds een plek in het operationeel programma 2007-2013; tijdens de consultaties voor de RIS3 en het OP EFRO zijn ze aangedragen door partners uit bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en overheid; ze vormen de twee dominante lijnen van de RIS3.
Beperkt innovatief vermogen Noordelijk bedrijfsleven Een verdere versterking van de innovatiekracht van de Noordelijke economie is nodig. Uit de SWOT in de gebiedsanalyse komt een aantal punten waarop inspanning benodigd is: •
• •
De uitgaven aan Onderzoek & Ontwikkeling (R&D) zijn in Noord-Nederland lager dan gemiddeld, daarbij nemen de kennisinstellingen een groter dan gemiddeld deel van deze uitgaven voor hun rekening. Onderzoek en ontwikkeling in het Noorden is maar beperkt een zaak van het bedrijfsleven op dit moment; Het aandeel MKB dat in de afgelopen drie jaar een nieuw product of dienst op de markt heeft gebracht, is in het Noorden structureel lager dan in Nederland; De economie is (nog steeds) gevoeliger voor conjunctuurschommelingen dan de rest van Nederland, hoewel dit verschil is afgenomen;
2
•
De werkloosheid in Noord-Nederland is (nog steeds) hoger dan gemiddeld in Nederland.
Deze punten tezamen leiden tot de analyse dat het Noord-Nederlandse MKB nog onvoldoende in staat blijkt om kennis aan te boren en zelf te genereren. De beperkte uitgaven aan R&D wijzen ook in die richting. Maar dat betekent ook dat er veel potentie is in de regio wanneer het MKB weet te profiteren van de kennisbasis waarin is geïnvesteerd. Daarnaast is het Noord-Nederlandse MKB onvoldoende in staat om kennis om te zetten in nieuwe producten en diensten. Dat geeft een verklaring voor de structurele achterstand tot de rest van Nederland. Human capital: verbeteren van de aansluiting tussen werken en leren Een goed werkende arbeidsmarkt is een belangrijke voorwaarde voor verdere economische groei in Noord-Nederland. Hoewel er verschillen zijn tussen delen van de regio blijkt uit de SWOT analyse dat Noord-Nederland in het algemeen te maken heeft met een aantal trends op de arbeidsmarkt: • • •
• • •
De werkgelegenheidsgroei is de laatste jaren tot stilstand gekomen; Er is sprake van een krimpende beroepsbevolking die de aanbodzijde van de arbeidsmarkt op de middellange termijn onder druk zet; De arbeidsparticipatie is lager dan gemiddeld. Daarmee bestaat er wel een relatief grote arbeidsreserve, met name bij vrouwen die in deeltijd werken en mannen van 55+, die kan worden benut; Het opleidingsniveau in Noord-Nederland is gemiddeld lager dan in de rest van Nederland; Terwijl sectoren waar kansen ontstaan in toenemende mate vragen om een hoger opleidingsniveau; Het wegtrekken van hoogopgeleiden en jongeren naar andere delen van Nederland vormt een bedreiging voor het kwalitatief en kwantitatief aanbod op de arbeidsmarkt.
Naast deze meer kwantitatieve punten uit de SWOT, kenmerkt de Noord-Nederlandse arbeidsmarkt zich door een kwalitatief knelpunt, namelijk een toenemende discrepantie tussen gevraagde kennis en competenties (arbeidsmarkt) en aangeboden kennis en competenties (onderwijs). De urgentie van dit probleem is reeds onderkend door zowel het bedrijfsleven als het onderwijs. Dat heeft in een aantal gevallen ook al tot initiatieven geleid om dit te verbeteren. Het Noorden heeft de afgelopen jaren al veelvuldig geïnvesteerd in een meer toekomstbestendige economie. Onder meer door een versterking van de kennisinfrastructuur van vijf sterke Noordelijke clusters. Nu is het moment gekomen dat de investeringen in de infrastructuur voor deze clusters nog beter moeten gaan renderen en moet leiden tot valorisatie, innovatie en banen. Resultaten van de RIS3: maatschappelijke uitdagingen centraal De focus op rendement, valorisatie en banen vormde dan ook het startpunt voor de RIS3. In de RIS3 heeft het Noorden ervoor gekozen om de focus te leggen op het vinden van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen op het gebied van: 1. 2. 3. 4.
Gezondheid, demografie en welzijn Voedselzekerheid, duurzame landbouw en bio-economie Zekere, schone en efficiënte energie Schone, veilige watervoorziening
De maatschappelijke uitdagingen staan centraal in de RIS3 en in het OP. Deze maatschappelijke uitdagingen hebben gemeen dat zij relevant zijn voor Noord-Nederland én toegang bieden tot een internationale markt: het zijn uitdagingen die niet alleen in Noord-Nederland om oplossingen vragen,
3
maar ook op Europees niveau of daarbuiten. Oplossingen kunnen in Noord-Nederland worden ontwikkeld, toegepast en getest in een reële omgeving, door en met gebruikers. Noord-Nederland wil zichzelf ontwikkelen als living lab region waar wordt ontwikkeld en getest of, en onder welke condities ontwikkelingen en innovaties tot toepassingen leiden die echte, concrete oplossingen bieden voor de maatschappelijke uitdagingen. Excellente oplossingen zijn de oplossingen die reëel toepasbaar blijken. Deze oplossingen moeten leiden tot exporteerbare producten, concepten en diensten om soortgelijke uitdagingen in andere regio’s op te lossen. Op die manier wordt door het bieden van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen innovatie gestimuleerd en worden nieuwe banen gecreëerd. De focus op maatschappelijke uitdagingen en de behoeften van de regio, komen samen in het valorisatiepad dat de RIS3 nastreeft: •
•
•
Kennis: het is goed denkbaar dat er kennislacunes bestaan die oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen in de weg staan. Wanneer deze door het bedrijfsleven worden gezien en er behoefte bestaat aan specifieke nieuwe kennisontwikkeling voor oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, dan kan dat binnen deze lijn. Koöperatie: living labs en crossovers als relevante middelen om tot oplossingen te komen. De maatschappelijke uitdagingen zijn complex en vragen om samengestelde oplossingen door samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen, samenleving en overheden. Dit wordt bedoeld met ‘crossovers’. In een reallife omgeving kan kennis worden getest en bijgeschaafd tot er een werkende innovatieve toepassing ontstaat. Dit wordt bedoeld met ‘living labs’ . Koopman: deze stap in het valorisatiepad gaat om het ontwikkelen van werkende innovatieve oplossingen tot vermarktbare oplossingen. Noord-Nederland streeft immers innovaties na met exportpotentieel, ze moeten ook werkgelegenheid opleveren.
Oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen komen vanuit het toepassingsgerichte MKB, veelal in samenwerking met Noordelijke kennisinstellingen. Actieve betrokkenheid van bedrijven is nodig om te komen tot oplossingen die exporteerbaar zijn. De Noordelijke focus op het komen tot oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen maakt van het menselijk kapitaal in de regio zowel een doelgroep als een van de belangrijkste middelen. Samen met de mensen in het Noorden worden oplossingen toegepast en verder ontwikkeld tot exporteerbare producten. De Noorderling is de eerste doelgroep voor de oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Menselijk kapitaal is een belangrijk middel om te komen tot waardevolle toepassingen. Er is kennis, mankracht en ondernemerschap nodig. Juist in het toepassingsgerichte MKB is kennis nodig van de praktijk, van het omzetten van nieuwe kennis in concrete toepassingen. Daarvoor zijn goed opgeleide mensen cruciaal. Dat begint met een opleiding die aansluit op de behoeften van het regionale bedrijfsleven, maar loopt door tot aan pensionering, zodat de toenemende kennis van de praktijk gekoppeld wordt aan de nieuwste kennis. De RIS3 is leidend voor het OP EFRO. Maar het OP EFRO is niet het uitvoeringsprogramma van de RIS3. Het OP EFRO richt zich op het versterken van de innovatiekracht en het verbeteren van de aansluiting tussen leren en werken. Dit past bij de economische focus van het OP EFRO en de beperkte budgetruimte. Het sluit ook aan op de Europese en nationale kaders waarbinnen het OP EFRO wordt uitgevoerd en de wijze waarop het een bijdrage wil leveren aan Europe2020. Europese en nationale kaders
4
Europe2020 vormt het wenkend perspectief van de Europese Commissie om Europa te richten op slimme, duurzame en inclusieve groei. De Europese Unie wil zich met deze strategie ontwikkelen tot een concurrerende, duurzame en sociale markteconomie. Het perspectief is aantrekkelijk, de uitdagingen zijn groot. Die uitdagingen liggen op het vlak van economie, ecologie en sociale cohesie. De uitdagingen van de EU komen sterk overeen met die in Noord-Nederland, zij het op de schaal van de regio. De Europese Unie wil samen met de regio’s de doelstellingen uit Europe2020 realiseren en zo komen tot oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen in samenhang met economische groei en ontwikkeling. In tabel 0 is de voortgang op de nationaal geformuleerde doelen voor Europe2020 weergegeven. Op nationaal niveau wordt hier invulling aan gegeven door het bedrijfslevenbeleid, zoals beschreven in het Nationaal Hervormings Programma (NHP). Daarin wordt met name de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven in de zogenaamde topsectoren bevorderd. Het bedrijfsleven staat voorop in de negen door de Rijksoverheid gedefinieerde topsectoren. De Europese Commissie geeft de lidstaten jaarlijks een aantal aanbevelingen voor het versterken van het beleid. De landenspecifieke aanbeveling van de Europese Commissie op het gebied van innovatie voor 2013 is: Innovatie, investeringen in particuliere O&O en nauwere verbanden tussen de wetenschapswereld en het bedrijfsleven stimuleren, alsook industriële vernieuwing bevorderen door middel van passende prikkels in het kader van het bedrijfslevenbeleid, en daarbij de toegankelijkheid voor niet tot de topsectoren behorende ondernemingen te waarborgen en het fundamenteel onderzoek veilig te stellen. Hoewel Noord-Nederland in haar RIS3 strategie niet kiest voor een focus op sectoren, maar op maatschappelijke uitdagingen, sluiten de RIS3 en dit OP uitstekend aan op het topsectorenbeleid. Noord-Nederland zet het bedrijfsleven voor op in haar strategie en waar mogelijk wordt nauw aangesloten bij de initiatieven die de topteams ontwikkelen. Daarnaast neemt Noord-Nederland de landenspecifieke aanbeveling ter harte en is er binnen de RIS3 en het OP EFRO ruimte voor ondernemingen die niet tot de topsectoren behoren. De haalbaarheid van de focus op maatschappelijke uitdagingen wordt hard gemaakt door de kennis en kunde die aanwezig is in de sterke Noordelijke clusters, maar de RIS3 beperkt zich daar niet exclusief toe. Noord-Nederland onderschrijft de inzet van het Gemeenschappelijk Strategisch Kader en de uitwerking daarvan in het landenspecifieke position paper van de Europese Commissie van november 2012. De grote maatschappelijke uitdagingen waarop de EU zich richt vragen om een regionale vertaling en om regionale bijdragen. De wijze waarop die bijdragen tot stand komen is door de EC mede vastgelegd in haar position paper voor Nederland. In dit position paper geeft de EC aanwijzingen voor de beleidsprioriteiten van de lidstaat Nederland. Uiteraard vanuit het besef dat Europese doelstellingen alleen haalbaar worden wanneer lidstaten en regio’s daar aan willen werken. Het position paper benoemt de volgende prioriteiten: • Innovatiekracht en R&D intensiteit, in het bijzonder van het bedrijfsleven; • Efficient en duurzaam (hernieuwbaar) gebruik van hulpbronnen; • Arbeidsmarktparticipatie, in het bijzonder van mensen met een achterstand. Deze prioriteiten kunnen in alle gevallen worden geprojecteerd op de situatie in Noord-Nederland en zijn door het Noorden vertaald in maatregelen. De keuze en uitwerking van de thema’s en prioriteiten van het OP EFRO sluit rechtstreeks aan op de prioriteiten in het position paper. PM: samenhang partnerschapsovereenkomst.
5
De hierboven beschreven regionale behoeften, in combinatie met de geformuleerde inzet op maatschappelijke uitdagingen, het daarbij behorende valorisatiepad en de bijdrage aan Europe2020 leidt tot een keuze voor drie prioriteitsassen, twee thematische doelstellingen, drie investeringsprioriteiten en vijf specifieke doelstellingen.
6
Voortgang nationale doelen Europe2020
Hoofddoelstellingen voor Europa 2020
Huidige situatie in Nederland
Nationale 2020-doelstelling in het NHP
3 % van het bbp van de EU moet worden geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling
2,04 % (2011)
2,5 %
20 % minder CO2 uitstoot
-8%
-20 %
20 % van de energie afkomstig van hernieuwbare bronnen
4,3% (2011)
14 %
Verhoging van de energie-efficiëntie met 20 %
n.v.t.
n.v.t.
75 % van de bevolking in de leeftijdsgroep 20-64 aan het werk
75,9 % (2011)
80 %
Terugdringing van vroegtijdig schoolverlaten tot minder dan 10 %
9,1 % (2011)
<8%
Minstens 40 % van de leeftijdsgroep 30-34 met voltooid tertiair of gelijkwaardig onderwijs
41,1 % (2011)
> 40 %
Vermindering van het aantal mensen in de EU in armoede of op de armoededrempel, of dat wordt uitgesloten of het risico op uitsluiting loopt, met minstens 20 miljoen (in vergelijking met 2008)
8,2 % (percentage van de Nederlandse 100 000 (vermindering van aantal personen in de bevolking dat in een huishouden leeft met geen leeftijdsgroep 0-64 in een huishouden zonder of lage werkintensiteit in 2010) werkintensiteit). (De nationale doelstelling van 100 000 (0-64) vertaalt zich in 93 000 (0-59) volgens de door de EU vastgestelde indicator.)
Tabel 0
7
1.1.2
Verantwoording van de investeringsprioriteiten
geselecteerde
thematische
doelstellingen
en
bijbehorende
Noord-Nederland kiest voor de thema’s versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie en ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Deze thematische doelstellingen worden ondergebracht in twee prioriteitsassen. De derde prioriteitsas wordt gevormd door technische bijstand: 1. Prioriteitsas 1: Human capital, kennis en innovatie 2. Prioriteitsas 2: Koolstofarme economie 3. Prioriteitsas 3: Technische bijstand.
Prioriteitsas 1: Human Capital, kennis en innovatie
Prioriteitsas 1 omvat de thematische doelstelling versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. De keuze voor dit thema is ingegeven door enerzijds de analyse van de meest noodzakelijke regionale behoeften en anderzijds door de kansen die in de RIS3 worden benoemd. Het probleem is dat het Noord-Nederlandse MKB onvoldoende in staat is om kennis binnen te halen én om kennis om te zetten in diensten en producten. Er is dus een behoefte om de positie van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie te versterken. De RIS3 schetst het perspectief van een regio waarin onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie kunnen zorgen voor oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen die economisch en maatschappelijk renderen. Daarmee is er een tweeledige reden voor de keuze van dit thema: vanuit de noodzaak van regionale behoeften en vanuit de kansen voor valorisatie en economische groei. De keuze voor thema 1 past ook bij de lidstaatspecifieke aanbeveling om de innovatiekracht en R&D intensiteit van het bedrijfsleven te versterken en de aanbeveling om aandacht te hebben voor arbeidsmarktparticipatie van groepen met een achterstand. Daarnaast is de keuze voor thema 1 in lijn met het bedrijfslevenbeleid dat de Rijksoverheid voert. Binnen de thematische doelstelling versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie kiest Noord-Nederland voor twee investeringsprioriteiten: (a) verbetering van de infrastructuur voor onderzoek en innovatie (O&I) en van de capaciteiten voor de ontwikkeling van topprestaties op dit gebied, en bevordering van kenniscentra, met name van die van Europees belang; Investeringsprioriteit a is gekozen omdat daar de aanpak van de mismatch op de arbeidsmarkt binnen past en omdat hierbinnen het vinden en genereren van vernieuwende kennis door het MKB kan worden versterkt. Human capital: onvoldoende aansluiting tussen opleiding en bedrijfsleven Het verschil tussen aanbod van kennis en vaardigheden en de vraag vanuit het bedrijfsleven is een belangrijke oorzaak van de gesignaleerde uitdagingen op de Noord-Nederlandse arbeidsmarkt. Wanneer je daarnaast in de RIS3, zoals Noord-Nederland doet, kiest voor het komen tot oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen die daadwerkelijk effect hebben, dan vraagt dat ook om een arbeidsmarkt die mensen levert met de juiste capaciteiten daarvoor. Zowel in termen van aansluiting
8
op sectoren als in vaardigheden met een toepassingsgericht karakter. Dat geldt van laag tot hoogopgeleid, en van net afgestudeerd tot aan bijna gepensioneerd. De ambitie van de RIS3 en het feit dat een goed functionerende arbeidsmarkt cruciaal is om te komen tot innovatie en economische groei, maakt het bij uitstek een probleem dat met het OP EFRO moet worden aangepakt. Onvoldoende innovatief vermogen van het MKB vanwege beperkte (private) kennisontwikkeling De RIS3 vraagt om vernieuwende oplossingen om de complexe maatschappelijke uitdagingen te kunnen oplossen. Daarvoor is naast productontwikkeling en validatie soms ook nieuwe kennisontwikkeling nodig. Die kennis moet door het MKB gevonden en geabsorbeerd worden. Dat lukt nu te weinig, wat onder andere resulteert in achterblijvende uitgaven door private partijen aan R&D. Het Noord-Nederlandse MKB geeft relatief weinig geld uit aan onderzoek en kennisontwikkeling. Zij lijkt onvoldoende in staat om nieuwe kennis te ontginnen en binnen te halen in de organisatie. Met het OP EFRO kan dat binnen deze investeringsprioriteit worden versterkt om zo het innovatief vermogen van het Noordelijke MKB te versterken. (b) bevordering van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek, de ontwikkeling van koppelingen en synergiën tussen bedrijven, O&O-centra en hoger onderwijs, en met name de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; […] ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën; Beperkt innovatief vermogen MKB vanwege moeite om kennis om te zetten in innovatie De volgende stap nadat kennis is gevonden en binnengehaald is het omzetten daarvan in nieuwe producten en diensten. Het Noordelijke MKB brengt minder innovatieve producten of diensten op de markt dan de rest van Nederland. Zij heeft dus blijkbaar moeite om kennis om te zetten in innovatie. De RIS3 richt zich op het komen tot oplossingen die daadwerkelijk effect hebben. Noord-Nederland wil dé valorisatie regio van Europa worden. Daarbij is het ondersteunen van proefopstellingen, snelle productvalidatie en eerste productie in sleuteltechnologieën cruciaal. Concrete innovaties dus die bewezen hebben om te werken, bijvoorbeeld door tests in een living lab omgeving. Daarnaast zullen veel oplossingen via crossovers tot stand moeten komen omdat dit de enige manier is om de complexe uitdagingen aan te gaan. Investeringsprioriteit b biedt de ruimte om bedrijfsinvesteringen in innovatie te doen en om daarbij gebruik te maken van living labs en samenwerking via crossovers.
Prioriteitsas 2: Koolstofarme economie
De transitie naar een koolstofarme economie is een uitdaging voor heel Europa. Noord-Nederland kan met de beschikbare kennis en kunde op het gebied van energie een belangrijke bijdrage leveren aan deze omslag. Voor Noord-Nederland is de keuze voor het thema ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie dan ook in lijn met de langjarige inzet en expertise op het gebied van energie. Bijkomend past de keuze voor dit thema bij de lidstaatspecifieke aanbeveling om in te zetten op efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen.
9
Waar binnen prioriteitsas 1, met uitzondering van de human capital inspanningen, de focus ligt op de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van water, voedsel en gezondheid, wordt dit thema en daarmee deze prioriteit gericht op de maatschappelijke uitdaging op het gebied van energie. Daarbij kiest Noord-Nederland voor investeringsprioriteit F: Het bevorderen van onderzoek, innovatie en de keuze voor koolstofarme technologieën. Beperkt innovatief vermogen MKB: beperkte (private) kennisontwikkeling en moeite om kennis om te zetten in innovatieve producten en diensten die bijdragen aan de omschakeling naar een koolstofarme economie Ook binnen het thema koolstofarme economie kiest Noord-Nederland voor een focus op innovatie. De inzet binnen deze investeringsprioriteit is niet wezenlijk anders dan de inzet binnen het thema versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. Een uitzondering vormt de inzet op het gebied van human capital, die valt niet binnen de scope van deze investeringsprioriteit. De inzet vanuit het OP EFRO binnen deze investeringsprioriteit is tweeledig. Ten eerste zal het OP EFRO worden ingezet op het ontwikkelen van innovatieve oplossingen, zoals ook in de RIS3 wordt beoogd. Er zijn nieuwe producten en diensten gebaseerd op nieuwe technologie nodig om de gestelde energie en klimaatdoelen te kunnen bereiken. Daarnaast geldt ook voor dit thema dat het Noordelijk MKB nog onvoldoende in staat is om kennis te vinden, binnen te halen en om te zetten in innovatieve producten en diensten. Beperkt innovatief vermogen om van innovatie te komen tot grootschalige uitrol Bedrijven hebben moeite om de stap te maken van nieuwe producten of diensten voor de bevordering van de overgang naar een koolstofarme economie, naar grootschalige uitrol van deze oplossingen. Daarom is een tussenstap noodzakelijk: slimme uitrol. Slimme uitrol behelst de eerste uitrol nadat succesvolle tests en pilots zijn gehouden, maar voordat overgegaan kan worden op grootschalige uitrol. Slimme uitrol dient als wegbereider en aanjager voor grootschaliger uitrol. Het gaat dan in termen van de RIS3 om living lab omgevingen die noodzakelijk zijn om te komen tot oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen die echt werken en effect hebben in de praktijk. Slimme uitrol is onderdeel van een innovatietraject en kan gezien worden als de input voor grootschalige uitrol. Voor dat laatste bestaan voldoende andere financieringsbronnen, bijvoorbeeld nationale en provinciale energiefondsen. Met het OP EFRO kan juist de missende schakel van slimme uitrol worden gefinancierd.
In tabel 1 is per investeringsprioriteit verantwoord waarom deze investeringsprioriteit van belang is voor het programma.
10
Thematische doelstelling
Investeringsprioriteit
Onderbouwing
van
de
keuze
van
de
thematische
doelstellingen
en/of
investeringsprioriteiten met het investeringsaandeel, verwijzend naar de paragrafen 2.1 en 2.2, in het bijzonder ingaand op nationale doelstellingen en lidstaat specifieke aanbevelingen. Thematische doelstelling 1: Versterking van onderzoek, technologische
(a) verbetering van de infrastructuur voor onderzoek en innovatie (O&I) en van de capaciteiten voor de ontwikkeling van topprestaties op dit gebied, en bevordering van kenniscentra, met name van die van Europees belang;
ontwikkeling en innovatie
•
Het verschil tussen aanbod van kennis en vaardigheden en de vraag vanuit het bedrijfsleven is een belangrijke oorzaak van de gesignaleerde uitdagingen op de NoordNederlandse arbeidsmarkt.
•
RIS3 vraagt om een arbeidsmarkt die mensen levert met de juiste capaciteiten daarvoor.
•
Noord-Nederlands MKB is onvoldoende in staat om kennis te vinden en te absorberen
•
Lidstaat
•
Het Noordelijke MKB brengt minder innovatieve producten of diensten op de markt dan
•
De RIS3 richt zich op het komen tot oplossingen die daadwerkelijk effect hebben en Noord
specifieke
aanbeveling
om
arbeidsmarktparticipatie
en
R&D
intensiteit
bedrijfsleven te versterken. (b) bevordering van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek, de ontwikkeling van koppelingen en synergiën tussen bedrijven, O&O-centra en hoger onderwijs, en met name de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; […] ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën;
rest NL. Heeft moeite om kennis om te zetten in innovatie.
wil dé valorisatie regio van Europa worden. Ondersteunen van proefopstellingen, snelle productvalidatie en eerste productie in sleuteltechnologieën cruciaal. •
Lidstaat specifieke aanbeveling om innovatiekracht en R&D intensiteit van het bedrijfsleven te versterken.
Thematische doelstelling 4:
•
Langjarige inzet en expertise Noord-Nederland op het gebied van energie.
Ondersteuning
•
Noordelijk MKB is onvoldoende in staat om kennis te vinden, te genereren en op mark te
overgang
van
naar
de een
koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
(f) het bevorderen van onderzoek, innovatie en de keuze voor koolstofarme technologieën
brengen, specifiek gericht op thema energie. •
Moeite om van innovatieve producten te komen tot grootschalige uitrol.
•
Ook binnen dit thema focus op innovatie en oplossingen in lijn met de RIS3.
•
Lidstaat specifieke aanbeveling om in te zetten op efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen.
Tabel 1: Overzicht van de verantwoording van geselecteerde doelstellingen en investeringsprioriteiten
11
1.2
Verantwoording van de allocatie van financiële middelen
De raming en verdeling van geprogrammeerde middelen sluit aan op de interventielogica, prioriteiten, thema’s en doelstellingen van het OP. Afhankelijk van de keuze van Europese thema’s kan een minimum deel gelden dat van de EFRO middelen op een thema moet worden ingezet. Op basis van de conceptverordening is dit als volgt: • Thema 1 en 4: minimaal 80% van de totale EU middelen • Waarbij thema 4: minimaal 20% van de totale EU middelen Noord-Nederland kiest alleen voor deze twee thema’s. De RIS3 is leidend voor het OP EFRO, het betekent dat de middelen sterk geconcentreerd worden op innovatie. Niet alleen binnen thema 1, maar ook binnen thema 4 wordt het merendeel van de middelen ingezet op kennis en innovatie. Deze inzet van middelen past bij de analyse van regionale behoeften en de uitgangspunten van de RIS3. Thema 1 Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Voor dit thema wordt 76% van de Europese middelen ingezet. De sterke financiële nadruk wordt verklaard doordat het thema is gericht op de uitvoering van de RIS3. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie staan derhalve centraal, gerelateerd aan de maatschappelijke uitdagingen waarop Noord-Nederland zich in het kader van haar RIS3 concentreert. Investeringen in human capital zijn onderdeel van de uitwerking van het thema. Human capital is immers een integrale prioriteit van de RIS3 van Noord-Nederland en derhalve ook van thema 1 van het OP EFRO. Door voor dit thema een groot deel van de Europese middelen te reserveren wordt recht gedaan aan de Europese prioriteiten. De EU doelen vragen van Nederland een behoorlijke inspanning als het gaat om het verhogen van de investeringen in R&D. Hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt, met aandacht voor onderwerpen als arbeidsparticipatie en opleidingsniveau. Deze focus is ook zichtbaar in de landenspecifieke aanbevelingen en het position paper van de EC. Daarin adviseert de EC Nederland om sterk in te zetten op innovatie (in het bijzonder private R&D investeringen en de verbinding tussen wetenschap en bedrijfsleven) en een actief arbeidsmarktbeleid (in het bijzonder arbeidsparticipatie). Noord-Nederland legt in haar RIS3 de relatie tussen innovatie en arbeidsmarktstrategie en laat dit terugkomen in de uitwerking van thema 1. De keuze voor het aandeel in de Europese middelen van thema 1 is ook beïnvloed door andere financieringsbronnen die beschikbaar zijn voor innovatie. Europese programma’s als Horizon 2020, ESF, INTERREG en het POP stellen middelen beschikbaar voor innovatie, maar complementair aan de uitwerking van thema 1 van het OP EFRO. Nationaal zijn er programma’s als het Topsectorenbeleid, regionaal wordt via onder meer innovatiefondsen geïnvesteerd in R&D. Deze kunnen worden benut voor noodzakelijke cofinanciering of kunnen activiteiten ondersteunen die in het verlengde liggen van thema 1.
12
Thema 4 Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken Voor dit thema wordt 20% van de Europese middelen ingezet. Het OP EFRO ondersteunt binnen dit thema eveneens hoofdzakelijk activiteiten die bijdragen aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie. De focus op koolstofarme economie past immers naadloos bij zekere, schone en efficiënte energie, één van de vier maatschappelijke uitdagingen waarop de RIS3 zich concentreert. Een aandeel van 20% van de middelen past hierbij. De aansluiting op het Europese beleid is op een vergelijkbare wijze te verklaren als voor thema 1. Door thema 4 sterk te richten op innovatie op het gebied van een koolstofarme economie wordt een bijdrage geleverd aan de Europese focus op R&D. Dit is terug te vinden in de EU doelen voor Nederland, alsmede in de landenspecifieke aanbevelingen en in het position paper van de EC. Bovendien wordt met thema 4 een bijdrage geleverd aan de Europese doelstellingen op het gebied van broeikasgas, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Deze zijn onderdeel van de EU doelen, maar komen ook terug in het advies van de EC voor Nederland. Naast bevordering van R&D investeringen (innovatie) en arbeidsparticipatie (human capital) is het efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen de derde aanbeveling in het position paper. Thema 4 richt zich op innovatie op het gebied van koolstofarme economie, inclusief de eerste fase van toepassing van nieuwe producten en concepten (‘slimme uitrol’). Met het aandeel van dit thema in de totale EFRO middelen van Noord-Nederland is er rekening mee gehouden dat ook andere financieringsbronnen beschikbaar zijn. Andere Europese programma kunnen bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan ontwikkeling van (fundamentele) kennis, internationale samenwerking en toepassing op het gebied van energie. Daarnaast zijn er nationaal en regionaal fondsen beschikbaar (of in ontwikkeling), die onder meer grootschaligere toepassing van nieuwe technologie en concepten kunnen financieren. Technische Bijstand Voor dit thema wordt 4% van de Europese middelen ingezet.
13
Prioritaire as
Thematische doelstelling
Investeringsprioriteiten
Specifieke doelstellingen behorend bij de betreffende maatregelen
Resultaatindicator per specifieke doelstelling
Fonds
Europese bijdrage in EUR
Europese bijdrage als percentage van de totale Europese bijdrage aan het OP
Tabel 2. Overzicht programma-interventies (hoeft niet te worden ingevuld, gebeurt automatisch door SFC systeem)
14
2.
Prioritaire assen
2.A
Beschrijving van de prioritaire assen met uitzondering van technische bijstand
PRIORITEIT 1: Human capital, kennis en innovatie Thema 1: Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie 2.A.0
Verantwoording van het dekken van twee thematische doelstellingen in één prioriteit
NVT INVESTERINGSPRIORITEIT 1.A Verbetering van de infrastructuur voor onderzoek en innovatie (O&I) en van de capaciteiten voor de ontwikkeling van topprestaties op dit gebied, en bevordering van kenniscentra, met name van die van Europees belang 2.A.1 Specifieke doelstellingen behorende bij de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten Specifieke doelstelling A Versterken van blijvende aansluiting tussen opleiding en bedrijfsleven Verwachte resultaten De RIS3 van Noord-Nederland richt zich op stimulering van innovatie op het gebied van de vier gekozen maatschappelijke doelstellingen. Om dit waar te maken zijn mensen nodig die bijdragen aan de totstandkoming van innovaties. Maar er zijn ook mensen nodig die een bijdrage leveren aan productieprocessen en dienstverlening. Noord-Nederland wil immers niet alleen kennis en innovatieve toepassingen ontwikkelen, ze wil deze ook omzetten in werkgelegenheid. Met deze doelstelling wil Noord-Nederland de beschikbaarheid van human capital bevorderen in relatie tot de keuzes van de RIS3. Uit de regionale probleembeschrijving komt vooral de kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt als knelpunt naar voren. Dit kan worden aangepakt door opleidingen en vaardigheden beter aan te sluiten op de behoeften van het bedrijfsleven. Dit geldt van opleiding tot pensioen. Bedrijven moeten nauwer betrokken worden bij het opstellen van curricula en er dient meer kennis en ervaring uitgewisseld te worden tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. Bedrijven kunnen zelf zorgen voor een continu aanbod van om- en bijscholing om competenties van medewerkers te versterken. Resultaten van deze inspanningen zijn: • Goed en voldoende personeel voor het regionale bedrijfsleven; • Een verhoging van het rendement van de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven; • Meer intersectorale mobiliteit door middel van nieuwe arrangementen tussen onderwijs en bedrijfsleven; • Meer aandacht voor Leven Lang Leren = aantal werknemers dat continu werkt aan op peil houden van kennis en vaardigheden; • Minder langdurig onvervulbare vacatures omdat competenties blijvend beter aansluiten op de wensen van bedrijfsleven; • Minder (langdurige) werkloosheid onder kwetsbare groepen.
15
Het OP EFRO wil met deze doelstelling een bijdrage leveren aan het versterken en vergroten van het human capital. Daarbij ligt de focus op het ondersteunen van human capital (infra) structuur. Het ondersteunen van trajecten voor individuen valt onder het bereik van de ESF verordening. Dit is in onderstaande figuur gevisualiseerd.
.
ID
Indicator
Meeteenheid
Basiswaarde
Basis
Streef
jaar
waarde
Bron
Rapportering frequentie
(2022) Percentage jongeren
%
met een technische opleiding dat kiest voor een technisch beroep Indicator die
Enquête onder
aansluiting werken
bedrijven
en leren weergeeft*
* Onder voorbehoud: Hiervoor dient nog nadere uitwerking en afstemming plaats te vinden Tabel 3.1 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling A
Specifieke doelstelling B Ontwikkeling van toegepaste kennis door, met of in opdracht van het MKB Verwachte resultaten Met haar RIS3 streeft Noord-Nederland naar een kenniseconomie, waarin innovaties tot stand komen die bijdragen aan maatschappelijke uitdagingen en vertaald worden in innovatieve toepassingen die werken in de praktijk. Het Noord-Nederlandse MKB moet hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Knelpunt is echter dat het innovatief vermogen van het MKB onvoldoende ontwikkeld is. Een belangrijke reden is dat bedrijven onvoldoende in staat zijn om externe kennis aan te boren en naar binnen te halen. Waar specifieke doelstelling A zich richt op het noodzakelijke human capital is het doel van deze specifieke doelstelling om het MKB te stimuleren meer toegepaste kennis te vinden en te genereren. Kennis vinden kan door betere regionale, nationale en internationale netwerken te vormen met kennisinstellingen, grote bedrijven en andere MKB bedrijven, ook buiten de eigen sector. Kennis genereren kan onder meer door kennis samen met kennisinstellingen of andere bedrijven te 16
ontwikkelen of specifieke expertise in te huren (tijdelijk of permanent). Ook samenwerking met partners met complementaire kennis kan een bijdrage leveren, zowel binnen als buiten de eigen regio, waarbij de direct aangrenzende regio’s de meest voor de hand liggende partners zijn. De resultaten die Noord-Nederland met deze doelstellingen beoogt zijn: • MKB bedrijfsleven dat een groter deel van haar omzet spendeert aan R&D; • Meer en innigere samenwerking tussen MKB bedrijven en kennisinstellingen; • Groter aantal innovatiepartnerschappen tussen MKB en grote bedrijven; • Vergroting van het gebruik van beschikbare kennis- en onderzoek infrastructuur door het MKB. Indicator
Meeteenheid
ID
Basiswaarde
Basis
Streef
jaar
waarde
Bron
Rapportering frequentie
(2022) Aandeel bedrijven
%
CIS, CBS
2 jaarlijks
van het totaal aantal innovatieve bedrijven dat samenwerkt met bedrijven en kennisinstellingen Indicator die uitdrukt
Enquête onder
in welke mate
bedrijven
bedrijven gebruik maken van externe kennisontwikkeling*
* Onder voorbehoud: Hiervoor dient nog nadere uitwerking en afstemming plaats te vinden Tabel 3.2 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling B 2.A.2 Acties die kunnen worden ondersteund onder deze investeringsprioriteit 2.A.2.1 Beschrijving van type en voorbeelden van interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Specifieke doelstelling A Het bevorderen van de aansluiting tussen werken en leren draait in de kern om het intensiever verbinden van bedrijven en onderwijsinstellingen. Bedrijven moeten worden betrokken bij het bepalen van eindtermen en opstellen van curricula van onderwijsinstellingen om te zorgen dat afgestudeerden met de juiste competenties hun opleiding afronden. Daarnaast kunnen bedrijven vroegtijdiger en nauwer betrokken worden bij de opleiding. Dat kan onder meer door het beschikbaar stellen van apparatuur voor opleidingsdoeleinden bij bedrijven of door een actieve rol voor bedrijven bij de promotie van bepaalde opleidingen. Door leren en werken beter te laten aansluiten op elkaar kan een deel van het tekort in (technische) sectoren worden teruggedrongen. Aanvullend hierop kunnen (tijdelijke) maatregelen worden genomen om goed gekwalificeerd personeel van elders aan te trekken en te behouden. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen specifieke doelstelling A kunnen worden ondersteund:
17
•
• • • • • •
Projecten waarin bedrijven en onderwijsinstellingen samen werken aan het ontwikkelen van curricula ter bevordering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt: o Curricula voor omscholing en bijscholing o Curricula voor ondernemerschap Opzetten van infrastructuur voor vroegtijdige betrokkenheid van bedrijfsleven bij de opleiding, (zoals de Centra voor Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise) Projecten die ervoor zorgen dat jongeren geïnteresseerd worden en in aanraking komen met sectoren waarin tekorten zijn. Projecten en activiteiten die tot schaalvergroting van goed lopende initiatieven leiden Projecten ter bevordering van intersectorale mobiliteit Uitwisselingsprojecten tussen bedrijven en onderwijsinstellingen waarbij werknemers worden ingezet als docent of docenten tijdelijk werken binnen bedrijven; Projecten waarbinnen state-of-art apparatuur beschikbaar komt voor onderwijsdoeleinden bij bedrijven.
Activiteiten binnen deze doelstelling moeten zijn gerelateerd aan de vier maatschappelijke uitdagingen van de RIS3: Voeding, gezondheid, water en energie. Potentiële begunstigden zijn onder meer bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, intermediaire en vertegenwoordigende organisaties en overheden. Specifieke doelstelling B Het vinden van kennis en het genereren van kennis die daadwerkelijk toepasbaar is bestaat uit twee stappen. Enerzijds moeten netwerken worden gevonden en ontwikkeld. Anderzijds moeten ze kunnen worden benut voor het genereren van kennis. De focus binnen deze doelstelling ligt op het benutten van netwerken en het genereren van kennis. Echter, wanneer aantoonbare gaten in netwerken bestaan kan deze doelstelling worden aangewend om deze te dichten door netwerkvorming te stimuleren. Het genereren van kennis zal veelal in samenwerking gebeuren. Samen met kennisinstellingen, grote bedrijven of netwerken van MKB’ers kan nieuwe kennis worden gegenereerd. De behoeften van het MKB staan daarbij centraal. Ontwikkeling van nieuwe kennis die door, samen met of in opdracht van het MKB wordt gegenereerd komt in aanmerking voor een bijdrage uit het OP. Het MKB kan daarbij zelfstandig of in samenwerking met andere MKB bedrijven een kennisvraag onderzoeken. Daarnaast kan zij bijvoorbeeld samen met een grootbedrijf nieuwe toepassingen voor bestaande technologieën onderzoeken om zo interessante nieuwe markten, producten of diensten te ontwikkelen. Ook onderzoek door (private) kennisinstellingen in opdracht van of met het MKB past binnen het OP. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen specifieke doelstelling B kunnen worden ondersteund: • Onderzoek en kennisontwikkeling door kennisinstellingen en bedrijven of door bedrijven onderling; • Kennisvragen vanuit het MKB die door kennisinstellingen worden beantwoord; • Het verstrekken van kennisvouchers aan het MKB om nieuwe kennis in te kopen; • Projecten waarin personeel wordt uitgewisseld tussen MKB en Grootbedrijf of tussen MKB en kennisinstellingen; • Het verbinden van verschillende sectorale netwerken om zodoende cross-sectorale netwerkvorming te bevorderen, die nodig zijn voor oplossen maatschappelijke uitdagingen. Activiteiten binnen deze doelstelling moeten zijn gerelateerd aan drie maatschappelijke uitdagingen van de RIS3: voeding, gezondheid en water. 18
Potentiële begunstigden zijn onder meer bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en intermediaire en vertegenwoordigende organisaties. 2.A.2.2 Gidsprincipes voor de selectie van operaties RIS3 De RIS3 vormt de leidraad voor de uitwerking van het OP EFRO en voor de selectie van projecten. Dit betekent dat projecten een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen van de RIS3 en een bijdrage moeten leveren aan het valorisatiepad dat de RIS3 tot stand wil brengen. Het wil overigens
niet zeggen dat alle activiteiten die passen binnen de RIS mogelijk zijn in het OP. De verwachte beperkte omvang van het EFRO budget dwingt tot scherpe keuzes. De RIS3 is als leidraad uitgewerkt in een norm waarop de (potentiële) bijdragen van projecten beoordeeld worden:
Op inhoud: projecten dragen bij aan oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen op het vlak van Gezondheid, Energie, Voedsel en Water (tenzij anders vermeld in de beschrijving van een specifieke doelstelling); Op kwaliteit: projecten dragen bij aan valorisatie en toepassing van kennis. Het gaat om innovaties die daadwerkelijk aantoonbaar effect hebben; Op resultaat: projecten dragen bij aan innovaties die relevant zijn binnen én buiten NoordNederland en rendement hebben in termen van oplossingen en werkgelegenheid.
Specifiek Projecten worden aantoonbaar gedragen door behoeften van ondernemers, waaronder in ieder geval MKB; Voor zover het gaat om onderzoek: o richten projecten zich op toegepaste vormen van onderzoek, dat wil zeggen onderzoek waarbij het bedrijfsleven betrokken is. Fundamenteel onderzoek is uitgesloten. o richten projecten zich op onderzoeksactiviteiten en niet op de opzet of exploitatie van instituten. Voor zover het gaat om intermediaire functies kan het programma steun verlenen aan specifieke activiteiten, niet aan de opzet of exploitatie van organisaties. 2.A.2.3 Beoogd gebruik van financiële instrumenten Financiële instrumenten betreffen verstrekking van leningen, participaties of garanties. Ze kunnen een passende vorm van steunverlening zijn voor projecten waarbinnen investeringen worden gedaan die op korte of middellange termijn kunnen worden terugverdiend door de projectpartners. Binnen deze investeringsprioriteit kan in het bijzonder in specifieke doelstelling B sprake zijn van projecten met de potentie om de investering op korte of middellange termijn terug te verdienen. Binnen deze investeringsprioriteit is ruimte om financiële instrumenten te ontwikkelen of in te zetten. 2.A.2.4 Beoogd gebruik van majeure projecten Noord-Nederland is niet voornemens gebruik te maken van majeure projecten. 19
2.A.2.5 Outputindicatoren (tabel 5A en 5B) ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
Aantal ondernemingen dat
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
(2022)
subsidies ontvangt Aantal ondernemingen dat steun ontvangt Aantal ondernemingen dat nietfinanciële steun ontvangt Aantal ondernemingen dat samenwerkt met ondersteunde onderzoeksinstellingen
Tabel 5.A.1 Overzicht gemeenschappelijke outputindicatoren investeringsprioriteit 1.A
ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
Aantal samenwerkingsprojecten
samenwerkingsverbanden
interne gegevensverzamelling
Kennisuitwisselingstrajecten
interne gegevensverzamelling
samenwerkingsverbanden
interne gegevensverzamelling
(2022)
tussen bedrijven en onderwijsinstellingen Aantal kennisuitwisselingstrajecten tussen bedrijven en kennisinstellingen Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven uit verschillende sectoren (crossovers)
Tabel 5.B.1 Overzicht programma specifieke outputindicatoren investeringsprioriteit 1.A INVESTERINGSPRIORITEIT 1.B Bevordering van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek, de ontwikkeling van koppelingen en synergiën tussen bedrijven, O&O-centra en hoger onderwijs, en met name de ontwikkeling van producten en diensten, de overdracht van technologie, sociale innovatie en toepassingen voor overheidsdiensten, de stimulering van de vraag, het opzetten van netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie; […] ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, maatregelen voor snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie in sleuteltechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën; 2.A.1 Specifieke doelstellingen behorende bij de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten Specifieke doelstelling C Stimulering van innovatietrajecten Verwachte resultaten 20
De beperkte innovatiekracht van het MKB in Noord-Nederland is tweeledig. Enerzijds gaat het om een beperking in het vinden en genereren van kennis. Specifieke doelstelling B, binnen Investeringsprioriteit 1.A, is erop gericht dat te verbeteren. Anderzijds is het MKB onvoldoende in staat om kennis om te zetten in innovatieve producten, diensten en concepten. Dat is de focus van investeringsprioriteit 1.B en deze specifieke doelstelling. Innovatietrajecten worden gekenmerkt door inherente onzekerheid. Dat betekent dat investeringen benodigd zijn waarvan niet op voorhand zeker is of deze daadwerkelijk zullen renderen. Hierdoor worden veel MKB bedrijven er van weerhouden om innovatietrajecten te starten en uit te voeren. Veel goede ideeën blijven op de plank liggen en komen niet op de markt. Juist in deze fase is ondersteuning nodig om kennis om te zetten in ontwikkeling van nieuwe producten, technologieën, diensten of concepten. In lijn met de RIS3 is het daarbij van belang dat producten, technologieën, diensten of concepten vraaggericht worden ontwikkeld en resultaten in innovatieve toepassingen die werken in de praktijk. Dit past bij de doelstelling om Noord-Nederland als proeftuin én valorisatieregio te ontwikkelen. Dit kan door de ontwikkeling te combineren met testen in een praktijkomgeving. Ook een brede, internationale oriëntatie is van belang om aansluiting te vinden bij de vraag van internationale doelgroepen. De verwachte resultaten van deze specifieke doelstelling zijn: • Meer MKB bedrijven die innovatietrajecten starten; • Meer MKB bedrijven die innovatietrajecten succesvol uitvoeren; • Meer MKB bedrijven die kennis omzetten in innovaties die werken in een praktijkomgeving; • Meer nieuwe producten en diensten die door MKB bedrijven op de markt worden gebracht; • Betere internationale oriëntatie van MKB bedrijven. ID
Indicator
Meeteenheid
Technologische
% bedrijven
en niet-
dat
technologische
innovaties
innovatoren
heeft
Basiswaarde
Basisjaar
Streefwaarde
Bron
(2022)
Rapporteringsfrequentie
CIS, CBS
2 jaarlijks
doorgevoerd t.o.v. niet innoverende bedrijven. Indicator gericht
Enquête
op omzetting
onder
van kennis in
bedrijven
innovaties en de problemen die bedrijven daarbij ondervinden *
* Onder voorbehoud: Hiervoor dient nog nadere uitwerking en afstemming plaats te vinden Tabel 3.3 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling C 2.A.2 Interventies om de specifieke doelstellingen te bereiken
21
2.A.2.1 Beschrijving van type en voorbeelden van interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Deze specifieke doelstelling biedt ruimte aan projecten die bijdragen aan het stimuleren, starten of uitvoeren van innovatietrajecten door individuele bedrijven of clusters van bedrijven en/of kennisinstellingen. Doelstelling is dat binnen deze trajecten innovatieve producten worden ontwikkeld (dat kan ook in de vorm van concepten, diensten of technologie) die bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen van de RIS3. Daarnaast kan het testen van nieuwe producten, concepten, diensten of technologieën in een praktijkomgeving worden ondersteund, bij voorkeur samen met de beoogde eindgebruikers. Dit kan een integraal onderdeel zijn van een innovatietraject of vraaggestuurd worden ontwikkeld voor meerdere innovatietrajecten. Het testen in een praktijkomgeving vraagt onder meer om combinaties van kennis en partijen en om monitoring van effecten en ervaringen. De eindgebruikers kunnen representatief vertegenwoordigd zijn binnen Noord-Nederland of worden overwegend vertegenwoordigd door een internationale vraag. Om die reden worden ook projecten ondersteund die de internationale oriëntatie van bedrijven vergroten. Met name om inzicht op te doen in beschikbare kennis, ervaring met toepassing of behoeften van eindgebruikers. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen deze doelstelling kunnen worden ondersteund: • Ondersteuning van de opzet en uitvoering van innovatietrajecten; • Ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten; • Testen van innovatieve toepassingen in praktijkomgeving; • De opzet of verbetering van proeftuinfaciliteiten ten behoeve van innovatietrajecten van of met bedrijfsleven; • Bevordering van internationale oriëntatie van bedrijven, bijvoorbeeld gericht op kennis, ervaringen en behoeften van eindgebruikers; • Opzet en inzet van fondsen voor financiering van innovatietrajecten; • Bevordering van beschikbaarheid van risicokapitaal. Activiteiten binnen deze doelstelling moeten zijn gerelateerd aan drie maatschappelijke uitdagingen van de RIS3: voeding, gezondheid en water. Potentiële begunstigden zijn onder meer bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties intermediaire en vertegenwoordigende organisaties en overheden. 2.A.2.2 Gidsprincipes voor de selectie van operaties RIS3 De RIS3 vormt de leidraad voor de uitwerking van het OP EFRO en voor de selectie van projecten. Dit betekent dat projecten een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen van de RIS3 en een bijdrage moeten leveren aan het valorisatiepad dat de RIS3 tot stand wil brengen. Het wil overigens
niet zeggen dat alle activiteiten die passen binnen de RIS mogelijk zijn in het OP. De verwachte beperkte omvang van het EFRO budget dwingt tot scherpe keuzes. De RIS3 is als leidraad uitgewerkt in een norm waarop de (potentiële) bijdragen van projecten beoordeeld worden.
22
Op inhoud: projecten dragen bij aan oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen op het vlak van Gezondheid, Energie, Voedsel en Water (tenzij anders vermeld in de beschrijving van een specifieke doelstelling); Op kwaliteit: projecten dragen bij aan valorisatie en toepassing van kennis. Het gaat om innovaties die daadwerkelijk aantoonbaar effect hebben; Op resultaat: projecten dragen bij aan innovaties die relevant zijn binnen én buiten NoordNederland en rendement hebben in termen van oplossingen en werkgelegenheid.
Specifiek Projecten worden aantoonbaar gedragen door behoeften van ondernemers, waaronder in ieder geval MKB; Voor zover het gaat om onderzoek: o richten projecten zich op toegepaste vormen van onderzoek, dat wil zeggen onderzoek waarbij het bedrijfsleven betrokken is. Fundamenteel onderzoek is uitgesloten. o richten projecten zich op onderzoeksactiviteiten en niet op de opzet of exploitatie van instituten. Voor zover het gaat om intermediaire functies kan het programma steun verlenen aan specifieke activiteiten, niet aan de opzet of exploitatie van organisaties. Stimulering van internationalisering is exclusief ondersteuning van export. 2.A.2.3 Beoogd gebruik van financiële instrumenten Financiële instrumenten betreffen verstrekking van leningen, participaties of garanties. Ze kunnen een passende vorm van steunverlening zijn voor projecten waarbinnen investeringen worden gedaan die op korte of middellange termijn kunnen worden terugverdiend door de projectpartners. Binnen deze investeringsprioriteit worden projecten ondersteund die zich richten op innovatietrajecten, in principe altijd met de potentie om de investering terug te verdienen. Wanneer dit rendement op korte of middellange termijn te verwachten is, kan steun in de vorm van een lening, participatie of garantie passend zijn. Binnen deze investeringsprioriteit is dan ook ruimte om financiële instrumenten te ontwikkelen of in te zetten. 2.A.2.4 Beoogd gebruik van majeure projecten Noord-Nederland is niet voornemens gebruik te maken van majeure projecten. 2.A.2.5 Outputindicatoren (tabel 5A en 5B) ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
Aantal ondernemingen dat
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
(2022)
subsidies ontvangt Aantal ondernemingen dat steun ontvangt Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan subsidies
23
ontvangt
Aantal ondernemingen dat niet-
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
financiële steun ontvangt
Tabel 5.A.2 Overzicht gemeenschappelijke outputindicatoren investeringsprioriteit 1.B ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
(2022) Aantal ondersteunde
innovatietrajecten
interne gegevensverzamelling
innovatiepartnerschappen
interne gegevensverzamelling
proeftuinen
interne gegevensverzamelling
samenwerkingsverbanden
interne gegevensverzamelling
innovatietrajecten Aantal nieuwe innovatiepartnerschappen tussen MKB-bedrijven en grote ondernemingen Aantal nieuwe of verbeterde proeftuinfaciliteiten (living labs) Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven uit verschillende sectoren (crossovers)
Tabel 5.B.2 Overzicht programma specifieke outputindicatoren investeringsprioriteit 1.B
2.A.3
Specifieke voorzieningen voor ESF, indien van toepassing
Niet van toepassing. 2.A.4
Prestatiekader
Implementatiestap,
Meeteenheid
financieel, output
Milestone voor
Streefwaarde
2018
(2022)
Bron van data
Verantwoording van de
of
representativiteit
resultaatindicator
van de indicator
Aantal
ondernemingen
ondernemingen dat
eigen gegevensverzamling
subsidie ontvangt Totale subsidiabele
euro’s
kosten op basis van
eigen gegevensverzameling
committeringen
Tabel 6. Prestatiekader voor de prioriteitsas De interventies in deze prioriteit worden het best gerepresenteerd door de output indicator Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt. Het doel van deze prioriteit is het ondersteunen van ondernemingen bij het versterken van het regionale human capital, het vinden en genereren van kennis en het omzetten van kennis in innovatieve producten en diensten. Deze indicator geeft weer in 1 hoeverre het programma daadwerkelijk ondernemingen ondersteunt met behulp van subsidie . 1
Wanneer wordt besloten om grote delen van het programma via andere middelen dan subsidie te verwezenlijken dient deze mijlpaal te worden heroverwogen. Dan is het aantal ondernemingen dat steun ontvangt wellicht representatiever.
24
Daarbij zijn we ons er van bewust dat een goede registratie, alertheid op dubbeltellingen en passende streefwaarden belangrijke aandachtspunten zijn bij deze mijlpaal. Daarnaast is als mijlpaal de totale subsidiabele kosten (op basis van committeringen) gekozen. Committeringen zijn een goede indicator voor de mate van voortgang van het programma. 2.A.5
Interventiecategorieën
PM (vereist in definitieve versie OP)
Code
Tabel 7: Dimensie 1 Interventieveld €
Code
Tabel 8: Dimensie 2 Financieringsvorm €
Code
Tabel 9: Dimensie 3 Gebied €
2.A.6
Technische bijstand (per prioriteitsas)
NVT
25
PRIORITEIT 2: Koolstofarme economie
Thematische doelstelling 4: Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
2.A.0 NVT
Verantwoording van het dekken van twee thematische doelstellingen in één prioriteit
INVESTERINGSPRIORITEIT 4 F Bevordering van onderzoek, innovatie en adoptie van koolstofarme technologieën 2.A.1 Specifieke doelstellingen behorende bij de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten Specifieke doelstelling D Ontwikkeling van kennis door en met het MKB en het stimuleren van innovatietrajecten Verwachte resultaten Deze specifieke doelstelling is uitsluitend gericht op de maatschappelijke uitdaging voor energie zoals beschreven in de RIS3. Dat betekent dat binnen deze doelstelling vergelijkbare resultaten worden nagestreefd als binnen specifieke doelstelling B en C, maar dan gericht op de maatschappelijke uitdaging rondom energie. De inzet op een koolstofarme economie heeft in Noord-Nederland een bijzondere urgentie. De regio kent vergelijkbare uitdagingen op het gebied van energie als andere regio’s, maar heeft met energie ook een krachtig economisch thema dat innovaties tot stand kan brengen. Daarvoor is het nodig om vernieuwende kennis te genereren en deze om te zetten in concrete producten en diensten. Kennis vinden kan door betere netwerken te vormen met kennisinstellingen, grote bedrijven en andere MKB bedrijven, ook buiten de eigen sector of regio. Kennis genereren kan onder meer door kennis met kennisinstellingen of andere bedrijven te ontwikkelen. Ook samenwerking met partners met complementaire kennis kan een bijdrage leveren. Na de fase van kennis genereren moet deze worden omgezet in producten en diensten die naar de markt worden gebracht. Veel MKB bedrijven worden weerhouden van deze stap door een tekort aan kennis van de (internationale) markt en een beperkte beschikbaarheid vermogen om risicokapitaal aan te trekken. Veel goede ideeën blijven hierdoor op de plank liggen en komen niet op de markt. De resultaten die Noord-Nederland hiermee beoogd zijn: • Toename R&D investeringen van MKB bedrijfsleven; • Meer en innigere samenwerking tussen MKB bedrijven, kennisinstellingen en grote bedrijven; • Beter gebruik van kennis- en onderzoek infrastructuur door het MKB; • Meer MKB bedrijven die innovatietrajecten starten; • Meer MKB bedrijven die innovatietrajecten succesvol uitvoeren; • Meer nieuwe producten en diensten die door MKB bedrijven op de markt worden gebracht; • Betere internationale oriëntatie van MKB bedrijven.
26
ID
Indicator
Meeteenheid
Basiswaarde
Basis
Streef
jaar
waarde
Bron
Rapportering frequentie
(2022) Aandeel bedrijven
%
CIS, CBS
2 jaarlijks
CIS, CBS
2 jaarlijks
van het totaal aantal innovatieve bedrijven dat samenwerkt met bedrijven en kennisinstellingen Technologische en
% bedrijven
niet-technologische
dat
innovatoren
innovaties heeft doorgevoerd t.o.v. niet innoverende bedrijven.
Indicator die
Enquête
uitdrukt in welke
onder
mate bedrijven
bedrijven
gebruik maken van externe kennisontwikkeling* Indicator gericht op
Enquête
omzetting van
onder
kennis in innovaties
bedrijven
en de problemen die bedrijven daarbij ondervinden. *
* Onder voorbehoud: Hiervoor dient nog nadere uitwerking en afstemming plaats te vinden. Daarbij zal uiteindelijk moeten worden ingedikt naar maximaal twee resultaatindicatoren per specifieke doelstelling.
Tabel 3.4 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling D
2
Specifieke doelstelling E Innovatieve toepassing van producten, diensten en concepten (slimme uitrol) die bijdragen aan de omslag naar een koolstofarme economie Verwachte resultaten Het bedrijfsleven ondervindt hinder bij het uitrollen van producten, diensten en concepten ter bevordering van de omschakeling naar een koolstofarme economie. Met name in de fase tussen ontwikkeling van product en grootschalige uitrol worden problemen ondervonden om de stap naar
2
De indicatoren vloeien voort uit de keuze om specifieke doelstelling D op eenzelfde wijze in te zetten als B en C, maar met een specifieke thematische insteek op energie. Vandaar dat in de indicatoren geen expliciete verwijzing naar het thema koolstofarme economie is opgenomen. De doelstelling is er op gericht kennisontwikkeling en innovatie te bevorderen in de koolstofarme economie. Als afgeleide daarvan, maar niet als direct resultaat, zal dat bijdragen aan de doelstellingen op het gebied van de koolstofarme economie.
27
uitrol te maken. De hinder kan bestaan uit onbekendheid van technieken bij het publiek. Ook kan samenwerking tussen verschillende betrokken partijen in de eerste fase een drempel vormen of is het rendement onzeker. Demonstratieprojecten kunnen hiervoor een oplossing vormen. Dat gaat om de eerste toepassing in de praktijk van nieuwe concepten of producten gericht op energie efficiëntie of hernieuwbare energie. Dergelijke projecten bieden de mogelijkheid om aan andere investeerders te demonstreren dat technieken op grotere schaal kunnen werken. Deze zogenaamde ‘slimme uitrol’ vormt het verlengstuk van innovatietrajecten. Met deze specifieke doelstelling wordt een verbindende schakel gecreëerd tussen innovatietrajecten die onder specifieke doelstelling D worden ondersteund en grootschalige uitrol die op andere wijze kan worden gefinancierd. De belangrijkste kansen voor Noord-Nederland liggen daarbij op: • slimme decentrale energie technologieën • wind op zee • gasinfrastructuur (LNG, biogas, Power to Gas, etc,) Het OP EFRO beoogt met deze specifieke doelstelling de volgende resultaten: • Meer innovaties op het gebied van energie die van succesvolle werking naar toepassing kunnen worden gebracht; • Vergroting van de investeringen in duurzame energie; • Stimulering van grootschalige uitrol van innovatieve producten en concepten binnen en buiten de regio.
ID
Indicator
Meeteenheid
Basiswaarde
Basisjaar
Streefwaarde
Bron
(2022) Private investeringen in
€
Rapporteringsfrequentie jaarlijks
duurzame energie Indicator die weergeeft hoe de investeringen in deze activiteiten leiden tot meer, beter, sneller, grootschaliger uitrol. De input van grootschalige uitrol is outcome van deze doelstelling. Wellicht indicator gerelateerd aan input Energiefondsen provincies.
Tabel 3.5 Overzicht resultaatindicatoren en streefwaarden specifieke doelstelling E
2.A.2 Interventies om de specifieke doelstellingen te bereiken 2.A.2.1 Beschrijving van type en voorbeelden van interventies en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen Specifieke doelstelling D De acties die benoemt staan binnen deze specifieke doelstelling volgen dezelfde redeneertrant als binnen specifieke doelstelling B en C wordt gehanteerd, maar dan gericht op de maatschappelijke uitdaging gericht op energie. Het genereren van kennis vindt veelal in samenwerking plaats. Samen met een kennisinstelling, grote bedrijven of netwerken van MKB’ers kan nieuwe kennis worden gegenereerd. De behoeften van het 28
MKB staan daarbij centraal. Ontwikkeling van nieuwe kennis die door, samen met of in opdracht van het MKB wordt gegenereerd komt in aanmerking voor een bijdrage uit het OP. Het MKB kan daarbij zelfstandig of in samenwerking met andere MKB bedrijven een kennisvraag onderzoeken. Daarnaast kan zij bijvoorbeeld samen met een grootbedrijf nieuwe toepassingen voor bestaande technologieën onderzoeken om zo interessante nieuwe markten, producten of diensten te ontwikkelen. Ook onderzoek door (private) kennisinstellingen in opdracht van het MKB past binnen het OP. Deze specifieke doelstelling biedt verder ruimte aan projecten die bijdragen aan het stimuleren, starten of uitvoeren van innovatietrajecten door individuele bedrijven of clusters van bedrijven en/of kennisinstellingen. Doelstelling is dat binnen deze trajecten innovatieve producten worden ontwikkeld (dat kan ook in de vorm van concepten, diensten of technologie) die bijdragen aan de maatschappelijke uitdaging van de RIS3 op het gebied van zekere, schone en efficiënte energie. Daarbij wordt ondersteund dat nieuwe producten, concepten, diensten of technologieën in een praktijkomgeving worden ontwikkeld, bij voorkeur samen met de beoogde eindgebruikers. Dit kan een integraal onderdeel zijn van een innovatietraject of vraaggestuurd worden ontwikkeld voor meerdere innovatietrajecten. Het testen in een praktijkomgeving vraagt onder meer om combinaties van kennis en partijen en om monitoring van effecten en ervaringen. Ook het versterken van de internationale oriëntatie van bedrijven kan daaraan bijdragen. Met name om inzicht op te doen in beschikbare kennis, ervaring met toepassing of behoeften van eindgebruikers. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen deze doelstelling kunnen worden ondersteund: • Onderzoek en kennisontwikkeling door kennisinstellingen en bedrijven of door bedrijven onderling; • Kennisvragen vanuit het MKB die door kennisinstellingen worden beantwoord; • Het verstrekken van kennisvouchers aan het MKB om nieuwe kennis in te kopen bij kennisinstellingen; • Projecten waarin personeel wordt uitgewisseld tussen MKB en Grootbedrijf of tussen MKB en kennisinstellingen; • Het verbinden van sectorale netwerken om zodoende cross-sectorale netwerkvorming te bevorderen; • Ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten; • Testen van innovatieve toepassingen in praktijkomgeving; • De opzet of verbetering van proeftuinfaciliteiten ten behoeve van innovatietrajecten van of met bedrijfsleven; • Bevordering van internationale oriëntatie van bedrijven, bijvoorbeeld gericht op kennis, ervaringen en behoeften van eindgebruikers; • Opzet en inzet van fondsen voor financiering van innovatietrajecten; • Bevordering van beschikbaarheid van risicokapitaal. Activiteiten binnen deze doelstelling moeten zijn gerelateerd aan de maatschappelijke uitdaging van de RIS3: energie. Potentiële begunstigden zijn onder meer bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, intermediaire en vertegenwoordigende organisaties en overheden. Specifieke doelstelling E De slimme uitrol van innovatieve producten en diensten die bijdragen aan een omslag naar een koolstofarme economie kan bijvoorbeeld bestaan uit demonstratieprojecten, opschalingsinitiatieven en pilots of proeftuinen. De rode draad daarin is dat het gaat om nieuwe technieken of nieuwe producten, 29
diensten of concepten die daadwerkelijk worden toegepast. Ze zijn de fase van ontwikkeling voorbij zijn, maar zijn nog niet gereed zijn voor grootschalige toepassingen. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met maatschappelijke acceptatie, risico’s die nog bestaan of worden gevreesd, vereiste samenwerkingsverbanden, verwachte opstartproblemen of een tekort aan investeerders. Het OP EFRO kan voor dergelijke initiatieven een stapsteen vormen op weg naar grootschalige uitrol. Grootschalige uitrol zelf vormt geen onderdeel van het OP EFRO. Daarnaast kunnen binnen deze specifieke doelstelling ook nieuwe exploitatie en verdienmodellen voor innovatieve technologieën op het gebied van de overgang naar een koolstofarme economie, worden ontwikkeld. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen deze doelstelling kunnen worden ondersteund: • Living labs waarin eerste uitrol van innovatieve producten en diensten die bijdragen aan de omslag naar een koolstofarme economie kunnen worden getest en doorontwikkeld; • Demonstratieprojecten van bewezen technologieën die nog geadopteerd moeten worden door de maatschappij en/of de markt; • Ontwikkelen van nieuwe financieringsinstrumenten en verdienmodellen voor de toepassing van koolstofarme technologieën. Activiteiten binnen deze doelstelling moeten zijn gerelateerd aan de maatschappelijke uitdaging van de RIS3: energie. Potentiële begunstigden zijn onder meer bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, intermediaire en vertegenwoordigende organisaties en overheden. 2.A.2.2 Gidsprincipes voor de selectie van operaties RIS3 De RIS3 vormt de leidraad voor de uitwerking van het OP EFRO en voor de selectie van projecten. Dit betekent dat projecten een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen van de RIS3 en een bijdrage moeten leveren aan het valorisatiepad dat de RIS3 tot stand wil brengen. Het wil overigens
niet zeggen dat alle activiteiten die passen binnen de RIS mogelijk zijn in het OP. De verwachte beperkte omvang van het EFRO budget dwingt tot scherpe keuzes. De RIS3 is als leidraad uitgewerkt in een norm waarop de (potentiële) bijdragen van projecten beoordeeld worden.
Op inhoud: projecten dragen bij aan oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen op het vlak van Gezondheid, Energie, Voedsel en Water (tenzij anders vermeld in de beschrijving van een specifieke doelstelling); Op kwaliteit: projecten dragen bij aan valorisatie en toepassing van kennis. Het gaat om innovaties die daadwerkelijk aantoonbaar effect hebben; Op resultaat: projecten dragen bij aan innovaties die relevant zijn binnen én buiten NoordNederland en rendement hebben in termen van oplossingen en werkgelegenheid.
Specifiek Projecten worden aantoonbaar gedragen door behoeften van ondernemers, waaronder in ieder geval MKB; Voor zover het gaat om onderzoek: 30
richten projecten zich op toegepaste vormen van onderzoek, waarbij het bedrijfsleven reeds betrokken is. o richten projecten zich op onderzoeksactiviteiten en niet op de opzet of exploitatie van instituten. Voor zover het gaat om intermediaire functies kan het programma steun verlenen aan specifieke activiteiten, niet aan de opzet of exploitatie van organisaties. Stimulering van internationalisering is exclusief ondersteuning van export. o
2.A.2.3 Beoogd gebruik van financiële instrumenten Financiële instrumenten betreffen verstrekking van leningen, participaties of garanties. Ze kunnen een passende vorm van steunverlening zijn voor projecten waarbinnen investeringen worden gedaan die op korte of middellange termijn kunnen worden terugverdiend door de projectpartners. Binnen deze investeringsprioriteit kunnen binnen beide specfieke doelstellingen projecten worden ondersteund met de potentie om de investering terug te verdienen. Wanneer dit rendement op korte of middellange termijn te verwachten is, kan steun in de vorm van een lening, participatie of garantie passend zijn. Binnen deze investeringsprioriteit is dan ook ruimte om financiële instrumenten te ontwikkelen of in te zetten. 2.A.2.4 Beoogd gebruik van majeure projecten Noord-Nederland is niet voornemens gebruik te maken van majeure projecten. 2.A.2.5 Outputindicatoren (tabel 5A en 5B) ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
Aantal ondernemingen dat
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
ondernemingen
interne gegevensverzamelling
(2022)
subsidies ontvangt Aantal ondernemingen dat steun ontvangt Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan subsidies ontvangt Aantal ondernemingen dat nietfinanciële steun ontvangt Aantal ondernemingen dat samenwerkt met ondersteunde onderzoeksinstellingen
Tabel 5.A.3 Overzicht gemeenschappelijke outputindicatoren investeringsprioriteit 4.F ID
Outputindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Gegevensbron
(2022)
31
Aantal kennisuitwisselingstrajecten
Kennisuitwisselingstrajecten
interne gegevensverzamelling
innovatietrajecten
interne gegevensverzamelling
innovatiepartnerschappen
interne gegevensverzamelling
proeftuinen
interne gegevensverzamelling
samenwerkingsverbanden
interne gegevensverzamelling
tussen bedrijven en kennisinstellingen Aantal ondersteunde innovatietrajecten Aantal nieuwe innovatiepartnerschappen tussen MKB-bedrijven en grote ondernemingen Aantal nieuwe of verbeterde proeftuinfaciliteiten (living labs) Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven uit verschillende sectoren (crossovers)
Tabel 5.B.3 Overzicht programma specifieke outputindicatoren investeringsprioriteit 4.F
2.A.3
Specifieke voorzieningen voor ESF, indien van toepassing
Niet van toepassing. 2.A.4
Prestatiekader
Implementatiestap,
Meeteenheid
financieel, output
Milestone voor
Streefwaarde
2018
(2022)
Bron van data
van de
of
representativiteit
resultaatindicator Aantal
Verantwoording
van de indicator ondernemingen
ondernemingen dat
eigen gegevensverzamling
subsidie ontvangt Totale subsidiabele
euro’s
kosten op basis van
eigen gegevensverzameling
committeringen
Tabel 6. Prestatiekader voor de prioriteitsas De interventies in deze prioriteit worden het best gerepresenteerd door de output indicator Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt. Het doel van deze prioriteit is het ondersteunen van ondernemingen bij het vinden en genereren van kennis en het omzetten van kennis in innovatieve producten en diensten. Deze indicator geeft weer in hoeverre het programma daadwerkelijk 3 ondernemingen ondersteunt met behulp van subsidie . Daarbij zijn we ons er van bewust dat een goede registratie, alertheid op dubbeltellingen en passende streefwaarden belangrijke aandachtspunten zijn bij deze mijlpaal. Daarnaast is als mijlpaal de totale subsidiabele kosten (op basis van committeringen) gekozen. Committeringen zijn een goede indicator voor de mate van voortgang van het programma.
3
Wanneer wordt besloten om grote delen van het programma via andere middelen dan subsidie te verwezenlijken dient deze mijlpaal te worden heroverwogen. Dan is het aantal ondernemingen dat steun ontvangt wellicht representatiever.
32
2.A.5
Interventiecategorieën
PM (vereist in definitieve versie OP)
Code
Tabel 7: Dimensie 1 Interventieveld €
Code
Tabel 8: Dimensie 2 Financieringsvorm €
Code
Tabel 9: Dimensie 3 Gebied €
2.A.6
Technische bijstand (per prioriteitsas)
NVT 2.B
Beschrijving van de prioritaire assen voor technische bijstand
PRIORITEIT 3: TECHNISCHE BIJSTAND De uitvoering van Europese programma’s vraagt een bijzondere inzet op het gebied van beheer en begeleiding. Besluitvorming door bestuurders via een Stuurgroep of Comité van Toezicht moet worden ondersteund door een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Binnen het programma wordt hierin voorzien door de prioriteit Technische Bijstand. Deze prioriteit richt zich hoofdzakelijk op de beheersmatige activiteiten die in het kader van het programmamanagement moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt de inzet voor begeleiding van projecten in het proces van intake tot besluitvorming, voor financiële administratie en beheer, ondersteuning van de bestuurlijke structuur en overige secretariaatswerkzaamheden. Andere activiteiten hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit, evaluatie, onderzoek en de aanschaf van hard- en software voor management, monitoring en evaluatie. Voorbeelden van projectcategorieën die binnen deze doelstelling kunnen worden ondersteund:: • Inhoudelijk, financieel en administratief beheer programma • Ontwikkeling/aanschaf monitoringsysteem • Evaluatie en onderzoek • Promotie en publiciteit PM 33
3.
Financiële tabel
3.1
Financiële allocatie van middelen per fonds per jaar
Regio categorie 2014 2015 2016 2017 2018 EFRO (in ontwikkelde regio’s) Totaal Tabel 17 Financiële allocatie van middelen per fonds per jaar (EUR)
3.2
2019
2020
Totaal
Financieel plan per prioriteit en thematische doelstelling
PM
34
Prioritaire as
Fonds
Regio categorie
Basis voor de berekening van de bijdrage van de Unie
Europese bijdrage in EUR (a)
Nationale bijdrage
Indicatieve verdeling nationale bijdrage
(b) = (c) + (d)
Prioriteit 1
EFRO
Prioriteit 2
EFRO
Prioriteit 3
EFRO
Totaal
EFRO
Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten
Ontwikkelde regio
Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten
Ontwikkelde regio
Ontwikkelde regio
Cofinanciering (%)
Ter informatie
(e) = (a) + (b) (f) = (a) / (e)
Nationale publieke bijdrage
Ontwikkelde regio
Totale bijdrage
Nationale private bijdrage
EIB bijdrage
Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten
Totale subsidiabele kosten of publieke subsidiabele kosten
Tabel 18a Financieel plan per prioriteit (bedragen in miljoenen euro’s)
35
Tabel 18b Financieel plan per prioriteitsas voor Youth Employment Initiative (YEI)
NVT
Prioritaire as
Fonds
Prioriteit 1
EFRO
Prioriteit 2
EFRO
Prioriteit 3
EFRO
Regio categorie
Ontwikkelde regio
Ontwikkelde regio Ontwikkelde regio
Thematische doelstelling
Europese bijdrage in EUR (a)
Nationale bijdrage
Totale bijdrage
Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken NVT
Totaal
Tabel 18c Financieel plan per thematische doelstelling
Tabel 19 Indicatieve hoeveelheid ondersteuningen voor klimaatveranderingsinitiatieven
Automatisch ingevuld door SFC
36
37
4.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling vanuit het partnership contract
De vier grote Noord-Nederlandse steden (Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden) hebben een belangrijke positie in de Noordelijke economie. Zij huisvesten ongeveer 40% van de banen, tegenover 20% van de beroepsbevolking. Daarnaast bevinden de meeste kennisinstellingen zich in de steden en zijn zij broedplaatsen van kennis en innovatie. Maar de steden zien zich ook gesteld voor een aantal uitdagingen : •
In Noord Nederland liggen groei en krimp pal naast elkaar. Er is een wederzijdse afhankelijkheid tussen stad en omliggende regio. De steden bieden de belangrijkste voorzieningen- en winkelcentra in het Noorden. Behoud en ontwikkeling van de binnensteden en andere voorzieningen zoals zorg en onderwijs is in dit verband belangrijk voor de hele Noordelijke regio. De steden voelen zich mede verantwoordelijk voor kwaliteit van leven en welvaart in de regio, dus ook in het buitengebied.
•
De economische crisis leidt tot een aantal vraagstukken, die steden sterk raken. Daarbij gaat het onder meer over de waardedaling en leegstand van bedrijventerreinen, het niet aansluiten van aanbod en vraag op de kantorenmarkt en de waardedaling van woningen.
•
Ook de werkgelegenheid staat door de economische crisis onder druk. De relatief hoge werkloosheid en mismatch op de arbeidsmarkt zijn vraagstukken die voor de steden van groot belang zijn.
Vanuit het OP EFRO worden de uitdagingen waar de Noordelijke grote steden voor staan integraal aangepakt. De wederzijdse afhankelijkheid tussen stad en platteland in het Noorden maakt dat er één aanpak is gekozen waarin de steden zich herkennen en plek is voor de vraagstukken waar zij zich voor gesteld zien. Dat uit zich specifiek op twee manieren: •
•
Steden herbergen het overgrote deel van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Zij zijn bij uitstek de plekken waar de onderdelen van de strategie van de RIS3 en het OP EFRO (gericht op kennis, koöperatie en koopman) samenkomen. De specifieke doelstelling A is gericht op het versterken van het Noordelijke human capital. Daar is een belangrijke rol weggelegd voor de steden aangezien de problemen op het gebied van arbeidsmarkt daar relatief sterk spelen.
PM: verwijzen naar relevante passages in partnerschapsovereenkomst 4.1 Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling NVT 4.2 Duurzame stedelijke ontwikkeling NVT 4.3 Geïntegreerde territoriale ontwikkeling NVT
38
5.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak van geografische gebieden die het hardst getroffen worden door armoede of doelgroepen met de grootste kans op discriminatie en uitsluiting
NVT
39
6.
Bijdrage OP aan geïntegreerde aanpak van geografische gebieden die leiden aan ernstige en permanente natuurlijke of demografische handicaps
NVT
40
7.
Autoriteiten en instanties verantwoordelijk voor beheer, controle en audit
PM (definitieve versie OP september 2013) 7.1
Identificatie relevante autoriteiten
PM (definitieve versie OP september 2013) 7.2
Ondernomen acties om relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het OP
Beschrijving van de autoriteit die de voorbereiding van het OP heeft gecoördineerd, en de rol van de publieke instellingen die hierbij direct betrokken zijn. Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) is de autoriteit die in Noord-Nederland de voorbereiding van het OP EFRO heeft gecoördineerd. SNN is een samenwerkingsverband van de drie noordelijke provincies: Drenthe, Fryslân en Groningen. De samenwerking is sinds 1992 vastgelegd in de vorm van een gemeenschappelijke regeling en sinds 2007 hebben de vier grote Noord-Nederlandse steden Groningen, Leeuwarden, Assen en Emmen een belangrijke adviesrol. Binnen SNN wordt het ruimtelijke en economische beleid van de drie provincies afgestemd met als doel de economische positie van Noord-Nederland te versterken. SNN kent een dagelijks bestuur en een algemeen bestuur, met daarnaast een aantal (bestuurlijke) commissies. Het bestuur is verantwoordelijk voor de voorbereiding van het OP EFRO. Daarbij zijn de Programmaraad, Werkgroep OP EFRO en Begeleidingsgroep direct betrokken: •
Programmaraad Bestaande uit het dagelijkse bestuur van SNN en vertegenwoordigers van kennis- en onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en clusterorganisaties. Gebruikt voor consultatie van de RIS3 en het OP EFRO.
•
Werkgroep OP EFRO Bestaande uit vertegenwoordigers van de drie provincies en de vier grote steden en verantwoordelijk voor de uitwerking van het OP EFRO.
•
Begeleidingsgroep Bestaande uit vertegenwoordigers van de drie provincies en de vier grote steden. De Begeleidingsgroep heeft de ontwikkeling van de RIS3 begeleid en de voorbereiding van het OP EFRO en de andere Europese programma’s (met het oog op synergie).
Betrokken publieke instellingen Diverse (semi-)publieke instellingen zijn in Noord-Nederland direct betrokken geweest bij de voorbereiding van het OP: •
Europese Commissie Meerdere malen geconsulteerd om de keuzes en interpretatie van voorschriften te toetsen.
•
Het Rijk, met name Ministerie van EZ 41
Coördinatie van de totstandkoming van de OP’s en onderlinge synergie, aansluiting op nationale kaders als het Topsectorenbeleid. •
Provincies en grote gemeenten Intensief betrokken bij de voorbereiding van het OP EFRO met vertegenwoordigers in het bestuurlijk overleg van het SNN, Programmaraad, Werkgroep OP EFRO en Begeleidingsgroep.
•
Kennis- en onderwijsinstellingen Actief betrokken als leden van de Programmaraad van SNN en via consultatie.
Beschrijving van de belangrijkste stappen in het voorbereidingsproces Voor Noord-Nederland wordt de basis van het OP EFRO gelegd met de volgende bouwstenen. Position Paper Noord-Nederland en EU 2020 Het SNN heeft samen met kennisinstellingen, belangrijke economische clusters, de NOM, Kamer van Koophandel en de SER Noord-Nederland in 2011 een position paper opgesteld over de bijdrage die Noord-Nederland kan leveren aan de EU doelen in 2014 – 2020. Houtskoolschets Europese Programma’s In 2012 heeft het SNN een houtskoolschets opgesteld waarin op hoofdlijnen is beschreven hoe Noord-Nederland de Europese programma in wil zetten. Meerdere partijen uit de regio hebben hiervoor inbreng geleverd. Analyse en SWOT van Noord-Nederland Ter voorbereiding op de Research and Innovation Strategy (RIS3) en (verschillende) Europese programma’s is een analyse gemaakt van de kenmerken van Noord-Nederland. Research and Innovation Strategy (RIS3) Noord-Nederland heeft haar Research and Innovation Strategy opgesteld. Eerst is een advies gevraagd aan de SER Noord-Nederland, daarna heeft het SNN de RIS3 uitgewerkt. Door zowel de SER als het SNN zijn kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden betrokken. De RIS3 fungeert als leidraad voor keuzes in het OP EFRO. OP EFRO Met de RIS3 als leidraad is gewerkt aan het OP EFRO. Daartoe zijn op basis van discussies in diverse bijeenkomsten eerst de thematische doelstellingen geformuleerd. Vervolgens is de keuze gemaakt voor de investeringsprioriteiten. Hiervoor heeft onder meer een bijeenkomst met de ex ante evaluator plaatsgevonden om de systematiek van de interventielogica te bespreken. De inhoud van het OP is uitgewerkt met nadrukkelijke aandacht voor de interventielogica. Beschrijving van betrokkenheid van partners RIS3 Een groot aantal partijen is betrokken bij de totstandkoming van de RIS3. Aangezien de RIS3 de basis vormt voor de keuzes in het OP EFRO, is het consultatieproces voor de RIS3 ook van betekenis voor het OP EFRO. De SER Noord-Nederland, met vertegenwoordigers van werkgeversen werknemersorganisaties, heeft in 2012 een advies uitgebracht over de RIS3. De SER heeft via een webconsultatie iedereen in de gelegenheid gesteld om bij te dragen aan het advies. 42
Door het SNN is in 2012 en 2013 de RIS3 opgesteld. Een brede consultatie is opgezet met overheden, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties om ideeën en informatie te verzamelen. Aan de hand van het netwerk van SNN is een lijst van relevante partijen opgesteld, met steun van andere organisaties in de regio zoals de kennisinstellingen. Aan de hand van deze input is een conceptversie geschreven. Deze is verzonden naar betrokken partners en besproken in diverse bijeenkomsten, onder meer met bedrijfsleven, kennisinstellingen, clusterorganisaties en maatschappelijke organisaties. Mondelinge en schriftelijke reacties zijn meegenomen in de eindversie. Daarnaast zijn concepten van de RIS3 beoordeeld door een expert van de EC en het Ministerie van EZ (inclusief de Topteams). OP EFRO Aansluitend op de consultatie voor de RIS3 worden regionale partners betrokken bij de uitwerking van het OP EFRO. Provincies en gemeenten zijn direct vertegenwoordigd in de Werkgroep OP EFRO. Andere organisaties worden betrokken via presentaties en andere vormen van consultatie met mogelijkheden voor reflectie: • Onder meer presentaties voor arbeidsmarktspecialisten (samen met ESF) en voor de clusterorganisaties; • Programmaraad; • Taskforce RIS3, met vertegenwoordigers van bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en het SNN. Een bredere consultatie, specifiek gericht op het OP EFRO, moet nog plaatshebben. Betrokkenheid partners bij de bepaling van de opzet en governance van het programma De drie noordelijke provincies en de vier grote steden zijn als partners betrokken bij de opzet en governance van het programma. Daarnaast wordt ook de Taskforce RIS3 in oprichting en de Programmaraad actief geïnformeerd en zo mogelijk betrokken bij het proces.
Beschrijving van de organisatie van het ex-ante evaluatie proces en de wijze waarop aanbevelingen daaruit zijn meegenomen PM (gezamenlijke tekst)
43
8.
Coordinatie tussen de fondsen onderling en tussen de fondsen en andere nationale en EU instrumenten
PM (definitieve versie OP september 2013)
44
9.
Ex-ante conditionaliteiten
PM (definitieve versie OP september 2013)
45
10.
Maatregelen ter verlichting van de administratieve lasten van begunstigden
PM (definitieve versie OP september 2013)
46
11.
Horizontale principes
PM (definitieve versie OP september 2013) 11.1.
Duurzame ontwikkeling
11.2.
Gelijke kansen en non-discriminatie
11.3.
Gelijkheid tussen mannen en vrouwen
47
12.
Separate elementen – bij te voegen als bijlagen
PM
48