Oefeningen niveau 2
Reeks 1
Oefeningen niveau 2 – Reeks 1 HOE LEER IK TEKSTEN? Schrijf hieronder kort hoe je teksten meestal leert. Wat doe je eerst, wat erna, wat dan verder? Welke problemen heb je vaak? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
ACHTERGROND Teksten instuderen met het 3-stappenplan stap 1 voor het studeren vaststellen van de studieopdracht stap 2 tijdens studeren verkennend doornemen aandachtig, grondig doornemen informatiebronnen studietechnieken stap 3 na het studeren jezelf controleren herhalen wat je onvoldoende kent
Opdracht 1: 1. Verdeel in alinea’s door de §’s te nummeren 2. Schrijf naast elk alinea het kernwoord: waarover het gaat? 3. Onderstreep de belangrijkste woorden in elk alinea: welke belangrijke zaken worden over hetkernwoord gezegd? 4. Stel jezelf topische vragen : wie, wat, waar, wanneer, waarom, waardoor Het roodborstje Welke kleuren heeft het roodborstje? De rug is zacht olijfgroen, het buikje en de stuit romig wit terwijl de vleugels en de staart een bruine kleur hebben. Wat opvalt is de rode vlek, die over de keel tot onder de snavel loopt. De roodborst bakent zijn territorium af, d.w.z. een welbepaald gebied waar hij heer en meester is en waarbinnen hij geen soortgenoten duldt. De grenzen van dit gebied zijn voor ons onzichtbaar maar de roodborstjes weten ze precies. In februari maart begint het wijfje met de bouw van een eenvoudig nest.Het wordt liefst op de grond gebouwd, goed verborgen onder varens, klimop en boomwortels. In het nest worden vijf tot zeven eitjes gelegd.
1
Oefeningen niveau 2
Reeks 1
Opdracht 2: 1. Verdeel in alinea’s door de §’s te nummeren 2. Schrijf naast elk alinea het kernwoord: waarover het gaat? 3. Onderstreep de belangrijkste woorden in elk alinea: welke belangrijke zaken worden over het kernwoord gezegd? 4. Stel jezelf topische vragen : wie, wat, waar, wanneer, waarom, waardoor Konijnen Konijnen leven in zandgrond waar zij holen en gangen graven. Ze komen veel voor in onze bossen, op de heide en in de duinen. Ook langs de autowegen op de bermen zien we ze dikwijls. Konijnen eten graag jonge planten die ze in de buurt hun hol zoeken. Ze lusten graag gras, klaver, wortels, kool en boomschors.In ons land vormen de konijnen een ernstig gevaar voor de duinen omdat ze de duinen ondergraven en de jonge aanplant vernietigen.
Opdracht 3: 1. Verdeel in alinea’s door de §’s te nummeren 2. Schrijf naast elk alinea het kernwoord: waarover het gaat? 3. Onderstreep de belangrijkste woorden in elk alinea: welke belangrijke zaken worden over het kernwoord gezegd? 4. Stel jezelf topische vragen : wie, wat, waar, wanneer, waarom, waardoor Giraffen Giraffen komen alleen maar in Afrika voor. Ze leven in gebieden waar bomen zijn en zebra’s, antilopen en struisvogels. De huid van de giraf is geel en bruin gevlekt. Op de kop heeft hij twee horentjes. Een giraf kan wel zes meter hoog worden. Het voedsel van giraffen bestaat uit bladeren en takjes. Ze herkauwen dit voedsel. Bij gevechten verdedigt een giraf zich vooral door zijn achterpoten te gebruiken. Hiermee kunnen giraffen zelf een gevaarlijke vijand als de leeuw bewusteloos slaan.
Opdracht 4: 1. Verdeel in alinea’s door de §’s te nummeren 2. Schrijf naast elk alinea het kernwoord: waarover het gaat? 3. Onderstreep de belangrijkste woorden in elk alinea: welke belangrijke zaken worden over het kernwoord gezegd? 4. Stel jezelf topische vragen : wie, wat, waar, wanneer, waarom, waardoor Zeehonden Zeehonden komen voor in de Waddenzee, maar je vindt ze ook voor de kusten van Noorwegen, Groenland, Canada en Japan.De zeehond zoekt zijn voedsel in zee. Hij eet garnalen en vis.In het voorjaar krijgen de vrouwtjes hun jongen. Ze worden op het land geboren. Kort na de geboorte zwemt het jong al met de moeder mee.De zeehond valt op door zijn brede, ronde kop. Hij heeft lange snorharen waarmee hij de bewegingen van de vissen kan voelen. Onder de huid van de zeehond zit een dikke vetlaag. Die is nodig want het zeewater kan erg koud zijn. Voor en achter heeft hij twee vispoten. In de Waddenzee heeft de zeehond heeft geen natuurlijke vijanden. De jacht op zeehonden is verboden. In sommige andere landen worden veel jonge zeehonden doodgeknuppeld. Van hun pelzen maakt men bontjassen.
2
Oefeningen niveau 2
Reeks 1
Opdracht 5 1. Zoek de kernwoorden en onderstreep. 2. Schematiseer door relaties tussen de kernwoorden Te gebruiken tekens: Gewone streep
verband tussen kernwoorden en kenmerk, eigenschap, soort, onderdeel of voorbeeld ervan
Pijl
oorzaak-gevolg verband
Gegolfde pijl
middel-doel verband
Dubbele pijl
wederzijdse invloed: daaruit volgt en omgekeerd
Is-gelijk-teken
gelijkenis tussen 2 begrippen
Tegenstellingteken
tegenstelling tussen 2 begrippen
Ontkenningsteken
schuine streep doorheen andere teken
Vogels Je hebt vogels die zaden eten zoals bijvoorbeeld de groenling, de putter en de appelvink. Daarnaast heb je vogels die insecten eten zoals bijvoorbeeld de boomkever, de kwikstaart en de zwaluw. Schema
3
Oefeningen niveau 2
Reeks 1
Opdracht 6 1. Zoek de kernwoorden en onderstreep. 2. Schematiseer door relaties tussen de kernwoorden Naaldbomen Er zijn heel wat soorten naaldbomen. De groene den komt in ons land het meeste voor. Daarnaast is er de douglasspar die vanuit Canada ons land is binnengekomen. We kennen ook de gewone spar die als kerstboom gebruikt wordt. De enige naaldboom die in de winter al zijn naalden verliest, is de lariks. Schema
Opdracht 7 1. Zoek de kernwoorden en onderstreep. 2. Schematiseer door relaties tussen de kernwoorden Zoogdieren Wanneer we de zoogdieren op aarde bestuderen en kijken naar het voedsel dat ze gebruiken, kunnen we ze in die grote groepen indelen. Er zijn vleeseters, die alleen maar vlees als voedsel gebruiken, bijvoorbeeld de leeuw en de wolf. Daarnaast zijn er ook dieren, zoals het hert en het paard, die alleen maar plantaardig voedsel eten. We noemen ze dan ook planteneters. Tenslotte zijn er nog zoogdieren die van alles lusten. Deze heten alleseters, waarmee dus bedoeld wordt dat ze zowel vlees als plantaardig voedsel eten. Voorbeelden hiervan zijn het varken en de mens. Schema
4
Oefeningen niveau 2
Reeks 1
Opdracht 8: Schematiseer door OORZAAK-GEVOLG relaties tussen de kernwoorden 1. Door de grote droogte zijn er veel bosbranden in Spanje Schema
2. Veel vissen sterven door te weinig zuurstof in het water. Dit zuurstofgebrek ontstaat doordat allerlei afvalstoffen in het water terechtkomen. Schema
3. Door de grote droogte mislukte de oogst en ontstond er een grote hongersnood bij de bevolking. Schema
5
Oefeningen niveau 2
Reeks 1
6
4. In 1953 was er een ernstige overstromingsramp in Nederland. Die werd veroorzaakt door een springvloed samen met een noordwesten storm. De gevolgen waren ontzettend: bijna tweeduizend mensen verdronken, tienduizenden mensen waren dakloos. Schema