1
Mededelingenorgaan van de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie
DECEMBER 2002 (jrg 6) 4 Onderzoek verspreiding Noordse winterjuffer De Levensgemeenschap van Krabbenscheer De Nederlandse Libellen (NVL) NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
2
De NVL-Nieuwsbrief is het mededelingenblad van de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. ISSN: 1387 – 4470 Verschijnt vier maal per jaar. Oplage 350 exemplaren Foto voorkant Sympecma paedisca (vr.) (foto: René Manger) Kopijsluitingsdatum volgend nummer: 1 maart 2003
Van de redactie Mag er buiten op dit moment op libellengebied niet zo veel meer te beleven zijn, dan kan dit goed gecompenseerd worden door de recent uitgekomen ruim 400 pagina tellende ‘nieuwe Atlas’ De Nederlandse Libellen. Verder in dit nummer de nodige waarnemingen en beschrijvingen van libellenonderzoek in Nederland. Henk Bunjes René Manger Bij de voorkant Een vers vrouwtje Noordse winterjuffer (Sympecma paedisca) in de Weerribben (augustus 2002). Hoewel op de zwart-wit foto niet goed te zien, zijn de donkere delen op het lijf nog metallic groen gekleurd. Later gaat deze kleur over in metallic bruin.
Redactie: Henk Bunjes & René Manger Redactie-adres René Manger Stoepveldsingel 55 9403 SM Assen 0592 374470 E-mail:
[email protected]
Inhoudsopgave
Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (NVL) Voorzitter: (vacant) Secretaris: Gerard Abbingh Penningmeester: Willem-Jan Hoeffnagel Redactievertegenwoordiger Dick Groenendijk Activiteiten-coördinatoren: Job Teeuwen & Iris Niemeijer Bestands-coördinator: Michiel van der Weide Postadres NVL Gerard Abbingh Muddegoorn 78 9403 NK Assen 0592 347108 E-mail:
[email protected] Lidmaatschap NVL Leden en bibliotheken € 11,50 Jongeren (t/m 25 jaar) € 7,00 Buiten Nederland € 14,00 Lid voor het leven (min.) € 300,00 Genoemde bedragen graag overmaken op giro 76.15.700 t.n.v. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie te Hilversum. Leden ontvangen zowel de NVL-Nieuwsbrief als de Brachytron. Internet: www.libellen.org E-mail cirkel:
[email protected]
De Nederlandse Libellen Atlas
3
Convenant "bescherming bedreigde dagvlinders en libellen in Westerwolde" ondertekend op 17 november 2002
3
Waarnemingen van Turkse libellen gezocht
4
Verlanden van verbanden
5
Drie jaar libellenmonitoring (1999-2001) in het Zwanenwater
8
Die Winterreise
11
Waarom heet Sympecma paedisca ‘Noordse’ winterjuffer?
13
Larvenhuidje Lantaarntje op z’n kop
13
Van de e-mail cirkel geplukt:
14
Effect van bestrijdingsmiddelen op libellen
16
Pinkster excursie-weekend in de Weerribben
16
Dia’s van Nederlandse libellen gevraagd
17
Belgische Libellenstudiedag
17
CoenA en FonsC. In libellenland
18
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
3 11.830 waarnemingen. Op nummer twee Tieneke de Groot met 8.333. En als derde Kees Goudsmits (NVL) met 4.866 waarnemingen. De laatste kreeg samen met Het heeft even geduurd, maar op 7 november was Harry van Buggenum (Waterschap Roer en Overmaas) het dan zover. De presentatie van de ‘nieuwe Atlas’ en Bram Koese (voorzitter NJN) een boek op het podivan de Nederlandse Libellen. Het gebeuren vond um aangeboden. Tot slot een opmerking van de Atlasplaats in het Auditorium van het Nationaal Historedactie: In de verspreidingskaartjes zijn de donkere risch Museum in Leiden. stippen de uurhokken waar zekere voortplanting is vastgesteld (larvenhuidjes en eerstedags imago's). De belangstelling was René Manger zeer groot (~200 mensen). Het boek is een collectieve inspanning. Omdat bijna alle waarConvenant "bescherming bedreigde nemers en tekstschrijdagvlinders en libellen in vers lid zijn van de Westerwolde" ondertekend op NVL is de verenigingsnaam als auteur op de 17 november 2002 voorkant het boek geOp 17 november werd een unieke afspraak geplaatst. De redactie maakt om bedreigde dagvlinders en libellen in bestaat uit KlaasWesterwolde (Zuidoost-Groningen) beter te beDouwe Dijkstra, Vincent Kalkman, Robert schermen. Ketelaar en Michiel van der Weide. Deze Gemeenten, waterschap, natuurbeheerorganisaties en mensen hebben heel de provincie ondertekenden op die dag in Bourtange wat eigen tijd in dit een convenant. Hierin zijn maatregelen opgenomen boek gestoken. Verder is een groot aantal mensen die in de komende jaren worden uitgevoerd. Deze bezig geweest met het tot stand komen van dit zeer maatregelen zijn gericht op behoud en herstel van fraaie boek. populaties van bedreigde dagvlinders en libellen. Het boek zal ongetwijfeld de komende jaren als stan- De ondertekenende partners zijn de gemeenten Beldaardwerk worden gebruikt. Robert Ketelaar gaf die lingwedde en Vlagtwedde, waterschap Hunze en Aa's, middag een chronologie van de Atlas. In 1992 ontstond Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, het idee binnen de NJN om een atlas te gaan maken. Stichting Het Groninger Landschap en de provincie Ze waren enorm enthousiast en wisten niet zo goed Groningen. Al deze organisaties beheren natuur in de wat het allemaal in de praktijk in zou houden. ‘Het vorm van wegbermen, kanaalkanten, poelen en nawaren jonge honden die getemd moesten worden’. tuurgebieden. Met de ondertekening van het convenant Men begon met het opbouwen van een netwerk. Een leggen deze organisaties zich vast aan beschermingseerste kleurenfolder werd gemaakt en zorgde voor maatregelen gericht op de meest kwetsbare soorten in naamsbekendheid. Een hausse van telgegevens dien- Nederland. De Vlinderstichting is verantwoordelijk gede zich vervolgens aan. Er werden subsidies aangeweest voor de inhoudelijke kennis die aan het convevraagd en het IKC te Wageningen verwerkte de gege- nant ten grondslag ligt en heeft de onderhandelingen met de verschillende partners uitgevoerd. Daarbij is voor een belangrijk deel ook gebruik gemaakt van de data uit de landelijke libellendatabase.
DE NEDERLANDSE LIBELLEN
Het convenant vormt een regionale uitwerking van het landelijke soortenbeleid. In Nederland wordt op dit moment gewerkt aan een samenhangend geheel van natuurgebieden en verbindingszones daartussen waar ruimte is voor een grote diversiteit aan soorten. Een aantal soorten gaat zo snel achteruit in Nederland dat
Vlnr. Michiel van der Weide, Harry Buggenum, Kees Goudssmit en Bram Koese
vens. Eind ‘93 waren er zo’n 100 waarnemers actief. Uiteindelijk zijn er in de periode 1992-1997 170.000 waarnemingen door 370 mensen gedaan. Om de laatste uithoeken te onderzoeken werd het ‘Witte Gebieden Actieplan’ (WIGAP) uitgevoerd. Ook werd er deze middag een top tien van waarnemers gepresenteerd. Eerste was Kees Mostert , met
Heideblauwtje
kwetsbaar
Bruine vuurvlinder
kwetsbaar
Heivlinder
gevoelig
Veenbesblauwtje
bedreigd
Bruine eikenpage
kwetsbaar
Tengere pantserjuffer
kwetsbaar
Koraaljuffer
kwetsbaar
Venwitsnuitlibel
kwetsbaar
Glassnijder
kwetsbaar
Groene glazenmaker
bedreigd
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
4 Het in de zomer van 2002 uitgevoerde veldwerk heeft veel leuke waarnemingen opgeleverd. Een drietal soorten (Ischnura fountainaea, Brachythemis leucosticta en Sympetrum arenicolor) werden voor tweede keer in Turkije aangetroffen. De laatste soort werd in 1887 voor het eerst van Turkije gemeld maar werd sindsdien De samenwerking die nu in Westerwolde vorm krijgt is nooit meer aangetroffen, toch moet de soort op meerdere plaatsen in de oostelijke helft van Turkije te vinuniek in Nederland. Nergens in Nederland bundelen den zijn. Een andere leuke vondst betrof die van een zoveel verschillende organisaties zich om zoveel bepopulatie Lindenia tetraphylla langs de Eufraat door dreigde soorten dagvlinders en libellen tegelijk te helpen. De bedoeling is dat deze maatregelen niet alleen Arjan Kop. Van deze soort is slechts één andere Turkse populatie bekend (Lake Koycegiz). Marcel Wasvoor de meest bedreigde soorten vruchten zullen afscher verzamelde bij Erzurum een exemplaar van werpen. Ook een groot aantal algemenere soorten Aeshna juncea met kunnen profiteren van de verbeterde leefomstandigheopvallend veel geel op den die hun geboden wordt. het borststuk. Uit centraal Azië zijn meerdere Robert Ketelaar ondersoorten van De Vlinderstichting Aeshna juncea beschreven. Mogelijk dat het exemplaar uit ErzuWaarnemingen van Turkse libellen rum betrekking heeft op gezocht één van deze onderdeze niet kunnen wachten totdat deze nieuwe natuurgebieden gemaakt zijn. Daarvoor zijn nu maatregelen nodig, speciaal gericht op deze soorten. In het convenant zijn ongeveer 30 maatregelen opgenomen ter bescherming van tien bijzondere soorten:
Afgelopen jaren hebben enkele leden van de NVL veel tijd geïnvesteerd in de studie van de Turkse libellenfauna. Binnen enkele jaren zal dit moeten leiden tot een overzichtpublicatie met daarin informatie over verspreiding, vliegtijd, biotoopkeuze en een tabel tot de soorten.
Voor meer informatie over het project zie www.libellen.org/epallage
soorten. Daarnaast vond hij in het uiterste noordoosten een reeks mannetjes van Coenagrion ponticum die meer variatie vertoonden dan van deze soort bekend was. Naast deze vondsten van zeldzaamheden werden In het kader van dit project is een databestand opgeer ook veel nieuwe waarnemingen verzameld van bouwd met daarin alle tot nu gepubliceerde waarnemingen aangevuld met een grote hoeveelheid ongepu- ‘gewonere’ soorten zoals Sympetrum pedemontanum, Hemianax epphipiger. Tevens werd er weer materiaal bliceerde waarnemingen. Deze laatste zijn vooral afverzameld van verschillende ondersoorten van Calopkomstig van afgelopen jaren uitgevoerd veldwerk. De onderstaande kaart geeft de verspreiding van alle loca- teryx splendens en Cordulegaster insignis. De verspreidingspatronen van de ondersoorten van deze ties waarvan wij nu waarnemingen tot onze beschiksoorten is nog steeds niet helemaal duidelijk, meer king hebben. Komend jaar wordt er veldwerk uitgemateriaal van deze soorten blijft dan ook gewenst. voerd in enkele slecht onderzochte regio’s in Turkije. Wij hopen dat er enkele NVL-leden zijn die komende zomer hun vakantie in Turkije willen doorbrengen en Vincent Kalkman (
[email protected] / ons op die manier willen helpen met het verzamelen 023-5392820 van waarnemingen. Turkije is een fantastisch en erg Arjan Kop (
[email protected] / 071-5176274) makkelijk vakantieland. Behalve een gastvrije cultuur Marcel Wasscher (
[email protected] / en goed eten heeft Turkije ook erg fraaie natuur in de 030-2517882) aanbieding. De libellenfauna heeft de Nederlander veel Gert Jan van Pelt (
[email protected] / nieuws te bieden, toch is het grootste deel van de soorten met de Veldgids libellen (Bos & Wasscher) te herkennen. Als je erover denkt om naar Turkije op vakantie te gaan kan je bij één van de ondergetekende informatie vragen. We kunnen je dan informatie leveren over geschikte locaties en over herkenning van de soorten. Zelfs in het toeristische zuiden van Turkije komen libellensoor- 071-5311367) ten voor waarvan er nog geen goede foto’s beschikbaar zijn of waarvan nog niemand ooit huidjes heeft gevonden.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
5
Verlanden van verbanden Op 12 oktober jl. vond het Symposium ‘Vrijwilligers en Soortbescherming’ in Ede plaats. Op deze dag werd een aantal workshops gehouden. Hieronder samenvattingen van één van deze workshops, namelijk Verlanden van verbanden: de levensgemeenschap van krabbenscheer samengesteld door de volgende personen (presentatie * ): Robert Ketelaar * Kees Mostert Sietske Rintjema * Fons Smolders* Jan van der Winden * Marja Zandberg
De Vlinderstichting Provincie Zuid-Holland It Fryske Gea Katholieke Universiteit Nijmegen Bureau Waardenburg vertegenwoordigster van vrijwilligers
Ecologie en verspreiding van krabbenscheer Fons Smolders (Katholieke Universiteit Nijmegen) Krabbenscheer is een van de meest karakteristieke waterplanten in onze laagveengebieden. De soort vertoont een zeer bijzondere verticale migratie (figuur ). De rosetvormige planten overwinteren op de
De levenscyclus van Krabbenscheer uit: F. Bloemendaal en J Roelofs. Waterplanten en Waterkwaliteit. KNNV nr 45. Stichting Uitgeverij
onderwaterbodem en komen in het voorjaar omhoog wanneer de lichtniveaus toenemen. De planten vormen lange wortels die meer dan een meter lang kunnen worden en in het sediment doordringen. Gedurende de zomer drijven de planten op het water en zinken weer af naar de bodem in het najaar. Krabbenscheer kan zich zeer snel ongeslachtelijk vermeerderen middels uitlopers en turionen (winterknoppen). Hierdoor kan de soort, wanneer de omstandigheden goed zijn, in zeer korte tijd een groot wateroppervlak bedekken. Niet voor niets werd Krabbenscheer vroeger vaak als een hinderlijke plaag gezien. Geslachtelijke voortplanting komt volgens de literatuur maar zelden voor. Meestal bestaat
de vegetatie uitsluitend uit mannelijke of vrouwelijke planten. In de omgeving van Giethoorn (de Wieden) komen beide geslachten echter gezamenlijk voor. Hier worden dan ook volop vruchten met zaden gevormd. In hoeverre gemengde vegetaties ook elders in Nederland voorkomen en de geslachtelijke voorplanting de vitaliteit van de vegetaties beïnvloed is nog onbekend. Krabbenscheer is een soort van matig voedselrijke wateren. In Nederland is Krabbenscheer in de jaren zeventig en tachtig sterk achteruitgegaan. Deze achteruitgang is met name veroorzaakt door de toename van de voedingsstoffenconcentraties in de waterlaag. Dit werd zowel veroorzaakt door de directe verrijking van het oppervlaktewater met voedingstoffen als door de inlaat van gebiedsvreemd water. Dit gebiedsvreemde water, (in)direct afkomstig van de Rijn of de Maas, is relatief hard en bevat tevens veel sulfaat. Hierdoor wordt de afbraak van organisch materiaal sterk versneld waardoor voedingsstoffen uit het sediment vrijkomen. Door de sterke toename van de voedingsstoffenconcentraties wordt Krabbenscheer volledig overgroeid met Kroossoorten en draadalgen. Bovendien kan door de omzetting van sulfaat in sulfide in de bodem, wortelrot (sulfide vergiftiging) optreden. Omdat sulfide ijzer bindt kunnen de planten ook last krijgen van ijzergebrek. Dit kan herkend worden aan een lichtgroene of zelfs gele kleur van de bladeren. Verder blijkt Krabbenscheer niet goed bestand te zijn tegen hoge ammoniumconcentraties in de waterlaag, die ook vaak het gemannelijke krabbenscheer volg zijn van de verrij- plant king. Ondertussen gaat Uit; collectie L..P.M. Lamers. het de laatste jaren weer wat beter met Krabbenscheer. In een aantal gebieden breidt de soort zich langzaam maar zeker uit. Krabbenscheer speelt van origine een belangrijke rol in de verlanding van laagveenwateren. De afgestorven resten van de planten vormen een zogenaamd sapropelium (een soort organische modder) die geleidelijk de waterlaag opvult. Zo wordt het water geleidelijk ondieper en kunnen zich helophyten vestigen die de verlanding verder versnellen. Krabbescheer zal nu verdwijnen omdat het water te ondiep wordt en uiteindelijk kunnen zich ook wilgen vestigen in de helophyten vegetatie. Op deze manier vindt er dus een successie plaats van een Krabbenscheervegetatie naar een wilgenbroekbos. Het zijn deze fraaie gradiënten van open water via een helophyten gedomineerde vegetatie naar een broekbos die zo ideaal zijn voor vele bijzondere fauna-elementen. Met name de oudere vegetaties zijn dan ook erg waardevol. Het beheer bepaalt hierbij in belangrijke mate de
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
6
ecologische waarde van een Krabbenscheervegetatie. Vaak worden sloten jaarlijks geschoond waardoor alleen relatief jongere planten aanwezig zijn en verlandingszones ontbreken. Anderzijds zal het consequent niet schonen leiden tot een complete verlanding van het systeem en dus tot het volledig verdwijnen van Krabbescheer. Hebben zwarte stern en krabbescheer toekomstperspectief? Jan van der Winden (Bureau Waardenburg) Zwarte sterns broeden van oudsher in grote delen van Nederland op krabbenscheer. Met name in laagFoto: Jan van der Winden
Vrijwilligers hebben de afgelopen jaren duizenden vlotjes uitgelegd waar inmiddels meer dan 80% van de populatie gebruik van maakt. Bovendien worden de broedaantallen al sinds de jaren veertig geteld. Tegenwoordig zijn deze tellingen vrijwel vlakdekkend. Een probleem is dat broedparen buiten de vlotjeslocaties geregeld gemist worden. Sinds 1995 wordt in toenemende mate onderzoek gedaan naar het broedsucces van zwarte sterns. Dat levert veel kennis op over de lokale situatie en noodzakelijk beheer. Een probleem is dat het onderzoek niet eenvoudig is en dat met name in Noord-Nederland informatie over broedsucces schaars is. De bescherming concentreerde zich tot op heden met name op het uitleggen van vlotjes. Recentelijk is meer aandacht gekomen voor het beperken van verstoring in de jongenfase. Met name in het Groene Hart dragen vrijwilligers hier flink aan bij. De Groene glazenmaker in een stekelig leefgebied Robert Ketelaar (De Vlinderstichting)
Zwarte stern met nest op oude wortelstokken
De Groene glazenmaker (Aeshna viridis) is een bedreigde libellensoort in Nederland die volledig afhankelijk is van krabbenscheervegetaties. De larven leven tussen de stekelige bladeren van deze verlander in min of meer voedselrijke wateren. De bescherming van de groene glazenmaker is daarom sterk afhankelijk van het succes om jonge verlandingsstadia met krabbenscheer te herstellen.
veengebieden was dit habitat in het verleden van cruciaal belang. Krabbescheer is een goede nestondergrond en biedt bovendien de sterns een geschikt foerageerbiotoop doordat er veel insecten en kleine De Groene glazenmaker is vooral in West- en Noordvissen in leven. Krabbenscheermatten bieden tevens Nederland aanwezig. Hij komt zowel in natuurgebieeen goede bescherming voor jonge zwarte sterns bij den (laagveenmoerassen) als in sloten in het veengevaar. Foto: Robert Ketelaar
De afgelopen decennia zijn Zwarte sterns sterk in aantal afgenomen in Nederland. De problemen waar zwarte stern mee te kampen heeft zijn drieledig. Allereerst is er in de loop der jaren gebrek ontstaan aan geschikte nestplaatsen. Ten tweede is de voedseldiversiteit in veel gebieden onvoldoende zodat de jongen niet succesvol kunnen opgroeien. Ten derde is er als gevolg van verstoring in de jongenfase in zeer veel gebieden het broedsucces veel te laag.
Aeshna viridis (vr.)
Als nestondergrond zijn uitsluitend oude overjarige matten krabbenscheer geschikt. Als gevolg van slootschonen zijn dergelijke vegetaties sterk afgenomen. In Utrecht bijvoorbeeld broedt minder dan 5% van de paren op krabbescheer. Krabbescheer wordt in polder Demmerik als foerageergebied procentueel meer gebruikt dan wordt verwacht op basis van beschikbaar oppervlak. Volwassen Groene glazenmakers worden slechts zeer beperkt door zwarte sterns gegeten daar de uitsluiptijd grotendeels na de broedtijd van de zwarte stern valt.
Luchtfoto van de sloot waar de werkgroep Nardinclant werkzaamheden uitvoert. De pijlen geven de locaties aan waar de dichtgegroeide sloot is opengemaakt. Goed is te zien dat deze werkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
7
Maar: moeten we wel alles willen weten? Onderzoek om het onderzoek door Universiteiten? Kun je in de praktijk gehinderd worden door teveel ecologische kennis? Belemmert teveel kennis het maken van duidelijke keuzes en beslissingen?.
Verspreiding van de Groene glazenmaker in Nederland in de periode 1990-2001.Bron: Landelijk Libellenbestand NVL, EIS en De Vlinderstichting.
Ten tweede voor het Beleid. Met behulp van onderzoeksresultaten kan een raamwerk voor de bescherming van soorten worden opgezet: waar komen soorten voor? Hoe kunnen ze zich handhaven? Hoe kunnen ze zich verspreiden? Daarnaast kan met behulp van onderzoeks- en met name monitoringsresultaten het Europese, Rijks-, Provinciaal - en Gemeentelijk beleid worden geëvalueerd: worden doelstellingen gehaald? Een voorbeeld van nationaal beleid in deze is het Programma Beheer; de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer 2000.
Maar: Zijn de beleidsdoelen en de hiervoor beschikbaar gestelde beleidsweidegebied voor. Er zijn ook een paar grote popula- instrumenten / -middelen wel goed op elkaar afgeties bekend van oude rivierarmen, maar uit dit natuur- stemd? lijke habitat is de groene glazenmaker (met de krabbenscheerverlanding) vrijwel verdwenen. Vrijwilligers Ten derde voor het Beheer. Inventarisatiemedewerkers signaleren vaak als eerhebben in de afgelopen tien jaar een wezenlijke bijste ontwikkelingen en/of problemen in de praktijk. Zij drage geleverd aan het verbeteren van de kennis over de verspreiding van libellen, de groene glazen- willen in dergelijke gevallen bovendien vaak graag behulpzaam zijn bij het uit de mouwen steken van de maker in het bijzonder. Zo komt in het noorden van Nederland een groep vrijwilligers regelmatig bij elkaar handen, vanwege hun persoonlijke betrokkenheid en interesse. om activiteiten op elkaar af te stemmen en zo de groene glazenmaker goed in kaart te brengen. Naast Inventarisatie- en monitoringgegevens worden door NB-organisaties gebruikt bij het opstellen van nieuwe het verspreidingsonderzoek leveren vrijwilligers ook beheerplannen: waar liggen potenties? Waar liggen een belangrijke bijdrage aan de monitoring van de knelpunten? En ook bij het evalueren van het beheer: groene glazenmaker in Nederland. gaan de ontwikkelingen goed in het licht van de in het Een aantal vrijwilligersgroepen voert het beheer van beheerplan gestelde doelen of moet het beheer bijgestuurd worden? krabbenscheersloten uit. Een voorbeeld is de werkgroep Nardinclant uit het Gooi. In het natuurreservaat Met behulp van inventarisatiegegevens kan agrarisch “Het Hol” wordt de verlanding van een sloot handma- natuurbeheer gestimuleerd en ondersteund worden. Met behulp van gegevens kunnen waterschappen en tig en gefaseerd verwijderd om meer kans te geven voor krabbenscheer. Op deze manier weet de werk- gemeenten (gevraagd of ongevraagd, luis in pels!) groep Nardinclant al jarenlang een populatie van de geadviseerd worden over het beheer van watergangen, dorpsbosjes, parken enzovoort. groene glazenmaker in stand te houden. Dus …… Waar dient al die gegevensverzameling voor? Sietske Rintjema (It Fryske Gea)
Maar: Is er een kloof tussen Onderzoek (Wetenschap) en Praktijk? Hoe noodzakelijk is een goede relatie onderzoeker – beheerder (vgl ook Beleid: SN2000 / SAN2000)? Hoe vertaal je wetenschappelijke en statistische bevindingen op een duidelijke manier naar de alledaagse praktijk?
Ten eerste voor de Wetenschap. Door middel van onderzoek neemt de kennis over soorten en hun ecologie toe. Soms gaat deze kennis zeer ver, denk aan dispersiegedrag, overwinterings- Robert Ketelaar, Kees Mostert, Sietske Rintjema, strategieën enzovoort. Fons Smolders, Jan van der Winden, Marja ZandDoor middel van monitoring neemt de kennis over de berg effecten van natuurbeheer en natuurontwikkeling op soorten en levensgemeenschappen toe.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
8
Drie jaar libellenmonitoring (1999-2001) in het Zwanenwater Van de Glazenmakers was alleen de Paardenbijter elk jaar in het gehele gebied te zien. Voortplanting is niet geconstateerd. Er zijn geen vers uitgeslopen individuen waargenomen. De Grote keizerlibel lijkt een toevallige gast te zijn. Alleen enkele territoriale mannetjes zijn in gebied II gezien. De Vroege glazenmaker werd voor het eerst op 2 mei 1999 gezien en betrof een vers uitgeslopen exemplaar. Dit was in Gebied II in een gedeelte met voornamelijk Gele lis, Riet en Grote egelskop . Helaas is er geen larvenhuidje gevonden. Op 16 juli en 11 augustus 2001 werden ook imago’s gezien (figuur 1). Het lijkt er op dat er een kleine populatie aanwezig is (de Groot, 2002). Grofweg kun je het onderzoeksgedeelte van het Zwa- De Glassnijder werd in 2000 en 2002 één keer waarnenwater indelen in twee duinvalleigedeelten (figuur genomen. Dit waren zwervers in gebied II. 2). Gebied I : is een grote vallei met daarin het Eerste De Blauwe- en Bruine glazenmaker zijn volgens de water. Dit is een grote open vlakte met daarin een groot meer omzoomd met een brede rietkraag. De twee meren in het Zwanenwater zijn de grootste duinmeren in Nederland (figuur 4). Veel vogels verblijven daar. Ook is veel vis aanwezig. Rond het meer bevinden zich ook een aantal kleine uitgegraven poelen (fazantenpoelen) die meestal geheel met riet zijn omgroeid. Gebied II ligt ten oosten van gebied I en is een lange smalle duinvallei omgeven met bomen en struiken. De variatie aan poelen en vegetatie is hier groter dan in gebied I. In de winter 19992000 zijn de meeste poelen geschoond. De tellingen zijn wellicht in de toekomst goed bruikbaar voor het volgen van de ontwikkeling van de libellenfauna na herstelwerkzaamheden. In februari 2000 is in een achttal plassen en poelen door de Vlinderstichting watermetingen uitgevoerd. De pH was overal neutraal (7-8) en de EGV varieerde tussen de 200-500 (mesotroof) (Manger, 2001). Hier volgt een kort verslag van de resultaten. In 1999 ben ik begonnen de libellenfauna in het Zwanenwater te monitoren. Dit duingebied is eigendom van Natuurmonumenten. Door mijn verhuizing naar een ander deel in Nederland heb ik deze monitoring beëindigd. Elk jaar is er acht keer in het libellenseizoen geïnventariseerd. De gegevens kunnen daarom goed per jaar vergeleken worden. In 2002 heb ik nog één voorjaarstelling gedaan. Zeventien poelen werden in een wandeling (van ongeveer 2 uur) om het Eerste Water geïnventariseerd. In feite is het de 4,5 km wandeling die is uitgezet door Natuurmonumenten.
Figuur 1: Vroege glazenmaker op 16 juli 2001 in het Zwanenwater
gegevens van het landelijk databestand (EIS/NVL/ Vlinderstichting) afwezig in het gebied. De Bruine glazenmaker is na de vijftiger jaren niet meer waargenomen. De Blauwe glazenmaker werd alleen in Het Lantaarntje is de meest algemene libellensoort in 1995 gezien. Van deze soort zit een populatie in de duinen van Schoorl. het Zwanenwater. De Variabele waterjuffer en de Azuurwaterjuffer lijken te hebben geprofiteerd van de Van de Korenbouten zijn de Bruinrode-, Steenrode schoning. Deze soorten laten een duidelijke stijging van de aantallen zien. In 2002 was er sprake van een heidelibel en de Viervlek de meest algemene soorten. Deze hebben zich elk jaar voortgeplant. Andere flinke toename van het aantal individuen. Vooral de Variabele waterjuffer doet het goed. De Vuurjuffer en zoals de Zwarte heidelibel en de Geelvlekheidelibel de Kleine roodoogjuffer worden de laatste jaren aan laten een wat grilliger patroon zien. Zij bereiken het gebied met invasies. Zo werd in 2001 alleen enkele de oostrand van het gebied gezien en zullen misvers uitgeslopen Geelvlekheidelibellen gezien. Overischien in de toekomst het gebied gaan bevolken. In gens bleek dit één van de weinige plekken in Neder1997 werd door Tieneke de Groot vijf exemplaren land te zijn waar de soort in 2001 is gezien (Van van de Kleine roodoogjuffer aan de rand van het Swaay et al, 2002). In de rest van Nederland was de duingebied waargenomen. Aan de rand van de duinen van Sint Maartenszee, op slechts een paar kilo- soort in 2001 een stuk schaarser. Wellicht dat de schoning van de poelen een positief effect voor beide meter, zit een populatie van deze soort.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
Foto: R. Manger
De soorten Van de pantserjuffers zijn de Gewone pantserjuffer en de Zwervende pantserjuffer het meest algemeen. Zoals bekend variëren de aantallen van de Zwervende pantserjuffer per jaar. De Houtpantserjuffer liet de laatste jaren een lichte daling zien. Misschien heeft de soort nadeel van de schoning van de poelen in 1999 ondervonden (Van Swaay et al, 2002). De drie soorten planten zich in het gebied voort.
9
soorten heeft Gebied I Gebied II gehad (Van Swaay et al, 2002). De Gewone oeverlibel ontbreekt in het gebied, hoewel hij in reGrote duinvallei duinvalleien Cultuur delijke aantallen in de omliggende Figuur 2: Schematische dwarsdoorsnede van het onderzochte deel in het Zwanenwater duingebieden waargenomen Verspreiding van libellensoorten wordt. Deze soort is één van de meest algemene libellen in Nederland (Ketelaar et al, 2002). In 2000 waren veel witsnuiten aanwezig. Een jaar 539 N later waren ze afwezig. In het voorjaar van 2002 werden weer Noordse witsnuiten gezien. Dit zijn Zwanenwater mogelijk nakomelingen (tweejarige cyclus). De Noordzee Noordse witsnuitlibel vormt mogelijk kleine, wellicht tijdelijke populaties (Wijker, 2001). De Gevlekte witsnuitlibel was in 2000 een verrassende bezoeker Gebied I 538 van de Noordkop. Deze soort kan soms in kleine populaties enkele jaren voorkomen en vervolgens weer verdwijnen (Wijker, 2001). Mogelijk was dit een zwerver vanuit het Noord-Hollands duinreservaat Eerste Water (NHD). De status van de Venwitsnuitlibel in 1988 in het Zwanenwater is niet duidelijk. De soort kan in het 537 Gebied II veld makkelijk verward worden met de Noordse witsnuitlibel. De Venwitsnuitlibel is twee keer met zekerheid in het NHD waargenomen (Wijker, 2001). 1 km
Habitat voorkeur Het jaar 2000 bleek het beste libellenjaar en werden 536 de hoogste aantallen en meeste soorten gevonden. 107 108 109 110 In de tabel op bladzijde 10 is te zien welke soorten in de onderzoeksperiode en in 1997 zijn waargenomen. De meeste libellensoorten blijken elk jaar in Figuur 3: Maximaal aantal waargenomen libellensoorten Gebied II voor te komen (figuur 3). De gunstige ligper seizoen bij de poelen in de periode 1999-2001 ging van Formaat cirkel: Middel Groot Klein deze duin1– 4 soorten 5-9 soorten 10-15 soorten vallei, door o.a. beschutting van een duinenrij met bomen, zorgt ervoor dat hier het grootste aantal libellensoorten aangetroffen wordt (figuur 2). In het Eerste Water (Gebied I) komen beduidend minder libellensoorten voor en liggen de aantallen lager. Waarschijnlijk is hier niet de vegetatie, maar de waterkwaliteit de beperking voor het vestigen van libellen. Het water is namelijk zeer voedselrijk en af en toe is er sprake van langdurige blauwwiergroei (de Groot, 1997). De kleine fazantenpoelen in deze vallei bevatten waarschijnlijk minder libellensoorten, omdat de poelen soms in de zomer droogvallen. Poelen met zeer weinig libellen bleken na meting zuurstofarm te zijn. Begrazing Het oostelijk deel van het Zwanenwater (Gebied II) wordt begraasd door Blondé de aquitaine runderen. In de winter gaan de runderen op stal. De aantallen variëren per jaar. Zo waren er 33 runderen in 1999 en 54 exemplaren in 2000. In dit laatst genoemde jaar was duidelijk meer vraat aan de vegetatie zichtbaar. Vooral in augustus was de betreding en de daarmee gepaard gaande Figuur 4: Ligging van de vernieling van de oevers en vegetatie van de poelen goed zichtonderzochte baar. Mijn inziens is deze dynamiek voor libellen niet ongunstig. poelen in het Of de hogere diversiteit van libellen in het oostelijk deel van het gebied gebied nu te wijten is aan de begrazing voert m.i. te ver. Het is
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
10
Libellengemeenschappen Zwanenwater Wetenschappelijke naam
1997
1999
2000
2001
Lestes barbarus
22
42
12
Lestes sponsa
10
73
Lestes viridis
5
24
Ischnura elegans
8
94
Enallagma cyathigerum
1
Erythromma viridulum
Status
Voortplanting: larven en/of verse imago’s
72
zeer algemeen
+
68
94
zeer algemeen
+
14
6
algemeen
+
167
69
zeer algemeen
+
12
1
Coenagrion pulchellum Coenagrion puella
2002 *
3
zwerver
19
36
22
algemeen
+
11
6
6
vrij algemeen
Vermoedelijke vp
5
zwerver
Aeshna cyanea
zwerver (1995)
Aeshna grandis
na 1950 verdwenen
Aeshna isosceles Aeshna mixta
1 19
Anax imperator
2
schaars
+ Vermoedelijke vp
45
23
14
zeer algemeen
1
1
2
zwerver
Brachytron pratense
1
Libellula quadrimaculata
20
55
39
1
zwerver
9
zeer algemeen
+
Orthetrum cancellatum
1
zwerver
Sympetrum danae
1
4
4
Sympetrum flaveolum
7
14
8
2
2
26
2
6
algemeen
Vermoedelijke vp
30
18
3
algemeen
+
3
64
14
zeer algemeen
+
Sympetrum fonscolombii Sympetrum sanguineum
+
vrij algemeen
+
zwerver (1996)
Sympetrum striolatum Sympetrum vulgatum
vrij schaars
34
Leucorrhinia dubia
zwerver (1988)
Leucorrhinia pectoralis
1
Leucorrhinia rubicunda
1
Gegevens 1997 uit rapport Groot, T. de, 1997. * telling 31 mei 2002
35
zwerver 5
vrij schaars
Vermoedelijke vp
vp= voorplanting
misschien een leuk onderwerp voor nader onderzoek? vormt dit, met een nog niet geheel begroeide oeverrand, een ideale nieuwe vestigingsplaats voor libellen. In augustus werden hier op een dag acht soorten geVergelijking met andere duingebieden teld. Dit is voor het Zwanenwater een hoge score. Dit Het Zwanenwater bevat minder soorten dan andere zuidelijker gelegen duingebieden. In goed onderzochte waren o.a. een mannetje Watersnuffel en een manneduingebieden, zoals Amsterdamse Waterleidingduinen tje Grote keizerlibel. (AWD), het NHD, Berkheide en Voornes Duin zijn 30 of meer libellensoorten waargenomen. Vermoedelijk heb- Uit de resultaten is gebleken dat het schonen van poeben grootte (o.a. bredere duinstrook) en daarmee gro- len voor de meeste libellensoorten geen nadelige invloed heeft gehad. tere variatie aan biotopen en meer beschutting een positief effect op het aantal soorten. Verder ontbreken Literatuur: in het Zwanenwater grote plassen met gevarieerde begroeiing en open zandige oevers. Opvallend is dan ook dat soorten met voorkeur voor dit Groot, T. de, 1997. Libellen van het Zwanenwater en Duin en Kruidberg. O & B rapport nummer 97-48. Vereniging Natuurtype wateren in het Zwanenwater ontbreken. Dit zijn monumenten, ’s Graveland. Watersnuffel, Gewone oeverlibel, Zwervende heidelibel en Platbuik. De afwezigheid van de Platbuik is opmer- Groot, T. de, 2002. Aeshna isosceles Vroege glazenmaker. In: kelijk. Het is een te verwachten pionier bij geschoonde NVL, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse poelen. In het noordelijker gelegen duingebied de Gra- Fauna 4. Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. felijkheidsduinen, wordt de soort regelmatig gezien. In het noordoosten van het gebied is in 2000 door afgra- Ketelaar, R. Higler, L.W.G., Groenendijk, D., Hermans, J.T. & Dingemanse, N.J., 2002. Biotopen en landschappen.In: NVL, ving van een voormalig kleiduivenschietterrein een 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Faugrote diepe poel ontstaan. Beschut door grote bomen
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
11 na 4. Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. Manger, R., 2001. Libellen in de duinen van de Noordkop 2000. Grafelijkheidsduinen, Doggersplaats en Zwanenwater. KNNV-afdeling Den Helder en omgeving, Den Helder. Van Swaay, C.A.M., Ketelaar, R. & Groenendijk, D., 2002. Dagvlinders en libellen onder de meetlat: jaarverslag 2001. De effecten van het opschonen van poelen in het Zwanenwater. Rapport VS2002.010, De Vlinderstichting, Wageningen. Blz. 23. Wijker, A., 2001. Libellenatlas Noord-Hollands Duinreservaat 1996-2000. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Castricum.
René Manger
Die Winterreise “Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus”. Iedereen die de liederencyclus Die Winterreise van Schubert (op gedichten van Muller) kent, herkent deze openingszin.Er komen geen liederen over libellen in voor, maar hij beschrijft een winterse zoektocht naar warmte en licht. Wij associëren libellen met zon en warmte en niet met sneeuw en kou.
ben. Dit alles binnen een onderzoekstermijn van 10 maanden. Als methode werd gekozen voor de volgende opzet. 1. Tijdens de piek in de uitsluipperiode (eind juli, begin augustus) worden op minimaal 2 en maximaal 4 locaties zoveel mogelijk jonge (ouder dan een dag i.v.m. voorkoming van nodeloze beschadiging!!) exemplaren gevangen en van een kleurmarkering en een uv markering op de vleugels voorzien. Per locatie wordt een andere kleur gebruikt. Van alle exemplaren wordt de sexe genoteerd en de markeringscode en de GPS coördinaten. 2. In de nazomer en herfst worden de locaties bezocht om te checken of er nog exemplaren rondvliegen. Daarnaast worden locaties bezocht waar in 2001 veel nazomer- en herfstwaarnemingen en in 2002 veel vroege voorjaarswaarnemingen zijn gedaan. Deze locaties zijn: het Woldlakebosch en het Venebosch. Ter plekke worden alle waargenomen exemplaren gecontroleerd op kleurmarkering.
Vanaf 1998 is de kennis omtrent gedrag, voortplanting, biotoopkeuze gaandeweg sterk toegenomen. Toch bleef er na veel onderzoek nog een aantal vragen onbeantwoord. • Waar overwinteren Noordse winterjuffers in De Weerribben? • Zijn ze plaatstrouw aan het voortplantingswater? • Overwinteren ze in de directe omgeving of zwerven ze uit naar overwinteringgebieden? Naar aanleiding van deze vragen werd de volgende doelstelling geformuleerd. Via een soortgericht onderzoek door middel van individuele markering komen tot een duidelijk beeld van de dispersie van de Noordse winterjuffer in De Weerrib-
voorjaar worden nauwkeurige aantekening gemaakt m.b.t. kleur en tekening van mannetjes en vrouwtjes. Ook gedragingen, biotoopvoorkeur en plaats waar wordt overwinterd worden nauwkeurig en uitvoerig beschreven.
Het merken is een subtiel werk
Ad. 1: Dit gegeven
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
Foto: Karin Uilhoorn
3. Tijdens de winterperiode worden alle genoemde plaatsen nauwkeurig en minutieus onderzocht om zodoende overwinterende exemplaren op te sporen. Hierbij zal de uv markering dienstbaar kunnen zijn. Bij ieder gevonden exemplaar wordt de plaats gemarkeerd d.m.v. een bamboestokje met een gekleurd uiteinde zodat de plek altijd terug te vinden is. Bij overwinterenVoor wat betreft winterjuffers ligt dat heel anders. Die de exemplaren in bomen of struiken kan een stickertje ‘leven’ gewoon door onder winterse omstandigheden. worden geplakt. Ongemarkeerde exemplaren worden Een gegeven dat tot de verbeelding spreekt, temeer alsnog gemarkeerd. Per locatie wordt gekozen voor omdat er in Nederland nog nooit overwinterende wineen eenduidige markering. terjuffers zijn gevonden. In het voorjaar van 2002 besloot een kleine groep libel- De gevonden exemplaren worden tijdens de winterperiode (vooral bij sneeuw, ijzel, vorst) enkele malen belenonderzoekers een poging te gaan wagen om het mysterie rond de Noordse winterjuffer in Nederland te zocht. ontrafelen. Daartoe werd een plan opgesteld. Het Pro4. In het vroege voorjaar worden de overwinteringplaatjectplan Paedisca (PP). sen en de voortplantingslocaties afgezocht op uit de De (in)directe aanleidingen dit PP waren: winterslaap ontwaakte exemplaren en voortplantende • De vondst van een grote populatie in De weerribexemplaren. Daarben in 1998 bij worden per • De uitkomsten van een onderzoek aan Noordse plaats alle gemarwinterjuffer in De Weerribben in 2000 keerde exempla• De uitkomsten en (nieuwe) vraagstellingen van ren en markeringseen libellenonderzoek in De Weerribben in 2001 codes genoteerd. • De vondst van veel Noordse winterjuffers op ver5. Zowel tijdens de scheidene locaties in Friesland in 2001 en 2002 uitsluipperiode als • De vondst van overwinterende Noordse winterjuf- in de nazomer, fers in Zuid-Duitsland in 1999 en 2000 herfst, winter en
12
gen. Wel werden er ter plekke gemarkeerde exemplaren teruggevangen. Daarbij viel op de juffers zeer honkvast zijn. Soms werden ze vrijwel letterlijk op de zelfde plaats teruggevangen. Vanaf eind augustus bleken de juffers zich vrijwel uitsluitend op te houden in open moerasbos. Vaak vergezeld door houtpantserjuffers en een enkele Het eerste gemerkte exemplaar Steenrode heideliwas een mannetje op 3/08/02 in bel. In veel gevallen Groot Erve (Weerribben). werden ze in losse groepjes waargenomen. Het idee bestaat dat ze de beschutting van bossen opzoeken om te jagen en te slapen en om te ontkomen aan predatoren. Ook zonnige bosranden bleken geliefde verblijfplaatsen. Een constatering die overeenkomt met bevindingen in 2001. Langs het water werden vanaf eind augustus geen exemplaren meer waargenomen. Ad. 3: Deelnemers: Bij voorkeur personen die ‘ervaring’ hebben met de soort, het gebied goed kennen en bereid zijn er tijd en energie in te steken. Voorstel: Jeroen Bredenbeek Peter de Boer Karin Uilhoorn Herman Hazelhorst Alex Huizinga René Manger Aansturing project: Robert Ketelaar, Evert Ruiter
Foto: Karin Uilhoorn
Planning Vangen en markeren: week 31 en 32 2002 Onderzoek op locatie: week 36 – 39 2002 Onderzoek Woldlakebosch en Venebosch: week 36 – 39 2002 Onderzoek op locatie en overwinteringgebied: week 45 – 46 2002 Idem vervolgonderzoek: week 49 – 50 2002 Idem vervolgonderzoek: week 4 2003 Idem vervolgonderzoek: week 7 2003 Onderzoek naar ontwaakte exemplaren: vanaf week 11 Onderzoek op voortplantingslocaties: vanaf week 17 t/m week 20
Evert Ruiter Het merken van winterjuffers op Groot Erve (3 aug. 2002, Weerribben)
Koraaljuffer CERITENE bij Den Haag gezien (24 sept. N 02:40) DEN HAAG (ZUID-HOLLAND)
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
Foto: Robert Ketelaar
Foto: Evert Ruiter
stuitte op ethische bezwaren. Moeten we om het doel te bereiken deze fragiele juffers zo te grazen nemen. Toch kozen we ervoor het wel te doen. Via literatuur hebben we ons op dit punt ook goed voorbereid. Als materiaal werd gekozen voor diastiften van de kleinste dikte en Uvmarkeerstiften. In de praktijk bleek dat het markeren vrij Zoek de winterjuffer eenvoudig was en dat de gemerkte dieren geen enkele hinder ondervonden van de markering. In vrijwel alle gevallen vlogen ze gewoon meteen weer verder. Ook bij terugvangsten bleek dat ze nog steeds zeer mobiel en actief waren. Uit de literatuur bleek ook dat de markering niet van invloed is op het voortplantingsproces. Op 3/8, 17/8, 30/8, 13/9 zijn er in totaal circa 400 exemplaren gemerkt op vier locaties. Veruit de meeste exemplaren werden gevangen en gemerkt bij een petgat in de Schut- en Grafkampen. Overige locaties: De Kooibomen, Het Woldlakebos en het Venebosch. Het gemerkte aantal oversteeg iedere verwachting. Saillant detail: Op 3 augustus zagen we na een dag merken (200 ex.!) bij het petgat , teruglopend naar de boot, nog steeds winterjuffers, allen ongemerkt!. Dat geeft wel aan welke hoeveelheden er rond die periode lokaal uitsluipen. Het komt overeen met de dichtheden die in 2001 werden vastgesteld. Ad 2: Tijdens deze bezoekjes werden in de genoemde bossen geen gemarkeerde ex. van elders teruggevan-
13
Waarom heet Sympecma paedisca ‘Noordse’ winterjuffer?
Larvenhuidje Lantaarntje op z'n kop
Foto: Marcel Wasscher
Sinds 1995 was ik op enkele plaatsen larvenhuidjes van juffers tegen gekomen die omgekeerd waren uitge(Suggestie voor een nieuwe naam en aanzet slopen. Al deze larvenhuidjes bleken tot slechts één tot een discussie) soort te behoren: het lantaarntje Ischnura elegans. Wat schetst mijn verbazing dat in ons nieuwe libellenboek daar keurig melding van wordt gemaakt (Mosterd & Noordse woelmuis, Noordse stern, Noordse kwikstaart, Dingemanse, 2002). Zij citeren Engels onderzoek (Mackenzie Dots, 1992) waar op één plek maar liefst Noordse hartschelp, Noordse glazenmaker, Noordse Witsnuitlibel, Noordse waterjuffer, Noordse winterjuffer. de helft van de larvenhuidjes van het lantaarntje met de kop naar beneden werd gevonden. ‘Noordse’ maakt deel uit van menige soortnaam van (inheemse) diersoorten. Een belangrijke vraag die bij mij overbleef (“hoe doen Dit bijvoeglijk naamwoord suggereert dat een belangrijk ze dat dan”) bleek daarnaast beantwoord te staan in een Duits artikel (Förster, 1995), waar mijn oog op viel. deel van het verspreidingsgebied van de betreffende Het blijkt dat het uit het larvenhuidje hangende juveniel, soort zich in het Noorden van Europa (Scandinavië, Lapland, Baltische Staten) bevindt. Voor wat betreft de eerst een half uur met het achterlijf in het huidje blijft genoemde libellensoorten geldt dat ook, met uitzonde- hangen en daarna pas met zijn poten naar de stengel onder hem grijpt. Daarna kan het achterlijf uit het huidje ring van Noordse winterjuffer. Wanneer we het verspreidingsgebied van deze soort bekijken dan blijkt dat worden getrokken en draait het verse dier zich pas om. Dan pas gaat het met de kop naar boven zitten. Hij de Noordse winterjuffer in geheel Noord-Europa ontvond maximaal een derde van de huidjes onderste breekt of er slechts als zwerver voorkomt. boven hangen. Zijn vermoeden is dat het alleen bij Het verspreidingsgebied van Sympecma paedisca strekt zich uit van West-, via Midden Europa in Oostelij- hogere dichtheden voorkomt. ke richting tot aan Azië en Japan. Bijgaande een foto van het fenomeen. Let eens op of je De toevoeging ‘Noordse’ kan ook betekenen ‘robuust’ zelf kunt vinden, bij het lantaarntje of misschien ook of ‘groot’. Bij bijvoorbeeld de goudvink, zien we dat de wel bij een andere soort. Tevens is het waarom van deze uitsluippositie een interessante vraag. Scandinavische soortgenoten robuuster van postuur zijn. Deze (ondersoort) wordt dan ook Noordse goudMarcel Wasscher vink genoemd.
[email protected] Voor wat betreft de Noordse winterjuffer gaat dit niet op. Geen Noordelijk verspreidingsgebied en geen ‘Noords’ postuur; vreemd dat dit juffertje dan toch de naam Noordse winterjuffer draagt. De Bruine winterjuffer Sympecma fusca ontleent haar naam aan de toevoeging ‘fusca’ dat bruin betekent. In het Engels heet ze Brown Emerald Damselfly en in het Frans Le Leste brun. ‘Paedisca’ betekent kind. In Frankrijk wordt de Noordse Winterjuffer daarom Le Leste enfant genoemd. Een mooie naam en goed passend bij het juffertje dat wij kennen; een iets kleinere en meer delicate uitvoering van de Bruine winterjuffer. In Duitsland wordt ze Siberische winterlibelle genoemd. Dat refereert aan de Oostelijke verspreiding. Het zou dus evenzogoed ‘Aziatische’- of ‘Oostelijke’ winterjuffer kunnen zijn, wat mij betreft allemaal beter dan Noordse winterjuffer. In de loop der jaren is er heel wat gerommeld met de wetenschappelijk soortnaam: Sympecma braueri, anullata, paedisca wisselden elkaar af. Uiteindelijk is er gekozen voor Sympecma paedisca en al met al lijkt het Literatuur mij zinvol deze juffer ook de Nederlandse naam te ge- Förster, Steffen, 1995. Inverses Schlüpfen bei Ischnura elegans (Van der Linden) (Odonata:Coenagrionidae). – Libellula ven die ze verdient, namelijk: Kleine winterjuffer. 14 (3/4): 203-208.
Evert Ruiter
Mackenzie Dots, R. 1992. Inverted emergence by Ischnura elegans (Van der Linden) at Ashton Water Dragonfly Sanctuary. – Journal of the Britisch Dragonfly Society 8: 13-15. Mosterd, Kees & Niels Dingemanse, 2002. Ischnura elegans lantaarntje. – In: NVL, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Naturalis, KNNV & EISNederland.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
14
Van de e-mail cirkel geplukt
Bruine winterjuffer (19 nov. N 02:46) GOUDA, ZUID-HOLLAND
Hieronder een greep van de berichten en reacties uit de periode september - december:
Op 11 oktober j.l. vond ik tot mijn grote verbazing in onze achtertuin in Gouda, Zuid-Holland (laagveen! polders!) een mannetje Bruine winterjuffer (SYMPFUSC). Wel vijf keer gecheckt of het geen Noordse was (dat zijn toch momenteel immers de winterjuffers die je in het laagveen gaat zoeken) maar helaas. Toch een bizarre waarneming. Ongeveer twee weken daarvoor was het ook al raak, toen vond ik in diezelfde achtertuin een Zwervende pantserjuffer vrouw (LESTBARB).
Ik kreeg begin september foto's te zien van een mannetje
‘Zwervende’ Koraaljuffer koraaljuffer CERITENE die gefotografeerd was op 29 en 30 augustus 2002 in de heemtuin "Loosduinen" in de buurt van Den Haag. De waarneming is gedaan door de heer Van Assem. Dit is een waarneming ver buiten het normale verspreidingsgebied. Waarnemingen van zwervers van koraaljuffer zijn schaars in Nederland. Het is echter wel logisch te veronderstellen dat de koraaljuffer over een redelijk goed ontwikkeld verbreidingsvermogen beschikt omdat hij in natuurontwikkelingsgebieden met kwel (met name in de zuidelijke helft van Nederland) redelijk snel opduikt. Desalniettemin is deze waarneming erg bijzonder.
Antoine van der Heijden Ook verse Z wervende heidelibellen (SYMPFONS) op Goeree (15 sept. N 02:39) GOEREE (ZUID-HOLLAND)
Tijdens een kort veldbezoek op 30 augustus (2002) aan het IJsbaantje nabij Ouddorp op Goeree (Zuid-Holland) trof ik een aantal zeer verse zwervende heidelibellen aan. Een paar dieren konden nog vrijwel niet vliegen. Dit is het inmiddels de Robert Ketelaar vierde achtereenvolgende jaar waarin er op deze locatie actieve voortplanting van deze soort is vastgesteld. We waren Reactie op eerdere bijdrage: Koraaljuffer CERITENE in helaas niet in de gelegenheid een goede indruk van de aantalDen Haag (16 okt. N 02:41) len te krijgen, maar ik vermoed dat het weer om behoorlijke aantallen gaat. Begin september 1999 trof ik hier tussen de Toen ik de mail van Robert Ketelaar over de Haagse Koraal500 en 1000 aan. Overigens is deze locatie wel vrijwel helejuffer las (N 02:41), vroeg ik me af of het niet waarschijnlijker maal overgroeid met waterplanten. is dat dit dier als larve is aangevoerd met water- moerasplan- Verder trof ik alleen al aan de zuidrand van de ijsbaan acht ten voor in deze heemtuin? Er zijn ook heemtuinen en botani- Tengere pantserjuffers (LESTVIRE) hetgeen sterk doet versche tuinen in Nederland waar meerdere niet ter plaatse thuis- moeden dat er veel meer dieren aanwezig waren. Het lijkt er horende amfibieën en reptielen voorkomen. Deels zijn deze sterk op dat deze soort hier vaste voet aan de grond heeft bewust uitgezet, maar het is ook denkbaar dat eitjes en larven gezet. Is er iemand die op deze locatie net uitgeslopen exemzonder opzet daar terecht zijn gekomen. In de voorlopige plaren van deze soort heeft gezien? libellenatlas staat volgens mij (ik heb het boekje hier niet bij de hand) ook een bijzondere vondst in een Noord-Hollandse Kees Mostert heemtuin vermeld, waarvan aangenomen wordt dat de betrefVan het zwerversfront (5 sept. N 02:38) fende soort met plantmateriaal is aangevoerd. EGMOND AAN ZEE (NOORD-HOLLAND) Jeroen van Delft Bruine winterjuffer: populatie ? Op 18 augustus werden 2 verse Zwervende heidelibellen (24 sept. N 02:40) (SYMPFONS) bij een duinmeertje (Gravedal) ten noorden van KOUDEKERK aan de RIJN (REGIO LEIDEN, ZUIDEgmond aan zee waargenomen. Dit betekent dat nu ook het HOLLAND) Noord-Hollands Duinreservaat de soort als zeker voortplantend kan aanmerken. Ook op 3 en 4 september werden in Na vorige maand al een mannetje te hebben gevonden, trof totaal 7 verse exemplaren en 13 larvehuidjes op deze plek gevonden. Tevens zag ik op 3 september op mijn vlinderroute Bruine winterjuffer een vers exemplaar (in de duinen ter hoogte van Egmond Binnen). Eus van der Burg op maandag 23 september wederom een Bruine winterjuffer SYMPFUSC aan in Koudekerk aan den Jetta Verhoef & Arnold Wijker Rijn, Zuid-Holland, ditmaal een vrouwtje. De vindplaats is de voormalige zuivering naast het zwembad van Koudekerk. Nog Reactie 9 (15 sept. N 02:39) fraaier waren de resultaten van dinsdag 24 september, toen Vandaag ontving ik de NVL Nieuwsbrief, en heb met belangmaar liefst 6 vrouwtjes en een mannetje, allemaal vers, werstelling de e-mail gelezen over de predatie van libellen. Al den gevonden op deze plek. Zwervers? Dat lijkt onwaarschijn- lezende kwam ik tot een m.i. plausibele verklaring, mede op lijk, hoewel niet kan worden uitgesloten dat de soort grond van enkele van de reacties, m.n. 1 (Torenvalk vangt (bijvoorbeeld) de Rijn heeft gevolgd vanuit Katwijk via Oegst- libellen red.), 4 (Torenvalk, Boomvalk eksters red.), 5 (plek geest, met daar ook recente waarnemingen.
Predatie van libellen
Eus van der Burg, pers.med. Remco Hofland met honderden vleugels Viervlek red.). Bruine winterjuffer (16 okt. N 02:41) KATWIJK aan de RIJN (REGIO LEIDEN, ZUID-HOLLAND)
In de e-mail "Vraag 3" is geen sprake van net uitgeslopen libellen, en er staat ook niet vermeld dat de plaats dicht bij Na twee eerdere waarnemingen van Bruine winterjuffer water is gelegen, hoewel "vochtig". Opvallend is dat de vleuSYMPFUSC in de bebouwde kom van Katwijk deze nazomer, gels op de kale grond liggen, tussen de twee plekken vond ik 28 september opnieuw een exemplaar, ditmaal op een "verspreid slechts enkele vleugeltjes". Ook in reactie 5 is tuinstoel in mijn achtertuin in Katwijk aan den Rijn. sprake van "open grond". Ik denk dat dit essentieel is, zulke plekken worden namelijk veelal bezocht door jagende LibelluCasper Zuyderduyn liden, m.n. Orthetrum en ook Sympetrum, van Libellula ben ik niet zeker. Na een korte vlucht keren ze dan weer naar zo'n
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
15 plek terug, soms is dit een asfaltweg (mijn eigenwaarnemingen in Turkije, Onychogomphus forcipatus doet dit ook). Jagende libellen zijn alert, en zullen een muis of ekster echt wel in de gaten hebben, maar een echte grondjager als de torenvalk wellicht niet. De torenvalk heeft nog een voordeel, ze kan muizen opsporen doordat de urine van deze zoogdiertjes ultraviolet licht uitstraalt. Misschien produceert de reflectie van zonlicht op de libellenvleugels, of de breking ervan, ook UV, waardoor een torenvalk de (vaak weer terugkerende) libel goed in het oog kan houden en vervolgens na een duikvlucht vangen vangen.
(AESHSUBA) komen alle inheemse glazenmakers in De Weerribben voor. Tijdens dezelfde excursie (30/8) werden er in het Woldlakebos 2 tengere pantserjuffers (LESTVIRE) gevonden. Dat brengt de soortenlijst voor De Weerribben op 39. Een respectabel aantal. Bandheidelibel (SYMPPEDE) Continuing story
Na de vondst van een nieuwe populatie ten Zuidwesten van Dalfsen, was het op 2 en 3 september weer bingo! In maar liefst 7 km. hokken tussen Lichtmis en Nieuwleusen (Noord Overijssel) werd een populatie van zeker 50 exemplaren (waaronder tandems en eiafzettende exemplaren) gevonden door Vincent Martens uit Dalfsen. De dieren zaten wederom Misschien loont het de moeite eens in het seizoen vanaf een langs pietluttige kwelslootjes in saai agrarisch land. afstandje de "oeverzwaluwwand" te observeren, ik ben benieuwd of er inderdaad torenvalken op deze manier op libellen De pers (Zwolse Courant, Vechtdal editie) besteedde op 28 augustus ruime aandacht (met foto) aan de vondst bij Dalfsen. jagen. Beekoeverlibel (ORTHCOER) op de Lemelerberg
Gert Jan van Pelt Reactie 10 (5 sept. N 02:38)
Op 1 september vond ik bij ‘de bronnetjes’ (een plaats met uittredend drangwater op de zuidhelling van de Lemelerberg) “Eettafel” van libellenvleugels een dode en totaal verdroogde oeverlibel. Het betrof een mannetje (zonder kop). Wat meteen opviel was de geringe grootte, Bij nader inzien is de eettafel in de Morvan wellicht toch van het smalle achterlijf en de okergele pterostigmas’s. De blauwe een vogel. Ik had er met Rob Geraeds over; helemaal over het hoofd gezien; waarschijnlijk is het van een grote gele kwik- berijping was behoorlijk versleten, maar ook op het borststuk was nog enigszins berijping te zien. Nadere determinatie van staart. Langs de Roer zag hij ze (grote gele en witte) ook regelmatig jagen op insecten; het lijkt mij inderdaad een goe- vleugelcellen etc. wees uit de het een beekoeverlibel (ORTHCOER) betrof. de verklaring. De Lemeler- en Archemerberg (Landschap Overijssel) zijn dit jaar grondig geïnventariseerd op broedvogels, reptielen, amfiRob Brinkhof bieën, dagvlinders, sprinkhanen, krekels en libellen. Zeker 4 libellendeskundigen hebben het gebied uitgekamd. De beeGroene glazenmaker (AESHVIRI) doet het slecht koeverlibel werd niet aangetroffen. Het gevonden (5 sept. N 02:38) exemplaar heeft ongetwijfeld betrekking op een zwerver die WEERRIBBEN (OVERIJSSEL) ter plaatse is gestorven. Het is niet ondenkbeeldig dat bij goed uitgevoerd bronherstel de soort zich ter plekke kan vestigen. Op 17 augustus werd er door Libellenwerkgroep Overijssel De populatie bij Holten is hemelsbreed slechts tientallen kiloeen simultaantelling van Groene glazenmakers (AESHVIRI) meters verwijderd.
Groene glazenmaker gehouden in De Weerribben. Verdeeld in twee groepen werden (bij tropische temperaturen) de beste krabbescheerlocaties onderzocht. De directe aanleiding daartoe was het feit dat er in 2001 zeer weinig exemplaren waren gesignaleerd. Er is krabbescheer in ruime mate aanwezig, maar de daarbij behorende aantallen groene glazenmakers blijven achterwege. Op 17 augustus werd wederom vastgesteld dat het aantal Groene glazenmakers bedroevend laag ligt. In het totaal werden er slechts 20 mannetjes en 5 vrouwtjes gezien. Verder werd een keer 2 maal eiafzet geconstateerd en werden er 5 larvenhuidjes gevonden. In vergelijking met het aangrenzende De Wieden en goede locaties in Groningen en Friesland gaat het hier om een zeer lage score. Over de mogelijke oorzaken bestaan wel ideeën, maar nader onderzoek zal moeten uitwijzen waarom de groene glazenmaker zo sterk achterblijft bij de zich uitbreidende krabbescheer in een laagveengebied wat een zeer grote populatie zou moeten kunnen herbergen. Ander nieuws uit de Weerribben Zowel in 2000 als in 2001 werd er in dit laagveengebied de venglazenmaker (AESHJUNC) waargenomen. In beide gevallen slechts 1 exemplaar. Aangenomen werd dat het om zwervers ging. Tijdens de groene glazenmaker expeditie (17/8) werden meerdere venglazenmakers gezien. Op 30 augustus troffen Karin Uilhoorn, Peter de Boer, Wietse van Kammen en ondergetekende een eiafzettend vrouwtje in het Venebosch. Plaats: het slootje (met krabbescheer en kleine lisdodde) waar Gerben Mensink in 1999 voor het eerst gevlekte glanslibellen (SOMAFLAV) vond. De venglazenmaker blijkt zich dus voort te planten in het laagveen! Met uitzondering van Noordse glazenmaker
Evert Ruiter (16 okt. N 02:41) In de macrofaunanieuwsmail (
[email protected]) heeft een keer een berichtje gestaan over onverwachte vondsten in de vistrap van de Overijsselse Vecht. Om te inventariseren in hoeverre er in de buurt van vistrappen naar macrofauna gekeken wordt zou ik aan de lezers willen vragen of
Oproep er onder hen ook mensen zijn die in de buurt van vistrappen de libellen of andere macrofauna inventariseren. Voor Rijn en Maas denk ik aan Driel, Linne en Lith maar ook gegevens van vistrappen in kleinere stroompjes zijn van harte welkom! Graag mailen aan Marianne Greijdanus op
[email protected] of sturen aan postbus 17, 8200 AA Lelystad. Vraag over Noordse/Venglazenmaker (2 nov. N 02:44) HEIDESTEIN “Een vrouwtje Noordse Glazenmaker (AESHSUBA) met grote schouderstrepen, weet iemand of Venglazenmaker-vrouwtjes dit ook kunnen hebben?” Heidestein, 29 september. Dit jaar zijn er geen Venglazenmakers aangetroffen, terwijl er vorig jaar tussen half augustus en
SUBA versus JUNC half oktober bij elk veldbezoek zo'n 5 dieren werden gezien. De Venglazenmakers leken geconcentreerd bij 'het kanaaltje', maar dat stond de laatste maanden vrijwel droog.
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
16 Weet iemand meer over de determinatie van vr juncea/ subarctica?”
Effect van bestrijdingsmiddelen op libellen
Matthijs Courbois
afgelopen jaren eveneens is achteruitgegaan, is een vervolgvraag gesteld of landbouwbestrijdingsmiddelen hier een (mede)oorzaak van kunnen zijn. Hiervoor is een literatuuronderzoek uitgevoerd, waaruit een inschatting van het risico van bestrijdingsmiddelen voor Eerder dit jaar heb ik wel juncea op Heidestein gezien. Toen stond er voldoende water in het kanaaltje, maar de keizerlibel- libellen in Nederland het belangrijkste resultaat was. Uit len vlogen toen ook nog volop en die joegen de juncea nogal deze risicoschatting bleek dat libellen niet erg gevoelig zijn voor bestrijdingsmiddelen. Alleen bij piekbelastineens weg. 1 mn trouwens slechts. Over juncea/subarctica hebben we alle mogelijke kennis gegen kunnen bestrijdingsmiddelen plaatselijk een negabundeld in de Odontabel. Maar alles varieert altijd meer dan je tieve invloed hebben op de libellenfauna. Reactie 1 (10 nov. N 02:45) Matthijs, Ik zie net al je waarnemingen in de libellennieuwsbrief (02:44).
wilt! De schouderstreep bij die twee soorten lijkt me een nauwelijks diagnostisch kenmerk (ook de hamervorm komt bij juncea soms voor), maar misschien weten anderen meer te melden?
Edward Kuijer en Dick Groenendijk
Weia Reinboud Reactie 2 (19 nov. N 02:46) Er is meer bekend over het onderscheid tussen subarctica en juncea, namenlijk in twee artikelen van Niels Dingemanse en Vincent Kalkman die in Brachytron hebben gestaan. Het gaat om de volgende artikelen: Het onderscheid tussen Aeshna subarctica en Aeshna juncea in Nederland, Brachytron 1(2), pagina 35-39, 1997. Het voorkomen van de kleinvlekkige en grootvlekkige vorm van de Noordse glazenmaker (Aeshna subarctica) in Nederland. Brachytron 5 (1&2) pagina 15-18, 2001. Het eerste artikel gaat over een beperkt onderzoek aan collecties, waarbij ze tot de conclusie kwamen dat alleen een combinatie van kenmerken uitsluitsel kan geven over de soort. Rob van de Haterd
Rapport P-UB-2002-01 (Kuijer, E.) is voor € 9,30 te bestellen bij de Wetenschapswinkel Biologie, Universiteit Utrecht, Padualaan 8, 3584 CH Utrecht, tel. 030-2537367, e-mail:
[email protected]. Het rapport is te downloaden op www.bio.uu.nl/wetenschapswinkel.
De KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland wil met Pinksteren een weekend aan vlinders en libellen besteden. Daarvoor heeft de werkgroep van 6 t/m 9 juni 2003 in de omgeving van de Weerribben (Overijssel) de kampeerboerderij van Staatsbosbeheer gereserveerd. De deelname staat open voor NVL leden en hun partners. Op zaterdag zullen we in boten een bezoek aan het
Pinkster excursie-weekend in de Weerribben
natuurgebied brengen, onder leiding van Jeroen Breedenbeek, boswachter bij Staatsbosbeheer. Hij zal zowel aan vlinders als aan libellen aandacht besteden. Ook gaan we op stap met de ons wel bekende Evert Ruiter uit Zwolle, die de omgeving goed kent. We kunnen dus slapen en eten (zelfwerkzaamheid) in Gerard Abbingh Ossenzijl, zodat er voor die paar dagen niet met kamUit een onderzoek naar de effecten van bestrijdingspeerspullen hoeft te worden gesleept. Er zijn boten middelen op vlinders is naar voren gekomen dat het beschikbaar. De totale kosten van de boerderij zijn gebruik van bestrijdingsmiddelen een groot risico opleongeveer 300 euro, die evenals het eten, hoofdelijk vert voor rupsen van dagvlinders in Nederland. Dit blijkt worden omgeslagen. Gezien deze kosten zal het aanuit een onderzoek in opdracht van de Vlinderstichting tal deelnemers minstens twintig moeten zijn. gedaan door de Wetenschapswinkel Biologie in Utrecht. Aangezien de libellenstand in Nederland de Aanmelden bij Frans Koning 023-5289009 of E-mail:
[email protected], liefst voor 1 maart i.v.m. het minimum aantal deelnemers en de reserReactie 3 (19 nov. N 02:46) Voor zekere determinatie is het vrijwel altijd nodig de dieren te vangen. In dat geval moet het, met het kenmerkenoverzicht zoals gepubliceerd in Brachytron 1(2): 35-39, niet moeilijk zijn de soorten van elkaar te onderscheiden.
Late waarnemingen soort SYMPPAED
Nb.nr.= e-mail Nieuwsbriefnummer
datum
waarnemer
plaats
Nb nr.
18/11/02
Evert Ruiter
Weerribben
02:46
opmerking
SYMPVULG
9/11/02
Sander Bot
Oostvaardersplassen
02:46
SYMPSTRI
16/11/02
Remco Hofland
Amst.Waterl.Duinen
02:46
AESHMIXT
2/11/02
Kees de Vries
St. Pietersberg
02:45
LEUCDUBI
10/10/02
Jan Kuper
Haaksbergerveen (Ov)
02:42
Determinatie dubi/rubi niet zeker
SYMPVULG
20/10/02
Evert Ruiter
Oostvaardersplassen
02:44
tandem bij 5 oC
SYMPVULG
24/11/02
Peter de Boer
Woldlakebos (Ov)
SYMPPAED
24/11/02
Karin Uilhoorn
Woldlakebos (Ov)
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
17
Foto: R. Manger
Belgische Libellenstudiedag Gomphus, de Belgische libellenwerkgroep, en het Laboratorium voor Aquatische Ecologie, KULeuven, nodigen u uit op de Belgische libellenstudiedag. zaterdag 1 maart 2003 zaal “Darwin” Zoölogisch Instituut, KULeuven Ch. De Bériotstraat 40 in Leuven (zie pijlen)(ligging: http:// cwisdb.cc.kuleuven.ac.be/kaarten-bin/basiskaart.pl) Prijs: beschikbaar. De totale kosten van de boerderij zijn ongeveer 300 euro, die evenals het eten, hoofdelijk worden omgeslagen. Gezien deze kosten zal het aantal deelnemers minstens twintig moeten zijn. Aanmelden bij Frans Koning 023-5289009 of E-mail:
[email protected], liefst voor 1 maart i.v.m. het minimum aantal deelnemers en de reservering.
Dia's van Nederlandse libellen gevraagd De Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland krijgt regelmatig een verzoek om een voordracht over libellen te houden. Helaas is haar dia bestand niet zo erg groot en er zijn zeker geen dia's van soorten die weinig of nauwelijks in het Westen voorkomen. Het geen betekent dat onze dia presentatie nogal eenzijdig is. Misschien heeft u wel dia's die u aan ons tegen kostprijs wilt verkopen, te denken valt aan Bruine glazenmaker, Smaragd- en Glanslibel, Platbuik, Bruine korenbout, de drie soorten witsnuiten, Zwervende heidelibel, Tengere grasjuffer en nog veel meer. Kortom, mocht u wat van uw overtollige dia's willen opruimen dan houden wij ons erg aanbevolen. Namens de Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland, Frans Koning tel 023-5289009 of e-mail:
[email protected] M. Hobbemastraat 37 2102 BJ Heemstede
gratis
Info: Robby Stoks, Laboratorium voor Aquatische Ecologie, Ch. De Bériotstraat 32, B-3000 Leuven, tel. 016/32 37 10, fax 016/32 45 75 of
[email protected] Programma: 9.30u Ontvangst met koffie 10.00u De Belgische libellenatlas Geert De Knijf (Instituut voor Natuurbehoud) 10.20u Het boek "De Nederlandse Libellen" is er... en hoe nu verder? Robert Ketelaar (De Vlinderstichting, Nederland) 10.40u La conservation des libellules dans le cadre du réseau Natura 2000 wallon Philippe Goffart (Centre de Recherche de la Nature) 11.00u
Koffiepauze
11.30u Expansion des libellules méridionales dans nos régions Violaine Fichefet (Université Catholique de Louvain) & Philippe Goffart (Centre de Recherche de la Nature) 11.50 Meer zwart in onze natuurgebieden? De opmars van Sympetrum pedemontanum Jan Soors (IN) & Frank Van de Meutter (Kuleuven) 12.10u
Middagmaal
14.00u Schijndood voor gevorderden Freya Gyssels & Robby Stoks (KULeuven) 14.20u Een joekel van een kerel of een perfect jasje? Lies Janssen & Hans Van Gossum (Universiteit Antwerpen) 14.40u Kijken door een gekleurde bril? Hans Van Gossum (Universiteit Antwerpen), Tim Adriaens (IN), Henri Dumont (Universiteit Gent) & Robby Stoks (KULeuven) 15.00u
Koffiepauze
15.30u Wie hoort er bij wie binnen de Caloptera? Henri Dumont (Universiteit Gent) 15.50u Evolution de la faune des libellules des mares et bras-morts de la Haute-Semois Isabelle Cornille (Université Catholique de Louvain) 16.10u Ook de tijd vliegt... Francis Strobbe & Robby Stoks (KULeuven) 16.30u Afsluitend woord Organisatie Marjan De Block, Frank Van de Meutter & Robby Stoks
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
Mededelingenorgaan van de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie
DECEMBER 2002 (jrg 6) 4 Onderzoek verspreiding Noordse winterjuffer De
Levensgemeenschap van Krabbenscheer De Nederlandse Libellen (NVL)
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
NVL-Nieuwsbrief nummer 4 (Jrg 6), december 2002
18
Afz: Gerard Abbingh Muddegoorn 78 9403 NK Assen