Stichting De Oude Wereld internet : www.oude-wereld.nl e-mail:
[email protected] ING 7655373 KvK 41190630
Onjuistheden in schoolboeken Biologie Interactief VWO 1 tweede fase – Hoofdstuk 8 Evolutie Inleiding Schoolboeken dienen leerlingen juiste informatie te geven. Leerlingen hebben recht op informatie en een eigen mening. Hoe worden uitgevers gecontroleerd op de juistheid van de schoolboeken die ze uitgeven? In de eerste plaats heeft een uitgever zelf verantwoordelijkheid voor gekwalificeerde schrijvers en adequate instructie en controle. Ook speelt overleg met en toetsing door externe deskundigen een rol. Voorjaar 2011 vroeg stichting De Oude Wereld het ministerie van OCW hoe het Ministerie de kwaliteit van schoolboeken controleert. Aanleiding vormden de adviezen voor de nieuwe bèta-examenprogramma’s waarin de stichting een verlies aan wetenschappelijkheid signaleert. De overheid kan immers als eindverantwoordelijk gezien worden voor de kwaliteit van onderwijs. Uit het antwoord van het Ministerie bleek dat overleg van uitgevers met andere uitgevers en derden een belangrijke rol speelt en dat ook stichting De Oude Wereld hierin een rol zou kunnen vervullen. Medio 2011 heeft stichting De Oude Wereld daarom drie biologieboeken voor het VWO met betrekking tot evolutie aan een kritisch onderzoek onderworpen. Op de meeste VWO-scholen wordt het biologieonderwijs gegeven aan de hand van één van deze schoolboeken. Zelf is stichting De Oude Wereld uitgever van Evolutie – Het nieuwe studieboek, een studieboek voor de bovenbouw van het VWO en voor HBOen universitaire opleidingen. Onderstaand document bevat de resultaten van het onderzoek naar Biologie Interactief VWO 1 tweede fase – Hoofdstuk 8 Evolutie p. 185 – 213. Ter beschikkingstelling van de resultaten aan de uitgever heeft op 7 oktober 2011 plaatsgevonden om de uitgever in de gelegenheid te stellen met deze resultaten rekening te houden in de contacten met gebruikers en in toekomstige edities (vanaf 2013 wordt een nieuwe editie verwacht). Uit de reactie van de uitgever is niet gebleken dat de uitgever de gebruikers van de methode op de hoogte wil stellen van de onjuistheden. Stichting De Oude Wereld betreurt dit ten zeerste. Aangezien het onderzochte boek naar verwachting tot minstens 2013 volop in gebruik is binnen het onderwijs, geeft stichting De Oude Wereld via www.oudewereld.nl daarom openbaarheid aan de resultaten, opdat met deze resultaten door docenten en leerlingen in de schoolsituatie rekening gehouden kan worden. Om het terugzoeken te vergemakkelijken zijn de citaten ook in een apart, op het boek lijkend overzichtsdocument weergegeven. 1
Biologie Interactief VWO 1 tweede fase – Hoofdstuk 8 Evolutie p. 185 - 213 Dit hoofdstuk bevat helaas een aantal passages die een onjuiste beschrijving geven. Deze onjuistheden vallen in de categorieën: 1. Het alternatieve model brengen als niet-wetenschappelijk en het eigen model als wetenschappelijk 2. Mate van (vermeende) acceptatie door anderen gebruiken als argument 3. Overredend taalgebruik gebruiken (zoals “er zijn sterke aanwijzingen dat…”) afgezien van de inhoud van het argument 4. Hypothetische miljoenen en miljarden jaren brengen als feit en radiometrische datering presenteren als vaststaand 5. Evolutie onduidelijk formuleren 6. Neodarwinisme presenteren als logisch, compleet, uitgelegd, met mutaties, selectie (aanpassing aan milieu) en/of soortvorming door reproductieve isolatie als mechanismen 7. Oeratmosfeer en oersoep berustend op achterhaalde aanname presenteren en abiogenese presenteren als bewezen 8. Kosmologisch/geologisch/archeologisch/historisch/biologisch onjuiste informatie geven 9. Homologieargument presenteren als steekhoudend argument 10. Overgangen poneren zonder te vermelden dat fossiele overgangsvormen ontbreken. Ad 1. Het alternatieve model brengen als niet-wetenschappelijk en het eigen model als wetenschappelijk De wetenschapstheorie leert dat een model niet aan waarheid gelijkgesteld mag worden. Een model is slechts de vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, gebaseerd op een aantal hypotheses die men vooraf moet kiezen. Daarbij geldt dat een model slechts voldoet zolang het niet gefalsifieerd is. Zodra een ander model (een andere theorie, een andere hypothese) beter blijkt, dient het oude model (de oude theorie, de oude hypothese) verworpen te worden en komt het/de nieuwe ervoor in de plaats. Om die reden hanteert men in onderzoek gewoonlijk een H0 (nulhypothese) en een H1 (alternatieve hypothese). Blijkt de alternatieve hypothese te kloppen, dan wordt de nulhypothese verworpen. Blijkt de alternatieve hypothese niet te kloppen, dan blijft de nulhypothese vooralsnog staan, maar wordt deze in een volgend onderzoek opnieuw aan de tand gevoeld. Hieruit blijkt de principiële gerichtheid van wetenschap op het vergelijken van wetenschappelijke hypotheses en uiteindelijk modellen. Zo vindt kennisontwikkeling plaats. Als een model zichzelf aanprijst als wetenschappelijk en een ander model als niet wetenschappelijk omdat dat andere model andere hypotheses hanteert, plaatst dit model zich boven de wetenschap. Dan prijst dit model zichzelf aan als waarheid, die niet meer getoetst hoeft te worden. Dit model werkt dan niet meer volgens de spelregels van de wetenschap. Als een boemerang roept dit model de conclusie over zich af dat het zelf niet wetenschappelijk is.
2
Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: Geen voorbeelden aangetroffen Ad 2. Mate van (vermeende) acceptatie door anderen gebruiken als argument Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 188-2 We nemen nu aan dat de aarde ongeveer 4,5 miljard jaar geleden in ons zonnestelsel is ontstaan. [“We”, alsof iedereen er zo over denkt.] • 191-1 …de meeste evolutiebiologen zijn het er tegenwoordig over eens dat de eerste cellen prokaryoten (bacteriën) waren, die in het water leefden. Men denkt dat uit de prokaryoten de eukaryoten ontstonden, eerste eencellig, later veelcellig. [“de meeste evolutiebiologen”; “Men”] • 200-1 Langzaam begon men vraagtekens te zetten bij het scheppingsverhaal. Door een aantal schrijvers en filosofen werd bovendien geopperd dat soorten in de loop van de tijd veranderden. Het idee van een ontwikkeling van het leven op aarde ontstond. Langzaam begon men vraagtekens te zetten bij het scheppingsverhaal. [Het is te simplistisch om het zo voor te stellen. Al sinds de Oudheid is de evolutiegedachte door filosofen verwoord, maar ook bestreden. In de Middeleeuwen werden de oude Griekse evolutieverhalen in Europa met hernieuwde belangstelling bekeken. Dit gebeurde vooral door filosofen, en niet door natuurwetenschappers. Veel wetenschappers zetten helemaal geen vraagtekens bij het scheppingsverhaal.] • 200-2 In de negentiende eeuw koppelde Charles Darwin (1809-1882) de gedachten van geleerden voor hem aan zijn eigen waarnemingen bij het kweken van duiven. [Hier wordt de suggestie gewekt dat Darwin voortborduurde op wat wetenschappelijk bekend was. Die suggestie is onjuist. Darwin volgde Lyell voor zover het geologie betreft. Lyell was een geologische dissident, die het werk van de deskundige geologen van zijn tijd negeerde. Hij ging tegen de gangbare geologische inzichten in. Darwin kende het wetenschappelijk werk van Blyth, die aantoonde dat er weliswaar grote variatie binnen het huisrund bestaat (diverse runderrassen), maar dat die variatie begrensd is. Darwin negeerde deze resultaten en postuleerde het overschrijden van alle soortgrenzen. Darwin kon ook het werk van zijn tijdgenoot Mendel kennen, maar Darwin distantieerde zich van Mendel en daarmee van wetenschappelijke inzichten in de erfelijkheid.] • 204-1 De meeste biologen gaan ervan uit dat de processen waardoor soorten steeds beter aangepast raken aan hun omgeving (micro-evolutie), dezelfde zijn als de processen die bij soortvorming (macro-evolutie) een rol hebben gespeeld. • 207-1 De wetten van Mendel, de ontdekking van Darwin leidden samen tot een theorie over afstamming van soorten die door de meeste biologen als zeer aannemelijk wordt gezien. Ad 3. Overredend taalgebruik gebruiken (zoals “er zijn sterke aanwijzingen dat…”) afgezien van de inhoud van het argument Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]:
3
•
•
204-2 De idee dat alle organismen die vroeger en nu geleefd hebben, verwant aan elkaar zijn, wordt gesteund door erg veel aanwijzingen uit allerlei deelgebieden van de biologie. 207-1 De wetten van Mendel, de ontdekking van Darwin leidden samen tot een theorie over afstamming van soorten die door de meeste biologen als zeer aannemelijk wordt gezien.
Ad 4. Hypothetische miljoenen en miljarden jaren brengen als feit en radiometrische datering presenteren als vaststaand Lange tijdsperioden in de geschiedenis (miljoenen en miljarden jaren) worden gepresenteerd als feiten. Toch betreft het interpretaties (passend binnen het evolutiemodel). De fout is hier het presenteren van een interpretatie als feit. [Binnen het alternatieve model geldt dat de geschiedenis ca. zevenduizend jaar geleden is begonnen met de schepping van het heelal in zes dagen. Een geschiedenis van ca. zevenduizend jaar past bij de plasmatheorie (die het ontstaan van de kosmos in enkele dagen tijd beschrijft), exponentieel sneller radioactief verval in het verleden (zoals blijkt uit fundamenteel natuurkundig onderzoek) en archeologische en biologische gegevens.] Uit het onderzoek van de RATE-groep is duidelijk geworden dat er iets aan de hand is met radiometrische datering waardoor deze niet op de gebruikelijke manier gebruikt kan worden. Werd bijvoorbeeld bij de datering volgens uranium-lood niet naar lood als vervalproduct gekeken, maar naar helium, dan resulteerde een ouderdom van gesteenten van slechts enkele duizenden jaren in plaats van miljarden. En verder bleek in diamant, dat in de oudste aardlagen voorkomt en dus gewoonlijk als miljoenen jaren oud wordt gedateerd, nog een meetbare hoeveelheid C14 aanwezig te zijn. Dit zou bij een vervalsnelheid van 5730 jaar onmogelijk het geval kunnen zijn. Het onderzoek in de kosmologie van de laatste 30 jaar gepresenteerd door Barry Setterfield laat zien dat de vervalsnelheid helemaal niet constant is. In het verleden lag deze op een veel hoger niveau. Men kan dus niet langer doen alsof radiometrische datering tot vaststaande, niet-discutabele ouderdommen leidt. Volgens deze nieuwe fundamenteel-natuurkundige inzichten kan uitgegaan worden van een exponentieel hogere vervalsnelheid zevenduizend à achtduizend jaar geleden. Hypothetische miljoenen en miljarden jaren brengen als feit: Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 188-1 Overblijfselen van cellen met een kern die 1,5 miljard jaar geleden gevormd zijn. (bijschrift bij afb. 8.6) • 188-3 De oudste sporen van levende wezens worden gevonden in gesteenten die 3,5 miljard jaar oud zijn. • 188-4 In de jongste van de vier eonen kwam 600 miljoen jaar geleden de ontwikkeling van het leven in een stroomversnelling. • 189-1 Afb. 8.7 Continental drift. [van 200 miljoen jaar geleden tot heden] • 189-2 Afb. 8.8 Zuurstofgehalte van de atmosfeer in de loop van de tijd. [van 4 miljard jaar geleden tot heden] • 189-3 In afb. 8.9 zie je de temperatuurschommelingen vanaf 600 miljoen jaar geleden tot nu. 4
•
• • • • • • •
•
• • •
189-4 Afb. 8.9 Gedurende de geschiedenis van de aarde zijn perioden van koude en ijstijden afgewisseld met lange perioden met een milder klimaat. [van 600 miljoen jaar geleden tot heden] 189-5 Aan die steeds veranderende omstandigheden hebben levende wezens zich gedurende miljoenen jaren aangepast. 190-1 Het leven, en dus de biosfeer ontstond waarschijnlijk ongeveer 3,5 miljard jaar geleden. 194-3 In afb. 8.15b zie je een overzicht van de periodes uit de geschiedenis van de aarde met enkele organismen die in elke periode leefden. 194-4 Afb. 8.15b Geschiedenis van het leven op aarde. [‘leeftijd’ van 600 miljoen jaar tot 0 jaar] 195-1 In het carboon, ongeveer 300 miljoen jaar geleden, waren er in het zuiden van ons land enorm grote tropische wouden. 195-2 Het zout dat je aan tafel gebruikt, wordt in Hengelo uit de bodem gehaald maar is ontstaan in het perm (ongeveer 260 miljoen jaar geleden). 195-3 Inktvissen, zee-egels en de mosasaurus hebben samen veertig miljoen jaar geleden in de krijtperiode in Zuid-Limburg rondgezwommen terwijl er in andere delen van de wereld dinosauriërs rondliepen. 203-1 Afb. 8.31 Paardentrek vanuit Amerika naar Europa. Met vermelding van Vroeg Tertiair 50 miljoen jaren geleden; Mioceen 20 miljoen jaren geleden; Kwartair 4 miljoen jaren geleden. 206-1 Afb. 8.35 Verandering van de aminozuursamenstelling van cytochroom in de loop van de tijd. (langs de x-as tijd in miljoenen jaren) 208-1 Afb. 8.39 Stamboom van de mens. Tijd in miljoenen jaren (vanaf 5,5 miljoen jaar geleden tot heden). 211-1 De biologische evolutie is een proces van miljoenen jaren; de culturele evolutie beslaat slechts enkele honderden jaren daarvan.
Radiometrische datering presenteren als vaststaand: Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 193-2 Afb. 8.15a Halfwaardetijd van enkele isotopen [met daarbij de] bruikbaarheid [in duizenden of miljoenen jaren]. [Vermelding van bruikbaarheid vereist de aanname dat halfwaardetijd constant is gebleven.] • 194-1 De absolute ouderdom van gesteenten en fossielen kunnen we dankzij een natuurkundig verschijnsel meten. In een nauwkeurig te bepalen tijdsbestek vervallen radioactieve isotopen, onder afgifte van straling, tot meer stabiele elementen. • 194-2 De bepaling van de hoeveelheid isotoop en stabiel element in een monster geeft een indicatie van de leeftijd. Ad 5. Evolutie onduidelijk formuleren Definiëring van vaktermen is uiterst belangrijk. In een verhandeling over het evolutiemodel zal uiterst precies aangegeven moeten worden wat onder evolutie wordt verstaan. Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 201-1 Afb. 8.29 Darwins theorie. Voortplanting (exponentiële toename)+Beperkingen door de omgeving (tekort aan voedsel etc.) à Strijd 5
•
•
om het bestaan (onderlinge competitie.)+Erfelijke variatie. à Natuurlijke selectie.+Veranderingen in het milieu. à Evolutie. [Hoewel het boek duidelijk maakt dat Darwins kennis van de basis van erfelijkheid en variatie beperkt was, is dit uiterst beknopte schema het enige dat evolutie als theorie in beeld brengt. Hiermee moeten de leerlingen de samenhang van het evolutiemodel proberen te doorgronden.] 204-1 De meeste biologen gaan ervan uit dat de processen waardoor soorten steeds beter aangepast raken aan hun omgeving (micro-evolutie), dezelfde zijn als de processen die bij soortvorming (macro-evolutie) een rol hebben gespeeld. 211-2 De vogelgriep is een heel ander gezondheidsprobleem, maar het heeft ook met evolutie te maken. Griepvirussen muteren snel en wisselen heel gemakkelijk onderling hun erfelijk materiaal uit. [Onduidelijk is wat hier onder evolutie wordt verstaan. Gaat het daarbij om micro-evolutie of om macroevolutie?]
Ad 6. Neodarwinisme presenteren als logisch, compleet, uitgelegd, met mutaties, selectie (aanpassing aan milieu) en/of soortvorming door reproductieve isolatie als mechanismen Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 187-2 Wij zijn in de loop van onze geschiedenis voortdurend veranderd en we zijn daardoor zo goed mogelijk aangepast aan de omstandigheden waar wij in terecht komen. • 189-5 Aan die steeds veranderende omstandigheden hebben levende wezens zich gedurende miljoenen jaren aangepast. • 201-1 Afb. 8.29 Darwins theorie. Voortplanting (exponentiële toename)+Beperkingen door de omgeving (tekort aan voedsel etc.) à Strijd om het bestaan (onderlinge competitie.)+Erfelijke variatie. à Natuurlijke selectie.+Veranderingen in het milieu.à Evolutie. [Hoewel het boek duidelijk maakt dat Darwins kennis van de basis van erfelijkheid en variatie beperkt was, is dit uiterst beknopte schema het enige dat evolutie als theorie in beeld brengt. Hiermee moeten de leerlingen de samenhang van het evolutiemodel proberen te doorgronden.] • 204-1 De meeste biologen gaan ervan uit dat de processen waardoor soorten steeds beter aangepast raken aan hun omgeving (micro-evolutie), dezelfde zijn als de processen die bij soortvorming (macro-evolutie) een rol hebben gespeeld. • 210-1 Afb. 8.43 Longvis. Een deel van het spijsverteringskanaal van de longvis kreeg een nieuwe functie, namelijk ademhaling. Later ontstonden de neusgaten aan het wateroppervlak uit de daar al aanwezige reukorganen. Latere ontwikkeling zorgde wel voor gescheiden wegen van ademhaling en spijsvertering, maar de ‘kruising’ bleef bestaan. [Deze beschrijving past geheel binnen het evolutiemodel. Niet wordt uitgelegd door welke mechanismen deze veranderingen zouden hebben kunnen plaatsvinden. Begrijpen van evolutie is er op deze manier niet bij.] Ad 7. Oeratmosfeer en oersoep berustend op achterhaalde aanname presenteren en abiogenese en ontwikkeling van eencelligen presenteren als bewezen 6
Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 188-5 In afb. 8.8 zie je hoe het zuurstofgehalte is veranderd. (Afb. 8.8 Zuurstofgehalte van de atmosfeer in de loop van de tijd.) [De theorie dat er aanvankelijk geen zuurstof was, is door recente onderzoeksgegevens onhoudbaar.] • 190-2 Men denkt dat uit al deze reacties toevallig de eerste organische moleculen ontstonden en daaruit de eerste cellen. (…) Dat het ontstaan van deze moleculen inderdaad mogelijk was, bewees Miller in 1953 met de volgende proef (afb. 8.12) [Proef van Miller. Vaag blijft welk ontstaan van moleculen door Miller zou zijn bewezen. Het ontstaan van grote organische moleculen, die noodzakelijk zijn voor leven, is door de Millerproeven nu juist niet bewezen.] • 191-2 Een argument dat voor deze zogenaamde endosymbiosetheorie pleit, is het feit dat zowel mitochondriën als chloroplasten eigen DNA hebben, dat bovendien veel overeenkomsten vertoont met bacterieel DNA. [Argumenten tegen deze theorie, onder andere op het terrein van DNA, worden niet genoemd. Naast overeenkomsten zijn er ook verschillen met bacterieel DNA die tegen de theorie pleiten.] • 191-3 De eerste organismen benutten de chemische energie die door de splitsing van eenvoudige moleculen vrijkwam. [bewijzen ontbreken] • 191-4 Sommige soorten ontwikkelden moleculen die zonlicht absorberen. [bewijzen ontbreken] • 191-5 Toen er organismen ontstonden, die de energie die in de pigmenten werd gevangen, konden gebruiken voor de celstofwisseling, kwam de evolutie in een stroomversnelling. [bewijzen ontbreken] • 191-6 De eerste organismen die gebruik maakten van dit principe waren de bacteriën, die met de opgevangen lichtenergie in staat waren H2S te splitsen. [overgang naar p. 192] Ze gebruikten de energie die daarbij vrijkwam om hun eigen stoffen op te bouwen. Ze waren voor hun energievoorziening dus onafhankelijk van hun omgeving. Ze waren alleen nog maar afhankelijk van de zon. Als koolstofbron gebruikten dit soort bacteriën de overal beschikbare koolstofdioxide. We noemen ze autotroof (…). Veel later ontstonden bacteriesoorten die met behulp van het opgevangen zonlicht H2O konden splitsen in plaats van H2S. Dat was gunstig, want H2O is letterlijk overal in de atmosfeer aanwezig. Bij deze splitsing van water komt, als afvalproduct, zuurstof vrij. Daardoor betekende de opkomst van deze bacteriën – en later de planten – een grote verandering: de atmosfeer vulde zich met zuurstof. [bewijzen ontbreken] • 192-1 Deze aërobe organismen bleken inderdaad te zijn ontstaan en ze kregen snel de overhand. (…) Deze stapsgewijze oxidatie van voedingsstoffen (b.v. de verbranding van glucose in de mitochondriën) is de basis van de stofwisseling van bijna alle organismen op aarde geworden. [bewijzen ontbreken] Ad 8. Kosmologisch/geologisch/archeologisch/historisch/biologisch onjuiste informatie geven Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 187-1 Veel van onze kwalen worden veroorzaakt door andere organismen: virussen,… [Een virus wordt niet tot de organismen gerekend.] 7
•
•
•
•
• •
•
•
•
•
200-1 Langzaam begon men vraagtekens te zetten bij het scheppingsverhaal. Door een aantal schrijvers en filosofen werd bovendien geopperd dat soorten in de loop van de tijd veranderden. Het idee van een ontwikkeling van het leven op aarde ontstond. Langzaam begon men vraagtekens te zetten bij het scheppingsverhaal. [Het is te simplistisch om het zo voor te stellen. Al sinds de Oudheid is de evolutiegedachte door filosofen verwoord, maar ook bestreden. In de Middeleeuwen werd de oude Griekse evolutieverhalen in Europa met hernieuwde belangstelling bekeken. Dit gebeurde vooral door filosofen, maar niet door natuurwetenschappers.] 200-3 Zo ontstonden de beroemde termen ‘natuurlijke selectie’, ‘survival of the fittest’ (…) en ‘struggle for life’. [Deze termen bestonden in Darwins tijd al; ze zijn niet door Darwin bedacht.] 204-2 De idee dat alle organismen die vroeger en nu geleefd hebben, verwant aan elkaar zijn, wordt gesteund door erg veel aanwijzingen uit allerlei deelgebieden van de biologie. [Bewijzen ontbreken. Bij nauwkeurige bestudering blijkt het tegendeel.] 204-3 Stambomen zijn bij uitstek geschikt om verwantschap aan te geven. [Stambomen in de biologie (we hebben het nu niet over stambomen van je eigen familie) weerspiegelen slechts de opvatting van degene die de stamboom heeft gemaakt. Een evolutionaire stamboom bestaat niet op grond van louter waarnemingen, maar bestaat bij gratie van aannamen. Biologische stambomen bewijzen geen verwantschap.] 206-2 Naast (…) is ook de aminozurensamenstelling van de eiwitten waaruit ribosomen bestaan, van veel waarde. [Ribosomen bestaan niet uit eiwitten.] 206-3 De embryo’s van de gewervelde dieren lijken eenzelfde ontwikkeling door te maken. Vooral bij jonge embryo’s zijn de overeenkomsten erg duidelijk. [Embryonale overeenkomst als argument voor gemeenschappelijke afstamming is volledig gefalsifieerd. Dit volledig achterhaalde en foutieve argument wordt hier toch als argument opgevoerd.] 206-6 Afb. 8.36 Hebben deze dieren een gemeenschappelijke voorouder? (hierbij is o.a. de mens vermeld) [Het is onjuist om de mens te beschrijven als dier; beschrijving van de mens als dier betekent vereenzelviging met de evolutietheorie en verlies van objectiviteit.] 208-1 Stamboom van de mens. Met H. sapiens sapiens, H. sapiens neanderthalensis, H. rudolfensis ?, H. habilis. [Dit is de stamboom volgens het evolutiemodel, deze toevoeging is noodzakelijk. H. sapiens sapiens heet tegenwoordig H. sapiens; H. sapiens neanderthalensis heet tegenwoordig H. neanderthalensis; H. rudolfensis heet tegenwoordig Kenyanthropus rudolfensis; H. habilis heet tegenwoordig Australopithecus habilis. De naamsverandering laat zien dat de laatste twee vormen niet meer tot de mens worden gerekend.] 209-1 Dat leidt bijvoorbeeld tot een berekening van het moment waarop de mens en de mensapen gingen verschillen van elkaar en van hun gemeenschappelijke voorouder. [Dit is de biologische klok. De biologische klok is inmiddels gefalsifieerd.] 209-3 Bij al deze vergelijkingen gaat men ervan uit dat er een moleculaire klok bestaat. Dat wil zeggen dat soorten die afstammen van een gemeenschappelijke voorouder in genetische opzicht van elkaar gaan verschillen doordat er met regelmatige snelheden mutaties optreden. Door deze mutaties met elkaar te vergelijken, kun je dus in principe uitrekenen hoeveel tijd er is verlopen sinds de gemeenschappelijke voorouder (afb. 8.42). (…) De moleculaire klok is niet zo betrouwbaar als men had gehoopt. 8
•
Problemen zijn o.a. dat niet alle genen in een populatie met dezelfde snelheid muteren. Sommige eiwitten zullen met een of enkele mutaties ook nog functioneel zijn, andere niet. Mutaties worden dan direct uitgeselecteerd. Ook blijkt de snelheid van de klok bij verschillende soorten te verschillen. Toch levert de moleculaire biologie een steeds belangrijker bijdrage aan het onderzoek naar evolutionaire patronen. [De moleculaire klok is gefalsifieerd. Door echter de laatste zin op te nemen (Toch … patronen.) doet men alsof deze klok nog steeds een belangrijke bijdrage levert.] 211-1 De biologische evolutie is een proces van miljoenen jaren; de culturele evolutie beslaat slechts enkele honderden jaren daarvan. [Afgezien van de zinsnede over miljoenen jaren: de culturele evolutie zou slechts enkele honderden jaren in beslag hebben genomen. Onder enkele verstaat men in de regel niet meer dan tien: dat de culturele evolutie (wat men daaronder ook wil verstaan) slechts enkele eeuwen zou hebben geduurd is historisch onjuist. Er zijn overblijfselen van ca. zevenduizend jaar menselijke aanwezigheid op aarde.]
Ad 9. Homologieargument presenteren als steekhoudend argument De woorden homologie en analogie worden gebruikt om aan te geven of vergelijkbare structuren van elkaar afstammen (homoloog zijn) of niet (dan zijn ze analoog). Het gebruik van deze woorden helpt ons echter niet aan het zo broodnodige mechanisme voor de macro-evolutionaire verandering. Homoloog is slechts een etiket voor die structuren (organismen) die volgens de theorie uit een gemeenschappelijke voorouder zijn ontstaan. En al datgene wat niet uit die voorouder ontstond maar er wel vergelijkbaar uit ziet, heet dan automatisch “analoog” (convergente evolutie). Homoloog zijn is dus het gevolg van de keuze van de onderzoeker (of van de evolutietheorie) om twee structuren (organismen) te zien als verwant. Homologie is dus geen op zichzelf staand argument. Het helpt ons niet om de werkelijkheid mee in de vingers te krijgen. Het is slechts het verlengstuk van de macro-evolutie-hypothese. Dit is uitvoerig uiteengezet in hoofdstuk 10 van Evolutie – Het nieuwe studieboek. Er is bijvoorbeeld gebleken dat structuren die men homoloog heeft genoemd, een geheel andere genetische achtergrond kunnen hebben. Ook is gebleken dat organismen met in redelijke mate vergelijkbaar DNA geheel verschillende fenotypen kunnen hebben. Onder het kopje van homologieargument passen naast de traditionele (achterhaalde) voorbeelden van de arm bij gewervelden en de embryonale vorm van gewervelden, ook de moderne moleculaire voorbeelden (bijv. DNA-overeenkomsten, cladogrammen). Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 206-4 We spreken in dit geval van homologie. De vleugels van vleermuis en vogel zijn ontwikkeld vanuit een gemeenschappelijke voorouder. • 206-5 De rompvorm bij elk van de drie organismen [haai, ichtyosaurus, dolfijn] is ontstaan door aanpassing aan het milieu waarin ze leven. We spreken daarom van analogie. • 207-2 Afb. 8.37 Convergente evolutie in het water. • 207-3 Afb. 8.38 Convergente evolutie op het land.
9
Ad 10. Overgangen poneren zonder te vermelden dat fossiele overgangsvormen ontbreken Tussen de grote groepen organismen (stammen) bestaan volgens de evolutietheorie overgangen. Het optreden van zo’n overgang is macro-evolutie. Echter zijn deze overgangen omstreden omdat ze in het fossiel archief niet of niet overtuigend worden aangetroffen. Juist om die reden is aan het eind van de 20e eeuw het punctuated equilibrium voorgesteld. Dit is uitvoerig uiteengezet in diverse hoofdstukken van Evolutie – Het nieuwe studieboek. Hieronder worden die tekstgedeelten genoemd, waarin zonder commentaar de suggestie wordt gewekt dat deze overgangen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Op pagina - met tekstblok, met daarachter de inhoud van de tekst [eventueel gevolgd door commentaar van stichting De Oude Wereld]: • 203-1 De eerste paarden ontwikkelden zich in Noord-Amerika (50 miljoen jaren geleden). • 208-1 Stamboom van de mens. [De stamboom bevat diverse achterhaalde (foutieve) elementen. De overgangen die met gekleurde lijnen zijn ingetekend zijn niet reëel, maar berusten op aannames.] • 209-2 Bijvoorbeeld het moment van de verspreiding van menspopulaties vanuit Afrika naar Europa en Azië. [Niet wordt vermeld dat dit slechts één theorie is over de oorsprong van de mens. De paleontologische gegevens staan zeer verschillende interpretaties toe.] • 209-4 De [biologische] klok is te ijken door de gegevens te vergelijken met gegevens van eerder onderzoek aan fossielen. [De biologische klok is gefalsifieerd. Los hiervan: Hier doet men alsof de klok geijkt kan worden met de resultaten van onderzoek aan fossielen. Deze resultaten staan echter geen ijking toe, omdat ze zelf afhangen van de jaartallen die men aan de fossielen hangt. Deze jaartallen gaan in het geval van het evolutiemodel uit van ontwikkeling van het leven in de loop van 4 miljard jaar, weerspiegeld in de geologische kolom. Als de aardlagen echter in de loop van slechts enkele duizenden jaren zijn ontstaan, zoals volgens het bijbels ontstaansmodel het geval is, hebben de fossielen die in de aardlagen voorkomen ook een ouderdom van slechts enkele duizenden jaren. Ouderdommen van fossielen zijn dus afhankelijk van het verklaringsmodel, en kunnen geen onafhankelijke basis vormen voor ijking.] • 210-1 Afb. 8.43 Longvis. Een deel van het spijsverteringskanaal van de longvis kreeg een nieuwe functie, namelijk ademhaling. Later ontstonden de neusgaten aan het wateroppervlak uit de daar al aanwezige reukorganen. Latere ontwikkeling zorgde wel voor gescheiden wegen van ademhaling en spijsvertering, maar de ‘kruising’ bleef bestaan. [Deze beschrijving past geheel binnen het evolutiemodel. Echter wordt niet vermeld dat dit een onbewezen hypothese is. Het wordt gepresenteerd als feit. Op de afwezigheid van overgangsvormen in het fossiel archief wordt niet ingegaan.] November 2011
10