Oost-Europese Joden in België Casestudie over Amerikareizigers in de jaren 1920 Masterscriptie voorgelegd met het oog op het behalen van het diploma ‘Master in de Geschiedenis’
Lars Vancompernolle Stamnr.: 20052558
Promotor: prof. dr. Frank Caestecker
Lezers: prof. dr. Jan Art dr. Stijn Van de Perre Academiejaar 2009-2010 Universiteit Gent Master in de Geschiedenis Vakgroep Nieuwste Geschiedenis
III
Oost-Europese Joden in België Casestudie over Amerikareizigers in de jaren 1920 Masterscriptie voorgelegd met het oog op het behalen van het diploma ‘Master in de Geschiedenis’
Lars Vancompernolle Stamnr.: 20052558
Promotor: prof. dr. Frank Caestecker
Lezers: prof. dr. Jan Art dr. Stijn Van de Perre Academiejaar 2009-2010 Universiteit Gent Master in de Geschiedenis Vakgroep Nieuwste Geschiedenis IV
Dankwoord Deze scriptie is het resultaat van een jaar werken met vallen en opstaan. Het is dan ook onmogelijk om dit te doen zonder steun van een aantal mensen. Ik sta erop om de volgende personen te bedanken voor hun bijdrage bij het tot stand komen van deze scriptie. Vaak hebben ze me bijgestaan met raad maar ook hebben ze het geduld gehad om mij te blijven steunen en helpen tijdens mijn onderzoek. Eerst en vooral wil ik prof. dr. Caestecker bedanken. Hij reikte me een onderwerp aan dat me onmiddellijk aansprak, migratie, en kon me altijd en onmiddellijk wegwijs maken in de vele bronnen en literatuur die over dit onderwerp te vinden zijn. Vervolgens zou ik graag de heer Filip Strubbe van het Algemeen Rijksarchief in Brussel bedanken voor de opzoekingen die hij gedaan heeft voor mij. Ook de rest van het personeel van het Algemeen Rijksarchief moet ik bedanken voor de inspanning om de vele dossiers in het archief op te zoeken en me te bezorgen. Ook het personeel van het Felixarchief in Antwerpen, het Rijksarchief in Beveren en het Provinciaal archief in Antwerpen wil ik bedanken voor de uitleg over de werking van hun archief en de tips die ze me gaven.
Verder wil ik Anne Cherton,
wetenschappelijk adviseur van het Joods Museum in Brussel, bedanken voor de opzoekingen die ze deed. Verder wil ik nog enkele mensen uit mijn directe omgeving bedanken zonder wie dit werk nooit zou gelukt zijn. In de eerste plaats mijn moeder voor de goede zorgen, het geduld dat ze voor me opbracht en voor het nalezen. Vervolgens wil ik mijn zus bedanken voor het nalezen en voor de tips die ze me gaf voor de lay-out. Tenslotte wil ik mijn goede vriend en studiegenoot Thomas Dumolyn bedanken voor het nalezen van deze scriptie.
V
Inhoudsopgave Dankwoord .................................................................................................................... V Inhoudsopgave ............................................................................................................ VI Lijst met gebruikte afkortingen ................................................................................. VIII 1.
Inleiding .................................................................................................................. 9
2.
Vraagstelling ......................................................................................................... 10
3.
Methode en Bronnen ............................................................................................ 12
4. Achtergrond ............................................................................................................. 14 4.1 Dienst voor Emigratie ........................................................................................ 14 4.2 Joodse Migratie .................................................................................................. 16 4.3 Migratie naar de Verenigde Staten ..................................................................... 18 4.4 De Medische Controle van Migranten en Voorwaarden voor Migratie............. 20 4.5. Joodse Hulporganisaties .................................................................................... 25 4.6. Joden in België .................................................................................................. 26 5. Ezrah ........................................................................................................................ 30 5.1. Oprichting en bestuur ........................................................................................ 30 5.2. Dagelijkse Werking ........................................................................................... 32 5.2.1. Voor de Eerste Wereldoorlog ..................................................................... 32 5.2.2. Herneming van de Activiteiten ................................................................... 34 5.2.3. Jaren 1920 .................................................................................................. 36 6. Logementhuizen en Hotels voor Emigranten .......................................................... 43 6.1 Inleiding ............................................................................................................. 43 6.2. Voorgeschiedenis .............................................................................................. 43 6.3. Jaren ‘20 ............................................................................................................ 47 7. Onderzoek van biografieën ...................................................................................... 51 7.1. Inleiding en Verantwoording ............................................................................ 51 7.2. Familiale Migratie en Gezinsontwrichting ........................................................ 53 7.2.1. Gezinshereniging ....................................................................................... 53 7.2.2. Familiale migratie ....................................................................................... 58 7.2.3. Gezinsbreuk ................................................................................................ 61 7.3. Oorzaak van Verlengd Verblijf in België ......................................................... 62 VI
7.3.1. Wetten en voorwaarden .............................................................................. 62 7.3.2 Redenen voor Deportatie of Weigering tot Inscheping ............................... 64 7.4. Duur van Verblijf in België ............................................................................... 67 7.5 Beroepen en Inkomsten ...................................................................................... 70 7.6. Plaats van Vestiging .......................................................................................... 76 7.6.1. Residentie in België .................................................................................... 76 7.6.2. Residentie in Antwerpen ............................................................................ 77 7.7. Joodse Gemeenschap ..................................................................................... 80 7.8. Ondersteuning door Ezrah ................................................................................. 83 7.9. Bestemming....................................................................................................... 86 7.10. Landverhuizers met Mentale en Psychische Problemen ................................. 88 7.11. David Hirschfeld ............................................................................................ 92 7.11.1. Inleiding .................................................................................................... 92 7.11.2. Biografie ................................................................................................... 92 8. Conclusie.................................................................................................................. 96 9. Biografieën ............................................................................................................. 100 Bibliografie ................................................................................................................ 154
VII
Lijst met gebruikte afkortingen ARA: Algemeen RijksArchief art. cit.: articulo citato FAA: FelixArchief Antwerpen loc. cit.: loco citato op.cit.: opere citato PAA: Provinciaal Archief Antwerpen PAFC: Persoonlijk Archief Frank Caestecker RAB: RijksArchief Beveren s.d.: sine dato s.n.: sine nomine
VIII
1. Inleiding Antwerpen is door de Schelde en de haven reeds lang een plaats waar mensen komen en gaan.
Vanaf 1843, door de spoorverbinding met Keulen, komen duizenden
mensen naar Antwerpen1. Sinds 1873 vertrekken uit Antwerpen wekelijks schepen van de maatschappij “Red Star Line” vol passagiers uit Europa naar de Nieuwe Wereld2. Deze reizigers maken de oversteek met de bedoeling zich permanent te vestigen in dit vreemde continent. Antwerpen wordt dus steeds belangrijker als emigratiehaven in de 2de helft van de 19de eeuw en de levensomstandigheden voor de steeds grotere groepen migranten zijn aanvankelijk abominabel. Migratie is een business waar veel geld mee te verdienen valt en verschillende ondernemers en politici beseffen dat indien men de goede levensomstandigheden kan garanderen, de haven verder kan expanderen. Het Koninklijk Besluit van 1843 legt de basis voor de regulering van emigratie3.
In de jaren 1920 laat de Verenigde Staten minder
immigranten toe. Hierdoor kunnen vele landverhuizers niet inschepen of worden ze teruggestuurd als ze de Verenigde Staten willen binnengaan. Deze groep zit dan vast in de stad van inscheping, zoals Antwerpen er één is. Onder de passagiers die door Antwerpen passeren is een grote groep die zich toch wel onderscheidt van de rest, namelijk de Oost-Europese Joden. Hetgeen wat deze groep zo bijzonder maakt is het relatief groot aandeel van Joden dat migreert, de familiale natuur van deze migratie en het gering aantal Joden dat terugkeert naar hun oorspronkelijke woonplaats. Dit laatste is te wijten aan het feit dat de Joden geen echt vaderland hebben4.
1
R. Jalon, “Inleiding”, in: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, p. 7.
2
A. Kint, R. Vervoort, De Red Star Line: Antwerpens vergane Glorie!, Antwerpen – Rotterdam, C. De Vries – Brouwers, 1990, p. 15, p. 54.
3
E. Spelkens, G. Kurgan, Two Studies on Emigration through Antwerp to the New World, Brussel, Center for American Studies, 1976, p. 58. 4
G. Alroey, “Out of the Shtetl. On the trial of the Eastern Jewish emigrants to America, 1900-1914”, in: Leidschrift, jaargang 22, nummer 1, april 2007, pp. 1-2.
2. Vraagstelling Het is een feit dat er meer Joodse migranten zijn die de oversteek naar de Verenigde Staten willen maken dan dat er migranten zijn die effectief erin slagen zich overzees te settelen. Het is de bedoeling van deze scriptie om een beeld te schetsen van de Oost-Europese Joden die blijven hangen in België nadat ze een poging hebben ondernomen om naar de Verenigde Staten te trekken. Waarom willen ze in de eerste plaats emigreren naar de Verenigde Staten? De volgende vraag die daarop volgt is die waarom ze niet kunnen emigreren naar de Verenigde Staten.
Worden ze
geweigerd of gedeporteerd? En waarom komen ze dan naar België? In het kader van het familiale karakter van de Joodse migratie kan afgevraagd worden in welke mate er in familieverband gereisd wordt. Verder kan ook gekeken worden of er reeds familie in de Verenigde Staten woont waar de emigranten naar toe reizen. Ook in de context van het familiale karakter van de Joodse migratie kan de vraag gesteld worden of families worden gebroken door eventuele verplichte terugkeer uit de Verenigde Staten, of een verbod om de Antwerpse haven te verlaten. Waarom mogen deze Joodse immigranten dan niet binnen in de Verenigde Staten? Komt dit door de Amerikaanse immigratiequota of zijn ze ziek, krankzinnig of te zwak om de Verenigde Staten binnen te gaan? Is er nog een andere reden waarom ze niet kunnen emigreren? Welke rol hebben de medische controles in Antwerpen en in de Verenigde Staten gespeeld? Vervolgens kan onderzocht worden wat er gebeurt met de geweigerde migranten. Doen ze een nieuwe poging om naar de Verenigde Staten te reizen? En wat gebeurt er met de zieken, wachten zij tot ze genezen zijn? geweigerd worden door quota?
En wat met diegene die
Worden de krankzinnigen opgenomen in een
instelling? Waar gebeurt deze verzorging dan, en wie betaalt dit? Blijven sommigen in België wonen? En waarom doen ze dit, waar wonen ze en hoe lang blijven ze? Is België dan een tussenstop of blijven ze hier wonen? Zorgt deze groep gestrande immigranten misschien voor een groei in de Joodse gemeenschap in België, of willen deze landverhuizers niet in België blijven nadat ze de Verenigde Staten niet binnengeraken? Is er een alternatieve emigratiebestemming voor deze Joden? 10
Na de vraag waarom Oost-Europese Joden in België blijven, kan gepoogd worden de vraag te beantwoorden hoe deze Joden zich voorzien in hun levensomstandigheden. Op welke manier komen ze aan geld, en krijgen ze andere steun?
Worden ze
gesteund door de overheid of door organisaties? Gelinkt aan deze vraag kan dan onderzocht worden of de Oost-Europese Joden zich met criminele activiteiten bezighouden om brood op de plank te brengen. Wat gebeurt met kinderen die alleen zijn? Of met armen die in België vastzitten? Wat gebeurt er met de kosten van de zieken die onvermogend zijn? Waar wonen de transmigranten? In welke steden in België verblijven ze en waarom? En waar verblijven ze in de steden, gaan ze op hotel, wonen ze bij kennissen, huren ze een woning of kopen ze een woning?
Hoe zit het met de huisvesting van de
migranten die hier langer blijven? Krijgen deze migranten nog steun van eventueel Joodse hulporganisaties? Komen deze transmigranten in contact met andere leden van de Joodse gemeenschap? Zoekt de Joodse gemeenschap elkaar op, of zijn het eerder de Oost-Europeanen die elkaar opzoeken, of nog anders, zoeken ze elkaar helemaal niet op? Hoe komen ze in contact? Gebeurt dit op familiale of vriendschappelijke wijze, in hun woonplaats, in het openbaar of op de werkvloer?
Kunnen ze nog voldoen in hun religieuze
behoeften? Tenslotte kan afgevraagd worden wat de representativiteit van de steekproef is, en welke waarde er toegekend kan worden aan de informatie uit de bronnen. Het is de bedoeling om aan de hand van een aantal biografieën een beeld te schetsen van de Oost-Europese Joodse migrant die in de jaren ’20 probeert de oversteek te maken naar de Verenigde Staten, maar die uiteindelijk voor een langere periode dan voorzien in België belandt.
11
3. Methode en Bronnen Eerst en vooral heb ik mij ingelezen over het onderwerp. Over Joodse migratie, migratie door België naar Amerika en de Amerikaanse wetgeving is er voldoende literatuur te vinden in de bibliotheek van de Universiteit van Gent, de stadsbibliotheken van Brugge en Gent en het SOMA te Brussel. Vervolgens ben ik opzoeking beginnen doen naar de omstandigheden van de landverhuizers en werking van de Dienst Emigratie in het archief van de Dienst Emigratie in het Rijksarchief van Beveren. In het stadsarchief van Antwerpen, het Felixarchief, kon ik ook informatie vinden over de logementhuizen waar de landverhuizers logeren in Antwerpen. Verdere informatie over de omstandigheden van de transmigranten komt uit het archief van de Toezichtscommissie van de Dienst voor Emigratie in het Provinciaal Archief van Antwerpen. Voor het leven en de omstandigheden zelf van de migranten was ik aangewezen op een steekproef. In totaal heb ik vijftig cases onderzocht. Allen zijn het OostEuropese Joden die overzees willen verhuizen maar die enige tijd in Antwerpen verblijven. De dossiers zijn afkomstig uit het archief van de Vreemdelingenpolitie in het Rijksarchief van Brussel en uit het archief van het Vreemdelingenregister in het Felixarchief te Antwerpen. Ook het Joods museum te Brussel heeft nogal wat informatie over Joodse personen in België. Hun wetenschappelijke medewerker Anne Cherton hielp me in mijn zoektocht naar meer informatie over de bestudeerde personen. Voor informatie over de migranten die in de Verenigde Staten waren geweest kon ik dossiers van Ellis Island bekijken op EllisIslandrecords.org. Hier is het echter soms moeilijk zoeken omdat namen verkeerd genoteerd of verkeerd gespeld werden. Een bijkomend probleem van deze online beschikbare dossiers is dat ze enkel de immigranten omvatten die de Verenigde Staten binnenkwamen tussen 1892 en 1924, waardoor er maar voor een kleine helft van de bestudeerde periode kan onderzoek gevoerd worden in deze documenten. Voor de Joden met een zwakke mentale gezondheid heb ik de instellingen gecontacteerd waar deze personen verblijven. De instellingen die nog bestaan konden mij geen extra informatie geven
12
omdat de dossiers niet meer voor handen waren of omwille van het medisch beroepsgeheim5. De namen van de steden waar de migranten vandaan komen zijn indien mogelijk vernederlandst in de moderne schrijfwijze voor de plaatsen die teruggevonden konden worden. Ook de landen en de landgrenzen zijn de hedendaagse. Dit omdat voor dit onderzoek de exacte nationaliteit niet erg van belang is en omdat zo de plaatsen vlug kunnen opgezocht worden indien nodig.
5
Mail van Sarina Eerdekens, Medische secretaresse P.C. Sint-Amedeus, Mortsel, op 29.03.2010. “De wettelijke bewaartermijn van dossiers is 30 jaar. Wij zijn dus niet in de mogelijkheid u enige nfo te verschaffen.” Mail van Bert Boeckx, archivaris OPZGeel, op 28.06.2010. “Er is idd. Een dossier van David Hirschfeld. Maar omwille van het medisch beroepsgeheim is het niet toegankelijk.” 13
4. Achtergrond 4.1 Dienst voor Emigratie Het Bestuur van het Zeewezen in Antwerpen, vertegenwoordigd door de waterschout, is vanaf 1843 verantwoordelijk voor het overzees vervoer van de migranten en toezicht op de hygiëne aan boord van de schepen met transmigranten6. Vanaf 1846 wordt een emigratie-inspecteur aangesteld, die geschillen tussen de migranten en de emigratie-agenten moet oplossen. In 1850 wordt de macht en de bevoegdheden van de diverse diensten die betrokken zijn met emigratie aanzienlijk uitgebreid.7 Vanaf 1873 wordt door het Ministerie van Buitenlandse zaken een regeringscommissaris voor emigratie in Antwerpen aangesteld8. In 1876 treft de Belgische overheid maatregelen om de reisomstandigheden van emigranten te verbeteren en hen te beschermen tegen malafide reisagenten.
Een wet die het
transport van de emigranten regelt komt er in 1876 en een Dienst voor Emigratie wordt als gevolg in Antwerpen opgericht. In 1890 wordt deze Dienst voor Emigratie opgericht met als doel de migratie te superviseren en de naleving van de emigratiewetgeving te controleren9. Deze dienst bestaat uit een Regeringscommissariaat, een Geneeskundige Dienst, een Commissie van Toezicht op de Dienst voor Emigratie met de gouverneur van Antwerpen als voorzitter, en een Deskundigencommissie voor Emigratie. De Dienst voor Emigratie valt onder de bevoegdheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Aanpassingen aan de wet komen er in 1905 en 1924
6
J. Vermote, Inventaris van het archief van de Dienst voor Emigratie 1912-1974, Brussel, 2008, p. 7.
7
E. Spelkens, G. Kurgan, op. cit., pp. 58-59.
8
J. Everaert, “Landverhuizers op doortocht. Antwerpen en de transatlantische migratie (1843-1914)”, in: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, Antwerpen, Pandora, 2002, p. 10.
9
E. Spelkens, G. Kurgan, op. cit., pp. 9-12. 14
en bij de deze laatste aanpassing wordt de Deskundigencommissie voor Emigratie afgeschaft10. De regeringscommissaris wordt aangesteld door de Koning met goedkeuring van de minister van Buitenlandse Zaken en staat onder de supervisie van de provinciegouverneur van Antwerpen. De commissaris moet controleren of de reglementering wordt gerespecteerd in de praktijk.
Begin 1892 wordt de
dynamische Eugene Venesoen benoemd tot regeringscommissaris en hij zal een grote invloed hebben op de Dienst voor Emigratie11. Een aantal taken van de regeringscommissaris voor Emigratie zijn het bepalen van het moment van de geneeskundige controle, het controleren van de logementhuizen, het instaan voor een menswaardige behandeling van de transmigranten in België en het registreren van de klachten van de emigranten over de mistoestanden aan boord van de schepen12. Verder moeten de personen en firma’s die migranten vervoeren een borg betalen om de belangen van de door hun getransporteerde personen te vrijwaren. De firma’s moeten ook een vergunning hebben van het Regeringscommissariaat voor Emigratie om migranten te transporteren. Ook de onderagenten die voor de firma’s werken moeten in het bezit zijn van een volmacht die kan worden ingetrokken indien de emigratie-agenten tegen de wet handelen.
Vanaf 1929 wordt de transitkaart
ingevoerd, bedoeld om de transmigranten tijdelijk te laten ontschepen in een havenstad. Dit wordt beslist in Genève in een internationaal akkoord op 14 juni 1929. De Regeringscomissaris voor Emigratie krijgt hierover ook het toezicht13.
10
K. Tiels, Inventaris PAA 829. Landverhuizing, 1912- 1993, 2007, p. 4.
11
E. Spelkens, G. Kurgan, loc. cit.
12
RAB, Archief van de Dienst voor Emigratie, nr. 104, nota betreffende emigratie via de haven van Antwerpen, s.d. 13
J. Vermote, Op. cit., p. 8. 15
4.2 Joodse Migratie De oorzaak van het grote aantal Joden dat uit het tsarenrijk wegtrekt ligt onder andere in de leefomstandigheden die daar toen heersen. Gedurende de negentiende eeuw vervijfvoudigt het aantal Joden in Rusland, en de houding van de niet-Joden en overheid tegenover deze bevolkingsgroep verslechtert. Oorspronkelijk leven Joden in relatief welgestelde omstandigheden in hun gesloten dorpen, de zogenaamde ‘sjtetls’. Door de enorme bevolkingsstijging kunnen deze gemeenschappen zichzelf niet meer ondersteunen, wat resulteert in stijgende armoede en migratie naar steden14. Deze periode wordt voor de Joden in Oost-Europa gekenmerkt door de slechte economische situatie en de vele vervolgingen15. Deze ware heksenjacht kent een hoogtepunt tussen het voorjaar van 1881 en de herfst van 1882 met gewelddadige pogroms gericht tegen Joden in meer dan 160 steden.
Na de dood van tsaar
Alexander II in 1882 worden de Meiwetten afgekondigd. Hierdoor worden Joden verdreven naar de zogenaamde “Pale of Settlement”16. Een nieuwe opflakkering van geweld vindt plaats tussen 1903 en 190517. Na de heroprichting van Polen in 1918 vinden opnieuw massaal pogroms plaats.
De meerderheid van de Joden in
Antwerpen komt dan ook uit de streken rond Warschau, Lods, Kielce, Krakau en Lwow, regio’s die voorheen een stuk waren van Congres-Polen en Oostenrijks Galicië. In de periode tussen 1919 en 1930 doen ongeveer twintigduizend Polen
14
F. Caestecker, “Jewish migration from Russia to Antwerp, 1880-1914” in: One Foot in America – The Jewish Emigrants of the Red Star Line and Eugeen Van Mieghem, Antwerpen, Red Star Line Museum, 2009, pp. 100-101.
15
G. Alroey, art. cit., p. 1.
16
J. Gibson, M. Howard, “Russian Anti-Semitism and the Scapegoating of Jews”, in: British Journal of Political Science, 37, 2007, pp. 197-198. 17
K. Wüstenbecker, “Von Hamburg nach Amerika: Hilfsorganisationen für jüdische Auswanderer 1880-1910”, in: Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte, (in druk), p. 10. 16
ouder dan veertien jaar Antwerpen aan, waarvan ongeveer een veertig procent zich definitief in de streek rond Antwerpen vestigt.
Hierdoor wordt het aantal van
twintigduizend Joden in België in 1920 vermeerderd tot vijftigduizend in 193018. Niet alle oorzaken van deze migratie liggen echter in de leefomstandigheden voor de Joden in het tsarenrijk. De economische aantrekkingskracht van het Westen speelt ook een rol, gezien het relatief groot aandeel geschoolde arbeiders en het relatief klein aandeel Joden uit de meest gewelddadige gebieden die de reis maken19. In de periode tussen 1870 en 1924 hebben meer dan twee miljoen zevenhonderdduizend Joden de oversteek gemaakt van Oost-Europa naar het Westen, waarvan meer dan de helft in de eerste vijftien jaar van de twintigste eeuw20. Zoals eerder al vermeld vertrekken er al in het laatste kwart van de 19e eeuw schepen uit de haven van Antwerpen, maar oorspronkelijk geven de OostEuropese Joden de voorkeur aan de havens van Hamburg, Wenen en Le Havre, gezien de slechte reputatie die Antwerpen heeft door de oplichters en de chaos die er soms heerst21. In september 1891 worden de eerste Oost-Europese Joden die de oversteek naar Amerika maken in Antwerpen gesignaleerd. Vanaf 1885 wordt in opdracht van de overheid het aantal migranten die uit Antwerpen de oversteek maakt bijgehouden per nationaliteit. Dit wordt echter maar voor de armste passagiers gedaan, voor de passagiers die in eerste en tweede klasse reizen zijn geen cijfers
18
L. Saerens, “Brabosh aan de Schelde, de Antwerpse Joodse gemeenschap, einde 19e eeuw en 20e eeuw” in: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, p. 63, p. 66. 19
F. Caestecker, art. cit., pp. 106-107.
20
G. Alroey, loc. cit.
21
V. Ronin, Antwerpen en zijn “Russen”. Onderdanen van de tsaar, 1814-1914, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1993, p. 206. 17
voor handen. Vanaf 1895 komt de Russische migratie door Antwerpen pas echt op gang, met pieken in 1906 en 191322.
4.3 Migratie naar de Verenigde Staten Het grootste deel van de Europese migranten reizen naar de Verenigde Staten. Antwerpen speelt daarin een belangrijke rol omdat de Belgisch-Amerikaanse rederij Red Star Line vanaf het einde van de 19e eeuw bijna wekelijks op New York vaart. Deze migranten worden in de 19e eeuw vaak gezien als dragers van ziekten en als oorzaak van het ontstaan van epidemieën. Vooral migranten uit Oost-Europa en Rusland, maar ook uit China, hebben geen al te beste reputatie. Zo worden de OostEuropese Joden door vele Amerikaanse tijdgenoten gezien als de oorzaak van de uitbreking van de cholera-epidemie van 189223. De Immigration Act van 1882 bepaalt dat arme en zieke emigranten niet toegelaten worden en dat hun terugkeer moet worden vergoed door de maatschappij die de landverhuizers naar de Verenigde Staten heeft gebracht24. De Chinese Exclusion Act uit hetzelfde jaar verbiedt alle Chinezen de toegang tot de Verenigde Staten, behalve voor een aantal uitzonderingen zoals handelaars en diplomaten.
De Immigration Act van 1917
verbiedt de toegang tot de Verenigde Staten voor alle Aziatische arbeiders25 . Vanaf 1855 worden de immigranten al in Castle Garden ontvangen, maar door het stijgend aantal migranten en misbruiken die hiermee gepaard gaan voldoet Castle
22
F. Caestecker, art. cit., pp. 107-109.
23
K. Maglen, “Importing Trachoma: The Introduction into Britain of American Ideas of an ‘Immigrant Disease’, 1892-1906” in: Immigants & Minorities, volume 23, nummer 1, maart 2005, pp. 80-90.
24
G. Alroey, art. cit., p. 8.
25
A.L. Fairchild, Science at the Borders, Baltimore, John Hopkins University Press, 2003, p. 105, p. 214. 18
Garden niet meer en vanaf 1892 neemt Ellis Island deze functie over. Ook gebeurt hier de medische controle van de nieuwelingen26. Het zijn echter enkel de passagiers uit de derde klasse en het tussendek die streng gecontroleerd worden. De passagiers uit eerste en tweede klasse mogen de Verenigde Staten binnen na een vluchtige controle en moeten niet naar Ellis Island. Een normale inspectie duurt tussen drie en vijf uur. Maar als er een lange wachttijd is, of men moet in quarantaine blijven kan het wel enkele dagen of meerdere weken duren vooraleer de verse immigranten mogen doorreizen. Slechts twee procent wordt afgekeurd en teruggestuurd, maar twintig procent van de reizigers moet weken op Ellis Island blijven wachten op een visum of het einde van hun quarantaine.
Bij de medische controle wordt op
verschillende dingen gelet, al zijn sommige gebreken gemakkelijker traceerbaar en worden andere zaken strenger beoordeeld. Het oogonderzoek is bijvoorbeeld zeer pijnlijk en wordt bij positieve uitslag onmiddellijk afgestraft. Het ooglid van de immigrant wordt opgetild met een haak en het oog wordt onderzocht op trachoom. Deze oogvliesontsteking is besmettelijk, moeilijk bestrijdbaar en komt zelden voor in de Verenigde Staten. Patiënten worden veelal blind en worden dus een last voor de gemeenschap, iets wat de Amerikaanse overheid wil vermijden27. Na verloop van tijd gaan de Verenigde Staten ook zelf medische controles in Europa organiseren omdat men op deze manier efficiënter zieke immigranten kan uitsluiten. Vanaf 1907 is het expliciet verboden migranten te accepteren met tuberculose. De grootste aandacht bij de medische controle gaat uit naar trachoom, favus en tuberculose omdat de Verenigde Staten deze besmettelijke ziektes absoluut zoveel mogelijk buiten wil houden28. De strenge reglementering en quarantaine procedures van de Verenigde Staten maken niet enkel de rederijen ongelukkig, omdat die hun winsten
26
J. Everaert, loc. cit.
27
R. Vervoort, “America! America!” in: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, pp. 34-35.
28
A.L. Fairchild, op. cit., p. 58, p. 162. 19
zien dalen. Verslagen van regeringscommissaris Venesoen staan vol met klachten en ergernissen over de eindeloze moeilijkheden die de Amerikaanse reglementering met zich meebrengt29. Tijdens de cholera- en tyfusepidemieën van 1892 en 1900 wordt de quarantaine procedure in de Verenigde Staten aangescherpt, in die mate zelfs dat de handelstrafiek ernstige hinder ondervindt en er politieke en culturele conflicten ontstaan, zoals de tijdelijke weigering van de Belgische overheid om Amerikaanse officials de emigranten voor het vertrek te laten inspecteren.
De
bevoegdheid van de Amerikaanse Immigratie Dienst is veel breder dan de medische selectie. Amerikaanse officials moeten verzekeren dat elke immigrant voldoet aan de reglementering die naast zieken ook loonarbeiders, zwakzinnigen, personen die een gevaar kunnen betekenen voor de openbare orde, kinderen onder 16 jaar zonder ouders, criminelen, prostituees, en andere kwetsbare of gevaarlijke personen uitsluit30. De medische controle functioneert als een selectiemechanisme om enkel de ‘geschikte’ immigranten, aangepast voor de nieuwe industriële Amerikaanse samenleving, binnen te laten.
4.4 De Medische Controle van Migranten en Voorwaarden voor Migratie De medische controle van de migranten moet enerzijds de Belgische bevolking beschermen tegen besmettelijke ziektes, en anderzijds verzekeren dat de migranten voldoen aan de Amerikaanse reglementering. Uitgebreide controles zijn onmogelijk door het groot aantal landverhuizers dat passeert. Vanaf 1850 moeten alle passagiers verplicht geïnspecteerd worden, maar in de praktijk verloopt de controle gebrekkig31. De Medische Dienst voor Emigratie bestaat uit twee geneesheren die de binnenkomende migranten aan een sanitaire controle onderwerpen en de
29
E. Spelkens, G. Kurgan, op. cit., p. 71.
30
A.L. Fairchild, op. cit., p. 62, p. 69.
31
E. Spelkens, G. Kurgan, loc. cit. 20
buitengaande
migranten
medisch
controleren.
De
in
1873
aangestelde
emigratiecommissaris beschouwt de Medische Dienst voor Emigratie in Antwerpen niet als voldoende. Hij eist een degelijke infrastructuur van het stadsbestuur. Deze wil echter de kosten afwentelen op de rederijen. Medische inspecties door de rederijen in Antwerpen gebeuren sinds de Emigratiewet van 1876 in openlucht, en pas in 1894 voorzien de scheepvaartmaatschappijen overdekte ruimtes voor deze inspecties, alhoewel dit reeds wettelijk verplicht is vanaf 189032. Enkel de Red Star Line heeft sinds 1888 een overdekt lokaal voor de inspectie van de reizigers. De medische controles door de overheid gebeuren sinds 1884 door de sanitaire dienst van de stad Antwerpen33. De rederijen en hun aanhangers beschouwen de medische controles als een gevaar voor de expansie van de haven van Antwerpen en zijn niet bereid om ten volle mee te werken met alle gevolgen van dien voor de gezondheid van de emigranten34. De hoofdzorg van de rederijen is de emigranten zo snel mogelijk te kunnen verschepen, ten einde zoveel mogelijk winst te kunnen maken. De gebrekkige organisatie van de medische controle wordt nijpender naarmate de controles in de Verenigde Staten verstrengen.
Strenge
medische
controles
zijn
goedkoper
voor
de
scheepvaartmaatschappijen in plaats van een retourticket voor de geweigerde migranten te moeten betalen. De rederijen krijgen hierdoor een grotere aandacht voor de medische controle. Vanaf 1891 wordt de Belgische controle-arts bijgestaan door een Amerikaanse collega, om absoluut de Amerikaanse medische standaard te behalen, bij wijze van preselectie van de Amerikaanse overheid. Niettemin worden sommige landverhuizers toch geweigerd eenmaal aangekomen in de Verenigde Staten. De migranten die teruggestuurd worden raken dan wel tot in de haven van waar ze vertrokken zijn maar ze zijn dan financieel niet meer in staat om een
32
F. Caestecker, art. cit., pp. 109-111.
33
J. Everaert, art. cit., p.13, p. 14.
34
E. Spelkens, G. Kurgan, op. cit., p. 78. 21
treinticket te betalen naar hun geboorteland. Het gevolg hiervan is dat Antwerpen overspoeld wordt door geweigerde migranten. Daarom wordt tussen de landen en de spoorwegmaatschappijen een overeenkomst gesloten dat deze migranten kosteloos naar hun land van herkomst mogen reizen. Voor de slachtoffers van de pogroms en de politieke vluchtelingen biedt dit echter geen oplossing, zij blijven dan zonder bestaansmiddelen in de havenstad van waaruit ze willen reizen naar de Verenigde Staten. In 1908 wordt de medische dienst ontdubbeld uit vrees voor het uitbreken van een cholera-epidemie. Een sanitaire dienst, uitgaande van het ministerie van binnenlandse zaken spoort zieke landverhuizers op in het Centraal Station van Antwerpen. De medische onderzoeken zelf gebeuren zonder steriele instrumenten in een slecht verlichte stookkelder onder het station. Vanaf 1911 komt er een nieuw lokaal voor het Regeringscommissariaat en de medische controles, vlakbij het station en de migrantenbuurt, in de Pelikaanstraat. Deze controles in het station zijn echter een doorn in het oog van sommigen, enerzijds uit humanitaire redenen, anderzijds voor de concurrentiële positie van Antwerpen op de transmigratiemarkt. Landverhuizers zouden kunnen afgeschrikt worden door de traagheid van de controles en een andere haven verkiezen35. Vanaf 1922 worden de lokalen van de medische inspectie overgebracht naar de Grote Koraalberg 10 in Antwerpen36. Ook verplicht de Amerikaanse overheid een quarantaine van twaalf dagen voor het vertrek in de haven van waar de boot vertrekt. Deze maatregelen lijken tevergeefs wanneer dokter Daman in 1921 stelt dat tien procent van de reizigers die de oversteek maken teruggestuurd wordt37. Ook is er de mogelijkheid de controles te ontwijken door clandestien in te schepen in Vlissingen, of te boeken als kabine-
35
J. Everaert, art. cit., p. 13.
36
FAA, Modern Archief, nr. 27816, omzendbrief van het Ministerie voor Buitenlandse Zaken aan het Rijkscommissariaat voor Emigratie, 27.05.1922.
37
FAA, Modern Archief, nr. 27816, krantenartikel, s.n., “La crise de l’émigration”, in: Le Matin, 18.06.1921. 22
reiziger die niet verplicht is tot inspectie38. Tegen de jaren ’20 zijn de medische inspecties door de scheepvaartmaatschappijen redelijk goed geregeld. De dokters die door deze firma’s zijn aangesteld zijn ervaren door lange tijd op de boten mee te hebben gevaren. Zo kennen ze enerzijds de zaken waarop ze moeten letten bij de landverhuizers, en anderzijds hebben ze veel ervaring met de Amerikaanse wetgeving in verband met de medische en hygiënische voorwaarden voor immigratie. De medische controle door de scheepvaartmaatschappijen bestaat uit verschillende onderdelen. De dag dat de landverhuizers toekomen in Antwerpen, of de dag er na, vindt het medisch onderzoek plaats door de dokter in dienst van de scheepvaartmaatschappijen. Deze wordt door de Amerikaanse overheid verplicht om een vaccinatie te geven aan diegenen die niet recent ingeënt zijn. Vervolgens moeten de landverhuizers een bad nemen en wordt hun bagage ontsmet. Voor deze hygiënische maatregelen hebben de scheepvaartmaatschappijen een akkoord gesloten met het Stuyvenberggasthuis, waar deze ontsmettingen plaatsvinden. De medische controle, de vaccinatie, het baden van de landverhuizers en het ontsmetten van de bagage kost in Antwerpen samen ongeveer 9,5 frank per persoon39. Op de dag van vertrek of de dag ervoor vindt er nog een controle plaats. Dit maal door de dokter in dienst van de scheepvaartmaatschappijen en de Amerikaanse of Canadese dokter. Deze controle is de strengste controle, de landverhuizers moeten zich bijna volledig uitkleden zodat elk symptoom van ziekte of afwijking opgespoord kan worden. Ook wordt er door de Amerikaanse of Canadese dokter van elk medisch examen een rapport opgesteld dat doorgespeeld wordt aan hun respectievelijke overheid40.
38
J. Everaert, loc. cit.
39
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 99, brief van regeringscommissaris Venesoen aan de gouverneur van Antwerpen Baron van de Werve en de Schilde, 26.11.1920. 40
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 99, brief van regeringscommissaris Venesoen aan de gouverneur van Antwerpen Baron van de Werve en de Schilde, 12.10.1921. 23
Medische redenen zijn niet de enige die de overkomst van een migrant bemoeilijken. Vanaf 1885 verbiedt de Amerikaanse overheid met de Foran Act het voorschieten van een ticket door een Amerikaanse werkgever aan immigranten41. Zo kunnen de werkgevers geen welwillende arbeiders laten overkomen als er stakingen zijn. Het is dan ook door aanhoudende druk van de vakbonden dat deze wet er komt42. Verder wordt vanaf 1904 een minimumsom vereist die een immigrant moet bezitten bij het binnenkomen van de Verenigde Staten43. Al deze maatregelen passen wel binnen een klimaat van angst tegenover immigranten in grote delen van de wereld. De Verenigde Staten zijn hier niet alleen in. In Canada kan een migrant eveneens geweigerd worden omdat hij te weinig geld bij zich heeft, maar eveneens kan men geweigerd worden als er een onderbreking heeft plaatsgevonden in de reis naar Canada, of als de immigrant mogelijks een bedreiging kan vormen voor de openbare veiligheid44. Om te verhinderen dat Antwerpen overspoeld wordt door geweigerde migranten, legt de Belgische overheid ook een minimumbezit op voor de migranten, zodat ze kunnen terugkeren naar hun land van oorsprong in geval van weigering in Anwerpen of de Verenigde Staten. Dit kan echter niet verhinderen dat geweigerde en verarmde migranten stranden in Antwerpen en zich er zelfs vestigen. Voor de Russische migranten, grotendeels Joden, is het aantal dat zich vestigt in Antwerpen evenredig
41
F. Caestecker, art. cit., p. 117.
42
A. Zolberg, A Nation by Design. Immigration Policy in the Fashioning of America. New York, Russel Sage Foundation with Harvard University Press, 2006, p. 194.
43
F. Caestecker, art. cit., p. 119.
44
RAB, Archief van de Dienst voor Emigratie, nr. 118, brief van de Regeringscommissaris voor Emigratie aan de minister van Buitenlandse Zaken H. Jaspar, 31.01.1922. 24
aan de stijgende migratie naar de Verenigde Staten, alhoewel de massale permanente vestiging op zich laat wachten tot na de Eerste Wereldoorlog45.
4.5. Joodse Hulporganisaties De arme migranten zijn duidelijk aanwezig in de stad. Ook in krantenartikels wordt de situatie van de landverhuizers uit de doeken gedaan, onder andere de misbruiken in de migrantenhotels en door de wisselkantoren. Reeds in Antwerpen gevestigde Oost-Europese Joden nemen het initiatief om deze migranten financieel en medisch te ondersteunen om ze zo te helpen terug te keren naar Oost-Europa of toch nog de oversteek te maken naar de Verenigde Staten46. Hulporganisaties bestaan over heel Europa met als doel Joden te ondersteunen die willen verhuizen, bijvoorbeeld het Jewish Colonization Association.
In het begin van de 20e eeuw wordt Ezrah
opgericht, een Joodse hulporganisatie met zetel in Antwerpen. In 1920 beginnen zij terug met het ondersteunen van emigranten na een onderbreking door de Eerste Wereldoorlog47. Het is in de periode dat Ezrah terug in actie schiet dat het Centraal Beheer van Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon wordt opgericht, een organisatie voor en door Antwerpse Joden48. Deze organisatie wordt ook wel de Centrale genoemd en is een overkoepelende organisatie voor diverse Joodse verenigingen, waaronder Ezrah49. Deze organisaties hebben niet allemaal hetzelfde doel voor ogen, Ezrah heeft als doel de Joodse emigranten naar hun plaats van
45
F. Caestecker, art. cit., pp. 123-124.
46
Ibidem, p. 124.
47
s.n., Ezra. Verslag voor de periode 1 juli 1920 – 31 december 1921, Antwerpen, Imp. Delplace, Koch & Co, 1922, p. 31. 48
A. Katz, 75 jaar De Centrale. Armoede en uitsluiting... Een uitdaging!, Antwerpen, Rotterdam, C. De Vries-Brouwers, 1995, pp. 19-22.
49
M. Frey, Een Joodse solidariteitsbeweging te Antwerpen, de Centrale, 1920-1940, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling aan de Rijksuniversiteit Gent, 1975, p. 6. 25
bestemming of afkomst te brengen, andere organisaties onder de Centrale hebben als doel de armere Joden een financieel en sociaal vangnet te geven.
4.6. Joden in België Tegen het tweede decennium van de twintigste eeuw is de tijd dat de Verenigde Staten overspoeld werd door armoezaaiers uit Europa al lang voorbij volgens regeringscommissaris Venesoen50. Dit onderzoek focust zich niet op deze relatief welgestelde migranten, zij maken de oversteek naar de Verenigde Staten meestal zonder veel problemen.
Diegenen die hier de aandacht krijgen zijn de Oost-
Europese Joden die voor de één of andere reden hun tocht niet hebben kunnen verderzetten en zich al dan niet tijdelijk vestigen in België. De Joodse migratie uit Oost-Europa naar België kent enkele grote golven. De eerste golf in de 19e eeuw vergroot vooral de Joodse gemeenschap in Brussel. De tweede golf echter, die vooral uit Joden uit het in 1918 terug opgerichte Polen bestaat, komt vooral in Antwerpen terecht. Tegen deze tijd is er al een Joodse gemeenschap in België. Reeds in de 19e eeuw verhuizen Franse, Duitse en Nederlandse Joden naar dit land51. Na de Belgische onafhankelijkheid komt er uit Frankrijk een groep hoofdzakelijk armere joden naar vooral Franstalig België. Oorspronkelijk is Brussel de stad met de meeste Joden, maar in de 20e eeuw wordt de Joodse gemeenschap in Antwerpen groter dan die in de hoofdstad52.
Het bestaan van een Joodse
gemeenschap in Antwerpen blijkt voor het eerst uit Napoleontische decreten uit
50
L. Verheyen, “Zeit Gezoent, Antwerp!”, in: One Foot in America – The Jewish Emigrants of the Red Star Line and Eugeen Van Mieghem. Antwerpen, Red Star Line Museum, p. 136. 51
F. Caestecker, Ongewenste Gasten. Joodse vluchtelingen en migranten in de dertiger jaren. Brussel, VUBPRESS, 1993, p. 112.
52
L. Saerens, art. cit., p. 63, p. 64. 26
1808. De Joodse gemeenschap is vrij klein volgens de telling van 1834 waaruit blijkt dat een honderdtal Joden in Antwerpen wonen. Vanaf 1841 neemt het aantal Joden sterk toe, onder andere door de expansie van de diamantindustrie. In 1869 zijn er volgens het stadsbestuur al rond de zeshonderd Joden in Antwerpen. Omstreeks 1914 telt de Joodse gemeenschap in Antwerpen meer dan twintigduizend personen53. Bij de Oost-Europese Joden die vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw de oversteek naar de Nieuwe Wereld willen maken, is er ook en deel die in België blijft. Maar de grote groep migranten die in België blijft hangen zien we pas vanaf 1922. Dit komt omdat de Amerikaanse overheid in 1921 hun immigratie quota verstrengt. In 1924 gaat de overheid nog verder en wordt de Immigration Restriction Act ingevoerd, een nieuwe wet betreffende de quota voor de immigranten54. De regeling bestaat eruit dat het aantal migranten dat jaarlijks binnen mag, slechts drie procent mag zijn van het aantal migranten van die nationaliteit die reeds in de Verenigde Staten binnengekomen zijn het jaar ervoor55. Om te vermijden dat in de één maand het volledig aantal toegestane migranten binnenkomt, wordt per maand slechts 20 procent van het jaarlijks toegestane migranten toegelaten56.
Voor de 652.364
Europeanen die in 1921 naar de Verenigde Staten emigreren, zijn er in 1929 nog slechts 158.598 landverhuizers.
Voor de Polen, waaronder vele Joden, zijn de
nieuwe maatregelen zeer ingrijpend. Het gemiddelde jaarlijkse aantal nieuwelingen
53
J.P. Schreiber, L’Immigration Juive en Belgique du Moyen Age a la Première Guerre Mondiale, Brussel, Université de Bruxelles, 1996, pp. 132-138. 54
T. Kushner, “The legacy of the past; the danger of the future: Anglo-America, Eastleigh and the invisibility of Jewish migration, 1921-1931”, in: A. Newman, S.W. Massil (ed.), Patterns of Emigration, 1850-1914, London, Jewish Historical Society of England and the Institute of Jewish Studies, University College London, 1996, pp. 69-70. 55
M. Frey, op. cit.,p. 72.
56
FAA, Modern Archief, nr. 27816, krantenartikel, s.n., ”La crise de l’émigration,” in: Le Matin, 18.06.1921. 27
bedraagt in de jaren na de quota slechts 8,5 procent van het de Poolse immigranten in 192157. In het begin van de quota betekent dit dat maandelijks slechts 4004 Polen de Verenigde Staten mogen binnenkomen58. Als resultaat is dat het aantal Joden in België sinds de Eerste Wereldoorlog vervijfvoudigt zodat de Joodse gemeenschap in 1930 vijftigduizend leden kent. Als we kijken naar de grootste groep Oost-Europese Joden, de Polen, dan zien we dat de piekjaren van de migratie richting België de laatste twee jaren zijn van de jaren ’20. De economische crisis en de Belgische wet in 1930 die de overheid het recht geeft de immigratie te regelen, zijn de oorzaken van het dalend aantal immigranten na 193059. We zien dus dat in de jaren ’20 de toestroom van Oost-Europese Joden op zijn hoogtepunt is en daarom wordt in dit onderzoek op deze periode gefocust. We weten al dat deze Joden zich vooral vestigen in steden als Antwerpen en Brussel en dat ze hun broodwinning halen uit handel en de artisanale sector60. Meestal beginnen ze als rondtrekkend handelaar en leurder, waarna ze naar verloop van tijd overschakelen naar een kleine handelszaak in de sector waarin ze reeds actief waren. Naarmate de zaak succesvol is, wordt overgeschakeld van handel op productie61. De transmigranten en de nieuwe migranten worden echter bijna uitsluitend ingezet als goedkope arbeid. Ongeveer een kwart van de Pools-Joodse migranten in Antwerpen
57
A. Zolberg, op. cit., pp. 243-244.
58
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 94, nota van emigratie-agent Van den Abeele, s.d. 59
F. Caestecker, op. cit., pp. 113-115.
60
Ibidem, pp. 115-116.
61
L. Saerens, art. cit., p. 65. 28
leeft van de handel, een tiende werkt in de textielnijverheid en nog een tiende werkte in de diamantsector62. Ook is reeds gekend dat deze groep Oost-Europese joden zich vestigt in de buurt van het Centraal Station in Antwerpen. De gemeenschap begint in de 6e wijk, met de Leeuwerikstraat, Korte Kievitstraat en de Somersstraat. Later deint ze uit naar de 7e wijk. Deze recente Joodse migranten leven in relatief slechte omstandigheden, met velen in één ruimte. De migranten die blijven en degene die doorreizen wonen in dezelfde buurt en omstandigheden63. Dit onderzoek zal nog dieper proberen in te gaan op de Oost-Europese Joden in de jaren ’20 die oorspronkelijk beoogden naar Amerika te reizen via Antwerpen, maar die niet in één maal konden doorreizen naar de Verenigde Staten.
62
Ibidem, p. 68.
63
Ibidem, p. 65. 29
5. Ezrah 5.1. Oprichting en bestuur Zoals eerder al vermeld wordt Ezrah opgericht in het begin van de twintigste eeuw, meer bepaald in 1904. De noodzaak van de oprichting van deze organisatie is te zien in de Russische pogroms, en de pogrom van Kishinev in 1903 is een aanleiding voor de oprichting van Ezrah64. De organisatie wil zich vooral richten op zieke migranten en migranten die geweigerd worden in de Verenigde Staten en Canada, later komen andere bestemmingen ook aan bod. Naast het helpen met het slagen van het reisdoel van de emigranten, probeert Ezrah tevens de emigranten te beschermen tegen malafide hoteliers en handelaars. De naam “Ezrah” of “Ezra” komt van het Hebreeuws en laat zich vertalen als “hulp”. Hun kantoor is in Antwerpen in de Van Leriusstraat en de voorzitter is één van de oprichters, namelijk Isidore Tolkowsky, die meer dan vijfentwintig jaar aan het roer van de beweging zal blijven staan. Tolkowsky is geboren in Bialstock, Polen en woont in Antwerpen.
Hij heeft zijn eigen diamantfirma, A.M.I.
Tolkowsky, opgericht door zijn vader Abraham. Isodore runt dit nu samen met zijn twee broers Maurice en Salomon65. De tweede persoon die even hard aan de oprichting en voortbestaan van Ezrah werkt is Grégoire Karlin, geboren in Mahiljow, Wit-Rusland.
Hij is diamantair en
secretaris van Ezrah, verantwoordelijk voor de hulp aan de vluchtelingen. Hij doet deze taak van 1906 tot 193266.
Een andere medeoprichter is Arnold Bamdas,
geboren in Vilnius, Litouwen en handelaar in diamanten en schoonbroer van Isidore Tolkowsky. Hij zal ook ondervoorzitter worden van Ezrah en in 1920 de eerste
64
M. Frey, op. cit., p. 69.
65
J. P. Schreiber, Dictionnaire Biographique des Juifs de Belgique. Figures du judaïsme belge XIXe – XXe siècles, De Boeck, Brussel, 2002, pp. 338-339. 66
Ibidem, p. 191. 30
voorzitter van de net opgerichte organisatie Centraal Beheer van Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon, of de Centrale67. Henri Schulsinger is ook al actief betrokken bij Ezrah van in het begin. Hij is een diamantair, geboren in Krakau, Polen, wordt secretaris van Ezrah tot 1930 en wordt daarna ondervoorzitter. Ook is hij actief in het Centraal Beheer van Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon, waar hij secretaris is van 1927 tot 1933. Door zijn vele inspanningen voor de immigranten om hun visa te bezorgen, de situatie in de hotels te verbeteren en te schipperen bij de lokale overheid krijgt hij van de landverhuizers de bijnaam ‘De Engel van Antwerpen’68. Nog een diamantair die mede Ezrah opricht is Maurice Lewin. Hij is ook de eerste voorzitter van de in 1904 opgerichte diamantbeurs. Deze zakenman is afkomstig uit Telsiai, Litouwen en is ook kunstmecenas voor Vlaamse artiesten69. Een andere Joodse kunstliefhebber en mecenas die Ezrah steunt is Franz Philippson.
Hij is een bankier, geboren in
Maagdenburg, Duitsland, maar genaturaliseerd naar Belg uit een vooraanstaande familie. Hij wordt later ondervoorzitter en nog later erevoorzitter van Ezrah en is van 1921 tot 1929 voorzitter van het Centraal Israëlitisch Consistorie van België70. Tevens staat aan de wieg van Ezrah Moïse Bletterman, wijnboer- en handelaar uit Wolynië,
in
Oekraïne71.
Maurice
Rosenblum
is
voorzitter
van
een
dochtervereniging72.
67
Ibidem, p. 40.
68
Ibidem, p. 311.
69
Ibidem, pp. 222-223.
70
Ibidem, pp. 276-278.
71
Ibidem, p. 59.
72
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., “L’ “Ezra”, Secours aux Emigrants”, in: La Dernière Heure, 30.01.1908. 31
Het bestuur van Ezrah is dus samengesteld uit verschillende welgestelde Joden die in België wonen. Wat opvalt is dat deze bijna allemaal in het buitenland geboren zijn. Het verschil met de mensen die ze steunen met Ezrah is dat de leden van het bestuur van de vereniging veelal van goede afkomst zijn, en dat de mensen die geholpen worden door Ezrah niet in België willen blijven maar willen doorreizen naar de Verenigde Staten. Ook valt op dat de leden van het bestuur vaak in verschillende Joodse organisaties actief zijn, en ook op andere manieren politiek, maatschappelijk en artistiek geëngageerd zijn. Het bestuur van Ezrah bezit dus een zekere vorm van autoriteit en kan dus gewicht in de schaal leggen in de politiek.
5.2. Dagelijkse Werking 5.2.1. Voor de Eerste Wereldoorlog In het eerste jaar van hun bestaan ontvangt Ezrah vierduizend frank aan giften. Het jaar erna komt er nog meer geld binnen en neemt Paul Errera de titel van erevoorzitter van het Ezrah aan, tevens zit hij in centraal comité van de Jewish Colonization Association. De invloed van de wijze professor in de rechten aan de Université Libre de Bruxelles en latere burgemeester van Ukkel laat zich onmiddellijk voelen73. Er komt in totaal 126.000 frank binnen, met een uitzonderlijk grote gift van 10.000 frank van de gefortuneerde heer Rothschild uit Parijs74. In het jaar 1907 worden 3.335 migranten geholpen, in het jaar 1908 worden 1.141 migranten geholpen waarvan 1.012 Russen75. De daling in het aantal geholpen migranten heeft zijn oorzaak in een
73
J.P. Schreiber, op. cit., p. 98.
74
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., “L’ “Ezra”, Secours aux Emigrants”, in: La Dernière Heure, 30.01.1908. 75
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., in: Le Matin, 07.04.1909. 32
algemene daling van migranten die door Antwerpen passeren, namelijk van 121.471 in 1907 naar 40.471 in 190876. Tabel 1. Transmigranten door Antwerpen per jaar. Totaal
Geholpen door Ezrah
Geholpen door Ezrah (%)
1907
121.471
3.350
2,76
1908
40.471
1.141
2,82
Van de 66.554 frank die Ezrah uitgeeft in 1908 gaat maar liefst 61 procent naar reistickets, 24 procent naar voeding en onderdak, 3 procent naar medische kosten en de rest, 12 procent van de totale uitgaven naar administratieve kosten77. Tabel 2. Uitgaven Ezrah in 1908 in frank. Uitgaven (%)
Reistickets Voeding en Onderdak
Uitgaven 40.111 15.661
Medische kosten
2.162
3
Administratieve kosten
8.620
12
Totaal
66.554
61 24
100
In het jaar 1910 worden 1.003 migranten geholpen met tickets voor de oversteek, onderdak en voedsel, en nog eens 450 onder hen krijgen kleren van Ezrah78. Ze
76
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., “Pauvres emigrants”, in: La Metropole, 19.06.1909.
77
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., in: Le Matin, 07.04.1909. 33
worden niet enkel materieel beschermd, ook wordt getracht hen uit de handen van onbetrouwbare individuen te houden. In deze periode is het duidelijk dat Ezrah een groeiende organisatie is die vooral armere Joden helpt die om de een of andere reden hun overtocht niet meer kunnen bekostigen. Dit is te zien aan de uitgaven in het jaar 1910, waar meer dan de helft naar reistickets gaat. In tabel 1 is af te lezen dat Ezrah voor deze periode een kleine drie procent van alle transmigranten door Antwerpen steunt.
5.2.2. Herneming van de Activiteiten Tijdens de Eerste Wereldoorlog ligt Ezrah enkele jaren stil, maar in november 1919 wil Alexandre Van Der Horst, een journalist die de studies van Rabbijn vervolledigd heeft, opnieuw beginnen met het op te nemen voor Russische en Poolse Joden die door de lokale politie opgepakt zijn en verblijven in de gevangenis van Vorst79. Op 15 december 1919 schrijft Van Der Horst een tekst waarin hij zijn ideëen over het helpen van Joodse vluchtelingen neerpent. Hij krijgt steun van de heren Errera, erevoorzitter van Ezrah, Wrotnowsky van het consulaat van Polen en Kascher van het Pools hulpcomité
80 81
. Volgens de vreemdelingenpolitie zijn Alexandre Van
Der Horst en Isaac Kubowitzki de belangrijkste leiders van Ezrah. De eerste wordt in maart 1920 secretaris van Ezrah in Brussel en de laatste is de geldschieter. Deze verdiende reeds voor de Eerste Wereldoorlog een mooi fortuin met zijn eigen
78
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., in: L’Etoile Belge, 01.05.1911. 79
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, nota, s.n., s.d., p. 1.
80
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, krantenartikel, s.n., in: L’Etoile Belge, 01.05.1911. 81
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, nota, s.n., s.d., p. 1. 34
confectiefabriek
en
activiteiten
in
de
glasindustrie,
maar
volgens
de
Vreemdelingenpolitie heeft hij tijdens de oorlog intens handel gedreven met de vijand82 83. De heer Errera kent volgens de Vreemdelingenpolitie bij het Ezrah enkel Van Der Horst, die lid is van het schoolcomité van Ukkel, en oud-directeur van het Joods weeshuis te Ukkel. Volgens de Vreemdelingenpolitie speelt Van Der Horst een actieve rol bij de zionistische propaganda in België. Ook probeert hij volgens hen problemen te stoken bij de opperrabbijn en het Centraal Israëlitisch Consistorie van België. De Vreemdelingenpolitie beschouwt Van Der Horst als gevaarlijk voor het nationaal belang. Volgens de Vreemdelingenpolitie is de zionistische idee gevaarlijk voor het religieuze en nationale belang, omdat de zionisten geen nationaliteit kennen, behalve de Israëlitische, en dat wil zeggen dat ze Joods zijn, en dat dit meer van tel is dan nationaliteit. In Polen en Rusland is het al duidelijk geworden dat de zionistische gedachte een slechte invloed kan hebben op de nationale gedachte. Daar weigeren Joden immers nog legerdienst te doen voor een land dat niet van hen is. Het venijnige van de zionistische propaganda is volgens de Vreemdelingenpolitie dat ze ongeletterde Joden bereiken die ver van hun geboorteland
verwijderd
zijn
en
zo
gemakkelijk
beïnvloedbaar
zijn.
De heer Errera geeft nog aan welke leden van de Russische kolonie eerbaar en te vertrouwen zijn. Het gaat om dokter Max Landau uit Vorst, de heer Flatte uit Ukkel, dokter Michel Golubkine uit de Alsembergsesteenweg 735 in Brussel en de heer Kascher, schatbewaarder en secretaris van het Pools hulpcomité.
De heer
Wrotnowsky van het Pools consulaat waarschuwt voor de mogelijke schade die de zionistische gedachte kan hebben voor de staatsveiligheid in België. Hij doelt dan vooral op de Russen en Polen die via Duitsland België binnenkomen en die hier en in Frankrijk een nieuw beloofd land zoeken.
Volgens Wrotnowsky is het
aangeraden om verarmde Russen en Polen die veelal met vervalste papieren aankomen terug te sturen naar de andere kant van de Rijn. De Vreemdelingenpolitie
82
J.P. Schreiber, op. cit., p. 346.
83
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, nota, s.n., s.d., p. 2. 35
vreest een overrompeling van arme Oost-Europeanen uit Duitsland. Daar verblijven immers nog 200.000 Russische oud-strijders, en 700.000 Poolse arbeiders, een erfenis van de Eerste Wereldoorlog84.
5.2.3. Jaren 1920 Tussen 1920 en 1922 zijn er 13.350 landverhuizers ingeschreven bij Ezrah, die gemiddeld zeventig frank per persoon per dag kosten. Daarna daalt het aantal migranten, maar blijven de uitgaven hoog, aangezien migranten hier langer blijven door de Amerikaanse quota85. Een gedetailleerde boekhouding vinden we in het verslag van Ezrah voor de periode van 1 juli 1920 tot 31 december 1921. Hier kunnen we zien dat in deze periode 23.636 landverhuizers naar de burelen van Ezrah gaan. Daarvan zijn 11.281 personen effectief ingeschreven in de registers van Ezrah en 8.850 personen hebben hulp ontvangen van Ezrah86. We kunnen aflezen van de tabel dat van de 11.281 ingeschreven landverhuizers bij Ezrah in deze periode er 49, 5 procent volwassen mannen, 34 procent volwassen vrouwen en 16,5 procent kinderen jonger dan 11 jaar zijn. Tabel 3. Ingeschreven personen in Ezrah in de periode 1 juli 1920 tot 31 december 1921, mannen/vrouwen/kinderen. Landverhuizers Landverhuizers (%)
Mannen Vrouwen Kinderen Totaal
5.595 3.834 1.852 11.281
49,5 34 16,5 100
84
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029, nota, s.n., s.d., pp. 2-5.
85
M. Frey, op. cit., pp. 72-73.
86
s.n., Ezra. Verslag voor de periode 1 juli 1920 – 31 december 1921, p. 37. 36
Uit tabel 4 kan worden afgeleid dat onder deze zelfde 11.281 landverhuizers er 55 procent Polen, 25,5 procent Roemenen, 12 procent Russen, 3 procent TsjechoSlowaken, 2 procent Oekraïners, 1 procent Litouwers en een half procent Hongaren zijn.
De andere nationaliteiten stellen samen nog eens 1 procent van de
landverhuizers bij Ezrah voor. Daar zitten onder andere Amerikanen, Engelsen, Duitsers en nog andere nationaliteiten tussen87. Tabel 4. Ingeschreven personen in Ezrah in de periode 1 juli 1920 tot 31 december 1921, per nationaliteit. Landverhuizers Landverhuizers (%) Polen Roemenen Russen TsjechoSlowaken Oekraïners Litouwers Hongaren Andere Totaal
6.152 2.919 1.391 354 203 108 56 98 11.281
55 25,5 12 3 2 1 0,5 1 100
De uitgaven van Ezrah voor de periode van 1 juli 1920 tot 31 december 1921 bedragen 616.769,10 frank. De onkosten zijn divers en kunnen in acht categorieën onderverdeeld worden.
Op tabel 5 kunnen de onkosten in de zes grote
onkostgroepen en het exacte bedrag afgelezen worden. Ezrah zorgt voor voeding en onderdak van landverhuizers die enkele dagen voor afvaart in Antwerpen terechtkomen met enkel een ticket voor de overvaart. Ook personen die niet kunnen afvaren of blijven in de Verenigde Staten en die niet in staat zijn om voedsel en
87
Ibidem, pp. 36-42. 37
onderdak te zoeken worden geholpen door Ezrah. Dit is goed voor 41 procent van de totale uitgaven in dezelfde periode88. De kosten voor de correspondentie bestaan uit kosten voor de ontvangst en verzending van brieven en telegrammen. In de besproken periode worden 5.257 telegrammen en 3.612 brieven verstuurd naar diensten, instellingen, verenigingen en familie van landverhuizers. Dit bedraagt 13 procent van de uitgaven in deze periode. Ezrah probeert de verwanten te contacteren van de migranten die financieel niet in staat zijn om een ticket te betalen voor de overtocht. Zo proberen ze de volledige som of een deel ervan te recupereren, de rest wordt bijgepast door Ezrah. Ze halen zo verschillende miljoenen frank op van verwanten, en zelf legt Ezrah 14 procent van de totale uitgaven van de besproken periode bij voor de aankoop van reistickets. Een volgende categorie kosten die door Ezrah wordt gemaakt zijn de kosten in verband met het verkrijgen van visa en paspoorten. Door vertragingen bij het verkrijgen van deze documenten worden ook extra kosten gemaakt. Deze kosten bedragen voor de besproken periode vijf procent van de totale uitgaven. De medische kosten die Ezrah maakt zijn onder te brengen in twee categorieën van aandoeningen. De eerste categorie heeft als kenmerk dat het weinig serieuze aandoeningen zijn, als een oogziekte bijvoorbeeld, vaak veroorzaakt door slechte voeding, gammele hygiënische voorzieningen en erbarmelijke leefomstandigheden in het land van afkomst.
Deze weinig gevaarlijke ziekten
kunnen vlot genezen worden door de verbeterde leefomstandigheden in Antwerpen. Toch lopen de kosten op omdat de landverhuizers niet kunnen inschepen voordat ze genezen zijn en langere tijd dan voorzien in België moeten blijven. De tweede categorie zijn de ernstigere ziekten, waarvoor opname in het ziekenhuis, en opnieuw een verlenging van het verblijf in België noodzakelijk is. Deze kosten bedragen in het totaal 11 procent van de totale uitgaven in deze periode. Directe financiële hulp wordt gegeven aan personen en gezinnen die niet de vereiste geldsom, landingmoney, bij zich hebben om het land binnen te gaan waar ze naar toe willen. Ook wordt soms geld meegegeven aan de landverhuizers om tijdens de overtocht
88
Ibidem, pp. 36-37. 38
drank en eten te kunnen kopen. De som die hier voor nodig is in deze periode bedraagt vijf procent van de totale onkosten.89 Voor de laatste twee categorieën, de kinderbescherming en de school voor analfabeten zijn er geen specifieke bedragen voor de afzonderlijke uitgaven gekend. Wel is geweten dat de rest van de onkosten van Ezrah voor deze periode van anderhalf jaar 12 procent van de totale kosten bedraagt. De kinderbescherming is er voor zieke kinderen die door hun ziekte niet kunnen vertrekken en gescheiden zijn van hun ouders. Zij worden opgevangen in een tehuis waar ze verzorgd worden. Ook wordt er onderwijs voorzien voor deze kinderen.
Het is het damescomité van Ezrah die instaat voor deze
kinderbescherming. De school voor analfabeten is bedoeld om mensen te leren lezen en schrijven die anders geweigerd zouden worden in het land van bestemming. Ook worden vreemde talen, voornamelijk Engels, aangeleerd90.
89
Ibidem, pp. 36-40.
90
Ibidem, pp. 36-41. 39
Tabel 5. Uitgaven van Ezrah voor de periode van 1 juli 1920 tot 31 december 1921 per categorie. Uitgaven
Uitgaven (%)
Voeding en Onderdak
250.873,45
41
Correspondentie
81.487,97
13
Reistickets
87.860,99
14
Kosten voor Reisdocumenten 28.916,80
5
Medische Kosten
66.841,62
11
Directe Financiële Hulp
26.161,79
5
Rest
74.626,46
12
Totaal
616.769,10
100
De inkomsten van Ezrah komen van offeranden en giften, maar ook van andere Joodse
organisaties
als
de
Jewish
Colonisation
Association91.
Tegen het einde van de jaren twintig is het aantal migranten tot een minimum herleid, dit kan worden afgeleid in tabel 692. Tabel 6. Landverhuizers die aankloppen bij Ezrah, per jaar. Landverhuizers 1924
10.215
1925
5.760
1926
5.830
1927
2.966
91
Frey, op. cit., pp. 72-74.
92
Ibidem, p. 89. 40
Na verminderde migratieactiviteiten komen er vanaf 1926 een nieuwe groep migranten toe door de verslechtering van de economische toestand in CentraalEuropa93. Op 4 oktober 1926 bevindt de sociale zetel van Ezrah in Brussel zich in de Rue Dupont 2, en de burelen op Avenue Fonsny 61.
Het comité bestaat uit
16
vooraanstaande leden van de Brusselse Israëlitische gemeenschap met aan het hoofd Jules Philippson en als secretaris-generaal Max Epstein. In 1927 is er een congres in Londen waar enkele leden van Ezrah naar toe trekken. Hier wordt onder andere beslist om meer steun te verlenen aan zieke kinderen waarvan de ouders reeds emigreerden. De slechte economische toestand in Oost-Europa en de Amerikaanse migratiewetten zorgen er echter voor dat het einde van de jaren twintig opnieuw een moeilijke periode wordt voor Ezrah.
Een oplossing wordt gevonden in het
uitbreiden van de bestemmingslanden naar Cuba, Mexico, Argentinië en andere landen94. De internationale politieke ontwikkelingen hebben duidelijk hun weerslag op de werking van Ezrah in de jaren 1920. Door de pogroms die na de heroprichting van Polen plaatsvinden willen veel Poolse Joden naar de Verenigde Staten reizen. Dit zien we dan vertaald in de 55 procent Polen die ingeschreven zijn in de registers van Ezrah in de periode tussen 1 juli 1920 en 31 december 1921 tegenover 89 procent Russen in dat geholpen wordt door Ezrah in het jaar 1908. Het is ook al duidelijk dat de landverhuizers langer in België blijven.
De uitgaven voor voeding en
onderdak zijn namelijk gestegen van 24 procent in 1908 naar 41 procent in de periode tussen 1 juli 1920 en 31 december 1921. Dit terwijl in dezelfde periode de uitgaven voor reistickets gedaald zijn van 61 procent naar 14 procent. Dit kan echter ook te wijten zijn aan het feit dat Ezrah in de tweede periode actief geld ophaalt van verwanten om de reistickets te betalen.
93
Ibidem, p. 74.
94
Ibidem, pp. 72-73.
Ook de medische kosten stijgen
41
proportioneel van 3 procent naar 11 procent van de uitgaven. Dit alles wijst erop dat de landverhuizers in het begin van de jaren 1920 langer in België blijven dan hun lotgenoten
een dik
decennium eerder.
Ook het zoeken naar andere
bestemmingslanden past in het verhaal van de verstrengde Amerikaanse immigratiewetten.
42
6. Logementhuizen en Hotels voor Emigranten 6.1 Inleiding Vanaf het moment dat migranten door Antwerpen trekken is het ook nodig om voorzieningen aan te bieden aan deze personen. Voor onderdak zijn de migranten aangewezen op de logementhuizen of hotels voor emigranten. Deze zijn niet van goede kwaliteit en er wordt zwaar geprofiteerd van de onwetende migranten. De scheepvaartmaatschappijen en hun medewerkers staan in voor de logementhuizen en de
plaatsing
van
de
migranten
in
de
logementhuizen.
Deze
scheepvaartmaatschappijen nemen daarvoor emigratie-agenten in eigen dienst aan. Deze moeten sinds de emigratiewet van 1876 een jaarlijkse vergunning aanvragen en worden dus ook gecontroleerd. Ook hun onderagenten moeten vanaf dan voor hun aanstelling ook bij de regeringscommissaris passeren. Deze onderagenten werven op commissie landverhuizers, zowel in het binnenland als het buitenland.
6.2. Voorgeschiedenis De emigrantengidsen of ‘commissionairs’ moeten de landverhuizers ontvangen in het station en begeleiden naar de logementhuizen.
Verder zorgen ze voor het
wisselen van geld en het aankopen van benodigdheden voor de landverhuizers. In de jaren ’70 van de 19e eeuw bevinden de logementhuizen zich in de oude binnenstad van Antwerpen, de 1e wijk. Tegen het eind van de 19e eeuw beginnen de logementhuizen zich te concentreren in de stationsbuurt, de 6e wijk. Voor de Eerste Wereldoorlog zijn er reeds 3.500 slaapplaatsen per nacht voorzien voor de transmigranten95. De logementhuizen worden in twee categorieën onderverdeeld, de ontvangsthotels voor de net toegekomen landverhuizers en de quarantainehotels voor
95
J. Everaert, art. cit., p. 13. 43
de migranten die reeds ontsmet zijn geweest96.
De logementhuizen hebben te
kampen met overbevolking, slechte hygiënische toestanden en uitbuiting van de migranten. Er komt een verbetering in 1905 wanneer de medische dienst van het regeringscommissariaat de bevoegdheid krijgt om de logementhuizen te controleren en eventueel te straffen97. Vanaf het ontstaan van Ezrah is het dus één van hun taken om de Joden bij te staan wanneer er misbruiken zijn in deze logementhuizen. Nog komen er klachten over deze hotels, bijvoorbeeld een artikel in “Le nouveau Précurseur” in 1907.
Klachten handelen over promiscuïteiten in de hotels,
overbevolking en oplichting bij het wisselen van geld.
Ezrah tracht hier de
migranten te helpen door de hotels te controleren en door een wekelijkse dienst op te richten waarbij geld gewisseld kan worden tegen een aanvaardbare wisselkoers98. De toestand in de logementhuizen die voor rekening van Ezrah werken zijn echter niet ideaal.
Tijdens een onderzoek van regeringscommissaris voor Emigratie
Venesoen wordt vastgesteld dat er veel mankementen zijn in een hotel voor landverhuizers voor de rekening van Ezrah in de Leeuwerikstraat 8.
Het
beddengoed is vuil en onbruikbaar, en het een echt broeinest is voor ongedierte. Voorlopig mogen er dus ook geen emigranten meer huizen99.
Ook richt het
stadsbestuur van Antwerpen zich tot Tolkowsky van Ezrah om zijn invloed te laten gelden om zo de situatie in de logementhuizen te verbeteren100. Ook omgekeerd
96
RAB, Archief van de Dienst voor Emigratie, nr. 165, brief van de Regeringscommissaris voor Emigratie aan de Gouverneur van Antwerpen G. Holvoet, 31.03.1924.
97
J. Everaert, art. cit., p. 14.
98
FAA, Modern Archief, nr. 27816, krantenartikel, J. Prouvaire, “Ezra”, in: Le Nouveau Précurseur, 09.01.1907.
99
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van Regeringscommissaris Venesoen aan A. Hertogs, burgemeester van Antwerpen, 11.10.1908.
100
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van waarnemend burgemeester Victor Desguin aan Tolkowsky, van voorzitter Ezrah, 24.01.1907. 44
vraagt Ezrah aan het stadsbestuur om de migranten beter te beschermen tegen de hygiënische omstandigheden in de logementhuizen en de woekertarieven voor de geldwissel.
Bovendien vragen ze ook om de migranten waarvan de oversteek
geweigerd wordt door een ziekte als trachoom en die het risico lopen teruggestuurd te worden naar hun land van afkomst, te laten verzorgen in een ziekenhuis in Antwerpen101. Het is dan regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen die de gegevens in verband met misbruiken in en rond de logementhuizen verzamelt. Ook de zeevaartmaatschappijen als de “Red Star Line” moeten een inspanning doen. Om de gezondheid van de Belgen niet in gevaar te brengen moeten de agenten van de scheepvaartmaatschappijen dagelijks doorgeven hoeveel landverhuizers ze die dag hebben geplaatst en waar ze logeren. Verder moeten de agenten en onderagenten de landverhuizers op voorhand laten weten dat ze verplicht zijn in een logementhuis te logeren, anders lopen ze het risico niet te kunnen inschepen. Ook moeten ze ervoor zorgen dat hun klanten zo rap mogelijk kunnen vertrekken naar de Verenigde Staten om zo het verblijf in Antwerpen tot een minimum te beperken. Als de emigranten lang in Antwerpen verblijven, verdoen ze geld waardoor ze later misschien niet meer kunnen inschepen door het minimum aan geldelijke bezittingen die de overzeese overheden opleggen. Ook worden immigranten in de Verenigde Staten geweigerd als ze van de openbare bijstand leven102. Deze informatie moet het werk van dokter Holemans, gezondheidsagent van de dienst Emigratie, gemakkelijker maken103.
De situatie lijkt met de nieuwe
101
FAA, Modern Archief, nr. 27816, verslag van bezoek Tolkowsky en Gregoire Karlin, voorzitter en secretaris van Ezrah aan de burgemeester van Antwerpen, 04.02.1907.
102
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 90, kopie van brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen, s.d.
103
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van de Schepen van Openbare Gezondheid van Antwerpen aan de Red Star Line, 13.1.1910. 45
wetgeving echter niet te verbeteren, want volgens een onderzoek van de regeringscommissaris Venesoen zijn er in 1910 slechts vier logementhuizen conform met de hygiënische wetgeving. Verder is er een tekort aan voedsel in de hotels, zeker voor de prijs van drie frank per dag die de migranten vaak betalen. Enkel de meubels en de bedden zijn verbeterd volgens onaangekondigde onderzoeken van Constant Bisschops, adjunct-commissaris voor Emigratie en Dokter Daman104. De buurtbewoners van de logementhuizen hebben vaak ook overlast van de hotels. Zo gaat het in een klachtenbrief van bewoners van de Loos-, Schaaf-, en Lange Winkelhaakstraat uit 1910 over de vuilnis op straat en op de daken van de huizen, het nachtlawaai en de geuroverlast105.
Desondanks de controle door diverse
instanties bestaat er geen specifieke municipale reglementering of richtlijn voor de landverhuizerslogementen. In 1890 introduceert de locale medische commissie een resolutie betreffende de sanitaire voorzieningen, hygiëne en veiligheid van de landverhuizerslogementen maar deze resolutie wordt nooit in praktijk gebracht106. Het is duidelijk dat er zwaar geprofiteerd wordt van de landverhuizers. Bij elke financiële transactie kunnen de onwetende emigranten opgelicht worden. Als er al maatregelen genomen worden zijn die vaak in functie van de gezondheid van de Belgische bevolking en het beperken van overlast voor de buurtbewoners. Het lijkt alsof Ezrah als enige de stem van de landverhuizers vertegenwoordigt.
104
FAA, Modern Archief, nr. 27816, krantenartikel, s.n., “les hôtels pour émigrants”, in: Le Métropole, 14.08.1910. 105
FAA, Modern Archief, nr. 27816, klachtenbrief van bewoners aan de burgemeester en schepenen van Antwerpen, 1910. 106
E. Spelkens, G. Kurgan, op. cit., p. 79. 46
6.3. Jaren ‘20 Op 15 september 1920 verspreidt de regeringscommissaris Venesoen, samen met zijn assistent Bisschops en dokter Daman een reglement voor de eigenaars en houders van de landverhuizerslogementen.
Deze richtlijnen betreffen de
bezettingslimiet van de hotels, de hygiënische omstandigheden en de medische voorschriften107. Deze richtlijnen worden uiteraard niet allemaal gerespecteerd. Dit kan ook niet anders, want volgens dokter Daman zijn er op dat moment 1.127 slaapplaatsen voor transmigranten in Antwerpen, terwijl het dubbele eigenlijk vereist is. Het gevolg is enerzijds dat er meer mensen logeren dan toegestaan, en anderzijds dat uitgeweken wordt naar officieuze logementhuizen die buiten de controles vallen108. De situatie in de logementhuizen tegen het derde decennium van de twintigste eeuw is dus nog niet verbeterd. Getuige daarvan ook een artikel in “Action Nationale” uit 1921 waaruit blijkt dat de transmigratie door Antwerpen zorgt voor een vrees voor de openbare gezondheid voor de volledige bevolking109. Ook wil de Gezondheidsdienst de zaken onder controle houden door de logementhuizen te blijven inspecteren. Het probleem hier is echter dat niet alle logementhuizen officieel zijn. De onwettige hotels zijn niet geregistreerd en hebben bijgevolg geen controle. Daardoor zijn ze extra kwetsbaar voor wantoestanden. De gezondheidsdienst vraagt ook aan de wijkcommissarissen om deze logementhuizen kenbaar te maken110. Wanneer er echter veel migranten in een korte periode in Antwerpen verblijven, zoals bijvoorbeeld in februari 1921, dan zijn er te weinig
107
FAA, Modern Archief, nr. 27816, aanplakbiljet “Aan de eigenaars en houders van landverhuizersLandverhuizerslogementen te Antwerpen”, 15.09.1920. 108
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 90, brief van dokter Daman aan de gouverneur van Antwerpen, 14.09.1920 109
FAA, Modern Archief, nr. 27816, krantenartikel, s.n., “L’émigration par Anvers”, in: Action Nationale, 23.2.1921.
110
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van de Gezondheidsdienst aan de wijkcommissarissen, 25.03.1921. 47
plaatsen in de logementhuizen en moet er uitgeweken worden naar de niet-erkende hotels en moeten de erkende hotels meer gasten toelaten dan toegestaan. Regeringscommissaris Venesoen vraagt zelf aan de heer Steger, schepen van Openbare Gezondheid in Antwerpen om minder streng te zijn in deze periode, aangezien van de tweeënveertig hotels van voor de Eerste Wereldoorlog er in 1921 slechts twintig overblijven.
Als er strenge regels zijn is het moeilijker om de
landverhuizers onderdak te geven en bijgevolg zullen de scheepvaartmaatschappijen voor een andere haven kiezen om in te schepen. Dit zou een groot verlies zijn voor de economie in Antwerpen111. De schepen van Openbare Gezondheid weigert daar echter op in te gaan. Hij stelt dat er volgens de regels 1.800 landverhuizers per nacht en 5.000 landverhuizers per week kunnen logeren in Antwerpen, en dat dit voldoende is. Een verslapping van het toezicht zou negatief zijn voor het imago van Antwerpen ten opzichte van de Verenigde Staten112. In een antwoord hierop aan de Schepen van Openbare Gezondheid stelt Venesoen dat zijn aanmaning om minder streng te zijn in de drukke periode verkeerd begrepen is. Een verscherping van toezicht is nodig om de logementhuizen die niet aangegeven in kaart te brengen en de uitbaters op te sporen. Het minder streng zijn duidt volgens Venesoen ook niet op het verminderen van de gezondheidsmaatregelen, maar op het tijdelijk verminderen van voorwaarden en regels voor het herbergen van migranten113. Enkele maanden later wordt Antwerpen zodanig overspoeld door migranten dat er in de pers sprake is van “La crise de l’émigration”. In een krantenartikel stelt dokter Daman dat door de nieuwe restrictieve wetgeving in de Verenigde Staten en Canada er meer migranten
111
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen aan Steger, Schepen van Openbare Gezondheid in Antwerpen, 12.02.1921.
112
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van Schepen van Openbare Gezondheid in Antwerpen Steger aan regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen, 26.02.1921. 113
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen aan Steger, Schepen van Openbare Gezondheid van Antwerpen, 30.03.1921. 48
verblijven in Antwerpen, en ze blijven er ook langer114. De Verenigde Staten heeft sinds de zomer van 1920 immers een verplichte quarantaine opgelegd van twaalf dagen in de haven van ontscheping voor alle passagiers die uit gebieden ten oosten van Duitsland komen115. Daarenboven verkopen de scheepvaartmaatschappijen veel meer tickets dan dat er landverhuizers binnen mogen volgens de quota. Bijgevolg zijn er veel meer landverhuizers in Antwerpen en er zijn elke nacht 4500 migranten die hier logeren in veertig logementhuizen. Van die veertig hotels zijn er twee derde in de handen van Poolse Joden, en de rest zijn in de handen van christelijke Belgen. Het overgrote deel van de Joodse logementhuizen bevindt zich in de Leeuwerik- en Korte Kievitstraat, die volgens dokter Daman Antwerpse getto’s aan het worden zijn.
Hij wil echter alle Joodse hotels hier concentreren, zo is het immers
gemakkelijker te controleren. De Belgische hotels zijn volgens Daman veel beter qua hygiëne, voedsel en bezettingsgraad, en hoeven daarom niet in deze wijken geconcentreerd worden116. Als reactie op dit krantenartikel schrijven de bewoners van de wijk in de buurt van de Pelikaan- en de Korte Kievitstraat een klachtenbrief naar de burgemeester van Antwerpen. Ze stellen dat er reeds Joodse eethuizen zijn, en dat er onlangs nog maar een hotel voor emigranten is geopend. De inwoners vrezen voor nog meer overlast en een daling van de waarde van hun huizen117. In 1923 is door een daling in het aantal transmigranten een daling te zien in het aantal logementhuizen. In totaal zijn nu 11 logementhuizen die 2252 personen
114
FAA, Modern Archief, nr. 27816, Krantenartikel, s.n., La crise de l’émigration, in: Le Matin, 18.06.1921. 115
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 91, brief van regeringscommissaris voor Emigratie Venesoen aan de gouverneur van Antwerpen, 18.02.1921
116
FAA, Modern Archief, nr. 27816, Krantenartikel, s.n., La crise de l’émigration, in: Le Matin, 18.06.1921. 117
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van buurtbewoners aan de burgemeester en schepenen van Antwerpen, 23.06.1921. 49
kunnen herbergen. De logementhuizen zijn hotel “Canada” in de Pelikaanstraat 114, hotel “International” in de Van Spangenstraat 6, hotel “Amerika” in de Duboisstraat 43, hotel “Limburg” in de Zilversmidstraat 13, hotel “Danemark” in de Grote Pieter Potstraat 4, hotel “York” in de Grote Pieter Potstraat 32, hotel “Sint Joseph” in de Grote Pieter Potstraat 34, hotel “Jaffa” in de Somersstraat 42, hotel “Warschau” in de Loosstraat 42, hotel “Chicago” in de Zandstraat 9 tot 13 en hotel “Liberty” in de Leeuwerikstraat 46 tot 48118. Om te vermijden dat afgekeurde of niet aangegeven logementhuizen toch nog migranten huisvesten roept het Ministerie van Binnenlandse Zaken op tot meer samenwerking tussen de regeringscommissaris voor emigratie en de Gezondheidsdienst van de stad Antwerpen.
De eerste doet
inspecties, maar heeft de macht niet om de hotels te sluiten, dat heeft enkel de Gezondheidsdienst119. In het begin van de jaren 1920 is er met het reglement voor de eigenaars en houders van landverhuizerslogementen toch een stap in de goede richting gezet voor het welzijn van de transmigranten in België. Het is hier echter onduidelijk in welke mate deze maatregel genomen is met als doel de levenskwaliteit van de transmigranten te doen toenemen. Opnieuw kan dit reglement gezien worden als bescherming van de Belgische volksgezondheid. Ook bij het bepalen van het aantal slaapplaatsen en de voorwaarden hiervoor lijkt het eerder dat de economische en politieke uitstraling van Antwerpen meer invloed heeft dan de hygiënische omstandigheden van de landverhuizers.
118
FAA, Modern Archief, nr. 27816, jaaroverzicht van de Gezondheidsdienst, 12.03.1923. 119
FAA, Modern Archief, nr. 27816, brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan de burgemeester van Antwerpen, 08.01.1923. 50
7. Onderzoek van biografieën 7.1. Inleiding en Verantwoording De bedoeling voor het onderzoek was vijftig persoonlijke dossiers vinden van OostEuropese Joden die in de jaren 1920 de oversteek willen maken naar de Verenigde Staten maar die langer dan voorzien in België verblijven. Het vertrekpunt van mijn zoektocht naar de personen geschikt voor mijn onderzoek is het dossier van de Joodse hulporganisatie Ezrah bij de Vreemdelingenpolitie in het Rijksarchief te Brussel120. Hierdoor wordt wel al geselecteerd in de cases.
De Joodse landverhuizers die
vastzitten in België maar geen hulp behoeven komen dus niet voor in het onderzoek. De hulp die Ezrah aanreikt is echter niet enkel financieel, dus kan het evenwel toch zijn dat beter gegoede transmigranten aankloppen voor hulp bij Ezrah.
Ook
landverhuizers die slecht geïnformeerd zijn of weinig contact hebben met lotgenoten en bijgevolg het bestaan van Ezrah niet kennen kunnen niet opgenomen zijn in dit dossier. Bijgevolg wordt zowel de hoogste klasse als de outsiders van de Joodse gemeenschap uigesloten.
Deze steekproef is dus representatief voor de Joodse
transmigranten die een bepaalde tijd vast zitten in Antwerpen, niet volledig uitgesloten zijn uit de Joodse emigrantengemeenschap en op de één of andere manier hulpbehoevend zijn. In dit dossier van Ezrah zitten lijsten, losse fiches en briefwisseling met namen van landverhuizers. Eerst heb ik de dossiers geraadpleegd die met naam en nummer vermeld zijn in het dossier van Ezrah. Dit zijn er een twintigtal. Met losse namen in lijsten en op de fiches ben ik dan aan de slag gegaan om de bijhorende persoonlijke dossiers te zoeken met behulp van de archivaris Strubbe van het Rijksarchief te Brussel. Hiermee heb ik nog enkele cases gevonden maar vele dossiers zijn leeg of onvindbaar dus ben ik met steekproeven beginnen zoeken in de persoonlijke dossiers van de Vreemdelingenpolitie naar nog meer Joodse Amerikareizigers die in de jaren
120
ARA, Vreemdelingenpolitie, algemene dossiers nr. 1029. 51
1920 in België geregistreerd zijn. Eerst en vooral heb ik geselecteerd op basis van de geboorteplaats. Om te weten of het Joden waren heb ik gekeken naar hun naam en vervolgens naar hun dossier waar dit soms vermeld wordt.
Vervolgens heb ik
gekeken of het inderdaad transmigranten waren, en geen immigranten voor België. Vervolgens heb ik gekeken naar de tijd dat ze in België verbleven om te oordelen of ze ergens verhinderd waren om te vertrekken. Het zoeken van deze cases nam veel tijd in beslag en bracht weinig op. Deze personen komen niet voor in het dossier van Ezrah in Brussel en zijn lukraak gevonden tussen de persoonlijke dossiers. Het betreft Hersch Davidovicz, Georges Korolev, Guitla Raskina, Bentzian Raskin en Joseph Cohen.
Prof. Caestecker reikte me de case van David Hirschfeld aan.
Vervolgens ben ik met de namen die ik gevonden heb in Ezrah, maar waarvoor geen persoonlijk dossier terug te vinden was in de persoonlijke dossiers van de Vreemdelingenpolitie in Brussel, beginnen zoeken in de persoonlijke dossiers van het Vreemdelingenregister van de stad Antwerpen. Zo kwam ik aan vijftig cases die de basis vormen van mijn onderzoek. Enkele personen passen echter niet volledig in het profiel van de uit Oost- Europa afkomstige, Joodse Amerikareiziger die langer dan voorzien in België blijft. Dit betreft Chil Bryczman, Robin Pinia en Georges Korolev. Zij komen allen aan in België zonder de intentie te hebben om naar de Verenigde Staten te gaan. Ze geven alle drie echter wel aan tijdens hun verblijf in België dat ze naar de Verenigde Staten willen trekken. Ook zijn er een aantal emigranten die naar Canada willen. Omdat deze ook aan de controles moeten voldoen en tevens kunnen teruggestuurd worden passen ze ook in het onderzoek en worden ze bij de Amerikareizigers gerekend en ook zo behandeld. Verdere informatie in de biografieën komt uit andere persoonlijke dossiers van de Vreemdelingenpolitie of Vreemdelingenregister en een enkele keer uit het archief van de Dienst voor Emigratie.
Ook heb ik de personen opgezocht in de
scheepsmanifesten op www.ellisisland.org. Zoals eerder al vermeld is dit echter enkel mogelijk voor de personen die voor 1925 aankomen in de Verenigde Staten.
52
In de persoonlijke dossiers van de Vreemdelingenpolitie en Vreemdelingenregister zitten verschillende soorten documenten. Berichten van aankomst en vertrek in de gemeente, documenten betreffende opname in een ziekenhuis en documenten van de politie kunnen onder andere aangetroffen worden. Opnieuw wordt voor de plaatsnamen en landsgrenzen indien mogelijk het huidige equivalent gebruikt, dit om voor uniformiteit te zorgen, omdat het gemakkelijker is om de plaatsen op te zoeken en omdat dit onderzoek niet specifiek op nationaliteit is gericht. Ook wordt er niet opnieuw verwezen in een voetnoot naar het dossier van Ezrah en naar
de
persoonlijke
dossiers
bij
de
Vreemdelingenpolitie
en
het
Vreemdelingenregister. De biografieën staan alfabetisch gerangschikt in bijlage met daarbij de correcte verwijzingen.
7.2. Familiale Migratie en Gezinsontwrichting De Joodse migratie is gekend voor zijn familiaal karakter. Mensen migreren samen met hun gezin of familie naar andere delen van de wereld waar vaak ook al familie woont. De selectie bij de migratie naar de Verenigde Staten zorgt er voor dat bepaalde leden van een gezin zich wel mogen vestigen in de Verenigde Staten terwijl andere gezinsleden teruggestuurd worden.
7.2.1. Gezinshereniging Hier wordt gekeken naar de landverhuizers waarvan we zeker zijn dat ze reeds familie in de Verenigde Staten hebben. Voor dit onderzoek wordt enkel het dichtst mogelijk gerelateerd familielid gebruikt. Deze groep is de grootste, want maar liefst eenenveertig van de vijftig onderzochte personen heeft reeds een familielid in de Verenigde Staten wonen vooraleer ze zelf een poging ondernemen om de oversteek
53
te maken.
De familieverbanden kunnen worden afgelezen van Tabel 7, de
verbanden worden dieper uitgewerkt verder in de tekst.
Tabel 7. Dichtste Verwant in de Verenigde Staten op moment van Vertrek.
Dichtste verwant
Volwassen NietTotaal Landverhuizers Volwassen Landverhuizers
Vrouw Verloofde Man Ouder Kind Broer of zus Schoonbroer Oom Nicht Grootvader Geen Totaal
1 1 5 5 4 5 6 2 1 0 5 35
0 0 0 3 0 5 0 2 0 1 4 15
Totaal (%)
1 1 5 8 4 10 6 4 1 1 9 50
2 2 10 16 8 20 12 8 2 2 18 100
Zeven personen hebben reeds een partner in de Verenigde Staten wanneer ze willen vertrekken. In een enkele case betreft het een man die zijn echtgenote wil achterna reizen.
Leib Moszek Lesz is getrouwd in 1921 met Eva Sapirsztein in Polen.
Wanneer Leib in 1923 in Antwerpen toekomt is zijn vrouw reeds in de Verenigde Staten en is Leib haar achterna aan het reizen. In het geval van Alter Nachma Fortgang is het een man die zijn verloofde wil volgen naar de Verenigde Staten. Het zijn vooral vrouwen die hun man achterna reizen, dit gebeurt in vijf van de zeven gevallen. Een schoolvoorbeeld hiervan is Sara Bochneu. Zij is getrouwd met Aron Besserman in Chmielnick in 1911. Ze krijgen twee kinderen, Wolf in 1913 en Meyer in 1914. Na 1914 verhuist Aron naar de Verenigde Staten en woont hij in 54
New York.
Vervolgens wil Sara hem enige tijd later achterna reizen met de
kinderen. In vier van de vijf gevallen waar de vrouw de man achterna reist zijn er reeds kinderen in het huwelijk en reizen die mee. Enkel Bertha Kizelshtein en haar man Max Chneider zijn kinderloos wanneer Bertha haar man volgt naar Chicago. Een tweede groep cases heeft reeds minstens één van de ouders in de Verenigde Staten wonen voor ze proberen in te schepen. In totaal zijn er acht cases, drie minderjarigen en vijf meerderjarigen, die tot deze categorie behoren.
Bij de
minderjarigen is er één persoon waar er volledige zekerheid over is, namelijk Rosa Kasza. Zij is geboren in 1909 en komt op vijftienjarige leeftijd toe in België terwijl haar moeder Esther al in New York woont. Zij is echter wel in het gezelschap van haar grootmoeder Gidla Przygoda en haar jongere zussen en broer. Vervolgens zijn er twee personen waar twijfel rond is. Szmul Jozef Wilenski is geboren in 1911 en komt volgens zijn dossier bij de Vreemdelingenpolitie op elfjarige leeftijd alleen in België toe. Het is onwaarschijnlijk dat hij op die leeftijd alleen van Polen naar België reist. In de archieven van Ellis Island is echter een document waar staat dat op 13 augustus 1922 een zekere Fanny en Hinda Wilenski toekomen in de Verenigde Staten. Deze zouden wel eens de moeder en de zus van Szmul kunnen zijn. Dit betekent dat Szmul niet is kunnen inschepen in Europa en alleen achterblijft. Ook betekent dit dat zijn vader reeds in de Verenigde Staten woont aangezien Fanny haar echtgenoot daar reeds verblijft. De tweede persoon waar er eventueel twijfel rond kan zijn is Moïse Farkas. Hij is geboren in 1907 en komt op zestienjarige leeftijd in Antwerpen toe terwijl zijn ouders dan al in Milwaukee wonen. De oorzaak van de twijfel is de jonge leeftijd van Moïse, gecombineerd met zijn zwakke mentale gezondheid. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hij alleen van Roemenië naar België is getrokken. Er is echter geen persoon gevonden in de archieven van Ellis Island die kan voldoen aan de persoon van Moïse of aan die van zijn ouders. Dit laat drie mogelijkheden over. Ofwel heeft Moïse wel de oversteek gemaakt samen met zijn ouders, maar wordt hij als enige teruggestuurd en is hun naam volledig verkeerd gespeld in de documenten op Ellis Island. Ofwel heeft Moïse samen met zijn ouders geprobeerd in te schepen in Europa en is hij als enige daarin gefaald. Vervolgens zou hij moeten rondgezworven hebben vooraleer hij toekomt in Antwerpen, terwijl 55
zijn ouders zich ondertussen gesetteld hebben in de Verenigde Staten. Dit zou kunnen verklaren waarom zijn ouders reeds in de Verenigde Staten zijn als Moïse in Antwerpen toekomt. De laatste optie is dat de ouders van Moïse eerder naar de Verenigde Staten verhuizen en dat Moïse alleen achterkomt en niet kan inschepen. Het persoonlijk dossier van Moïse bij de vreemdelingenpolitie lijkt dit laatste verhaal te vertellen en dit wordt dan ook gebruikt voor het onderzoek. De categorie van volwassenen die minstens één van de ouders achterna reist kan tevens in twee groepen onderverdeeld worden.
De eerste groep zijn drie
meerderjarigen die nog geen eigen gezin hebben. Hiertoe behoort bijvoorbeeld Skaia Kogan. Hij is geboren in 1905 en komt op negentienjarige leeftijd toe in Antwerpen terwijl zijn ouders al in de Verenigde Staten wonen.
Ook Fenia
Kuzowskaja heeft reeds beide ouders in de Verenigde Staten wonen als ze op twintigjarige leeftijd alleen toekomt in Antwerpen. De laatste persoon die tot deze categorie behoort is Golda Braginsky. Zij is vijfentwintig jaar oud als ze met haar moeder en twee broers inscheept naar de Verenigde Staten waar haar vader reeds verblijft. De laatste groep zijn volwassenen die reeds een eigen gezin hebben en die hun ouders achterna reizen. Dit zijn twee personen, namelijk Josip Fahlstein en Schmoul Michelson. Beiden reizen met hun echtgenote en kinderen naar de Verenigde Staten waar hun ouders reeds wonen. De derde categorie zijn ouders die één of meerdere kinderen achterna reizen. In drie van de vier gevallen zijn het zeker volwassen kinderen. In het geval van David Sloutzker is het niet zeker of de kinderen die in de Verenigde Staten wonen al meerderjarig zijn. Het is wel waarschijnlijk dat ze niet heel erg oud zijn want David trouwt in 1902 en komt al in 1924 naar België terwijl zijn zonen dan al reeds in de Verenigde Staten verblijven. Samuel Zygmunt Schilling wordt ook in deze categorie gerekend. Hij heeft volgens zijn dossier bij de Vreemdelingenpolitie geen kinderen in de Verenigde Staten, maar hij heeft wel minstens vier stiefkinderen van zijn vrouw Ethella, van wie er minstens twee in de Verenigde Staten wonen. Aangezien Samuel al in 1910 trouwt met Ethella en dus al vijftien jaar gezinshoofd is als hij in 1925 toekomt in België worden zijn stiefkinderen in dit onderzoek als eigen 56
kinderen beschouwd. Deze kunnen echter als volwassen beschouwd worden gezien de leeftijd van de jongste kinderen van Ethella die duidelijk nog tot het kerngezin behoren en wel meereizen met hun moeder.
Een derde persoon die een kind
achterna reist is Gidla Przygoda. Opnieuw is dit geen standaardverhaal want Gidla reist samen met vier kinderen van haar dochter Esther naar de Verenigde Staten terwijl haar dochter daar reeds woont. Esther woont in New York van na 1918 want dan wordt haar laatste kind Mattes geboren in Polen. Tenslotte reist Hinda Grosbard haar kinderen achterna na het overlijden van haar echtgenoot. Ze is zevenenvijftig jaar als ze toekomt in Antwerpen, dus hoogstwaarschijnlijk zijn haar kinderen reeds enige tijd meerderjarig. De vierde categorie zijn de landverhuizers die als dichtst familielid een broer of zus hebben wonen in de Verenigde Staten vooraleer ze zelf de oversteek wagen. Deze categorie, waar tien personen toe behoren, kan dan nog eens in twee numeriek gelijke groepen onderverdeeld worden.
De eerste groep zijn de personen die
minderjarig of jongvolwassen zijn en dus nog min of meer deel uitmaken van het kerngezin. De tweede groep zijn dan de volwassenen die op eigen benen staan. Tot de eerste groep behoort onder andere David Hirschfeld. Wanneer David in 1921 vertrekt uit Antwerpen is zijn oudere broer Nathan zijn meest naaste verwant die in de Verenigde Staten woont. Alhoewel David reeds drieëntwintig jaar oud is, en zijn broer nog ouder, wordt David gezien zijn mentale staat toch als afhankelijk van het kerngezin beschouwd. Klara en Wolf Bien zijn respectievelijk eenentwintig en vijftien jaar oud als ze in 1925 met hun moeder en stiefvader in Antwerpen toekomen, terwijl hun oudere broers of zussen reeds in de Verenigde Staten wonen. Een andere jongvolwassene die duidelijk nog deel uitmaakt van het kerngezin is Liba Handman. Zij is achttien jaar oud wanneer ze inscheept in 1922 om naar haar broer te trekken in New York. Tenslotte is Abraham Ferdmanne amper vijftien jaar oud als hij wil inschepen naar Amerika richting zijn broer in 1923. De vijf andere landverhuizers die een broer of zus volgen maar al op eigen benen staan zijn duidelijk en behoren zeker tot de genoemde categorie, behalve Ghersch Tchertkow. Deze is mentaal zwak en kan waarschijnlijk niet zelfstandig leven. Hij
57
wordt echter wel bij deze categorie gerekend omdat hij reeds achtentwintig jaar is bij aankomst in Antwerpen en omdat het er op lijkt dat hij alleen reist. De laatste categorie zijn de emigranten die enkel een verdere verwant hadden in de Verenigde Staten op het moment dat ze willen vertrekken. Deze categorie is nog eens onderverdeeld in drie subgroepen. De eerste groep heeft als dichtste familie een schoonbroer of schoonzus in de Verenigde Staten. In deze categorie zitten zes personen, zoals bijvoorbeeld zus en broer Chaja en Aron Tarnarutsky die een schoonbroer hebben die reeds in Chicago woont. Tot tweede groep met een verdere verwant behoren de personen die een verwantschap in de derde of vierde graad hebben met een inwonende van de Verenigde Staten. Dit zijn vijf personen, vier hebben een oom in de Verenigde Staten, één landverhuizer heeft een nicht die daar reeds woont. Een voorbeeld uit de groep met een oom in de Verenigde Staten is Joseph Cohen, die een oom heeft in Toledo, Ohio. De emigrante die een nicht in de Verenigde Staten heeft wonen is Mirel Polovinchik. De laatste subgroep bevat Etta Nudelman, die een grootvader heeft die reeds in de Verenigde Staten woont. Er kan gesteld worden dat negentien van de vijftig personen naar de Verenigde Staten willen reizen in het kader van gezinshereniging. De zeven personen die hun partner achterna reizen, de zes personen die minderjarig of jongvolwassen zijn en die hun ouders achterna reizen, de ene case die zijn minderjarige of jongvolwassene kinderen achterna reist en de vijf minderjarigen die een broer of zus hebben in de Verenigde Staten hebben een lid van hun kerngezin in de Verenigde Staten wonen en zullen hoogstwaarschijnlijk bij hen intrekken. In slechts negen cases is er geen familie in de Verenigde Staten gekend bij de eerste poging om naar de Verenigde Staten te trekken. 7.2.2. Familiale migratie De meeste landverhuizers hebben al familie in de Verenigde Staten, nu wordt gekeken naar de familieleden waarmee de transmigranten samen reizen. Er wordt gekeken naar de metgezellen op het moment van vertrek. 58
De grootste groep reist alleen.
Twintig landverhuizers hebben geen familiaal
gezelschap tijdens de reis, en van die twintig zijn er nog eens vier die geen familie in de Verenigde Staten hebben. Georges Korolev, Hersch Davidovicz, Houna Barchak en Zipa-Pesia Nevaschkal zijn de cases die migreren zonder enig familiaal verband. Daarentegen zijn er twaalf van de twintig gevallen waar landverhuizers alleen reizen terwijl er al minstens één lid van het gezin in de Verenigde Staten woont. In nog eens vier cases is er al minstens één familielid maar geen gezinslid in de Verenigde Staten. Twee cases die mogelijks voor verwarring kunnen zorgen maar die ook bij de groep alleenreizigers horen zijn de broers Leib Lesz en Josif Lesz. Zij worden hierbij gerekend omdat ze apart naar België komen, alhoewel ze zich hier wel herenigen. De tweede groep bevat de cases die in gezinsverband reizen en waarvan alle leden van het gezin meereizen. Er zijn acht gezinnen die voltallig vertrekken om de oversteek te maken. Een twijfelgeval die hier bijhoort is Mirel Polovinchik. Zij is hier alleen met haar zoon Wolf. Maar aangezien Wolf dezelfde familienaam heeft als zijn moeder, terwijl zijn moeder ongehuwd is, lijkt het er op dat Wolf een bastaardzoon is. Hierdoor zijn Mirel en Wolf een voltallig gezin. Twee cases die samen een gezin vormen en waaraan tevens kan getwijfeld worden zijn Guitla Raskina en haar zoon Bentzian Raskin. Aangezien de vader reeds overleden is worden zij als een gezin gezien en wordt dit gezin dus tweemaal meegerekend in de steekproef. Een derde groep zijn de cases die met een deel van het gezin willen naar de Verenigde Staten emigreren. Er zijn zeventien cases die aan hieraan voldoen. Van deze zeventien zijn er dertien waarvan minstens één ontbrekend lid van het gezin reeds in de Verenigde Staten woont. Enkele cases zijn verwant aan elkaar, zoals bijvoorbeeld de volgende drie cases. Samuel Zygmunt Schilling is de stiefvader van Klara en Wolf Bien, die op hun beurt zus en broer zijn van elkaar. Ook hun respectievelijke vrouw en moeder, Ethella Breines reist met hun mee. Rosa Kasza reist met haar zussen en broer, maar ook met hun grootmoeder Gidla Pryzgoda, die eveneens een case is. Een case die wat meer aandacht verdient omwille van eventuele verwarring is die van Joseph Zeller.
Hij reist met zijn 59
moeder en broer naar België, terwijl zijn vader hier al is. Eenmaal in België zijn ze herenigd. Hij wordt ook bij deze categorie van cases die met een deel van het gezin reist gerekend omdat ze met slechts een deel van het gezin vertrekken uit Polen. Een ander twijfelgeval is Szmul Josef Willenski. Hier wordt er ook vanuit gegaan dat Szmul niet alleen, maar met zijn moeder en zus reist. De vierde groep zijn cases waar kinderen met hun moeder meereizen. Dit betreft Toba Grade en Rachel Zylbergeld. In de laatste groep, cases die met een broer of zus reizen, zijn er opnieuw twee verwanten. Zus en broer Chaja en Aron Tarnarutsky ondernemen samen een poging om te verhuizen naar de Verenigde Staten en zijn beiden opgenomen in de steekproef. De laatste case die tot deze groep behoort is Chil Bryczman. Het is niet zeker dat hij samen met zijn broer toekomt, maar het lijkt er wel zo op. Hier in een tabel een kort overzicht van de resultaten. Tabel 8. Gezelschap van Landverhuizers tijdens reis. Landverhuizers
Landverhuizers (%)
Alleen Gezin Deel van het Gezin
20 8 17
40
Moeder Broer/Zus Totaal
2 3 50
4
16 34
6 100
De grootste groep in de steekproef is die met de alleenreizigers. Er kan echter wel gesteld worden dat het grootste deel van deze groep wel in familiaal verband migreert aangezien er twaalf cases zijn waarbij een gezinslid in de Verenigde Staten woont en er dus sprake is van gezinshereniging. Nog eens vier cases hebben een familielid in de Verenigde Staten en slechts vier van de vijftig cases in de steekproef lijken alleen te reizen en geen familie in de Verenigde Staten te hebben. De tweede grootste groep reist in gezinsverband en mist minstens één gezinslid. Ook zijn er 60
nog enkele volledige gezinnen die samen naar de Verenigde Staten reizen, goed voor acht van de vijftig cases. In twee cases reist enkel de moeder mee en in drie cases enkel de broer of zus. Opnieuw wordt het hier duidelijk dat de Joodse emigratie een familiale aangelegenheid is. In dertig van de vijftig gevallen wordt de reis naar de Verenigde Staten aangevat samen met minstens één gezinslid.
7.2.3. Gezinsbreuk In dit deel wordt de vraag gesteld in welke mate gezinnen gebroken worden door de selectieprocedure tijdens het emigratieproces.
Zowel in Antwerpen als in de
Verenigde Staten kunnen leden van het gezin tegengehouden worden terwijl anderen hun reis wel kunnen voortzetten. Tabel 9. Gezinsbreuk bij Migratie naar de Verenigde Staten Landverhuizers Landverhuizers (%) Gezinsbreuk 8
16
Geen 22 Gezinsbreuk Reist Alleen 20 Totaal 50
44 40 100
Zoals valt af te lezen in de tabel, vindt er in acht van de vijftig cases een vorm van gezinsbreuk plaats tijdens de reis naar de Verenigde Staten. Als de alleenreizigers buiten beschouwing worden gelaten wil dit zeggen dat van de dertig cases waarin mensen in familiaal gezelschap reizen er acht gezinsbreuken plaatsvinden. In vijf van de acht gevallen wordt er met een deel van het gezin gereisd, in twee gevallen met de moeder en in één geval met het volledige gezin. Wat ook opvalt is dat in vijf van de acht cases waar er een gezinsbreuk plaatsvindt, de case mentale of psychische problemen heeft.
In twee gevallen van de acht is het niet zo duidelijk dat er
gezinsbreuk plaatsvindt. Dit is het geval voor Szmul Josef Wilenski, waar door zijn 61
jonge leeftijd en de documenten van Ellis Island ervan uitgegaan wordt dat hij niet alleen reist. Ook Joseph Cohen wordt hier bij gerekend. Het is niet duidelijk waar zijn moeder en zus zijn wanneer ze teruggestuurd worden, maar wel zeker is dat ze niet bij Joseph zijn. In een kleine 20 procent van de cases is er dus een gezinsbreuk door de selectieprocedure voor de immigratie in de Verenigde Staten. Het is opvallend dat vooral de mentaal zwakken hiermee af te rekenen krijgen.
Dit is echter niet
verwonderbaar aangezien deze landverhuizers normaal gezien nooit zullen binnengeraken in de Verenigde Staten en gezinsbreuk bij immigratie in de Verenigde Staten bijna onvermijdelijk is.
7.3. Oorzaak van Verlengd Verblijf in België 7.3.1. Wetten en voorwaarden De oorzaken waardoor transmigranten geweigerd kunnen worden om in te schepen in Antwerpen of binnen te komen in de Verenigde Staten en Canada zijn reeds aan bod gekomen. De gekende medische, financiële of administratief-politieke redenen kunnen ervoor zorgen dat een immigrant veel geld verliest aan een ticket voor de overtocht en bijkomstige kosten voor de reis. Artikel 7 uit de wet van 14 december 1876 stelt dat de emigratie-agenten de transmigranten moeten vervoeren volgens de wetten van het land van vertrek en het land van aankomst121. Indien niet aan de voorwaarden voldaan wordt en de migrant wordt teruggestuurd, moet de firma die de tickets verkocht heeft aan de migrant de kosten terugbetalen aan deze migrant. Dit omvat niet enkel de kostprijs van het ticket, maar ook de kosten die gemaakt zijn voor voedsel en onderdak door de vertraging. Vaak doen de emigratie-agenten echter moeilijk om terug te betalen, getuige de vele brieven van misnoegde
121
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 94, nota, s.d. 62
migranten aan het adres van de Dienst Emigratie in het archiefbestand 118, “Dossiers inzake de terugbetaling van de vervoerskosten aan emigranten die in het land van aankomst geweigerd werden 1921-1922” in het archief van de Dienst voor Emigratie in het Rijksachief van Beveren122. Ook in het archiefbestand 94, “Dossier betreffende teruggezonden landverhuizers door oorzaken die noch door de landverhuizers noch door de agentschappen kon voorzien worden, 1922” in het archief van de Toezichtscommissie van de Dienst voor Landverhuizing is veel discussie over wie nu precies de gemaakte kosten van een mislukte oversteek moet betalen123. Wanneer in 1921 quota opgelegd worden door de Verenigde Staten weigert emigratie-agent van de White Star Line Van den Abeele de gemaakte onkosten terug te betalen aan een groep Poolse landverhuizers. Zij gaan informeren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en die stelt dat de rederijen al genoeg op voorhand afwisten van de quota. Daarom zijn zij ook verantwoordelijk voor het terugbetalen van de tickets, de voeding en onderdak in Antwerpen en andere gemaakte kosten door de quota124. De houding van rederij White Star Line is de volgende: “Furthermore, as the passengers are not of Belgian nationality, we fail to see what jurisdiction the Authorities at Antwerp have in this matter”. De mening van de Belgische overheid is dat de rederijen een contract hebben afgesloten met de landverhuizers en indien dit niet nageleefd kan worden moeten de kosten terugbetaald worden125. In vele gevallen kan de Dienst voor Emigratie de emigratie-
122
RAB, Archief van de Dienst voor Emigratie, nr. 118, Dossiers inzake de terugbetaling van de vervoerskosten aan emigranten die in het land van aankomst geweigerd werden 1921-1922. 123
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 94.
124
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 94, brief van regeringscommissaris Venesoen aan F. Van den Abeele, agent van de White Star Line, 28.09.1921.
125
PAA, Toezichtscommissie van de dienst voor Landverhuizing, 1912-1993, nr. 94, Rapport sur les émigrants rejetés aux Etats-Unis parceque dépassant le quota. Regeringscommissaris Venesoen, 17.01.1922. 63
agenten en rederijen dwingen tot terugbetaling van de gemaakte kosten, maar dit geldt enkel voor de migranten die de Dienst voor Emigratie en hun bevoegdheid kennen. Ook wordt er vaak gedreigd met het niet meer verlenen van visa aan de passagiers van de emigratie-agenten die terug te betalen onkosten weigeren te betalen, om zo de firma’s onder druk te zetten. Waarschijnlijk zijn vele migranten een aanzienlijke som geld verloren aan een mislukte oversteek naar de Verenigde Staten.
Het is ook vaak Ezrah die in naam van de migranten optreedt en de
briefwisseling omtrent de terugbetaling en de terugbetaling zelf regelt.
7.3.2 Redenen voor Deportatie of Weigering tot Inscheping Als de landverhuizers een lange tijd in België blijven is dit omdat ze niet kunnen inschepen in Antwerpen, of omdat ze de Verenigde Staten niet binnenmogen. De cijfers kunnen teruggevonden worden in Tabel 10. Tabel 10.
Reden voor Verlengd Verblijf in België van Landverhuizers in de
Steekproef. Reden voor verlengd Niet ingescheept Gedeporteerd verblijf Analfabetisme
Totaal
Totaal (%)
1
0
1
2
Gezondheid Quota
8 15
6 0
14 15
27 29
Ongekend Totaal
21 45
1 7
22 52
42 100
Van de grootste groep cases kan de reden voor hun verlengd verblijf niet worden afgelezen uit hun dossier of in de dossiers van Ellis Island. Sowieso heeft hun lang verblijf in België een oorzaak, en die is deportatie uit de Verenigde Staten of weigering tot inschepen in Europa. Deze groep bevat 21 cases.
64
Ten tweede zijn er de cases die langer in België blijven door de quota die in de Verenigde Staten opgelegd worden sinds 1921. Vijftien gevallen voldoen hier aan. Geen enkel van hen wordt echter gedeporteerd, allen kunnen niet inschepen in Europa. De aandachtige lezer heeft al opgemerkt dat er in Tabel 10 52 cases besproken lijken te worden. Er zijn echter twee cases die meerdere oorzaken hebben en dus in twee groepen thuishoren. Szmul Wilenski is één van hen. Hij kan niet inschepen in 1922, en blijft dus in Antwerpen in plaats van af te reizen. In 1925 wil hij opnieuw proberen inschepen, maar hij kan niet omwille van een oogziekte die in behandeling is en omwille van de Amerikaanse quota. Het spreekt voor zich dat Szmul niet in de categorie “Geen Reden” past omdat we geen reden hebben voor zijn eerste gefaalde poging tot inschepen. Hij behoort echter wel tot de categorieën “Quota” en “Uitstel van Vertrek omwille van Gezondheidsredenen”. De derde groep is die met de cases die niet kunnen inschepen omwille van gezondheidsredenen. Hier zit ook een case die in twee categorieën thuishoort. Liba Handman probeert voor de eerste maal in te schepen op de SS Baltic in Liverpool in 1922. Ze staat op het scheepsmanifest maar is niet mee met de boot die aankomt op 13 maart 1922. Dit kan zijn omdat ze geweigerd wordt bij inscheping, of simpelweg omdat ze de boot gemist heeft. Enkele dagen later kan ze toch inschepen op de SS Celtic in Liverpool, maar ze wordt gedeporteerd wegens trachoom wanneer ze op 26 maart van hetzelfde jaar aankomt op Ellis Island. In Antwerpen probeert ze opnieuw in te schepen, ze staat op het scheepsmanifest van de SS Lapland die toekomt op Ellis Island op 14 september 1923, maar opnieuw is ze niet aan boord. Omdat geweten is dat ze trachoom heeft kan aangenomen dat ze minstens bij één van de twee mislukte pogingen tot inschepen geweigerd wordt omwille van deze aandoening. Zo wordt Liba zowel bij de categorie “Uitstel van vertrek omwille van gezondheidsredenen” als “Deportatie omwille van gezondheidsredenen” geplaatst. In totaal zijn er zeven cases die door ziekte niet kunnen inschepen, waarvan twee ziektes die niet gespecificeerd zijn, één maal tuberculose, één zenuwziekte en drie cases met een oogziekte.
De zenuwziekte kan geïnterpreteerd worden als een
psychiatrische ziekte, waaraan de case, Moïse Farkas, zonder twijfel lijdt. Ook één van de cases waarvoor er geen reden geweten is voor het niet kunnen inschepen, Etta 65
Nudelman, is mentaal zwak. In één geval waar het een oogziekte betreft is de ziekte gespecifieerd, namelijk trachoom bij Liba Handman. Bij de twee andere cases met een oogziekte wordt deze niet nader verklaard maar wel staat vast dat beide personen, Ghersch Tchertkow en David Urkofsky naast hun oogziekte ook mentaal zwak zijn. In één case wordt inscheping verhinderd omdat de persoon ongeletterd is, namelijk bij Hinda Grosbard. Uit haar dossier blijkt het dat ze een periode in de Verenigde Staten is geweest, maar we nemen aan dat ze niet teruggestuurd is geweest, ze blijft daar immers minstens een maand en krijgt ginds een visum voor drie maanden voor België. We nemen dus aan dat ze niet gedeporteerd is. De vijfde categorie zijn de cases die de oversteek maken en die teruggestuurd worden omwille van een ziekte. Hier horen zes cases bij waaronder Liba Handman, zoals eerder al werd verklaard. Een andere case die ook gedeporteerd wordt wegens een oogziekte is Joseph Cohen. Drie personen worden teruggestuurd omwille van hun zwakke mentale gezondheid, en wat betreft Josip Fahlstein is het niet geweten om welke ziekte het gaat. De laatste case, Hersch Davidovicz wordt uit Canada gedeporteerd omwille van een onbekende reden. Globaal kan gesteld worden dat in deze steekproef minder mensen gedeporteerd worden dan dat er landverhuizers zijn die in Europa tegengehouden worden. Slechts in zeven van de vijftig cases gaat het om deportatie. Ook is de verhouding tussen cases die gehinderd worden door de quota en diegene die gehinderd worden door de medische controle ongeveer gelijk. Vijftien van de vijftig cases worden gehinderd door de quota, veertien door de medische controle. Het is echter wel opvallend dat er niet gedeporteerd wordt omwille van de quota en dat er bijna evenveel zieken gedeporteerd worden als geweigerd worden in Europa, namelijk zes van de vijftig cases tegenover acht van de vijftig cases. Dit wil zeggen dat de zeven cases die gedeporteerd worden wel eerst door de medische controle in Europa zijn geraakt, wat kan wijzen op minder strenge controles in Antwerpen.
66
7.4. Duur van Verblijf in België Om te weten in welke mate de landverhuizers België als vaste verblijfplaats kiezen nadat ze zijn afgewezen door de Verenigde Staten kan gekeken worden naar de duur van de periode van het verblijf in België.
Omdat de exacte data vaak niet
voorhanden zijn zal gewerkt worden met de minimumduur van het verblijf van de cases in België. Ook zal gebruik gemaakt worden van categorieën om zo een beter overzicht te hebben, en cases kunnen maar in één categorie zitten. Verder wordt er enkel gekeken naar de langste periode dat de landverhuizer in België is, terwijl korte onderbrekingen, zoals een mislukte emigratie naar de Verenigde Staten, niet als onderbreking van het verblijf in België wordt gezien. Tabel 11.
Minimumduur van Verblijf in België door Landverhuizers in de
Steekproef. Minimumduur Verblijf 1 dag 1 maand 1 jaar 2 jaar 4 jaar 10 jaar
Landverhuizers Landverhuizers Landverhuizers, (%)
2 8 15 9 7 9
cumulatief (%)
4 16 30 18 14 18
100 96 80 50 32 18
De eerste categorie van cases blijft minstens één dag in België. In geen van de twee gevallen kan er met zekerheid gezegd worden hoelang ze hier verblijven. Jankel Sacatinski
en
Hersch
Davidovicz
hebben
een
mager
dossier
bij
de
Vreempdelingenpolitie. Van de eerste weten we dat hij van 28 mei 1925 tot 1 juni van hetzelfde jaar in het Stuyvenberggasthuis verblijft en daarna weer vertrekt. Van Hersch is enkel geweten dat hij in België is geweest nadat hij werd gedeporteerd uit Canada. Omdat we van beiden geen zekerheid, zelfs geen aanwijzing hebben dat ze hier langer blijven worden ze tot deze groep gerekend. In de volgende categorie, landverhuizers die minstens één maand blijven, zijn er twee cases waarvan de exacte duur van het verblijf in België gekend is. Alter 67
Fortgang en Skaia Kogan blijven alle twee negen maanden in België. Van twee andere cases is het niet zeker of ze wel een maand in België waren. Er zijn echter wel aanwijzingen die lijken aan te tonen dat het wel zo is. Van Josif Lesz is geweten dat hij minstens twee weken en maximum twee jaar en tien maand in België blijft. Aangezien hij begint te werken in België kan gesteld worden dat hij hier waarschijnlijk minstens één maand gebleven is en waarschijnlijk langer. Van ZipaPesia Nevaschkal is enkel geweten dat ze voor 30 april in 1925 in België toekomt en op 7 mei 1925 vertrekt. Ze heeft al haar Amerikaans visum in 1923 en heeft in België moeten wachten op nieuwe quota, dus wordt hier tevens vanuit gegaan dat Zipa-Pesia minstens één maand in België verblijft. De vier andere cases in deze categorie blijven allen minstens tussen één maand en één jaar in België. Langer verblijf is mogelijk maar er zijn geen data die vertrek of verblijf bevestigen na één jaar in België. De derde categorie met landverhuizers die minstens één jaar in België blijven is de grootste groep. Van de vijftien cases zijn er twee waarvan we de exacte duur niet kennen.
Gidla Przygoda en Josip Fahlstein blijven respectievelijk minstens
zeventien en eenentwintg maanden in België. Op geen enkel moment daarna wordt hun
verblijf
of
vertrek
kenbaar
gemaakt
in
hun
dossier
van
het
Vreemdelingenregister. De dertien andere cases blijven allen minimum één jaar en maximum twee jaar in België. De vierde categorie zijn de cases die minstens twee jaar in België blijven. Van één case is het niet zeker of hij minder dan vier jaar blijft. Schmoul Michelson komt toe op 15 oktober 1923 en tot 27 oktober 1925 is er relatief veel geweten over zijn activiteiten. Daarna is niets meer geweten maar wel is zeker dat hij in 1930 niet meer in het land verblijft. Omdat het relatief onwaarschijnlijk is dat Schmoul twee jaar in België is gebleven zonder met de overheid in contact te komen wordt hij in deze groep geplaatst. De andere cases in deze categorie blijven allen meer dan twee jaar en minder dan vier jaar. De voorlaatste categorie bevat zeven cases die minstens vier jaar in België blijven. Van drie cases is het zeker dat ze minstens vier jaar en maximum tien jaar in België 68
verblijven. Hinda Grosbard onderbreekt haar verblijf in België met een kleine twee maanden. Omdat de periode van afwezigheid zo kort is wordt haar verblijf in België als ononderbroken gezien in deze steekproef.
Van één transmigrant, Desideriu
Friedman is het zeker dat hij toekomt op 17 februari 1924 en het land verlaat tussen 1929 en oktober 1935. Het is dus niet zeker dat hij minder dan tien jaar in België blijft, maar dit wordt aangenomen omdat het onwaarschijnlijk is dat hij de laatste zes jaar van zijn verblijf niet met de overheid in contact komt. In nog eens drie cases is er zelfs geen uiterste datum van vertrek. Omdat in deze drie cases de minimumduur van het verblijf tussen de vier en vijf jaar is, en erna geen enkel teken van verblijf of vertrek te bespeuren valt, worden ze bij deze categorie gerekend. Enkel van Moïse Farkas kan gespeculeerd worden dat hij langer in België blijft omdat hij opgenomen wordt in het krankzinnigeninstituut te Geel. Gezien zijn jonge leeftijd is het zeer onwaarschijnlijk dat hij voor de rest van zijn leven in België blijft zonder archiefsporen achter te laten. De laatste categorie is deze van de cases die meer dan tien jaar blijven. Deze categorie kan nog eens onderverdeeld worden in twee groepen, de “vertrekkers” en de “blijvers”. Tot de eerste groep behoren twee cases, Chaim Kwasniewsky en Joseph Zeller. Zij blijven beiden minstens tien jaar in België maar vertrekken alle twee na minder dan dertien jaar. Bij de “blijvers” is het voor drie cases heel eenvoudig, ze overlijden in België. David Hirschfeld en Etta Nudelman overlijden na meer dan veertig jaar in België te hebben geleefd en Golda Braginsky heeft hier nog bijna twintig jaar geleefd voor ze hier sterft. Één case die hier niet sterft maar die zeker ook bij deze categorie gerekend mag worden is Toba Grade. Zij blijft hier ongeveer twintig jaar, minstens tot 1941 en wordt hoogstwaarschijnlijk gedeporteerd naar Auschwitz waar ze overlijdt.
Tenslotte mogen Rachel Zylbergeld, Ghersch Tchertkow en David
Urkofsky ook bij “blijvers” gerekend worden. Van hen is niet geweten wanneer en waar ze sterven, maar er is ook geen indicatie dat ze het land verlaten. Rachel is veertig jaar in België wanneer ze in 1962 in een bejaardeninstelling van de Centrale der Joodse Weldadigheid in Antwerpen verblijft. Daarna zijn er geen gegevens meer van haar in haar persoonlijk dossier bij de Vreemdelingenpolitie. Het spoor van 69
Ghersch loopt op vijfenveertigjarige leeftijd en na een verblijf van zestien jaar in België dood in het krankzinnigeninstituut te Geel. David verblijft reeds negentien jaar in België als hij in 1942 in het gesticht in Rekem verblijft. Dit is het laatste wat we van hem te weten kunnen komen uit zijn dossier van het Vreemdelingenregister. De vijf transmigranten die niet door Ezrah worden gesteund zijn verdeeld over de categorieën. Hersch Davidovicz blijft niet lang in België en behoort tot de eerste categorie.
Guitla Raskina en haar zoon Bentzian Raskin behoren tot de derde
categorie en Georges Korolev behoort tot de vierde categorie. David Hirschfeld is de “blijver” onder de landverhuizers die niet lijken gesteund te worden door Ezrah. Er kan geconcludeerd worden dat veertig van de vijftig cases uit de steekproef langer dan één jaar in België blijven. Ook kan gesteld worden dat zestien van de vijftig cases zelfs langer dan vier jaar in België blijft. De meeste transmigranten in de steekproef blijven dus langere tijd in België. Er zijn echter weinig cases die zich definitief vestigen in België.
Wat opvallend is aan deze categorie van
transmigranten die zich vestigen in België is dat ze alle zeven een zwakke gezondheid hebben. Zes van de zeven hebben een psychische aandoening of zijn mentaal zwak. De resterende case, Toba Grade, heeft tuberculose en kan daarom niet inschepen.
Later kan ze België niet verlaten omdat ze aan verschillende
aandoeningen lijdt.
7.5 Beroepen en Inkomsten De vijftig cases in de steekproef blijven allen langer dan voorzien in België. Zo kan het zijn dat ze hier moeten werken om in hun onderhoud te voorzien. Dit kan onderzocht worden aan de hand van de informatie die de landverhuizers over zichzelf met de overheid delen. Vervolgens kunnen Joodse migranten vergeleken worden door hen in te delen in groepen aan de hand van hun beroep of activiteit waarmee zij inkomsten verwerven. Meteen moet opgemerkt worden dat het onderzoek gebaseerd is op de informatie die terug te vinden is in de documenten in de dossiers van de Vreemdelingenpolitie en het Vreemdelingenregister. Het is evenwel mogelijk dat 70
emigranten activiteiten doen waarvan de overheid niet op de hoogte is. Ook kan het zijn dat de migranten moedwillig een ander beroep aangeven. Men is nooit zeker dat het opgegeven beroep effectief hun beroep is. Verder hebben sommige migranten verschillende jobs doorheen de tijd van hun verblijf in België. Uit de dossiers blijkt dat de cases geen homogene groep vormen wanneer men naar de beroepen kijkt, maar er kunnen wel enkele parallellen getrokken worden. Ten eerste zijn velen werkloos tijdens hun verblijf in België en ze betalen hun kost en inwoon op een andere manier. Tweeëndertig van de vijftig cases werken niet. Soms betreft het een gezin waarvan niemand werkt.
Schmoul Michelson bijvoorbeeld
verblijft in België met zijn vrouw en twee kinderen en allen werken niet.
De
werklozen leven van geld dat ze bij zich hebben, of worden ondersteund door hulporganisaties zoals Ezrah, of krijgen geld opgestuurd van familieleden die reeds in de Verenigde Staten wonen. Sara Gnesin en haar vijf kinderen werken niet in België, maar in het laatst gekende document staat dat haar oudste zoon werkt. Omdat dit slechts een fractie van de periode van hun verblijf is en één loon waarschijnlijk geen gezin van zes kan ondersteunen wordt Sara behandeld als een case zonder inkomen. Ook kan het zijn dat de periode in België gewoonweg te kort is om te beginnen werken. Als transmigranten werken in België is dit wel een teken dat er zekerheid is dat ze enige tijd in België zullen blijven. In zeventien van de vijftig gevallen wordt geld van familieleden in de Verenigde Staten ontvangen. Hoewel Clara en Wolf Bien zelf geen geld ontvangen, worden ze meegerekend omdat hun meereizende stiefvader, Samuel Zygmunt Schilling, geld ontvangt van zijn oudere stiefkinderen in de Verenigde Staten. Een ander voorbeeld is Skaia Kogan, bediende van beroep maar werkloos in België. Hij leeft van het geld dat zijn vader opstuurt uit de Verenigde Staten. Zeven van de vijftig personen hebben mentale of psychische problemen. Zij kunnen niet werken.
Vier zwakzinnigen worden met zekerheid indirect financieel
ondersteund door Ezrah. Ze krijgen geen geldsom maar Ezrah staat wel in voor hun verzorging en voor de betaling van hun onkosten. Rachel Zylbergeld is dertien jaar oud en mentaal achter als ze toekomt in Antwerpen. Vanaf dat moment ontfermt Ezrah zich al over haar. In de eerste jaren van haar verblijf hier krijgt ze nog geld 71
opgestuurd van haar moeder, maar dit stopt al gauw. De hulp van Ezrah blijft echter veel langer duren, daarom wordt Rachel bij deze categorie gerekend.
Golda
Braginsky is mentaal achter, ze kan lezen noch schrijven laat staan werken, en is afhankelijk van de bijstand van Ezrah. Moïse Farkas wordt in opdracht van Ezrah opgenomen in de Afdeling voor Abnormale Kinderen in het krankzinnigeninstituut te Geel. Toba Grade is nog een kind wanneer ze moet achterblijven door een diagnose van tuberculose. Ezrah steunt haar financieel zodat ze in Antwerpen kan wonen. Dat brengt het totaal van cases die financieel gesteund worden door Ezrah op vijf. Twee personen krijgen geld opgestuurd en combineren dat met werken.
Bijvoorbeeld
Joseph Cohen, hij is 17 jaar als hij aan de slag gaat als beenhouwersgast in ruil voor kost en inwoon, en hij krijgt geld van zijn familie. Alter Nachma Fortgang baat tijdens zijn verblijf in België een café uit en verdient goed zijn brood dankzij een aanvullend inkomen door opgestuurd geld. Veertien gevallen hebben geen werk en er is geen zekerheid dat ze geld opgestuurd krijgen of steun krijgen van Ezrah. Dertien van de vijftig personen geeft op een geschoold beroep uit te oefenen. Met geschoold wordt bedoeld dat om de job uit te oefenen een bepaald niveau van opleiding of ervaring noodzakelijk is.
Het betreft diverse beroepen zoals
diamantsnijder, schoenmaker, leerbewerker, kleermaker, schrijnwerker en dergelijke. De emigranten kunnen evenwel valselijk een beroep opgegeven hebben. Zes van deze dertien personen werken effectief in België als geschoolde arbeider in de artisanale sector. Aron Tarnarutsky is kleermaker van beroep en werkt als kleermaker aan 120 frank per week bij Feigenblatt in Antwerpen. De broers Josif Lesz, schoenmaker van beroep, en Leib Lesz, veteraan, gaan ook effectief in België aan de slag, de eerste in dienst als schoenmaker bij verschillende werkgevers, de tweede als bottienstekker bij werkgever Melior. Mire Mirkine is kleermaakster van beroep en wordt zelfstandig kleermaakster in Antwerpen. Ook Fenia Kuzowskaja werkt als kleermaakster bij Rebecca Gold in Antwerpen. Joseph Zeller werkt vanaf 1931 als leerbewerker. Eén persoon, Robin Pinia, heeft waarschijnlijk een opleiding genoten, want hij kan dankzij Ezrah aan de slag als leerkracht Hebreeuws voor kinderen en ongeletterde emigranten. Hij heeft echter niet opgegeven dat hij geschoold is. Aanvankelijk werkt hij zelfs als ongeschoolde mijnwerker maar die job houdt hij slechts voor twintig 72
dagen vol. We rekenen Robin dus bij de zes geschoolde arbeiders, wat het totaal van werkende geschoolde personen op zeven brengt. Een groep migranten, tien van de vijftig, gaan in België aan de slag als laaggeschoolde arbeider, of als knecht bij een zelfstandige. Chune Kligerman werkt als arbeider in de wapenfabriek van Herstal. Georges Korolev is tuinman in zijn thuisland maar hij gaat eerst aan de slag als mijnwerker en daarna als fabrieksarbeider in de buurt van Charleroi. Desideriu Friedman is diamantsnijder en landbouwer van beroep, leeft van het geld dat hij bij zich heeft en werkt tijdelijk tijdens de zomer als seizoensarbeider in hotel “Bloch” te Spa. Abraham Ferdmanne is eerst bakkersgast en later beenhouwersgast voor een zelfstandige en ook Josef Cohen werkt als beenhouwersgast. Chil Bryczman leeft van diefstal maar werkt ook een tijd in loon bij Max Bossak.
Chaim Kwasniewsky is schrijnwerker van beroep en werkt
aanvankelijk niet. Later krijgt hij kinderen en wordt hij straatventer om een inkomen te hebben.
Szmul Wilenski is boodschapper bij meubelmaker Skalla en Houna
Barchak werkt als melkuitvoerdersgast. Robin Pinia is eerder al aan bod gekomen. Hij is van plan om minstens zes maanden te werken als ongeschoolde mijnwerker maar keert het zware werk na twintig dagen de rug toe. Daarna werkt hij gedurende de rest van zijn verblijf in België als leerkracht Hebreeuws. Om deze reden laten we Robin uit de categorie laaggeschoolde arbeiders vallen wat het totaal op tien brengt. In totaal zijn er dus zeventien cases die in loonverband werken. Van deze zeventien zijn er minstens zeven die voor een Joodse werkgever, onderneming of organisatie werken. Zeven cases geven op ondernemer te zijn waaruit men zou kunnen afleiden dat ze beter gegoed zijn. David Sloutzker is een juwelier. Samuel Zygmunt Schilling is koopman. De andere vijf zijn handelaars: Bentzian Raskin, Leib Burkatovky, David Hirschfeld, Josip Fahlstein, en Alter Nachma Fortgang. David Hirschfeld is gekend als krankzinnige en heeft mogelijk gelogen dat hij een handelaar was. Men moet dus voorzichtig omgaan met het opgegeven beroep. David heeft wel een rijke familie want zijn broers verdienen veel geld in de Verenigde Staten. Vanwege zijn conditie laten we hem vallen uit de categorie, wat het totaal aantal ondernemers op zes cases 73
brengt. Alter Nachma Fortgang is de enige van de zes cases die werkt in België. Hij was
oorspronkelijk
wijnhandelaar,
begint
een
café
en
wordt
later
ook
hoedenhandelaar. Dankzij zijn inkomen van het werk gecombineerd met opgestuurd geld heeft Alter het redelijk breed. Hij claimt bijvoorbeeld het pand van het café zelf te hebben aangekocht. Later gaat het Alter minder goed af. Nadat hij een paar dagen in de cel heeft doorgebracht werkt hij als leurder van witgoed. Leurder is een job die bij de categorie knechten en ongeschoolden behoort, maar omdat Alter ondernemersgeest vertoont rekenen we hem bij de ondernemers. Over de andere drie handelaars en de juwelier is geen verdere relevante informatie beschikbaar. Samuel Schilling is koopman van beroep en is in het bezit van een tweedeklasse ticket voor vier personen van de Red Star Line. Het bezitten van een tweeklasse ticket is een mogelijke indicatie van rijkdom. Samuel verblijft in België met zijn vrouw en twee stiefkinderen, Wolf en Klara Bien. De vijftienjarige Wolf is student wat toch wijst in de richting van een welstellende familie. Het gezin wordt echter wel financieel ondersteund door de kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vrouw. Dit kan wijzen op een, eventueel tijdelijke, penibele financiële situatie van het gezin. Samuel en Alter lijken het breed te hebben al moet dit dus genuanceerd worden. De zeven ondernemers zijn niet noodzakelijk beter gegoed. Als laatste kan het nuttig zijn om de dossiers waarin effectief bedragen over ontvangen geld of loon worden vermeld te vergelijken, om een beeld te krijgen van het inkomen van de migranten. In acht gevallen hebben we gegevens over het loon of inkomen.
Knechten en arbeiders verdienen vanzelfsprekend minder dan de
geschoolde beroepen.
Chune Kligerman werkt als fabrieksarbeider in de
wapenfabriek van Herstal voor 20 frank per dag. Abraham Ferdmanne werkt als beenhouwersgast en verdient 100 frank per week.
Szmul Josef Wilenski is
boodschapper bij meubelmaker Skalla en verdient 50 frank per week. Soms wordt het loon niet betaald in geld maar in de vorm van kost en inwoon. Houna Barchak werkt als melkuitvoerdersgast en verdient 20 frank per week met kost en inwoon. Josef Cohen werkt als beenhouwersgast in ruil voor enkel kost en inwoon. Waarschijnlijk wordt Josef het minst betaald in voor zijn werk in vergelijking met de andere arbeiders, maar hij is dan ook nog maar zeventien jaar oud. Geschoolde migranten 74
kunnen iets meer verdienen maar het verschil is relatief klein. Aron Tarnarutsky is kleermaker van beroep en werkt als kleermaker aan 120 frank per week bij Feigenblatt in Antwerpen. Josif Lesz is schoenmaker van beroep en krijgt 120 frank per week als bottienstekker bij Melior. Robin Pinia is leerkracht Hebreeuws en verdient aanvankelijk 400 frank per maand, later 600 frank per maand. Met 400 frank per maand verdient Robin dus ongeveer evenveel als een ongeschoolde arbeider. Het niveauverschil is dus niet zo groot. Wat betreft de bedragen van geld dat opgestuurd wordt door de familie zijn er twee dossiers met informatie. Ghersch Tchertkow krijgt in 1925 in totaal 340 dollar van zijn broer opgestuurd. Hinda Grosbard krijgt vanaf 1926 driemaandelijks 100 dollar toegestuurd van haar kinderen in de Verenigde Staten. De emigranten hebben dus verschillende inkomsten op verschillende manieren. Tabel 12. Inkomsten in België van de Landverhuizers in de Steekproef.
Krijgen geld van familie in de VS Onderhouden door Ezrah Geen extra bron van inkomsten Totaal %
Werkloos Werkend Totaal % 17 34% 15 2
5 12
0 16
5 28
32
18
50
64%
36%
10% 56%
Drieëndertig van de vijftig cases werken nooit tijdens hun verblijf in België, zeventien van hen doen dat wel. Tien zijn tewerkgesteld als laaggeschoolde arbeider of knecht in de artisanale sector. Zeven hebben een geschoold beroep. Eén werkende migrant is een zelfstandige ondernemer. Twee tewerkgestelden krijgen geld van hun familie in de Verenigde Staten opgestuurd.
Het zijn diverse beroepen: Kleermaker,
schoenmaker, knecht, arbeider, leerbewerker, leerkracht, cafébaas, handelaar, leurder en nog andere stielen. Opmerkelijk is dat er niemand in de diamantsector werkt, alhoewel er een diamantsnijder in de steekproef zit. De werklozen hebben echter dikwijls een andere vorm van inkomen. Vijftien werklozen krijgen geld opgestuurd van hun familie in de Verenigde Staten en nog eens vijf cases worden financieel 75
ondersteund door Ezrah. Van twaalf andere werklozen blijkt uit de dossiers dat ze geen bron van inkomsten hebben. Wanneer men kijkt naar de inkomsten dan valt het verschil op tussen de geschoolden en ongeschoolden. De inkomsten liggen echter niet zo ver uiteen. Alle Joodse emigranten uit de steekproef, inclusief de ondernemers, zijn in principe niet rijk. De conclusie is dat de meeste migranten niet werken, omdat ze niet kunnen, de tijd niet hebben, of over voldoende financiële middelen beschikken. Diegene die wel werken doen dat waarschijnlijk omdat ze beseffen dat ze voor een langere periode in België zullen blijven en genoodzaakt zijn om een inkomen te hebben voor hun kost en inwoon.
7.6. Plaats van Vestiging
In de steekproef kan onderzocht worden waar in België de cases verblijven. De documenten zijn voor handen en bijgevolg zijn de resultaten duidelijk en behoorlijk onbetwistbaar. 7.6.1. Residentie in België Tabel 13. Vestiging in België door Landverhuizers in de Steekproef. Geen andere verblijfplaats
Verblijfplaats Verblijfplaats Totaal in in Brussel of Vlaanderen Wallonië
Antwerpen
37
5
5
47
Niet in Antwerpen
/
0
3
3
Totaal
37
5
8
50
Het overgrote deel van de cases, zevenenveertig van de vijftig, wonen gedurende hun verblijf in België een periode in Antwerpen. De randgemeenten van Antwerpen worden hier ook bij Antwerpen gerekend. Zevenendertig cases en dus nog altijd de 76
overgrote meerderheid blijft enkel in Antwerpen tijdens hun verblijf in België. Vijf cases in de steekproef verblijven zowel in Antwerpen als in een andere plaats in Vlaanderen. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze vijf cases allen geestesziek zijn en opgenomen worden in instellingen in Geel en Rekem. In de vijf cases die zowel in Antwerpen en in Wallonië of Brussel verblijven gaat het in zeker drie van de vijf cases over landverhuizers die ginds gaan werken. Robin Pinia trekt naar Seraing om in de mijnen te werken, Desideriu Friedman gaat in hotel “Bloch” in Spa werken en Chune Kligerman gaat in de “Fabrique National” gaan werken in Herstal. Verder zijn er drie cases die niet in Antwerpen resideren, zij verblijven enkel in Brussel en Wallonië. Één van deze cases lijkt hiervoor gekozen te hebben in functie van een job. George Korolev gaat eerst in de mijnen werken, later in een fabriek. Het valt ook op dat de andere twee cases, Joseph Zeller en Chaim Kwasniewsky gedurende enkele jaren op hetzelfde adres in Sint-Gillis wonen.
Beide cases
verhuizen dan in dezelfde periode naar Brussel waar ze in de Rue du Rome verblijven, respectievelijk in nummer 389 en 391. Beide cases zijn tevens de groep die langer dan tien jaar in België blijft maar dan toch nog vertrekt. In dit deel van het onderzoek kan er geconcludeerd worden dat bijna alle cases in Antwerpen geresideerd hebben tijdens hun verblijf in België, en dat de meesten onder hen enkel in Antwerpen blijven. Als ze naar elders in België trekken kan gesteld worden dat dit meestal door gezondheidsredenen is, of om te gaan werken.
7.6.2. Residentie in Antwerpen Voor de verblijfplaats in Antwerpen kan voor de zevenenveertig cases die in Antwerpen verbleven hebben hun adres gecontroleerd worden. Soms wordt de naam van het hotel vermeld, anders enkel het adres.
Door een lijst met
landverhuizerslogementen en adressen in het dossier “Onderrichtingen voor
77
Landverhuizerslogementen” kan gezocht worden naar overeenstemmende adressen.126 Deze landverhuizers verblijven dan in een geregistreerd hotel. Cases die in dezelfde buurt verblijven kunnen eventueel in een officieus logementhuis logeren. Er wordt gekeken naar cases die minstens één maal in een logementhuis of in dezelfde buurt verblijven. Eerder is al vermeld dat deze buurt de 6e wijk is. Dit is de wijk ten noorden van het Centraal Station van Antwerpen. De wijk met logementhuizen loopt daar over in het grondgebied van Borgerhout.
Tabel 14. Verblijfplaats in Antwerpen van Landverhuizers in Steekproef. Landverhuizers Logementhuizen
17
Buurt van logementhuizen
23
Instellingen
4
Ander adres
1
Onbekend
2
Voor de zeventien landverhuizers waarvan we zeker zijn dat ze in een logementhuis verblijven zijn er negen namen van hotels bekend. Drie personen verblijven in hotel “Warschau” in de Loosstraat 42, namelijk Sara en Aron Tarnarutsky en Sara Bochneu. Het gezin van Samuel Schilling, met Klara en Wolf Bien verblijft in hotel “Odessa” in de Somersstraat 39. Joseph Cohen en Moïse Farkas verblijven beiden in hotel “Jaffa” in de Somersstraat 42. Josip Fahlstein en Chil Bryczman resideren alle twee in hotel “Reicher” in de Van Immerseelstraat 51. Bertha Kizelshtein en Sara Gnesin blijven een tijd in hotel “Winnipeg” in de Lange Kievitstraat 74. Sara verblijft echter ook een tijd in hotel “Amerika” in de Duboisstraat 43, net als Schmoul Michelson. In hotel “Liberty” in de Leeuwerikstraat 46 verblijven Skaia Kogan en
126
FAA, Modern Archief, nr. 27816, lijst met logementhuizen, s.n., s.d. 78
Rosa Kasza. Gidla Przygoda op haar beurt verblijft een periode in hotel “D’anvers” in de Lange Kievitstraat 131.
Alter Fortgang verblijft in hotel “Hefkes” in de
Boomgaardstraat 345 in Berchem.
Dit ligt niet in het midden van de
landverhuizersbuurt, maar toch dicht genoeg opdat de case in deze categorie zou mogen. Van de cases die in deze buurt wonen, zijn er een deel die in dezelfde straat als één van de bovengenoemde logementhuizen verblijven. De andere verblijven in de Van der Meydenstraat, de Provincieweg, de Bleekhofstraat, de Korte Kievitstraat, de Van Spangenstraat en de Terliststraat. Één twijfelgeval is David Urkofsky die in de Magdalenastraat 31 verblijft. Opnieuw is dit niet in het midden van de wijk maar toch dicht genoeg opdat de case in deze categorie zou mogen. De vier cases in de categorie “Instellingen” verblijven niet in een logementhuis of woonhuis maar wel in een instelling als een ziekenhuis, weeshuis of psychiatrische instelling. Deze zijn alle vier mentaal zwak of geestesziek. Enkel David Sloutzker woont op een adres ver genoeg van de 6e wijk, namelijk in de Boerhaavestraat 30.
Van de laatste categorie, met Jankel Sacatinski en Hersch
Davidowicz, is geen enkele verblijfplaats in Antwerpen geweten. Kaart Landverhuizerswijk in Antwerpen. (bron: Google Maps)
79
Het is overduidelijk dat het grootste deel van de transmigranten in de steekproef minstens voor een periode in de logementhuizen verblijft. Ook kan gesteld worden dat de cases die in de buurt van de logementhuizen verblijven waarschijnlijk in een officieus of kleinschalig logementhuis blijven. Veertig van de vijftig cases heeft ooit voor een periode in de transmigrantenbuurt in Antwerpen gewoond. Van twee cases weten we niet waar ze verblijven en vier cases verblijven in een instelling. Er is maar één case die in Antwerpen heeft gewoond en niet in een instelling zat waarvan we zeker weten dat hij nooit in de buurt van logementhuizen heeft verbleven.
7.7. Joodse Gemeenschap
De transmigranten verblijven slechts tijdelijk in België, wonen in Antwerpen vaak in dezelfde buurt, en hebben dezelfde culturele en religieuze achtergrond. Het kan niet anders dan dat de migranten contact met elkaar hebben.
Deze transmigranten
vormen dus een Joodse gemeenschap. Het is echter moeilijk een gemeenschap te herkennen en beschrijven uit officiële documenten van de overheid. Welke vormen van contact, met andere Joden en de gemeenschap, kunnen we onderscheiden aan de hand van de informatie uit de dossiers?
Tabel 15. Contacten met andere Leden van de Gemeenschap door Landverhuizers in de steekproef. Contact met Ezrah Zorgsector Professioneel contact Niet-professioneel contact Geen gegevens Totaal %
Geen contact met Ezrah
3 7 7 28 45
0 0 3 2 5
90%
10%
Totaal
%
3 7 10 30 50
6% 14% 20% 60%
80
Ten eerste maken we een onderscheid tussen migranten die wel en niet in contact zijn gekomen met Ezrah. Vierenveertig cases komen uit het dossier van Ezrah bij de Vreemdelingenpolitie en van één andere case is dit duidelijk uit zijn dossier. We gaan er dus van uit dat vijfenveertig cases zijn ingeschreven bij Ezrah, van de anderen weten we het niet zeker, maar het ziet er naar uit van niet. De cases die zijn ingeschreven bij Ezrah worden ontvangen op de zetel van Ezrah en komen op die manier in contact met andere leden van de Joodse gemeenschap van landverhuizers in België. Speelt het al dan niet geregistreerd zijn bij Ezrah een rol in het contact met andere Joodse transmigranten? Een eerste categorie zijn de zwakkeren die niet kunnen meereizen met hun ouders en achter gelaten worden in België.
Het betreft vooral kinderen en zwakzinnigen.
Indien mogelijk worden ze opgevangen in instellingen van de Joodse gemeenschap voor en door de Joodse gemeenschap.
Indien specifieke zorgen moeten worden
toegediend die niet mogelijk zijn in het systeem van de Joodse zorgsector, worden deze personen geplaatst in een andere gespecialiseerde instelling. Dit is het geval met zwakzinnigen. Drie kinderen worden opgenomen het weeshuis van Ezrah in de Lange Lozanastraat 62 te Antwerpen, twee van hen zijn mentaal gehandicapt en alle drie zijn ze geregistreerd bij Ezrah. Een tweede vorm van contact is professioneel. Daarmee wordt bedoeld dat ze in contact komen met de Joodse gemeenschap in de context van hun job. Er zijn zeven cases in dit geval, ze werken voor een Joodse onderneming of organisatie. Robin Pinia bijvoorbeeld is leerkracht Hebreeuws in een school van Ezrah.
Abraham
Ferdmanne werkt bij bakkerij Kleinblatt. Alle zeven gevallen zijn geregistreerd bij Ezrah. Ten derde komen de transmigranten met elkaar in contact in een niet-professionele context. Hieronder verstaan we vriendschappelijke relaties en familiale relaties buiten het reisgezelschap. De familiale relaties binnen het reisgezelschap worden besproken in hoofdstuk 7.2.2. Tien gevallen hebben met zekerheid zulke contacten. Leib Lesz eet samen met andere geloofsgenoten in restaurant Asch. Toba Grade kan niet meereizen met haar gezin en woont op latere leeftijd bij haar oom Josef Sintel. Harry 81
Goldstem laat David Hirschfeld onderzoeken door dokter Verstraete. David is niet geregistreerd bij Ezrah en we gaan er vanuit dat Goldstem een kennis is van hem. Gidla Przygoda trekt in bij de familie Goldburg. Chil Bryczman reist afzonderlijk maar woont in België samen met zijn broer. Leib Lesz en zijn broer Josip reizen ook afzonderlijk maar ontmoeten elkaar naar alle waarschijnlijkheid ook tijdens hun verblijf in België. David Urkofsky woont in bij Wolka Luwschitz en
Chune
Kligerman woont samen met zijn vriend Leon Sokolik in Herstal. Ze werken ook samen bij Fabrique National maar omdat dit geen Joodse onderneming is rekenen we het contact tussen Chune en Leon bij vriendschappelijk. Twee cases die wat meer aandacht verdienen zijn die van Joseph Zeller en Chaim Kwasniewsky. Zij wonen beiden vanaf 1922 tot 1929 in de Rue du Rome 13 in Sint-Gillis. Vervolgens verhuizen ze rond hetzelfde moment naar de Rue Haute in Brussel waar ze naast elkaar wonen in nummer 389 en 391. Het sterk vermoeden dat dit niet toevallig is wordt aangewakkerd door het feit dat de vrouw van Chaim tevens Zeller heet en in dezelfde plaats is geboren als Chaim. Hoogstwaarschijnlijk zijn zij familie van elkaar. Ze zijn echter niet op hetzelfde moment in België toegekomen dus er is geen sprake van familiale migratie, maar wel van een familiale band hier in België. Tevens is opvallend dat deze twee cases ook de categorie “vertrekkers” zijn, namelijk de cases die minstens tien jaar in België blijven maar daarna nog vertrekken. De contacten vinden plaats in verschillende sferen van het maatschappelijke leven. Drie cases worden opgenomen in een Joods weeshuis. Zeven gevallen werken voor een Joodse onderneming of organisatie.
Tien hebben zeker vriendschappelijke
contacten en familiale contacten buiten het gezin. Van één van deze tien, David Hirschfeld, kan uit zijn dossier niet worden opgemaakt dat hij geregistreerd is bij Ezrah.
Over dertig cases is er geen informatie beschikbaar.
Tevens kan
geconcludeerd worden dat de kans groter is dat transmigranten contact hebben met de Joodse Gemeenschap in de professionele en de zorgsector als ze contact hebben met Ezrah.
82
7.8. Ondersteuning door Ezrah De Joodse organisatie Ezrah helpt Joodse landverhuizers in België. Vierenveertig van de vijftig gevallen komen uit het dossier van Ezrah bij de Vreemdelingenpolitie. Dat wil zeggen dat deze personen zich hebben aangemeld bij Ezrah voor één of andere reden.
Eén case komt niet uit het dossier van Ezrah in het archief van de
Vreemdelingenpolitie maar wordt ook door Ezrah geholpen, dat brengt het totaal van geregistreerde cases bij Ezrah op vijfenveertig. Elf van hen hebben archiefsporen nagelaten van de steun die ze verkregen hebben van Ezrah. Vijf cases die niet vermeld worden in dit dossier van Ezrah ontvangen ook geen steun van Ezrah. De bijstand neemt diverse vormen aan. Tabel 16. Categorieën van Steunverlening en aantal Begunstigden. Vorm van steun door Ezrah
Landverhuizers
Administratieve steun
6
Reistickets
1
Medische kosten
5
Kinderopvang
4
Tewerkstelling
1
Ten eerste helpt Ezrah de emigranten bij het verkrijgen van visa reisdocumenten en andere administratieve zaken. Zes gevallen uit de steekproef worden door Ezrah op deze manier geholpen. De Joodse hulporganisatie helpt bij het verkrijgen van visa voor de ouders en zus van Ghersch Tchertkow zodat ze ook zouden kunnen overkomen. Ook helpt Ezrah Chaim Kwasniewsky met de aanvraag voor een nieuw Pools paspoort. Joseph Cohen verkrijgt een permanent verblijfsvergunning door de hulp van Ezrah.
83
Als het nodig is schakelt Ezrah een advocaat in. Advocaat Witteman werkt in verschillende dossiers samen met Ezrah. Leib Lesz vraagt met de hulp van advocaat Wittemans een definitieve verblijfsvergunning voor België aan. Wittemans probeert ook toestemming te verkrijgen opdat Leib zijn zieke moeder in Polen mag bezoeken. Robin Pinia wil zijn vrouw en kinderen laten overkomen naar België. Wanneer Robin dreigt het land uitgezet te worden, pleiten Ezrah en Wittemans dat hij niet kan terugkeren naar zijn thuisland en enkel in België verblijft als transmigrant. Uiteindelijk verkrijgt Robin daardoor visa voor hem en zijn gezin. Ezrah betaalt ook reistickets indien nodig. Moïse Farkas is een mentaal zwakke jongeman die zijn familie achter na wil in de Verenigde Staten. Ezrah betaalt zijn ticket maar hij kan niet vertrekken vanwege zijn conditie. Ezrah gaat medische verzorging van migranten organiseren en de kosten op zich nemen. Vier gevallen worden medisch verzorgd door tussenkomst van Ezrah, allen zijn mentaal gehandicapt. Nadat Moïse Farkas niet kan vertrekken naar de Verenigde Staten wordt hij in opdracht van Ezrah opgenomen in de Afdeling Abnormale Kinderen te Geel. Rachel Zylbergeld heeft mentale stoornissen en aanvankelijk wordt haar verzorging betaald door haar moeder uit de Verenigde Staten. Wanneer de financiële steun van de moeder plots wegvalt neemt Ezrah die verantwoordelijkheid op zich. Na de Tweede Wereldoorlog betaalt het “Joods Comiteit: Hulp aan Joodsche slachtoffers van den oorlog” voor haar verblijf en onderhoud. De minderbegaafde Etta Nudelman wordt door, en op kosten van, Ezrah in een weeshuis geplaatst en later op volwassen leeftijd overgebracht naar Geel. Ezrah betaalt ook het onderhoud van de mentaal zwakke Golda Bragynski. Ezrah gaat zich ontfermen over kinderen die niet kunnen vertrekken en gescheiden worden van hun ouders. Vier cases zijn kinderen die door Ezrah geholpen worden. Drie zijn mentaal gehandicapt en kunnen daarom niet migreren met hun familie naar de Verenigde Staten. Rachel Zylbergeld, Etta Nudelman en Moïse Farkas zijn nog kinderen wanneer ze aankomen in Antwerpen en worden door Ezrah opgevangen in een weeshuis. Ook wanneer ze volwassen zijn blijft Ezrah ze ondersteunen. De negenjarige Toba Grade kan niet verder reizen omdat ze tuberculose heeft. Ezrah 84
zorgt voor haar kost en inwoon vanaf 1922 tot 1939 wanneer ze bij een oom gaat wonen. Ezrah probeert transmigranten aan werk te helpen. Robin Pinia bijvoorbeeld kan aan de slag als leerkracht Hebreeuws in een school van Ezrah. Tabel 17. Hulp door Ezrah aan Landverhuizers in de Steekproef.
Geholpen door Ezrah Niet geholpen Totaal %
Uit het dossier van Ezrah 10 34 44 88%
Niet uit het dossier van Ezrah 1 5 6 12%
Totaal
%
11 39 50
22% 78%
Vierenveertig cases komen uit het dossier bij de Vreemdelingenpolitie zijn dus geregistreerd bij Ezrah. Één case komt niet uit het dossier van de Ezrah bij de Vreemdelingenpolitie maar ontvangt wel hulp van Ezrah.
Deze is dus ook
geregistreerd bij Ezrah wat het totaal op vijfenveertig brengt.
Tien van de
vijfenveertig cases hebben een spoor nagelaten van die steun. De andere vierendertig zijn dus ook geregistreerd bij Ezrah maar er zijn geen sporen van hulp terug te vinden in hun dossier. Ezrah helpt zes personen met administratieve problemen zoals het verkrijgen van visa. Eén persoon krijgt financiële steun om zijn reisticket te betalen. Voor vijf gevallen wordt de medische verzorging georganiseerd en betaald. Ezrah ontfermt zich over vier cases die minderjarig zijn. Eén case kan aan de slag bij Ezrah. Vijf personen worden op verschillende manieren ondersteund door Ezrah, en vallen dus onder verschillende categorieën, bijvoorbeeld drie krankzinnige kinderen. Aangezien één geval uit de lukraak gekozen cases geholpen wordt door Ezrah kan heel voorzichtig gesteld worden dat twintig procent van de Oost-Europese Joodse transmigranten die een bepaalde tijd in België verblijven door Ezrah geholpen wordt. Maar omdat de steekproef klein is geeft dit geen garantie dat dit voor alle Joodse landverhuizers in Antwerpen het geval is.
85
7.9. Bestemming In dit onderzoek is het ook de bedoeling te onderzoeken wat nu precies het resultaat was van die verstrengde Amerikaanse immigratiewetten. Daarom wordt gekeken naar waar de cases uiteindelijk uitwijken. Van velen is niet met zekerheid geweten naar waar ze uiteindelijk verhuizen, van anderen is er een sterk vermoeden waar ze terechtkomen. Tabel 15. Uiteindelijke Bestemming van de Landverhuizers in de Steekproef. Bestemming België Verenigde Staten Frankrijk Palestina Cuba Polen Onbekend Totaal %
Landverhuizers, Landverhuizers, Totaal % zeker vermoedelijk 6 1 7 22 10 32 2 0 2 0 1 1 1 0 1 1 0 1 6 0 6 38 12 50 76% 24%
14% 64% 4% 2% 2% 2% 12%
Zes van de vijftig cases blijft zeker in België. Dit zijn de “blijvers” die besproken worden in hoofdstuk 7.4., met uitzondering van Toba Grade. Zij wordt tijdens de Tweede Wereldoorlog gedeporteerd naar Auschwitz en overlijdt daar. Eigenlijk blijft ze dus in België maar vertrekt onvrijwillig en overlijdt daarna. Daarom hoort ze in de statistieken bij de categorie met bestemming Polen. Van tweeëntwintig op de vijftig cases zijn we zeker dat ze later in de Verenigde Staten terechtkomen. Twintig daarvan blijven langer in België door de quota of hebben we geen gegevens over en twee cases werden eerder gedeporteerd uit de Verenigde Staten. Sara Bochneu werd geweigerd door een niet gespecificeerde ziekte, Joseph Cohen door een oogziekte. Blijkbaar genezen ze in België en maken ze dan alsnog de oversteek. Het verschil is echter dat Sara slechts tweeëntwintig maanden in België verblijft terwijl Joseph hier zeven jaar blijft hangen. De andere
86
cases blijven allen minder dan vier jaar in België en de meeste minder dan twee jaar. Enkel Georges Korolev blijft vier jaar en zes maanden in België. Twee cases, Chil Bryczman en Alter Fortgang, reizen uiteindelijk door naar Frankrijk na een respectievelijk verblijf van drieëntwintig en negen maanden in België.
Één case, Chinda Shermann, trekt naar Cuba na haar tussenstop in België
van zeven maanden. Bij de achttien cases waarvan niet geweten is naar waar ze trekken, is ook een groep van tien cases die vermoedelijk naar de Verenigde Staten gaan. Dit zijn de cases die in Antwerpen wachten om te kunnen inschepen voor de Verenigde Staten maar waarvan
hun
persoonlijk
dossier
bij
de
Vreemdelingenpolitie
of
het
Vreemdelingenregister open eindigt. De voorwaarden voor deze categorie zijn dat de case niet is gedeporteerd of geweigerd omwille van een ongeneesbare ziekte, dat hij of zij minder dan of ongeveer twee jaar in België blijft, en dat er geen permanent visum wordt verworven voor België. Van één case, Chaim Kwasniewsky, kan verondersteld worden dat hij naar Palestina afreist, al is dit niet zeker. Hij en Joseph Zeller zijn hoogstwaarschijnlijk verwant en beiden zijn de enige die langer dan tien jaar blijven en daarna nog vertrekken. Van Zeller hebben we geen indicatie van bestemming. Van Moïse Farkas is ook niets meer geweten na zijn eenentwintigste levensjaar. Hij wordt echter wel opgenomen in het krankzinnigeninstituut te Geel. Daarom is er een grote kans dat hij in België blijft. Van zes andere cases is er geen vermoeden van hun bestemming. Één van hen, Hersch Davidowicz, lijkt maar voor een korte tijd in België geweest te zijn en heeft te weinig informatie nagelaten. De andere vijf cases, Szmul Wilenski, Desideriu Friedman, Hinda Grosbard, Liba Handman en de eerder vernoemde Joseph Zeller blijven enige tijd in België. In de eerste twee gevallen wordt een definitief visum voor België toegekend, in het geval van Desideriu verliest de case zijn status van landverhuizer. De andere twee cases, Hinda en Szmul blijven elk meer dan vier jaar in België en laten dan geen spoor meer na. Deze vijf cases lijken echter wel België te verlaten maar geven geen indicatie van bestemming op.
87
In de steekproef reizen bijna de helft van de cases zeker naar de Verenigde Staten, zij blijven meestal een korte periode in België. Als daar nog eens de cases bijgeteld worden waarin we vermoeden dat ze uiteindelijk toch naar de Verenigde Staten trekken komen we aan meer dan de helft van de cases. De tweede bestemming is België, met twaalf procent die hier zeker blijft. Andere bestemmingen zijn Cuba, Frankrijk, Palestina en Polen, maar dit zijn enkelingen. Er kan dus gesteld worden dat voor deze groep landverhuizers de Verenigde Staten toch de belangrijkste eindbestemming is.
7.10. Landverhuizers met Mentale en Psychische Problemen Zeven van de vijftig individuen zijn mentaal gehandicapt of hebben psychische problemen.
Zij kunnen niet emigreren naar de Verenigde Staten vanwege het
Amerikaans immigratiebeleid dat gehandicapten bewust uitsluit. De Amerikaanse Openbare Dienst voor Gezondheid voert in 1903 de categorie ‘class B’ aandoeningen in, naast de reeds bestaande ‘class A’, als richtlijn voor de weigering van migranten. Class B wordt gedefinieerd als fysische en mentale afwijkingen waardoor de migrant waarschijnlijk een kost voor de staat zal worden127. Migranten die niet in staat zijn om in de moderne Amerikaanse industriële samenleving te functioneren zijn precies wat Amerikaanse beleidsmakers willen vermijden.
De dokters op Ellis Island
vertrouwen op hun professioneel oordeel en selecteren de mogelijke zwakzinnigen met het blote oog uit de arriverende immigranten voor een uitgebreid medisch onderzoek.
Het onderzoek bestaat uit drie afzonderlijke evaluatiefases waarbij
telkens de cognitieve en sociale vaardigheden getest worden128. Twee personen uit de steekproef zijn met zekerheid geweigerd na dit medisch onderzoek. David Hirschfeld en Rachel Zylbergeld reizen naar de Verenigde Staten maar worden geweigerd in
127
A.L. Fairchild, Science at the Borders, Baltimore, John Hopkins University Press, 2003, p. 32. 128
Ibidem, p. 102. 88
Ellis Island. Uit de databank van Ellis Island blijkt dat Hirschfeld op 13 november 1921 aankomt en zich registreert onder de naam Hirszfeld129. Hij wordt geweigerd omdat hij aan schizofrenie lijdt en keert terug naar België130. Rachel Zylbergeld komt aan op 9 oktober 1921131. gezondheid.
Ze wordt geweigerd vanwege haar zwakke mentale
Ze keert terug naar België en arriveert op 21 november 1921 in
Antwerpen. Beide cases zijn dus verplicht om terug te keren. Naast de medische controle in Ellis Island worden de emigranten eveneens gecontroleerd in Antwerpen, zodat de groep migranten aan boord zo goed mogelijk afgestemd is op het Amerikaanse immigratiebeleid. Vijf individuen zijn met grote waarschijnlijkheid niet kunnen ontschepen naar de Verenigde Staten vanwege hun mentale conditie. Golda Bragynski komt op 20 februari 1923 toe in Antwerpen. Haar dossier in de Vreemdelingenregister vermeldt expliciet dat zij geweigerd wordt in Antwerpen. Ze kan niet vertrekken omdat ze een mentale achterstand heeft. Ook de twaalfjarige David Urkofsky kan niet inschepen in Antwerpen. Dit omwille van een oogziekte. Op zeventienjarige leeftijd wordt hij in het gesticht te Rekem geplaatst. Etta Nudelman zit ook niet op de boot die haar naar de Verenigde Staten moet brengen. De reden waarom ze niet kan inschepen is niet gegeven, maar gezien haar zwakke mentale gezondheid zal dit hoogstwaarschijnlijk de reden zijn. Daarnaast zijn er twee gevallen, Moïse Farkas en Ghersch Tchertkow, waarbij er geen absolute zekerheid is dat ze de oversteek niet gemaakt hebben. Waarschijnlijk worden zij geweigerd na de medische controle in Antwerpen en er is geen indicatie dat ze vertrokken zijn. Het is echter niet volledig uitgesloten dat zij de oversteek gemaakt hebben. Er zit immers een tijdslacune van enkele maanden in hun dossier, een periode waarin ze mogelijk de reis naar de Verenigde Staten gemaakt hebben en
129
www.ellisisland.org, Hirszfeld David, geraadpleegd op 22.03.2010.
130
s.n., Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld, Persoonlijk Archief Frank Caestecker, s.d.
131
www.ellisisland.org, Silberg…ld Rachel, geraadpleegd op 22.03.2010. 89
gedeporteerd zijn.
Moïse Farkas komt toe te Antwerpen in juni 1924 en duikt
vervolgens terug op in februari 1925 wanneer hij krankzinnig wordt verklaard. Ghersch Tchertkow komt toe in september 1924 en wordt op 15 december 1924 opgenomen in het Rijkskoloniegesticht te Rekem. Beiden zijn niet terug te vinden in de databank van Ellis Island, maar mogelijk zijn ze geregistreerd onder een andere naam of schrijfwijze. Het is niet toevallig dat de mentaal gehandicapten bijna vijftien procent van de cases uitmaken. Statistisch gezien maken zijn een grotere kans om voor te komen in de steekproef gezien de strenge controles die de zwakken van de maatschappij eruit proberen te filteren. Zij worden afgekeurd door de medische controle, zij het in Antwerpen, of op Ellis Island, en zijn daarna genoodzaakt om terug te keren of in België te blijven vanwege hun conditie. Deze conditie is ook permanent, het is geen oogziekte die kan genezen waarna ze een nieuwe poging kunnen ondernemen. Bijgevolg maken ze weinig kans om ooit de Verenigde Staten binnen te geraken en zijn ze genoodzaakt in Europa te blijven. Alle zeven mentaal gehandicapten uit de steekproef worden opgenomen in Belgische instellingen. Ezrah ondersteunt Rachel Zylbergeld, Moïse Farkas, Golda Braginsky en Etta Nudelman financieel. De onkosten voor de verzorging van David Hirschfeld, Ghersch Tchertkow, David Urkofsky worden door de familie betaald.
Rachel Zylbergeld krijgt ook geld
opgestuurd van haar moeder in de Verenigde Staten, maar dit stopt al redelijk vlug. Drie van de zeven overlijden met zekerheid in Belgische instellingen. Een vierde persoon is hoogstwaarschijnlijk overleden in België. De drie andere zijn opgenomen in Belgische instellingen maar over hun overlijden is geen informatie bekend. David Hirschfeld wordt op 16 december 1921 opgenomen in het Stuyvenberggasthuis te Antwerpen. Later wordt hij overgebracht naar het Sint-Amadeusgesticht te Mortsel. Uiteindelijk wordt hij in 1925 geplaatst in het krankzinnigeninstituut te Geel. Vanaf 1931 wordt David in verschillende pleeggezinnen in Geel opgevangen.
David
Hirschfeld woont voor de rest van zijn leven in Geel en overlijdt op 2 april 1967 in het Openbaar Ziekenhuis. Golda Braginsky wordt in 1926 met steun van Ezrah opgenomen in een het weeshuis van Ezrah in de Lange Lozanastraat 62 te Antwerpen. Ze blijft er voor de rest van haar leven en overlijdt er op 1 mei 1942. Etta Nudelman 90
wordt kort na haar aankomst in België door Ezrah in hun weeshuis in de Lange Lozanastraat 62 in Antwerpen geplaatst. In 1940 wordt ze overgeplaatst naar het krankzinnigeninstituut te Geel. Ze overlijdt in Geel in 1965. Rachel Zylbergeld blijft waarschijnlijk heel haar leven met steun van Joodse hulporganisaties in instellingen in België, maar informatie over haar overlijden ontbreekt. Als kind woont ze, met de hulp van Ezrah, vanaf 1924 in hun weeshuis te Antwerpen. Op 8 december 1934 wordt ze opgenomen in het Stuyvenberggasthuis en verlaat het ziekenhuis op 19 december. Na de sluiting van het oude weeshuis in 1947 woont Rachel in het Joods Weeshuis in Antwerpen met de financiële steun van het “Joods Comiteit: Hulp aan Joodsche slachtoffers van den oorlog”. Op 14 Maart 1957 wordt ze opgenomen in het Sint-Elisabeth ziekenhuis en op 20 maart wordt ze ontslagen. In 1962 woont ze in de bejaardeninstelling van de Centrale der Joodse Weldadigheid in Antwerpen. De minderjarige Moïse Farkas wordt op 22 juli 1926 op vraag van Ezrah opgenomen in de Afdeling voor Abnormale Kinderen te Geel. Wanneer hij volwassen is in 1928 wordt hij overplaatst naar het krankzinnigeninstituut te Geel, waarna hij geen archiefspoor meer nalaat.
Ghersch Tschertkow wordt op 15 december 1924
opgenomen in het Rijkskoloniegesticht van Rekem.
Op 14 juli 1932 wordt hij
overgebracht naar Geel waar hij met zekerheid in 1941 nog steeds woont. Verdere informatie ontbreekt.
David Urkofsky wordt in maart 1927 geplaatst in het
Rijkskoloniegesticht te Rekem, waar hij zeker verblijft tot juni 1942.
Verdere
informatie ontbreekt opnieuw. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze twee laatste individuen, die alle twee in Rekem verblijven tijdens de Tweede Wereldoorlog, in deze oorlog omkomen of gedeporteerd worden. Het is duidelijk dat deze groep Joodse landverhuizers de groep is met de meeste “blijvers”. David Hirschfeld, Golda en Etta blijven zeker tot hun dood in België, Rachel, Ghersch en David Urkofsky waarschijnlijk ook. Enkel van Moïse is er te weinig informatie om te bevestigen dat hij voor de rest van zijn leven in België blijft, alhoewel het betwijfelbaar is dat hij nog emigreert uit België na een opname in een psychiatrische instelling. Echter door zijn jonge leeftijd en kort verblijf waarvan we zeker zijn wordt dit opengelaten. Vier cases worden ondersteund door Ezrah, nog eens evenveel krijgen geld opgestuurd van hun familie. Geen van deze individuen 91
heeft een partner, laat staat kinderen, en gezien hun conditie is dit niet verwonderlijk. Bijgevolg hebben zij ook niet gezorgd voor een aangroei van de Joodse gemeenschap in België.
7.11. David Hirschfeld 7.11.1. Inleiding Zoals eerder al aangegeven werd de case van David Hirschfeld mij aangereikt door mijn promotor. Over Hirschfeld is redelijk veel geweten door een eerder onderzoek naar zijn leven door een familielid van hem in de Verenigde Staten. Verder is Hirschfeld één van de zeven cases die opvallen in deze steekproef, namelijk die van de landverhuizers met mentale en psychische problemen. Omdat er relatief veel geweten is over de levenswandel van Hirschfeld is het interessant om eens te vergelijken hoe een biografie op basis van de documenten in het persoonlijk dossier van de Vreemdelingenpolitie overeenkomt met een biografie met iets meer gegevens. Het resultaat zet toch wel aan tot denken. Als deze biografie vergeleken wordt met de biografie in de bijlage dan kan gezien worden dat de informatie uit de dossiers zeer karig is. Vaak zitten lacunes in de tijd of in de ruimte en zo kunnen verhalen volledig verkeerd geïnterpreteerd worden.
Ook staan soms zware fouten in de dossiers.
Opletten met bronnen en met hun resultaten is dus aangeraden.
7.11.2. Biografie David Hirschfeld is geboren in Polen en komt volgens zijn dossier bij de Vreemdelingenpolitie toe in Antwerpen op 29 augustus 1921132. Hij geeft op dat hij handelaar is en enkel op doorreis is in Antwerpen op weg naar de Verenigde Staten.
132
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1212950. 92
Volgens een document in het dossier van David bij de Vreemdelingenpolitie is hij geboren in 1889 in Raizki, Polen. Hij is de zoon van Mowsza Leib Hirschfeld en Liba Ethel Zelchowsky. Een familielid van David, voor het gemak Auteur genoemd, suggereert in een onuitgegeven biografie dat David is geboren in 1898133. Die datum werd volgens Auteur opgegeven door de vader van David bij een aanvraag tot naturalisatie en hij argumenteert verder dat David genoemd werd naar zijn grootvader. Volgens de Asjkenazisch-Joodse traditie kan een kind niet genoemd worden naar een familielid dat nog leeft. De grootvader zou volgens een getuigenis van de broer van David pas overleden zijn rond 1895 waardoor het meer plausibel is dat David geboren is in 1898. Hij zou het vijfde kind van acht zijn. David heeft vier broers; James, Irving, Nathan en Harold.
Zijn broer Nathan woont reeds in
Chicago134. Tevens heeft hij drie zussen, Riszel, Rocha, en een zus waarvan de naam niet geweten is. Volgens Auteur is David op 3 November 1921 op het schip SS Zeeland vanuit Antwerpen vertrokken naar New York, samen met zijn moeder, met zijn zussen Riszel en Rocha en haar drie kinderen. Het gezelschap komt aan op 13 november van hetzelfde jaar135. lijdt aan schizofrenie.
Hij wordt geweigerd en teruggestuurd omdat hij
In de databank van Ellis Island zit er inderdaad een dossier
onder de naam van David Hirzfeld, toegekomen samen met zijn zussen op 13 november136. Vervolgens wordt hij teruggestuurd naar Antwerpen. Op 16 december 1921 wordt David opgenomen in het Stuyvenberggasthuis te Antwerpen.
Het
persoonlijk dossier van David in het archief van de Vreemdelingenpolitie bevat geen enkel stuk over de gebeurtenissen in de tijd tussen zijn eerste aankomst in België en zijn opname in het ziekenhuis enkele maanden later. Het is onduidelijk volgens het archief van de Vreemdelingenpolitie of David effectief naar de Verenigde Staten is
133
PAFC, s.n., Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld, s.d.
134
www.ellisisland.org, Hirszfeld David, geraadpleegd op 22.03.2010.
135
PAFC, s.n., Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld, s.d.
136
www.ellisisland.org, Hirszfeld David, geraadpleegd op 22.03.2010. 93
gereisd, dan wel in België is gebleven. Na zijn opname in het Stuyvenberggasthuis wordt David op0 28 december 1921 overgebracht naar het Sint-Amadeusgesticht te Mortsel op vraag van Harry Goldstem na een geneeskundig onderzoek door dokter Verstraete. David wordt krankzinnig verklaard. Op 25 augustus 1925 wordt hij na een geneeskundig onderzoek door dokter Meeus overgebracht naar het krankzinnigeninstituut te Geel. Op 6 februari 1928 ontsnapt David uit de instelling te Geel. In het persoonlijk dossier David in het archief van de Vreemdelingenpolitie zit een document waarop David op een lijst staat met gezochte personen die ontsnapt waren uit de landloperskolonie van Merksplas maar dit klopt naar alle waarschijnlijkheid niet, want alles wijst erop dat David nooit in Merksplas gezeten heeft137. In mei 1941 zit David terug in het krankzinnigeninstituut in Geel. Hier eindigt
het
persoonlijk
dossier
van
David
in
het
archief
van
de
Vreemdelingenpolitie138. De biografie van Auteur bevat meer informatie over het leven van David nadat hij krankzinnig verklaard wordt139. David wordt in Geel eerst bij het gezin van Loots – Van de Ven geplaatst op 21 augustus 1931, vervolgens bij een zoon van het gezin, Loots – Van Bael, op 1 april, 1934. Op 14 april 1943 wordt David samen met 53 andere Joden in het ziekenhuis vastgehouden in afwachting van hun transport naar een concentratiekamp door de nazi’s, maar de deportatie wordt nooit uitgevoerd. Op het einde van de oorlog gaat David bij het gezin Mols – Goossens wonen waar hij blijft tot hij in 1966 opgenomen wordt in het ziekenhuis
137
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1212950.
Mail van Erik Houtman, werkleider Rijksarchief Antwerpen, op 10.05.2010. “In het algemeen bestand van de rijksweldadigheidskolonies Hoogstraten-Merkplas-RekemWortel(M 36) vond ik een volledige alfabetische lijst van de rol van het Joods vluchtelingencentrum van Merkplas (nr. 5005) geen Hirschfeld. Ook niet in een algemene reeks op steekkaarten van "gedetineerden" in Merkpslas.” 138
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1212950.
139
PAFC, s.n., Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld, s.d. 94
voor een longaandoening140. Zijn broers die emigreren naar Chicago blijven contact houden met David. Ze gaan akkoord om de kosten van zijn verblijf en verzorging in België te betalen. Eén broer werkt zich op tot voorzitter van een groot chemie concern en verdient er goed zijn brood. Diens zoon, een officier bij het Amerikaans leger, bezoekt David in 1945 te Geel tijdens zijn legerdienst in Europa141. In juli 1945 proberen zijn broers David naar de Verenigde Staten te laten overkomen. James en Nathan hebben financiële voorbereidingen getroffen voor Davids’ reis en verblijf in de Verenigde Staten, maar David is er niet op ingegaan. Hij wil enkel vertrekken als iemand hem komt halen in België en als hij absoluut zeker is te kunnen blijven bij zijn familie en niet in is instelling geplaatst zal worden. Davids’ neef getuigt dat David heel gelukkig was bij zijn pleegfamilie Mols – Goossens en dat zij hem beschouwen als een deel van hun gezin en hem behandelen met liefde en respect. Op 5 augustus 1966 wordt David opgenomen in het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis omwille van een longaandoening. Op 2 April 1967 overlijdt hij in het Openbaar Ziekenhuis van Geel142. Hij wordt begraven op het Joods kerkhof in Putte, Nederland, omdat de Joodse gemeenschap in Antwerpen een eeuwige begraafplaats verkiest voor Joden, wat in België niet mogelijk is.
140
Ibidem.
141
J. Heyns, “Herr Doctor, Wodwerdwomme!”, in: Het Nieuwsblad van Geel, jaargang 142, nr. 38, 22.09.1995, p. 4.
142
PAFC, s.n., Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld, s.d. 95
8. Conclusie De levensomstandigheden in Oost-Europa voor de Joden en in het algemeen zijn slecht. Het aantal Joden is in de 19de eeuw sterk toegenomen en de draagkracht van de gesloten Joodse gemeenschappen in Oost-Europa wordt overschreden. Tegelijk neemt de afkeer van de bevolking tegenover de Joden toe. Deze worden geviseerd en uitgemoord. De pogroms na de heroprichting van Polen in 1918 leiden opnieuw tot een exodus van Oost-Europese Joden. Zij verlaten hun land in de jaren 1920 op zoek naar een beter leven. Velen van hen hebben reeds familie in Amerika, het gevolg van eerdere migratiegolven. Eenenveertig van de vijftig cases hebben reeds familie in Amerika op het moment dat ze willen vertrekken. Antwerpen is in de jaren 1920 een grote speler in de trans-Atlantische passagierstrafiek. Daarom is het normaal dat ook veel Joodse migranten door Antwerpen trekken. In de 19de en 20ste eeuw hebben rederijen en overheid geprobeerd om de positie van Antwerpen te versterken en uit te breiden. De rederijen richten zich voornamelijk op zo veel en zo goedkoop mogelijke commerciële dienstverlening, de overheid op de hygiëne en gezondheid. Het is echter vooral de gezondheid van de Belgische bevolking waarvoor maatregelen worden genomen. Desondanks de inspanningen van de overheid blijft de gezondheidskwestie een enorm probleem. Niettemin blijven de Joodse landverhuizers Antwerpen binnenstromen. De cases van de steekproef kunnen aanvankelijk niet migreren naar Amerika. Ze mogen niet vertrekken vanuit Antwerpen of worden gedeporteerd vanuit Ellis Island. Zonder veel uitleg of nazorg worden immigranten afgekeurd, waardoor in vele gevallen gezinnen worden gesplitst. Er zijn diverse motieven voor de weigering van immigranten. Ten eerste verstrengt de Verenigde Staten haar immigratiebeleid en legt ze quota op. Eenmaal de quota bereikt zijn wordt de poort voor immigranten gesloten.
Ten tweede is het Amerikaanse immigratiebeleid erop gericht mensen
binnen te laten die kunnen functioneren in de nieuwe industriële samenleving. Daar horen zieken en gehandicapten niet bij want zij moeten ondersteund worden door de maatschappij en betekenen dus extra kosten voor de Amerikaanse staat.
De 96
Verenigde Staten organiseren medische controles om zieken en mentaal gehandicapten te identificeren. Ook in Antwerpen worden medische controles georganiseerd. Dit past in de strategie van de rederijen om zo weinig mogelijk kosten te maken, want ze moeten geweigerde migranten op eigen kosten terug brengen en extra gemaakte kosten vergoeden. Niettemin is de controle in Antwerpen makker. Zes cases glippen er door de mazen van het net, en worden geweigerd op Ellis Island vanwege gezondheidsredenen en vervolgens gedeporteerd. De Joodse migranten zitten bijgevolg vast in Antwerpen, tijdelijk of permanent. De migranten zien zich voorlopig verplicht om in België te blijven. De verblijfsduur in België is afhankelijk van de persoonlijke situatie van de case. Nieuwe quota kunnen afgewacht worden en ziekten kunnen behandeld worden. Daarna kan men een nieuwe poging ondernemen. Ongeneeslijk zieken hebben weinig hoop evenals krankzinnigen. Zij verblijven vaak en als enige groep de rest van hun leven in België. De migranten moeten hun levensonderhoud kunnen betalen, of ze nu tijdelijk of permanent verblijven.
Achttien cases hebben een inkomen door te werken.
Tweeëndertig cases zijn werkloos. Vijftien van hen krijgen geld opgestuurd van familie. De rest moet leven van wat ze op zak hebben of hebben een inkomen dat niet getraceerd kan worden. Eén geval haalt zijn verdienste uit kleine criminaliteit en diefstal. Ezrah betaalt het onderhoud van vijf cases, vier krankzinnigen en één kind. De meerderheid van de transmigranten is dus werkloos en afhankelijk van andere vormen van inkomsten. De migranten die een job hebben doen dat meestal omdat ze inkomsten nodig hebben. Bijvoorbeeld wanneer ze door quota langer in België moeten blijven, of omdat ze kinderen krijgen.
Tien migranten werken als
laaggeschoolde arbeider, zes landverhuizers werken als geschoold personeel. Opmerkelijk is dat het verschil in verloning tussen geschoolde en ongeschoolde werknemers vrij klein is. Eén transmigrant is als zelfstandig ondernemer actief in België.
Als de transitmigrant al werkt, dan is de kans dus groot dat hij als
ongeschoolde arbeider werkt. Wanneer de mogelijkheid zich voordoet vertrekken met zekerheid dertig van de vijftig cases naar een nieuw land, nog eens veertien cases vertrekken naar alle waarschijnlijkheid.
Zes cases zijn mentaal gehandicapt en
verblijven in Belgische instellingen. Zij blijven voor de rest van hun leven in België. 97
Ezrah is een Joodse hulporganisatie bekommerd om het lot van de Joodse transmigranten. Ze verleent bijstand in diverse vormen aan de Joodse transmigranten in België. Vijfenveertig cases zijn ingeschreven bij Ezrah. We vinden echter niet altijd sporen van effectieve bijstand in de dossiers. Ezrah gaat zes gevallen uit de steekproef helpen met administratieve zaken zoals het verkrijgen van een visum. Eén case heeft een ticket betaald gekregen van Ezrah. De medische kosten van vijf personen worden betaald door Ezrah. De organisatie helpt één case aan werk binnen de organisatie. Vier cases worden opgevangen in een weeshuis van Ezrah. Rekening houdende met overlappingen blijkt uit de dossiers dat elf personen effectief geholpen worden door Ezrah. De invloed van de organisatie valt niet te onderschatten. Dit kan zowel opgemerkt worden in de persoonlijke dossier van de transmigranten als bij de archieven van de overheid. Een Joodse gemeenschap van transmigranten in Antwerpen bestaat, maar het is moeilijk om daar schriftelijke neerslag in een archief over te vinden.
Uit het
onderzoek blijkt dat de cases met andere Joden in contact komen in drie verschillende sferen van het maatschappelijke leven, namelijk in de zorgsector, op de werkvloer, en op vriendschappelijke of familiale wijze. opgenomen in een Joods weeshuis.
Drie cases worden
Zes gevallen werken voor een Joodse
onderneming of organisatie. Tien hebben zeker vriendschappelijke contacten en familiale contacten buiten het gezin. Slechts één persoon die niet geregistreerd is bij Ezrah komt volgens zijn dossier in contact met een andere Jood. De kans is dus groter dat de transmigranten contact hebben met de Joodse Gemeenschap als ze contact hebben met Ezrah.
Verder wordt het vermoeden naar het bestaan van
intensief contact tussen de Joodse landverhuizers versterkt door de constatatie dat veertig van de vijftig cases in dezelfde buurt in Antwerpen hebben gewoond. Twee cases wonen ongeveer tien jaar in België en vertrekken later naar een onbekende bestemming. Van een case wordt vermoed dat hij naar Palestina reist, maar er is geen indicatie in de dossiers dat zij deelnemen aan de gemeenschap van Joodse landverhuizers in Antwerpen, ze verblijven beiden nooit in Antwerpen. Zij zijn eerder een uitzondering.
98
De waarde van de dossiers is echter beperkt. Veel informatie is verkeerd, nooit genoteerd, of ontbreekt simpelweg. Dit kan getoetst worden door de case van David Hirschfeld. Wanneer de uitgewerkte biografie van Hirschfeld vergeleken wordt met de biografie op basis van zijn persoonlijk dossier bij de vreemdelingenpolitie dan worden de lacunes en zware fouten zichtbaar. Verhalen kunnen compleet verkeerd geïnterpreteerd worden door slechte of karige informatie. Bijvoorbeeld het opgegeven beroep is een zaak waar voorzichtig mee omgegaan moet worden. Opletten met bronnen en met hun resultaten is dus aangeraden. De representativiteit van de steekproef is beperkt, maar dit wil niet zeggen dat de steekproef geen waarde heeft. Ten eerste zoals uitgelegd hierboven vertoont de informatie soms lacunes en fouten, waardoor men verkeerde conclusies kan trekken. Voorzichtig omgaan met de informatie is cruciaal. Ten tweede is de steekproef niet representatief voor alle Joodse transmigranten in België, maar enkel voor deze die een bepaalde tijd vastzitten in België, niet volledig uitgesloten zijn uit de Joodse emigrantengemeenschap, en op de één of andere manier hulpbehoevend zijn. Het dagelijkse reilen en zeilen van de bestaande Joodse gemeenschap in België is niet af te leiden uit de dossiers. De steekproef lijkt wel nauw aan te sluiten bij de realiteit wanneer men de mentaal gehandicapten bekijkt. Zeven van de vijftig cases zijn mentaal gehandicapt wat een relatief hoog cijfer is. Dat komt omdat deze groep nooit binnen kunnen in de Verenigde Staten en verplicht zijn een lange tijd hier te blijven. Met als gevolg een groot aantal mentaal gehandicapten dat achter blijft in België. De steekproef is ook representatief in de zin dat werkende transmigranten voornamelijk ingeschakeld worden als goedkope laaggeschoolde arbeidskracht. Merkwaardig is dat er geen cases actief zijn in de diamantsector, terwijl toch heel wat Joden achter Ezrah zaken deden in deze sector. Dat wijst erop dat de transmigranten niet de rijkste zijn en dat er een groot klasseverschil is tussen de transmigranten die geholpen worden door Ezrah en de immigranten die zorgen voor de werking en het bestuur van Ezrah. Men kan concluderen dat de representativiteit beperkt is maar dat de steekproef op bepaalde vlakken wel de realiteit van de Joodse transmigranten weerspiegelt.
99
9. Biografieën
1. BARCHAK Houna.……………………………………………………………102 2. BIEN Klara.……………………………………………………………………103 3. BIEN Wolf…………………………………………………………………….104 4. BOCHNEU Sara……………………………………………………………….105 5. BRAGINSKY Golda…………………………………………………………..106 6. BRYCZMAN Chil…………………………………………………………….107 7. BURKATOVSKY Leib……………………………………………………….109 8. CHAICIK Pesija……………………………………………………………….110 9. COHEN Joseph………………………………………………………………..111 10. DAVIDOVICZ Hersch………………………………………………………..112 11. FAHLSTEIN Josip…………………………………………………………….113 12. FARKAS Moïse……………………………………………………………….114 13. FERDMANNE Abraham……………………………………………………...115 14. FORTGANG Alter Nachma…………………………………………………..116 15. FRIEDMAN Desideriu………………………………………………………..117 16. GNESIN Sara………………………………………………………………….118 17. GRADE Toba………………………………………………………………….119 18. GROSBARD Hinda Chane……………………………………………………120 19. HANDMAN Liba……………………………………………………………..121 20. HIRSCHFELD David…………………………..;;……………………………122 21. KASZA Rosa…………………………………………………………………..123 22. KIZELSHTEIN Bertha………………………………………………………..124 23. KLIGERMAN Chune………………………………………………………….125 24. KOGAN Skaia…………………………………………………………………126 25. KOROLEV Georges…………………………………………………………..127 26. KUZOWSKAJA Fenia………………………………………………………...128 27. KWASNIEWSKY Chaim……………………………………………………..129 28. LESZ Josif Elezer……………………………………………………………...130 100
29. LESZ Leib Moszek……………………………………………………………131 30. MICHELSON Schmoul………………………………………………………132 31. MIRKINE Mire……………………………………………………………….133 32. NEVASCHKAL Zipa-Pesia…………………………………………………..134 33. NUDELMAN Etta Gorka……………………………………………………..135 34. PETROVSKY-PODMICHALSKY Antoine………………………………….136 35. PINIA Robin…………………………………………………………………...137 36. POLOVINCHIK Mirel………………………………………………………..138 37. PRZYGODA Gidla……………………………………………………………139 38. RASKIN Bentzian……………………………………………………………..140 39. RASKINA Guitla…………………………………………………….………..141 40. SACATINSKI Jankel………………………………………………….………142 41. SCHILLING Samuel Zygmunt………………………………………….…….143 42. SHERMANN Chinda Cype……………………………………….…………..144 43. SLOUTZKER David………………………………………….……………….145 44. TARNARUTSKY Aron………………………………………….……………146 45. TARNARUTSKY Chaja…………………………………….………………...147 46. TCHERTKOW Ghersch……………………………………………………….148 47. URKOFSKY David……………………………………………………………150 48. WILENSKI Szmul Josef………………………………………………………151 49. ZELLER Joseph……………………………………………………………….152 50. ZYLBERGELD Rachel……………………………………………………….153
101
Vreemdelingenpolitie dossier 1362350 Houna BARCHAK143 is geboren op 5 oktober 1905 in Zjytomyr, Oekraïne. Hij komt op 1 november 1923 zonder visum toe in België. Een maand later woont hij in de Somersstraat 61 in Antwerpen en werkt hij er als melkuitvoerdersgast bij Max Weinstein aan 20 frank per week met kost en inwoon. Op 26 december 1925 verhuist Houna naar de Van der Meydenstraat 6 in Borgerhout. Op 10 september 1926 vertrekt Houna naar New York.
143
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1362350. 102
Vreemdelingenpolitie dossier 1389483 Klara BIEN144 is geboren op 4 augustus 1905 in Podhajce, Polen. Haar vader sterft vroegtijdig en haar moeder hertrouwt. Samen met haar moeder, stiefvader Samuel Schilling145 en broer Wolf Bien146 trekt Klara via Parijs naar Antwerpen, waar ze op 15 januari 1925 toekomt. Klara is kleermaakster van beroep en woont samen met haar familie in de Somersstraat 39 in afwachting van de inscheping naar de Verenigde Staten, waar reeds meerdere broers of zussen van haar wonen. Op 29 april 1927 vertrekt het gezin naar de Verenigde Staten.
144
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389483.
145
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1377646.
146
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389482. 103
Vreemdelingenpolitie dossier 1389482 Wolf BIEN147 is geboren op 3 april 1909 in Podhajce, Polen. Zijn vader sterft vroegtijdig en zijn moeder hertrouwt. Met zijn moeder, stiefvader148 en zus149 trekt Wolf via Parijs naar Antwerpen, waar hij op 15 januari 1925 toekomt. Wolf is student en het gezin woont in de Somersstraat 39 en wacht om te kunnen vertrekken naar de Verenigde Staten waar reeds meerdere broers of zussen van hem wonen150. Ze vertrekken op 29 april 1927.
147
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389482.
148
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1377646.
149
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389483.
150
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1377646. 104
Vreemdelingenpolitie dossier 1383317 Sara BOCHNEU151 is geboren in 1888 in Chmielnick, Polen. Ze trouwt in 1911 in haar geboorteplaats met Aron Besserman, geboren in 1888 in Czortkow, Oekraïne. Ze krijgen twee kinderen, Wolf in 1913 en Meyer in 1914, nog steeds in Chmielnick. Sara is werkloos en ongeletterd en haar man woont in Brooklyn, New York in 818 de Kale Avenue. Sara en de kinderen komen in augustus 1923 aan in België. Sara en de kinderen waren ingeschreven om in te schepen in op de SS Zeeland en aan te komen op Ellis Island op 6 oktober 1923, maar ze varen niet af152. Ze gaan wonen in Loosstraat 42 te Antwerpen. Ze wil opnieuw een poging wagen om haar man achterna te reizen en ze heeft tickets van de Red Star Line. De reden van hun uitstel van vertrek is ziekte, ze moet eerst genezen. Ze vertrekken op 3 juni 1925 met de SS Pittsburgh van de Red Star Line naar de Verenigde Staten.
151
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1383317.
152
www.ellisisland.org, Besserman Sara, geraadpleegd op 20.07.2010. 105
Vreemdelingenregister dossier 194980 Golda BRAGINSKY153 is geboren in 1897 in Chotyn, Oekraïne.
Ze wil naar
Amerika reizen waar haar vader reeds is en komt zo via Riga zonder visum met twee broers en haar moeder toe in Liverpool. Ze vertrekken met de SS Cedric naar de Verenigde Staten op 25 december 1922 toe op Ellis Island.
Golda wordt niet
toegelaten omdat ze mentaal zwak is154. Ze wordt teruggestuurd en komt zo op 20 februari 1923 toe in Antwerpen, terwijl haar moeder en broers wel kunnen doorreizen en in de McClellanstreet 510 in Philadelphia gaan wonen bij de vader van Golda. De Joodse hulporganisatie Ezrah vangt Golda op, voorziet in haar onderhoud en plaatst haar in 1926 in het weeshuis van Ezrah in de Lange Lozanastraat 62 te Antwerpen. Golda kan niet lezen, schrijven of werken. Op 1 mei 1942 overlijdt Golda in het weeshuis.
153
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 194980.
154
www.ellisisland.org, Braginsky Golda, geraadpleegd op 20.07.2010. 106
Vreemdelingenpolitie dossier 1299000 Chil BRYCZMAN155 is geboren op 20 maar 1895 te Pabianice, Polen.
Hij is
schilder van beroep en komt op 31 oktober 1923 toe in België vanuit Polen met een Pools paspoort maar zonder Belgisch visum. Hij vestigt zich in Sint-Gillis in de Rue Fontainas 28, en verhuist naar Marchienne-au-Pont op 23 juni 1924, waar hij gaat wonen in de Rue de la Providence 29.
Enkele weken later vertrekt hij daar al en
gaat zonder dit aan te geven met zijn broer een kamer betrekken in de Van Immerseelstraat 51 Antwerpen waar ze leven van kleine criminaliteit.
Enkele
maanden later, in de nacht van 25 op 26 oktober 1924 pleegt Chil samen met zijn broer een inbraak in de firma “Franchomme & Cie” in de Edelinckstraat 17 in Antwerpen. Ze worden betrapt als ze een opkoper in het Joodse milieu zoeken voor de stoffen die ze hebben gestolen bij de inbraak en ze worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen op 4 oktober 1924. Op 27 oktober 1924 wordt Chil in Aken aan de Duitse grens vrijgelaten. Chil blijft in België of verblijft niet zo lang in het buitenland want op 8 januari 1925 krijgt hij een Pools paspoort in Antwerpen en in april van hetzelfde jaar heeft hij een ticket voor de Cunard Line. Hij wil naar zijn broer Abraham in de Verenigde Staten verhuizen. Terwijl hij de nieuwe quota afwacht verblijft hij in Antwerpen in de Somersstraat 17. In augustus 1925 meldt hij zich zonder visum voor België aan bij de stad Antwerpen, ondertussen werkt hij al bij Max Bossak in de Magdalenastraat 3 te Antwerpen, en hij woont in dezelfde straat op het nummer 38. Chil verwacht in juli 1926 te kunnen vertrekken naar de Verenigde Staten, terwijl hij op 14 september 1925 slechts een visum krijgt voor acht dagen, dat nog eens voor acht dagen verlengd wordt. Nog voor zijn visum verstreken is, op 23 september 1925 verlaat Chil Antwerpen al en trekt hij naar Parijs. Enkele jaren later, op 9 september 1932 komt Chil terug naar België, en hij meldt zich aan in Borgerhout waar hij woont in de Bloemstraat 56 zonder visum noch paspoort. Twintig dagen later wordt Chil al aangehouden en opgesloten in de gevangenis van Antwerpen. Nu beweert Chil in Antwerpen in 1924 getrouwd te zijn
155
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1299000. 107
met Regina Yadvetchi, geboren in Antwerpen op 3 mei 1905 en woonachtig samen met Chil in de Bloemstraat 46. Ook stelt hij de vader zijn van de dochter van Regina, Rosa, geboren in 1926 in Antwerpen. Er is echter geen huwelijksakte, en Regina woonde tot 1927 in Antwerpen, daarna in Berlijn, en vanaf maart 1932 terug in België, telkens werd ze ingeschreven als ongehuwd. In oktober 1932 wordt het bevel gegeven Chil in Verviers vrij te laten met de opdracht binnen de 24 uur het land te verlaten. Dit was de laatste keer dat Chil in België was. Hierna wordt hij in Frankrijk in 1939, 1940 en 1951 veroordeeld voor verschillende zaken als verkeerde informatie geven aan de burgerlijke stand en inbreuken op de vreemdelingenwet veroordeeld. In juni 1953 wordt hij internationaal gezocht als Boruch of Boritch Bryczman, de naam van zijn broer, vanwege zijn eerdere veroordelingen en de twijfel omtrent zijn identiteit, tot hij het in december 1953 blijkt dat hij reeds overleden is.
108
Vreemdelingenpolitie dossier 1372401 Leib BURKATOVSKY156 is geboren op 5 mei 1897 in Jashkov, Rusland. Hij is koopman en reist via Boekarest, waar hij in augustus 1923 een Russisch paspoort en Amerikaans visum verwerft. Hij zet zijn reis verder naar België, waar hij op 6 september 1924 in Antwerpen toekomt en in de Lange Kievitstraat 90 verblijft. Een half jaar na zijn aankomst krijgt hij een visum voor enkele maanden voor België. Hier woont hij op een gemeubelde kamer, hij werkt niet maar krijgt wel geld van familie uit de Verenigde staten. Hij heeft een ticket voor de United States Lines en wil naar zijn broer in Tounton Mass. Hij vertrekt op 28 augustus 1926 met de RMS Carinthia van de Cunard Line.
156
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1372401. 109
Vreemdelingenregister dossier 176219 Pesija CHAICIK157 is geboren in 1868 in Kiev, Oekraïne.
Ze trouwt in haar
geboortestad in 1881 met Israel Krawczenco, die geboren is in 1867 in Gabno, Rusland. Ze blijven in Kiev wonen en krijgen er in 1899 een dochter, Scheina. Pesija werkt niet en Israel vertrekt naar de Verenigde Staten, waar hij woont in 8th Street in New Jersey. Pesija en haar dochter willen hem achterna reizen en komen zo zonder visa op 15 oktober 1923 toe in Antwerpen, waar ze zich vestigen in de Provinciestraat 210. Begin 1924 verhuizen ze naar de Grote Pieter Potstraat 54, en ze denken in juni van dat jaar te kunnen inschepen.
157
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 176219. 110
Vreemdelingenpolitie dossier 1489597 Joseph COHEN158 is geboren op 15 juni 1910 in Kiev, Oekraïne. Hij reist met zijn moeder Gussie en zijn zus Rose naar de Verenigde Staten waar zijn oom woont in Toledo, Ohio. Ze vertrekken met de SS Mauretania uit Southampton, Engeland en ze komen toe op Ellis Island op 23 oktober 1920 met de SS Mauretania. Alle drie worden ze teruggestuurd, Joseph vanwege een oogziekte159. Hij komt in mei 1923 toe in België en verblijft kort in het hotel “Jaffa” in de Somersstraat 42. Het hotel verhuist, samen met Joseph, naar Antwerpen in de Leeuwerikstraat 46. Op 10 september 1927 verhuist hij naar de Van der Meydenstraat 4 te Borgerhout en is hij beenhouwersgast en wordt betaald met kost en inwoon.
Ezrah heeft hem
ondertussen geholpen om een permanente visum voor België te verkrijgen. Ook wordt hij financieel gesteund door zijn familie in de Verenigde Staten en wil hij nog altijd de oversteek maken.
In de zomer van 1930 maakt Joseph dan toch de
oversteek naar de Verenigde Staten.
158
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1489597.
159
www.ellisisland.org, Cohen Joseph, geraadpleegd op 20.07.2010.
De informatie dat Joseph is teruggestuurd, en dit omwille van een oogziekte, is te vinden in zijn dossier bij de Vreemdelingenpolitie. 111
Vreemdelingenpolitie dossier 1185537 Hersch DAVIDOVICZ160 is geboren op 10 maart 1898 in Minsk, Wit-Rusland. Hij reist naar Canada maar wordt teruggezonden door de Canadese overheid. Tussen eind 1920 en begin 1921 wordt Hersch in Antwerpen betrapt met een vervalst visum waarmee hij door België naar Amerika zou trekken.
Hij wordt nadien niet
teruggevonden door de autoriteiten.
160
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1185537. 112
Vreemdelingenregister dossier 173544 Josip FAHLSTEIN161 is geboren op 15 januari 1880 in Nemirov, Oekraïne. Hij trouwt in zijn geboortestad op 5 oktober 1905 en is handelaar van beroep. Zijn echtgenote is Bassia Kamerman, geboren in 1884, en ze krijgen vijf kinderen, allen geboren in Nemirov. Leib is geboren op 1 maart 1913, Sonia is geboren op 10 oktober 1914, Shlima is geboren op 15 oktober 1916, Frima is geboren op 1 februari 1918 en Moïshe is geboren op 9 juni 1920. Wanneer Josip en zijn gezin naar Amerika willen trekken, wonen zijn ouders daar reeds, in de Krystalstraat 3214 in Chicago. Het gezin vertrekt uit Boulogne-Sur-Mer met de SS Rotterdam en komt aan op Ellis Island op 27 oktober 1922. Het gezin blijft enkele weken op Ellis Island en minstens twee kinderen moeten in het ziekenhuis verblijven. Vervolgens worden ze teruggestuurd naar de Oude Wereld162. Het gezin trekt eerst naar Rotterdam waar ze verblijven in het “Holland-Amerika lijn Hotel”. Ze willen graag terug inschepen om de Verenigde Staten binnen te raken. Vervolgens komen ze op 19 juni 1923 toe in België, en ze verblijven in Antwerpen in de Van Immerseelstraat 51. Ze hebben geen Amerikaans visum, wel een transitvisum voor België, maar op 10 juli 1923 zijn ze nog altijd aan het wachten om in te schepen op de SS Saint Paul. Op 14 april 1925 verhuizen ze naar de Somersstraat 45 in Antwerpen.
161
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 173544.
162
www.ellisisland.org, Falstein Jose, geraadpleegd op 20.07.2010. 113
Vreemdelingenpolitie dossier 1384438 Moïse FARKAS163 is geboren op 25 oktober 1907 in Shunkutamara, Roemenië. Hij wil zijn ouders achterna die in Milwaukee in de Verenigde Staten wonen. In juni 1924 komt de mentaal zwakke jongeman in Antwerpen toe waar hij verblijft in het hotel “Jaffa” in de Leeuwerikstraat 46. Hij heeft een fonds van Ezrah voor een ticket naar de Verenigde Staten maar kan niet vertrekken omdat hij een zenuwziekte zou hebben waarvoor hij behandeling is.
Op 19 februari 1925 wordt een medisch
onderzoek uitgevoerd op Moïse door dokter Lans die een mentale stoornis vaststelt. Op 22 juli 1926 wordt Moïse in opdracht van Ezrah opgenomen in de Afdeling voor Abnormale Kinderen in de Kolonie te Geel. Op 31 oktober 1928 verlaat Moïse de afdeling en wordt hij opgenomen in het krankzinnigeninstituut te Geel.
163
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1384438. 114
Vreemdelingenpolitie dossier 1370585 Abraham FERDMANNE164 is geboren op 8 maart 1908 in Kurman, Oekraïne. Hij is bakkersgast en reist via Riga, waar hij een Amerikaans visum verkrijgt en verblijft op de Romanovstraat 76. Vervolgens trekt hij naar Zjytomyr, waar hij op 3 augustus 1923 een Russisch paspoort verwerft, om op 6 november 1923 in Antwerpen toe te komen. Hij woont op een gemeubelde kamer in de Lange Kievitstraat 89 en werkt als bakkersgast bij bakkerij Kleinblatt in de Wipstraat 30. Op 20 juni 1926 woont hij in Borgerhout in de Tuinbouwstraat 22 en werkt hij als beenhouwersgast in de Lange Kievitstraat 25 in Antwerpen waarmee hij 100 frank per week verdient. Hij wil naar zijn broer in Chicago en heeft een ticket voor de Red Star Line maar wacht nieuwe quota af. Op 21 januari 1927 vertrekt Abraham met de SS Arabic van de Red Star Line.
164
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1370585. 115
Vreemdelingenpolitie dossier 1384024 Alter Nachma FORTGANG165 is geboren op 26 juli 1901 in Tarnobrzeg, Polen. Hij is wijnhandelaar en reist via Wenen waar hij op 23 februari 1925 een visum voor één maand krijgt voor België. Hij komt op 7 maart 1925 toe in Berchem, waar hij zich vestigt in “Café des Arts” in de Boomgaardstraat 354. Hij is van plan 1 jaar in België te blijven en dan naar de Verenigde Staten te gaan, naar zijn verloofde en zijn schoonbroer. Op 1 april 1925 vraagt hij visum voor onbeperkt verblijf aan omdat de grens met Amerika gesloten blijft door de quota, zeker tot augustus 1925. Ook heeft hij een winkel gekocht in de Somersstraat 24. Op 11 april 1925 krijgt hij een visum voor 15 dagen voor België. Op 20 april 1925 heeft Alter de gemeente Berchem verlaten, zijn volgende gekende verblijfplaats is de Somersstraat 24 in Antwerpen op 29 april 1925. Alter is nu cafébaas en verdient daarmee, aangevuld met geld dat hij van zijn schoonbroer krijgt, goed de kost. Ezrah doet veel inspanningen om Alter hier te laten blijven tot hij naar de Verenigde Staten mag afreizen en Alter krijgt enkele malen een verlenging van zijn visum. Tevens is hij in het bezit van een ticket van de White Star Line. Op 18 september 1925 wordt Alter opgepakt omdat hij zonder papieren in België is, en hij wordt vastgehouden in de gevangenis van Antwerpen. Hij verblijft er echter maar drie dagen, want op de dag dat hij opgepakt werd verkreeg hij een nieuw visum voor België. Ondertussen is hij hoedenhandelaar geworden en woont hij in hotel “Hefkes” in de Boomgaardstraat 345 te Berchem. Wanneer Alter vrijgelaten wordt trekt hij echter naar Antwerpen waar hij in de Zilversmidstraat 13 verblijft en leeft van te leuren met witgoed. Begin januari 1926 verlaat Alter Antwerpen en trekt hij naar Rijsel, Frankrijk.
165
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1384024. 116
Vreemdelingenpolitie dossier 1382258 Desideriu FRIEDMAN166 is geboren op 13 augustus 1898 in Satu Mare, Roemenië. Hij is ongehuwd en diamantsnijder en landbouwer van beroep.
Hij is in het bezit
van een Roemeens paspoort, afgeleverd in Boekarest op 29 december 1923 en kreeg een visum voor België voor 15 dagen in Wenen.
Op 17 februari 1924 komt
Desideriu naar België en vestigt zich op de Groote Steenweg 124 te Berchem. Enkele maanden later woont Desideriu op de Provincieweg 146 in Antwerpen, is hij in het bezit van een ticket voor de Red Star Line en wacht hij nieuwe quota af om zijn oom in New York te vervoegen. Hij leeft van het geld dat hij bij zich heeft en werkt niet in België, behalve voor de periode van augustus en september 1925 wanneer hij als ober werkt in het hotel “Bloch” te Spa. Eind 1929 verliest Desideriu het status van landverhuizer167. Tussen november 1925 en oktober 1935 verhuist Desideriu eerst naar de Oude Steenweg 52 en de Dambruggestraat 47 in Antwerpen om na 1929 het land te verlaten.
166
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1382258.
167
RAB, Archief van de Dienst voor Emigratie, nr. 270, getuigschrift van Regeringscommissaris voor Emigratie in Antwerpen de Coster, 20.11.1929. 117
Vreemdelingenregister dossier 176264 Sara GNESIN168 is geboren in 1873 in Chashniki, Wit-Rusland. Ze trouwt met Mordka Guerchmane in 1897 in zijn geboortestad Dubrovna, tevens in Wit-Rusland. Ze blijven daar wonen en krijgen vijf kinderen; Abel, Malka, Sossya, Mendel en Liba, respectievelijk geboren in 1902, 1903, 1906, 1911 en 1914. Haar man verhuist dan naar Worcester, Massachussets in de Verenigde Staten en woont er in de Wakerstreet 93. Sara en haar kinderen willen Mordka achterna reizen en komen zo op 16 oktober 1923 zonder visa België binnen. Sara en de kinderen werken hier niet en vestigen zich in de Duboisstraat 43 in Antwerpen, ze denkt in juli 1924 te kunnen vertrekken naar de Verenigde Staten. In juli 1924 trekt het gezin voor twee maanden naar Luik waar ze verblijven in de Rue de Campine 10. Als ze terugkomen naar Antwerpen in september 1924 trekken ze in in de Lange Kievitstraat 74, en is de Abel aan de slag gegaan als melkuitvoerder.
168
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 176264. 118
Vreemdelingenpolitie dossier A371937 Toba GRADE169 is geboren op 12 februari 1913 te Ostrowice, Polen. Begin 1922 komt ze toe in België met haar moeder. Er wordt tuberculose vastgesteld bij Toba, dus ze kan niet mee naar Canada. Ze woont hier op verschillende adressen zonder ingeschreven te zijn en met steun van Ezrah tot in 1939. Ze is in het bezit van transitvisa voor België en wilde hier zo lang blijven tot ze naar Canada kan, waar haar moeder woont. Haar ziekte voorkomt dit dus, en ze wordt ook tweemaal opgenomen in het Stappaerts ziekenhuis te Antwerpen. De laatste jaren woont zij bij haar oom, Josef Pintel, in de Somersstraat 39 te Antwerpen. Op 21 oktober 1939 wordt Toba onderzocht door dokter Nuytemans die vaststelt dat Toba aan Kyfose en Myocarditis lijdt. Deze twee aandoeningen verhinderen haar te reizen volgens de dokter. Dit kwam haar goed uit, want ze werd net tot twee maal toe aangemaand België te verlaten. Op 15 april 1941 wordt Toba in het Stuyvenbergziekenhuis opgenomen, dat ze op 2 mei terug verlaat. Tussen eind 1941 en eind 1942 verlaat Toba België, en overlijdt tussen 18 augustus 1942 en 1 juni 1945 in Auschwitz.
169
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. A371937. 119
Vreemdelingenpolitie dossier 1368768 Hinda Chane GROSBARD170 is geboren in 1865 in Brody, Polen. Ze trouwt in haar geboortestad met een stadsgenoot, Mayer Kramer. Haar echtgenoot overlijdt en haar kinderen zijn reeds in de Verenigde Staten. Hinda komt op 23 oktober 1922 toe in Antwerpen, na eerst in Tsjechië gewoond te hebben. Ze wordt onderhouden door haar kinderen en wil hen ook vervoegen. Ze heeft geen visum, maar denkt in november 1924 dat ze binnenkort zal kunnen inschepen, tot dan verblijft ze in de Somersstraat 39 in Antwerpen. Hinda is in het bezit van een tweedeklasseticket met als bestemming Montreal, afgeleverd door de Canadian Pacific Railway Agency. Ze kan niet onmiddellijk inschepen omdat ze ongeletterd is. In het voorjaar van 1925 neemt ze haar intrek in de Somersstraat 45 en op 7 oktober 1925 vertrekt ze met de SS Minnedosa van Canadian Pacific naar de Verenigde Staten. Op 1 december 1926 komt ze echter terug toe in Antwerpen met een visum van drie maanden voor België maar met de intentie om langer te blijven. Ze verblijft opnieuw in de Somersstraat 45 en krijgt driemaandelijks honderd dollar opgestuurd door haar vier kinderen. In maart 1927 wacht Hinda opnieuw op een visum om naar de Verenigde Staten te vertrekken.
170
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1368768. 120
Vreemdelingenpolitie dossier 1422625 Liba HANDMAN171 is geboren op 15 december 1903 te Smilovice, Tsjechië. Tijdens haar jeugd verhuist ze naar Minsk, Wit-Rusland. Vervolgens wil Liba naar verhuizen naar de Verenigde Staten waar haar broer Phillip in New York woont. Ze zou moeten inschepen in Liverpool op de SS Baltic, maar ze zit niet op de boot die op 13 maart 1922 aankomt in Ellis Island172.
Enkele dagen later kan ze toch
inschepen, deze keer op de SS Celtic in Liverpool. Ze komt toe op Ellis Island op 26 maart 1922, maar deze keer wordt ze teruggestuurd wegens trachoom173. Ze komt in oktober 1922 toe in België en verblijft er in de Somersstraat 71. Liba onderneemt vervolgens opnieuw een poging om te vertrekken naar de Verenigde Staten. Deze maal richting haar ouders die in New York in Bronx wonen en ze zou moeten toekomen op Ellis Island met de SS Lapland op 14 september 1923. Opnieuw is Liba niet aan boord van het schip174. Liba werkt hier niet en wordt financieel ondersteund door haar ouders die in de VS wonen. Midden 1927 krijgt Liba een visum voor onbepaald verblijf in België.
171
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1422625.
172
www.ellisisland.org, Liha Handman, geraadpleegd op 20.07.2010.
173
www.ellisisland.org, Liba Handman, geraadpleegd op 20.07.2010.
174
www.ellisisland.org, Liba Handman, geraadpleegd op 20.07.2010. 121
Vreemdelingenpolitie dossier 1212950 David HIRSCHFELD175 is geboren in 1889 in Raizki, Polen. Hij is handelaar van beroep en enkel op doorreis in Antwerpen, waar hij toekomt op 29 augustus 1921. Op 16 december 1921 wordt hij opgenomen in het Stuyvenberggasthuis te Antwerpen.
Op 28 november 1921 wordt hij overgebracht naar het Sint-
Amadeusgesticht te Mortsel op vraag van Harry Goldstem en na een geneeskundig onderzoek van dokter Verstraete.
Op 25 augustus 1925 wordt David na een
geneeskundig
dokter
onderzoek
door
Meeus
overgebracht
naar
het
krankzinnigeninstituut te Geel. Op 6 februari 1928 ontsnapt David uit de instelling te Geel, tevens wordt hij ook gezocht als ontsnapt uit de kolonie te Merksplas. In mei 1941 zit David opnieuw in Geel.
175
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1212950.
Voor de steekproef is gebruik gemaakt van de uitgebreide biografie van David, hoofdstuk 7.11.2. 122
Vreemdelingenregister dossier 180117 Rosa KASZA176 is geboren op 9 januari 1909 in Warschau, Polen. Haar moeder, Esther Goldstein, woont reeds in New York, in de Bridgestreet 120. Rosa heeft twee zussen en één broer, Maria, Frieda en Mattes, respectievelijk geboren op 28 mei 1912, 6 juli 1915 en 12 mei 1918. Rosa en haar zussen en broer reizen samen met hun grootmoeder, Gidla Pryzgoda177 via Berlijn naar de Verenigde Staten en ze komen op 29 oktober 1924 toe, zonder Amerikaans visum, in België. Ze vestigen zich met hun grootmoeder in een landverhuizershotel in de Leeuwerikstraat 46, wachten tot ze kunnen inschepen voor Amerika en leven van het geld dat opgestuurd wordt door hun moeder. Tegen mei 1925 wachten ze nog altijd om de oversteek te kunnen maken en zijn ze reeds verhuisd naar de Leeuwerikstraat 14 in Antwerpen.
176
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 180117.
177
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 180489.
De adressen en adresveranderingen stemmen niet overeen en zijn zo verschillend dat er geen concensus mogelijk is tussen de inhoud van de twee dossiers. 123
Vreemdelingenregister dossier 181655 Bertha KIZELSHTEIN178 is geboren op 20 oktober 1894 in Polotsk, Wit-Rusland. Ze trouwt in haar geboortedorp met Max Chneider in oktober 1911.
Max is
afkomstig uit Riga, Letland en verhuist naar de Verenigde Staten en vestigt zich in de North Avenue 313 in Chicago. Bertha wil ook naar de Verenigde Staten en ze komt zo via Hamburg toe in Antwerpen op 7 januari 1925. Ze vestigt zich in de Lange Kievitstraat 74 in Antwerpen in een gemeubelde kamer, heeft geen visum, werkt niet en leeft van het geld dat haar man opstuurt. Ze blijft hier zeker tot 31 maart 1925.
178
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 181655. 124
Vreemdelingenpolitie dossier 1339036 Chune KLIGERMAN179 is geboren op 21 januari 1898 in Tuszyn, Polen. Hij komt via Lemberg, Oekraïne zonder visum op 22 oktober 1923 toe in België en verblijft eerst in Antwerpen in de Duboisstraat 4. Hij heeft geen werk, beweert wel klerk te zijn geweest te zijn in Warschau, Polen. Hij wacht op inscheping voor Amerika in juli 1924 en krijgt geld opgestuurd van zijn zus in de Verenigde Staten. Hij heeft ook nog een andere zus die in de Verenigde Staten woont, beiden zijn ouder dan hem en reeds getrouwd. In juli 1924 woont hij in Rue Voie de Liége 158 in Herstal terwijl hij wacht op toestemming om naar de Verenigde Staten te trekken. Vanaf 18 juli 1924 woont hij in een appartement op de Rue des Médecins 44 in Herstal en werkt hij als magazijnier in de wapenfabriek “Fabrique National”. Op 23 april 1925 is hij reeds verhuisd naar de Felix Chaumontstraat 110 in Herstal en wordt hij door de politie van Luik verdacht communist te zijn, deze misvatting wordt echter vlug uitgeklaard. Hij deelt een kamer men een kameraad, Léon Sokolik, geboren in 1902 in Polen. Beiden werken in de wapenfabriek aan 20 frank per dag. Hij vertrekt naar de Verenigde Staten op 11 augustus 1925 met de SS Zeeland van de Red Star Line.
179
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1339036. 125
Vreemdelingenpolitie dossier 1386109 Skaia KOGAN180 is geboren op 16 juli 1905 te Jashkov, Oekraïne. Hij komt via Boekarest naar België waar hij toekomt op 3 maart 1925 en zich vestigt in de Leeuwerikstraat 46 te Antwerpen.
Skaia is bureelbediende van beroep maar
werkloos en wil zijn ouders achterna naar de Verenigde Staten. Na enkele weken verhuist hij naar de Lange Kievitstraat 90 waar hij leeft van het geld dat hem door zijn vader uit de Verenigde Staten wordt opgestuurd. Op 14 december 1925 vertrekt hij naar een onbekende bestemming.
180
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1386109. 126
Vreemdelingenpolitie dossier 1345507 Georges KOROLEV181 is geboren op 19 april 1893 in Stavropol, Rusland. Hij trouwt in 1910 in Rusland met Anna Kirino, en ze krijgen een zoon Alexander in 1912. Georges is tuinman van beroep en trekt via Sofia naar Montigny-le-Tilleul, België. Hij komt aan op 24 oktober 1924, vestigt zich in de Rue Wilmes 42 en gaat er aan de slag als mijnwerker. Op 14 september 1925 trekt Georges naar de Rue Neuve 89 in La Louvière, en verlaat dit 3 maanden later voor de Boulevard Mairaux 23 in dezelfde gemeente. Op 6 augustus 1926 vestigt Georges zich in Marcinelle, in de Rue de Habard 23. Een maand later verkast Georges naar de Rue de Tillers 31 in Couillet. In dezelfde gemeente verhuist hij naar de Rue de Chatelet 510 B vooraleer hij op 6 december 1927 naar de Place du Centre 32 in Montigny-Sur-Sambre verhuist. Hij gaat aan de slag als fabrieksarbeider. Op 30 januari 1929 vertrekt Georges naar de Verenigde Staten.
181
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1345507. 127
Vreemdelingenpolitie dossier 1365073 Fenia KUZOWSKAJA182 is geboren op 7 januari 1903 in Kiev, Oekraïne. Fenia is ongehuwd en kleermaakster, heeft een Russisch paspoort afgeleverd op 22 november 1922, en een Amerikaans visum afgeleverd in Riga op 18 augustus 1923. Op 28 september 1923 komt ze toe in België, terwijl haar ouders al in Philadelphia wonen. Ze woont in Antwerpen in de Lange Kievitstraat 63 en werkt als kleermaakster bij Rebecca Gold in de Lange Kievitstraat 94 aan 300 frank per maand. Fenia blijft in Antwerpen wachten op nieuwe quota zodat ze naar haar ouders kan in Philadelphia. Op 6 mei 1925 vertrekt Fenia met de SS Pitsburgh van de Red Star Line.
182
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1365073. 128
Vreemdelingenpolitie dossier 1184292 Chaim KWASNIEWSKY183 is geboren op 10 januari 1890 in Chmielnik, Polen. Zijn vrouw Hinda Zeller is geboren op 21 juni 1903 in Ustryki, Polen. Chaim is schrijnwerker van beroep.
Het koppel reist via Wenen, waar ze trouwen en
verblijven in de Sperlgasse en Poolse paspoorten en Belgische visa aanvragen. Vervolgens reizen ze door naar België, waar ze op 10 februari 1921 toekomen. Ze vestigen zich onmiddellijk in de Rue de la Forge 23 in Sint-Gillis, en ze zijn van plan minder dan zes maanden in België te blijven om in te schepen voor de Verenigde Staten. Chaim werkt geregeld in Brussel, onder andere in de Rue Haute 310 in Brussel, en Hinda werkt niet. Eind 1921 wordt hun zoon Maurice geboren, en op 24 maart 1922 overlijdt het zoontje al. Ondertussen woont het koppel al in de Rue de Rome 13 in Sint-Gillis. Op 11 september 1922 vragen Chaim en zijn vrouw definitieve paspoorten voor België aan. Op 3 december 1922 wordt hun dochter Lena geboren bij het koppel thuis. Op 7 april 1925 wordt vervolgens hun tweede dochter Fanny geboren, wederom bij het gezin thuis. Een derde dochter, Bertha, wordt er ontvangen op 3 juni 1926. Op 11 januari 1928 wordt Lena opgenomen in het Brugman ziekenhuis in Brussel om een dag later terug naar huis te mogen gaan. Op 3 mei 1929 verhuist het gezin naar de Rue Haute 391 te Brussel. Nu is Chaim straatventer van beroep. Hun vierde dochter Augusta wordt geboren op 5 februari 1930 in hun nieuwe woning. In juli 1932 verhuist het gezin terug naar Sint-Gillis, maar nu naar de Chaussée de Waterloo 58.
Op 30 mei 1933 wordt Chaim
aangehouden in Brussel wegens het gebruik van geweld tegen de politie. In 1934 helpt Ezrah de Kwasniewskys voor een aanvraag voor een nieuw Pools paspoort, het gezin wil naar Palestina reizen. Voor september 1935 vertrekt het hele gezin zonder bestemming op te geven.
183
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1184292. 129
Vreemdelingenregister dossier 176890 Josif Elezer LESZ184 is geboren op 4 januari 1904 in Warschau, Polen. Hij is schoenmaker van beroep en komt op 7 maart 1924 toe in België zonder Amerikaans visum maar met een visum voor een doorgang door België voor vijftien dagen. Zijn broer Leib Moszek Lesz is dan al reeds in Antwerpen en de echtgenote van Leib is dan al in New York185. Hij vestigt zich in een bemeubelde kamer in de Lange Kievitstraat 147 in Antwerpen en gaat al vlug aan de slag als bottienstekker bij het bedrijf Melior op de Turnhoutsebaan 195 in Borgerhout waar hij 120 frank per week verdient. Josif verlaat België tussen 25 maart 1924 en 7 januari 1927.
184
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 176890.
185
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1295991. 130
Vreemdelingenpolitie dossier 1295991 Leib Moszek LESZ186 is geboren in Warschau, Polen op 25 oktober 1896. Hij neemt deel aan de Poolse campagne tegen Rusland in 1919 en 1921 en trouwt in december 1921 met Eva Sapirsztein in Polen. Hij komt toe in Antwerpen in augustus 1923 met een visum voor 15 dagen, afgeleverd door het Belgisch consulaat in Warschau. Hij wil naar Amerika trekken, maar de verstrengde quota doen hem in Antwerpen blijven. Hij is in het bezit van een ticket voor de Red Star Line en zijn vrouw is reeds in New York. Hij werkt als schoenmaker voor de heer Noens in Antwerpen en vanaf 3 februari 1925 voor de heer Verplancke, eveneens in Antwerpen. Hij woont het langst in de Korte Kievitstraat 10 te Antwerpen en eet in Restaurant Asch in de Leeuwerikstraat 10 samen met andere geloofsgenoten. Zijn werkgever Verplancke zegt dat Lesz regelmatig werkt en mag blijven werken en dit aan 120 frank per week. Hij hoopt om naar Amerika te gaan, net als zijn broer187 die ook naar Antwerpen komt, maar beiden krijgen ze voorlopig geen toelating. Op 6 oktober 1925 vraagt Leib dan ook een definitieve verblijfsvergunning voor België aan via advocaat Wittemans. Enkele dagen later, op 14 oktober 1925, stuurt dezelfde advocaat een brief naar het Ministerie van Justitie om te vragen of Leib zijn zieke moeder in Polen mag bezoeken. Leib verlaat België tussen het schrijven van de brief door zijn advocaat aan het Ministerie van Justitie en 28 januari 1927.
186
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1295991.
187
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 176890. 131
Vreemdelingenregister dossier 176161 Schmoul MICHELSON188 is geboren op 24 juni 1869 in Semlin, Polen. Hij trouwt op 28 februari 1901 in Kiev met Bassia Jossifovna Hochberg die dichtbij Kiev, in Vasylkiv, geboren is op 21 juni 1879. Ze blijven in Kiev wonen, Schmoul is magazijnbediende, en hun kinderen Josif en Sima worden daar geboren, respectievelijk op 14 juli 1904 en 19 november 1916. De ouders van Schmoul wonen reeds in de Verenigde Staten, in New York in de Nostrand Avenue 1990. Het gezin komt op 15 oktober 1923 toe in Antwerpen zonder visa en wil doorreizen naar de Verenigde Staten. Ze vestigen zich in de Duboisstraat 43 in Antwerpen en denken in juni 1924 te kunnen inschepen voor de Verenigde Staten. Ze kunnen nog steeds niet inschepen en het gezin verhuist van op 12 april 1925 naar de Rue André Dumont 18 in Luik. Op 27 oktober 1925 komen ze terug in Antwerpen wonen in de Van Spangenstraat 20. Ondertussen hebben ze een visum voor onbeperkt verblijf verkregen, maar nog steeds werkt geen enkel lid van het gezin, al geeft Josif aan fabriekwerker te zijn. In 1930 heeft het gezin zeker het land verlaten.
188
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 176161. 132
Vreemdelingenpolitie dossier 1367004 Mire MIRKINE189 is geboren in 1899 in Koslez, Bulgarije. Ze is een ongehuwde kleermaakster en komt op 30 oktober 1924 aan in België. Hier woont ze in een gemeubelde kamer in de Van Spangenstraat 20, later in de Van Immerseelstraat 32 in Antwerpen en werkt als zelfstandig kleermaakster. Ze heeft een ticket voor de Red Star Line, en wil naar schoonbroer in Cambridge gaan, maar ze wacht de nieuwe quota af. Mire leidt een onberispelijk bestaan en werkt als klakkenmaakster. Ze zit even zonder werk, maar ze krijgt geld van haar zus Mani, die reeds in de Verenigde Staten verblijft. Op 10 juli 1926 maakt ze de oversteek naar de Verenigde Staten met de SS Baltic van de White Star Line.
189
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1367004. 133
Vreemdelingenpolitie dossier 1392265 Zipa-Pesia NEVASCHKAL190 is geboren rond 1904 in Vitebsk, Wit-Rusland. Ze komt met een Russisch paspoort en een Amerikaans visum, in 1923 respectievelijk afgeleverd in Moskou en Riga, naar België, waar ze aankomt voor 30 april 1925. In afwachting van de nieuwe quota en reeds in het bezit van een ticket voor de Red Star Line, verblijft ze in de Lange Kievitstraat 63 in Antwerpen. Op 7 mei 1925 vertrekt ze met de SS Pittsburgh van de Red Star Line naar de Verenigde Staten.
190
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1392265. 134
Vreemdelingenpolitie dossier 1522408 Etta Gorka NUDELMAN191 is geboren in 1913 in Warschau, Polen.
Haar
grootvader woont reeds in de Verenigde Staten. Op 16 september 1921 zou ze moeten toekomen in de Verenigde Staten met haar moeder en haar broer op de SS Lapland die uit Antwerpen vertrokken is192. Ze kon echter als enige van de drie niet inschepen en is zo in 1922 alleen in België. Ze is minder begaafd en kan geen inlichtingen geven over haar ouders. Ze wordt door Ezrah geplaatst in het weeshuis van Ezrah in de Lozanastraat 62 in Antwerpen. Op 28 november 1940 wordt ze opgenomen in het Stuyvenberggasthuis te Antwerpen. Van daar gaat ze op 19 december 1940 naar het krankzinnigeninstituut te Geel.
Daar woont ze in het
ziekenhuis in de Passtraat 146 tot ze in de kolonie overlijdt op 25 juli 1965.
191
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1522408.
192
www.ellisisland.org, Etla Nudelman, geraadpleegd op 20.07.2010. 135
Vreemdelingenpolitie dossier 1343564 Antoine PETROVSKY-PODMICHALSKY193 is geboren op 10 juni 1887 in Goronicy, Rusland.
Hij trouwt op 22 januari 1922 met Anna Powelko in hun
geboorteland. Uit het huwelijk wordt op 22 januari 1922 een dochter Nina geboren. Het gezin trekt naar Riga waar ze een Amerikaans visum krijgen in oktober 1923. De handelaar en zijn gezin vervolgen de reis en komen op 18 november 1923 in België toe waar ze zonder te werken een gemeubelde kamer betrekken in Antwerpen in de Terliststraat 25. Ze zijn in het bezit van tickets voor de Red Star Line en willen naar Antoine’s schoonbroer in de Verenigde Staten trekken maar ze wachten de nieuwe quota af en hopen te kunnen vertrekken in augustus 1924. Hun tweede dochter Valentina wordt echter op 27 februari 1925 in Antwerpen geboren. Ze verhuizen naar de Borgerhoutstraat 30 in Antwerpen, en omstreeks juli 1925 kan het gezin toch de oversteek naar de Verenigde Staten maken.
193
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1343564. 136
Vreemdelingenpolitie dossier 1345606 Robin PINIA194 is geboren op 15 juni 1885 in Tomashpol, Oekraïne. Hij trouwt op 15 mei 1911 met Doba Perlman in de streek Bessarabië, Moldavië. Ze hebben vier kinderen, Wolf, Chaika, Mordka en Cheindla, die allen geboren zijn in Bessarabië. Robin komt alleen van Bessarabië via Boekarest, waar hij een Russisch paspoort en Amerikaans visum verwerft, naar België waar hij 28 september 1923 landt in Antwerpen. Op 6 augustus 1924 trekt Robin naar de Rue Cockerill 18 te Seraing, waar hij van plan is langer dan zes maanden te blijven om te werken als ongeschoolde arbeider in de mijnen. Maar na twintig dagen keert Robin al terug naar Antwerpen. Hij woont in de Van der Meydenstraat 18 te Borgerhout en hij gaat aan de slag als onderwijzer Hebreeuwse talen voor kinderen met extra noden en verdient 400 frank per maand. Met de hulp van advocaat Wittemans probeert Robin tevergeefs zijn vrouw en kinderen over te brengen. Hij moet zelfs het land verlaten tegen 21 maart 1925. Opnieuw komt advocaat Wittemans op voor Robin. Hij argumenteert dat Robin niet terug kan naar Bessarabië omwille van zijn Russische nationaliteit. Ook kan hij niet terug naar Rusland omdat hij het bolsjewistisch beleid niet steunt. Wittemans stelt ook nog dat Robin sowieso niet lang in België zal verblijven, hij heeft een visum voor de Verenigde Staten verworven. Robin wordt ook gesteund door Ezrah, die bevestigt dat hij onderwijzer is in het Joods en Hebreeuws aan ongeletterde emigranten. Hij verdient hiermee ongeveer 600 frank per maand. Robin maakt geen aanstalten om te vertrekken en tegen eind maart 1925 krijgt heel Robin’s gezin een Belgisch visum tot het einde van 1925. Tegen de zomer van 1925 heeft Robin een ticket voor de Red Star Line en een visum en wil hij naar zijn schoonbroer in New York trekken. Op 23 september 1925 vertrekt Robin met de boot SS Melita van Canadian Pacific.
194
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1345606. 137
Vreemdelingenpolitie dossier 1348276 Mirel POLOVINCHIK195 is geboren rond 1891 in Beraria-Tzerkow.
Ze is
ongehuwd en dienstmeid van beroep. Ze heeft een zoon, Wolf Polovinchik, geboren op dezelfde plaats als zijn moeder in augustus 1909. Op 20 september 1923 komen ze aan in België, ze vestigen zich in Borgerhout in de Bleekhofstraat 34, en ze mag nog tot 1 januari 1925 in België verblijven. Op 30 maart 1925 zijn ze nog altijd in België, maar ze hebben tickets en visa voor Amerika en ze wonen in de Leeuwerikstraat 41 in Antwerpen. Ze willen naar een nicht van Mirel trekken in de Verenigde Staten, wat ze dan ook doen in juli 1925.
195
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1348276. 138
Vreemdelingenregister dossier 180489 Gidla PRZYGODA196 is geboren op 5 september 1864 in Warschau, Polen. Ze trouwt in 1878 in haar geboortestad met Abraham Goldstein, geboren in Warschau in 1858 en samen krijgen ze minstens één zoon, Nachmau, geboren op 20 oktober 1893 in Warschau. Ook krijgen ze nog minstens één dochter, Esther, geboren rond 1892. Abraham overlijdt en Gidla, die niet werkt en ongeletterd is, wil samen met haar vier kleinkinderen Rosa197, Maria, Frieda en Mattes naar de Verenigde Staten reizen. De moeder van haar vier kleinkinderen Esther woont reeds in de Bridgestreet 120 te New York198. Ze komen via Berlijn op 29 oktober 1924 toe in België. Ze trekken in bij Goldburg in de Leeuwerikstraat 52 te Antwerpen en hopen vlug te kunnen vertrekken naar de Verenigde Staten. Tegen maart 1926 zijn ze al verhuisd naar de Lange Kievitstraat 131 te Antwerpen. Grootmoeder noch kinderen werken hier, maar ze krijgen geld opgestuurd van Esther uit de Verenigde Staten. Nog steeds wachten ze om de oversteek te kunnen maken.
196
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 180489.
197
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 180117.
De adressen en adresveranderingen stemmen niet overeen en zijn zo verschillend dat er geen concensus mogelijk is tussen de inhoud van de twee dossiers. 198
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 180117. 139
Vreemdelingenpolitie dossier 1347993 Bentzian RASKIN199 is geboren op 15 november 1905 in Rogachev, Wit-Rusland. Zijn vader overlijdt en hij komt met zijn moeder200 in november 1923 aan in België. Ze vestigen zich in Antwerpen in de Provinciestraat 204 en Bentzian is handelaar maar werkt hier niet. Zijn oom woont reeds in de Verenigde Staten, en op 29 december 1924 komt Bentzian samen met zijn moeder met de SS Zeeland toe in de Verenigde Staten201.
199
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1347993.
200
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1347992.
201
www.ellisisland.org, Raskin Benzion, geraadpleegd op 20.07.2010. 140
Vreemdelingenpolitie dossier 1347992 Guitla RASKINA202 is geboren op 15 mei 1874 in Rogachev, Wit-Rusland. In 1896 trouwt ze met Mendel Raskin in haar geboortedorp. Samen met haar man heeft ze een zoon, Beltzian Raskin203, geboren in Wit-Rusland in 1905. Haar man overlijdt echter voortijdig. In november 1923 komt ze met haar zoon toe in Antwerpen en ze wonen in de Provinciestraat 204. Ze is huishoudster en leeft van het geld dat haar vanuit de Verenigde Staten opgestuurd wordt.
Haar broer woont reeds in de
Verenigde Staten, en op 29 december 1924 komt ze samen met haar zoon met de SS Zeeland toe in de Verenigde Staten204.
202
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1347992.
203
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1347993.
204
www.ellisisland.org, Raskin Gitel, geraadpleegd op 20.07.2010. 141
Vreemdelingenpolitie dossier 1394397 Jankel SACATINSKI205 is geboren in 1909 geboren te Stablow, Rusland. Hij komt naar België en wordt op 28 mei 1925 opgenomen in het Stuyvenberggasthuis, niet in het bezit van bestaansmiddelen. Op 1 juni 1925 verlaat hij het ziekenhuis. Hij neemt samen met zijn moeder en zijn broer de boot naar de VS.
205
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1394397. 142
Vreemdelingenpolitie dossier 1377646 Samuel Zygmunt SCHILLING206 is geboren in 1874 in Stanislawow, Oekraïne. Hij is getrouwd met Ethella Breines in Polen en zij heeft reeds kinderen uit een eerste huwelijk. Zijn vrouw is geboren op 10 januari 1878 in Podhajce, Polen en dit is ook de plaats waar ze trouwen op 25 augustus 1910. Eerst reizen ze met Wolf207 en Klara Bien208, twee kinderen uit haar eerste huwelijk naar Parijs en op 15 januari 1925 komen ze toe in België. Samuel is koopman van beroep en verblijft in de Somersstraat 39 in Antwerpen in afwachting van de nieuwe quota voor de Verenigde Staten tot de inscheping van het gezin voor de Verenigde Staten. Op 17 januari 1925 is het nieuw samengesteld gezin in het bezit van een tweedeklasseticket voor vier personen voor New York van de Red Star Line. Ze leven voorlopig van het geld dat wordt opgestuurd door kinderen uit het eerste huwelijk van Ethella die reeds in de Verenigde Staten wonen.
Ze hopen in juli 1926 te vertrekken, ze krijgen een
Amerikaans visum op 21 april 1927 en ze vertrekken op 29 april van hetzelfde jaar.
206
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1377646.
207
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389482.
208
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1389483. 143
Vreemdelingenpolitie dossier 1210546 Chinda Cype SHERMANN209 is geboren in 1883 te Ozarow, Polen. Ze trouwt in 1904 in Polen met Max Reimann. Ze krijgen drie kinderen, Mozes, Chana en Sebrus, geboren in 1908, 1912 en 1913 in Polen.
Max verhuist naar Toronto
Canada, en zijn vrouw en kinderen komen op 14 maart 1921 toe in Antwerpen, en verblijven in de Somersstraat 71. Chinda vertrekt op 23 november 1921 naar Cuba. De oudste zoon woont in de Somersstraat 42 te Antwerpen en is werkloos wanneer hij op 20 augustus 1923 wordt opgenomen in het Stuyvenberggasthuis. Op 27 september 1923 verlaat hij het ziekenhuis, en trekt naar Bredene.
209
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1210546. 144
Vreemdelingenpolitie dossier 1353888 David SLOUTZKER210 is geboren op 10 april 1880 in Souraj, Rusland. Hij trouwt op 18 juni 1902 in Siewsk met Sima Levantovsky, geboren op 15 april 1882 in Hluchov, Tsjechië.
Hun dochter Lubov wordt geboren op 12 maart 1914 in
Loehansk, Oekraïne. David is juwelier en voordat ze naar België kwamen verbleven ze in hotel “Regina” in de Zonnestrasse in Wiesbaden, Duitsland.
Ze hebben
paspoorten gekregen in Berlijn met behulp van “Organisation pour la Sauvegarde des Réfugiés Russes en Allemagne”, en visa voor België werden hen ook toegekend in Duitsland. Ze komen op 23 februari 1924 toe in België en ze vestigen zich op de Boerhaavestraat 30 in Antwerpen, werken hier niet maar wachten af tot ze naar Amerika kunnen, financieel gesteund door twee zonen van David die in de States verblijven. Ze hebben tickets voor de Cunard Line, maar worden vertraagd door de quota. David heeft zoon en broer in Lorain, Ohio. Op 19 augustus 1925 vertrekken ze naar Liverpool, om vandaar naar met de SS Caronia van de Cunard Line naar de States te gaan.
210
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1353888. 145
Vreemdelingenpolitie dossier 1368175 Aron TARNARUTSKY211 is geboren op 27 februari 1903 in Poltawa, Oekraïne. Hij is kleermaker en komt samen met zijn zus Chaja212 in juli 1923 toe in België. Hij is dan reeds in het bezit van een Russisch paspoort en een Amerikaans visum. Ze wonen er in de Van Spangenstraat 20 in Antwerpen en Aron werkt als kleermaker aan 120 frank per week bij Feigenblatt in de Lange Kievitstraat 38. Later verhuizen ze naar de Van
Immerseelstraat
32.
Hij
wordt
opgenomen
in
het
Stuyvenbergziekenhuis op 13 januari 1926 en verlaat het ziekenhuis twee weken nadien. Hij bezit tickets voor de Red Star Line en wil samen met zijn zus naar hun schoonbroer in de Verenigde Staten, ze worden echter vertraagd door de quota. Op 23 april 1926 kan hij vertrekken naar de Verenigde Staten.
211
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1368175.
212
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1368174.
146
Vreemdelingenpolitie dossier 1368174 Chaja TARNARUTSKY213 is geboren op 29 november 1901 in Lubne, Polen. Ze is huishoudster en kleermaakster en komt met haar broer Aron214 in juli 1923 toe in België.
Beiden hebben tickets voor de Red Star Line en willen naar hun
schoonbroer in de Chicago maar wachten nieuwe quota af. Ondertussen verblijven ze in de Van Spangenstraat 20 en later in de Van Immerseelstraat 32 te Antwerpen. Ze kunnen op 23 april 1926 vertrekken naar de Verenigde Staten.
213
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1368174.
214
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1368175.
147
Vreemdelingenpolitie dossier 1384858 Ghersch TCHERTKOW215 is geboren op 15 december 1895 in Odessa, Oekraïne. Hij wil naar zijn broer in de Verenigde Staten en komt via Boekarest, waar hij op 24 juli 1924 een Russisch paspoort verkrijgt, naar Antwerpen. Hij komt er toe op 14 september 1924 en verblijft er in de Lange Kievitstraat 90. Ghersch is klerk en wil naar de Verenigde Staten maar kan dit niet door een oogziekte. Hij was reeds in het bezit van een Amerikaans visum en heeft een ticket van de Canadian Pacific. In België werkt hij niet maar hij krijgt geld opgestuurd van zijn broer uit de Verenigde Staten. Op 28 januari 1924 vraagt Ghersch een visum voor onbeperkt verblijf aan voor België omdat hij van plan is hier te blijven en te werken. Op 15 december wordt Ghersch onderzocht door dokter Van Straelen en daardoor in opdracht van het Stuyvenbergziekenhuis opgenomen in het Rijkskoloniegesticht van Rekem, terwijl zijn adres voorheen de Borgerhoutstraat 18 in Antwerpen is216. Ghersch krijgt op de volgende dagen in 1925 de volgende som overgemaakt uit New York; op 26 mei 75 dollar, op 7 juli 50 dollar, op 20 augustus 40 dollar, op 17 september 50 dollar, op 10 november 50 dollar en op 5 december 75 dollar217. Ook doet Ghersch via advocaat Charles De Coster de moeite om zijn zus te laten overkomen. Dit wordt toegelaten omdat Ghersch genoeg geld ter beschikking heeft. Ze krijgt een transitvisum voor drie maanden maar komt nooit naar België door geldgebrek. Ze heeft wel een persoonlijk dossier bij de Vreemdelingenpolitie. Ook vragen de ouders van Ghersch de toestemming en een visum om naar België te komen. Ze willen hem verzorgen opdat hij alsnog de oversteek zou kunnen maken naar de Verenigde Staten. Ezrah wordt ingeschakeld om de visa te verkrijgen en dit lukt. Ze krijgen op 10 mei 1927
215
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1384858.
216
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1424176.
Dit is het dossier van de zus van Ghersch. Ze was echter nooit in België. 217
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1424176. 148
een visum voor drie maanden. Het is echter niet zeker of zijn ouders effectief in België zijn geweest218.
Op 14 juli 1932 wordt Ghersch overgebracht naar het
krankzinnigeninstituut te Geel. Op 20 mei 1941 verblijft Ghersch nog altijd in Geel.
218
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1476222. 149
Vreemdelingenregister dossier 173048 David URKOFSKY219 is geboren op 14 april 1910 in Buki, Oekraïne. Hij wil samen met zijn ouders naar de Verenigde Staten reizen en ze komen zo in december 1922 toe in België. David kan niet mee met zijn ouders op de boot omdat hij een oogziekte heeft. Zijn ouders reizen door en gaan in Buffalo, New York wonen in de Spring Street 331, terwijl David in Antwerpen blijft. Hij werkt niet en verblijft in de Magdalenastraat 31 bij Wolka Luwschitz, een uit Rusland afkomstige leurder en zijn vrouw. David zijn ouders sturen geld op om in zijn onderhoud te voorzien. Zijn ticket voor de overvaart ligt bij de zeevaartmaatschappij Canadian Pacific Railway en hij denkt op 5 juli 1923 te kunnen vertrekken richting de Verenigde Staten. In mei 1923 wordt hij opgepakt wegens openbare zedenschennis door de politie van Antwerpen. Hij wordt echter niet vervolgd. Op 11 februari 1927 wordt hij opnieuw opgepakt voor openbare zedenschennis en hij wordt weeral niet vervolgd. In maart 1927 wordt David geplaatst in het Rijkskoloniegesticht te Rekem omdat hij lijdt aan zinsverbijstering en niet in staat is te werken. Hij verblijft er zeker tot juni 1942.
219
FAA, Vreemdelingenregister, nr. 173048. 150
Vreemdelingenpolitie dossier 1384729 Szmul Josef WILENSKI220 is geboren op 16 augustus 1911 in Suwalki, Polen. Hij wil zijn ouders vervoegen die reeds in New York wonen of hij reist samen met hen en wordt alleen tegengehouden en komt zo op 12 oktober 1922 in Antwerpen toe221. Hij heeft een Pools paspoort, afgeleverd in Antwerpen op 25 juli 1923 door het Pools consulaat, en een Amerikaans visum. Op 27 maart 1925 meldt hij zich pas aan bij de stadsadministratie, en ondertussen woont hij in de Somersstraat 63 waar hij verblijft op een gemeubelde kamer.
Hij is
boodschapper en hulpje bij de
meubelmaker Skalla uit de Lange Kievitstraat 128 waar hij 50 frank per week verdient. Szmul wil naar de Verenigde Staten, maar hij wordt tegengehouden door een oogziekte die in behandeling is en de Amerikaanse quota. Op 20 september 1927 woont hij nog steeds op hetzelfde adres, doet hij nog steeds hetzelfde werk en krijgt hij regelmatig geld van zijn ouders.
220
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. 1384729.
221
Op www.ellisisland.org zijn twee passagiers terug te vinden, Fanny en Hinda Wilenski die via Antwerpen naar Glasgow, Schotland zijn gereisd en van daar inschepen naar de Verenigde Staten. Ze komen toe op 13 augustus 1922 met de SS Columbia, Fanny’s echtgenoot Morris woont reeds in New York. Hoogstwaarschijnlijk zijn dit de moeder en de zus van Szmul en is hij niet kunnen inschepen in Schotland. Hinda is in dezelfde stad geboren als Szmul. Als laatste verblijfplaats gaven de twee dames echter Antwerpen op, terwijl Szmul volgens zijn dossier bij de Vreemdelingenpolitie pas in oktober 1922 in België toekomt. 151
Vreemdelingenpolitie dossier A58030 Joseph ZELLER222 is geboren op 6 december 1910 in Ustryki, Polen. Zijn vader Samuel Zeller komt al in 1921 alleen naar België, en Joseph blijft achter samen met zijn broer Abraham en moeder Lea.
Lea, Abraham en Joseph reizen hun
respectievelijke man en vader achterna via Wenen, om dan samen te proberen inschepen naar de Verenigde Staten. Ze komen aan in België op 29 juli 1922 en vanaf 7 september 1922 verblijft het gezin in Sint-Joost-ten-Node in de Rue du Progres 53. Op 18 oktober 1922 verkrijgen Lea en de kinderen een visum voor definitief verblijf in België. Vervolgens verhuist het gezin naar de Rue de Rome 13 in Sint-Gillis. Op 24 mei 1929 verhuizen Lea, Samuel en Joseph naar de Rue Haute 389 in Brussel, terwijl zoon Abraham Sint-Gillis verlaat op 30 oktober 1931. Ondertussen is Joseph leerbewerker geworden. Lea, Samuel en Joseph keren op 28 juli 1932 terug naar Sint-Gillis, naar de Rue du Fort 39, waar Joseph op 13 april 1934 uit de registers wordt geschrapt omdat hij is verhuisd naar een onbekende bestemming.
222
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. A58030. 152
Vreemdelingenpolitie dossier A126787 Rachel ZYLBERGELD223 is geboren op 1 november 1908 in Warschau, Polen. Rachel maakt de oversteek naar de Verenigde Staten met haar moeder Chana en haar broer Abraham op 29 september 1921. Haar oom George woont dan reeds in de Verenigde Staten. Het gezelschap vertrekt uit Antwerpen en komt toe op 9 oktober 1921 met de SS Zeeland. Rachel wordt gecontroleerd op Ellis Island en geweigerd vanwege haar zwakke mentale gezondheid, haar moeder wordt wel toegelaten224. Ze wordt gedeporteerd met de SS Kroonland van de Red Star Line, die aankomt in Antwerpen op 23 november 1921.
Vanaf ze in Antwerpen toekomt wordt ze
opgevangen door Ezrah, en ze wordt door hen in het weeshuis van Ezrah in de Lange Lozanastraat 62 te Antwerpen geplaatst vanaf februari 1924. Tot 1927 ontvangt Ezrah geld van haar moeder uit New York, maar daarna verdwijnt het contact en de financiële steun.
Rachel wordt opgenomen op 8 december 1934 in het
Stuyvenberggasthuis, en verlaat het op 19 december 1934. Na de stopzetting van het weeshuis in de Lange Lozanastraat 62 woont Rachel in 1947 in het Joods Weeshuis in de Lange Leemstraat 313 te Antwerpen, terwijl het “Joods Comiteit: Hulp aan Joodsche slachtoffers van den oorlog” voor haar onderhoud betaalt. Op 14 maart 1957 wordt Rachel in het Sint Elisabeth ziekenhuis opgenomen, en ze verlaat het op 20 maart van hetzelfde jaar.
Op dit moment woont ze in de Marialei 8 in
Antwerpen. Op 2 augustus 1962 woont ze in een bejaardeninstelling van de Centrale der Joodse Weldadigheid in Antwerpen.
223
ARA, Vreemdelingenpolitie, persoonlijk dossier nr. A126787.
224
www.ellisisland.org, Silberg...ld Rachel, geraadpleegd op 20.07.2010.
De informatie dat Rachel naar de Verenigde Staten reist en teruggestuurd wordt vanwege haar mentale gezondheid is tevens te vinden in haar dossier bij de Vreemdelingenpolitie. 153
Bibliografie
Onuitgegeven Bronnen Archieven Antwerpen, Felixarchief Modern Archief 27816 Onderrichtingen voor Landverhuizerslogementen. Vreemdelingenregister 173048 173544 176161 176219 176264 176890 180117 180489 181655 194980
154
Antwerpen, Provinciaal Archief Toezichtscommissie van de Dienst voor Landverhuizing, 1912-1993 90
Dossier betreffende de behandeling van een met tyfus besmette
emigrant, 1920. 91
Dossier betreffende de ontsmetting van de landverhuizers,
1921. 94
Dossier
betreffende
teruggezonden
landverhuizers
door
oorzaken die noch door de landverhuizers noch door de agentschappen voorzien kon worden, 1922. 99
Dossier betreffende het weigeren van doorreis van drie
migranten die via de lijn Oostende-Dover naar Amerika wilden reizen wegens een vermoeden van pokken, 1920-1921.
Beveren, Rijksarchief Archief van de Dienst voor Emigratie 104 Nota betreffende emigratie via de haven van Antwerpen, z.d. 118 Dossiers inzake de terugbetaling van de vervoerskosten aan emigranten die in het land van aankomst geweigerd werden 1921-1922. 165 Stukken betreffende onderzoeken naar de hotels voor emigranten 1920-1934. 270 Ezra-dossiers. 1924 jun. 1-1929 mei 31. Brussel, Algemeen Rijksarchief Vreemdelingenpolitie Algemene dossiers 155
1029 Ezrah Persoonlijke dossiers A58030 A126787 A371937 1184292 1185537 1210546 1212950 1295991 1299000 1339036 1343564 1345507 1345606 1347992 1247993 1348276 1353888 1362350 1365073
156
1367004 1368174 1368175 1368768 1370585 1372401 1377646 1382258 1383317 1384024 1384438 1384729 1384858 1384109 1389482 1389483 1392265 1394397 1422625 1489597 1522408
157
Gent, Persoonlijk archief Frank Caestecker Onuitgegeven Biografie David Hirschfeld Licentiaatsverhandeling FREY (M.). Een Joodse solidariteitsbeweging te Antwerpen, de Centrale, 19201940. Gent. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling aan de Rijksuniversiteit Gent, 1975, 214 p.
Online Archief www.ellisisland.org Ellis Island Records Besserman Sara Braginsky Golda Cohen Joseph Bien Klara Falstein Jose Handman Liba Handman Liba Handman Liha Hirszfeld David Nudelman Etla Raskin Benzion 158
Raskin Gitel Silberg...ld Rachel Willenski Fanny Wilenski Hinda
Uitgegeven bronnen Boeken
CAESTECKER, (F.). Ongewenste Gasten. Joodse vluchtelingen en migranten in de dertiger jaren. VUBPRESS, Brussel, 1993, 303 p. CAESTECKER (F.), FEYS (T.), JOOS (E.), NAUWELAERTS (M.), VERHEYEN (L.). One foot in America – The Jewish Emigrants of the Red Star Line and Eugeen Van Mieghem. Red Star Line Museum, Antwerpen, 2009, 160 p. FAIRCHILD (A.L.). Science at the Borders. Baltimore, John Hopkins University Press, 2003, 385 p. KATZ, (A.). 75 jaar De Centrale. Armoede en uitsluiting... Een uitdaging! C. De Vries-Brouwers , Antwerpen-Rotterdam, 1995, 170 p. KINT (A.), VERVOORT (R.). De Red Star Line, Antwerpens vergane glorie! C. De Vries – Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 1990, 136 p. KURGAN (G.), SPELKENS (E.). Two Studies on Emigration though Antwerp to the New World. Brussel, Center for American Studies, 1976, 139 p. RONIN (V.). Antwerpen en zijn ‘Russen’. Onderdanen van de tsaar, 1814-1914. Gent, Stichting Mens en Cultuur,1993, 380 p. SCHREIBER (J.P.). Dictionnaire Biographique des Juifs de Belgique. Figures du judaïsme belge XIXe – XXe siècles. Brussel, De Boeck, 2002, 400 p. SCHREIBER (J.P.). L’Immigration Juive en Belgique du Moyen Age à la Première Guerre Mondiale. Brussel, Université de Bruxelles, 1996, 324 p. 159
s.n., Ezra. Verslag voor de periode 1 juli 1920 – 31 december 1921. Antwerpen, Imp. Delplace, Koch & Co, 1922, 31p. TIELS (K.). Inventaris PAA 829. Landverhuizing, 1912-1993. 2007, 14 p. VERMOTE (J.). Inventaris van het archief van de Dienst voor Emigratie 19121974. Brussel, 2008, 28 p. ZOLBERG (A.). A Nation by Design. Immigration Policy in the Fashioning of America. Russel Sage Foundation with Harvard University Press, New York, 2006, 658 p.
Artikels ALROEY (G.). And I remained alone in a Vast Land: Women in the Jewish Migration from Eastern Europe. In: Jewish Social Studies: History, Culture, Society. n.s. 12, nr. 3, 2006, pp. 39-72. ALROEY (G.), Out of the Shtetl. On the trail of the Eastern Jewish emigrants to America, 1900 - 1914. In: Leidschrift. n.s. 22, nr. 1, 2007, pp. 92-122. EVERAERT, (J.). Landverhuizers op doortocht. Antwerpen en de transatlantische migratie (1843-1914). In: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Pandora, Antwerpen, 2002, pp. 9-15. GIBSON (J.), JOWARD (M.). Russian Anti-Semitism and the Scapegoating of Jews. In: British Journal of Political Science. nr. 37, 2007, pp. 193-223. HEYNS (J.). “Herr Doctor? Wodverdwomme!”. In: Het Nieuwsblad van Geel, jaargang 142, nr. 38, 22.09.1995, p. 4. JALON (R.). Inleiding. In: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, p. 7. KUSHNER (T.). The legacy of the past; the danger of the future: Anglo-America, Eastleigh and the invisibility of Jewish migration, 1921-1931. In: Aubrey Newman, Stephen W. Massil (Ed.), Patterns of Emigration, 1850-1914, London: Jewish Historical Society of England and the Institute of Jewish Studies, University College London, 1996, pp. 69-80. 160
MAGLEN (K.). Importing Trachoma: The Introduction into Britain of American Ideas of an ‘Immigrant Disease’, 1892-1906. In: Immigrants & Minorities. Volume 23, nummer 1, Maart 2005, pp. 80-99. SAERENS (L.). Brabosh aan de Schelde, de Antwerpse Joodse gemeenschap, einde 19e eeuw en 20e eeuw. In: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, pp. 63-73. VERVOORT (R.). America! America! In: Landverhuizers. Antwerpen als kruispunt van komen en gaan. Antwerpen, Pandora, 2002, pp. 29-37.
161