2
Nostradamus De droom van Bas van der Steen ROB LAANEN
1
Copyright © 2014: Rob Laanen Omslagontwerp: Rob Laanen Versie: 25 feb 2014 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidband, elektronisch of op welke wijze dan ook zonder schriftelijke toestemming van de schrijver.
2
2013 was het precies vijftien jaar geleden dat ik mijn debuut als schrijver maakte met de thriller: S.O.S. Hotel New York. Daarna verschenen er nog drie boeken waarvan het laatste, Anavatos, de meeste lezers heeft bereikt. Toch bleef mijn eerste boek alsmaar door mijn hoofd spoken. Waarom? Qua verhaal is het nog steeds mijn beste boek. Helaas miste ik destijds de ervaring die ik nu heb. Daarom en ook omdat het boek een groter publiek verdient, heb ik het boek herschreven. De profeteriën van Nostradamus inspireerde mij tot het schrijven van twee op zichzelf staande spannende verhalen die veel raakvlakken met elkaar hebben. Het eerste verhaal, De droom van Bas van der Steen, bied ik gratis aan. Veel leesplezier, Rob Laanen
3
Inleiding Frankrijk: Salon de Provence, november 1554. De Place de la Poissonnere ligt er verlaten bij. Een gure najaarsstorm en het invallende duister hebben de bewoners van het Zuid Franse stadje naar binnen gejaagd. De poorten van het stadje zijn al een tijd gesloten en langzaam maar zeker doven de laatste flikkerende kaarslichtjes achter de ramen op het oude plein. Tegen middernacht brandt er nog slechts een enkele kaars. De bewoners van Salon de Provence zijn er aan gewend; ze weten allemaal dat voor hun excentrieke arts - Michel de Nostredame - de dag nu pas begint. Er wordt heel wat afgekletst in het stadje. De meeste bewoners hebben zo hun bedenkingen tegen de activiteiten van hun arts. Natuurlijk, het is een kundig man als het gaat om genezen. Maar wat hij ‘s nachts uitspookt; daar durven de meeste niet eens aan te denken. Michel de Nostredame staart bedenkelijk voor zich uit. Met zijn rechterhand strijkt hij door zijn volle baard. Sombere gedachten spinnen door zijn grijze hoofd. Het kwam niet vaak voor, maar dit keer twijfelde hij; moest hij zich deze nacht wel bezighouden met zijn profeterieën? Het licht van de flikkerende kaars werpt een spookachtige schaduw op de muur. Een vreemd voorgevoel bekruipt de geneesheer. Het is volle maan en dat is de beste tijd om zijn werkzaamheden uit te voeren. Uiteindelijk neemt hij een beslissing. Hij loopt naar de hoek van zijn werkkamer en haalt daar een bronzen krukje tevoorschijn. Een krukje met drie poten waarvan de helling evenwijdig loopt met die van een piramide. Precies op de plek waar een dunne straal maanlicht naar binnen valt, plaatst hij het krukje. Vervolgens vult hij een schaal met water en giet daar met een koperen gieter een flinke scheut etherische olie in. Met een stenen spatel vermengt hij de olie met het water. Tenslotte plaatst hij de schaal op het krukje en gaat hij er zelf - in kleermakerszit - achter zitten. Ver weg klinkt de roep van een uil. Michel de Nostredame hoort het niet. In diepe concentratie staart hij naar de oppervlakte van de vloeistof
4
in de schaal. Minuten gaan voorbij zonder dat er iets gebeurt. Buiten schuift een donkere wolk voor de maan. Op hetzelfde moment breekt het oppervlak in de schaal open. Nostradamus kijkt instinctief omhoog. Het plafond van zijn werkkamer is verdwenen; Tegen de donkere hemel tekenen zich vaag de silhouetten af van twee reusachtige vogels die vanuit het noorden en zuiden aan komen vliegen. Razendsnel komen ze dichterbij. Hun vleugels maken vreemde brommende geluiden en onder hun langgerekte staart schieten vlammen in dunne stralen langs de donkere hemel. ‘Vuurvogels,’ fluistert Nostradamus. Michel de Nostredame die behalve geneesheer ook een zeer kundig astroloog is, ziet in een oogopslag dat de twee vogels in dezelfde baan op elkaar afvliegen. ‘…Mijn God, dat wordt een botsing!’ Totaal onverwachts stopt de horizontale vlucht en storten de vogels zich loodrecht naar beneden. Nostradamus voelt een groot gevaar en instinctief verbergt hij zijn hoofd in zijn armen. Een geweldige klap doet de grond trillen. Als Nostradamus zijn ogen weer opent, ziet hij dat het plafond weer op zijn plaats zit. Buiten kruipt de maan achter het wolkendek tevoorschijn en werpt ze een eenzame lichtstraal op de schaal die - onaangeroerd - nog altijd op het koperen krukje staat. De mond van Nostradamus valt open. Het gladde oppervlak van de vloeistof in de schaal begint onverwachts te bewegen. Eerst zijn het kleine golven, maar al snel worden ze hoger en hoger totdat er woeste schuimkoppen verschijnen. Een bulderende orkaan doet het huis van Nostradamus beven op zijn grondvesten. Door de nevel van het opspattende water staart hij naar de vage omtrekken van twee witgrijze torens van een machtige kathedraal. Een angstaanjagend gegil zwelt aan en totaal onverwachts wordt het aardedonker in het huis aan de Place de la Poissonnerie waar een doodse stilte regeert. De lippen van Nostradamus bewegen traag: ‘…Oh nee, niet Parijs,’ fluistert hij nauwelijks hoorbaar. Twee uur later zit Nostradamus aan zijn werktafel. Het is een regelmatig
5
terugkerend tafereel. Voor hem ligt een boekwerk waarin hij zijn visioenen in vierregelige verzen weergeeft. Zijn rechterhand omklemt een ganzenveer. In gedachte verzonken staart hij voor zich uit. Hij had zichzelf erin geoefend om alles wat hij zag fotografisch in zijn hoofd vast te leggen. De visioenen die hij deze nacht kreeg wil hij het liefst zo snel mogelijk uit zijn hoofd verbannen. Maar dat lukt niet. Voor het eerst in zijn leven twijfelt hij; moet hij dit wel opschrijven? Niet veel later weerkaatst het gekras van de ganzenveer tegen de kale, ruwe muur van zijn werkkamer: VII:43 De elfde van de zestiende van de tweede M. Twee verraderlijke vuurvogels naderen de stad van het licht. Van Noord tot Zuid zaaien ze dood en verderf. De zwarte dood rukt op, maar de machtige grijze houdt stand.
Dodelijk vermoeid zakt Michel de Nostredame onderuit. Vijf minuten later werpt hij het perkamenten vel in het vuur van de open haard. Het zou vijf maanden duren voordat hij zich weer met zijn profeterieën ging bezighouden.
6
1.
Rotterdam, vrijdag 20 mei. De ochtendnevel trekt langzaam op boven de bedrijvige havens van de stad Rotterdam. In een aroma van teer, stookolie en zilte zeelucht dwalen noeste Rotterdammers – waarvan gezegd wordt dat ze met opgestroopte mouwen worden geboren - door de uitgebraakte smog van de opdringende industrieën aan de westkant van de metropool. Ze hebben geen oog voor de rijnaken, sleepboten en tankers die rakelings langs elkaar door het grijs schuimende water van de Maas glijden. Ingeklemd tussen de reusachtige wolkenkrabbers op de Kop van Zuid houdt een oud gebouw met twee torentjes, voorzien van prachtige groene koepels, stand tegen de onverbiddelijke tand des tijd. Vroeger vertrokken er oceaanreuzen naar Amerika en stond het bekend als de Holland Amerika Lijn. Zo’n twintig jaar geleden is een slimme Rotterdamse zakenman op het idee gekomen om er een hotel en restaurant in te vestigen met de toepasselijke naam: Hotel New York. Achter een van de ramen met uitzicht op de kolkende Maas zit een stevig gebouwde man in gedachten verzonken aan een tafeltje. Met zijn rechterhand strijkt hij door zijn volle grijze haardos. Zijn markante snor krult eigenwijs langs zijn vlezige rode konen omhoog. Hoewel zijn stem zo’n beetje in elke huiskamer te horen is, herkent niemand in het etablissement de bekende tennisverslaggever Bas van der Steen. Soms zit hem dat dwars; begrijpt hij niet waarom alle aandacht uitgaat naar die quasi intellectuele voetbalverslaggevers die het nodig vinden om uren te discussiëren over een elleboogstoot die wel of niet is uitgedeeld. IJdeltuiten die het alleen maar belangrijk vinden dat hun kunstmatig gebruinde koppen op de televisie komen? Nee, dan is zijn werk wel even anders. Drie uur kijken naar twee kerels uit Verweggistan en een balletje
7
dat steeds maar heen en weer gaat. Dat is pas topsport; dat is afzien! Hoewel hij zelf nauwelijks een fatsoenlijke bal slaat, reist hij al een aantal jaren de wereld af om de belangrijkste tennistoernooien te verslaan voor radio en televisie. De laatste jaren overigens met steeds minder plezier. Het hindert hem dat het mannentennis alleen nog maar uit serveren en zo snel mogelijk een punt pakken bestaat. Rally’s zie je nog nauwelijks en bijna alle sets worden beslist in een tiebreak. Waar zijn de tijden gebleven van de jongens met een verfijnde techniek zoals een Sampras, een Agassi of een Federer? Tja, dat was in de begintijd van zijn carrière. Gelukkig is het damestennis er nog. Die partijen zijn gelukkig veel korter net zoals de rokjes. Damestennis is tegenwoordig een lust voor het oog. Het lijkt wel of de speelsters op schoonheid worden geselecteerd. Dat was vroeger wel anders met van die uit de kluiten gewassen types. Een ding weet Bas zeker; dankzij de dames houdt hij het nog vol. ‘…Waar zit jij aan te denken, pap?’ Snel tovert Bas een serieuze blik op zijn gezicht. Het was hem ontgaan dat zijn dochter Maxime is gearriveerd. De ondeugende glimlach op haar gezicht verdwijnt als ze naast haar vader aanschuift. Nadat ze haar korte zwarte rokje iets omhoog heeft getrokken en haar benen over elkaar heeft geslagen, kijkt ze haar vader onderzoekend aan. ‘Je bent keurig op tijd, pa!’ In zijn ooghoek ziet Bas dat er een jongeman komt aangesneld. Het is een van de studenten die in de bediening werken. In zijn ogen herkent Bas een bekende blik. Logisch want zijn dochter is een korte tijd van spillebeenpuber uitgegroeid tot een prachtige jonge dame met een goddelijk figuurtje en een prachtige bos donkere krullen. Dat figuurtje heeft ze vast niet van mij, denkt hij. Maxime bestelt een kop thee en als ze haar vader weer aankijkt, betrekt haar gezicht. ‘…Is er iets, pap?’ Bas bijt op zijn onderlip. Natuurlijk is er iets, hij sprak niet voor niets hier met zijn dochter af. Maar, hoe vertelt hij het haar? ‘Is-er-iets-pap?’ Herhaalt ze nog nadrukkelijker. Met bevende handen pakt Bas de handen van zijn dochter vast.
8
‘Ik heb vannacht weer gedroomd, Maxime!’ ‘…Toch niet weer?’ ‘Ja, weer dezelfde rot droom.’ ‘Wat vond mam er van?’ ‘Ach die luistert al niet meer naar me, ze…’ ‘Wat? Dat is toch stom! Je droomt dat niet voor niets?’ Geschrokken van haar felle toon vraag de verslaggever zich af of hij er goed aan doet om zijn dochter er in te betrekken. Er gebeuren de laatste jaren dingen met hem waarvan hij eigenlijk als de dood is. Gek genoeg gebeurt het meestal in zijn dromen. Hij ziet en voelt dingen die hij helemaal niet wil zien en het lijkt wel of het steeds vaker voorkomt. Twee jaar geleden zag hij in een droom een tante vreselijk huilen. Tot zijn ontzetting hoorde hij de volgende dag dat zijn oom die nacht was gestorven. Lang dacht hij dat het toeval was. Maar vorig jaar gebeurde er weer zoiets vreemds. Hij droomde ‘s nachts van een auto-ongeluk en de volgende dag kon hij zijn vrouw in het ziekenhuis opzoeken. En er zijn nog meer dromen geweest waar hij liever niet meer aan denkt. Soms dringen er vreemde gedachten in zijn hoofd; overheerst het gevoel dat hij misschien paranormaal begaafd is. Uitgerekend hij, de meest nuchtere die je je maar voor kunt stellen. Erger nog; hij wil het helemaal niet. Al dat occulte gedoe staat hem helemaal niet aan; hij leeft liever lekker van dag tot dag. Wat kan het hem schelen wat er morgen, overmorgen of volgend jaar gebeurt? Blijkbaar mag dat niet, want de laatste maanden is het wéér raak en nog nooit is het zo hevig geweest. Telkens keert dezelfde droom terug; een hele nare droom waarin zijn dochter de hoofdrol speelt. Merkwaardig genoeg krijgt hij hem meestal als hij in de trein of het vliegtuig in slaap sukkelt. De droom begint met een gebalde vuist waarin een gat zit. Als hij die op zich af ziet komen, weet hij al wat er gaat gebeuren. Soms lukt het hem om zichzelf wakker te maken, maar meestal verliest hij de controle en verschijnt het beeld van zijn dochter. Met een bebloed gezicht en een boek onder haar arm geklemd, schreeuwt ze om hulp. En elke keer weer kan hij niet bij haar komen en dat beangstigt hem nog het meest. Het volgende moment verschijnt er in een flits, een merkwaardige klok met trompetterende engelen waarop altijd dezelfde tijd staat
9
aangegeven. Direct daarna trekt een onberispelijk geklede Engelsman met een zilverkleurig attaché koffertje hem in een donker gat. De droom eindigt meestal met de contouren van een grote kathedraal, waarna alles begint te schudden. ‘…Misschien moet je eens met die droom naar een paragnost of een psychiater gaan!’ Een krachtige vuistslag doet het tafeltje waaraan ze zitten vervaarlijk kraken. ‘Die kwakzalvers; dat nooit!’ ‘Als jij zo eigenwijs blijft, ben je straks weer overspannen,’ reageert zijn dochter met betraande ogen. ‘Het spijt me Maxime, maar ik ben nu eenmaal doodsbang voor die lui!’ Na een uitgebreide lunch neemt Maxime afscheid van haar vader. Vlak voordat ze weggaat, kijkt ze hem observerend aan. ‘Pap, je moet echt eens wat aan je uiterlijk doen. Wanneer ga je nou eens een keer naar de kapper? Dat lange haar staat toch niet bij een vent van jouw leeftijd! En dat rare sjaaltje moet je ook eens een keer weggooien…’ De mond van Bas valt open. ‘Rare sjaaltje,’ stamelt hij. ‘Dat is een Codello, schat. Echt zijde; weet je wel wat zo’n ding kost?’ Hoofdschuddend heupwiegt zijn dochter naar de deur nagestaard door twee paar begerige ogen achter de bar. Bas stelt afkeurend vast dat de puistige jongeman gezelschap heeft gekregen van een donker getinte collega. Een Marokkaan of een Turk, hij kan ze nooit uit elkaar houden. Vlak voor de deur draait Maxime zich om. Met een brede grijns om haar mond en een vluchtige handkus verdwijnt ze naar buiten. Zuchtend zakt Bas onderuit. ‘Dochters, dochters; het is me wat,’ gromt hij binnensmonds. ‘Angst, bezorgdheid, beschermdwang, hebzucht, van alles halen ze in je naar boven en voordat je het weet, vinden ze je een ouwe zak.’ Al mopperend denkt hij terug aan het gesprek en vooral aan de droom. Voor de zoveelste keer probeert hij de beelden te ontrafelen en voor de zoveelste keer lukt dat niet. Er moet toch ergens een aanknopingspunt
10
zijn? Ten einde raad bestelt hij nog maar een biertje. Aan een tafeltje aan de andere kant van de bar zit een man. Nou ja, zitten het is meer hangen; alsof zijn onderrug de plek van zijn billen inneemt. Zijn lange benen steken onder de tafel uit en met zijn rechterhand omklemt hij routinematig zijn linker pols. Aan de beweging van zijn droge lippen is te zien dat hij via z’n pols zijn hartslag telt. Lange sprietige blonde haren hangen losjes langs een langwerpig gezicht met een hoekige kaaklijn. De bewalde, donkerbruine ogen van de man hebben al een paar keer contact gezocht met die van Bas. De verslaggever zoekt in zijn geheugen. Waar heeft hij die vent eerder gezien? Hij denkt aan de opmerkingen van zijn dochter die zoveel op zijn uiterlijk had aan te merken. Ze vindt haar vader ouderwets. Nou het uiterlijk van die vent is helemaal niet van deze tijd; of noemen ze zoiets tegenwoordig artistiek? Wacht eens, nu weet hij het weer. Kunstschilder, die vent is kunstschilder. Jaren geleden heeft hij hem ergens ontmoet, maar waar? Na een tijdje geeft Bas het op en nadat hij is opgestaan, loopt hij in een boog om de bar heen naar het tafeltje aan de andere kant. De lange kerel heeft zijn gezicht inmiddels achter een krant verstopt. ‘…Wij kennen elkaar toch?’ Verstoord kijkt de man op. Onverwachts verschijnt er een glimlach op zijn gezicht. ‘Jonas Johnson,’ zegt de man uitnodigend. ‘Volgens mij hebben wij elkaar ontmoet bij Robert van Weegen!’ Verbaasd gaat Bas zitten. ‘Nu je het zegt, ja… Was dat niet bij een van zijn exposities?’ ‘Zijn eerste!’ De parate kennis van de man verrast Bas. Hij graaft in zijn geheugen, maar veel herinnert hij er zich niet meer van. ‘Robert van Weegen; een van de aardigste mensen die ik ooit ontmoet heb. Zo maar van de een op de andere dag van aardbodem verdwenen…’ Er valt een ongemakkelijke stilte. Bas kijkt de lange man doordringend aan.
11
‘…Denk jij ook dat hij dood is?’ Als door een wesp gestoken veert de lange man overeind. ‘Dood,’ briest hij. Grommend laat hij zich weer terugvallen in zijn stoel. Bas haalt zijn schouders op. ‘Nou ja, er wordt toch algemeen aangenomen dat hij het slachtoffer van een misdrijf is?’ Er verschijnt een vreemde, afkeurende blik in de bruine ogen van de lange man. Met een trillende vinger wijst hij naar de Erasmusbrug die het noordelijk en zuidelijk gedeelte van de stad Rotterdam met elkaar verbindt. ‘Voor de Rotterdammers is dat het symbool van de verbondenheid tussen de beide stadsdelen,’ zucht hij. ‘Voor mij is het een gedenkteken; een gedenkteken aan mijn eeuwigdurende vriendschap met Robert van Weegen.’ ‘Dus jij denkt dat…’ Johnson snuift. ‘In ieder geval is het vandaag een bijzondere dag voor mij omdat het precies vijftien jaar geleden is dat ik hem voor het laatst eh… heb gezien. ‘En daarom ben je hier bij zijn gedenkteken?’ De man knikt gelaten. De twee mannen praten nog een tijdje door. Steeds meer herinneringen komen naar boven. Als er een korte stilte valt, staart de lange man Bas onderzoekend aan. ‘Was dat je dochter?’ ‘Ja, hoezo?’ ‘Nou, dan mag je wel uitkijken. Zag je hoe ze naar die Marokkaan keek?’ ‘Ze keek helemaal niet naar die Marokkaan; ze keek naar die Nederlandse puistenkop, Johnson. Trouwens als dat…’ ‘Nee, Bas. Die puistenkop keek naar haar…’ ‘Nou ja, wat maakt het uit; of heb je soms iets tegen Marokkanen?’ De lange man grijpt weer naar zijn pols. ‘Ik heb net zo’n dochter als jij, Bas. Negentien jaar en smoorverliefd op
12
een Marokkaan.’ ‘Aha, zie wel. Ik dacht het wel; jij vindt het natuurlijk helemaal niet leuk dat ze met een Marokkaan…’ ‘Nee, Bas. Ik juich het zelfs toe!’ ‘Wat? Ben je nou helemaal gek geworden? Zie je niet wat ze allemaal doen? Ze terroriseren hele wijken om over hun brutale gedrag nog maar te zwijgen. Zelfs jouw stad is ingenomen door een…’ ‘Ho, ho, het zijn heus niet allemaal Marokkanen hoor. En die burgemeester; die hebben we zelf gekozen, Bas. Wie zegt trouwens dat deze stad van mij is? Wie zegt dat Nederland van de Nederlanders is? Dat wij hier nou toevallig wonen; geboren zijn…’ Bas hapt naar adem. Met wat voor een idioot heeft hij te doen? …Een landverrader? Een dwaas? ‘Onze voorouders hebben dit land opgebouwd, Johnson. Die hebben gezorgd voor welvaart en…’ ‘Ik weet wat je denkt, Bas. Vroeger dacht ik net zo; dacht iedereen zo. Maar geloof me, we staan voor een belangrijke verandering. ‘Verandering?’ ‘Ja, de wereld zal ingrijpend veranderen. Alles wordt anders en dat zal niet lang meer duren; geloof me nou maar…’ Bas gelooft er helemaal niets van. Hij heeft met een gek te maken. Zijn ogen vernauwen zich, ze concentreren zich op het gezicht van de lange man tegenover hem. ‘…Geloof jij in paranormale zaken, Johnson?’ De blonde man tuit zijn lippen. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Iets van tevoren aanvoelen. Voorspellingen en dergelijke!’ ‘Waarom vraag je dat aan mij?’ ‘Nou ja, als jij zo zeker weet dat de wereld zal veranderen dan weet je misschien nog wel meer…’ ‘Wat bedoel je? Nerveus plukt Bas aan zijn snor. ‘Dromen, Johnson! Ik droom heel vaak dingen die uitkomen.’ Het gezicht van de lange man betrekt.
13
‘Wat droom je dan zoal?’ Bas leunt voorover: ‘Volgens mij gaat er binnenkort iets vreselijks gebeuren…’ Langzaam schuift Johnson dichter naar hem toe. ‘…Wat gaat er dan gebeuren?’ Nadat Bas omzichtig om zich heen gekeken heeft, begint hij over zijn dromen te vertellen. Eerst nog aarzelend maar al snel is hij niet meer af te remmen. ‘En aan het eind van die droom zie je een kathedraal?’ Bas knikt. ‘En dan word ik wakker geschud!’ ‘…Een kathedraal met twee torens zei je toch?’ ‘Torens zonder spitsen!’ Johnson leunt achterover. Zijn lange armen raken de grond en zijn ademhaling is danig van slag. Met grote angstige ogen staart hij Bas aan. ‘Beloof me één ding, Bas; ga in november niet naar Parijs!’ ‘Niet naar Parijs? Parijs is mijn werk; de studio van WorldSport is mijn tweede thuis! Wat is er met Parijs?’ ‘Ach, laat maar. Het is niets, het...’ ‘Wat is er verdomme met Parijs, Johnson!’ De ogen van Johnson spuwen vuur. ‘Als je alleen maar hier komt om stampei te maken, heb ik liever dat je opdondert,’ bijt hij de verslaggever toe. ‘Okay... Okay,’ zucht Bas. ‘Maar vertel me dan tenminste waarom ik Parijs moet mijden?’ Johnson bijt op z’n onderlip. ‘…Ik heb ook van die dromen, Bas!’ ‘Wat?’ ‘Johnson schuift naar het puntje van zijn stoel: ‘Zo droom ik steeds dat er iets vreselijks met Parijs gaat gebeuren. Op een gegeven moment ben ik er zelfs mee naar een paragnost geweest en die...’ ‘Een paragnost! Jij?’ ‘Ja! Hij heeft me dringend afgeraden om in november naar Parijs te
14
gaan.’ ‘Waarom november?’ Omzichtig blikt Johnson om zich heen. Hij buigt zich voorover en fluistert: ‘…Omdat slechts weinigen de hel van Parijs zullen overleven, Bas!’ ‘De hel van Parijs! …Wie is die paragnost?’ In gedachten verzonken daalt Bas van der Steen de trappen af van hotel New York. Hij kan de vreemde ontmoeting maar moeilijk van zich af zetten. Het verleden was weer voor hem gaan leven. Johnson was destijds een jonge dertiger schat hij net als de verdwenen Robert van Weegen. Een stuk slanker en minder papperig dan de Jonas Johnson van nu. Steeds weer denkt hij aan de laatste woorden van de lange man. November, slechts weinigen zullen de hel overleven. Op weg naar de parkeerplaats staat hij nog steeds versteld van zijn openhartigheid naar die lange Rotterdammer. Natuurlijk, praten is zijn vak en dat doet hij maar wat graag; maar persoonlijke zaken houdt hij liever voor zichzelf. Nu gooide hij er alles uit; zomaar, tegen iemand die hij jaren geleden heeft ontmoet. Iemand van wie hij de naam niet eens meer wist; iemand die rijp lijkt voor een inrichting, nota bene. Aan de rand van de parkeerplaats blijft Bas besluiteloos staan. Verdomme, waar heeft hij dat kreng ook alweer geparkeerd? Nee, hij is absoluut geen autoliefhebber. Het liefst reist hij met de trein. De rust van het voorbijrazende landschap heeft een verkwikkende uitwerking op zijn geest en de stations staan tenminste altijd op dezelfde plek. Maar ja, de laatste tijd is reizen met de trein een hopeloze onderneming geworden; althans in Nederland. Overvolle treinen, uitvallende treinen, sein en wisselstoringen, vierkante wielen en zo kan hij nog wel even doorgaan. Niet veel later vindt de verslaggever zijn Smart terug. Het zicht op het kleine rode gedeukte wagentje werd ontnomen door twee forse leasebakken. Dergelijke wagens lijken hem ook wel wat. Maar ja, uit pure overlevingsdrang en zelfkennis - parkeren vindt hij een ramp - houdt hij het maar bij een klein wagentje.
15
De avondspits van Rotterdam begint al vroeg. In gedachten verzonken zich niet storend aan het getoeter om hem heen - nadert Bas van der Steen de Erasmusbrug. Eenmaal over de brug krijgt hij een ingeving. Met een gevaarlijke manoeuvre verlaat de rode Smart de doorgaande weg. Na enige moeite vindt Bas eindelijk een parkeerplek niet ver van het gebouw waar hij jarenlang gewerkt heeft. Op weg naar dat gebouw stelt hij vast dat Rotterdam de laatste decennia ingrijpend is veranderd. Onderzoekend dwalen de ogen van de verslaggever langs de moderne gevel. ‘Zo, hoog tijd om eens even mijn ouwe makkers op te zoeken.’ Er heerst een chaotische drukte op de redactie van de krant waar excollega Joep Mijnders met een uitgestoken hand en een brede grijns de verslaggever begroet. ‘Hé, Bassie! Hoe gaat het met je ouwe gabber?’ Eerst praten ze wat bij. Die rare Mijnders is opa geworden, wie had dat gedacht? Nadat Bas de foto’s van zijn kleinkind heeft bewonderd, laat Mijnders hem de nieuwste snufjes op de redactie zien. Geboeid kijkt Bas naar alle, meest computergestuurde apparaten. Als de rondleiding voltooid is, vraagt hij of Mijnders hem aan het adres van een paragnost kan helpen. ‘Natuurlijk, Bas. We barsten hier van de informatie systemen dus dat is zo gepiept!’ Na een tijdje richt hij zich op van achter zijn beeldscherm. ‘Het spijt me, Bas. Er bestaat in heel Nederland geen paragnost met die naam. Ik heb alle mogelijke zoekopdrachten losgelaten op het systeem maar helaas; niets te vinden.’ Bas fronst zijn borstelige wenkbrauwen en hij kijkt nog eens in zijn agenda. Zou hij de naam die Jonas Johnson hem gaf wel goed hebben gespeld? Teleurgesteld staart hij naar het beeldscherm. ‘…Kun je informatie van Robert van Weegen oproepen?’ ‘Bedoel je die verdwenen kunstschilder?’ Bas knikt. Korte tijd later wordt het beeldscherm gevuld met teksten en foto’s.
16
Geconcentreerd dwalen de ogen van de verslaggever over het beeldscherm. Met zachte hand maant hij Mijnders tot stilte als die hem wil onderbreken. Dan valt zijn mond open. ‘Wat is er?’ Vraagt Mijnders geschrokken. ‘5 mei,’ stamelt Bas. ‘…Wat is er met 5 mei?’ ‘Het is vandaag 20 mei!’ ‘Ik begrijp je niet,’ reageert Mijnders geïrriteerd. ‘Waar heb je het over?’ ‘Nou, het is vandaag 20 mei,’ herhaalt Bas. ‘Die kerel zij dat het vandaag precies vijftien jaar geleden is dat hij Robert van Weegen voor het laatst gezien heeft! Hoe kan Jonas Johnson op 20 mei Robert van Weegen nog gezien hebben als die op 5 mei is verdwenen?’ Mijnders reageert lacherig. ‘Hij zal zich wel in het jaar vergist hebben, Bas!’
17
2.
Parijs, zaterdag 5 november. Er heerst een uitgelaten sfeer op de redactie van WorldSport. Het commerciële televisiestation viert haar vijftienjarig lustrum en dat laten ze niet onopgemerkt voorbij gaan. Terwijl binnen de champagne rijkelijk stroomt, barst er buiten een onheilspellend noodweer los als afscheid van een lange, hete nazomer. Het feestgedruis in het gebouw steekt schril af tegen de gruwelijke werkelijkheid die plaats vindt in de landen rond de Middellandse zee. Bloedige burgeroorlogen en laffe aanslagen van extremistische organisaties ontwrichten daar de samenleving. Religieuze motieven hebben plaats gemaakt voor afgunst en blinde haat. Steeds meer arme landen verzetten zich tegen de alsmaar toenemende welvaart in het westen. Hilversum, maandag 7 november Het hoofd van Bas van der Steen voelt zwaar aan. De smerige smaak in zijn mond herinnert hem aan de alcohol die hij gedurende het hele weekend - in een voor hem veel te hoog tempo - naar binnen heeft gewerkt. Als zijn rechterhand eindelijk de wekker op het nachtkastje gevonden heeft, stelt hij vast dat zijn vrouw Olga er al een halve dag op heeft zitten. Hij heeft niet eens gemerkt dat ze is opgestaan; erger nog, hij weet niet eens meer hoe hij in zijn bed gekomen is. Kreunend laat hij zijn benen uit bed glijden. Nadat hij wankelend overeind is gekomen, strompelt hij naar de keuken. Het gaat allemaal puur op routine. Nadat hij het koffiezetapparaat heeft aangezet, brengt het routinevirus hem naar de eettafel waar de krant al keurig voor hem klaar ligt. Terwijl de koffie pruttelt, laat Bas de dagelijks terugkerende portie ellende op de voorpagina over zich heen komen. Nu ligt de toeristenindustrie in het zuiden van Spanje ook al op zijn gat. Niemand
18
durft meer een vakantie te boeken naar de populaire Costa’s uit angst voor terreuraanslagen. Met een onbehaaglijk gevoel bladert hij verder door de krant totdat zijn oog op een artikel valt dat aandacht besteedt aan een grootschalig project in Rotterdam. Vooral de foto van de bedenker van het project trekt zijn aandacht. De gedachten van de verslaggever gaan terug naar het voorjaar; naar zijn ontmoeting met Jonas Johnson; de verdwaalde vreemde vogel in hotel New York. Wie had dat gedacht? Aandachtig leest hij verder. Johnson heeft een zeer belangrijke rol in het project en dat verbaast hem. Ongelovig staart hij nogmaals naar de foto. Het staat er toch echt: “Jonas Johnson: de man achter Rotterdam op Drift”. Maar goed dat die tekst erbij staat want hij zou zweren dat het een foto van een of andere zwerver was. Het prettigste gedeelte van de krant bewaart Bas altijd voor het laatst, de sportpagina. Tegelijkertijd dringt de werkelijkheid van het heden tot hem door. Nog een paar dagen in zijn vertrouwde omgeving en dan gaat hij weer drie weken op pad voor zijn superieuren. De veranderingen in het tennis hebben zijn plezier in het spelletje behoorlijk vergald en het vele reizen bevalt hem al helemaal niet meer. De komende tijd kan hij zijn lol weer op. Tennistoernooien in Singapore, Hongkong en Brisbane waar hij, de onvolprezen Bas van der Steen, van zijn superieuren live bij moet zijn. Drie weken kijken naar over het paard getilde jongelui die veel te veel dollars verdienen. Onder een warme douche spoelt Bas de vermoeidheid van zich af. Althans dat is de bedoeling. Als hij na afloop in de spiegel staart, ziet hij een dikke opgeblazen kop en twee veel te kleine ogen. De tand des tijd heeft hem te pakken; de aftakeling is begonnen. Nadat Bas zich aangekleed heeft, zoekt hij zijn werkkamer op. Zijn hoofd voelt nog steeds zwaar aan, de smaak van dooie ratten is gelukkig uit zijn mond verdwenen. Routinematig worstelt hij zich door het dagelijkse e-mail bombardement heen om zich daarna op het schrijfwerk te storten dat hij af moet hebben voordat hij naar Singapore vertrekt. Voor de gemiddelde verslaggever is dat een fluitje van een cent, voor Bas niet. Over sport praten, gaat hem prima af. Aan die verrekte computer raakt hij
19
nooit gewend. Maar ja, er komt een moment dat je het niet meer uit kunt stellen; dat je niet serieus meer wordt genomen als je handgeschreven artikelen aanlevert. Na drie uur ploeteren, loopt het ingebouwde wekkertje in de hersens van Bas af. Tijd voor een borrel. Op weg naar de keuken overvalt hem een schuldgevoel. Hij is natuurlijk nog maar paar uur uit bed. Op zijn horloge is het een minuut over vier en een gelukzalig gevoel overvalt hem. Olga en hij hebben de alcoholgrens op vier uur gesteld. Het is na vieren dus mag het. Glunderend - met het borrelglaasje in zijn rechterhand - zoekt Bas zijn luie stoel op in de serre. De hoofdpijn is eindelijk verdwenen, de vermoeidheid nog niet. De eerste nipjes van de borrel hakken er behoorlijk in. Zijn ogen worden loom en uiteindelijk verliest hij het kansloze gevecht; ze vallen dicht. ‘…Maxime, Maxime!’ Met een ruk schiet Bas overeind. Het zweet parelt langs zijn voorhoofd en zijn rug is drijfnat. Zwaar ademend laat hij zich terugzakken in het zachte leer van mijn fauteuil. Verdomme, daar was ie weer en hij dacht nog wel dat hij ervan af was. Maandenlang was de droom weggebleven en – pats, boem – daar was ie weer; heftiger en indringender dan ooit tevoren. Weg is de plek die hij het had gegeven; weg de overtuiging dat de droom de verwerking was van de onderbewuste angst die hem in de greep had toen zijn dochter besloot op kamers te gaan wonen in het agressieve Rotterdam. Een ding weet hij nu zeker; het heeft niets met Rotterdam te maken. Waarom droomde hij het uitgerekend nu? Zou het komen door die foto van die rare Rotterdammer? Nerveus ijsbeert hij door de woonkamer. Dat doet hij wel vaker als hij zijn gedachten op een rijtje wil zetten. Zijn hoofd is verward, hij moet er iets aan doen. Straks is het wéér elke nacht raak; durft hij weer niet te gaan slapen. Na een tijdje loopt hij naar zijn werkkamer. Na enig geblader in zijn agenda grijpt hij de telefoon. Met een trillende wijsvinger drukt hij de
20
toetsen in. Achteroverleunend in zijn bureaustoel luistert hij naar een warme vrouwenstem die hem toespreekt. ‘U spreekt met Christel.’ ‘…Is uw man thuis?’ ‘Mijn man?’ ‘Ja! Ik ben op zoek naar de heer Hilhorst. C. Hilhorst.’ De vrouw aan de andere kant van de lijn schiet in de lach. ‘Ik denk toch dat u mij moet hebben. Ik ben namelijk C. Hilhorst. Christel Hilhorst!’ ‘…U bent?’ ‘Ja, paragnost!’ Heel even blijft het stil. ‘Oh, neemt u mij...’ ‘Geeft niets hoor; gebeurt wel vaker. Wat kan ik voor u betekenen?’ ‘Tja, het is nogal vreemd, ik eh… Ik heb de laatste tijd nogal last van een droom; of beter gezegd een nachtmerrie. Nou ja, hij is een tijdje weggebleven. Maar nu…’ ‘Ik denk dat het hoog tijd wordt dat u naar mij toe komt!’ In een mengeling van schrik en afkeuring luistert Bas naar de ongerustheid in de stem van Christel. Kleine zweetdruppeltjes parelen op zijn gekreukelde voorhoofd. ‘…Naar u toe komen! Wat bedoelt u?’ ‘Ik voel dat nou eenmaal zo, het is mijn vak.’ Er valt een ongemakkelijke stilte. ‘…Wanneer kan ik komen?’ ‘Nu!’ Bas slikt. ‘…Nu meteen?’ Nagestaard door vloekende en vinger opstekende weggebruikers stuurt Bas zijn gebutste Smart door de lommerrijke avondspits van Hilversum. Zijn jarenlange verplichte fietservaring maakte van hem een meester in het vinden van straatjes waardoor hij stoplichten en drukke wegen kan ontwijken. Hij passeert de Oude Haven waarna hij de Taludweg opdraait.
21
Voor een grote witte Villa brengt hij zijn wagen tot stilstand. De kiezelstenen knarsen onder zijn schoenen als hij over het grindpad naar de voordeur van het huis loopt. Aarzelend drukt hij op deurbel. Hij voelt zich absoluut niet happy, hij kan nog terug. Het is dat Maxime er zo op hamerde, want hulp zoeken bij een wildvreemde - en dan ook nog een vrouw - dat is eigenlijk niets voor hem. Zuchtend staart hij naar de koperen letters op de deur. ‘Maxime heeft gelijk’, mompelt hij. ‘Ik ben een conservatieve ouwe lul.’ Eindelijk klinken er voetstappen achter de deur die wordt geopend door een slanke vrouw met prachtig lang blond golvend haar. Een strakke donkergroene jurk van een bijzondere stof omsluit haar ranke lichaam. Met sierlijke bewegingen nodigt ze Bas uit om verder te komen. De nostalgische inrichting van het huis en de prachtige herfsttinten in de tuin zorgen voor een sfeervolle, rustgevende ambiance. Argwaan en angst vermengen zich met seksuele gevoelens in het hoofd van Bas als hij de blonde vrouw volgt naar de aangebouwde serre. Hij mag dan wel een ouwe lul zijn; met zijn libido is nog niets mis. De paragnost biedt hem een stoel aan. Zelf gaat ze tegenover Bas zitten op een grote rieten stoel of beter gezegd; troon. Ze slaat haar benen over elkaar en haar ronde groene ogen staren Bas onderzoekend aan. ‘…Maar gaat u toch zitten?’ De stralen van de late najaarszon geven een aangename warmte in de serre. Langzaam voelt Bas zich tot rust komen. ‘U reageerde nogal verbaasd toen u er achter kwam dat ik een vrouw ben!’ Bas buigt verlegen zijn hoofd. ‘…U had zeker een oude toverheks verwacht,’ glimlacht ze. ‘Nou ja, ik eh...’ ‘Maakt u zich geen zorgen, mijnheer van der Steen. Misschien voelt u zich prettiger als u mij gewoon Christel noemt.’ Bas knikt. ‘Alleen als je mij Bas noemt!’ Langzaam glijdt de gêne van Bas af en vol goede moed vertelt hij over
22
zijn dromen. Het geeft hem een heel prettig gevoel dat Christel zonder onderbreking naar zijn lange monoloog luistert. Ongeremd vertelt hij haar van zijn huilende tante en het auto-ongeluk van Olga. Dat moet ze weten voordat hij haar confronteert met de droom die hem zoveel angst aanjaagt; de droom waarin zijn dochter zo’n belangrijke rol speelt. Vervolgens vertelt hij haar over de gebalde vuist, over het bebloede gezicht van Maxime, over de klok en over de engeltjes. Aan het einde van het verhaal zakt Bas dodelijk vermoeid onderuit. Dat laatste is Christel niet ontgaan. ‘Ik zal een kopje thee inschenken,’ stelt ze voor. Niet veel later keert ze terug met twee dampende koppen thee. Het valt Bas op dat haar vriendelijke gezicht bezorgde trekken gekregen heeft. Nadat ze haar plek op de rieten stoel weer heeft ingenomen, kijkt ze hem peinzend aan. ‘Bas, ik ben ervan overtuigd dat ieder mens paranormale gaven bezit. Het verschil zit ‘m in de ontwikkeling daarvan. Bij de meeste mensen ontwikkelen die gevoelens zich nooit. Bij een klein percentage gaat dat vanzelf; die kunnen het onbewuste niet tegen houden zelfs als ze dat zouden willen. Ik denk dat jij bij de laatste categorie hoort, Bas.’ ‘Nou, daar zit ik anders helemaal niet op te wachten!’ Christel haalt glimlachend haar schouders op. ‘Tegen de natuur valt niets te doen, Bas!’ ‘Dus jij denkt dat ik…’ ‘Voor de voorgevoelens die je had bij het overlijden van je tante en het auto-ongeluk van jouw vrouw zijn in de paragnosie eenvoudige verklaringen te vinden. In beide gevallen zijn het mensen waarop je erg gesteld bent en dan is een dergelijke paranormale reactie heel normaal. Bas schudt resoluut zijn hoofd. ‘Onzin. Voor Olga, mijn vrouw, geldt dat natuurlijk wel. Maar die oom en tante zag ik bijna nooit!’ Er verschijnt een glimlach op het gezicht van Christel. ‘…Zij kunnen wél op jou gesteld zijn, Bas en omdat jij kennelijk paranormaal begaafd bent, ontvang je hun gedachten!’ Bij het woord paranormaal voelt Bas de weerzin die zijn geest
23
binnendringt. ‘…En de droom van Maxime dan?’ Christel vouwt haar handen. ‘Het kan met haar omgeving te maken hebben. Een vriend die jou niet aanstaat of…’ ‘Rotterdam! Ze woont op kamers in Rotterdam en dat bevalt me helemaal niet!’ ‘Hoe lang woont ze daar?’ ‘Nou, ‘s kijken. Ongeveer anderhalf jaar.’ Christel tuit haar lippen. ‘…Tja, dan kun je de eerste weken zulke dromen hebben, maar na verloop van tijd moet dat toch slijten.’ Het knikje met zijn vooruitgeschoven onderlip zegt haar genoeg. ‘Het is een verwarrende droom, Bas. Een droom waarin meerdere paranormale elementen voorkomen en dat maakt het des te ingewikkelder.’ ‘…Meerdere paranormale elementen?’ ‘Ja, vooral dat donkere gat baart mij zorgen. In de paragnosie heeft een gat vaak met de dood te maken.’ ‘…Met de dood?’ Christel is opgestaan. Even later keert ze terug met een opengeslagen boek. ‘Mm... Het kan ook ontsnapping betekenen. Wat voor ‘n type is jou dochter? Gevoelig, in zichzelf gekeerd? Trekt ze zich...’ ‘Niks daarvan! Ze is altijd opgewekt en héél levenslustig. Beslist geen type om weg te lopen of zelfmoord te plegen, mocht je dat soms denken.’ Christel leest nog even verder en dan schudt ze haar hoofd. ‘…Ik geloof niet dat het met de dood te maken heeft, Bas. Het bloed en haar hulpgeroep duiden er op dat ze juist leeft. Misschien is ze wel aan de dood ontsnapt...’ Bas haalt opgelucht adem. ‘Zou het iets met dat schudden te maken hebben? Een aardbeving, een ongeluk?’ Christel haalt haar schouders op.
24
‘Ik denk dat we daar spoedig achter komen.’ De laatste opmerking zorgt voor kortsluiting in het hoofd van Bas. Waarom is hij in hemelsnaam hier naartoe gegaan? Dat achterlijke occulte gedoe. Hij gelooft er niet eens in. Wat denkt dat domme blondje wel? Happend naar adem weet hij zich te beheersen. Van alles schiet er door zijn hoofd. ‘Ik geloof niet dat we er echt uit komen,’ is het enige wat hij kan uitbrengen. Christel knikt. ‘Zo eenvoudig is het ook niet, Bas. Dan zouden alle problemen heel makkelijk opgelost kunnen worden.’ Ze slaat het boek dicht en staat op. Langzaam loopt ze naar Bas toe. Haar schaduw valt over hem heen en een angstig voorgevoel bekruipt hem. Nog voordat hij kan protesteren, legt ze haar slanke handen op zijn hoofd. Het kippenvel op de rug van Bas groeit in enkele seconden naar grote hoogte. Hij zegt niets. Met gesloten ogen wacht hij op wat er gebeuren gaat. Na een tijdje beginnen de handen van Christel te trillen. Haar stem klinkt zacht en monotoon als ze Bas toespreekt. Het is alsof er iemand anders praat; iemand die diep in haar zit. ‘Ik heb het gevoel dat je aan grote gevaren bloot zal worden gesteld. Je zult al je doorzettingsvermogen nodig hebben om de problemen die op je af komen de baas te blijven. Geef nooit op, Bas! Die trompetterende engelen in jouw droom betekenen victorie!’ Langzaam laat ze haar armen weer zakken. Er hangt een vermoeide waas over haar mooie gezicht. Hilversum, vrijdag 11 november. In de dagen na het bezoek aan Christel Hilhorst is de droom weggebleven en de rust weer enigszins weergekeerd in het leven van Bas. Helaas duren dergelijke periodes nooit lang. Dit keer bereidt Bas zich voor op de nieuwe klus voor zijn werkgever WorldSport. Nerveus drentelt hij door de kamer op en neer. De slechte nachtrust die hij altijd heeft voor een vliegreis, doet hem geen goed. ‘Heb je alles ingepakt?’ Bas haalt zijn schouders op.
25
‘Als ik m’n paspoort en mijn creditcard maar heb; de rest kan ik kopen!’ Moedeloos schudt Olga haar hoofd. ‘Jij en kopen; ik moet je altijd meeslepen naar een winkel!’ Hij negeert het spottende toontje. Zeulend met zijn koffer denkt hij terug aan het bezoek aan Christel Hilhorst. Nooit gedacht dat paragnosten er zo sexy uit konden zien. Toch wel vreemd. De nacht na het bezoek aan haar sliep hij heerlijk en de droom is sindsdien weggebleven. Maxime had gelijk; dit had hij veel eerder moeten doen. Nadat Bas zijn koffer in de auto heeft gepropt, vertrekken ze richting Schiphol. Het is nog heel vroeg dus nemen ze de sluiproute die tussen de Loosdrechtse Plassen door voert naar Vinkeveen. Het is een prachtige route met wonderschone uitzichten op de lage mistflarden die - vooral in dit jaargetijde - spookachtig boven de donkerbruine plassen hangen. Ook in de auto hangt een mysterieuze, beklemmende sfeer. De twee inzittenden zeggen niet veel tegen elkaar en dat is vreemd voor twee mensen die van praten hun beroep hebben gemaakt. De geur van kerosine komt ze tegemoet als Bas en Olga uit de auto stappen. Moeizaam laveren ze korte tijd later tussen de aan- en afrijdende bussen en taxi’s door. Ver weg komt met veel geraas een Boeiing los van een van de startbanen. In de vertrekhal verbaast Bas zich telkens weer over de vele vakantiegangers die zich lachend op weg begeven naar de door hem verafschuwde vliegende doodskisten. Voor je lol de lucht in, hoe verzinnen ze het? In de rij bij de incheckbalie observeert hij Olga. Ligt het aan hem of gedraagt ze zich echt zo vreemd? Natuurlijk is het niet leuk als je drie weken van elkaar gescheiden wordt, maar daaraan zijn ze inmiddels wel gewend? Toch is het net alsof er iets aan de hand is; alsof er iets gaat gebeuren. Op weg naar een koffiebar dringt het bezoek aan Christel Hilhorst zich weer op. Een half uurtje later nemen ze afscheid. Olga pakt onverwachts de handen van Bas beet.
26
‘…Doe je daarginds voorzichtig, Bas?’ Verbaasd staart hij haar aan. Dat zegt ze anders nooit. ‘…Natuurlijk, Olga ik eh…’ Zuchtend druk hij Olga tegen zich aan. Waarom verscheur ik die tickets niet gewoon, denkt hij. Waarom meldt ik me niet ziek? Ik heb helemaal geen zin om naar Singapore te gaan. De klok is echter onverbiddelijk; tijd om afscheid te nemen. Bij de ingang van de vertrekhal drukt Olga hem nog een keer op het hart om voorzichtig te zijn. Wat is er toch met haar aan de hand? Na nog een laatste zoen overhandigt Bas zijn ticket aan een van de grondstewardessen. Op weg naar de paspoortcontrole draait hij zich nog een keer om. Olga staat nog steeds te zwaaien. De emotionele gevoelens beginnen de overhand te krijgen. Nog een keer zwaait hij terug en daarna verdwijnt hij snel om de hoek. Korte tijd later laat hij zich in een bontgekleurde stoet mensen van allerlei nationaliteiten meevoeren door het belastingvrije paradijs van Schiphol. Nog steeds begrijpt hij niet waarom hij zich als een emotionele dwaas gedraagt. Een half uur later rolt de grote Boeiing 747 richting startbaan waar het geluid van de motoren aanzwelt. Door het beduimelde raam tuurt Bas naar de slurven die uit de gebouwen van de luchthaven steken. Een vreemd voorgevoel overheerst. Olga rijdt nu vast ergens in de buurt van Vinkeveen. Waarom maakt hij zich uitgerekend dit keer zo’n zorgen om haar? De bevindingen van Christel Hilhorst over paranormale gaven die zich bij sommige mensen ontwikkelen zonder dat ze zich ervan bewust zijn, dringen zich op. Het zal toch niet? Het geluid van de Boeiing 747 zwelt verder aan. Grommend dendert het gevaarte over de startbaan. Luttele seconden later komt het los van de dampende betonnen strook die bekend staat als de Kaagbaan . Opgelucht haalt Bas adem. ‘De start is goed gegaan,’ verzucht hij. ‘Zeventig procent.’
27
Het is een lange vlucht naar Singapore. Bij de twee harde tussenlandingen in Milaan en Bangkok valt telkens weer het verschil in mentaliteit op; de smoezelige Milanese schoonmakers wandelen voor de show wat door de gangpaden en hebben meer oog voor het vrouwelijke schoon dan het schoon waarvoor ze aangenomen zijn. De keurige Bangkokse schoonmakers doen wat er van ze verwacht wordt, ze werken. Gelukkig zorgen de charmante stewardessen van Singapore Airlines ervoor dat je de tijd goed doorkomt. Langzaam maar zeker verdwijnen de sombere gevoelens die Bas bij het vertrek had uit zijn hoofd. Slapend en film kijkend komt hij de tijd door.
28
3.
Singapore, zaterdag 12 november. Voor de derde keer zet Bas zich schrap. Zwetend en met krampachtige knuisten ziet hij de landingsbaan naderen. Dit keer is het die van Changi Airport in Singapore. Eenmaal aan de grond komt Bas snel weer in het routinematige schema dat dit soort reizen met zich meebrengt. Nadat hij met een vriendelijk knikje is toegelaten tot Singapore, loopt hij naar de bagageband. Tien minuten later plukt Bas zijn koffer van de bagageband en gaat hij op zoek naar een restaurant. De volgende gang na zijn ontbijt is die naar de taxistandplaats. Een griezelig aardige chauffeur brengt hem naar het Orchard Parade hotel waar hij zo’n beetje kind aan huis is. Nadat hij zijn spullen naar zijn kamer heeft gebracht, keert hij terug naar een aan de receptie grenzende bar. Op zijn vertrouwde plekje geniet hij van een welkomstdrankje en dat is voor hem het prettigste moment van de reis. Terwijl een Maleis bandje enkele westerse covers ten gehore brengt, vloeit de vermoeidheid weg uit het lichaam van de verslaggever. Het loopt al tegen twaalven als Bas een vluchtige blik werpt in zijn agenda. Voor de middag staat er niets op het programma dus is een flinke wandeling een mooie optie. Lekker zijn hoofd leeg maken zodat hij fris aan zijn nieuwe serie tennisverslagen kan beginnen. De lift van het hotel brengt hem in ijltempo naar beneden. Eenmaal buiten wacht hem een oneindige muur van vochtige warmte. Singapore ligt niet ver van de evenaar. De eerste keer wist Bas niet wat hem overkwam maar ach; alles went. Als je logeert in het Orchard Parade ontkom je er bijna niet aan; de Orchard Road ofwel de Champs Ellysees van Singapore.
29
Terwijl Bas in een sloom tempo - een ander tempo is in dit land onmogelijk - langs de winkels en hotels wandelt, trekt de lucht boven hem samen. Vrijwel onmiddellijk barst er een tropische regenbui los. De regen verjaagt de sloomheid in zijn botten. Razendsnel daalt hij de trappen af van een groots opgezette ondergrondse winkelgalerij waar hij zijn wandeling voortzet in de airconditioned gekoelde gangen. Prachtige aquaria met kleurrijke tropische vissen geven het winkelparadijs een rijke uitstraling. Zeker een half uur wandelt Bas door de ondergrondse gangen voordat een roltrap hem weer bovengronds brengt. De regen komt nog steeds met bakken naar beneden dus kiest hij voor een nieuwe bestemming. De roltrap brengt hem weer naar beneden en niet veel later zit hij in de metro die hem naar Chinatown vervoert. Hij is er al een paar keer geweest. Toch wordt hij - telkens als hij in Singapore is - er naartoe getrokken. Hetzelfde heeft hij met de zeeleeuwen van San Francisco. Ook daar komt hij al jaren en altijd gaat hij even kijken bij de beroemde Pier 39 waar de zeeleeuwen “kunstmatig” verblijven. Het reizen met de metro van Singapore is een verademing vooral omdat je niet, zoals in Parijs en Londen, klem komt te zitten tussen de klapdeurtjes. Dat hebben ze in Singapore slim opgelost. De metro rit naar Chinatown duurt slechts vier haltes. De roltrap brengt Bas weer bovengronds. Daar hervat hij zijn wandeling. Hij geniet van de schoonheid van de oude, vervallen Chinese winkeltjes die ingeklemd tussen torenhoge flats vechten voor hun leven. Eens zag heel Singapore er zo uit. Via veel kleurrijke straten en pleinen keert Bas terug op de boulevard waar zijn wandeling begon. Er is veel politie op de been; zou er iets aan de hand zijn? Behalve dat het druk is - en dat is het altijd op deze boulevard - is er niets vreemds te zien. Bezorgd kijkt Bas op zijn horloge. Shit, over een uur moet hij terug in het hotel zijn. De Orchard Road is behoorlijk lang en de ademhaling van Bas raakt danig verstoord. Het dringt tot hem door dat de metro een beter alternatief
30
biedt. Hij heeft dan ook nog even tijd om zich in zijn hotel op te frissen. Een kwartier later brengt een roltrap Bas weer bovengronds. Daar blijkt hij niet de enige te zijn. De Orchard Road wordt over de gehele breedte in beslag genomen door een schreeuwende en zingende mensenmassa. Onderzoekend dwalen de ogen van Bas langs de spandoeken die worden meegedragen in de stoet. De meeste teksten zijn niet te lezen, maar de tekeningen maken duidelijk dat er geprotesteerd wordt tegen kernwapens. Terwijl de mensen in drommen voorbij trekken, vraagt Bas zich af waar de gemengde gevoelens vandaan komen die zich in zijn hoofd nestelen. Een van de protestdeelnemers stopt even om z’n veters te strikken. Het is een forse man met hoge jukbeenderen en een beetje pokdalig gezicht. Het is niet goed in te schatten of hij van Chinese of Maleise afkomst is. Bas spreekt hem in het Engels aan: ‘Waartegen protesteren jullie?’ De man reageert verbaasd: ‘Tegen atoomwapens natuurlijk!’ ‘Ja, dat zie ik ook wel. Maar meestal is daar toch een aanleiding voor?’ De man knikt. ‘Samadi, de bevelhebber van het Libische leger, heeft gedreigd een westerse hoofdstad van de wereldbol te vagen!’ Bas grijpt zich beet aan de paal van een stoplicht. Het bloed trekt uit zijn gezicht weg. Zijn mond valt open en zijn ogen puilen uit hun kassen. Op een van de spandoeken die worden meegevoerd, is een gebalde vuist getekend met een gat er in. Het is dezelfde vuist die hij telkens in zijn droom op zich af zag komen. ‘Voelt u zich niet goed?’ De stem van de man met het pokdalige gezicht klinkt bezorgd. Bas schudt verward zijn hoofd en hij mompelt nog iets onverstaanbaars tegen de man. Zonder verder na te denken, baant hij zich een weg door de opdringerige mensenmassa. Aan de overkant van de straat ploft hij neer op een van de rieten stoeltjes op het terras van het hotel. Trillend steekt hij een sigaret op. Nog steeds spoken de beelden van de droom door zijn hoofd. Zijn hersens werken koortsachtig en de ontmoeting met Jonas Johnson
31
schiet als een film voorbij. Geschokt staart hij naar zijn horloge. Het is 13 november. Ga in november niet naar Parijs! Dat riep die rare kwast toen. Een tijdlang hangt Bas zwaar ademend in de te kleine rieten stoel. Waarom zou hij zich druk maken? Over drie weken gaat hij pas terug en dan is het alweer december. Dus mocht die rare kwast gelijk hebben dan nog is er niets aan de hand. Toch is hij er niet gerust op. De beelden uit zijn droom dringen zich steeds nadrukkelijker op. De gebalde vuist was meestal de aankondiging van het vervelendste deel van de droom, het bebloede gezicht van zijn dochter Maxime. Opnieuw slaat zijn hoofd op hol. Een voor een gaat hij zijn familie en vrienden af; probeert hij hun gangen na te gaan. Voor zover hij het kan overzien, is er niemand naar Parijs; de enigen die op vakantie zijn, is zijn broer met z’n gezin. Gelukkig naar de Verenigde Staten. Hoewel hem dat enigszins gerust stelt, blijft zijn ademhaling toch onrustig. Verwilderd kijkt hij om zich heen. Plotseling voelt hij een sterke aandrang om naar huis te bellen. Op hetzelfde moment realiseert hij zich dat zijn mobiele telefoon op zijn hotelkamer ligt. Hoe vaak had Olga niet tegen hem gezegd dat hij dat ding altijd mee moest nemen. Met grote passen loopt hij naar de lift van het hotel. ‘Mijnheer van der Steen…’ Het is de stem van de receptioniste. ‘Er is een aantal keren voor u gebeld!’ Ze overhandigt hem een kaartje met maar liefst drie telefoonnummers. Dat komt wel vaker voor, maar dit keer wordt hij er behoorlijk nerveus van. Bij een van de nummers staat de naam van het bedrijf waar Olga werkt. De andere twee - mobiele nummers - herkent hij niet zo snel. Nadat hij haar bedankt heeft, spoedt Bas zich met de lift naar de zeventiende verdieping. Op zijn kamer ploft hij op het bed. Zijn handen graaien in zijn binnenzak op zoek naar een sigaret. Op datzelfde moment realiseert hij zich dat er al een in zijn mond zit. Een ding is zeker; het gaat niet goed met hem en hoewel hij makkelijk zelf naar buiten kan bellen, laat hij dat toch maar over aan de receptioniste. Nerveus ijsbeert Bas door de kamer van het vijfsterren hotel. Waarom laat
32
hij zijn hoofd door een zonderlinge Rotterdammer en een vuist, die toevallig op de vuist uit zijn droom lijkt, zo op hol brengen? Het lijkt wel een eeuwigheid te duren voordat eindelijk de zoemer van de telefoon klinkt. ‘Uw verbinding is tot stand gebracht,’ meldt de vriendelijke receptioniste. De opluchting verdwijnt als Bas de stem van een van Olga’s collega’s hoort. ‘…Wat zeg je; ze is er niet?’ ‘Nee,’ antwoordt de collega aan de andere kant van de lijn. ‘Heeft ze je dan nog niet gebeld?’ Bas slaakt een zucht van teleurstelling. ‘Waarschijnlijk wel, maar ik ben de hele tijd op pad geweest. Waar kan ik haar bereiken?’ ‘Dat weet ik niet. Ze heeft vandaag vrij genomen.’ ‘…Vrij genomen? Waarom? Heeft ze iets tegen je gezegd of…’ ‘Ik weet het niet. Ze had het over een verrassing voor Maxime…’ In een mengeling van teleurstelling en ongerustheid legt Bas de hoorn terug op de telefoon. Met zijn vingers trommelt hij ritmisch op het nachtkastje naast het bed. Maxime is zondag jarig. Misschien is ze de stad in of zoiets. Helemaal gerust is hij er niet op. Dit keer pakt hij zijn iPhone die nog in het jack zit dat hij aanhad toen hij in Singapore arriveerde. Niet veel later selecteert hij het mobiele nummer van Olga. Na een tijdje schudt hij zijn hoofd. De verbinding kan niet tot stand worden gebracht. Het volgende nummer is dat van Maxime. Op het laatste moment besluit hij toch niet te bellen. Zou hij dat wel doen? Mogelijk verraadt hij dan de verrassing die Olga voor haar heeft. Zijn schoonmoeder is het volgende adres in zijn adresboek. Een paar tellen later is de verbinding tot stand gebracht. De krakende stem van zijn schoonmoeder toetert in zijn oor. Natuurlijk vraagt hij haar onmiddellijk of ze weet waar Olga is. Aan de andere kant van de lijn en de wereld klinkt een diepe zucht. ‘Tja, jongen. Aangezien jij er weer eens niet bent, zorgen wij er wel voor dat je dochter een leuke verjaardag heeft.’
33
Het raadselachtige antwoordt van zijn schoonmoeder windt Bas nog meer op. Zijn stem klinkt geïrriteerd. ‘Ik vroeg niet wat jullie gaan doen, ik vroeg waar Olga is. OLGA!’ ‘Gaat het wel goed met je, Basje?’ ‘Ja, moeder, met mij wel. Maar ik wil graag weten hoe het met Olga…’ ‘Maak je geen zorgen, jongen. Met Olga gaat het uitstekend. Ze is vanmorgen met Maxime vertrokken. Ze gaan de achttiende verjaardag van je dochter op gepaste wijze vieren en aangezien haar vader…’ ‘Waar zijn ze naartoe?’ ‘Ja, luister nou eens, je laat me niet eens uitpra…’ ‘Waar zijn ze naartoe,’ onderbreekt Bas haar nog nadrukkelijker. ‘…Paris, jongen!’ Het zangerige antwoord van zijn schoonmoeder verlamt hem. Het is alsof al zijn spieren zich samentrekken en de laatste adem uit zijn lichaam wordt geperst. Zijn schoonmoeder ratelt ondertussen vrolijk verder. Als een murw geslagen bokser verwerkt Bas de gebeurtenissen. Het kan haast niet anders; zijn nachtmerrie is werkelijkheid aan het worden. Er is iets aan de hand; iets verschrikkelijks maar wat? De vuist met het gat. Het bebloede gezicht van zijn dochter; allemaal beelden uit zijn droom. Het zweet breekt hem uit. De waarschuwing van Jonas Johnson bonkt door zijn hoofd. Bas, ga in november niet naar Parijs; dat was wat hij toen zei. Het zal toch niet? ‘Heb je wel aan een cadeautje gedacht?’ ‘Nou nee, eh...’ ‘Ik wel,’ antwoordt de oude vrouw triomfantelijk. ‘Ze mag het zondag pas uitpakken. Je raadt nooit wat het is!’ Het geratel van zijn schoonmoeder begint hem steeds meer te irriteren. Plotseling schiet er een macabere gedachte door zijn hoofd. ‘…Toch geen boek?’ Er valt een stilte op de lijn en dan klinkt er verbazing in de stem van de moeder van Olga. ‘..Ja, een boek van Emile Zola. Maar hoe weet jij dat nou?’ Met grote moeite onderdrukt Bas de neiging tot vloeken. ‘Heeft Olga een adres in Parijs achtergelaten?’
34
‘Nee, maar ze zou nog contact met je opnemen!’ Verslagen verbreekt Bas de verbinding. Het gevoel bekruipt hem dat hij langzaam bijkomt uit een zware verdoving. Droomt hij? Nee, natuurlijk niet, dit is de bittere realiteit. Wat moet hij in hemelsnaam doen? De gebeurtenissen op de zeventiende verdieping van het statige Orchard Parade hotel volgen elkaar in ijltempo op. Nadat Bas bekomen is van de schrik, begint hij gehaast zijn spullen in zijn koffer te proppen. Alles wat hij doet gebeurt in een vreemde roes. Tien minuten later staat Bas bij de receptie. De receptioniste kijkt hem verbaasd aan. ‘Uitchecken,’ reageert ze. ‘U bent nog maar net ingecheckt…’ Bas belet haar verder te praten en geeft aan dat hij haast heeft. De laatste dienst die de receptioniste hem bewijst, is het bellen van een taxi. Korte tijd later verlaat Bas het hotel zonder zich verder te bekommeren om zijn twee collega’s die elk ogenblik kunnen arriveren. Hij wil geen moment langer in Singapore blijven. Parijs! Hij moet zo snel mogelijk naar Parijs; naar zijn twee schatten. Misschien valt er nog iets te redden. In de taxi komen de hersens van Bas weer enigszins tot rust. Het lukt hem om zijn gedachten een beetje op een rij te krijgen. Vooral het cadeau van zijn schoonmoeder - het boek van Emile Zola - zorgt voor enige gemoedsrust in zijn bonkende hoofd. Zijn dochter kennende, zal ze haar cadeau zeker niet voor zondag uitpakken. Dat betekent dat er voor zondag in ieder geval niets gebeurt. Tenzij… Nee, dat doet Maxime niet. Het is nu zaterdagmiddag; met een beetje geluk en het voordeel van de 7 uur extra die hij wint vanwege het tijdverschil tussen Singapore en Parijs, is hij morgen vroeg in de ochtend in de hoofdstad van Frankrijk. In ieder geval moeten ze daar voor zondagavond 20:00 uur weg zijn, want dat is de tijd die telkens op de klok in zijn droom werd weergegeven!’ Het toch al wankele ademhalingssysteem van Bas krijgt een nieuwe klap te
35
verwerken. De taxi komt haast niet meer vooruit. De oorzaak daarvan is de enorme mensenmassa die op de been is om te protesteren. Vloekend en tierend maant Bas de chauffeur tot meer spoed. De arme man heft zijn armen ten hemel. Er is geen doorkomen aan. Met heel veel vertraging verlaat de taxi ruim een uur later de stad in oostelijke richting. Eindeloze rijen met grijze flatgebouwen schieten aan weerskanten van de snelweg voorbij. Gelukkig is de ergste drukte voorbij. Reclameborden langs de snelweg hebben de plaats ingenomen van de flats en de geur van kerosine dringt de taxi binnen. Niet veel later verlaat de taxi de snelweg en rijdt hij met hoge snelheid over de toegangsweg naar de luchthaven. De taxichauffeur heeft al een paar keer geprobeerd om iets uit te leggen. Helaas verloor de arme man de meeste van zijn tanden en kiezen, dus kan Bas van het taaltje dat de man brabbelt niet veel soeps maken. In ieder geval hebben ze eindelijk de bestemming bereikt. In de vertrekhal van Changi Airport, de luchthaven van Singapore, zoekt Bas de balie van Singapore Airlines. De slanke Maleise vrouw achter de balie kijkt hem peinzend aan. ‘Dat zal niet meevallen,’ reageert ze op de vraag naar de eerstvolgende mogelijkheid om naar Parijs te vliegen. Maar de servicebereidheid in Singapore is hoog en in een hoog tempo bewerken haar slanke vingers de toetsen van haar beeldscherm terwijl ze gelijktijdig telefonisch andere luchtvaartmaatschappijen raadpleegt. Na een tijdje schudt ze haar hoofd. ‘Het spijt me, mijnheer. Alle vluchten zijn volgeboekt. De eerstvolgende mogelijkheid is morgenochtend om 5.45 uur!’ ‘…Hoe laat ben ik dan in Parijs?’ ‘Als er geen vertraging is, zondagmiddag om 17:45 uur.’ Zweetdruppels parelen over het voorhoofd van Bas. Al rekenend dringt het tot hem door dat hij Olga en Maxime mogelijk wel op tijd zal bereiken, maar dat het onmogelijk is om tijdig uit de gevarenzone te raken. Zijn hersens maken overuren. De Maleise vrouw begrijpt niets van de gestreste
36
westerling aan de andere kant van haar balie. Peinzend staart Bas in het niets. Waarom nam Olga haar telefoon niet op? Waarom liet ze het telefoonnummer van haar hotel niet achter? Voor het eerst in zijn leven beseft hij hoe hopeloos verloren hij is zonder de steun van de mensen om hem heen. Plotseling krijgt hij een ingeving. ‘Is het mogelijk om eerder naar Amsterdam, Brussel of een andere Europese stad te vliegen?’ Ze zegt het niet, maar het slanke vrouwtje heeft genoeg van het nerveuze gedoe voor haar neus en ze gebaart naar de bankjes. Ze zal Bas roepen zodra ze iets meer weet. Het eerste waaraan Bas denkt als hij op een van de bankjes is neergeploft, is zijn iPhone. Als hij het mobiele nummer van Olga wil selecteren, wacht hem een onaangename verrassing. De batterij is leeg. Telefoonnummers zijn nog wel terug te vinden in een telefoonboek op het internet, maar voor mobiele nummers geldt dat niet. Onrustig als een vader die op de geboorte van zijn eerste kind wacht, wiebelt Bas op en neer. De minuten lijken uren te duren en het ergste is dat hij niet eens een sigaretje mag opsteken. De schoonmaakfobie die bij Singapore schijnt te horen, begint steeds meer op zijn zenuwen te werken. Wat een klote land. Eindelijk verschijnt er een wenkende hand achter de balie. De Maleise vrouw maakt een verontschuldigend gebaar. ‘Het zit niet erg mee, meneer. Maar, misschien heb ik iets gevonden…’ Hoopvol kijkt Bas haar aan. ‘Over een uur vertrekt er een vliegtuig van United Airlines naar New York. Van daaruit kunt u met Sabena doorvliegen naar Brussel waar u dan morgenmiddag om 14.15 aankomt.’ Verdomme, dat is mijl op zeven. ‘…Is er echt geen andere mogelijkheid?’ Achter de balie klinkt een diepe zucht. ‘Helaas niet vanuit Singapore!’ Besluiteloos staart Bas voor zich uit. Zijn iPhone kan hij niet meer gebruiken en als hij nu nog op zoek moet gaan naar een internetcafé verliest hij wel erg veel tijd. De beelden van de droom schieten door zijn
37
hoofd. Nog steeds is hij er van overtuigd dat er niet eerder iets zal gebeuren dan op het tijdstip uit zijn droom. Snel rekent hij uit hoeveel tijd er overblijft tussen zondagmiddag 14.15 en zondagavond 20.00 uur. Bijna zes uur, dat moet meer dan genoeg zijn om ze tijdig uit Parijs weg te krijgen. ‘…Okay! Reserveert u maar voor mij!’ Tien minuten later wandelt Bas in gedachten verzonken naar de paspoortcontrole. Zijn collega’s zullen wel raar opkijken als ze horen dat hij hals over kop is vertrokken. Met hoge snelheid dendert een DC-10 van United Airlines over de dampende startbaan van Changi Airport. De zorgen in het hoofd van Bas hebben zijn vliegangst verdreven. Voor het eerst is hij opgelucht als hij naar het woud van witte flats staart dat onder het toestel weg zinkt in de azuurblauwe Chinese zee. Als de veiligheidsriemen weer los mogen, slaat hij de krant open die hij van een stewardess heeft gekregen. Het valt hem onmiddellijk op dat de man uit de protestmars hem wel een erg eenzijdig verhaal heeft verteld. De Libische bevelhebber Samadi dreigt inderdaad met een nucleaire aanval echter als reactie op uitlatingen van Franse regeringsvertegenwoordigers die hebben voorgesteld om de Moslims met nucleaire wapens te bestrijden. Als Bas alle bijzonderheden gelezen heeft, maakt hij zich steeds meer zorgen over de vooruitziende droom van Jonas Johnson. Die rare snuiter waarschuwde hem om in november niet naar Parijs te gaan. Toch kan hij zich maar niet voorstellen dat het geweld van een kleine fanatieke minderheid zal escaleren tot een ramp van dergelijke omvang. De krant besteedt ook weer veel aandacht aan de zich steeds verder uitbreidende slijmziekte in China. Bezorgd denkt Bas aan de vele Chinezen die het straatbeeld van Singapore bepalen. De lange vlucht naar New York verloopt voorspoedig en de slechte nachtrust in het hotel heeft ook zijn goede kanten, want waar Bas onder normale omstandigheden grote moeite mee heeft, slapen in een vliegtuig,
38
gaat hem nu wondergoed af. Na een tussenlanding in Tokyo landt de DC-10 zeventien uur later veilig op Kennedy Airport, de luchthaven van New York. De spanning in het hoofd van Bas neemt met het uur toe.
39
4.
Parijs(Montparnasse), zondag 13 november 08:15 uur. De eerste zonnestralen dringen de op de zesde verdieping gelegen kamer binnen van hotel Du Globe in de wijk Montparnasse in Parijs. Olga rekt zich uit. Verbaasd kijkt ze naar de lege plek naast haar. Ze laat zich uit bed glijden en nog een tikkeltje slaapdronken schuifelt ze naar het raam. Daar trekt ze voorzichtig aan het koord van de zonwering. Langzaam wennen haar ogen aan het scherpe licht. Achter het dubbele glas ziet ze hoe de Parijzenaren ontwaken. Niets wijst er op dat de prachtige stad door een ramp zal worden getroffen. Terwijl ze geniet van het uitzicht denkt ze aan Bas en de onrustige nacht die ze achter de rug heeft. Waarom kon ze hem gisteren maar niet te pakken krijgen? Waarom belde hij niet terug? En er is nog iets vreemds aan de hand; waarom is Maxime eerder opgestaan? Nadat Olga zich gedoucht en aangekleed heeft, gaat ze op weg naar de ontbijtzaal. Maxime zit verderop aan een tafeltje. Olga loopt er naartoe en schuift aan bij haar dochter. Haar onderzoekende blik is op Maxime gericht. ‘Wat is er met jou aan de hand? Waarom ben je zo vroeg opgestaan?’ Er ligt een bezorgde blik op het fijngesneden gezicht van Maxime. ‘Ik weet het niet, Mam. Maar ik heb slecht geslapen vannacht. Heel raar; ik heb het gevoel dat er iets met pappa is!’ Er gaat een koude rilling over de rug van Olga en zichtbaar geschrokken zegt ze hetzelfde gevoel te hebben. ‘Misschien komt het omdat ik hem gisteren maar niet te pakken kon krijgen...’ Ze schudt haar hoofd mismoedig.
40
‘Ik zal oma straks eens bellen. Misschien heeft zij iets van hem gehoord.’ Maxime knikt instemmend. Na het ontbijt verlaten de twee dames de eetzaal. De lift van het hotel brengt ze naar de derde verdieping van het hotel. Het eerste wat Olga doet als ze hun kamerdeur achter zich sluiten, is een nummer selecteren op haar iPhone. Het gesprek met haar moeder duurt niet lang. Onderzoekend kijkt Maxime naar de ongeruste blik in de ogen tegenover haar. ‘…Wat is er, Mam?’ ‘Je vader heeft gisteren naar oma gebeld. Volgens haar gedroeg hij zich nogal vreemd. Ze klonk zelfs een beetje ongerust!’ ‘Is er iets met ‘m dan?’ Reageert Maxime geschrokken. ‘Geen idee. Hij vroeg naar het adres van ons hotel. Voor de zekerheid heb ik het telefoonnummer aan oma doorgegeven.’ ‘Dus je hebt hem nog niet gebeld?’ ‘Vandaag bedoel je?’ ‘Ja!’ Olga schudt haar hoofd en even later selecteert ze het telefoonnummer van Bas. Na een tijdje laat ze haar iPhone zakken. De verbinding kan weer niet tot stand gebracht worden. Ze maakt een wanhopig gebaar naar Maxime. Daarna zoekt ze het telefoonnummer van hotel Orchard Parade in haar adressenbestand. De verbinding is snel tot stand gebracht en nadat Olga naar Bas heeft geïnformeerd, blijft het enige tijd stil aan de andere kant van de lijn. Gespannen kijken Olga en Maxime elkaar aan. Als de receptioniste zich weer meldt, volgt er een nogal verontrustende mededeling. ‘Wat zegt u?’ Reageert Olga verbaasd. ‘is hij met onbekende bestemming vertrokken?’ Wit weggetrokken verbreekt ze de verbinding. Maxime legt liefdevol haar arm over de schouder van haar bezorgde moeder. ‘Ach maak je nu maar niet druk. Je kent hem. Het hotel of de bediening zal hem wel niet bevallen. Zodra Pap contact opneemt met oma of jouw kantoor weet hij waar we zitten en kan hij ons bereiken.’
41
Olga schudt haar hoofd. ‘Als hij ons wil bereiken, kan hij ons toch bellen met zijn iPhone. Waarom doet hij dat dan niet?’ ‘Ach, typisch papa,’ reageert Maxime laconiek. ‘Zijn telefoon zal wel in zijn koffer zitten of misschien zijn de batterijen op. Dat overkomt hem wel vaker.’ Opgelucht geeft Olga haar dochter twee klinkende zoenen. ‘Nog van harte gefeliciteerd, schat,’ zegt ze vertederd. ‘Dat was ik bijna vergeten. Het wordt tijd voor koffie met gebak!’ Nadat ze hun jassen hebben gepakt, verlaten ze zichtbaar opgelucht het hotel. Het Parijse leven lonkt. Brussel, zondag 13 november 14:40 uur. Ongeduldig staat Bas van der Steen bij de maagdelijk schone bagageband in de aankomsthal van de luchthaven van Brussel, Zaventem. Zijn handen voelen klam aan en als hij opkijkt, valt zijn oog op een telefooncel. De batterijen van zijn iPhone zijn nog steeds leeg en er is nog geen bagage te zien. Zonder zich te bedenken loopt hij op de telefooncel af. Nadat drie pogingen heeft hij eindelijk het goede nummer gedraaid. Niet veel later klinkt aan de andere kant van de verbinding de bezorgde stem van zijn schoonmoeder. ‘Bas, waar zit je in hemelsnaam? We zijn al sinds gisterenmiddag naar je op zoek!’ ‘We?’ ‘Ja. Jouw baas, de collega’s van Olga en ik!’ Bas voelt dat het een moeilijk gesprek dreigt te worden. ‘Moeder ik kan op dit moment moeilijk praten,’ liegt hij. ‘Heeft u al iets gehoord van Olga en Maxime?’ Nadat hij het telefoonnummer van hun hotel in Parijs genoteerd heeft, verbreekt Bas de verbinding. Het volgende nummer dat hij intoetst is dat van hotel Du Globe in Parijs. Even later verneemt hij van de receptioniste dat Olga en Maxime het hotel tien minuten eerder verlaten hebben. Wit weggetrokken loopt Bas terug naar de bagageband. Tegenstrijdige gedachten malen door zijn hoofd. Had hij gewoon in Singapore moeten
42
blijven en wachten totdat Olga contact op zou nemen? Stel dat ze dat had gedaan, dan was er niets aan de hand geweest. Natuurlijk, dat was veel beter geweest. Nu heeft hij zich laten leiden door paniek. Met een woest gebaar rukt hij zijn koffer van de bagageband. Verderop is een informatiedesk en daar informeert hij naar het dichtstbijzijnde autoverhuurbedrijf. Onderwijl spreekt hij zichzelf moed in. Ze zullen zich zeker opfrissen voor het diner. Hij moet zo snel mogelijk naar dat hotel, dat is de enige kans. Een zwaar gebouwde man kijkt Bas van onder zijn stoppelige wenkbrauwen wantrouwend aan: ‘Een auto met telefoon?’ ‘Ja,’ herhaalt Bas zuchtend. ‘Zo’n blikken geval op vier wielen waar benzine in gaat en zo’n ding waarin je kan praten!’ De man slaat zijn armen over elkaar: ‘Laat me eerst uw rijbewijs en paspoort maar eens zien!’ Geschrokken denkt Bas terug aan vliegveld in Singapore. Daar joeg hij met zijn opstandig gedrag de mensen alleen maar tegen zich in het harnas. Om verder tijdverlies te vermijden, biedt hij z’n excuses aan en overhandigt hij vriendelijk lachend zijn papieren aan de Belgische Sumoworstelaar. ‘Jullie Hollanders denken dat je misschien overal de baas kunt spelen, maar hier dus niet,’ gromt de man. ’Enne, een auto met telefoon is niet meer van deze tijd, meneer. Iedereen heeft tegenwoordig een mobiele telefoon. Zo’n ding waar je in kan praten, zonder draad!’ ‘Dat weet ik ook wel, maar de mijne is leeg. Hier, kijk…’ ‘Geef maar hier, dan laad ik hem wel even op. In de tussentijd regelen we een auto voor u.’ Eindelijk is het zover. Bas volgt de zwaar hijgende man langs een onafzienbare rij huurauto’s. Het loopt al tegen drieën als Bas de groene Peugeot de ringweg van Brussel opstuurt. Het klamme zweet breekt hem uit bij de gedachte dat hij verkeerd zal rijden. Met zijn topografische kennis is het niet best gesteld.
43
Hij is al een handvol afslagen voorbijgereden als de afslag Gent opdoemt. Hevig transpirerend herinnert hij zich dat je bij Antwerpen altijd richting Gent moest. Maar ja, nu zit hij in Brussel. Verderop staat een auto met pech langs de weg en zonder zich te bedenken schiet Bas de vluchtstrook op. Krachtig remmend komt hij tot stilstand. Een kleine verontwaardigde man, komt druk arm gebarend naderbij. Met een handige smoes weet Bas de mond van de opstandige man te snoeren en even later, stuurt hij met een levensgevaarlijke manoeuvre, de groene Peugeot de ringweg van Brussel weer op. ‘Mons! Ik had het kunnen weten,’ gromt hij. Geconcentreerd sturend voert hij de snelheid van de auto -tot voor hem grote hoogte- op. Voor het eerst van zijn leven bevindt hij zich lange tijd op de tweede baan van de snelweg. Angstig kijkt hij in zijn spiegels Gezeur van de Belgische Rijkswacht is wel het laatste wat hij kan gebruiken. Plotseling flikkeren er remlichten op. Niet veel later sluit Bas aan in de rij langzaam rijdende auto’s voor hem. Pas voorbij de afslag Halle lost de file weer op, waarschijnlijk omdat de weg zich daar splitst. Hard doorrijden is er echter niet bij. Bas vermoedt dat het zo druk is omdat de herfstvakantie ten einde loopt. Bij de afslag naar de stad Mons verlaten flink wat auto’s de weg en kan de snelheid weer wat opgevoerd worden. Een paar kilometer voorbij de afslag Bavay slaat het noodlot opnieuw toe. Vloekend en tierend sluit Bas aan in een onafzienbare file. Veel mensen hebben hun auto verlaten en dat belooft niet veel goeds. In z’n achteruitkijkspiegel ziet Bas dat er steeds meer auto’s aansluiten. Woedend slaat hij met zijn vuisten op het stuur. Nadat hij een kwartier als verdoofd in z’n auto heeft gezeten, besluit hij poolshoogte te gaan nemen. Na een paar gesprekken met medeverkeersgebruikers wordt het duidelijk dat hij weer slachtoffer is geworden van een demonstratie. Dit keer zijn het woedende Belgen die uit kwaadheid op de gewelddadige houding van de Franse regering de grens versperd hebben. Het verkeer zit muurvast.
44
Terug in zijn auto probeert Bas nogmaals Olga te bereiken. Zijn vrouw en dochter zijn nog steeds niet teruggekeerd in het hotel. Met veel moeite overtuigt Bas de receptioniste ervan dat Olga en Maxime het hotel beslist niet meer mogen verlaten. Bezorgd kijkt hij naar het klokje op het dashboard. Het loopt al tegen tweeën. Radeloos vraagt hij zich af wat te doen. De overweging om de grote weg te verlaten en ergens op een van de secundaire wegen een auto te stelen laat hij al snel varen. Met zijn onhandigheid zou het hem toch nooit lukken een auto open te breken en zelfs al zou iemand hem er spontaan een aanbieden, dan nog is het met zijn topografische kennis zo dramatisch gesteld dat hij waarschijnlijk in Straatsburg terecht zal komen. Trillend steekt hij een sigaret op. Langzaam maar zeker dringt het tot hem door dat hij het niet zal halen. Na een half uur zit er nog steeds geen beweging in de file en als telefonisch blijkt, dat Olga en Maxime nog steeds niet in het hotel zijn gearriveerd, voelt Bas zich duizelig worden. Zijn armen maken ongecontroleerde bewegingen en langzaam verliest hij het bewustzijn.
45
5.
Parijs, zondag 13 november 15:00 uur. Donkere wolken pakken samen boven het grauwe water van de Seine. Een zwerver propt haastig zijn smoezelige spulletjes in een verroest winkelwagentje. Vanaf de Pont Neuf hebben Olga en Maxime een prachtig uitzicht op de langgerekte gebouwen van het Louvre die langzaam opgeslokt worden door een dreigende wolkenlucht. Bezorgd blikt Olga omhoog. ‘Ik denk dat we Cimetiére du Montparnasse maar een dagje uit moeten stellen, Maxime!’ Haar dochter knikt instemmend: ‘Ja om nou met je verjaardag in de regen over een kerkhof te gaan lopen banjeren, lijkt me ook niet alles,’ grinnikt ze. ‘We kunnen beter een warenhuisje pakken!’ In de steeds harder aanwakkerende wind dartelen felgekleurde herfstbladeren rond de welgevormde benen van de stevig doorstappende dames. Vlak voordat de eerste regendruppels beginnen te vallen, bereiken ze het metrostation Pont Neuf. Moeizaam worstelen ze zich door de klapdeurtjes richting perron. Als Maxime het overzicht van de metrolijnen bestudeert, blijkt dat ze beter naar het metrostation Cité hadden kunnen lopen. Nu moeten ze eerst naar Chatelet en vandaaruit richting Chatillon Montrouge. Als ze eenmaal op hun plaats zitten, wordt Olga overvallen door een vreemd, angstaanjagend voorgevoel. Brussel, zondag 13 november 16:45. Langzaam dringen klopsignalen door tot de verdoofde geest van Bas van der Steen. Als hij zich opricht, ziet hij door de beslagen autoruit een wazige, druk gebarende gestalte. Snel
46
draait hij het portierraampje open en onmiddellijk dringt het tot hem door wat de man bedoelt. Voor hem gaapt een groot gat. Er is beweging gekomen in de file. Het dringt langzaam tot Bas door dat hij in slaap is gevallen. Hoewel hij gewend is aan reizen en jetlags, heeft de spanning gezorgd voor een dodelijke vermoeidheid. Het is hem allemaal even teveel geworden. Geschrokken staart hij naar het dashboardklokje. Terwijl hij met zijn knieën de wagen bestuurd, toetst hij voor de zoveelste keer het telefoonnummer in van hotel Du Globe. Wederom zonder resultaat. Even voorbij de afslag Valenciennes dringt het tot hem door dat alles tevergeefs is. Met tranen in z’n ogen verlaat hij de snelweg. Op een parkeerplaats komt de groene Peugeot hortend en stotend tot stilstand. Minutenlang ligt Bas als verdoofd over z’n stuur gebogen met z’n handen in zijn haar. Zonder dat hij z’n gevoelens kan onderbouwen, raakt hij er steeds meer van overtuigd dat het vandaag gaat gebeuren en dat hij met de puzzelstukjes uit zijn nachtmerrie tot een oplossing moet zien te komen. Maar hoe? De gebalde vuist met het gat heeft hij gezien. Ook het boek van Emile Zola zou mogelijk een rol kunnen spelen want Maxime had een boek onder haar arm in zijn nachtmerrie. Maar hoe zit het dan met die engeltjes en die mysterieuze Engelsman? Al piekerend, glijdt de hand van Bas naar de binnenzak van zijn jack. Even later heeft hij de verfrommelde plattegrond van Parijs in zijn hand die hij altijd bij zich draagt omdat hij zeer regelmatig werkt in de Parijse studio’s van zijn werkgever. Het is een kleinschalige, door een groot warenhuis gesponsorde kaart die hij ooit bij de receptie van een hotel heeft gekregen. Zijn ogen dwalen onderzoekend over de plattegrond en langs de ingetekende monumenten zoals de tekst op het plattegrondje ze noemt. ‘Verdomme er moet toch een aanknopingspunt zijn,’ spreekt hij zichzelf bemoedigend toe. Na een tijdje fronst hij zijn wenkbrauwen: ‘Avenue Emile Zola! Zou dat...’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Het zal wel toeval zijn,’ zucht hij. Hij vouwt de kaart weer dicht. Voordat hij hem weer terug stopt in zijn
47
jack valt zijn oog op een foto op de achterkant van de plattegrond. Zijn mond valt open. Op de foto staat een Parijs metrostation afgebeeld waarop Bas onmiddellijk de klok en de engeltjes uit zijn droom herkent. Met kloppend hart grijpt hij de telefoon. Parijs, zondag 23 november 18:05 uur. Het is druk in het metrostation Montparnasse Bienvenue. En dat is geen wonder want het is een van de belangrijkste knooppunten in het Parijse metronet. Er bevinden zich kleine fruitstalletjes, waar kooplui luidruchtig hun waar aanprijzen. Het gezicht van Olga staat onveranderd zorgelijk. Ondanks de grijze plukjes in haar kortgeknipte haar, ziet ze er nog steeds zeer jeugdig uit. Met haar strakke jeans en modieuze laarsjes, lijkt ze eerder de vriendin dan de moeder van Maxime. Als de twee weer bovengronds komen, regent het nog steeds. ‘Het was een goed idee van je om die warenhuizen te bezoeken,’ stelt Olga vast. Het is al over zessen en een knorrend gevoel in de maag doet de beide dames verlangen naar een warme maaltijd. Ze besluiten zich eerst op te frissen. Via een wirwar van straatjes arriveren ze bij het kleine vertrouwde hotel. Als ze voorbij de receptie lopen, wenkt de receptioniste. ‘Er is telefoon voor u!’ ‘Verbindt maar door naar m’n kamer,’ antwoordt Olga. Kwiek sprinten de beide dames de trap op en nog nahijgend pakt Olga de hoorn van de zacht zoemende telefoon. ‘Ha, schatje. Eindelijk; waar ben je?’ Plotseling wordt het doodstil in de hotelkamer. Maxime staart naar het witte gezicht van Olga. ‘Wat is er?’ Vraagt ze geschrokken. Haar moeder schudt verstoord haar hoofd. ‘Wacht even Bas!’ Ze richt zich vervolgens tot Maxime. ‘Pak papier en pen Maxime. Je moet meeluisteren!’
48
Korte tijd later zitten de beide dames met bonkende harten en hun hoofden tegen elkaar aan op het bed, gekluisterd aan de telefoon. Enkele minuten gaan voorbij en de spanning in het bedompte kamertje is te snijden. ‘Wij ook van jou, lieverd!’ Langzaam legt Olga de hoorn terug op de haak. Ze betast de blauwe plek op haar arm die veroorzaakt is door het knijpen van haar dochter. Ze zucht diep. ‘Zo heb ik ‘m nog nooit meegemaakt,’ fluistert ze. Maxime kijkt haar moeder smekend aan. ‘We moeten doen wat hij zegt. Hoor je me!’ Geïrriteerd duwt Olga haar dochter van zich af. ‘Natuurlijk doen we wat hij zegt!’ Bijt ze haar toe. ‘Jij doet toch altijd wat hij zegt!’ Zonder zich te bedenken, verlaten ze de kamer en kort daarna het hotel. Op straat blijven ze besluiteloos staan. Maxime steekt haar arm in die van haar moeder. ‘We gaan terug naar de Metro, dat is de snelste manier om bij Avenue Emile Zola te komen,’ zegt ze vastberaden. Zonder te antwoorden, volgt Olga haar op hol geslagen dochter. Parijs, zondag 13 november 19:15 uur. Hijgend bereiken Olga en Maxime het metrostation. ‘We hebben nog drie kwartier,’ gebaart Maxime. ‘Dat moet toch te doen zijn…’ Razendsnel dalen ze de trappen af van het metrostation. Na een snelle blik op een kaart waarop het metronetwerk van Parijs is geprojecteerd, trekt Maxime haar moeder mee naar een van de controlepoortjes. In de verte klinkt het aanzwellende geluid van een naderende trein. Vijf minuten later ploffen de dames neer op een van de morsige stoeltjes in de metrowagon. Langzaam komt hun ademhaling weer enigszins in cadans. Vertederd kijkt Maxime naar de bezorgde blik van haar moeder. Bescherming zoekend, kruipt ze tegen haar aan.
49
‘Maxime,’ fluistert Olga. ‘Hoe wist jij dat van die droom?’ Maxime ontwijkt de onderzoekende blik van haar moeder. ‘…Hij heeft het me een keer verteld!’ ‘Waarom heeft ie het mij nooit verteld?’ Maxime zucht. ‘Jij vindt hem altijd een aansteller!’ Olga slikt. ‘Dat is helemaal niet waar. Zijn dromen beangstigen mij juist.’ Langzaam komt het treinstel waarin ze zitten tot stilstand echter niet bij een station. ‘Shit,’ briest Maxime. ‘Ook dat nog!’ Even later klinkt de stem van de machinist die meldt dat er een technische storing is. Minuten gaan voorbij. Maxime frommelt nerveus aan de koordjes van haar jack. Olga staart zwijgend voor zich uit. Ze denkt terug aan het gesprek met Bas en probeert verbanden te leggen. Dat laatste lukt niet. Als er eindelijk weer beweging in het metrostel komt, geeft ze het op. Enkele minuten later bereiken ze het metrostation, waar ze over moeten stappen. Het is een groter station waar drie lijnen elkaar kruisen. Na enig zoekwerk vinden ze het perron van de lijn die ze naar hun bestemming zal brengen, metrostation Emile Zola. Olga kijkt haar dochter peinzend aan. ‘Ik hoop dat je vader gelijk heeft!’ De minuten in het donkere, winderige metrostation lijken uren te duren. Eindelijk klinkt het aanzwellende gegrom van een naderende trein. Na een blik op de perronklok stelt Olga vast dat ze in ieder geval op tijd op de plaats zijn, waar zal blijken of de theorieën van Bas kloppen. Bij de eerstvolgende halte stappen Olga en Maxime weer uit. De spanning stijgt als ze de trap beklimmen die ze naar de uitgang van het metrostation brengt. De brede boulevard waaraan het metrostation ligt, is goed verlicht. Op een strategische plek wachten ze op de dingen die komen gaan.
50
‘Bijna kwart voor acht,’ fluistert Olga na een blik op haar horloge. Niets ontgaat de speurende blikken van Olga en Maxime en als Olga voor de zoveelste keer op haar horloge kijkt, stopt er een grote donkere wagen. Twee keurig geklede mannen stappen uit. Maxime en Olga kijken elkaar aan. ‘Dat zijn er twee! Daar heeft hij het niet over gehad,’ fluistert Olga. Langzaam rijdt de auto weg. De tweede man voegt zich bij de eerste en aan zijn rechterarm bungelt een zilverkeurige attachékoffer. Maxime grijpt haar moeder bij de arm. ‘Yes, dat is hem! Dat kan niet missen…’ De twee mannen dalen de trap af van het metrostation op korte afstand gevolgd door Olga en Maxime. ‘Tot dusver klopt alles perfect,’ fluistert Olga in een mengeling van angst en bewondering. Maxime knikt en voor het eerst denkt ze aan haar bloedende hoofdwond in de droom van haar vader. Hoewel de spanning bij de twee vrouwen van hun gezichten is af te lezen, is er op het perron weinig te merken van iets dat op enig onheil wijst. Traag rolt de metro het station Emille Zola binnen. Met gemengde gevoelens kijken Olga en Maxime naar de uitstappende mensen. ‘Hoe zou het nu verder gaan,’ vraagt Olga zich hardop af. Maxime steekt haar arm in die van haar moeder. ‘We moeten vertrouwen op pappa,’ zegt ze vastberaden. De twee vrouwen zoeken een plekje op een bank niet ver van de man met het attachékoffertje. De deuren sluiten zich en langzaam komt er beweging in de trein. Na vier stations komt de trein voor de vijfde keer met piepende remmen tot stilstand. Dit keer niet bij een station en tot overmaat van ramp valt ook het licht uit. Er klinkt links en rechts geroezemoes en even later gaat de noodverlichting aan. Geschrokken kijken Olga en Maxime elkaar aan.
51
6.
Brussel, zondag 13 november 19:50 uur. Dodelijk vermoeid, hangt Bas van der Steen in de stoffen bekleding van de groene Peugeot. Eindelijk heeft hij de twee belangrijkste mensen in zijn leven bereikt. Toch is hij nog nooit eerder zo in de greep van de angst geweest. Zijn sigaretten zijn op en daarom besluit hij maar eens wat frisse lucht te happen. Misschien knapt hij daar een beetje van op. Met zijn handen op zijn rug wandelt hij over de parkeerplaats. Met gemengde gevoelens staart hij naar de auto’s die met hoge snelheid voorbij razen. ‘Misschien gebeurt er wel niets,’ spreekt hij zichzelf moed in. Na een tijdje schudt hij zijn hoofd. Nee hij weet het zeker. Vandaag is de dag des oordeel. Even later worden z’n gedachten verstoord door het aanzwellende geluid van een laag overvliegend vliegtuig. Hij schuift de mouw van zijn jack iets terug en constateert dat het vijf minuten voor acht is. Hij realiseert zich, dat Olga en Maxime nog een paar minuten tijd hebben. Met een bezwaard gemoed keert hij snel terug naar z’n auto. Hij voelt zich vreselijk eenzaam en even bekruipt hem het gevoel Christel Hilhorst te bellen. Voor de zoveelste keer kijkt hij op z’n horloge. ‘Als het goed is, zitten ze nu in de metro,’ mompelt hij. Parijs, 13 november 19:59 uur. Traag tikken de seconden voorbij. De ogen van Olga en Maxime zijn gevuld met angst als ze elkaar aankijken. Plotseling klinkt er ver weg een doffe dreun. Het metrotreinstel wordt als een luciferdoosje opgetild. Overal klinkt geschreeuw en tassen en tijdschriften vliegen door de metrowagon. Een aanzwellend gerommel teistert de trommelvliezen van de inzittenden en de noodverlichting flikkert onheilspellend aan en uit. Olga en Maxime hebben elkaar in een
52
flits vastgegrepen. Door de klap is Maxime met haar hoofd tegen het raam geslagen. Minutenlang houdt het rommelen en schudden aan. Zware dreunen volgen elkaar in hoog tempo op. Dikke wolken stof dringen door de kapotte ruiten van de metrowagon naar binnen. Overal klinkt het gehuil en gekreun van mensen. Verspreid door de metrowagon liggen of zitten in elkaar gedoken mensen. Sommige bidden anderen staren apathisch voor zich uit. De laatste dreunen klinken als die van wegtrekkend onweer. De geluiden van snikkende en kreunende mensen krijgen langzaam de overhand. Eindelijk durft Olga haar ogen weer te openen. Als door een wonder brandt de noodverlichting nog. Geschrokken staart ze naar het gezicht van Maxime. Kleine druppeltjes bloed sijpelen langs haar oor en wang naar beneden. ‘Maxime, Maxime…’ . Geschrokken kijkt Olga om zich heen. Steeds meer mensen hijsen zich kreunend en steunend overeind. Eindelijk beweegt Maxime zich ook. ‘Wat is er gebeurd,’ kreunt ze. Voorzichtig pakt Olga haar handen. ‘Gaat het kindje,’ vraagt ze bezorgd. Maxime knikt. ‘Een beetje pijn in mijn hoofd, maar voor de rest kan ik alles nog bewegen!’ Voorzichtig komt ze overeind. Olga bekijkt de wond aan haar hoofd die het bloeden veroorzaakt. Valenciennes, zondag 13 november 20:10 uur. De oorverdovende knal was vreselijk geweest en de grond onder de groene Peugeot had secondelang gedreund. Bas was in een reflex in elkaar gedoken. Kort daarna deed een tweede explosie de grond nogmaals beven. Lange tijd hield het onheilspellend, rommelend geluid de parkeerplaats in haar ban. Voorzichtig komt Bas overeind. Zijn gezicht is lijkbleek en met grote angstige ogen staart hij naar de horizon. De lucht is fel rood gekleurd alsof een groot deel van de wereld in brand staat. Op de snelweg links van hem zijn auto’s kris kras door elkaar tot stilstand zijn gekomen. Ver weg klinkt
53
gerinkel van glas. Het wordt steeds stiller. Zo stil zelfs dat Bas zijn eigen hart hoort bonken. Geschrokken slaat hij zijn handen voor z’n mond. Als verdoofd, staart hij lange tijd voor zich uit. De horizon kleurt langzaam maar zeker pikzwart. Alleen een flinterdunne fluorescerende rode lijn blijft er over. Na een tijdje komt er beweging op de parkeerplaats en de snelweg. Bas ziet huilende mensen langs zijn wagen lopen. Het dringt langzaam tot hem door dat Frankrijk door een vreselijke ramp is getroffen. Aarzelend opent Bas het portier van de Peugeot. De geur van geschroeid rubber dringt zijn neus binnen. Parijs, zondag 13 november 20:10 uur. In het zwaar gehavende metrotreinstel is beweging gekomen. De twee mannen, waarvan een de bezitter is van een attachékoffertje, zijn opgestaan en lopen de banken langs om te zien of ze iets kunnen doen. Ook Olga biedt haar hulp aan. Langzaam maar zeker komt er weer leven in de zwaar getroffen metrowagon. Een van de twee mannen blijkt arts te zijn en met de nodige hulp weet hij een aantal passagiers snel op de been te helpen. In de metrowagon hebben alle 28 inzittenden de klap overleefd. De twee mannen zijn kennelijk gewend aan leidinggeven, want dan doen ze met volle overgave. Hun belangrijkste zorg is de mensen zoveel mogelijk gerust te stellen. Al snel wordt er veel gepraat en gespeculeerd. Men vraagt zich af wat er in hemelsnaam gebeurd is. De meningen variëren van gasontploffingen tot aardbevingen. Olga en Maxime kunnen de rap pratende Fransen maar moeilijk volgen. Maxime grijpt haar moeder bij de arm. In haar linkerhand zit haar smartPhone geklemd. Olga begrijpt wat haar dochter bedoeld. De vingers van Maxime dansen over het toetsenbord, maar wat ze ook doet er is op geen enkele manier verbinding te krijgen met de buitenwereld. De twee vrouwen kijken elkaar ongerust aan. Zwijgend zet Bas de autoradio aan. Na enig zoeken komt ook bij hem het nieuws door van de ramp die Parijs getroffen heeft. Na alles wat hij in de
54
minuten ervoor gezien en gevoeld heeft, is alle twijfel bij hem weggenomen. Het angstzweet breekt hem uit en z’n ogen vullen zich met tranen als hij denkt aan de twee mensen, waar hij zo vreselijk veel van houdt. Geëmotioneerd slaat hij met zijn vuist op het stuur. ‘Verdomme, ze zijn niet dood! Die droom heb ik niet voor niets gehad. En Christel? Ze zei het toch. Die engeltjes betekenen victorie...’ Huilend valt hij over zijn stuur. Het duurt lang voordat Bas zijn emoties weer enigszins de baas is. Uiteindelijk hijst hij zich weer overeind. Zijn knuisten omklemmen het stuur en zijn gezicht ziet lijkbleek. ‘Niet opgeven, Bas! Niet opgeven nu...’ Zoekend langs, de meest Belgische, radiozenders luistert hij naar de verwarrende berichten die, zoals zo vaak bij rampen, de ether worden ingestuurd. Het is moeilijk te bepalen welke informatie nou wél betrouwbaar is en welke niet. Ooggetuigen beweren een laag overvliegend vliegtuig te hebben gezien. Het lijkt er op dat er ook gebieden buiten Parijs zijn getroffen. Veel Franse televisie- en radiozenders zijn uit de ether verdwenen. De paniek onder de weggebruikers is groot. Hier en daar zijn kleine opstootjes en niemand schijnt te beseffen dat het geen zin meer heeft om naar Parijs te rijden. Inmiddels komen er berichten door dat alle toevoerwegen naar Parijs in een straal van honderd kilometer worden afgezet. Automobilisten worden verzocht zoveel mogelijk de snelwegen te verlaten om hulpverleners niet te belemmeren. Het is duidelijk, dat in heel Frankrijk paniek en chaos heerst. Na een tijdje, dringt een steeds terugkerend gevoel zich op bij Bas. Waar het vandaan komt weet hij niet, maar het zegt steeds dat hij Christel Hilhorst moet bellen. Het duurt zeker een half uur voordat het Bas eindelijk lukt om door de overbezette telefoonlijnen heen te komen. Als dat eindelijk lukt, hoort hij voordat hij iets kan zeggen haar stem. ‘…Ben jij het, Bas?’ Een paar keer dreunt die zin door z’n hoofd. Altijd heeft hij een afkeer gehad van dat idiote paranormale gedoe en nu zit hij er tot z’n strot in. ‘…Hoe weet jij dat!’ Stamelt hij.
55
Even blijft het stil. ‘Ik weet het niet,’ antwoordt ze. ‘Maar ik moest de laatste uren constant aan je denken…’ De argwaan verdwijnt snel. Bas stort zijn hart uit en vertelt haar over de krankzinnige reis en de vreselijke uren die hij achter de rug heeft. De troostende woorden van Christel doen hem goed en vooral haar rotsvaste overtuiging dat Olga en Maxime nog in leven zijn, geeft zijn geknakte geest een enorme oppepper. Het is doodstil in het gehavende treinstel als Pieter Baltius en John Fletcher terugkeren met in hun kielzog enkele mannen en vrouwen die - al dan niet ondersteund - het treinstel betreden. Het achterste metrotreinstel blijkt totaal verpletterd te zijn en in het voorste treinstel hebben ze drieëntwintig overlevenden aangetroffen. Zeventien daarvan zijn gewond, waarvan sommigen ernstig. Het is doodstil als de arts het woord neemt. ‘Zijn er mensen die denken dat ze het aankunnen om te helpen?’ Een jonge vrouw stapt onmiddellijk naar voren. ‘Ik ben verpleegster,’ zegt ze ferm. ‘Op mij kunt u rekenen.’ Ook Olga en enkele andere mannen en vrouwen stellen zich beschikbaar. Als de hulptroepen zijn verdwenen, houdt John Fletcher een klein staafvormig apparaat in de lucht. ‘Beste mensen, dit is een stralingsmeter. Noem het maar een gevolg van mijn beroepsdeformatie; ik sleep het ding altijd en overal mee naar toe. Eindelijk bewijst het mij en jullie nu een grote dienst.’ De Engelsman raadt iedereen vervolgens aan om in de trein te blijven. Verderop in de tunnel heeft hij verhoogde straling gemeten. Een Franse militair is begonnen met het verzamelen van de vele boodschappentassen om een zo goed mogelijk overzicht te krijgen van de aanwezige voedsel- en drankvoorraden. Ook alle tijdschriften en kranten worden zorgvuldig verzameld, want iedereen is er van doordrongen dat de accu van de noodverlichting een keer op zal raken. Het enige licht wat dan resteert, is dat van fakkels en kaarsen.
56
Naarmate de uren vorderen, stijgt de spanning. In het voorste treinstel is een knallende ruzie ontstaan tussen een jongeman van Libische afkomst en twee Franse helpers. Als even later blijkt dat de vader van de jongen gestorven is, kan Pieter Baltius met de grootste moeite een vechtpartij voorkomen. Urenlang vechten de helpers onder het licht van kaarsen en de verdoving van sterke drank voor het leven van de meest zwaargewonde slachtoffers. Het is ongetwijfeld de zwaarste en donkerste nacht van hun leven. De inventiviteit onder de overlevenden is groot en langzaam maar zeker groeit er een sprankje hoop in de zwaar getroffen harten. Diep in de nacht zonderen John Fletcher en Pieter Baltius zich af. Het gezicht van John staat strak als hij Pieter op de hoogte brengt van de toegenomen straling die hij zojuist verderop in de tunnel heeft gemeten. Op de A2 Valenciennes-Parijs, is eindelijk beweging gekomen. In de richting van Valenciennes was dat al een tijdje het geval en nu ook het verkeer richting Parijs stapvoets gaat rijden, besluit Bas aan te sluiten in de file. Na een tijdje wordt het duidelijk waarom het zo langzaam gaat. Bij de eerstvolgende afslag, wordt al het verkeer van de snelweg afgeleid. De normaal heetgebakerde Fransen houden zich nu als makke schapen aan de regels. Onderaan de afslag blijkt dat de oprit naar Parijs afgesloten is. De enige mogelijkheid die Bas rest, is terug te keren richting België. Voor de tweede keer sluit Bas aan in een lange file. Dit keer op weg naar de grens met België. Pas veel later blijkt dat de vertraging wordt veroorzaakt door de Franse autoriteiten die al het uitgaande verkeer streng controleert. Terwijl hij langzaam maar zeker de controle-strook nadert, denkt Bas terug aan het gesprek met Christel. Maar goed dat hij met haar heeft afgesproken niet naar zijn huis in Hilversum te gaan. Immers, iedereen zal hem voor gek verklaren als hij beweert dat zijn vrouw en kind nog in leven zijn. Niemand zal geloven dat hij hals over kop van Singapore naar Frankrijk is gereisd omdat een Rotterdamse dwaas en een Hilversumse paragnost hem ervan hebben overtuigd dat zijn geliefden nog
57
leven. Op de radio komt op dat moment het bericht door dat gevreesd wordt dat het aantal doden in de miljoenen zal lopen. Diep geschokt stuurt Bas de groene Peugeot het Belgische landschap in. Gelukkig kan hij weer over de hem vertrouwde rechter rijstrook rijden.
58
7.
Blankenberge, donderdag 17 november. De oude gammele pier van Blankenberge kraakt onder de onstuimige golven van de opdringende Noordzee. Vissers verdringen zich op de kop van de pier om een zo goed mogelijk plekje te bemachtigen. Het is springtij en dat is volgens ingewijden de beste tijd omdat de vis dan op de kant komt. Vanaf een afstandje slaat een eenzame, stevig gebouwde man het tafereel hoofdschuddend gade. Bas van der Steen heeft nooit kunnen begrijpen wat grote volwassen kerels bezielt om met een haakje vissen uit het water te slepen. Toch heeft het tafereel even zijn gedachte afgeleid van de miserabele toestand waarin hij zich bevindt. Na eerst een nacht in Brussel te hebben doorgebracht, heeft hij zich - zoals afgesproken met Christel tijdelijk in Blankenberge teruggetrokken. Achter hem ligt de kustlijn. Een aaneenschakeling van betonnen blokken die het Belgische kustlandschap in de laatste decennia van de vorige eeuw zo’n trieste aanblik hebben gegeven. In hun nietsontziende honger naar macht, geld en aanzien, hebben politici, beleggers en grootgrondbezitters kans gezien om van de eens zo mooie Belgische kustplaatsen betonnen bastions maken, die hun gelijke in lelijkheid niet kennen. Als kind is Bas er vaak met zijn ouders op vakantie geweest en hij voelt zich altijd vertrouwd in het stadje van de vergane glorie. Drie vreselijke dagen zijn voorbij sinds de afschuwelijke ramp in Parijs plaatsvond. Aanvankelijk hing Bas de hele dag voor de buis, maar sinds kort heeft hij besloten dit te minderen om te voorkomen dat hij niet al te depressief wordt. Niet alleen Frankrijk rouwt, maar de hele wereld. Elke stad of dorp kent wel mensen die op het tijdstip van de ramp in Parijs waren. In een straal van honderd kilometer zijn alle toegangswegen naar
59
de hoofdstad van Frankrijk, althans wat daarvan over is, hermetisch afgesloten. Alleen uitgaand verkeer dat meestal uit berooide vluchtelingen en hulpverleners bestaat, wordt doorgelaten. Uit satellietbeelden hebben deskundigen vastgesteld dat er twee inslagen zijn geweest die het hart van Parijs en een grote kring daaromheen vernietigd hebben. De kracht van de kernexplosies moet enorm zijn geweest. Uit radarbeelden van verschillende luchthavens is gebleken dat de bommen zich aan boord van twee vliegtuigen bevonden die boven Parijs van de radar zijn verdwenen. Volgens ooggetuigen waren de vliegtuigen afkomstig uit Iran en Irak. Alles wijst er op dat de toestellen bemand werden door zelfmoordcommando’s. Het gevolg daarvan is dat het heeft geleid tot een enorme politieke rel tussen Libië, Irak en Iran die elkaar de schuld geven. Vooral Libië heeft zich in de veiligheidsraad nadrukkelijk gedistantieerd van het gebeuren en haar medeleven betuigd met het Franse volk. De Franse regering sluit niet uit dat de drie landen bewust elkaar de schuld geven om verwarring te stichten en represailles te voorkomen. Met gemengde gevoelens denkt Bas aan het bericht dat hij eerder die ochtend in een Nederlandse krant las. In dat bericht werd bekend gemaakt dat de bekende Nederlandse sportverslaggever Bas van der Steen en zijn gezin tot de vermisten behoren. Toen hij even verderop las dat zijn vrouw en dochter vrijwel zeker zijn omgekomen, werd het hem allemaal even teveel. Hij had behoefte aan frisse lucht en in een vreemde roes was hij naar de pier gewandeld. De frisse zeewind verkwikte zijn geest weer enigszins. Met zijn armen steunend op de houten balustrade van de pier en zijn hoofd hangend tussen zijn schouders, denkt hij aan de droom die hem zo vaak kwelde. Waarom bleef hij nu plotseling weg? Graag had hij hem nog eens gehad in de schaarste momenten dat hij sliep, al was het maar om te zien of hij iets over het hoofd had gezien. ‘Waar ben ik eigenlijk mee bezig,’ gromt hij in zichzelf. ‘Omdat ik een paar rare dingen zie in een droom maak ik mezelf iets wijs...’ Zuchtend schuift hij zijn dikke onderlip naar voren. Het ergste is dat hij er met niemand over kan praten. Naar Nederland durft hij sowieso niet te gaan uit angst dat ze hem herkennen. De enige die van zijn bestaan af weet
60
is Christel Hilhorst. Met een krachtige vuistslag komt de vuist van Bas op de houten balustrade van de pier die kraakt onder het geweld. ‘Verdomme, waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht…’ Met grote passen beent de verslaggever in de richting van de kust nagestaard door verbaasde vissers. Het is druk in het bedompte bruine café dat tevens dienst doet als ingang van het hotel waar Bas een kamer gehuurd heeft. Nieuwsgierig volgt de uitbaatster de bewegingen van de verslaggever die zich, tussen het onverstaanbaar pratende kroegvolkje door, een weg baant naar de deur van het hotelgedeelte. Als hij vlakbij de bar is, glinsteren in het vale licht van de schemerlampjes de twee gouden hoektanden van de eigenaresse. Zonder haar een blik waardig te gunnen, verdwijnt hij door de deur. Het baart hem zorgen dat de uitbaatster achterdochtig aan het worden is. Aanvankelijk wist hij haar de mond te snoeren. Zijn huis werd verbouwd en daarom moest hij voor een langere periode een onderkomen hebben, maakte hij haar wijs. Hij betaalde altijd met contant geld dat hij uit voorzorg pinde in Brugge, Knokke of Oostende. Nooit in Blankenberge, want vroeg of laat zouden familieleden of nieuwsgierige perscollega’s naar hem gaan zoeken, daarvan was hij overtuigd. Zijn pingedrag mocht in ieder geval niet naar zijn onderduikadres in Blankenberge leiden. Op zijn kamer aangekomen, grijpt hij de telefoon. Hij toetst het nummer in van Christel Hilhorst. Het gesprek duurt niet lang en nadat hij de hoorn heeft neergelegd, laat hij zich tevreden onderuit zakken. Geeuwend blikt hij op z’n horloge en snel rekent hij uit, hoelang Christel er over zal doen om van Hilversum naar Blankenberge te rijden. Met een gerust gevoel sluit hij zijn ogen. Geschrokken schiet Bas overeind. ‘Verdomme, ik heb drie uur liggen slapen!’ Gromt hij. De gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Bas is opgesprongen van zijn bed en nadat hij zich heeft opgefrist in de badkamer, trekt hij zijn jack aan. Een paar tellen later verlaat hij zijn kamer. Dit keer verlaat hij het hotel aan de achterzijde om niet noch een keer oog in oog te komen te staan met de
61
nieuwsgierige uitbaadster. Het is een korte wandeling naar het visrestaurantje waar Bas heeft afgesproken met Christel. Hijgend sluit hij de deur achter zich. Een snelle blik langs de tafeltjes maakt duidelijk, dat ze nog niet is gearriveerd. Het intieme restaurant is gezellig ingericht en onder het genot van een glaasje sherry wacht Bas ongeduldig op de komst van de paragnost. Zeker een half uur is voorbij als er eindelijk een lange, slanke blonde dame in de deuropening verschijnt. Christel heeft haar lange blonde haren opgestoken en Bas constateert dat de in een stemmig grijs, strak gesneden mantelpakje geklede vrouw, buitengewoon aantrekkelijk is. Nadat ze Bas drie hartelijke zoenen heeft gegeven, neemt ze tegenover hem plaats. ‘Ik maak me zorgen om je, Bas,’ begint ze het gesprek. ‘Misschien snap je dat niet maar ik voel me ook verantwoordelijk voor de toestand waarin jij verkeerd! Tenslotte heb ik je hoop gegeven!’ Bij die laatste woorden, slikt Bas. ‘Je bedoelt dat je nu geen...’ Christel maakt een afwerend gebaar. Met een onverwachtse beweging pakt ze zijn beide handen beet. ‘Zeg dat niet!’ fluistert ze. ‘Mijn gevoel bedriegt me zelden.’ Ze laat zijn handen weer los. ‘Heb je een foto van je vrouw of je dochter?’ Nerveus haalt Bas z’n portefeuille tevoorschijn. Hoewel hij weerstand voelt, overhandigt hij haar toch een foto van Olga. Christel pakt de foto stevig in haar handen. Zeker een minuut lang concentreert ze zich op de foto. Langzaam vallen haar ogen dicht. Een beetje beschaamd kijkt Bas om zich heen. Na een tijdje opent ze haar ogen weer. Er komt langzaam beweging in haar lippen: ‘Ik zie een spoorrails. Een lange sp...’ ‘Ja, dat heb ik je verteld!’ ‘Wacht, wacht!’ Christel sluit haar ogen nogmaals. De vingertoppen van haar slanke handen rusten op de zijkanten van haar hoofd. Ik zie een meisje,’ zegt ze onverwachts.
62
De ademhaling van Bas stokt. Hij leunt voorover alsof hij de woorden uit haar wil zuigen. ‘Ja, ik zie prachtige donkere krullen. Op haar rechterwang zit een kleine moedervlek.’ De adamsappel van Bas wipt nerveus op en neer. Er gaat een lichte trilling door het slanke lichaam van Christel. ‘Er zit een grote pleister bij haar slaap en ik zie ook een ketting! Een ketting met een sterrenbeeld. …Waterman.’ De mond van Bas valt open. ‘Waterman,’ stamelt hij. ‘Dat is ze. En die moedervlek; dat kon je nooit weten! Een pleister …zei je een pleister?’ Bas staart met grote ogen naar de blonde vrouw tegenover hem. ‘…Weet je wat dat betekent?’ Christel opent haar ogen weer. ‘Heb je een foto van je dochter?’ Bas haalt zijn portefeuille weer tevoorschijn. ‘Hier. Deze foto is een jaar geleden gemaakt door een bevriende fotograaf van de krant.’ Het gezicht van Christel kleurt plotseling bleek. ‘Wat is er?’ fluistert Bas geschrokken. ‘Dat is ze!’ Stamelt ze. ‘Ja, dat zei je toch al,’ reageert Bas fel. Ze kijkt hem verwijtend aan: ‘Ik schrik zelf soms ook van de dingen die ik zie, Bas!’ Ze maakt een afwerend gebaar en het ritueel met de foto van Olga herhaalt zich. Na een tijdje is het gedaan met het geduld van Bas. ‘Zie je al iets?’ Christel schudt haar hoofd. Ze maakt een afwerend gebaar. ‘Wacht!’ Bas ontwijkt de blikken die hem van een ander tafeltje worden toegeworpen. ‘Daar is hij weer! Ja, een man. Een lange magere man!’ De ogen van Christel vormen een strakke streep.
63
‘... Zijn houding is verkeerd. Hij heeft blond, warrig lang haar en een hoekige kin. Ja nu komt hij heel duidelijk door. Zijn bruine ogen staan triest...’ Ze opent haar ogen en ze kijkt Bas peinzend aan: ‘Ik snap niet wat die man er mee te maken heeft,’ reageert ze aarzelend. Bas staart wezenloos voor zich uit. ‘Ik ken iemand die aan je beschrijving voldoet!’ ‘Wat?’ ‘Ja. Jonas Johnson!’ ‘…Jonas Johnson?’ Bas knikt. ‘Ik heb je dat nooit verteld. Maar buiten jou en mijn dochter Maxime is hij de enige die ook van de droom op de hoogte is.’ Op dat moment wordt hun gesprek verstoord, door de serveerster die het hoofdgerecht opdient. Traag wandelen Bas en Christel later op de avond over de pier van Blankenberge. Het was een goed idee van Bas om eerst nog even een eindje te wandelen alvorens het hotel op te zoeken. De frisse lucht verkwikt hun geesten en het is goed voor de spijsvertering. Achterdochtig als hij is, zoekt Bas naar gaten in de openbaringen van Christel. Zijn dochter is tussen zijn eerste bezoek aan Christel en zijn vertrek naar Singapore niet in Hilversum geweest. Ze kan haar dus nooit gezien hebben, stelt hij vast. En over Jonas Johnson heeft hij helemaal nooit met haar gesproken. Mogelijk dat ze via de sociale netwerken iets te weten is gekomen over Maxime. Maar dan nog. Het kettinkje en de beschrijving van een man die zoveel weg heeft van Jonas Johnson, dat zuigt ze toch niet uit haar duim? Plotseling staat Christel stil. ‘Die man! Eh...’ ‘Jonas Johnson?’ Ze priemt haar wijsvinger in zijn richting. ‘Die man kan jou verder helpen.’ Bas begrijpt er niets meer van. Hij denkt aan Jonas Johnson en op
64
hetzelfde moment informeert Christel naar hem. Als het kippenvel is verdwenen, knikt hij instemmend. ‘Daar dacht ik zelf ook aan. Ik weet alleen niet waar ik hem kan bereiken! Maar wacht eens… Natuurlijk, zij kan me helpen!’
65
8.
Culemborg, zaterdag 19 november. Met een slakkengangetje verlaat een groene Peugeot met een Belgisch kenteken de A2. Bas heeft zijn gezicht verstopt achter een grote zonnebril uit angst voor herkenning. Hij voelt zich vreselijk opgelaten als hij terugdenkt aan het telefoongesprek eerder die dag met Jessica van Weegen. Veertien jaar geleden heeft hij haar voor het laatst gezien en natuurlijk was ze nogal verbaasd toen ze zijn stem hoorde. Toch was ze heel vriendelijk tegen hem. En het leek of de tijd stil had gestaan. Het was verstandig om open kaart te spelen. Hij vertelde haar er niet van overtuigd te zijn dat zijn vrouw en dochter zijn omgekomen. Jessica beloofde hem om er met niemand over te praten. In de verte zijn de contouren zichtbaar van een historisch stadje. Het valt Bas op dat er in de afgelopen jaren veel is veranderd. Vooral de vele nieuwbouwwijken komen hem onbekend voor. Eenmaal in het oude gedeelte van de stad aangekomen, parkeert hij zijn auto voor de woning van Jessica. Nu de confrontatie met haar zo dichtbij is, voelt hij zich opnieuw opgelaten. Nog voordat hij bij de deur is, gaat hij open. Bas staart bewonderend naar de slanke kleine vrouw in de deuropening. Hoewel haar gezicht hier en daar enkele kleine rimpeltjes vertoont, lijkt het of de tijd geen vat op haar heeft. Haar kortgeknipte bruine haar en hoge jukbeenderen geven haar een jeugdig, bijna Frans uiterlijk. Als Bas haar brede grijnzende mond ziet, geeft hij toe aan de aandrang haar te omhelzen. Het huis waarin ze woont is modern en gezellig ingericht. Aan de wanden hangen kunstwerken van een schilder die jaren geleden op raadselachtige wijze is verdwenen. ‘Het spijt me dat ik nooit iets van...’ ‘Laat maar, Bas,’ is Jessica hem voor. ‘Zo gaat het nou eenmaal in het
66
leven!’ ‘Ja, maar toch schaam ik...’ ‘Koffie, Bas?’ Eindelijk begrijpt hij dat ze niet op z’n excuses zit te wachten. Nadat Jessica koffie heeft gezet, schuift ze aan bij Bas aan de eettafel. Er volgt een lang gesprek waarin Bas vertelt over zijn ontmoeting met Christel Hilhorst. Zij heeft hem ervan overtuigd dat zijn geliefden nog in leven zijn. Zolang Bas niet zeker is van hun lot, blijft hij ondergedoken in België. De nuchter ingestelde Jessica heeft zichtbaar moeite met het verhaal. Ze schudt bedenkelijk haar hoofd. ‘Je gaat toch niet al je hoop vestigen op een vreemde vrouw? Hoe kan die Christel nou weten wat er gebeurd is?’ Bas beseft dat het moeilijk is haar te overtuigen, vooral omdat hij haar niet durft te vertellen dat Jonas Johnson een rol speelt in het verhaal. Jonas was een heel goede vriend van Robert van Weegen, de verdwenen man van Jessica. Een tijdlang praten ze over de kunstschilder en de successen die Jessica met de exposities van zijn werk heeft. ‘Maar waarom kom je mij dit allemaal vertellen?’ Zegt Jessica op een onverwachts moment. Geschrokken zoekt Bas naar de juiste woorden. Hij wil, hoe dan ook, die kleine lieve vrouw niet kwetsen. ‘Ik eh... Ik ben op zoek naar het adres van iemand.’ Jessica kijkt hem onderzoekend aan: ‘Adres?’ ‘Ja, het adres van Jonas Johnson…’ ‘…Jonas? Wat moet jij nou met Jonas?’ De adamsappel van Bas danst nerveus op en neer. ‘De vrouw waarover ik sprak, zegt dat hij me kan helpen! En jij kent hem goed, dus...’ Het gezicht van Jessica betrekt. ‘Ik heb ‘m al een tijd niet meer gezien, hoor,’ zegt ze somber. ‘Sinds de verdwijning van Robert is hij erg veranderd.’ ‘Veranderd?’
67
Ze knikt. ‘Hij is stug geworden. Gesloten, alsof hij wordt gekweld door iets.’ Nerveus plukt ze aan haar nagels. ‘Ik heb ook nooit zijn reactie begrepen na de verdwijning van Robert...’ Bezorgd kijkt Bas haar aan. ‘Hoe bedoel je?’ ‘Nou ja, die was heel vreemd. Hij keerde zich overal van af. Geen verdriet, geen blijdschap. Er kwam helemaal niets uit hem, begrijp je?’ Bas schudt bedenkelijk zijn hoofd. ‘Iedereen reageert op zijn eigen manier, Jessica!’ ‘Ik weet het niet. Ik heb altijd het gevoel gehad dat er meer is gebeurd dan ik weet. Volgens mij weet Jonas meer van de verdwijning. Tot nog toe liet hij nooit iets los.’ Het afscheid van Jessica was warm en met gemengde gevoelens draait Bas de groene Peugeot de A2 weer op. De reis naar Nederland was niet voor niets geweest. Naast de vele bijzonderheden die Jessica hem vertelde over Jonas Johnson, wist hij nu ook waar de lange man woont en werkt. Alles wat Jessica over hem vertelde, kwam Bas bekend voor. Dat die Johnson een vreemde, zonderlinge man is, was geen nieuws. Dat er achter zijn vreemde gedrag meer schuil gaat dan hij wil toegeven, daarvan is Bas inmiddels overtuigd. Terug in Blankenberge gaat het leven van Bas weer verder. Er is geen enkel teken van leven van Olga en Maxime. Steeds duidelijker worden de contouren van de ramp zichtbaar. Een gebied rondom Parijs, dat ongeveer net zo groot is als België, is hermetisch afgesloten voor de buitenwereld. De stroom vluchtelingen neemt met de dag af en daarmee ook de hoop op overlevenden. Via satellietbeelden is vastgesteld dat grote delen binnen het gebied totaal verwoest zijn. In het maanlandschap wat is ontstaan, zijn twee enorme kraters gesignaleerd en men heeft vastgesteld dat er twee, bijna gelijktijdige inslagen zijn geweest. Rotterdam, woensdag 23 november. Het is de tiende dag na de aanslag.
68
Voor de tweede keer binnen een week reist Bas naar Nederland. Dit keer is de bestemming Rotterdam. Lang heeft hij er over nagedacht hoe hij Jonas Johnson het beste kan benaderen. Uiteindelijk heeft hij besloten om te gaan posten voor het bedrijf waar de lange Rotterdammer werkt. Vroeg of laat zal hij toch een keer alleen naar binnen of buiten gaan en dat is hét moment om toe te slaan. Aan het einde van de middag maakt een koude oostenwind van de Maasboulevard in Rotterdam een groot winderig gat. Diep in zijn kraag weggedoken, loert Bas van der Steen naar het kantoorgebouw aan de andere kant van de weg. Als hij zich niet vergist, heeft hij enkele keren het silhouet van Jonas voor het raam gezien. Het loopt al tegen zessen en verschillende mensen hebben het pand reeds verlaten. Nog altijd brandt er licht, En zo lang er licht is, is er hoop redeneert Bas. Drie kwartier zijn voorbij als het geduld van Bas wordt beloond. Jonas verlaat op dat moment het pand. Bas trekt een sprintje om hem in te halen wat ‘m uiteindelijk lukt. Met grote verwilderde ogen staart Jonas Johnson naar de hijgende man tegenover hem. ‘Hoe kan dat nou,’ hakkelt hij. ‘Jij was toch...’ ‘Toch niet,’ reageert Bas. ‘Kan ik je ergens onder vier ogen spreken?’ ‘Nou, ik weet wel een kroeg!’ ‘Nee, nee. Geen kroeg, ik wil niet herkend worden,’ sist Bas. Jonas maakt een korte hoofdbeweging naar zijn kantoor. ‘Dan maar daar!’ ‘Zijn er nog mensen?’ ‘Ja, nog één collega, maar die haat sport. Geloof me, zij heeft nog nooit van jou gehoord,’ glimlacht Jonas. In het kantoor zonderen Bas en Jonas zich af in een spreekkamer op de eerste verdieping. Jonas heeft zijn armen over elkaar geslagen en zijn donkere ogen zijn onafgebroken op Bas gericht. ‘Nou, voor de draad ermee. Waarom al die geheimzinnigheid, Bas?’ ‘Ik ben ondergedoken!’
69
‘Ondergedoken! Waarom? Het is toch geen oorlog?’ Met een plof gooit Bas de plattegrond van Parijs op de tafel. Hij peilt de reactie van Jonas en die laat niet op zich wachten. ‘…Wat is dat?’ hijgt hij. ‘Dat zie je toch wel, Johnson? Parijs! Daar wil ik het met je over hebben…’ Er verschijnt een oplettende blik in de ogen van Jonas. ‘…Je hebt m’n raad dus opgevolgd?’ ‘Ik wel,’ antwoordt Bas somber. ‘Mijn vrouw en dochter niet...’ Het gezicht van Jonas verstart. ‘Sorry, het spijt me,’ hakkelt hij. ‘Ik dacht...’ Plotseling schieten zijn ogen vuur. ‘Ik heb je verdomme nog zo gewaarschuwd,’ bijt hij Bas toe. Bas maakt een machteloos gebaar. ‘Dat weet ik,’ sist hij tussen z’n tanden. ‘Ik heb helaas gefaald!’ Het hoofd van Bas bungelt verslagen tussen zijn schouders. Jonas slikt een brok weg bij de aanblik van die grote snikkende kerel voor hem. Zwijgend staat hij op en niet veel later keert hij terug met een glas water. Een tijdlang hangt er een beklemmende stilte in de spreekkamer. Als Bas zijn emoties eindelijk weer onder controle heeft, kijkt Jonas hem vragend aan: ‘Waarom vertel je mij dit allemaal, Bas?’ Bas snuift. ‘Omdat jij dingen verzwegen hebt!’ ‘Verzwegen?’ ‘Ja. Toen ik je destijds heb verteld van mijn dromen adviseerde je mij niet naar Parijs te gaan. Waarom ben je niet duidelijker geweest? Waarom heb je de Parijzenaren niet gewaarschuwd?’ Er verschijnt een wrange lach rond de mond van Jonas. ‘Geloofde jij me destijds? Denk jij dat er een sterveling op de wereld is, die mij serieus zou nemen?’ Bas schudt beschaamd zijn hoofd. ‘Toch had je...’
70
‘Je droom?’ onderbreekt Jonas hem. Bas staat op en hij loopt naar het raam dat uitzicht biedt op de Nieuwe Maas. Aarzelend begint hij te vertellen over de gebeurtenissen in Singapore en zijn overhaaste reis naar Frankrijk. De gespannen blik op het gezicht van Jonas ontgaat hem. ‘metrostation Emile Zola, zei je?’ Bas bespeurt verbazing in de toon van Jonas. Hij draait zich om en als hij de trillende mondhoeken van Jonas ziet, grijpt hij de revers van zijn colbert.’ ‘Vertel op, Johnson?’ Met een klap slaat de deur achter Bas dicht. Besluiteloos staat hij voor het kantoorpand. Een vloek ontsnapt uit zijn mond als hij beseft dat hij niet meer weet waar hij z’n auto geparkeerd heeft. Na een kwartier zoeken heeft hij succes. Een kwartier later draait de groene Peugeot de ringweg van Rotterdam op. Zijn gezicht is weer verstopt achter een zonnebril. Behalve dat hij zich moet concentreren op de restanten die de avondspits achter heeft gelaten, heeft hij ook veel energie nodig om zijn opgewonden hoofd tot kalmte brengen. Telkens weer spoken de laatste woorden van Jonas door zijn hoofd: ‘Als de tijd rijp is, zal je moeten gaan zoeken. Er is een kans dat ze nog leven.’ Toen Bas meer duidelijkheid wilde, had Jonas hem toegebeten dat hem dat niets aan ging. En toen Bas vertelde dat hij via Jessica aan zijn adres was gekomen, was Jonas buiten zinnen geraakt. Na een heftige woordenwisseling heeft hij Bas de deur uitgesmeten. Vreemd genoeg had die rare snuiter hem hoop gegeven. Dat kwam vooral omdat zijn eerdere uitspraken ook zijn uitgekomen.
71
9.
Blankenberge, maandag 19 december. Vijf weken zijn traag voorbijgekropen en nog altijd is Parijs en een groot gebied daaromheen hermetisch afgesloten voor de buitenwereld. De hoop nog overlevenden te vinden is door de autoriteiten opgegeven. Geleerden hebben vastgesteld dat het decennia zal gaan duren voordat er met de wederopbouw van de stad kan worden begonnen. De verwoestende kracht van de bommen was zo groot dat ze zelfs aardverschuivingen hebben veroorzaakt. Behalve de vliegtuigen die de bommen vervoerden, zijn er in de omgeving van de vliegvelden Charles De Gaulle en Orly verschillende toestellen neergestort. De vliegtuigen werden onbestuurbaar door de enorme drukgolven die werden veroorzaakt door de kernexplosies. Treinen werden als luciferdoosjes opgetild en fabrieken met de grond gelijk gemaakt. Gevaarlijke stoffen, gassen en stralingsbronnen zijn in het hele gebied én op moeilijk traceerbare plaatsen vrij gekomen en veelal verdwenen in de grond en de rivieren. Elke graafpoging in het gebied kan leiden tot een nieuwe ramp. Er is een algemeen vliegverbod ingesteld en er zijn stemmen opgegaan om van het vergiftigde gebied een groot monument te maken. De ramp heeft de wereld letterlijk en figuurlijk wakker geschud. De roep om een kernvrije wereld is groter dan ooit evenals de drang naar een duurzame vrede. Bas is behoorlijk opgewonden als hij met een grote stapel kranten door het cafégedeelte van het hotel loopt waar hij inmiddels kind aan huis is. Zodra hij de twee nieuwsgierige gouden hoektanden van de eigenaresse ziet blinken, besluit hij veiligheidshalve naar zijn kamer te verkassen. In een niet bevestigd bericht op de radio is gemeld dat er satellietbeelden zijn waarop bewegingen van mensen in het centrale gedeelte van het gebied te zien
72
zouden zijn. Hoewel het bericht later weer tegengesproken werd, is het voor Bas het zoveelste sprankje hoop. Juist als hij de eerste krant openslaat, wordt er op de deur van zijn kamer geklopt. Geschrokken veert Bas overeind. Enkele seconden later verschijnen de twee gouden hoektanden in de deuropening. ‘Er is bezoek voor u,’ klinkt het in zangerig Vlaams. ‘…Bezoek?’ Ongelovig staart Bas de vrouw aan. ‘Hoe kan dat nou?’ vraagt hij zich af. ‘Christel is de enige die weet dat ik hier zit en die is... Ach natuurlijk, Jessica!’ De vriendelijke trek op zijn gegroefde gezicht verdwijnt als de lange gestalte van Jonas Johnson in de deuropening verschijnt. ‘Johnson! Hoe weet jij...’ ‘We hebben dezelfde informant,’ grinnikt Jonas vreugdeloos. Terwijl Bas naar adem hapt, dartelt er een glimlach rond de mond van Jonas. ‘Het wordt tijd voor actie, Bas!’ ‘Je bedoelt dat je...’ Jonas knikt. ‘Ik kan jou moeilijk alleen het enge bos insturen.’ Nog net kan Bas een woedeaanval onderdrukken. ‘Oh, Johnson. Jij denkt zeker dat ik al die tijd stil heb gezeten,’ zegt hij fijntjes. Triomfantelijk haalt hij een plastic boodschappentas uit de kast en strooit de inhoud over z’n bed. Krantenknipsels, tijdschriften, landkaarten, van alles en nog wat. Vervolgens pakt hij uit zijn nachtkastje een boek waarin, vanaf de dag van de ramp, alle bijzonderheden zijn bijgehouden. Goedkeurend kijkt Jonas naar Bas. ‘Dus je bent er klaar voor?’ Bas glimlacht. ‘Absoluut! Zeker na de berichten van gisteren.’ Het gezicht van Jonas betrekt. ‘Je weet toch dat ik je geen enkele zekerh...’
73
Bas brengt zijn wijsvinger voor z’n mond en hij geeft Jonas een stevige hand. ‘Ik ben blij dat je gekomen bent, kerel!’ Bas heeft de kaart van Frankrijk op de tafel uitgevouwen. Zijn nagel glijdt over de rode lijn die een grote cirkel vormt op de kaart. In het hart van de cirkel ligt Parijs. Het gebied binnen de rode cirkel is verboden gebied. De grenzen worden bewaakt door militairen. Het belangrijkste onderwerp dat de mannen als eerste aansnijden, is de bewaking van het gebied. Jonas bijt peinzend op z’n onderlip. ‘We moeten snel toeslaan want ze zijn van plan om binnenkort de cirkel rondom Parijs te verkleinen. Op sommige plekken zijn ze al begonnen met de bouw van wallen en muren om het gebied. Mogelijk hebben we op korte termijn een goeie kans!’ Bas kijkt hem onderzoekend aan. ‘Korte termijn… Wanneer dan?’ ‘In de nacht van maandag op dinsdag om precies te zijn...’ ‘De nacht van… kerstnacht,’ fluistert Bas bewonderend. Jonas knikt. ‘Ik vermoed dat de bewakingsgraad dan laag is. Ze verwachten vast niet dat er op dat tijdstip iemand het gebied binnen wil dringen en daar moeten we gebruik van maken!’ Bas springt enthousiast op. ‘We gaan ze vinden, Johnson. Ik voel het…’ In de ogen van Jonas verschijnt weer de vreemde, ongemakkelijke blik die Bas zo verafschuwt. ‘Besef je wel waar je aan begint, Basje?’ Honderd kilometer te voet door een onbegaanbaar gebied, geen hotels, geen sanitair… Geen warme maaltijden, verontreinigd drinkwater, ijzige kou; kortom ontberingen die je nog nooit eerder hebt gekend. En dan heb ik het nog niet over de gevaren die we mogelijk tegenkomen. Besef je dat wel, verslaggevertje?’ ‘Al moet ik van hier naar Spanje kruipen, het kan me niet schelen, Johnson. Als ik mijn vrouw en dochter ermee terug kan krijgen, heb ik daar alles voor over. En jij dan? Je gaat me toch niet vertellen dat je dit
74
voor je lol doet?’ Jonas slaat zijn armen over elkaar. ‘We hebben nog vijf dagen om onze reis voor te bereiden en die hebben we hard nodig, Bas. Dus geen tijd voor leuterpraatjes’ De dagen voorafgaand aan de reis naar het ontzielde hart van Frankrijk hebben ze inderdaad hard nodig. Ter voorbereiding hebben ze op het internet verhalen gelezen en foto´s bekeken van de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki die ook door atoombommen werden getroffen. De verschrikkingen die de bewoners destijds hebben ondergaan hebben hun sporen nagelaten tot vandaag de dag. En dan te bedenken dat de bommen waarmee Parijs bestookt is van een nog zwaarder kaliber zijn. Behalve mentale voorbereiding, zorgt ook de logistieke voorbereiding voor heel wat hoofdbrekens. De tocht door de heuvelachtige gebieden rondom Parijs zal veel energie vergen. Het is dus zaak om zo weinig mogelijk mee te slepen. Compacte maaltijden, lang houdbaar brood en mueslirepen behoren in ieder geval tot de basisuitrusting. Ook een lichtgewicht gasbrander is een noodzaak omdat bruikbaar water gekookt moet worden voordat het gedronken kan worden. En dan zijn er natuurlijk nog onmisbare artikelen zoals zaklantaarns, een zakmes, lucifers, plattegronden, smartPhones en ga zo maar door. Ruimte voor extra kleding is er niet, want alles moet in twee rugzakken vervoerbaar zijn. Twee lichtgewicht slaapzakken complementeren de uitrusting. Slaapplaatsen moeten onderweg gezocht worden, want ruimte voor een tent is er niet. Ondanks dat Bas nog nooit van zijn leven gekampeerd heeft, kan de tocht voor hem niet snel genoeg beginnen. Compiegne, vrijdag 23 december. Bezorgd blikt Bas naar de kilometerteller van de oude gammele Saab van Jonas. ‘Je mag hier maar honderd!’ Zwetend constateert hij dat de teller nog verder oploopt. Het is al donker als ze de knipperende borden passeren die aangeven dat de snelweg verderop versperd is. De wetenschap dat ze vlakbij de zwarte vlek in de landkaart van Frankrijk zijn, zorgt voor een indrukwekkende stilte in de
75
auto. Het doel van hun reis is de stad Compiègne, althans, wat daar nog van over is. Het grootste gedeelte van de stad ten zuiden van de rivier de L’Oise is verboden gebied. Het noordelijk gedeelte van de stad is ternauwernood ontsnapt aan de ramp. Aandachtig luistert Bas naar de weersvooruitzichten. ‘Wat zeggen ze?’ vraagt Jonas, die de bezorgde blik van Bas waarneemt en geen woord Frans verstaat. ‘Er komt een koufront aan!’ ‘Shit, ook dat nog.’ In de buurt van Ressons-sur-Matz verlaten ze de A2 en niet veel later rijden ze over de D953, een provinciale weg dwars door de zo typische Franse landbouwgebieden. Het begint al te schemeren als ze Compiègne binnenrijden. Tussen Compiègne en het westelijker gelegen Creil kent het rampgebied een natuurlijke grens kent in de vorm van de rivier de L’Oise. Compiegne, zaterdag 24 december . Bas en Jonas zijn vroeg opgestaan want na een stevig ontbijt staat er een verkenningstocht op het programma. De oude Saab met het Nederlands kenteken is geen onopvallende wagen. Oplettende blikken van Franse soldaten houden hem scherp in de gaten. ‘Vallen we niet teveel op, Jonas?’ Merkt Bas droogjes op. Jonas haalt zijn schouders op. ‘Ramptoerisme is toch in!’ Hoewel het zuidelijk deel van de stad er ogenschijnlijk onaangetast bij ligt, hebben militairen toch versperringen aangebracht op de bruggen die de stadsdelen met elkaar verbinden. Bas en Jonas verlaten de stad in westelijke richting via de D13. Dat was een bewuste keuze omdat die weg parallel loopt aan de spoorlijn. Tien kilometer verderop blijkt dat er ook een gedeelte ten noorden van de rivier is afgesloten. Een gebied met veel kleine meertjes en industrieterreinen. De grens wordt daar gevormd door de spoorlijn die er vlak langs loopt. Bas bestudeert de detailkaart van het gebied. Uitgerekend in het afgesloten deel lopen twee aftakkingen van de spoorlijnen naar het zuiden.
76
Het was een briljant idee van Jonas om de spoorlijnen te gebruiken als kompas door het verwoeste landschap. Volgens plan wilde ze een van de spoorbruggen over de rivier gebruiken om in het verboden gebied te komen. Alle wegen die het gebied inlopen zijn echter hermetisch afgesloten. Ze rijden verder door een agrarisch gebied. Na een tijdje bereiken ze een spoorlijn die over de weg heen loopt. Als ze er vlakbij zijn, worden ze tot stoppen gedwongen door Franse politieagenten. Nadat ze hun papieren hebben laten zien, mogen ze doorrijden. Zij rijden onder het spoor door en vrijwel direct daarna door een tweede tunnel die onder een autoweg doorloopt. Bas tuurt op de kaart. ‘Dit is de Autoroute du Nord,’ gebaart hij. ‘Verderop is een brug over de L’Oise. De weg loopt daar regelrecht het verboden gebied in.’ Jonas snuift. ‘Verdomme, konden we maar op die autoweg komen!’ Bas schudt zijn hoofd. ‘Dat kun je wel vergeten. Heb je al die militairen gezien op het talud, de spoorbaan en de snelweg? Jonas knikt. Hij heeft in zijn achteruitkijkspiegel ook gezien dat de snelweg is afgesloten voor alle verkeer. De stemming in de Saab is bedrukt als ze een uur later Compiègne weer binnenrijden. Plotseling slaat Jonas met z’n vlakke hand op het stuur. Geschrokken vraagt Bas wat er is. ‘De trein,’ zegt hij triomfantelijk. ‘We gaan met de trein.’ ‘…De trein?’ Compiegne, zaterdagavond 24 december 23:00 uur . Langzaam komt de trein uit Reims tot stilstand in het gure, winderige station van Compiègne. In de verte roepen kerkklokken de gelovigen op om naar de nachtmis te komen. Politieagenten houden van een afstandje de reizigers in de gaten. Bas en Jonas voelen zich behoorlijk ongemakkelijk. Hun rug- en slaapzakken hebben ze in boodschappentassen verborgen. Het was een idee van Jonas. Bas verbaast zich erover dat hij nog steeds luistert naar die
77
vreemde, extraverte snuiter. We moeten ons zo onopvallend mogelijk gedragen, had die gek gezegd. Uitgerekend hij die van opvallen een modetrend heeft gemaakt. Bas heeft zijn best gedaan. Bij een speciaalzaak kocht hij een onopvallende Fjällräven slijtvaste, gevoerde zwarte wandelbroek en een bijpassend gevoerd winterjack. Wandelschoenen had hij al eerder aangeschaft voor de lange strandwandelingen in Blankenberge. Een zwarte wollen bivakmuts completeert zijn uitrusting, maar die zet hij alleen op als het echt nodig is. Het enige wat aan Bas opvalt, is zijn omhoog krullende snor. Zijn outfit steekt schril af tegen die van Jonas. De hoge bergschoenen van de lange slungel zijn comfortabel, maar de rode kleur is nogal opvallend. Dat geldt ook voor het gevoerde legerjack en het vreemde vliegenierspetje met oorkleppen op zijn hoofd. Daar onderuit pieken lange blonde haren. Een hoornen bril met grote ronde glazen complementeert het geheel. Ongeslepen glazen, dus een bril puur voor de show. Ook zijn bewegingen en harde stem maken van hem een allesbehalve, onopvallend persoon. De deuren van de trein schuiven open. Zwijgend stappen de twee mannen in. Jonas kijkt afkeurend naar de luidruchtige, beschonken jeugd die zich boerend en lallend in de eerste coupe’s bevinden. ‘Wat zit je nou te brommen,’ grijnst Bas. ´Een betere dekmantel kunnen we niet vinden!’ Jonas fronst zijn wenkbrauwen. Hij begrijpt de opmerking van Bas niet. De twee mannen installeren zich in een coupé aan de kant waar ze uitzicht hebben op de L´Oise. Niet dat er iets van de rivier te zien is, maar het is wel de kant die het meest interessant is. De trein komt langzaam in beweging en als hij meer vaart begint te maken, schuiven de laatste huizen van het noordelijk stadsgedeelte van Compiègne voorbij. Rechts zijn verspreid nog wat verlichte vensters te zien van eenzame huizen. Links is er, behalve het licht van de volle maan, geen lichtje te zien. Bas is opgestaan. Hij volgt met zijn scherpe ogen de contouren van de weg die parallel loopt aan de spoorlijn. Jonas neemt het donkere gedeelte aan de andere kant voor zijn rekening. Al een paar keer heeft hij naar zijn pols gegrepen en telt hij zijn hartslag. Het is een bekend ritueel. De spanning stijgt als ze het punt naderen waar ze tot actie over gaan.
78
‘Nu!’ schreeuwt Jonas. Met een ruk schuift hij het raam open. Als hij zich omdraait, is Bas verdwenen. Op hetzelfde moment begint de trein krachtig en schokkend te remmen. Nog voordat Jonas iets kan zeggen, keert Bas weer terug in de coupé. Nadat hij zijn rugzak als eerste uit de trein heeft gegooid, staart de verslaggever angstig naar de gapende diepte naast de trein. ‘Kom op, springen!’ Moedigt Jonas hem aan. Eindelijk springt Bas. Eenmaal op de grond laat hij zich vallen en daarna rolt hij onhandig langs het talud naar beneden. Daar vindt hij zijn rugtas terug, waarna hij naar de struiken onderaan het talud kruipt. Korte tijd later voegt Jonas zich bij hem. Met kloppend hart blijven ze plat op de ijskoude grond liggen. ‘Waarom heb je niet gewoon in onze coupé aan de noodrem getrokken?’ Fluistert Jonas. ‘Ik merk wel dat jij niet vaak met de trein reist! Ik deed het in de coupé naast die jongelui. Die krijgen nu vast een standje van de conducteur!’ ‘Klasse, Bas,’ fluistert Jonas bewonderend. Minuten verstrijken en langzaam komt er weer beweging in de trein. Als de laatste wagon gepasseerd is, schieten er lichtflitsen door de donkere lucht. In een reflex trekt Jonas Bas omlaag, vlak voordat een aanstormende lichtbundel over de hoofden van de mannen scheert. Behoedzaam kruipt Jonas omhoog. Heel kort werpt hij een blik over de rand. Razendsnel laat hij zich terugzakken. ‘Wat heb je gezien?’ ‘Twee patrouillevoertuigen met militairen,’ fluistert hij met trillende stem. Minutenlang blijven ze stil liggen. Hun ogen wennen langzaam aan het donker en ze constateren dat het slimmigheidje van Bas ervoor gezorgd heeft dat de trein iets later, net voorbij de snelweg, tot stilstand is gekomen. Dat was niet de bedoeling. Om de aftakking van de spoorlijn te bereiken, zullen ze nu eerst de snelweg over moeten steken. Ze lopen terug naar de plek waar de verlaten snelweg vlak langs de
79
spoorlijn loopt. Jonas werpt nog een laatste blik over het talud. Verderop werpt een patrouillewagen zijn bundels licht over het spoor. De andere is verdwenen. Onzichtbaar door de schaduw van het talud, bereiken ze hun doel. Zich zo klein mogelijk makend, kruipen ze naar de snelweg. Op het moment dat ze die bereiken, slaat de schrik hun om het hart. In de verte komt een voertuig met grote snelheid over de verlate snelweg aan denderen. ‘Nu,’ sist Jonas terwijl hij Bas de snelweg opduwt. Ze sprinten naar de andere kant van de weg. ‘Blijven rennen, Bas,’ schreeuwt Jonas. Plotseling zwenkt Bas af naar rechts waar hij in het donker een schuurtje heeft opgemerkt. Hijgend komen de twee mannen tot stilstand. Van achter het schuurtje zien ze dat het voertuig vaart mindert. Er springen soldaten uit die zich in twee groepen verdelen. Aan weerszijden van de weg voeren ze gewapend met lichtbundels een zoekactie uit. Bas ademt zwaar. ‘Zouden ze radarapparatuur hebben of zo?’ Doodstil en met kloppend hart volgen ze de bewegingen van de militairen en hun dansende lichten. Na een kwartier geven de militairen hun zoekactie op. Ze klimmen terug in de legertruck die inmiddels gedraaid is. Niet veel later verdwijnen de rode achterlichten in het donker. Het klopje op de schouder van Bas was verdiend en de opluchting groot. De eerste missie van hun opdracht is volbracht. Ze zijn doorgedrongen in het verboden gebied. Het eerste deel van de tocht gaat over een zandpad door het bos dat parallel loopt aan de spoorlijn die ze uiteindelijk in de noordelijke voorsteden van Parijs zal brengen. De eerste horde is de rivier L´Oise. Het zandpad eindigt bij een onbewaakte spoorwegovergang. Ze zijn nu ver genoeg verwijderd van het bewoonde gebied om ongezien verder te wandelen langs het spoor. Na een kilometer passeren ze een uitgestorven dorp. Er brandt geen enkel lichtje en er klinkt geen enkel geluid. Na nog een kilometer bereiken ze de
80
brug over de rivier. Behalve de stilte is er weinig te merken van de gevolgen van de bominslagen. Dat geldt ook voor de volgende tien kilometer die grotendeels door bosgebied loopt. Ze zijn nu ver genoeg verwijderd van bewoond gebied. Jonas schijnt met zijn zaklantaarn op een paaltje langs de weg die ze zojuist zijn overgestoken. Het is de D1324. Bas heeft de weg op een detailkaart gevonden. Verderop staan verspreid wat huizen die mogelijk geschikt zijn voor een eerste overnachting. Behoedzaam naderen ze het dichtstbijzijnde huis. Natuurlijk weten ze dat alle mensen uit het gebied geëvacueerd zijn en dat er geen mensen het gebied in mogen. Maar je weet het natuurlijk nooit met die eigenwijze Fransen. Het huis is hermetisch afgesloten. Een voor een gaan ze de huizen af totdat ze er een vinden waarvan de achterdeur wagenwijd open staat. Het is een boerenwoning en de open deur is die van een keuken. Handenwrijvend loopt Bas door de keuken naar de aangrenzende woonkamer. Daar hangt een smerige lucht. De straal van de zaklamp van Bas komt tot stilstand door iets wat op de grond ligt. Bas voelt zijn maag ronddraaien bij de aanblik van een dode kat waaraan gretige maaien zich tegoed doen. De stem van Jonas galmt door het lege huis: ‘Toch nog een teken van leven, Bas.’
81
10.
Fresnoy-le-Luat, Zondag 25 december. De eerste kerstdag breekt aan met een waterig zonnetje. Bas staat peinzend voor het raam van de boerenwoning waarin ze de nacht hebben doorgebracht. Mistflarden hangen boven de weilanden en alles ziet er vredig uit, maar schijn bedriegt. De woonkamer hebben ze na de vondst van de dooie kat links laten liggen. Een korte blik op z’n horloge vertelt Bas dat het al over tienen is. Tegemoetkomend aan het brandende gevoel in zijn onderbuik loopt hij naar de keuken. Wellicht hebben de bewoners nog iets eetbaars in de keukenkastjes achter gelaten. Na een paar mislukte pogingen in kastjes met potten, pannen en servies, is het raak. Enkele stukken groen beschimmeld brood en de ogen van een dooie, half open gevreten muis staren hem aan. Jonas die inmiddels wakker geworden is, kijkt het tafereel geamuseerd aan. De onhandigheid Van Bas brengt herinneringen in hem naar boven aan zijn vriend Robert van Weegen. Boven de gootsteen klinken braakgeluiden. ‘Gelukkig Kerstfeest, Bas,’ grinnikt Jonas. Een half uur later verlaten de twee mannen de boerenwoning. Ze lopen terug naar de spoorlijn en volgen die verder in zuidelijke richting. Na drie uur lopen door een aaneenschakeling van weilanden en landbouwgebieden naderen ze de rand van een - naar zich laat aanzien - uitgestrekt bosgebied. Het heuvelachtige terrein maakt het er niet gemakkelijker op. Een rustpauze bij een van de meertjes verderop hebben ze dan ook verdiend. Jonas toont Bas grijnzend een voorwerp dat hij uit zijn rugzak heeft gehaald. ‘Een vistuig,’ reageert Bas een beetje lacherig.
82
‘Ja, Basje. Wat dacht je er van als we vanavond eens een lekker gebakken visje eten?’ De afkeurende blik van Bas wordt genegeerd. Nadat Jonas een worm heeft opgegraven, gooit hij de lijn met een boog in het meer. Bas heeft hem inmiddels leren kennen als een zeer ongeduldig baasje. In tien minuten tijd probeert de lange Johnson het telkens op een andere plek. Pas daarna gunt hij zich even tijd om een muesli reep te eten. Nadat die in recordtijd in zijn maag is verdwenen, staat hij op. ‘Kom op, Bas. We gaan weer!’ Maar dan is er onverwachts een verrassing. ‘Krijg nou wat! Er zit er geloof ik een aan…’ Achteruit lopend trekt Jonas de vis naar de kant. Het beestje spartelt nauwelijks tegen. ‘Gatverdamme,’ reageert Bas met een vies gezicht als hij naar het water staart. Als Jonas de lijn omhoog tilt, begrijpt hij de reactie van Bas. Het visje heeft een ingevallen buik en het zit onder de bloedige zweren en wratten. Jonas kokhalst en met een snelle beweging van zijn zakmes snijdt hij de lijn door. ‘Je hebt gelijk, Bas. Dat wordt geen vis vanavond.’ Nog onder de indruk van het lot van de vissen in het meertje vervolgen de mannen hun route langs de spoorlijn. Bas hoort het klotsen van het laatste restje water in zijn veldfles. De gedachte aan het water van het meertje maakt hem misselijk en een steeds onrustiger gevoel bekruipt hem. Het wordt ook steeds duidelijker waarom de Franse overheid dit gebied heeft ontruimd. Dicht in de buurt van het bos blijkt dat de bomen niet alleen kaal zijn, ze zijn ook zwartgeblakerd. Naarmate ze verder het bos in lopen, liggen er steeds vaker omgevallen bomen hinderlijk over de weg. Na een tijdje gebaart Jonas met zijn wijsvinger voor zijn mond dat Bas stil moet zijn. De mannen staan stil en ze kijken elkaar aan. Het lijkt wel of ze het kloppen van hun hart horen zo stil is het.
83
Met een bedrukt gevoel vervolgen ze de route langs het spoor. Soms zitten er scheuren in de grond en op sommige plekken steken spoorbielzen uit de steeds zwarter wordende grond omhoog. Op de meeste plekken hangt een penetrante brandgeur. Naarmate ze vorderen, wordt de grond grijzer en van de bomen die hier in overvloed stonden, is niet meer over dan verkoolde stammen. De meesten zijn als luciferhoutjes afgebroken. Bovenleidingen liggen kriskras over de rails en er staat bijna geen paal meer overeind. Op veel plekken is de grond bedekt met een dikke grijze as-laag. De hitte moet hier haast ondragelijk zijn geweest. Ze steken een weg over waar grote brokken asfalt omhoog steken. Voor het eerst steken er ook stukken spoorrails omhoog die door de druk en de hitte zijn afgebroken. Op korte afstand van de spoorlijn staan nog wat muren overeind van wat ooit boerenwoningen waren. Jonas kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Bas heeft absoluut geen zin in rampvoyeurisme. Op afstandje volgt hij de bewegingen van Jonas. Hoofdschuddend wendt hij zijn hoofd af. Op dat moment stokt het bloed in zijn aderen. Langzaam loopt hij naar de plek toe waarvan hij zo schrok. Jonas heeft niets in de gaten. Hij zoekt tussen de ingestorte huizen of er mogelijk nog iets bruikbaars is te vinden. Dat is niet het geval. Als hij zich omdraait, merkt hij pas dat Bas is verdwenen. Snel loopt hij terug naar het spoor en niet ver daar vandaan ziet hij de verslaggever als aan de grond genageld staan. ‘Wat is er aan de hand, Bas?’ Bas wenkt en als Jonas naderbij komt, begrijpt hij waar Bas zo van streek door geraakt is. Op de grond liggen een paar kleine donkere hoopjes. Het zijn verkoolde resten van mensen die blijkbaar verrast zijn toen ze probeerden te vluchten. Jonas heeft genoeg gezien. Hij grijpt Bas bij zijn arm. ‘Kom op, we gaan verder!’ Ze lopen terug naar het spoor. De kleur is uit het gezicht van Bas verdwenen. Er schiet van alles door zijn hoofd; de donkere hoopjes willen maar niet van zijn netvlies verdwijnen. Bezorgd denkt hij aan Olga en Maxime. De twee mannen vervolgen zwijgend hun weg in de wetenschap
84
dat het niet de laatste ellende is die ze zullen zien. Langzaam wennen ze aan de zwarte wereld die steeds heuvelachtiger en onbegaanbaarder wordt. De rand van het bos is in zicht. De grond is bezaaid met van alles; gesmolten glas, stukken staal, zwart geblakerde koffers, verbrande stroken rubber en het stinkt nog ook. Jonas wenkt naar Bas. Op de plek die hij aanwijst, hebben twee zwarte wielen zich in de grond geboord. Verderop zien ze nog iets wat op een wiel lijkt. Als ze daar naar toe lopen, raapt Jonas iets van de grond. Hij laat het meteen weer vallen. Het is een stuk van een ribbenkast. Op sommige botten zitten nog stukken zwart gebrand vlees. Het is moeilijk in te schatten of het van een mens of een dier is. Dat veranderd spoedig, want een stukje verderop vinden ze nog veel meer zwartgeblakerde resten. Ditmaal zijn het wel degelijk zwaar verminkte lichamen en lichaamsdelen van mensen. Onder normale omstandigheden is er na zes weken van een dood mens niet veel meer over dan een skelet. De intense hitte heeft er echter voor gezorgd dat de weke delen van de lichamen geen tijd kregen om te verteren. De zon weerkaats op een glimmend voorwerp. Het is een deel van de staartvleugel van een vliegtuig. ‘Denk jij wat ik denk, Johnson?’ Jonas knikt. ‘Dat is niet zo moeilijk, Basje. Hier is een vliegtuig neergestort.’ Bas zucht geïrriteerd. ‘Ja, dat zie ik ook wel. Maar weet je wat dat betekent?’ Jonas schudt van nee. ‘Dat we in de buurt van een vliegveld zijn. Er zijn verschillende laagvliegende vliegtuigen neergestort. Ze werden onbestuurbaar door de drukgolven die door de kernexplosies ontwikkeld werden. Laag vliegende vliegtuigen vind je alleen bij luchthavens.’ Bas heeft de detailkaart van het gebied uit zijn rugzak gehaald. Zijn wijsvinger glijdt over de kaart. ‘Kijk, Johnson. Hier ongeveer bevinden we ons.’ De vinger glijdt vervolgens verder omlaag en eindigt bij het vliegveld Charles de Gaulle.
85
‘Hoeveel kilometer nog, Bas?’ ‘Nog zeker tien.’ Jonas kijkt op zijn horloge. Normaal doe je daar een uur of twee over, maar in de omstandigheden die ze nu tegenkomen, kan dat zo maar drie uur zijn of zelfs nog meer. En er is nog een probleem; ze zijn afgedwaald van de spoorlijn. Die conclusie en de vermoeidheid die toeslaat, levert de twee eigenwijze mannen nogal wat onenigheid op. Bas heeft op de kaart gezien dat de spoorlijn na een kilometer open gebied weer het bos in loopt. Jonas is niet overtuigd. Twintig minuten later bereiken de twee mannen de rand van wat eens een bos was. Hier en daar steken nog zwartgeblakerde stammen omhoog. Nog altijd hebben ze de spoorweg niet gevonden. Jonas heeft Bas er inmiddels van overtuigd dat ze verkeerd lopen. Zwijgend volgt Bas de lange man door een gebied dat veel weg heeft van een reusachtige open haard. Er hangt een smerige chemische lucht. Wandelend en klauterend dwalen ze steeds verder af van de plek waar de vliegtuigcrash plaatsvond. Bezorgd kijkt Jonas naar Bas die hem met een pijnlijke grimas rond zijn mond volgt op afstand. ‘Jij bent toch zo’n sportman,’ klinkt het een beetje plagerig uit de mond van Jonas. ‘Ik versla sport, Johnson. Dat is heel wat anders…’ Het begint inmiddels te schemeren en er dient zich een nieuwe vijand aan, dorst. Na een tijdje houden de mannen in. Ver weg tussen de geblakerde bomen door is een groene gloed te zien. Jonas gebaart Bas te stoppen. ‘In het zijvak van mijn rugzak zit een verrekijker. Kun jij er bij?’ Enkele seconden later richt Jonas de verrekijker op de groene gloed. Zijn mond valt open en langzaam laat hij de verrekijker zakken. ‘Godverdomme, weilanden en bossen. We zijn verkeerd gelopen…’ Bas grist de verrekijker uit de handen van Jonas. Na een korte blik door de kijker geeft hij hem vloekend terug. ‘Wat jij doet kan me niet schelen, maar ik ga niet verder!’ ‘Wat wil je dan,’ reageert Jonas. ‘Terug?’
86
Bas wacht het antwoord niet af. Hij heeft zich al omgedraaid. Ondanks de beroerde situatie waarin ze verkeren, heeft Jonas moeite om zijn lach te verbergen. Een boze Bas werkt nu eenmaal op zijn lachspieren. Na een half uur komen de mannen tot de conclusie dat ze het spoor definitief bijster zijn. In plaats van de zwart geblakerde bomen die er eerst nog volop waren, lopen ze nu door een dichter, grijs woud van verkoolde bomen en struiken. De hitte moet hier verzengend zijn geweest. Bas gebaart naar Jonas dat er verderop iets te zien is. Jonas pakt zijn verrekijker. ‘Water,’ klinkt het verrast. De mannen versnellen hun tempo en vijf minuten later staan ze aan de rand van een meer. Daar wacht ze een min of meer aangename verrassing. In het grijze landschap aan de overkant van het meer zien ze de machtige torens van een imposant kasteel. Jonas is niet meer te houden en Bas moet alles geven om in zijn spoor te blijven. Pas als ze het kasteel tot op honderd meter genaderd zijn, blijkt dat het wel degelijk geleden heeft onder het geweld. Er zit geen raam meer in en twee torens zijn zwaar beschadigd. Ze bereiken het open gebied rond het kasteel. Grote brokken steen liggen verspreid in het grijze tapijt waar ooit gras groeide. Nu ze er zo dichtbij zijn valt pas echt op welke schade er is aangericht. Dat wordt nog erger als ze om het kasteel heen lopen. De voorkant is volledig ingestort en enkele torens liggen tussen de verkoolde stammen van eeuwenoude bomen die als luciferhoutjes zijn afgebroken. Bas wendt zijn gezicht af als hij weer enkele verkoolde lichaamsdelen van mensen tussen het puin uit ziet steken. Jonas legt zijn arm over de schouder van de verslaggever. ‘We zullen aan dit soort beelden moeten wennen, Bas.’ Bas schudt zijn hoofd. ‘Nee, Johnson. Nog even en dan komen we op plekken waar alleen nog maar de as van mensen ligt.’ In een vleugel die nog enigszins intact lijkt, stuiten ze op enkele ruimtes waarvan het plafond niet is ingestort. Over de vloer verspreid, liggen de restanten van het meubilair en de inrichting. Het meeste ziet er
87
onherkenbaar uit. Bas houdt een stuk glas omhoog. Het is een flessenhals. De rest van de fles hangt er als een tot bal gesmolten glas aan. ‘Nou, erg luxe is het hier niet,’ mompelt Jonas. ‘In ieder geval hebben we vannacht een dak boven ons hoofd en we hebben water.’ ‘Water, hoe bedoel je?’ ‘Een heel meer, dat heb je toch gezien?’ Bas denkt terug aan de vis die Bas eerder die dag ving. Mortefontaine, maandag 26 december. De nacht in het kasteel was een kwelling. Zittend slapen met je rug tegen de muur of liggend op de harde vloer valt niet mee. Uiteindelijk hebben ze toch een paar uur geslapen. Bas voelt zich smerig, maar hij piekert er niet over om zich in het meer te gaan wassen. Jonas is druk in de weer met het gascomfort en een pannetje waar net een liter water in kan. Het is een tijdrovend werkje. Naar het meer lopen, water scheppen, koken, iets laten afkoelen en in een veldfles gieten. En dat vier keer achter elkaar. Bas bekijkt het tafereel met de nodige scepsis. Het met bloedige zweren bedekte visje van een dag eerder staat nog op zijn netvlies gedrukt. Terwijl Jonas zich uitslooft, zoekt Bas op de detailkaart van het gebied naar aanwijzingen. Hij heeft een kasteel gevonden met de naam Chateau de Valliére Mortefontaine. Het ligt aan een meer ongeveer zes kilometer ten westen van de plek waar ze een dag eerder het neergestorte vliegtuig vonden. Dus ook zes kilometer ten westen van de spoorlijn. Het is het enige kasteel in deze omgeving dus het kan bijna niet missen. De beste optie is, vanaf het kasteel, vijf kilometer in zuidelijke richting lopen. Daar kunnen ze mogelijk de spoorlijn weer oppikken. Maar hoe voorkomen ze dat ze weer verkeerd lopen? De oplossing van de laatste vraag wordt door Jonas tevoorschijn getoverd uit een van de zakken van zijn jack. Hij houdt een rond voorwerp omhoog. Het is een kompas. ‘Sorry, Bas. Heb ik gisteren helemaal niet aan gedacht.’ Met het kompas in zijn rechterhand begint Bas aan het vervolg van hun tocht door het verboden gebied. Als het kasteel inderdaad Chateau de
88
Valliére Mortefontaine is, dan moeten ze in minder dan tien minuten het gelijknamige plaatsje ergens aan de rechterkant passeren. Het plaatsje Mortefontaine blijkt met de grond gelijk te zijn gemaakt. Wat er van over is, zijn hopen puin, een enkele nog overeind staande muur en wat verkoolde boomstammen. Anderhalve kilometer verder verlaten ze het bos. Voor hen uit strekt zich een troosteloze vlakte. Er is geen grassprietje te bekennen alleen maar een grijze laag as. Verspreid in het gebied steken enkele vreemde voorwerpen uit de grond omhoog. Jonas heeft zijn verrekijker gepakt. Enthousiast slaat hij Bas op zijn schouder. ‘Het spoor, Bas. We gaan in ieder geval de goede kant op.’ Op sommige plekken lijkt de grond op een grote teer-koek. Gapende spleten in de grond en door de wind opgeworpen as-heuvels, zorgen ervoor dat Bas en Jonas continu geconcentreerd blijven. Bezorgd kijkt Jonas naar Bas die hem met een pijnlijke grimas rond zijn mond, zwijgzaam volgt. ‘Is er iets, Bas?’. Bas zucht diep en somber blikt hij voor zich uit. ‘Zeg nou eerlijk, Jonas. De hele dag zien we niets anders dan verbrande bossen, vernietigde dorpen en verkoolde lijken, kortom de hel. Niemand kan hier toch ooit levend uitgekomen zijn!’ Jonas klopt hem bemoedigend op z’n schouder. ‘Kom, Bas. Je...’ ‘Als je terug wilt, gaan we,’ onderbreekt Bas hem. ‘Nee, Basje. Niet nu we zo dicht bij ons doel zijn!’ De laatste opmerking zorgt opnieuw voor irritatie bij Bas. Het is niet de eerste keer dat Jonas het over het doel heeft. Telkens als Bas daarnaar vraagt hult de lange man zich in stilzwijgen. Hoewel de spoorbaan vrijwel gelijkvloers loopt, is er over of dicht langs lopen niet meer mogelijk. Bielzen en stukken rails steken omhoog en overal liggen palen en bovenleidingen kriskras over de rails. Op zeker moment moeten ze het spoor wel oversteken omdat verderop een aftakking
89
naar links is en daar moeten ze, volgens de aantekeningen die Bas gemaakt heeft, heen. Het volgende obstakel wat ze tegenkomen is een ingestort viaduct. Met enige moeite vinden ze een doorgang en kunnen ze hun weg vervolgen. Jonas haalt zijn verrekijker maar weer eens tevoorschijn. Verderop is iets roods te zien en dat is bijzonder tussen de voornamelijk zwartgrijze tinten. ‘Het lijkt wel een trein…’ De opmerking van Jonas zorgt voor een opmerkelijke actie. Bas die meestal moeite heeft om het tempo van Jonas te volgen, snelt plotseling voorruit. Snel bergt Jonas de verrekijker op, maar het is al te laat. Hij kan Bas niet meer tegenhouden. Op enige afstand volgt hij de op hol geslagen verslaggever. Het rood wat hij meende te zien is inderdaad dat van een trein, althans wat daarvan over is. Het is in stukken gebroken en het achterste gedeelte steekt schuin omhoog de lucht in. De meeste wagons liggen op hun kant. Stukken wand steken omhoog alsof ze met een reusachtige blikopener zijn bewerkt. Bas is nergens meer te zien. Onhandig kruipt Bas uit een van de openingen in de trein. Wankelend komt hij naderbij. Zijn gezicht ziet lijkbleek en zijn ogen priemen kwaadaardig naar Jonas die hem zijn veldfles aanreikt. De arm van Bas zwaait door de lucht en de veldfles van Jonas komt enkele meters verder op de grond terecht. Jonas reageert onmiddellijk met een rake klap in het gezicht van Bas. Die wankelt, maar hij weet zich staande te houden. Met zijn handen op zijn dijen en zijn hoofd verborgen tussen zijn schouders, staart hij lange tijd, zwaar hijgend, naar de grond. Als hij weer overeind komt, pakt hij de arm van Jonas stevig beet. ‘Het spijt me, kerel. Ik weet niet wat me bezielde. Toen ik die trein zag, spookte er van alles door me heen. Was dit een wonder? Zaten Olga en Maxime in die trein? De teleurstelling was zo ongelooflijk groot. Verslaggeven is mijn beroep, maar wat ik in die trein zag is met geen pen te beschrijven. De stoppen sloegen door toen ik jou zag. Jij was de schuld van alles bonkte het door mijn hoofd en toen…’ Snikkend wendt Bas zijn hoofd af. Jonas legt zijn arm over de brede schouders van de verslaggever.
90
Urenlang sjokken de twee mannen voort. Ondanks de tot onder het nulpunt gedaalde temperatuur loopt het zweet in straaltjes over het vlezige gezicht van Bas. Moeizaam volgt hij de soepel bewegende Jonas. De vele obstakels en het gevaar dat ze te ver afwijken van de spoorbaan die hier moeilijk te volgen is, zorgen ervoor dat het tempo veel lager ligt dan gepland. Overal in het weiland liggen brokken steen en metaal. In tegenstelling tot de gebieden waar ze tot nu toe door zijn getrokken, lijkt alles hier veel meer gefragmenteerd alsof het uit de lucht is neergedwarreld. Nog het meest herkenbaar zijn de massieve wielen van treinstellen die als stille getuigen de klap hebben doorstaan. Aan de rand van een grote vlakte lassen de mannen een rustpauze in. Zittend op een blok asfalt staren ze voor zich uit. Tot nog toe was het landschap heuvelachtig en was er een afwisseling van zwartgeblakerde bossen, platgebrande verwoeste dorpen en grijze agrarische vlaktes vol met puin. De uitgestrekte vlakte die ze nu zien is anders. Hij is grijs en kaal, slechts onderbroken door lange gerafelde stroken. De spoorbaan loopt er dwars doorheen in een soort verzonken goot die nog behoorlijk intact lijkt. Op sommige plekken lijkt het alsof er grote inktvlekken zijn neergespat. Bas haalt de detailkaart van het gebied tevoorschijn. Jonas kijkt over zijn schouder mee. De wijsvinger van Bas volgt de spoorlijn en eindigt bij het vliegveld Charles De Gaulle, een van de luchthavens van Parijs. Bas neemt ondertussen een slok uit zijn veldfles. Op aanraden van Bas heeft hij er een beetje siroop doorgedaan en dat heeft de grondsmaak inderdaad verdrongen. Een half uur later beginnen de mannen aan de wandeling langs de verzonken goot waarvan de randen zijn afgebrokkeld. Af en toe werpen ze een blik in de goot en ze constateren dat de rails nog behoorlijk intact is. Dat verandert als ze de eerste gerafelde strook bereiken. Het is een grote teer-koek waar hier en daar grote brokken beton uit de grond steken. Dit was ongetwijfeld een landing- of startbaan en de viaducten die hier over het spoor liepen, zijn ingestort. Bij de tweede strook wacht een
91
onaangename verrassing. De ingestorte delen van het viaduct hebben een trein grotendeels verpletterd. Jonas trekt Bas weg bij de goot. Honderd meter verderop bereiken ze een gebied dat bezaaid ligt met zwartgeblakerde restanten van wat vrijwel zeker een vliegtuig geweest is. Het is ongetwijfeld een van de inktvlekken die ze uit de verte hebben waargenomen voordat ze aan de oversteek van de luchthaven begonnen. De zon zakt langzaam weg achter het silhouet van grijszwarte as-bergen aan de andere kant van de vlakte. Brokken beton steken uit de grond en een enkele muur staat nog gedeeltelijk overeind. Het zijn de ruïnes van wat eens de trotse luchthaven van Parijs was. De spoorbaan is definitief onder de grond verdwenen. Lopen is er nu niet meer bij. Het is klauteren over brokken asfalt, samengeklonterde restanten van onbekende voorwerpen en veel, héél veel vliegtuigonderdelen. Met behulp van het kompas proberen ze zoveel mogelijk koers te houden. Na een tijdje kan Bas niet meer. ‘Ik moet echt even gaan zitten, Johnson,’ kreunt hij. Met een plof valt zijn rugzak op de grond. Zwijgend staren de twee mannen naar de vlakte die ze zojuist zijn overgestoken. Het gebied waar zich vreselijke drama’s hebben afgespeeld, lijkt weer op een inktvlek. Verderop zijn nog veel meer van die inktvlekken. Het is nauwelijks te bevatten. Een ding is zeker; de mensen die in de vliegtuigen zaten hebben er niets van gemerkt. Bas concentreert zich op een geluid dat hij meent te horen. Met grote ogen kijkt hij Jonas aan: ‘Stemmen...’ Jonas heeft het ook gehoord. Ongelovig schudt hij zijn hoofd. Bas slaat de lange man enthousiast op z’n schouder. ‘Wat kijk je nou beteuterd, man. Je wist het toch?’ Jonas schudt verward zijn hoofd. ‘Wat nou, Johnson,’ sist Bas verontwaardigd. ‘Je hebt het zelf voorspeld!’ De mannen zijn opgesprongen en behoedzaam naderen ze de plek waar
92
het geluid vandaan komt. De stemmen worden steeds duidelijker. Bas stopt bij een scheur in de grond. Jonas komt aarzelend dichterbij. ‘Het komt uit de grond,’ fluistert Bas. Met ingehouden adem hangen ze boven de scheur. Bas kan zich niet langer meer beheersen. ‘Hallo!’ Schreeuwt hij. De stemmen verstommen. Nogmaals schreeuwt Bas uit alle macht. Diep voorover gebogen proberen ze geluiden op te vangen. Het blijft stil. Gespannen staren de mannen elkaar aan en juist op dat moment valt er een schaduw over de scheur. Een ijskoude rilling gaat door de twee mannen heen. Langzaam komen ze overeind. Drie paar holle ogen staren de twee mannen uitdrukkingsloos aan. Gerafelde kleren bedekken de geteisterde lichamen van drie mannen. De kleur is uit hun bebaarde gezichten verdwenen. Jonas is snel bij zijn positieven. ‘Wie zijn jullie?’ Stamelt hij. De drie mannen kijken elkaar verbaasd aan. Bas herhaalt de vraag in het Frans. Een van de mannen doet een stap naar voren. ‘Wij zijn piloten van Air France, of liever gezegd, dat waren we.’ Zijn stem klinkt zwak. De andere twee beginnen zich er nu ook mee te bemoeien. Bas kan de zachtjes door elkaar pratende mannen niet goed verstaan. Hij maakt een bezwerend gebaar waarna de stemmen verstommen. Bas legt uit dat Jonas en hij op zoek zijn naar overlevenden. De mannen kijken hem niet begrijpend aan. ‘Bedoelt u dat de wereld niet vergaan is?’ Vraagt een van hen. Op dat moment dringt het tot Bas door dat ze geen idee hebben van wat er gebeurd is. Jonas spreekt geen woord Frans en als hij om een vertaling vraagt, duwt Bas hem opzij. ‘Wat hebben jullie in hemelsnaam meegemaakt?’ Een van de mannen neemt het woord. Hij vertelt over de oorverdovende klap die op een dag hun leven totaal veranderde. De grond, de muren, alles begon te kraken en te scheuren. De paniek was onbeschrijfelijk. Toen het gerommel eindelijk ophield, bleek dat het gedeelte van het ondergrondse
93
bedrijfsrestaurant van Air France waar zij zich op dat moment bevonden, als door een wonder gespaard was gebleven van een verschrikkelijke ramp. De impact van de ramp kende zij op dat moment niet. Er waren veel gewonden en toen ze naar buiten wilden om hulp te halen, bleek dat alle uitgangen versperd waren. Vier weken duurde het voordat ze zich uitgegraven hebben. Dankzij de voorraden in het restaurant hebben ze zich in leven kunnen houden. Ademloos volgt Bas het verhaal. Het dringt tot hem door dat de versperde uitgangen ervoor gezorgd hebben dat de hitte niet kon doordringen tot het restaurant. Dat de mensen niet blootgesteld werden aan de dodelijke stralingsziekte die honderdduizenden slachtoffers gemaakt heeft. ‘En toen? …Wat gebeurde er na die vier weken?’ De man slikt en hij wijst naar de grote zwarte vlakte. ‘Wat zou u denken als u na vier weken volledige isolatie deze beelden ziet?’ De man schudt moeizaam zijn hoofd. ‘Er zijn nog enkele gewonden die niet kunnen lopen. Dat weerhield ons ervan te vertrekken. We maakten wel verkenningstochten. Alles wat we vonden, leek nog het meest op een crematieoven. Geen enkel teken van leven, alleen maar as.’ Plotseling grijpt een van de mannen de arm van Bas. ‘Wat is er nou eigenlijk werkelijk gebeurd?’ Vraagt hij met trillende stem. ‘Is er iets op de aarde gestort? Een meteoor of een astroïde?’ Het dringt langzaam tot Bas door dat de mannen geen idee hebben van wat er gebeurd is. De vergelijking met een crematieoven was zeer treffend want boven de luchthaven ontwikkelde zich de enorme vuurbal na de explosie. Het gevolg daarvan was de allesvernietigende drukgolven. Natuurlijk hadden de overlevenden mobiele telefoons en andere communicatiemiddelen. Maar die werden in een klap waardeloos omdat alle zendmasten in de weide omgeving vernield werden. Moeizaam zoekend naar de juiste woorden vertelt Bas ze van de vreselijke ramp die Frankrijk getroffen heeft. Aan het einde van zijn verhaal volgt er een indrukwekkende stilte.
94
Bas voelt zich behoorlijk onzeker. Hij had gehoopt dat zijn verhaal het moraal van de mannen zou opkrikken. Tegelijkertijd beseft hij dat ze nu weten dat ze alles wat hun lief is mogelijk kwijt zijn. Hij peilt de gezichten tegenover hem. Ze staan onveranderd strak. ‘Het wordt tijd dat u onze mensen leert kennen,’ stelt een van de mannen voor. Nadat de stoet zich in beweging heeft gezet, klampt Bas een van de mannen aan. Zijn adamsappel danst wild heen en weer en zijn stem klinkt hees als hij vraagt of er buitenlanders onder de overlevenden zijn. De man kijkt hem onderzoekend aan. ‘Een meisje. De rest is Frans!’
95
11.
Roissy-en-France(Luchthaven Charles De Gaulle), maandag 26 december. Bas en Jonas volgen de drie mannen die in een druk gesprek gewikkeld zijn. Tussen lange rijen puin passeren ze de fundamenten van gebouwen die als kaartenhuizen zijn ingestort. Een enkele muur staat nog overeind. Jonas pakt Bas bij zijn mouw. Hij wijst naar een muurtje van gestapelde stenen wat opvallend aanwezig is tussen de vele tinten grijs. De kleur en vorm wijkt af van alle andere brokken steen die overdekt zijn met een grijze as-laag. Dichterbij gekomen begrijpen ze hoe dat komt. Achter een U-vormig door mensenhanden gestapeld muurtje, verdwijnen de treden van een trap in een donker gat. Ze lopen om het muurtje heen en volgen de drie mannen die zich een voor een in het gat laten glijden. Bas en Jonas doen dat ook. Tree voor tree dalen ze door een uitgegraven tunnel een gehavende trap af. Ze bereiken een donkere ruimte. De enige verlichting die er is, bestaat uit drie banen licht die uit gaten in het plafond naar beneden schijnen. Als witte inktvlekken weerkaatsen ze op de vloer. Langzaam wennen de ogen van Bas en Jonas aan het licht. Ze weten zich gevangen in een netwerk van starende ogen die vanuit alle kanten naar ze kijken. Holle ogen van uitgemergelde mensen, getekend in spookachtige gezichten. Ogen, die de hel lichamelijk hebben overleeft. Sommige zitten op de grond met hun rug tegen de wand. Een enkeling ligt op de grond. Bas wordt steeds nerveuzer. Hij spreekt een van de mannen aan: ‘Dat meisje waarover je sprak; waar kan ik haar vinden?’ De man gebaart naar Bas hem te volgen. Niet veel later ziet hij het silhouet van een kleine slanke vrouw met krullend haar. Zijn hart bonkt in zijn keel als de man iets naar haar roept. De jonge vrouw doet twee stappen naar voren. Op dat moment valt een bundel licht vanuit het plafond over haar gezicht.
96
‘Dit is Nawal,’ stelt de man haar voor. ‘Zij is Marokkaanse.’ De teleurstelling is groot, maar gelukkig weet Bas dat te verbergen. Het geroezemoes in de donkere ruimte neemt toe als een van de drie mannen vertelt over hun ontmoeting met de twee vreemdelingen. Hun komst maakt diepe indruk op de overlevenden. Ze worden overstelpt met vragen en de enige die daarop kan antwoorden is Bas omdat hij hun taal verstaat. Dodelijk vermoeid, zoeken Bas en Jonas later op de avond de buitenlucht op. Jonas kijkt bezorgd opzij. ‘Wat is er, Bas?’ Bas schudt z’n hoofd. Zijn ogen zijn vochtig. ‘Ze waren er niet bij!’ Hun gesprek wordt verstoord door een van de drie mannen die ze inmiddels kennen als Bertrand. Hij is de enige die goed Engels spreekt. Jonas kijkt hem onderzoekend aan. ‘Is er iets?’ De man buigt zijn hoofd. ‘Ik maak mij zorgen. Grote zorgen!’ Er valt een ongemakkelijke stilte. ‘De voorraden,’ gaat hij verder. ‘Vocht is geen probleem. Drieënhalve kilometer hier vandaan is een meer. Het water is schoon. Maar voedsel, dat is een ander verhaal. We zijn door de voedselvoorraden heen.’ ‘Waarom blijven jullie dan hier?’ ‘Er zijn gewonden die nog steeds niet kunnen lopen. En vergeet niet dat we pas sinds vandaag weten dat er nog iets anders is dan de hel waarin wij nu zes weken verblijven. Maar dan nog. We kunnen de mensen hier toch niet aan hun lot overlaten…’ Jonas pakt de man bij z’n arm. ‘Er is een kans,’ zegt hij vastberaden. Geschrokken kijkt Bas naar de vreemde blik in de ogen van Jonas. Lange tijd had hij die niet gezien. Zijn aanvankelijke scepsis was verdwenen en daarvoor in de plaats kwamen gevoelens van genegenheid. Nu was daar plotseling weer die vreemde autoritaire houding. Met gemengde gevoelens luistert Bas naar Jonas die onomwonden vertelt dat er verderop nog meer
97
overlevenden zijn. Als Bertrand later opgetogen terugkeert naar zijn ondergrondse schuilplaats, kan Bas zich niet langer meer beheersen. ‘Waar ben je nu mee bezig, eikel,’ briest hij. ‘Ho, Bas. Ik weet w...’ Bas grijpt hem beet. ‘De waarheid, Johnson. Ik wil de waarheid horen. Nu!’ Met een ruk duwt Jonas hem van zich af. ‘Verdomme, nou is het genoeg! Je bent een...’ ‘Hou je poten thuis, eikel!’ Woedend pakt Bas zijn rugzak op. Zijn ogen spuwen vuur. ‘Ga jij maar naar je nieuwe vrienden, Johnson. Die luisteren graag naar jouw lulpraatjes. Ik ben het zat!’ Vloekend en tierend verdwijnt de verslaggever in de donkere nacht. Roissy-en-France(Luchthaven Charles De Gaulle), dinsdag 27 december. Er heerst een opgewonden stemming in het voormalige bedrijfsrestaurant van Air France. Na overleg is besloten dat een gedeelte van de groep, voor het merendeel mannen, met Jonas meegaat om te zoeken naar mogelijke overlevenden en voedsel. De rest blijft achter om voor de gewonden te zorgen. Het is nog schemerig als de mannen uit de opening boven de trap kruipen. Als Jonas zich ook omhoog gehesen heeft, kijkt hij ongerust om zich heen. ‘Verdomme, waar zit die klootzak nou?’ Nog een minuut of tien weet Jonas het vertrek uit te stellen. Uiteindelijk kan hij de opgewonden groep niet langer tegenhouden. Langzaam zet de stoet zich in beweging. Bertrand heeft de leiding genomen. Hij zal Jonas naar de plek brengen waar de spoorlijn weer bovengronds komt. Het Marokkaanse meisje Nawal toont grote belangstelling voor Jonas. Dat komt vooral omdat ze een aantal jaren met haar ouders in Nederland gewoond heeft. Het gebabbel van het vrolijke
98
meisje bezorgd de gepijnigde geest van Jonas enige afleiding. De meeste Fransen zijn zeker niet vrolijk. Ze koesteren argwaan tegen de zonderlinge Nederlander met zijn lange onverzorgde haren, vlassige baard, rare kleding en malle vliegenierspetje. De naam Catweazle zoemt al snel rond in de groep. Gelukkig hoort Jonas het niet. Na een half uur laveren tussen grote brokken beton en zwartgeblakerde ondefinieerbare voorwerpen, bereikt de groep de plek waar het spoor weer bovengronds komt. Een ingestort viaduct markeert de plek waar ooit de rondweg om het vliegveld heen liep. Jonas heeft de leiding van Bertrand overgenomen. Lange tijd volgen ze de ravage die de loop van de spoorbaan markeert. Gelukkig is het gebied lichtglooiend met weinig bebouwing. De spoorbaan is daardoor makkelijk te volgen en er zijn ook weinig hindernissen. Sloten en kanalen kennen ze in dit gebied gelukkig nauwelijks. De enige obstakels vormen ingestorte viaducten. Die zorgen voor veel oponthoud omdat er geklommen en gedaald moet worden. Uiterste voorzichtigheid is op zulke plekken geboden. Nadat ze een flink eind gevorderd zijn, kijkt Jonas bedenkelijk naar de stand van de zon. Een opwellende onzekerheid knaagt aan hem. Zuchtend denkt hij aan het kompas en de kaarten die zich in de rugzak van Bas bevinden. Voor de zoveelste keer klautert de groep tegen het talud op van een ingestort viaduct, dit keer een spoorviaduct. Voor Jonas is het een laatste strohalm. Bij deze kruisende spoorlijn moeten ze rechts afslaan. Dat is het laatste wat hij zich herinnert van de gesprekken die hij met Bas voerde. Vanaf nu moet zijn gevoel het werk doen. Het eerste obstakel wat ze tegen komen is een zeer breed viaduct dat voor de verandering nog intact is. De mannen beklimmen het talud en daarna steken ze een brede strook beton over dat bezaaid ligt met brokken metaal, glas en rubber. Volgens de Fransen is het de A04, een snelweg die de Autoroute du Nord verbindt met de Autoroute de L’Est. Aan de andere kant van het obstakel wacht een onbeschrijfelijk
99
panorama. Een onafzienbare grijze vlakte bezaaid met grijze heuvels vol puin en schroot. Zwijgend nadert de groep de eerste puinhopen van wat vermoedelijk een buitenwijk van Parijs was. Op een enkel gebouw en een enkele muur na is het hele gebied met de grond gelijk gemaakt. Steeds dieper trekken ze het gebied in. Het wordt alsmaar moeilijker om de spoorlijn te volgen. Op sommige plekken bedekt het puin van ingestorte gebouwen de spoorlijn volledig. Een rechte lijn volgen in dit maanlandschap is bijna onmogelijk. Toch slagen ze er telkens weer in de spoorlijn terug te vinden. De onzekerheid in het hoofd van Jonas neemt met het uur toe. Hij negeert de vragende blikken van zijn metgezellen. Ze mogen niet aan hem merken dat hij zich zorgen maakt. De groep mag absoluut niet in paniek raken. De grijze wolkenpartijen die eerder aan de horizon verschenen, komen rap dichterbij. Bertrand heeft zich ontfermd over een kleine huilende Fransman. Jonas informeert wat er aan de hand is. Bertrand maakt een mistroostig gebaar. ‘Hij weet door welk gebied we lopen; dit zijn de restanten van de wijk Revran. Het is de wijk waar hij geboren is en waar veel familie woont of beter gezegd woonde.’ Jonas klopt de man bemoedigend op zijn schouder. Als de eerste sneeuwvlokken beginnen te vallen, grijpt Jonas in. Hij maant de groep tot stoppen. ‘Ik vrees dat we het vandaag niet halen. We zullen ergens moeten overnachten!’ Het doet hem pijn als hij de teleurstelling op de magere gezichten van de Fransen ziet. Met gemengde gevoelens denkt hij aan het kompas. ‘Verdomme, Bas. Je bent een klootzak,’ gromt hij. Parijs( Sevran), woensdag 28 december. De eerste zonnestralen dringen de beschutte schuilplaats binnen. Het was een nare koude nacht. Vertederd merkt Jonas dat Nawal tegen hem aangekropen is. Voorzichtig maakt hij zich van haar los. Zo geruisloos mogelijk verlaat hij de beschutte plek. Zijn ogen wennen langzaam aan het scherpe licht. De sneeuw en de strakblauwe lucht hebben het geblakerde landschap een vriendelijker uiterlijk
100
gegeven. Een dunne sneeuwlaag heeft van de puinhopen een mini wintersport landschap gemaakt. Ook de meeste Fransen hebben hun slaapplaats verlaten. De gezichten van de meeste mannen staan een half uur later onveranderd strak als ze glibberend en vastberaden over de puinhopen van hun eens zo veel bezongen stad marcheren. Naast een vriendelijk uiterlijk zorgt de verse sneeuw ook voor gevaarlijke situaties. Onverwachts klinkt er geroezemoes in de groep. Jonas draait zich om en hij ziet dat ze gezelschap hebben gekregen van een stevig gebouwde man. In zijn rechterhand glimt een voorwerp. ‘Het is dat ik me schuldig voelde,’ gromt Bas. Er ontsnappen en paar vloeken uit de mond van Jonas en hij maant de groep tot stoppen. ‘Waar was je al die tijd,’ sist hij kwaadaardig in het oor van de verslaggever. ‘Maak je niet druk. Ik ben er al die tijd geweest,’ reageert Bas fijntjes. ‘Nu jullie verkeerd dreigen te lopen, moet ik wel ingrijpen.’ ‘Man, je gedraagt je als een idioot!’ ‘Dan weet jij ook eens wat het is om met een idioot om te gaan.’ ‘Ik heb een goede reden om mij als een idioot te gedragen,’ pareert Jonas de opmerking. De Fransen beginnen zich ondertussen flink te roeren. De twee mannen beseffen dat ze met ruzie maken niet verder komen. Bas haalt de kaart van Parijs uit zijn rugzak. Hij vouwt hem open en legt hem op de grond. ‘Kijk, hier bevinden we ons,’ maakt hij duidelijk. ‘Vanaf dit punt verlaten we de spoorlijn en volgen we het kanaal naar het zuiden.’ De wijsvinger van Bas glijdt langs de kaart naar beneden en eindigt in de buurt van de Seine. ‘Dit is de route die we volgens jou moeten volgen. En dat is het punt waar jij steeds zo geheimzinnig over doet.’ Jonas knippert verbaasd met zijn ogen. ‘Wil je zeggen dat we al een hele tijd het kanaal volgen?’ Bas knikt.
101
‘Klopt. Maar ja, als je steeds aan de verkeerde kant van het spoor loopt, zie je dat niet.’ Een kwartier later zet de stoet zich weer in beweging. Bas loopt dit keer voorop met het kompas in zijn hand. De Fransen zijn opgetogen over zijn terugkeer. Ook al heeft hij een doorgeschoten baard. Met zijn grijze golvend haar, zijn omhoog krullende snor en zijn degelijke kleding ziet hij er in ieder geval als een gentleman uit. Het is niet eenvoudig om een doorgang te vinden waar ze de spoorbaan kunnen oversteken. De bovenleidingen steken in grote krullen boven de sneeuw uit. Hoewel het vrijwel zeker is dat er geen stroom meer op staat, durft niemand in de groep dat te testen. Laverend tussen het besneeuwde puin van ingestorte huizen en verkoolde boomstammen die niet zijn bezweken onder de drukgolven, bereiken ze een ingestorte brug over het kanaal. De afgebrokkelde kademuren en het rondvliegend puin wat in het water terecht is gekomen, hebben het kanaal zowat gedempt. Slechts een smal stroompje water herinnert eraan dat dit ooit een kanaal was. Springend van brokstuk naar brokstuk steken ze het kanaal over. Het advies om het kanaal over te steken werd aanvankelijk bekritiseerd door Jonas, maar Bas blijkt de kaart goed bestudeerd te hebben. De parallel aan het kanaal lopende weg is weliswaar flink beschadigd, maar er ligt duidelijk veel minder puin en troep dan aan de andere kant van het kanaal. Zeker nu veel obstakels onder het sneeuwdek verstopt zijn, is deze route een stuk veiliger. Desondanks heerst er onder de Fransen een opgewonden stemming. ‘Il est passé!’ Klinkt het plotseling. Zelfs Jonas die geen woord Frans spreekt, begrijpt dat er tweespalt is in de groep. De Fransen beginnen druk door elkaar te praten. Gelukkig beheerst Nawal de Franse en de Nederlandse taal bijna even goed. Zij legt aan Jonas uit dat een deel van de groep niet meer verder wil. Als Jonas vraagt waarom, wordt veel duidelijk. De mannen hebben door dat de route die ze volgen regelrecht naar het hart van Parijs leidt. Van Bas en Jonas hebben ze begrepen dat Parijs door twee atoombommen is verwoest. Ze
102
vertrouwen het niet dat die rare Hollander ze nu uitgerekend naar het zwaarst getroffen gebied leidt, het gebied dat precies tussen de twee bominslagen in ligt. Het dringt tot Jonas door dat er iets moet gebeuren. ‘Nawal, zeg tegen ze dat ze vertrouwen in me moeten hebben. Als ze teruggaan naar de luchthaven wacht hun de hongerdood.’ De jonge Marokkaanse doet haar uiterste best om de woorden van Jonas goed over te brengen. De heftige reacties beloven niet veel goeds. De harde stem van Bernard maakt een eind aan de discussie. ‘Wie terug wil, is vrij om te gaan,’ buldert hij. Zes mannen maken zich los uit de groep. Een laatste lijmpoging van Bas loopt ook op niets uit. De mannen draaien zich om. Voordat ze de groep verlaten, werpt Jonas ze iets toe. ‘Wat doe je nou,’ reageert Bas onthutst. ‘Dat is ons laatste pakje muesli repen…’ ‘Zij hebben het harder nodig dan wij, Bas.’ Hoofdschuddend kijkt Bas het groepje mannen na. Hun vertrek betekent dat de groep in een keer gehalveerd is. Ze zijn nu nog maar met zes mensen. Vijf mannen en een meisje. Er zit niets anders op dan de ingeslagen weg te vervolgen. Na een tijdje zoekt Bas Jonas op. ‘Jij hebt wel lef,’ bijt hij hem toe. ‘Wat bedoel je?’ ‘Nou ja, wat die Fransen beweerden klinkt echt niet zo gek hoor. Jij leidt ons naar de hel en belooft doodleuk dat daar overlevenden zijn; dat we daar hulp vinden voor de stakkers op de luchthaven.’ Jonas zucht diep. ‘Bas, ik heb nooit beloofd dat we iets zullen vinden. Ik heb gezegd dat er een kans is. Je…’ ‘Waarom al die geheimzinnigheid, Johnson? Waarom vertel je me de waarheid niet?’ ‘Als de tijd rijp is, zal ik dat doen, Bas. Ik ben alleen bang dat je er niets
103
van zal geloven; dat je me voor gek zult verklaren.’ Aan het eind van de ochtend zorgen twee heuvels voor verwarring in de groep. De ene is overwegend wit als gevolg van de sneeuw, de andere donkergrijs tot zwart. Bertrand heeft de verrekijker van Jonas gekregen. Nadat hij enige tijd naar de witte berg heeft getuurd, laat hij de verrekijker langzaam zakken. ‘Mon Dieu, c’est le Sacre Coer…’ De andere Fransen willen de verrekijker ook. Korte tijd later zijn ze het erover eens. De heuvel is Montmartre. Het wit op de heuvel is niet alleen afkomstig van sneeuw. Enkele witgepleisterde muren van de kerk staan nog overeind en een van de kenmerkende witte koepels steekt boven het puin en de sneeuw uit. Bertrand schudt zijn hoofd. ‘Parijs is op zeven heuvels gebouwd,’ gebaart hij. Maar die zwarte heuvel heb ik nooit eerder gezien. Ze hebben Montmartre dan wel ontdekt, maar het kanaal zijn ze kwijtgeraakt. Ze steken een gebied over waar overal zwarte draden en verwrongen stukken ijzer als grijpende handen uit de sneeuw omhoogsteken. Het is een verraderlijk gebied met veel brokken gewapend beton en glasscherven. Al een paar keer is er iemand gestruikeld. Een paar muren staan nog overeind. Op een van die muren heeft een groot stuk van een marmeren plaat de klap overleefd. Enkele letters zijn nog te herkennen. ‘Gare du Nord, dat kan niet missen,’ fluistert een van de mannen. Zijn opmerking schept nogal wat verwarring in de groep omdat de meeste, het bekende station niet kunnen plaatsen in de buurt van de zwarte heuvel die steeds dreigender dichterbij komt. De enige die niet in de war lijkt, is Jonas. Hij maant de groep tot spoed. ‘Houd vol, we zijn er bijna.’ Ze volgen Jonas die niet meer te houden is. Hij koerst regelrecht in de richting van de zwarte heuvel. De vele muren en de soms zelfs complete gebouwen die hier nog overeind staan en de zon die precies in hun ogen schijnt, maakt het niet eenvoudig om een goed beeld te krijgen van de
104
heuvel. Maar naarmate ze er dichterbij komen, wordt het beeld steeds duidelijker. Wat aanvankelijk een heuvel leek, blijkt een loodrechte wand te zijn. Het lijkt nog het meest op een doorsnede van een heuvel. Een uur nadat ze bij Gare du Nord vertrokken zijn, bereikt de groep een brede, traag stromende rivier. ‘De Seine,’ zegt Jonas triomfantelijk. De Fransen kijken elkaar vertwijfeld aan. Ze wijzen naar de wand aan de andere kant van de rivier die loodrecht omhoog rijst. Een van de mannen schudt mismoedig zijn hoofd. ‘Ik heb mijn hele leven in Parijs gewoond, maar die wand heb ik nog nooit van mijn leven gezien!’ Jonas beseft dat hij een einde moet maken aan de verwarring die heerst. ‘Luister goed, vrienden. Het klopt dat de wand die jullie aan de overkant zien hier nooit geweest is. De atoombom die het noorden van Parijs heeft vernietigd, is ontploft op achthonderd meter hoogte. Met de ontsteking van de tweede atoombom is iets misgegaan. In plaats van op achthonderd meter hoogte is die pas afgegaan toen het vliegtuig achttien seconden later neerstortte ten noorden van de luchthaven Orly. De drukgolven van die bom hebben zich niet alleen via de lucht, maar ook ondergronds in noordelijke richting verplaatst. Het gevolg daarvan was een ongekende aardverschuiving. De ondergrondse drukgolven vanuit het zuiden hebben er voor gezorgd dat de bodem van het vijfde en zesde arrondissement van Parijs naar het noorden opschoof. Ze namen in kracht af en toen ze botsten op de zwaardere drukgolven uit het noorden is de grond omhoog gestuwd. Daardoor is de wand aan de andere kant van de rivier ontstaan. De Fransen hebben ademloos naar het door Nawal vertaalde verhaal geluisterd. Bas ook. Hij heeft alle radio en TV verslagen gevolgd na de ramp en vele kranten gelezen. Maar wat Jonas nu vertelde, hoort hij voor het eerst. Het luchtruim boven het gebied is voor alle vliegende objecten afgesloten. Zou die Johnson dit ter plekke verzinnen? Tijd om hem daarnaar te vragen krijgt Bas niet, want Jonas gebaart naar de groep dat ze hem moeten volgen. Kort daarop gaat er een nieuwe shock door de groep heen. De wand maakt een flauwe bocht naar het zuiden en
105
helt voorover. Tussen de rivier en de wand ligt een smalle strook land. Een wonder heeft er voor gezorgd dat de overhellende wand en de bovenste laag van de heuvel die over een behoorlijke lengte is doorgeschoven, het gebied als een natuurlijke paraplu bedekt. Maar het meest bijzondere aan deze plek is dat de huizen en gebouwen die er onder schuil gaan, nog vrijwel intact zijn. Het verborgen stukje stad, doet denken aan een oase in een grijze woestijn. Als een van de overlevenden de torens van de Notre Dame herkent, vallen verschillende mannen biddend op hun knieën. Bas is diep onder de indruk. Hij probeert een verklaring te vinden voor wat er gebeurd is. Zou het dan toch waar zijn? Na een tijdje kijkt hij opzij. Het dringt langzaam tot hem door dat Jonas de enige is die niet echt verbaasd is. ‘Wist jij hiervan, Johnson?’ Jonas schrikt van de vraag van Bas. ‘Nu niet, Bas,’ reageert hij. ‘Ik wil een verklaring, Johnson. Nu!’ ‘Okay, Bas. Het enige wat ik je kan zeggen is dat dit het wonder van Íle de la Cité wordt genoemd. Men denkt dat het een van de gevolgen is van de drukgolven van de twee kernexplosies die elkaar hier hebben ontmoet. Er is een soort vacuüm ontstaan waar dit strookje land zich precies in bevond. Het is een raadsel dat de doorgeschoven rand nooit is ingestort. Als door een wonder is dit stukje Parijs gespaard gebleven.’ De mond van Bas valt open. ‘…Hoe weet jij dat allemaal,’ stamelt hij. Het gesprek van de twee mannen wordt onderbroken door luid geschreeuw van de Fransen. Aan de overkant van de rivier lopen zwaaiende mensen. De Fransen slaan Jonas enthousiast op zijn schouder. Bas voelt de spanning terugkeren in zijn lijf. Met gemengde gevoelens staart hij naar de vreemde blik in de ogen van Jonas. Traag komt een groot houten vlot naderbij. Het ongeloof straalt af van de gezichten van de twee mannen die het vlot voortstuwen. Een van de twee, een forse kerel in een uniform, is kennelijk de leider. Bertrand voert het woord voor de groep. Geëmotioneerd vertelt hij het gruwelijke verhaal van
106
hun overleving in het ondergrondse bedrijfsrestaurant op de luchthaven Charles de Gaule. De leider schudt ongelovig zijn hoofd. ‘We hebben veel met elkaar gemeen, vriend. Maar dat vertellen we wel aan de overkant!’ Ze beginnen elkaars handen te schudden. Het lijkt op het beeld van een groep vrienden die elkaar lange tijd niet hebben gezien. Aangekomen bij Nawal verstart het gezicht van de leider. Zijn stem klinkt allesbehalve vriendelijk. ‘Wat is dat?’ Nawal krimpt ineen en Jonas voelt de adrenaline in zijn bloed stromen. Bertrand die tussenbeide wil komen, wordt wild weggeduwd. ‘Wij van de Cité houden niet van buitenlanders en zeker niet als ze van de verkeerde kant van de Middellandse Zee komen!’ Om zijn woorden kracht bij te zetten, grijpt de leider Nawal bij haar haren. Witheet springt Jonas naar voren. Nog voordat hij ook maar iets kan uitrichten, raakt de rechtervuist van de kleerkast hem vol in het gelaat. Met een klap slaat Jonas tegen de grond. Als hij even later weer bijkomt, ziet hij de bezorgde blikken van Bas en Nawal boven zich. ‘Waarom doe je nou zo stom, man?’ Als Jonas draaierig overeind komt, zijn de eerste overlevenden al op het vlot gekropen. ‘Ze komen ons zo halen, probeer je dan alsjeblieft te beheersen?’ ‘Ja maar die kl...’ ‘Je weet niet wat ze doorgemaakt hebben,’ sist Bas. Woedend duwt Jonas hem weg. ‘Vuile egoïst!’ Nawal komt tussenbeide. Zuchtend en geïrriteerd wendt Jonas z’n hoofd af. Parijs( Íle de la Cité), woensdag 28 december 14:45 uur. De sfeer op het vlot is gespannen als ze de oversteek maken naar het eiland. Jonas heeft provocerend zijn arm om Nawal heengeslagen. Tergend langzaam nadert het vlot de overkant. Nu ze er zo dichtbij zijn, blijkt dat de atoombommen
107
wel degelijk sporen hebben nagelaten op het eiland. De gebouwen staan weliswaar overeind, maar alle ramen zijn eruit geblazen. Het is ondertussen weer gaan sneeuwen. Op de kade is het een drukte van belang. Gespannen speurt Bas de kade af. Wat hij zo graag wil zien, ziet hij niet. Kort nadat ze voet hebben gezet op het eiland Íle de la Cité komen de verhalen los. Onwaarschijnlijke verhalen van mensen die de verwoestende aanslagen op Parijs op wonderlijke wijze hebben overleefd. Vooral het verhaal van de koster van de Notre Dame maakt diepe indruk. Op het moment van de explosies leidde hij een groep studenten rond met 3 begeleiders. Een van de begeleiders was een broer van de koster en die had geregeld dat de groep buiten de normale openingstijden om, de kathedraal mocht bezichtigen. Op de fatale zondag om precies acht uur ’s avonds, deed en enorme donderslag en een verblindende lichtflits de kathedraal op zijn grondvesten schudden. Kort daarna volgde een tweede donderslag gevolgd door een bulderend geluid. Niet veel later spoelde er een enorme golf water over het eiland en de kathedraal heen. Veel mensen werden meegesleurd door de verwoestende golf. Terwijl het buiten donderde en rommelde, dirigeerde de koster de schoolkinderen en hun begeleiders naar de grafkelders van de kathedraal. Toen het gerommel was weggetrokken, is de koster op onderzoek uitgegaan. In de kathedraal was alle verlichting uitgevallen. Buiten de kerk hoorde hij geschreeuw. Een dikke stofwolk was door de kapotte ramen naar binnen gedrongen. Op de tast en met een zakdoek voor zijn mond, is de koster op zoek gegaan naar de uitgang van de kathedraal. Vier druipnatte mensen liet hij de kathedraal in. Net op tijd, want een ondraaglijke hitte drong door de ramen naar binnen. De vier mensen waren van de verbrandingsdood gered door het koude water van de Seine. De koster wist met de vier drenkelingen nog juist op tijd de grafkelders te bereiken. Urenlang zaten ze daar. Alleen de koster verliet regelmatig hun schuilplaats om te kijken hoe de situatie bovengronds was. Pas bij zijn vierde poging bleek dat de hitte was te verdragen, de rook was opgetrokken en het stof grotendeels neergedwarreld. Ondanks dat het midden in de nacht was, scheen er toch een vreemd, flikkerend rood licht
108
door de vensters van de kathedraal. Toen de koster de kathedraal kort verliet, kreeg hij de schrik van zijn leven. Het leek wel of heel Parijs in de brand stond. Het donkere plafond boven zijn hoofd heeft hij op dat moment niet eens gezien. Korte tijd later keerde hij terug bij de groep met een zaklantaarn en een wereldontvanger. Hij was waarschijnlijk een van de weinige mensen die nog zo’n ding had. Mobiele telefoons waren in een klap nutteloze apparaten geworden, maar de oude wereldontvanger van de koster deed het nog. Het apparaat redde de groep van een afschuwelijke dood. Voor het eerst hoorden ze van de ramp die Parijs getroffen had. In de hele stad en haar wijde omgeving waren radioactieve delen neergekomen. Dagenlang hield de groep zich verborgen in de grafkelders van de Notre Dame en dat heeft hun leven gered. Ze bleven gevrijwaard van de vreselijke stralingsziekte waaraan velen Parijzenaren leiden of zelfs aan zijn overleden. De enige die dat lot niet wist te ontlopen was de arme koster. Hij was ook de eerste die minutenlang met verwilderde ogen naar de donkere wand en het natuurlijke dak heeft staan staren. Als door een wonder had de overhellende wand de zuidtoren net niet geraakt. Pas op dat moment besefte de koster dat de wand en het natuurlijke dak de radioactieve delen en de rook en stof voor een groot deel tegenhield. Dat was mede te danken aan de wind die uit het zuiden kwam. Helaas werd hij tijdens zijn ontdekkingstochten wél blootgesteld aan de straling. Haaruitval en de vele vlekken op zijn armen en in zijn gezicht zijn de stille getuigen van dat drama. Hij droeg zijn lot dapper en voorzag de groep steeds van voedsel en vocht. Dat vond hij in de huizen die - waarschijnlijk door de afkoeling van het koude Seine water - niet in brand zijn gevlogen. ‘En de andere bewoners van het eiland. Wat is daarmee gebeurd?’ De vraag van Bas wordt beantwoord met een hulpeloos gebaar. ‘De mensen die niet waren weggespoeld door de watergolf en probeerden te vluchten, stikten in de rook of kwamen om in de hitte. Uiteindelijk hebben slechts zestien mensen de kelders onder hun huizen op tijd kunnen bereiken. Zij hebben zich in de dagen na de ramp bij de groep in de Notre Dame gevoegd.’ Aandachtig concentreert Bas zich op de door elkaar pratende Fransen. De hoop in zijn hart groeit.
109
Hij kan zich niet langer beheersen en klampt een van de Fransen aan. ‘Zijn er nog meer mensen op het eiland? …Buitenlanders?’ De ogen van de man vullen zich met achterdocht. Tot een antwoord komt hij niet omdat ze worden onderbroken door de man van het vlot die zichzelf kennelijk tot leider heeft uitgeroepen. Hij spreekt het zestal toe en stelt voor dat ze overnachten in een van de vele leegstaande gebouwen. Later op de dag zullen ze bespreken hoe ze de overige overlevenden naar de Cité kunnen krijgen.
110
12.
Parijs,(Íle de la Cité), woensdag 28 december 16:30 uur. Jonas en Bas bemoeien zich niet met de acties die moeten worden ondernomen om de slachtoffers op de luchthaven Charles De Gaulle te redden. Terwijl Jonas voor het eerst sinds tijden een middagdutje op een echt bed doet, dwaalt Bas door de straten van het enige stukje Parijs dat het bombardement heeft doorstaan. Het valt op dat alleen de ramen aan de noordkant van de huizen en gebouwen dichtbij de Seine gesneuveld zijn. Bas ziet dat wel, maar het dringt niet echt tot hem door. Nee, hij loopt zeker niet als ramptoerist door de straten. De verhalen van de overlevenden en de heldhaftige daden van de koster, zorgden voor verwarring. Bas kwam al tellend tot een aantal van eenenveertig overlevenden waarvan vierentwintig volwassenen. Toen ze met het vlot aankwamen op het eiland, stonden er veel meer dan vierentwintig volwassenen. Dat had hem bijzonder nieuwsgierig gemaakt. Waar kwamen al die anderen vandaan? Het leek hem geen goed idee om dat aan de man te vragen die zichzelf tot leider had benoemd. Stilletjes hoopte hij tijdens zijn wandeling een glimp op te vangen van Olga en Maxime. Maar nu hij misschien zo dicht bij ze is, kan hij ze niet vinden. In een van de straten loopt een vrouw. Bas twijfelt geen moment en hij klampt haar aan. Hij toont haar een foto van Maxime en vraagt of ze haar herkent. De vrouw maakt een afwerend gebaar en in haar ogen is angst te lezen. ‘Het spijt me, ik kan u niet helpen.’ De arme Bas blijft verward achter. ‘Waarom zegt dat mens niet gewoon Ja of Nee?’ Bij een volgende poging draait de aangesprokene zich om en loopt zonder iets te zeggen weg.
111
In gedachten verzonken loopt Bas verder. Onverwachts doemt de Notre Dame voor hem op. Heel even bekruipt hem het gevoel naar binnen te gaan om te bidden. Zijn nuchterheid weerhoudt hem daarvan. Hij beseft dat het wel erg schijnheilig zou zijn datgene te doen wat hij anders nooit doet. Zijn ogen dwalen omhoog naar de torens van de machtige kathedraal die tot aan de onderkant van de granieten wand reiken. Hij vraagt zich af of dit wel de torens uit zijn droom zijn. Voorzichtig probeert hij de zware houten deur te openen. Er is geen beweging in te krijgen. Het gebied is slechts een paar honderd vierkante meter groot. Bas heeft alle straten en pleinen al een paar keer gezien. Bedroefd keert hij terug naar het gebouw waarin ze voorlopig gehuisvest zijn. Als Jonas hem binnen ziet komen, schudt hij mistroostig zijn hoofd. ‘Niets gevonden zeker, Bas?’ Bas knikt en met z’n handen diep in z’n zakken weggestopt, staart hij naar de dwarrelende sneeuwvlokken die door de Seine worden opgeslokt. De sombere gevoelens die tot hem doordringen, deelt hij liever nog niet. Jonas zucht diep. Hoewel hij wist en ook altijd uitsprak dat hij geen enkele garantie kon geven, verwijt hij zichzelf steeds meer dat hij Bas heeft meegesleept in dit avontuur. De deprimerende sfeer in de kamer wordt verstoord door geklop op de deur. In de deuropening verschijnen twee keurig geklede dertigers. ‘Kunnen we u even spreken?’ Vraagt een van de twee. Zijn stem klinkt geaffecteerd. Maar wat hem bijzonder maakt, is dat hij Nederlands spreekt. ‘Mijn naam is Baltius, de arts van het eiland. Dit hier is mijn goede vriend Fletcher, John Fletcher.’ Even later betast Baltius de blauwe plek, die zich rond het oog van Jonas gevormd heeft. Hij schudt zijn rode hoofd: ‘Dat is goed aangekomen! Hoe is het gebeurd?’ Met tegenzin vertelt Jonas over het gedrag van de man die zich als leider van het eiland gedraagt. Baltius schudt zijn hoofd en de blik van verstandhouding naar zijn vriend ontgaat Jonas niet. ‘Daarom zijn we ook hier,’ gaat hij verder.
112
Hij vertelt dat de man die ze bedoelen, de Generaal wordt genoemd. Ze hebben in de eerste zware weken geweldig veel steun aan hem gehad. Alleen zijn eigenwijsheid speelde de groep nogal parten. ‘Eigenwijsheid! En z’n agressiviteit dan,’ onderbreekt Jonas hem fel terwijl hij zijn blauwe plek betast. Baltius tuit zijn lippen. ‘Ach, die plek gaat wel weer over. Heb je de vlekken op zijn huid gezien?’ Jonas knikt. ‘Dat zijn symptomen van de stralingsziekte! Hoewel John het hem uitdrukkelijk heeft afgeraden, is hij regelmatig gebieden in gegaan met verhoogde straling. Dat deed hij om voor de groep naar voedsel te zoeken. Het proces wat nu in zijn lichaam plaatsvindt, is zich langzamerhand aan het uitbreiden naar zijn hersens.’ ‘Waarom vertelt u ons dit allemaal?’ Weer is er de blik van verstandhouding tussen de twee mannen. ‘Zoals bekend, is een van de gevolgen van de stralingsziekte kanker. Ik ben er van overtuigd dat de hersencellen van de Generaal ernstig aangetast zijn. Behalve dat hij zijn emoties niet meer in de hand heeft, is hij ook niet meer in staat tot relativeren. Een van de gevolgen daarvan is dat hij in alle buitenlanders vijanden ziet!’ ‘Dat hoef je mij niet te vertellen,’ gromt Jonas. ‘Er zijn ook mensen zonder vlekken die daar last van hebben, hoor!’ Baltius kijkt Jonas bestraffend aan. ‘Jij bent er levend vanaf gekomen, vriend!’ De ogen van Baltius vernauwen zich en even zoeken ze contact met Nawal: ‘Mijn gevoel zegt me dat zij, dat jullie, groot gevaar lopen. Het is beter dat jullie hier zo snel mogelijk verdwijnen!’ Plotseling draait Bas zich om. ‘Gevoel! …Welk gevoel?’ Geschrokken staart Jonas naar Bas die zich al die tijd afzijdig heeft gehouden. ‘Angst,’ fluistert Baltius.
113
‘Wij hebben lange tijd een jongen onder ons gehad. Zijn vader was een Libiër.’ Hij last een korte stilte in om de reacties van Bas en Jonas te peilen. ‘Was?,’ Benadrukt Bas. Baltius buigt zijn hoofd. ‘De man is overleden op de dag van de ramp. Vanaf dat moment is het mis gegaan tussen de jongen en de Generaal. Twee dagen geleden is de ruzie geëscaleerd. De Generaal begon de vriendin van de jongen lastig te vallen!’ ‘Zijn vriendin,’ reageert Bas verbaasd. De blik van Baltius is strak op Bas gericht. ‘…Dat weet jij toch? Je hebt vanmiddag zelf naar haar geïnformeerd…’ Het vlezige gezicht van Bas verschiet van kleur. Onthutst kijkt hij naar Jonas en van Jonas weer naar Baltius. ‘Ik begrijp het niet,’ reageert Bas hakkelend. ‘Die mensen wilden niets zeggen. Ze…’ ‘Vind je het gek? Dat meisje of liever gezegd het jonge stel is gisteren door de Generaal en zijn kompanen weggevoerd uit de Cité.’ Er valt een beklemmende stilte en de adamsappel van de arts danst op en neer als hij de vragende blikken tegenover hem ziet. ‘We hebben ze niet meer teruggezien!’ Bas hapt naar adem. Denken jullie dat...’ Baltius buigt zijn hoofd. ‘Het waren buitenlanders, dus erg hoopvol gestemd zijn we niet…’ Bas en Jonas kijken elkaar verward aan. Terwijl Bas alle informatie probeert te verwerken, concentreert Jonas zich op de actualiteit. ‘Wanneer moeten we hier weg zijn?’ ‘Nu!’ ‘Nu? Het is al laat en het is donker buiten…’ Parijs( Íle de la Cité), woensdag 28 december 18:30 uur. De harde oostenwind doet de sneeuw opstuiven op het westelijk gedeelte van het eiland. Het is het deel dat niet is overdekt en waar de meeste huizen wél
114
zwaar beschadigd zijn. De vloedgolf die ook over dit deel van het eiland is gespoeld, zorgde ervoor dat er geen brand is uitgebroken. Een klein groepje mensen staat fluisterend bij elkaar op de plek waar de wand naar het zuiden afbuigt. Het zijn Pieter Baltius, John Fletcher, Nawal, Bas en Jonas. De laatste moest flink op de ontgoochelde Bas inpraten om hem ervan te weerhouden de Generaal naar zijn keel te vliegen. ‘Waarom gaan jullie niet mee?’ vraagt Jonas aan de twee mannen. Baltius maakt een afwerend gebaar. ‘Ik ben hun enige dokter en...’ ‘Maar wel een buitenlander!’ Baltius schudt zijn hoofd. ‘John en ik hebben niets te vrezen van de Generaal.’ ‘Maar, waarom blijven die mensen dan allemaal hier? Waarom keren ze niet terug naar de bewoonde wereld?’ ‘Geloof me. De mensen hier verkeren nog steeds in een shock toestand. Ze zijn vreselijk teleurgesteld in wat jullie de bewoonde wereld noemen. Vrijwel allemaal hebben ze hun familie en bezittingen verloren. Er is in de afgelopen weken een enorm saamhorigheidsgevoel gegroeid. De overlevenden zijn begonnen met het schoonmaken van het eiland. Verderop hebben grote blokken die van de wand zijn afgebrokkeld voor een vernauwing van de Seine gezorgd. Een paar studenten in de groep hebben in de stroomversnellingen die daardoor zijn ontstaan, stroomopwekkers gebouwd. Als u het mij vraagt, denk ik dat de mensen hier niet meer vrijwillig weg gaan. Daarvoor is er teveel gebeurd.’ Jonas schudt zijn hoofd. ‘Ze moeten toch eten, drinken en…’ De rechter wijsvinger van Baltius priemt naar de overkant van de Seine. ‘De ruïnes die je daar ziet, zijn de stille bovengrondse getuigen van de prachtige stad Parijs. Onder de grond is er meer bewaard gebleven dan je zou denken. Tien dagen geleden bijvoorbeeld hebben verkenners een souterrain van een warenhuis ontdekt dat nog volledig intact was. Van de voorraden die daar werden gevonden in de supermarkt, kunnen we alleen
115
al maanden vooruit.’ Bas en Jonas begrijpen dat het geen enkele zin heeft om de bewoners van het eiland over te halen. Nadat ze nog wat laatste instructies en drank en voedsel hebben gekregen, neemt het drietal afscheid van de beide mannen. Het eerste gedeelte naar de punt van het eiland leggen ze zwijgend af. Gelukkig zijn de weersomstandigheden hen goed gezind. Een onbewolkte hemel en het licht van de heldere maan dat weerkaatst op het sneeuwdek zorgen voor een natuurlijke verlichting. De wand, die het deel van de Seine dat ten zuiden langs het eiland loopt veranderd heeft in een dode arm, ligt al weer een eindje achter het drietal. In de nog overeind staande huizen en muren links en rechts van de dode arm is geen venster meer te bekennen. De meeste daken zijn ingestort. Ze volgen de aanwijzingen van Baltius en volgen het hogere gedeelte van het eiland. Behalve grote scheuren in de weg steken er stukken dakpan boven het sneeuwdek uit. Het einde van het eiland is in zicht en daar blijkt inderdaad dat het zuidelijke gedeelte van de Pont Neuf nog intact is. Nawal wenkt naar Bas en Jonas. Voor haar voeten ligt het hoofd van een paard. Het is een bronzen hoofd, vermoedelijk van een standbeeld dat hier ooit stond. Ze ontwijken enkele brede scheuren in de grond en steken de brug over. Daarna volgen ze de voetsporen in de sneeuw die in westelijke richting lopen. Jonas heeft al een paar keer achterom gekeken naar Bas die met gebogen hoofd volgt. Nawal loopt naast hem. ‘Waarom heb je niet naar Olga geïnformeerd?’ De vraag van Jonas verrast Bas. ‘Olga? Ik eh… Shit, wat stom van me. Door die stomme droom van me was ik steeds gefocust op Maxime. Omdat Olga er niet in voor kwam dacht ik… Verdomme, je hebt gelijk, Johnson. Kom op, we gaan terug!’ Jonas grijpt Bas bij zijn kraag. ‘Ben je gek geworden? Als we dat doen, gaan we er allemaal aan…’ Het eerste deel van de ontsnapping loopt pal langs de Seine. Dat kan ook bijna niet anders want aan de linkerkant wordt de doorgang verhinderd door een aaneenschakeling van puin van ingestorte gebouwen. Voor het
116
drietal uit loopt een spoor van vele voetstappen in de maagdelijk witte sneeuw. Ze realiseren zich dat de Generaal en zijn gevolg hier een dag eerder ook gelopen hebben. Die gedachte bezorgd het drietal - en met name Bas - een dubbel gevoel. Na een goed uur pauzeren ze kort bij een open vlakte. Bas haalt de kaart van Parijs uit zijn rugzak en vouwt hem open. De open vlakte is vermoedelijk het parkachtige plein dat grenst aan de Dom des Invallides. De vinger van Bas glijdt verder over de kaart en langs de rivier de Seine. Volgens John Fletcher zou er een kilometer of tien verderop een brug over de Seine zijn die nog intact is. De twee mannen schrikken van de stem van Nawal. De Marokkaanse is een stukje vooruit gelopen en ze wenkt. Verbaasd staren Bas en Jonas naar de omgewoelde sneeuw voor hun voeten en de vele voetstappen die in alle richtingen staan, zelfs tot aan de rand van de kade van de rivier. Vreemd genoeg loopt het spoor wat ze al die tijd volgden niet meer verder. Het gezicht van Bas ziet lijkbleek als hij naar het grauwe water van de Seine staart. ‘Het zal toch niet…’ Nawal steekt haar arm in die van Bas. Ze knijpt hem zachtjes in zijn hand. Jonas staart, met zijn handen in zijn zij, naar de omgewoelde sneeuw. Hij is ervan overtuigd dat er op deze plek een worsteling plaats vond. Waarom uitgerekend hier op deze open plek? De ogen van Jonas vernauwen zich. Verderop aan de rand van de open vlakte steekt iets roods uit de sneeuw. Bas en Nawal hebben gemerkt dat er iets aan de hand is. Ze volgen Jonas die zich haast naar de plek waar hij de rode kleur in de sneeuw zag. Dichterbij gekomen, blijkt dat het een rode sjaal is. Bas raapt hem van de grond. Zijn gezicht verkleurd. ‘Maxime had zo’n sjaal…’ Jonas wijst naar de verse voetsporen in de sneeuw. ‘Hier hebben ze gelopen,’ gebaart hij. Bas en Nawal staren naar de voetstappen in de sneeuw die over de besneeuwde vlakte in de richting van de ruïnes van de Dom des Invallides lopen. De speculaties volgen elkaar in snel tempo op. Jonas vraagt zich af
117
of de jonge Irakees mogelijk toch ontsnapt is aan de Generaal en zijn kompanen. Een andere mogelijkheid is dat de sporen niets met de ontvoering van Maxime en Tarik te maken hebben. De sporen kunnen evengoed van verkenners zijn die op zoek waren naar voedsel of andere bruikbare goederen die nog te vinden zijn onder de puinhopen. Bas schudt resoluut zijn hoofd. ‘Nee. Die sjaal is van Maxime. Zij is hier geweest, dat kan niet anders. Na een minuut of tien ploeteren door de sneeuw, soms struikelend over onbekende voorwerpen die door de sneeuw bedekt zijn, bereiken ze de eerste puinhopen aan het einde van de vlakte. De voetstappen verdwijnen over een smal pad tussen besneeuwde bergen met schroot, stenen en het puin van ingestorte gebouwen. Soms vervloeken ze de gladde sneeuw, maar tegelijkertijd beseffen ze dat het zonder het sneeuwdek waarschijnlijk veel te donker was om verder te gaan. Nu zijn de voetstappen en het pad vrij goed te volgen in het maanlicht dat er op weerkaatst. Op sommige plekken steekt een zwartgeblakerde boomstam uit de sneeuw. Voor de ramp was dit waarschijnlijk een brede laan. Moeizaam ploetert het drietal voort. Vaak is het pad versperd en moet er geklommen worden over blokken beton of omgevallen boomstammen. Gelukkig vinden ze het voetspoor steeds terug. Dat komt vooral omdat er niet zo gek veel mogelijkheden zijn om van richting te veranderen. Ongemerkt zijn ze wat naar rechts afgebogen en bereiken ze een kruising met een brede vlakke strook. Hoewel de meeste gebouwen zijn ingestort, is er toch nog een soort stratenpatroon te herkennen. Er volgt een makkelijk beloopbaar stuk zonder gevaarlijke obstakels. De strook maakt een flauwe bocht naar links en wordt snel smaller. Nu is het wel oppassen geblazen. Na ruim een uur ontvouwt zich een schouwspel wat Bas en Jonas al eens eerder gezien hebben. Omhoog stekende stukken staal en zwarte draden die gekruld boven de sneeuw uitsteken. Ze markeren het traject van een spoorlijn. Lange tijd volgen ze de voetstappen in de sneeuw die - soms zigzaggend - steeds paden en open stukken volgen die parallel lopen aan de spoorlijn.
118
Telkens als de spoorlijn lijkt te zijn verdwenen, is hij er plotseling weer. De rollen zijn nu omgedraaid. Nu ze steeds verder verwijderd raken van de Seine, groeit bij Bas de hoop. Hij heeft de leiding overgenomen van Jonas en is niet meer te houden. Urenlang ploegen ze door de zware sneeuw. De route is er een met veel hindernissen. Op sommige plekken hangt een smerige chemische lucht. Diep in de nacht gaat Bas eindelijk in op het verzoek van Jonas en Nawal om naar een slaapplaats te zoeken. Alsof het zo moet zijn, verdwijnen korte tijd later de voetstappen in de sneeuw onder een half ingestort spoorviaduct. Daar vinden ze een sneeuw en windvrije plek om in ieder geval een paar uur uit te rusten.
119
13.
Parijs(Malakoff), donderdag 29 december. Bas en Nawal schrikken wakker van de stem van Jonas. ‘Opstaan, het is al acht uur!’ Bas grijpt naar zijn pijnlijke rug. De korte oncomfortabele nacht onder het viaduct heeft sporen achtergelaten. Dat kan ook niet anders als je de nacht, zittend met je rug tegen de muur of liggend op de harde ondergrond, slapend doorbrengt. Jonas en Nawal waren vrijwel onmiddellijk in slaap gesukkeld. Dat lukte Bas aanvankelijk niet omdat zijn lichaam nog vol adrenaline zat. Zijn jack had hij uitgedaan zodat het kledingstuk dienst kon doen als deken voor hem en Nawal. De jonge Marokkaanse was in de koude nacht tegen hem aangekropen. Zijn rugzak beschermde zijn rug tegen de kou van de muur. Bas hijst zichzelf moeizaam overeind. Niet alleen voelt hij zijn rug, maar alles doet pijn. Vanaf zijn kruin tot aan zijn tenen. Strompelend bereikt hij de sneeuw waar hij zijn hoofd en polsen mee verfrist. Jonas kijkt het tafereel geamuseerd aan. Een half uur eerder voelde hij precies hetzelfde wat Bas nu voelt. Geen wonder. Een dag eerder vertrokken ze om half acht vanaf de luchthaven Charles de Gaulle. Na een lange, helse voettocht en een slechte nachtrust in een van de voorsteden van Parijs, volgde opnieuw een moeizame voettocht naar het hart van de stad. Laat in de middag bereikte ze Íle de la Cité en een paar uur later waren ze alweer op de vlucht. De nacht onder het viaduct was alweer de vierde sinds hun vertrek. Toen Bas en Nawal nog sliepen, heeft Jonas alvast de omgeving verkend. Aan de andere kant van het viaduct loopt het spoor dat ze een dag eerder hebben gevolgd verder. Bas vond de spoorweg op de kaart van Parijs. Het is geen spoorlijn maar een metrolijn die in zuidwestelijke richting loopt.
120
Dat betekent dat ze steeds verder verwijderd raken van Íle de la Cité. Verderop buigt de metrolijn af naar het noorden in de richting van de Seine. De bevindingen van Jonas zorgen toch weer voor twijfel. Het is nog donker als het drietal het pad volgt dat dicht langs de spoorlijn loopt. Vijfhonderd meter verderop volgt een verrassende ontdekking. De voetstappen eindigen bij een viaduct dat nog grotendeels intact is. De vele voetstappen die rondom deze plek in de sneeuw zijn achter gelaten, duiden er op dat Olga en Tarik mogelijk onder het viaduct overnacht hebben. Dat zou betekenen dat ze een dag voorsprong hebben. Ze laten de plek achter zich en volgen de voetstappen die weer afbuigen van de spoorlijn. Bas en Jonas krijgen steeds meer respect voor Nawal die nooit klaagt. De enige keer dat ze tranen bij haar zagen was toen ze het verhaal vertelde van haar omgekomen familie. Haar vader, moeder en drie broers woonde in de wijk Montmorrency. Volgens de koster van de Notre Dame is uitgerekend boven die banlieue de atoombom ontploft die het noorden van Parijs vernietigde. Negen jaar geleden was het gezin vanuit Nederland naar Parijs verhuisd om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Haar opa was in de zeventiger jaren van de vorige eeuw als gastarbeider naar Nederland gekomen. Later liet hij zijn gezin overkomen en zo kwam haar vader als jong jochie ook in Nederland terecht. Volgens de Marokkaanse tradities werd haar moeder op een goede dag uitgehuwelijkt aan haar vader. Het jonge stel kwam in Rotterdam terecht en ze kregen vier kinderen. Samen met haar drie broers groeide Nawal op in die stad. Nadat haar vader veel baantjes in de Rotterdamse havens had gesleten, verhuisde het gezin naar de stad Utrecht waar haar vader een shoarma zaak begon. Dat was hard werken en mede daardoor kwamen Nawal en haar broers veel aandacht te kort. Een van haar broers werkte in de zaak van haar vader en haar andere twee broers kwamen na de middelbare school op straat terecht. Werk vinden was er voor hun niet bij. Zoals veel jonge Marokkanen konden ze de rijkdom die de criminaliteit hun bracht niet weerstaan. Het gezin werd door iedereen met de nek aangekeken en dat was de reden waarom ze naar Parijs verhuisden. Met hard werken lukte het ze om uit het dal te kruipen. Ook haar criminele broers kwamen weer op
121
het rechte pad. De atoombom maakte in een klap een einde aan hun geluk. Alleen Nawal ontsprong de dans dankzij haar baantje in het bedrijfsrestaurant van Air France. Al geruime tijd is het licht en nog altijd volgen ze de voetsporen die door een nauwe strook tussen gedeeltelijk ingestorte huizen doorloopt. Soms wordt de strook versperd door een omgevallen muur. Links of rechts afslaan is nauwelijks mogelijk. Op veel plekken hangt er nog steeds een indringende brandgeur. Niet gek, want alles wat brandbaar was, is hier verbrand dat is wel duidelijk. Behalve de zwartgeblakerde resten van auto’s, motoren en allerlei huisraad zoals ingedeukte koelkasten en fornuizen, worden ze steeds vaker geconfronteerd met de verkoolde, misvormde lichaamsdelen van mensen en dieren. De resten van verschroeid vel plakken er als gedroogd leer aan vast. Op sommige plekken steken er zwarte verkoolde handen of voeten uit de as omhoog. Blijkbaar was in dit gebied de hitte niet zo groot dat er alleen maar as van de slachtoffers overbleef. Soms zijn de stoffelijke overblijfselen nog zeer herkenbaar vanwege een soort mummificatie dat door de hitte gevormd is. Bacteriën en roofdieren hebben geen kans gekregen om de skeletten aan te vreten. Ook staan er veel meer huizen en gebouwen overeind. Dat duidt er op dat de drukgolven in dit gebied afnamen. Terwijl Jonas en Bas regelmatig hun hoofden afwenden, lijkt Nawal er minder last van te hebben. Niet gek, want de jonge Marokkaanse wordt al wekenlang geconfronteerd met dit soort beelden. Verrassend genoeg eindigt de strook bij een open vlakte. Een enkele zwarte boomstam staat nog overeind. Waarschijnlijk de restanten van wat ooit een park is geweest. Aan het park grenzend liggen links en rechts de puinhopen van zwaar getroffen wijken. De spoorweg lijkt van de aardbodem te zijn verdwenen. Bas kijkt bezorgd omhoog en daarna naar de voetstappen in de sneeuw die steeds groter van vorm worden. De lucht is aan het betrekken en het voelt lang niet meer zo koud aan. Hij spoort de anderen aan om weer verder te gaan voordat de voetstappen definitief wegdooien.
122
Ze passeren nog een laatste ingestort gebouw en daarna dwalen ze lange tijd over de vlakte. Steeds meer zwarte stammen steken boven de sneeuw uit en steeds vaker struikelen ze over verraderlijke hobbels onder de langzaam smeltende sneeuw. De voetstappen in de sneeuw worden ongelijkmatiger van vorm. In een rechte lijn lopen ze naar een gebied waar een nieuwe formatie van ingestorte huizen, muren en puin een volgend wijk aankondigt. Ze passeren een merkwaardige zeshoekige vijver en volgen de voetsporen verder over een tamelijk vlakke ondergrond tot aan de rand van de open vlakte. Vanaf dat moment herhaalt zich het beeld wat ze eerder zagen. Weer een lange strook van wat ooit een brede straat of weg was met links en rechts de restanten van huizen en hun bewoners. Zwijgend ploeteren ze door totdat ook deze hindernis genomen is. Volgens het kompas van Bas houden ze nog steeds een zuidelijke koers aan. Voor het drietal is dat een extra motivatie om het spoor te blijven volgen. Een nieuwe vlakte met veel zwartgeblakerde boomstammen dient zich aan. Ongetwijfeld een bos. Het is inmiddels twaalf uur en dat betekent dat ze er alweer drieënhalf uur op hebben zitten. Bas vraagt zich hardop af hoever ze gevorderd zijn. Volgens berekeningen van Jonas een kilometer of tien. Bas schudt zijn hoofd. Drieënhalf uur over een stuk waar je normaal gesproken tweeënhalf uur over doet, verzucht hij. Na een korte lunchpauze volgen ze het voetspoor dat, zigzaggend voor het drietal uit, nog steeds in zuidelijke richting loopt. Ze zijn er van overtuigd dat daar bewust voor gekozen is om uiteindelijk op die manier de bewoonde wereld te bereiken. Bovendien was dat een dag eerder betrekkelijk eenvoudig omdat de zon volop scheen. De tocht door het zwarte bos is niet zonder gevaar omdat de sneeuw de obstakels bedekt die er in overvloed zijn. Na verloop van tijd wordt de ondergrond harder en de obstakels minder. Jonas schuift met zijn schoen de sneeuw weg. Het grijs van asfalt komt tevoorschijn. Lange tijd volgen ze een rechte lijn door een gebied waar steeds meer bomen overeind staan. Zwartgeblakerd, maar veel hoger dan de stammen
123
die ze tot nog toe gezien hebben. Ze worden als het ware gedwongen de rechte strook te volgen die tussen de bomen doorloopt. Soms passeren ze de restanten van ingestorte huizen. Plotseling slaakt Nawal een kreet van ontzetting. Jonas kijkt geschrokken om. Er steekt een verkoolde hand uit de sneeuw omhoog. Hakkelend vertelt Nawal dat ze er over gestruikeld is. Later in de middag bereiken ze een brede kloof waar zich opnieuw een merkwaardig verschijnsel voordoet. Aan de overkant van de kloof ligt een uitgestrekt gebied met zwartgeblakerde bossen. In de kloof liggen ontwortelde bomen kriskras over elkaar. Veelal groene dennen die kennelijk aan de brand zijn ontkomen. Het kan bijna niet anders dan dat de kloof door een aardverschuiving is ontstaan. Er zit niets anders op dan de voetsporen te volgen die verderop verdwijnen in de mistflarden die inmiddels bezit hebben genomen van het besneeuwde landschap. Vanaf het punt waar ze de kloof bereikten, volgen ze de rand van de kloof. Kort daarna begint het pad te dalen en de mist toe te nemen. Bezorgd blikt Jonas voor zich uit en hij stelt voor een plek voor de nacht te zoeken. Bas schudt resoluut zijn hoofd. ‘Al moet ik de hele nacht doorlopen,’ briest hij. ‘Ik ga door!’ ‘Je moet ook aan Nawal denken!’ ‘Dan zoeken jullie maar een plek. Ik ga door!’ Sussend komt Nawal tussenbeide. ‘Het gaat nog wel. Laten we nog maar even doorgaan.’ Als Bas de diepe zucht van Jonas hoort, kan hij een glimlach niet onderdrukken. Het pad dat ze al een tijd volgen, slingert zich langzaam weer omhoog. Bas is niet te houden. Moeizaam volgen Jonas en Nawal de losgeslagen, plotseling super lenige, zwaargewicht. ‘Hoogmoed komt voor de val,’ grinnikt Jonas als hij Bas onverwachts onderuit ziet glijden. Hijgend blijft de zwaarlijvige sportverslaggever liggen. Als Jonas en
124
Nawal lachend naderbij komen, zien ze wat er werkelijk aan de hand is. Vlak voor de voeten van Bas is de grond in tweeën gespleten. Een brede scheur in de grond verhinderd de doorgang. De voetstappen die ze al die tijd gevolgd hebben, houden op bij de rand van de afgrond. Bas plukt nerveus aan z’n snor. ‘Ze zullen toch niet...’ Voorzichtig buigt Bas zich voorover. Enkele meters lager is de sneeuw omgewoeld. Jonas is al op onderzoek uitgegaan. Verderop verdwijnen de voetstappen in een donkere gang die in de scheur ontstaan is. ‘Maxime!’ schreeuwt Bas door zijn tot koker gevormde handen. Met ingehouden adem luisteren ze. Nogmaals schreeuwt Bas uit alle macht. Het blijft doodstil. Behoedzaam laat Jonas zich zakken totdat zijn voeten de besneeuwde bodem raken. Het licht van zijn zaklamp weerkaatst op de donkere wanden van een, naar het zich laat aanzien, lange tunnel. Ver weg gloeit een spookachtig licht. Hij brengt Bas en Nawal op de hoogte van zijn ontdekking. Puffend en zwetend laat Bas zich als tweede omlaag zakken. Als hij de tunnel ziet, schuift hij zijn vlezige onderlip naar voren. Steeds heeft hij gedacht dat de metrobuis de tunnel in zijn droom was. Nu hij deze tunnel ziet, twijfelt hij. In het licht van de zaklantaarn zoeken druppels water zich een weg langs de wit uitgeslagen wanden. Ze vragen zich af welke functie de tunnel heeft of had. ‘Denk je dat we hier nog terug naar boven kunnen, Bas?’ Het gezicht van de verslaggever zegt genoeg. Nadat ook Nawal heelhuids beneden is gekomen, lopen ze achter elkaar de tunnel in. Jonas met zijn zaklamp voorop. Na een tijdje doet Jonas zijn zaklamp weer uit omdat het dak van de tunnel is ingestort. Ondanks dat het buiten begint te schemeren, kunnen ze hun weg vervolgen zonder het licht van de zaklamp. Voorzichtigheid is wel
125
geboden omdat de naar beneden gestorte grond zorgt voor onverwachtse obstakels. Op sommige plekken in de tunnel is er toch nog een stuk plafond blijven hangen. Er lijkt geen einde aan de tunnel te komen en het wordt alsmaar donkerder. Tot overmaat van ramp wordt de grond steeds drassiger en de tunnel smaller. Moeizaam ploeteren ze voort totdat Jonas onverwachts stil blijft staan en Nawal en Bas bijna tegen hem opbotsen. Jonas knipt zijn zaklantaarn aan. Een half openstaande zware houten deur verspert de doorgang. Voorzichtig duwt Jonas hem verder open. Een voor een glippen ze naar binnen. Jonas laat de stralenbundel van zijn zaklamp rondgaan door een grote langwerpige ruimte met een laag, gewelfd plafond. In het midden staat een grote tafel die bezaait ligt met paperassen. Voor de tweede keer gaat de stralenbundel langs de wanden. Schots en scheef hangende foto’s en schilderijen herinneren aan de schokken die dit gebied geteisterd hebben. De lichtbundel glijdt verder langs een landkaart die een groot deel van de wand tegenover de tunnel in beslag neemt. Nieuwsgierig lopen Jonas en Bas er naartoe. Het licht van de zaklantaarn komt tot stilstand in het hart van de kaart. Ze herkennen onmiddellijk de kronkelende Seine. Ook de Périphérique, de rondweg van Parijs, is goed te herkennen. Langzaam laat Jonas de lichtbundel omhoog gaan. ‘Shit, wat is dat?’ Bas hijgt zwaar en hij schudt zijn hoofd. Even ten zuiden van de luchthaven Charles de Gaule markeert een ronde zwarte magneet het einde van een rode stippellijn die in noordelijke richting naar de rand van de kaart loopt. ‘Dat is toch de plek waar...’ De lichtbundel van de zaklamp zakt naar het gebied ten zuiden van Parijs. ‘Het is vlakbij de luchthaven Orly,’ fluistert Bas. Jonas schudt zijn hoofd. ‘Toch niet!’ Bas knikt. ‘Zak eens wat af? Misschien staat deze plek aangegeven!’
126
De stralenbundel komt trillend tot stilstand bij een tweede zwarte magneet. Ook daarvandaan loopt een gestippelde rode lijn, ditmaal naar de onderkant van de kaart. Jonas en Bas kijken elkaar verbijsterd aan. ‘Dat is vlakbij het vliegveld Orly, Bas...’ Bas snuift: ‘En dat is niet de plek van de inslag, Johnson. Maar, trek de lijn eens denkbeeldig door naar boven?’ Jonas begrijpt onmiddellijk wat hij bedoelt. ‘Dat vliegtuig is te laat neergestort. Het had boven Orly moeten exploderen...’ De wijsvinger van Jonas beweegt naar links over de kaart en stopt bij een zwarte magneet. ‘Dat is vast de plek waar we nu zijn!’ Reageert Jonas. ‘Juist, Jonas én weet je wat dat betekent! Ze wisten hier wat er ging gebeuren...’ De laatste woorden van Bas dreunen door het hoofd van Jonas. In een vreemde trance loopt hij naar de tafel. ‘Ze hebben één grote fout gemaakt,’ hoort hij Bas grommen in het donker. ‘Als alles gegaan was zoals ze gepland hadden, dan had de bom eerder, én op achthonderd meter hoogte geëxplodeerd. In dat geval had deze plek niet meer bestaan!’ Op de tafel liggen krantenknipsels, foto’s en andere papieren. Jonas schudt afkeurend zijn hoofd, als hij foto’s ziet met mannen in uniform die om hun linkerarm een band met een soort hakenkruis dragen. Ze vinden nog meer van dergelijke foto’s en op een van de exemplaren herkent Bas een van de bekendste politici van Frankrijk. ‘Maximilian Dechesne,’ fluistert hij. ‘Die is laatste maanden veel in het nieuws geweest vanwege zijn extreem rechts-getinte uitspraken!’ Jonas snuift. ‘En zijn dat zijn vrienden?’ Nawal raapt een kapotte fles van de grond. ‘Champagne,’ gebaart ze. ‘Ze hadden vast iets te vieren!’ Ze onderzoeken nauwgezet de krantenknipsels en andere paperassen. Nawal heeft een fotoalbum gevonden en als ze daarin bladeren, blijkt dat
127
het album ongetwijfeld het eigendom is of was van Dechesne. Lange tijd staart Jonas naar een foto waarop drie mannen in, zo te zien beschonken toestand, het glas heffen. Een van de drie is Dechesne, dat lijdt geen twijfel. Maar ook een van de anderen komt hem bekend voor. Hij herinnert zich dat hij de betreffende man op een van de krantenknipsels heeft gezien. Nogmaals neemt hij de krantenknipsels door totdat hij het bewuste artikel gevonden heeft. Hij vraagt Nawal om een vertaling van de tekst. Na een paar regels hapt Nawal naar adem. Haar gezicht zwelt rood aan. ‘Wat is er?’ ‘Dat is…’ ‘Wie?’ ‘Frederic de Beaurieux!’ ‘Frederic de Beaurieux?’ Nawal knikt. ‘Ik heb nog nooit van hem gehoord, maar volgens dit krantenbericht ontvang hij hier de Légion d’honneur, de hoogste onderscheiding die je in Frankrijk kunt krijgen. Jonas begrijpt het nog steeds niet. ‘Waar ben je dan zo van geschrokken, Nawal?’ ‘Hij kreeg de prijs vanwege zijn grote verdienste als atoomwetenschapper. Begrijp jullie het nu?’ De laatste woorden van Nawal zorgen voor een huiveringwekkende stilte. Nadat ze van de schrik zijn bekomen, stoppen Bas en Nawal een aantal foto’s en brieven in de rugzak van Nawal. Jonas heeft zijn smartPhone tevoorschijn gehaald en het flitslicht weerkaatst tegen de kaart van Frankrijk. Ook alle andere plekken worden fotografisch vastgelegd. ‘Dat zal heel wat stof doen opwaaien,’ mompelt hij. Plotseling voelt hij de hand van Bas die zich in zijn bovenarm heeft vastgezet. ‘Verdomme, Johnson. Je hebt nergens foto’s genomen. Niet op de luchthaven Charles de Gaulle, niet op Íle de Cité. Waarom hier wel?’
128
Jonas rukt de arm van Bas los. ‘Doe niet zo achterlijk, man. Het is toch logisch dat ik hier…’ ‘Ja, dat klopt. Maar waarom niet van die andere plekken? Waren die niet bijzonder genoeg? Wat heb jij te verbergen, Johnson. Vooruit, voor de draad ermee!’ ‘Wat bazel je nou, man. Jij had toch ook foto’s kunnen nemen. Jij…’ ‘Nee, Johnson,’ sist Bas. ‘De batterijen van mijn mobiele telefoon zijn op dat weet jij donders goed. Bovendien…’ Plotseling blijven ze als aan de grond genageld staan. De lichtbundel van Jonas weerkaatst op het vale witte gezicht van een jonge vrouw. Haar donkere krullen zorgen ervoor, dat haar fijngesneden gezicht bijna licht geeft. Haar grote bruine ogen staren naar het drietal. Jonas voelt een wervelwind langs zich stuiven. Het zware lichaam van Bas verplettert het fragiele vrouwtje bijna. Er schiet een brok in de keel van Jonas als hij vaststelt dat de huilende Bas zijn dochter eindelijk heeft teruggevonden. ‘Hoe is dat nou mogelijk…’ Verrast draait Bas zich om. ‘Olga, jij hier! Ik dacht…’
129
14.
Parijs(Igny), vrijdag 30 december. De ogen van Jonas dwalen van het gat in de grond waaruit ze zojuist allemaal omhoog geklommen zijn, naar de fundamenten en de stukken muur die nog overeind staan. Rechts van hem vieren Bas, Olga en Maxime nog steeds in een innige omhelzing hun hereniging. Olga en Maxime hebben de stilletjes toekijkende Nawal er ook in betrokken. Jonas slikt een brok weg als het tot hem doordringt dat voor het arme Marokkaans meisje dit geluk niet is weggelegd. Eindelijk lukt het Bas zich te ontworstelen uit de greep van de twee vrouwen die zo’n belangrijke rol in zijn leven spelen. ‘Olga en Maxime, mag ik jullie voorstellen: Jonas Johnson. Zonder hem hadden we hier nooit gestaan.’ Olga en Maxine schudden de hand van Jonas. Olga kan het nog steeds niet geloven: ‘Hoe hebben jullie ons hier in vredesnaam gevonden?’ ‘We dachten eigenlijk dat we Olga en Tarik…’ ‘Tarik! Kennen jullie Tarik?’ Maxime plukt nerveus aan haar donkere krullen. ‘Nou ja, kennen is een groot woord. We hoorden van die eh… van die Baltius dat…’ ‘Baltius! Zijn jullie in La Cité geweest?’ Dit keer is het Olga die Bas onderbreekt. Bas maant de twee vrouwen tot kalmte. ‘Wacht nou even. Laat ons eerst ons verhaal vertellen.’ Ademloos luisteren de twee vrouwen naar het lange verhaal van Bas die vertelt over zijn dromen, zijn ontmoetingen met Jonas Johnson en Christel Hilhorst. Over de gebalde vuist uit zijn droom die hij in Singapore zag,
130
zijn overhaaste vertrek uit die stad, zijn tevergeefse reis naar Parijs en zijn gedwongen verblijf in Blankenberge. En tenslotte de komst van Jonas en hun gezamenlijke plan om op zoek te gaan naar Olga en Maxime. Dat plan bracht ze via de luchthaven Charles de Gaulle op Ïle de La Cité waar ze nogal onvriendelijk werden ontvangen door de man die Generaal wordt genoemd. Slechts een enkele keer wordt zijn verhaal onderbroken door de twee vrouwen. Behalve hun verbazing over de details uit de droom van Bas is er nog iets wat de nieuwsgierigheid van Olga heeft gewekt. ‘Hoe wist jij dat we nog leefden? Dat we in La Cité terecht kwamen, Jonas?’ ‘Dat was een gok, Olga. Later vertel ik het je wel. Het is nu veel belangrijker dat we weten wat er met jullie is gebeurd. Wat er met Tarik is gebeurd.’ Bas hoort de reactie van Jonas met gemengde gevoelens aan. Hij vraagt zich af hoe het toch telkens mogelijk is dat die dekselse Johnson de aandacht weet af te leiden. Met het laten vallen van de naam Tarik lukt hem dat nu ook weer. Maxime is niet meer te houden. Ze vertelt dat Tarik en zij drie dagen geleden door de Generaal en zijn mannen weggevoerd werden uit de Cité. Toen ze een heel eind van de Cité verwijderd waren, begon de Generaal Maxime lastig te vallen. Hij begon aan haar kleren te rukken en op dat moment rukte Tarik zich los. Er volgde een vreselijke vechtpartij waaraan ook de twee begeleiders van de Generaal deelnamen. Met betraande ogen vertelt Maxime dat Tarik schreeuwde dat ze er vandoor moest gaan. Uiteindelijk is ze gevlucht. In paniek rende ze terug over het pad naar de rand van de vlakte, de plek waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Daar liep ze, tot haar stomme verbazing, haar moeder tegen het lijf. Olga neemt het verhaal van haar dochter over. Ze vertelt dat ze van anderen hoorde dat Tarik en Maxime waren weggevoerd uit De Cité. Ze is er onmiddellijk achteraan gegaan en volgde de groep op afstand. Zo werd ze getuige van de onverwachtse vechtpartij die plaatsvond aan de oever van de Seine. Het laatste wat ze van Tarik zag, was dat hij van de brug in het koude water van de Seine sprong of geduwd werd. Toen ze haar dochter aan zag komen, trok zij haar mee tussen het puin. In een van de
131
ruïnes verstopten zij zich totdat de Generaal en zijn mannen waren verdwenen. ‘Sprong Tarik van een brug? Ik heb geen brug gezien,’ reageert Bas verbaasd. ‘Zijn jullie daar dan wel geweest?’ ‘We hebben jullie voetsporen in de sneeuw gevolgd en zagen de Seine steeds rechts van ons. Halverwege een open vlakte eindigde het spoor bij een plek met veel voetstappen en platgetrapte sneeuw. Ik heb daar nog over de rand gekeken en zag alleen de Seine onder mij doorstromen. Nergens een brug te zien.’ ‘Nu begrijp ik het,’ reageert Olga. ‘Met brug bedoelde ik eigenlijk de oprit van de Alexandre brug. De overspanning is in de Seine verdwenen. Onder de brug liep vroeger een weg en daarvan is nog een smalle strook over.’ ‘Waarom zijn jullie niet verder gelopen langs de Seine? Dat had toch veel logischer geweest?’ Maxime schudt haar hoofd. Ze vertelt dat ze lid is van de verkenningsgroepen die belast zijn met het in kaart brengen van de directe omgeving van La Cité en het zoeken naar voedselbronnen. Bij een van de tochten hadden ze het gebied ten zuiden van de open vlakte doorkruist. Hun tocht eindigde bij een volledig verwoest metrostation. Toen ze later in La Cité de kaart van Parijs bestudeerden, wisten ze vrijwel zeker dat het Gare Montparnasse was. Vanaf dat station liep een metrolijn in westelijke richting tot ver buiten Parijs. Dat was een beter alternatief dan de Seine, want die rivier meandert in grote bochten door Parijs. Voordat ze naar Gare Montparnasse vertrokken, hebben ze eerst nog uren naar Tarik gezocht. Na een koude nacht onder de Alexandre brug begonnen ze aan hun barre tocht. Bas en Jonas kijken elkaar verbaasd aan. Al die tijd dachten ze dat Olga en Maxime een dag voorsprong hadden. Nu pas blijkt dat ze op dezelfde dag van de open vlakte zijn vertrokken als zij. Als ze ‘s nachts nog tien minuten door waren gelopen of vanochtend twee uur eerder waren opgestaan, hadden ze elkaar al eerder gevonden. ‘Waarom hebben jullie die metrolijn niet verder gevolgd?’ Maxime haalt haar schouders op.
132
‘We zijn hem kwijtgeraakt. We hebben daarna - voor zover dat mogelijk was - het noodscenario van John Fletcher aangehouden. Mijdt industrieterreinen en spoorwegen, dat zijn de grootste gifbronnen die er bestaan. Dat was de raad die de Engelsman de verkenningsgroepen altijd meegaf voor hun vertrek. Jonas ontwijkt de spottende blik van Bas. ‘Het geluk was lang met ons,’ gaat Olga verder. ‘Want tot twee keer toe bereikten we een relatief veilig bosgebied. Helaas begon het steeds mistiger te worden en vlak voor mijn ogen gleed Maxime uit. Ze verdween in een brede geul in de grond. Gelukkig was de geul maar een meter of twee diep en werd haar val gebroken door een dikke laag sneeuw. De geul liep ondergronds als een soort tunnel verder. Maxime zag verderop licht en het enige wat ik kon doen was ook de sprong wagen. Er leek geen einde aan de tunnel te komen. Soms moesten we op de tast stukken onder de grond afleggen op plekken waar het dak van de tunnel niet was ingestort. Omdat we er van overtuigd waren dat de tunnel door mensenhanden was gemaakt, gingen we er vanuit dat er ergens een in- of uitgang moest zijn. Uiteindelijk vonden we deze bunker en de hierboven gelegen ruïne die is overgebleven van het monumentale pand dat hier ooit stond. Voor het eerst sinds tijden genieten Bas en Jonas van een uitzonderlijk lange en verkwikkende nachtrust. Dat geldt niet voor het geradbraakte gevoel wat ze aan de nacht overgehouden hebben. Het scherpe daglicht verblindt hun ogen als ze de lange trap opklauteren. Onder normale omstandigheden zouden er buiten geluiden van fluitende vogels klinken of het monotone gezoem van auto’s op de N118 of de D444. Het is echter doodstil. Dat is het in de beleving van Bas en Jonas al twee dagen. Behalve de voetstappen van Olga en Maxine hebben ze geen enkel teken van leven gezien of een geluid gehoord. En als er weinig te wapperen valt, is zelfs de wind niet in staat om geluiden te produceren. Voordat ze vertrekken neemt Jonas nog een paar foto’s van de muren en de fundamenten van het gebouw wat ooit op deze plek stond. De eerste kilometer van de zoveelste voettocht gaat over de sneeuwresten
133
die afgewisseld worden met as van verbrande takken en bladeren. Tussen de zwartgeblakerde boomstammen doemen opnieuw grijze schaduwen op van een zoveelste, zwaar getroffen banlieue van Parijs. Het beeld van een dag eerder herhaalt zich. Tussen onafzienbare rijen muren en bergen puin ploegt het vijftal zich een weg naar de volgende vlakte. Nu pas blijkt dat het volgen van een spoor aanzienlijk makkelijker gaat dan zelf de weg zoeken in de wildernis. Vaak stoppen ze voor overleg. De sneeuw is bijna verdwenen en dat maakt het in ieder geval minder gevaarlijk. Het doet Bas en Jonas goed dat de aanwezigheid van Maxime zo’n positieve uitwerking heeft op Nawal. Niet omdat de Marokkaanse een klaagster was, in tegendeel. Maar de vrolijkheid die ze nu etaleert, heeft een positieve uitstraling op de hele groep. Naarmate de dag vordert, verandert het beeld. Veel meer huizen staan overeind en de fragmentatie verandert langzaam maar zeker in herkenbaarheid. Geheel of gedeeltelijk uitgebrande autowrakken bepalen nu het beeld in plaats van een stuk bumper of iets wat op een wiel lijkt. Dat geldt ook voor menselijke en dierlijke resten. Lang niet alle skeletten zijn zwart geblakerd. Vaak zijn ze nog volledig intact en dat duidt op een andere doodsoorzaak dan verbranding. Aan het begin van de middag wordt er een rustpauze ingelast. Op een muurtje zittend, eten ze wat van de toastjes die ze hebben meegekregen. De onrustige Jonas is alweer opgestaan. Verderop meende hij iets te horen. Hij loopt naar de plek toe waar het geluid vandaan kwam. Overal liggen zwarte balken als een mikado van houtskoolstiften, kriskras over elkaar. Daartussen liggen de zwartgeblakerde karkassen van koeien. Ongetwijfeld was dit een koeienstal. Plotseling schiet er iets weg. Achter Jonas klinkt een gil. Het is Nawal. Jonas had niet gemerkt dat ze vlak achter hem stond. Rechts van Jonas klinkt gesis. Twee grote bruine ratten staren hem met hun kraalogen aan. Nawal is al terug gerend naar het muurtje. Jonas houdt het ook voor gezien. Hij snapt het niet. In Rotterdam zag hij vaak bruine ratten. Schuwe beesten die vluchten zodra er mensen in de buurt zijn. De ratten die hij hier
134
zag, waren helemaal niet bang. De beesten zorgen wel voor nieuwe speculaties. Hebben ze het overleefd in de kelders van huizen of in het riool? Of betekent het dat de bewoonde wereld niet ver weg meer is? ‘Wat doen we als we in de bewoonde wereld komen?’ De vraag van Olga klonk simpel, maar het antwoord is dat blijkbaar niet. Bas en Jonas kijken elkaar aan. ‘Ik weet het niet, Olga,’ reageert Jonas. De drie vrouwen kijken elkaar verwonderd aan. ‘Hoe bedoel je? Ik geloof niet dat ik je kan volgen!’ Jonas vertelt dat het gebied hermetisch is afgesloten door militairen en dat er op het betreden ervan een zware straf staat. Een confrontatie kan dus heel gevaarlijk zijn. ‘Waarom,’ reageert Olga verbaasd. ‘Wij zijn toch overlevenden!’ ‘En geen vijanden,’ voegt Maxime er veelbetekenend aan toe. ‘Dat is ook zo, maar vergeet niet dat alle hoop op overlevenden is opgegeven. Bovendien is het grensgebied nogal geliefd bij lijkenpikkers. De een zijn dood, enzovoorts.’ Jonas kijkt de vrouwen strak aan. In zijn ogen verschijnt een merkwaardige glans. ‘En er is nog iets. Willen jullie ze vertellen over de Cité?’ Met gemengde gevoelens herkent Bas de enge hooghartige houding in Jonas, die hij zo verafschuwt. Olga schudt resoluut haar hoofd. ‘Dat nooit,’ zegt ze. ‘De mensen in de Cité hebben teveel meegemaakt. Wie zijn wij om ze het recht op hun privacy te ontnemen?’ De glans in de ogen van Jonas verdwijnt weer. Zichtbaar opgelucht maakt hij duidelijk dat het veiliger is dat, bij een eventuele confrontatie met soldaten of politie, de vrouwen voorop lopen. Ze zullen in dat geval zeker niet schieten. Ze vervolgen zwijgend hun weg die tussen weilanden doorvoert naar een volgend spookdorp. Links en rechts van de weg liggen uitgebrande autowrakken die door de druk van de weg zijn geblazen. Na een tijdje neemt Bas Jonas apart. Hij kijkt hem bestraffend aan.
135
‘Jij hebt mooi praten,’ bijt hij hem toe. ‘Wat wil je ze dan gaan vertellen? Dat we verdwaald zijn; dat we per ongeluk in het verboden gebied zijn geraakt?’ Er verschijnt een triomfantelijke blik op het gegroefde gelaat van Jonas. ‘Charles De Gaulle, Bas!’ ‘Charles De Gaulle?’ De mond van Bas valt open. ‘Natuurlijk! Wij hebben het overleefd in de bedrijfskantine van Air France. Geniaal!’ De tijd verstrijkt en in het landschap worden grijze vlakken steeds vaker afgewisseld door groene en bruine. Ze passeren een rotonde met een uitgebrande vrachtwagen. Daarna lopen ze door een straat waar de huizen weliswaar veel brandschade hebben opgelopen maar nog wel overeind staan. Vervolgens volgt er weer een stuk weg tussen zwartgeblakerde bomen. Ook daar uitgebrande wagens. Soms stoppen ze om te luisteren naar geluiden die ver weg klinken. Het lijkt op het gezoem van bijen. De weg loopt omhoog en als ze de top bereiken, wacht ze een verrassing. De weg slingert weer naar beneden door een tamelijk ongeschonden dorp. Op de achtergrond is een bosrand te zien. Jonas heeft zijn verrekijker tevoorschijn gehaald. De verrekijker gaat van hand tot hand. Eindelijk groene bomen. Bomen die niet verbrand zijn. Vol goede moed beginnen ze aan de afdaling die door een lange straat loopt. Links en rechts zijn winkels waar de etalageruiten als ontelbare glassplinters in de etalage of voor de gevels liggen. Olga heeft haar arm liefdevol om de schouders van Nawal geslagen. De jonge Marokkaanse wordt naarmate ze de bewoonde wereld naderen, steeds nerveuzer. De groep nadert een kruising en juist als ze die willen oversteken, klinken er uit de zijstraten bevelen. Uit verschillende richtingen, naderen militairen met stenguns in de aanslag. De voorgenomen strategie valt volkomen in duigen. Nawal en Maxime zoeken bescherming bij Olga. Bas staat er een beetje bedremmeld bij en Jonas maakt een verontschuldigend gebaar.
136
Nadat enkele soldaten Bas en Jonas gefouilleerd hebben, klinken er opnieuw bevelen. De leider van de militairen stapt naar voren. Zijn stem klinkt allesbehalve vriendelijk: ‘Hoe zijn jullie er in geslaagd om dit gebied te betreden?’ De mond van Olga valt open. Nog voor zij iets kan zeggen, grijpt Bas in. Hij legt uit dat ze het gebied niet hebben betreden, maar dat ze als door een wonder ontsnapt zijn aan de ramp dankzij het ondergrondse bedrijfsrestaurant van Air-France. Jonas, die geen woord verstaat van wat Bas zegt, voelt dat liegen en Bas van der Steen niet goed samen gaan. Het betoog van de zwaar transpirerende Bas heeft niet de uitwerking die hij voor ogen had. De leider van de militairen kijkt hem lang en onderzoekend aan. Hij schudt zijn hoofd en vervolgens keert hij zich naar Nawal. ‘En wat doet zij bij jullie?’ De toon klinkt dreigend. Geschrokken kruipt Nawal tegen Olga aan. ‘Dat zijn mijn vrouw en mijn twee dochters.’ Bas ontwijkt de spottende grijns op het gezicht van de militair. Geëscorteerd door een rij militairen bereiken ze een gereedstaande overkapte legertruck. Een voor een worden ze door de militairen in de legertruck geholpen. ‘Die vuile hufter,’ sist Bas met ingehouden woede. Nadat er ook enkele militairen naar binnen zijn geklommen, zet de wagen zich in beweging. Er volgt een lange rit door de uitgestorven straten van een stad. Korte tijd nadat ze de stad verlaten hebben, komt de legertruck hortend en stotend tot stilstand. Er worden buiten wat woorden gewisseld. Daarna komt er weer beweging in de truck. De rit gaat daarna verder door een bosrijke, heuvelachtige omgeving. Na een tijdje zetten ze zich schrap als de truck remmend en optrekkend door een bewoond stadje rijdt. De gezichten van de bewoners staan somber en niet veel later passeert de truck een begraafplaats waar een zee van bloemen herinnert aan de tragische gebeurtenissen van de afgelopen
137
weken. In de wagen heerst een indrukwekkende stilte. Verderop verlaten ze het dorp en rijden ze opnieuw door een bosrijke omgeving. Het contrast met de verwoeste gebieden is groot en het lawaai van de motor is hels vergeleken met de stilte waaraan ze gewend geraakt zijn. Na een kilometer of tien verlaat de legertruck de doorgaande weg. Er volgt een korte stop waarna de legertruck een groot terrein oprijdt. Met gemengde gevoelens staren de inzittenden naar het hoge splinternieuwe hek dat achter de truck wordt gesloten. Op het hek zijn grote rollen prikkeldraad bevestigd. ‘Het lijkt wel een concentratiekamp,’ fluistert Olga. Bas knikt. ‘Ik heb gelezen dat ze aan de grenzen van het getroffen gebied kampen gebouwd hebben!’ ‘Kampen?’ Bas knikt mistroostig. ‘Na de ramp is er in Frankrijk een enorme haat ontstaan tegen alles wat Moslim is.’ Maxime schudt haar hoofd. ‘Wij zijn toch geen moslims?’ Bas slaat zijn arm om de schouders van Nawal. ‘Wij beschermen Nawal en dat maakt ons verdacht. De Fransen zijn ervan overtuigd dat Moslims verantwoordelijk zijn voor de ramp!’ Peinzend kijkt Olga naar de rugzak van Nawal. ‘Het wordt tijd dat de waarheid boven tafel komt,’ zucht ze. De barak waarin het vijftal wordt ondergebracht, ziet er verzorgd uit. Nadat ze geïnstalleerd zijn, krijgen ze een eenvoudige maaltijd die hun hongerige magen goed vult. Na het eten duikt Bas onder de bedden. ‘Wat doe jij nou,’ vraagt Jonas lachend. Met een rood hoofd komt Bas overeind. ‘Ik kijk of er geen afluisterapparatuur zit.’ Jonas begint noch harder te lachen.
138
‘Wat valt er nou te lachen,’ reageert Bas geïrriteerd. Jonas schudt zijn hoofd. ‘Jongen, jij bent hopeloos ouderwets. Ze kunnen tegenwoordig ook op afstand luisteren!’ Olga en Maxime schieten ook in de lach. Zelfs op het gezicht van Bas verschijnt een flauwe glimlach. Niet veel later rollen bij iedereen de tranen over de wangen. De uitgelaten sfeer wordt abrupt onderbroken als de deur van de barak plotseling open gaat. Geschrokken kijken ze naar de kleine, stevig gebouwde kale man, die in de deuropening verschijnt. Zijn staalblauwe ogen dwalen onderzoekend rond. Bij Nawal aangekomen, verschijnt er een zenuwtrek op z’n gezicht. Nadat hij de deur achter zich heeft gesloten, stapt hij met een uitgestoken hand af op Bas en hij stelt zichzelf voor als de kampcommandant. Hij verzoekt hem, nogmaals het verhaal te vertellen dat hij eerder tegen zijn manschappen heeft verteld. De man is een en al aandacht en Bas moet zijn uiterste best doen zich niet af te laten leiden, door de zich steeds herhalende zenuwtrek op het vierkante gezicht tegenover hem. Als Bas klaar is met zijn verhaal loopt de kampcommandant naar het kleine getraliede raam. Met z’n handen op z’n rug blijft hij daar enige tijd, in gedachten verzonken, staan. Plotseling draait hij zich dreigend om. Zijn wijsvinger priemt in de richting van Nawal. ‘En zij! Kan zij zich legitimeren?’ Geschrokken veert Nawal op: ‘Ik heb...’ ‘Houd je mond. Ik heb je niets gevraagd!’ Bezorgd kijkt Bas naar de trillende neusvleugels van Jonas. ‘We zijn alles kwijtgeraakt,’ zegt Bas gelaten. De kampcommandant snuift en hij schudt zijn hoofd. ‘Charles De Gaulle,’ zegt hij smalend. ‘Het lijkt me logischer om dan het gebied in noordelijke of oostelijke richting te verlaten. Jullie zijn nu wel heel erg afgedwaald. Het spijt me, maar ik vind uw verhaal niet erg geloofwaardig!’
139
Bas kan zich niet langer beheersen. Woedend begint hij op de man te schelden. Als hij uitgeraasd is, verschijnt er een sarcastische lachje op het vierkante gezicht. ‘Als u ooit nog naar Nederland terug wilt keren, dan moet u vooral zo doorgaan,’ bijt hij de rood aanlopende Bas toe. De kampcommandant draait zich demonstratief om. Vlak voordat hij de barak verlaat, schraapt Olga haar keel. ‘Mag ik ook iets zeggen?’ De kampcommandant draait zich zuchtend om en er verschijnt een vermoeide blik op zijn vierkante gezicht. ‘De dame wil ook wat zeggen?’ Olga knikt. ‘Mijn man is iets belangrijks vergeten te vertellen!’ ‘Zo, zo...’ ‘…Wij hebben iets belangrijks ontdekt!’ ‘Iets belangrijks?’ Olga knikt. Er valt een ongemakkelijke stilte. ‘…Komt er nog wat van,’ bijt de kampcommandant haar toe. Olga kijkt hem strak aan. ‘Een ondergrondse schuilplaats...’ De kampcommandant haalt verveeld zijn schouders op. ‘Geen gewone schuilplaats,’ gaat Olga verder. ‘Er bevinden zich bewijzen die de ramp die Frankrijk heeft getroffen in een totaal ander daglicht plaatsen.’ Er verschijnt een vreemde blik in de staalblauwe ogen van de kampcommandant en tevergeefs probeert hij de elkaar snel opvolgende zenuwtrekken te onderdrukken. Langzaam brengt hij zijn rood aangelopen hoofd dichterbij. ‘Gaat u verder...’ Olga schudt resoluut haar hoofd. ‘De rest vertel ik alleen in het bijzijn van de Nederlandse Consul en een vertegenwoordiger van de Franse regering!’
140
Als de deur achter de kampcommandant is dichtgeslagen, slaakt Bas een zucht van opluchting. ‘Dat was knap werk Olga! Ik was even bang dat je...’ ‘De rugzak van Nawal zou overhandigen,’ maakt ze zijn zin af. Bas knikt. ‘Jullie mannen laten je teveel leiden door emoties,’ zegt ze triomfantelijk. ‘Natuurlijk vertrouw ik die griezel ook voor geen cent. Maar je moet toch iets doen!’
141
15.
Saint-Rémy-lès-Chevreuse, zaterdag 31 december. Na alle ontberingen hebben Olga, Maxime, Nawal, Jonas en Bas van een uitzonderlijk lange en welverdiende nachtrust genoten. Eindelijk hebben ze zich kunnen laven aan een heerlijke verkwikkende douche en hebben ze schone kleren gekregen van de militairen. Leger- ondergoed, overhemden en broeken. Niet bepaald modieus, maar alles beter dan de vodden die al dagenlang aan - met name - de lichamen van Jonas en Bas plakken. Jonas is de enige die tot afschuw van Olga en Maxime - geen afstand wil doen van zijn kleding. Een schoon hemd en onderbroek is wat hem betreft genoeg. De dag kruipt voorbij. Om beurten hebben Bas, Olga en Jonas op Nawal in moeten praten. De Marokkaanse voelt zich schuldig. Ze is ervan overtuigd dat als zij er niet bij was, de anderen allang vrij waren. Zij wil zichzelf aangeven om zo de anderen vrij te krijgen. Maar die willen daar absoluut niets van weten. Vooral Bas en Jonas verzetten zich fel tegen haar voornemen. Zij weten dan ook als enigen wat er in de kampen gebeurt. Later in de middag wordt de rust in de barak verstoord door het geluid van naderende auto’s. De vijf gevangenen kijken naar buiten en zien dat drie militaire jeeps voor de barak tot stilstand komen. Niet lang daarna gaat de deur open en worden ze gesommeerd mee te gaan. Een van de militairen legt uit, dat ze door de kampcommandant zijn uitgenodigd voor een diner. ‘Misschien wel ons galgenmaal,’ grapt Olga. Een kwartier later zet de stoet zich langzaam in beweging. Via de provinciale weg waarover ze een dag eerder de barakken bereikten, rijden ze nu verder door het bos naar het westen. Eerst rijden ze door het ruim
142
opgezette, zeer bosrijke plaatsje Cernay-La-Ville. Er volgen nog enkele dorpjes in een prachtige bosrijke omgeving. Daarna rijden ze over de D906 totdat ze Rambouillet bereiken, een stad omgeven met groene wouden en veel en vooral grote buitenhuizen. Al vrij snel schieten links en rechts winkels voorbij en worden de straten smaller. Na een paar kilometer zigzaggen, verlaten ze de stad weer in westelijke richting. Links ligt een park met centraal gelegen een prachtig kasteel omgeven door tuinen met hoge bomen. Opnieuw volgen er enkele kilometers door een bosrijke omgeving. Via een schilderachtig binnendoor-weggetje bereiken ze een diep in de bossen gelegen landhuis. De sfeer in de jeeps is gespannen. Vooral de onverwachtse gedachtenverandering van de kampcommandant zorgt voor de nodige speculaties. Dat geldt ook voor de zes gewapende begeleiders in de jeeps. Terwijl er van alles door de inzittende heengaat, draaien de jeeps langzaam de oprijlaan in. Voor het landhuis komen de jeeps tot stilstand. Als alle inzittenden zijn uitgestapt, komt de kampcommandant ze vriendelijk wuivend tegemoet. Dit keer zonder uniform, in een stemmig grijs kostuum. Argwanend volgt het vijftal de man die kwiek de treden van het bordes betreedt. In de vestibule aangekomen, gaan hun blikken bewonderend rond. Forse wandkleden bedekken de hoge witte kalkmuren en een prachtige natuurstenen trap leidt naar de hoger gelegen verdiepingen. Via een brede gang in de linkervleugel van het gebouw bereiken ze een ruime zaal. Een met zorg gedekte tafel staat uitnodigend klaar. Nadat het gezelschap plaats heeft genomen aan de tafel, worden de kristallen glazen gevuld met een heerlijke donkerrode Bourgondische wijn. De gastheer staat op en terwijl hij zijn glas heft, verschijnt de bekende zenuwtrek op z’n vierkante gezicht. ‘Vrienden! Om te beginnen wil ik jullie mijn excuses aanbieden,’ zegt hij op beminnelijke toon. ‘Zoals jullie ongetwijfeld begrijpen, zijn de laatste maanden de meest vreselijke uit mijn leven geweest. Ik heb veel familie en vrienden verloren in de afgelopen periode en als er dan plotseling mensen verschijnen die beweren dat ze de vreselijke hel van
143
Parijs hebben overleefd, dan kan ik dat gewoon niet geloven. Nu ik er een nacht over geslapen heb, besef ik dat ik gisteren verkeerd heb gehandeld. Graag wil ik het goed maken en het glas heffen op jullie wonderbaarlijke vlucht uit het verdoemde woud.’ Er wordt instemmend geknikt. ‘Er is voor nog twee personen gedekt,’ merkt Olga op. Een brede grijns verschijnt op het vierkante blozende gezicht van de gastheer. ‘Ik heb goed nieuws!’ ‘Goed nieuws?’ De man knikt en hij vertelt dat de Hollandse Consul is teruggeroepen door de autoriteiten in Den Haag in verband met de opvang van de vele Nederlandse slachtoffers van de ramp. Desondanks heeft de kampcommandant het voor elkaar gekregen dat de minister van binnenlandse zaken van Frankrijk en de burgemeester van Rambouillet als getuigen aanwezig zullen zijn bij hun nadere verklaringen omtrent de ondergrondse schuilplaats. Op het vierkante gezicht van de gastheer verschijnt een tevreden grijns. Bas wrijft vergenoegd in z’n handen en even later toost hij met Jonas op de aanstaande vrijheid. Het gezicht van Olga vertoont nog altijd zorgelijke trekken. De stemming aan de tafel is ontspannen en het wachten is op de twee hoogwaardigheidsbekleders. Na een kwartier komt een van de bedienden de gastheer waarschuwen. De kampcommandant excuseert zich en na een vriendelijk knikje verlaat hij de kamer. Nieuwsgierig loopt Maxime naar het raam op de gang dat uitzicht biedt op de oprijlaan. Verstijfd van schrik blijft ze daar staan. Dat laatste is Bas niet ontgaan en een paar seconden later staat hij naast zijn dochter. Op de oprijlaan wemelt het van de gewapende militairen. Twee grijze mannen zijn druk in gesprek met de kampcommandant. ‘Maar dat is...’ ‘Wat is er?’ Roept Olga geschrokken. Het gezicht van Bas is lijkbleek. ‘Die atoomgeleerde is er bij,’ zegt hij met trillende stem.
144
‘We moeten hier weg!’ gebaart Jonas. Razendsnel maakt hij een van de ramen open. De wind rukt aan de vitrages. Jonas staart besluiteloos naar de bosrand. Ze zullen eerst een veld over moeten steken en daarna is het maar de vraag wat er zich achter de bomen bevindt. Hij schudt bedenkelijk zijn hoofd. ‘Daar hebben ze ons zo te pakken!’ Bas is al op de vensterbank van het andere raam geklommen. ‘Wacht, Bas,’ roept Jonas. ‘Ik heb een beter plan!’ Hij gooit zijn servet en een lepel uit het raam. Bas begrijpt wat Jonas bedoelt. Zonder zich te bedenken, haalt hij zijn portefeuille uit z’n zak. Snel haalt hij er zijn pinpas en enkele bankbiljetten uit. Daarna gooit hij het ding naar beneden. De inhoud rolt over de zwarte bosgrond. ‘Kom op,’ fluistert Jonas. Na een snelle blik in de gang wenkt hij de anderen. Zonder zich te bedenken, schieten ze een voor een de gang in. Zachtjes sluipen ze naar de verderop gelegen toiletten. Nawal als laatste, want ze was bijna haar rugzak vergeten waarin veel belangrijke bewijsstukken zitten. Met kloppend hart luisteren ze naar de naderende voetstappen. Bevelen galmen tegen de hoge muren van de gang. De verwarring in de eetzaal is groot. Langzaam maar zeker verstommen de stemmen en de voetstappen klinken steeds verder weg. ‘Ik geloof dat ze erin getrapt zijn,’ fluistert Jonas. Na een tijdje werpt hij een blik in de verlaten gang. Hij concentreert zich op de geluiden die nu ver weg klinken. ‘Doe jullie schoenen uit,’ fluistert hij. Jonas glipt als eerste de gang in. Zachtjes sluipt hij naar het einde van de gang. Korte tijd later verdwijnt hij uit het zicht. Niet voor lang, want hij wenkt alweer naar de anderen. Behoedzaam volgen de anderen zijn voorbeeld. ‘Ik geloof dat iedereen in paniek naar buiten is gerend. Wij gaan naar boven!’ ‘Naar boven?’ ‘Ja. Het is nu niet het juiste moment om te vluchten. Als we dat doen, hebben ze ons zo te pakken. We kunnen ons beter een tijdje schuil houden
145
en een betere gelegenheid afwachten!’ De anderen volgen Jonas die als eerste de natuurstenen trap beklimt. Op de hoogste verdieping vinden ze een ruimte die in gebruik is als rommelzolder. Een mooie plek om verstoppertje te spelen. Maar of dat ook met vijf man lukt, lijkt niet denkbeeldig. Jonas heeft een van de zolderramen geopend. Hij steekt zijn hoofd om de hoek en daarna klinkt er een goedkeurend gemompel. ‘We kunnen eventueel het dak op!’ Gebaart hij. Er gaat enige tijd voorbij voordat er buiten stemmen klinken die snel naderbij komen. De spanning op de zolder is te snijden. Bas heeft zich bij de deur geposteerd. Met ingehouden adem luistert hij naar de geluiden die vanaf de begane grond via het trappenhuis omhoog komen. ‘Ze hebben flink ruzie beneden,’ fluistert hij glimlachend. Plotseling klinken er bevelen, gevolgd door gestommel op de trap. Geschrokken staart Bas de anderen aan: ‘Shit, ze gaan het huis doorzoeken...’ Nog voordat er iemand reageert, heeft Jonas het dakraam geopend. Een voor een klauteren ze eruit. ‘Niet naar beneden kijken, Nawal!’ Besluiteloos staat ze op de vensterbank. Bas praat op haar in en eindelijk waagt ze het er op. Met vereende krachten lukt het ze de jonge vrouw omhoog te hijsen. Jonas klimt als laatste door het raam en voordat ze zich verstoppen, sluit hij het raam en klemt het met een stukje hout vast. ‘Zo lijkt het net of het raam gesloten is,’ fluistert hij. Via de schuine dakrand en een betonnen opstand die als afscheiding dienst doet, bereiken ze het platte gedeelte van het dak. ‘Allemaal plat op je buik liggen dan kunnen ze ons niet zien!’ beveelt Jonas. Ze liggen nog maar net als lichtbundels vanuit de tuin over hun hoofden scheren. ‘Dat was op het nippertje,’ fluistert Olga. Minuten gaan voorbij. Dichtbij klinkt een korte droge klik. De schrik slaat
146
het vijftal om het hart als ze horen dat een van de zolderramen wordt geopend. Doodstil blijven ze liggen en met kloppende harten horen ze dat er iemand door de dakgoot loopt. Korte tijd later verdwijnen de geluiden en stemmen weer. Na een half uur in de kou op het dak is Jonas de eerste die poolshoogte gaat nemen. Gelukkig zit het stukje hout nog op zijn plek en dat betekent dat de militairen een ander raam gebruikt hebben. Binnen is het stil en dat is het moment om de anderen te wenken. Een voor een laten ze zich vanuit het zolderraam op de vloer van de zolder zakken. Maxime en Nawal staan te bibberen van de kou. Dankbaar nemen ze van Jonas de deken aan die hij heeft gevonden. Bas heeft inmiddels weer postgevat bij de deur. De anderen zijn erbij gaan zitten. De uren kruipen traag voorbij en het wordt steeds stiller in het grote landhuis. Het loopt al tegen middernacht als Nawal de anderen wenkt. In het licht van de buitenlamp zien ze dat de kampcommandant met koffers sjouwt. ‘Het lijkt wel of hij er vandoor gaat,’ fluistert Olga. Jonas knikt. Het duurt nog een tijdje voordat de kampcommandant eindelijk in de wagen stapt. Bas meldt intussen dat het doodstil is in het huis. ‘Zullen we het er dan maar op wagen,’ stelt Jonas voor. Zachtjes opent Bas de deur en met ingehouden adem luistert hij. ‘Helemaal niets,’ fluistert hij. ‘Alle lichten zijn uit!’ Door de hoge ramen van het trappenhuis valt een smalle streep maanlicht op de vloer van de lager gelegen hal. Behoedzaam sluipen ze de trap af. Bas als eerste en de rest er achteraan. Eenmaal beneden slaat de schrik hun om het hart. De zware buitendeur gaat open en hun ogen worden verblind door het aan flikkerende licht. In de deuropening staat de kampcommandant. In zijn trillende rechterhand blinkt een revolver. ‘Zo, zo,’ grijnst hij. ‘Was het jullie bijna gelukt!’ Geschrokken trekt Bas Maxime naar zich toe. Jonas ziet in zijn ooghoek dat Nawal de trap op sluipt.
147
‘Zes kogels,’ grijnst de kampcommandant. ‘Ik mag nog één keer missen ook!’ Zijn ogen veranderen plotseling in kwaadaardige strepen. ‘Waar is die kleine zwarte slet,’ sist hij. Jonas voelt hoe elke spier in zijn lichaam zich spant. Langzaam komt de kampcommandant dichterbij. De zenuwtrekken op z’n gezicht volgen elkaar in snel tempo op. Angstig zoeken Olga en Maxime bescherming bij Bas. Op dat moment suist een zware bloempot rakelings langs de kale schedel van de kampcommandant. Met een van pijn verwrongen gezicht grijpt hij naar zijn schouder. De revolver stuitert over de natuurstenen vloer. Nog voordat de kampcommandant van de schrik is bekomen, richt Jonas het vuurwapen op hem. Met zijn hand maakt Jonas een korte beweging naar rechts. ‘Zes kogels,’ bijt hij de kampcommandant toe. Ik mag vijf keer missen…’ De overrompelde kampcommandant volgt vloekend zijn order op. Jonas richt zich kort tot de anderen: ‘Starten jullie de auto vast!’ Als ze allemaal in de wagen zitten en Bas hem gestart heeft, klinken er in het huis twee geweerschoten. Angstig staren ze naar de massieve houten deur. De seconden tikken tergend langzaam voorbij. Eindelijk komt er beweging in de deur. Hijgend neemt Jonas plaats naast Bas. ‘Kom op wegwezen hier!’ Er hangt een beklemmende stilte in de grote zwarte Mercedes. ‘Jonas heb je ‘m...’ Jonas schudt zijn hoofd. ‘Nee!’ ‘Maar die schoten dan?’ ‘Z’n voet! Ik heb ‘m in zijn voet geschoten...’ Opgelucht beginnen de vrouwen zich ook met het gesprek te bemoeien. Jonas spoort Bas aan om het tempo te verhogen. Zweetdruppels nestelen
148
zich op het voorhoofd van Bas als hij de Mercedes over het smalle donkere bospad jaagt. Jonas schudt zuchtend zijn hoofd. ‘Stop hier maar Bas. Ik neem het van je over, want zo schieten we niet erg op.’ Korte tijd later zit Jonas achter het stuur en vanaf dat moment loopt het zweet in straaltjes langs het vlezige gezicht van de arme Bas. Met piepende remmen komt de zwarte Mercedes tot stilstand bij een doorgaande weg. Ze besluiten linksaf te gaan. Jonas drukt het gaspedaal diep in. Bas hangt als een lamgeslagen bokser in zijn gordel terwijl Maxime en Nawal Jonas aansporen. Olga zegt niet veel. Via de achteruitkijkspiegel monstert ze het bezorgde, strakke gezicht van Jonas. ‘Is er iets, Jonas?’ Vraagt ze zacht. Er verschijnt een grimas op zijn gezicht. ‘Ik heb het verkeerd gedaan, Olga,’ zucht hij. ‘Verkeerd?’ ‘Ja! Ik had hem uit moeten schakelen...’ ‘Uit moeten schakelen? We zijn toch geen moordenaars…’ Jonas schudt zijn hoofd. ‘Nee, gewoon een klap op z’n kop bedoel ik!’ ‘Waarom?’ Komt Maxime tussenbeide. De blik van Jonas verstart. ‘Straks hebben we het hele Franse leger op ons dak. Daarom, begrijp je het nu?’ De laatste opmerking van Jonas mist zijn uitwerking niet. De spanning is teruggekeerd in de zwarte Mercedes die kreunt onder het geweld wat haar door Jonas wordt aangedaan. Ze naderen een dorpje. Jonas laat het gas vieren. Ondertussen oriënteert Bas zich op de wegenkaart. ‘Gambais,’ mompelt hij. ‘Ah, hier heb ik het. Nee, let jij maar op de weg,’ bijt hij Jonas toe die probeert mee te kijken. Er klinkt wat goedkeurend gemompel onder de snor van Bas. ‘Nog een kilometer of negen, dan zijn we bij de snelweg!’ Maxime tikt Jonas op z’n schouder. Die ziet in de achteruitkijkspiegel
149
wat ze bedoelt. In de verte zijn de koplampen zichtbaar van een auto die met hoge snelheid naderbij komt. Jonas zet zich schrap en even later dendert de zwarte Mercedes over het asfalt. Met grote snelheid razen ze door de verstilde straten van een uitgestorven stadje. Na een tijdje zijn ze de achtervolger kwijtgeraakt evenals de route. Koortsachtig bestudeert Bas de kaart. Ondertussen rijden ze over een viaduct en zien de anderen de snelweg onder zich door flitsen. De schrik slaat hen om het hart als ze verderop op de snelweg blauwe zwaailichten zien. ‘Maar goed dat we verkeerd gereden zijn,’ hijgt Bas. Hij concentreert zich weer op de kaart. ‘Mantes-la-Jolie,’ mompelt hij. ‘Wat was daar ook alweer mee?’ Na een tijdje richt hij zich op. Op dat moment schijnt een van de koplampen op een paaltje langs de weg. ‘Hoe is het mogelijk. De D983, dat is precies de weg die ik zocht,’ roept Bas enthousiast. Jonas blikt verbaasd opzij. Lange tijd rijden ze door een pikkedonker agrarisch gebied. In de dorpjes tempert Jonas vaart, maar zodra het mogelijk is, gaat het gas er weer op. Ook al zijn ze hun achtervolger kwijtgeraakt, de angst regeert in de Mercedes. In de buitenwijken van de stad Mantes-la-Jolie mindert Jonas vaart. De vinger van Bas glijdt over de kaart. ‘Als we de D983 blijven volgen, dan rijden we straks over de Seine. Dat is in ieder geval naar het noorden en dus richting België,’ gebaart Bas. Mantes-la-Jolie is een ruim opgezette stad. Veelal grote huizen en brede stroken groen wisselen elkaar in hoog tempo af. Over een grote rotonde volgen ze de weg verder in de richting van een verlichte brug. ‘De Seine,’ reageert Olga opgetogen. ‘Militairen,’ gilt Nawal. Jonas ziet onmiddellijk wat ze bedoelt. Op de brug is een versperring aangebracht. Zonder zich te bedenken stuurt hij de Mercedes op het
150
allerlaatst moment naar rechts. Via de afslag en een bocht naar links, rijden ze onder de D983 door. Niet veel later rijden ze parallel aan de Seine. ‘Dat had je goed gezien, Nawal,’ hijgt Jonas nog na. Olga en Bas hebben zich omgedraaid. Ze speuren naar de brug. Mogelijk hebben de militairen gezien dat de zwarte Mercedes de D983 verlaten heeft. Als dat zo is, zal het niet lang duren voordat er een achtervolging komt. Ze rijden nog een stukje door en dan parkeert Jonas de wagen langs de kant van de weg. ‘Wat doe je nou?’ Zwaar ademend staart Jonas zijn metgezellen aan. ‘Het gaat niet goed,’ snuift hij. ‘Ze zijn op zoek naar ons of liever gezegd, naar de zwarte Mercedes!’ De anderen knikken. ‘We moeten van die auto af! Maar hoe?’ Plotseling veert Bas op. ‘Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb!’ Hij grijpt de kaart en na een snelle blik, kijkt hij de anderen triomfantelijk aan. ‘Ik weet bij wie we terecht kunnen met de bewijzen!’ Met gedoofde lampen en in een traag tempo, vervolgt de Mercedes zijn weg langs de Seine. Verderop lijkt het of de donkere lucht wordt opgelicht en dat duidt er op, dat ze het centrum van de stad naderen. De weg waarover ze rijden is smal en links en rechts staan bomen. Onverwachts remt Jonas af en parkeert hij de wagen niet parallel langs, maar dwars op de Seine. ‘Uitstappen,’ sommeert hij. De anderen volgen zijn order op. Ze staren naar de oplichtende golven van de traag stromende rivier. Als iedereen uitgestapt is, zet Jonas de scherp afgestelde automaat van de Mercedes op drive waarna hij zijn voet van de rem haalt. Langzaam komt er beweging in de wagen. Op het laatste moment springt Jonas er uit. De voorwielen schieten over de rand van de kade en even later kantelt de wagen. De klap op het water klinkt oorverdovend in de stille nacht. Ver weg flitsen lichten aan.
151
16.
Na een korte wandeling bereikt het vijftal een tweede brug. Het centrum van Mantes-la-Jolie ligt volgens de verkeersborden aan deze kant van de Seine. Hun gevoel zegt dat ze beter een schuilplaats aan de andere kant van de rivier kunnen zoeken voordat deze brug ook wordt afgezet door militairen. Dat betekent dat ze de brug moeten oversteken. ‘Nee!’ Geschrokken kijken de anderen om naar Maxime die op haar horloge kijkt. ‘Wat is er?’ ‘Het is al over enen!’ ‘Nou, en?’ ‘Nieuwjaar! Het is Nieuwjaar! Al langer dan een uur…’ De anderen schieten in de lach. ‘Dat jij daar aan denkt,’ reageert Olga terwijl ze haar dochter omhelst. Ondanks de spanning volgen de anderen hun voorbeeld. Het is de krankzinnigste jaarwisseling die ze ooit hebben meegemaakt. Na het merkwaardige intermezzo stelt Bas voor om eerst alleen over de brug te gaan. Dat is volgens hem veiliger. De anderen stemmen ermee in waarna ze een beschutte plek onder de brug zoeken. Bezorgd kijken ze Bas na die hijgend de betonnen trap naast de brug beklimt. Diep in z’n kraag weggedoken, verdwijnt hij om de hoek. Terwijl in de verte het angstaanjagende geluid van loeiende sirenes klinkt, neemt de spanning onder de brug toe. De onrustige Jonas houdt het precies vijftien minuten uit. Op dat moment besluit hij, tegen de zin van de anderen in, de nabije omgeving te verkennen.
152
Zeker een half uur gaat voorbij. De drie achterblijvers hebben zich verstopt uit het zicht van de weg die onder de brug doorloopt. Op de trap klinken voetstappen. Maxime waarschuwt de anderen dat Jonas in aantocht is. De ogen van de lange Rotterdammer zoeken in de schaduw van de brug naar Bas maar die is nog steeds niet teruggekeerd. Het duurt nog zeker tien minuten voordat er eindelijk weer voetstappen klinken. Dit keer op de brug. Eindelijk zien ze het silhouet van Bas om de hoek verschijnen. Hijgend daalt hij de trap af en in het licht van een van de straatlantaarns blinken zijn tanden. ‘Zo te zien is het gelukt,’ gniffelt Olga. Bas toont de anderen de lege rugzak van Nawal. ‘Het was even zoeken,’ zegt hij glimmend van trots. ‘Maar ik heb maar liefs twee kantoren gevonden. Het tijdelijke hoofdkantoor van Le Monde en het kantoor van een plaatselijke krant. Toen ik op de kaart de stad Mantes-la-Jolie zag, wist ik dat er iets met die stad was. Toen we langs de Seine reden, herinnerde ik me een artikel in De Telegraaf dat over een van de grotere dagbladen van Frankrijk is geschreven, Le Monde. Het hoofdkantoor van die krant stond in Parijs. Omdat die stad niet meer bestaat, is de interim hoofdredactie van de krant tijdelijk verplaatst naar Mantes-la-Jolie. Le Monde is een zeer linkse krant en de redactie is dag en nacht bereikbaar. Beter hadden we het niet kunnen treffen.’ Een ingehouden gejuich klinkt op. ‘Natuurlijke heb ik Le Monde het grootste deel van de bewijzen gegeven. Ze hebben ook de foto’s die op de smartPhone van Jonas staan, gedownload. Ook de regionale krant heb ik het een en ander toegespeeld. We moeten het nog wel minstens twee dagen vol zien te houden. Ze trekken ongetwijfeld eerst het een en ander na. Maar daarna staat héél Frankrijk op z’n kop, daar kun je donder op zeggen!’ Er verschijnt een ongeruste blik op het gezicht van Olga: ‘Stel nou dat ze het stil houden? Of dat ze het niet geloven?’ Bas schudt resoluut zijn hoofd. ‘Leer mij die persjongens kennen! Nee, zo’n kans op publiciteit laten die linkse rakkers zich zeker niet ontnemen!’
153
De euforie onder de oude brug met zijn prachtige straatlantaarns wordt verstoord door het geloei van sirenes. Het geluid komst steeds dichterbij. Maxime en Nawal kruipen tegen Olga aan. Bas en Jonas houden de wacht bij de trap en een van de pilaren onder de brug. Met hoge snelheid denderen twee voertuigen over de brug. Bas en Jonas duiken voor de zekerheid weg in de schaduw. Gelukkig stoppen ze niet. Het vijftal was in alle opwinding bijna vergeten dat ze gezocht werden door het Franse leger. Jonas wenkt naar de anderen. Een voor een klauteren ze de trap op. Jonas voorop en daarachter de anderen. ‘Aan de andere kant van de brug is een parkeerplaats en daar loopt een pad trapsgewijs naar beneden,’ gebaart Jonas. ‘Met zijn vijven is te gevaarlijk. Eerst steek ik de brug over, daarna volgen Olga en Maxime en als die de brug verlaten hebben, Bas en Nawal. Is dat duidelijk?’ De anderen knikken instemmend. In het schijnsel van de lantaarns steekt Jonas de brug over. Bas tuurt op zijn horloge. Er zijn precies twee minuten voorbij als Jonas weer verdwenen is. ‘Gewoon lopen en niet kijken als er iemand aankomt,’ roept Bas Olga en Maxime na. Gespannen volgen Nawal en Bas de bewegingen van Olga en Maxime. In de verte verschijnen twee koplampen. Ze komen snel naderbij. Kort voordat de wagen Olga en Maxime bereikt, hebben ze de brug verlaten. Net op tijd. Bas en Nawal zoeken dekking achter de betonnen opstand van de brug. Niet lang daarna schiet de auto voorbij. Voor de zekerheid wachten ze nog even en dan is ook voor hen het moment van de oversteek aangebroken. In een hoog tempo lopen Bas en Nawal naar de plek waar ze de anderen hebben zien verdwijnen. Rechts blinkt het water van de Seine. Het herinnert Bas aan Ile de Cité. Het is een raar idee dat ze er eigenlijk zo dichtbij zijn en tegelijkertijd mijlenver vandaan.
154
‘Shit!’ Geschrokken kijkt Nawal achterom. ‘Niet kijken,’ sist Bas. Achter de twee klinkt het geluid van snel naderende wagens. Bas slaat zijn arm om Nawal heen. ‘Gewoon doorlopen,’ fluistert hij in haar oor. Bas drukt Nawal tegen zich aan. Het zweet staat op zijn voorhoofd. Achter hem minderen de wagens vaart. Vlak achter de twee komen ze tot stilstand. Blauw zwaailicht weerkaatst op het water van de Seine. Het geluid van opengaande en weer dichtslaande deuren echoot tegen de stenen balustrade van de oude brug. Zweetdruppeltjes sijpelen langs de slapen van de verslaggever. Nawal kruipt nog dichter tegen hem aan. Bas vloekt binnensmonds. Ze zijn vlakbij de plek waar ze de brug kunnen verlaten. Elk moment kunnen er bevelen klinken en toch gebeurt dat niet. Wel klinken er stemmen. Heel even draait Bas zijn hoofd. Genoeg om te zien dat er een auto is aangehouden door een politievoertuig. Een van de agenten staat over de aangehouden auto heen gebogen. Bas en Nawal maken van de verwarring gebruik. Ze verlaten de brug bij de parkeerplaats die door Jonas werd omschreven. Snel dalen ze het aangrenzende pad af. Onderaan de trap wacht Jonas de twee wijdbeens op. ‘Waar bleven jullie nou?’ Het licht van een straatlantaarn valt over de witte gezichten van Bas en Nawal. ‘We hebben geluk gehad,’ reageert Bas geïrriteerd op de opmerking van Jonas. ‘Er is politie op de brug. We moeten er zo snel mogelijk vandoor…’ Ze volgen Jonas die ze voorgaat naar een door bomen beschut pad. Kort nadat ze rechtsaf geslagen zijn, verlaten ze de smalle weg. ‘Hoe kan dat nou,’ reageert Olga verbaasd. ‘Nog een rivier?’ ‘Misschien een aftakking,’ reageert Bas. ‘Of we zitten op een eiland in de Seine.’ Ze volgen Jonas die langs de oever naar een plek loopt waar een boot ligt afgemeerd. ‘Dat is ‘m!’ ‘Dat is ‘m,’ herhaalt Olga zijn zin.
155
‘Ja, dat is hem. Ik heb hem helemaal onderzocht. Er is niemand aan boord en de deur naar het ruim was niet afgesloten.’ Olga kijkt ongerust naar Bas en van Bas weer naar Jonas. ‘Je wilt toch niet zeggen dat…’ ‘We hebben geen keus, Olga. Jullie wilden zo graag die militaire kleren aantrekken. Als het straks licht wordt, zit heel Frankrijk achter ons aan. Een betere plek is wat mij betreft niet denkbaar.’ ‘En als de eigenaars van de boot komen?’ ‘Dat is voor later zorg. Bovendien is het zondag én nieuwjaarsdag, dus de kans dat ze gaan werken is wel heel erg klein.’ Met lichte tegenzin volgt Olga de twee mannen die als eersten aan boord gaan. Als ook de anderen aan boord zijn gegaan, volgen ze Jonas naar het voordek. Bij het openstaande deurtje dat toegang biedt tot het ruim, staart Olga ontzet in het donkere gat. Jonas voelt de bui al hangen. ‘Ja, het is misschien niet de luxe die u gewend bent, mevrouw Van der Steen,’ reageert hij cynisch. ‘Maar er zijn maar weinig rijnaken met een vaste trap naar het ruim. De meeste zijn alleen bereikbaar met een ladder. Bovendien liggen er beneden zeilen waarop we kunnen liggen en die we als dekens kunnen gebruiken. Klachten kunt u bij de directie kwijt.’ De lange Jonas moet zichzelf behoorlijk klein maken om zich door de opening te wringen. Als eerste daalt hij de trap af naar het ruim. De straal van zijn zaklamp weerkaatst op de stalen wanden. De anderen zijn inmiddels ook de trap afgedaald. Bas als laatste en hij heeft het deurtje achter zich gesloten. Jonas knipt de zaklamp uit en dat leidt tot de nodige reacties. Het is aardedonker en de vergelijking met een drijvende graftombe is snel gemaakt. Snel knipt Jonas de zaklamp weer aan. Nadat hij hem aan Nawal heeft gegeven, beginnen ze te slepen met de zeilen. Na een tijdje zijn ze klaar met het prepareren van een slaapplaats. Nieuwe vijanden dringen zich op, honger en dorst. Ondanks de precaire situatie waarin ze zich bevinden, vallen ze niet veel later allemaal als een blok in slaap. Mantes-la-Jolie, zondag 1 januari. Ondanks dat ze pas laat zijn gaan slapen, is er al vroeg op de ochtend veel actie in het ruim van de rijnaak
156
die ligt afgemeerd aan de Seine. De deur van het ruim staat wijd open zodat er frisse lucht en licht naar binnen kan. Jonas heeft al een korte wandeling in de uitgestorven omgeving gemaakt. Het stukje straat waaraan de rijnaak ligt afgemeerd is zo klein dat het de naam kade niet mag dragen. Behalve veel bomen is er een kleine parkeerplaats en een loods. Verder liggen er verspreid wat kleine bedrijfjes die gesloten zijn. Er is veel groen en verderop zijn wat huizen waarvan de meesten waarschijnlijk vakantiehuizen zijn. Niet vreemd, want ze bevinden zich op een langgerekt eiland dat de Seine in tweeën splijt. Het landschap rondom Mantes-la-Jolie is heuvelachtig en groen bebost. Opvallend is de oude stenen brug die het eiland verbind met het noordelijk deel van de stad. Hij is niet meer in gebruik en het middelste gedeelte van de brug ontbreekt. Op de achtergrond ligt de brug waarover ze het eiland hebben bereikt. Dichtbij de rijnaak zijn volgens Jonas enkele beschutte plekjes waar ze de komende uren in de buitenlucht kunnen doorbrengen. Vooral die laatste informatie wordt door Olga met vreugde verwelkomd. ‘Voorlopig zitten we hier veilig,’ mompelt Jonas. ‘Kan wel zijn, maar ik moet nu toch echt iets drinken en eten,’ reageert Maxime geïrriteerd en ze voelt illustratief aan haar buik. De anderen reageren instemmend. ‘Een van ons zal er op uit moeten, maar wie?’ Jonas en Nawal vallen al snel af vanwege hun uiterlijk. De andere drie kijken elkaar onderzoekend aan. Olga en Maxime zouden normaal gesproken niet opvallen tussen de Fransen, maar in hun groene legerbroeken en Jacks zien ze er wel heel opvallend uit en dat is dus veel te riskant. Dat geldt ook voor Bas, maar die zou eventueel van kleding kunnen wisselen met Jonas. ‘Maakt het eigenlijk wat uit,’ oppert Olga. ‘Ze hebben geen foto’s van ons genomen, dus…’ Bas schudt zijn hoofd. ‘Vergeet dat maar. Heb je de camera’s niet gezien toen we door de poort van het concentratiekamp naar binnen reden? Ze hebben echt wel beelden van ons.’ ‘Bingo!’
157
Verbaasd kijken de anderen naar Jonas. ‘Bas, je haar en je snor gaan er af en je krijgt mijn kleding en bril.’ Het gezicht van Bas kleurt rood. ‘…Je denkt toch niet dat ik gek geworden ben?’ Een half uur later ontwijkt Bas de grijnzende blikken van zijn vrouw en dochter. ‘Pap, je ziet er tien jaar jonger uit. Echt waar!’ De rechterhand van Bas glijdt langs zijn gemillimeterde haar. Hoofdschuddend zet hij de bril van Jonas op zijn hoofd. ‘Dat je daar nog wat door kunt zien,’ moppert hij. Hij poetst de bril schoon en daarna trekt hij de broek en het jack van Jonas aan. De anderen liggen dubbel van het lachen, behalve Nawal. Zij vindt het zielig voor Bas. Zonder wat te zeggen draait Bas zich om. Mokkend verdwijnt hij in het aangrenzende park. Hijgend volgt Bas het trapsgewijs stijgende pad naar de brug. Eenmaal op de brug kijkt hij geschrokken naar rechts. Het einde van de brug is afgezet door militairen. Dat betekent dat het noordelijk deel van de stad niet is te bereiken zonder controle van de militairen. Uitgerekend het gedeelte waarnaar ze wilden vluchten. Links is niets te zien. Kennelijk gaan de autoriteiten er van uit dat de vijf zich nog ten zuiden van de Seine bevinden. Snel loopt Bas over de brug naar het zuidelijk gedeelte van de stad. Een vriendelijk knikje naar een man met een hond wordt beantwoord met een vriendelijk knikje terug. Op de zuidelijke oever van de Seine gaan de ogen van Bas onderzoekend rond. ‘Makkelijk gezegd, even wat te eten halen,´ mompelt hij binnensmonds. ´Wie of wat is er nu op nieuwjaarsdag geopend?’ Plotseling vernauwen zijn ogen zich. ‘Natuurlijk, het station!’ Snel loopt hij de straat in waarop het station op een van de
158
voetgangersbordjes staat aangegeven. Het is een lange winkelstraat en dat biedt extra kansen. Restaurants en eetgelegenheden genoeg, maar alles is gesloten. Na een minuut of tien bereikt hij het rode stationsgebouw. Hij steekt het plein over waar een Dali-achtig beeld het middelpunt vormt van een fontein. Het is een beeld van twee ineen verstrengelde geliefden. Bij de deur van het stationsgebouw staart Bas geschrokken naar een pamflet wat er op is aangebracht. Rechergé staat er in vette letters boven een foto waarop vijf hoofden te zien zijn. Bas ontwijkt de blikken van enkele voorbijgangers. Wit weggetrokken verdwijnt hij in het station. Voor het eerst is hij blij met de veranderingen aan zijn uiterlijk. Zoals verwacht zijn er in het station verschillende kiosken geopend. Niet veel later begint hij aan de terugweg met een tas gevuld met belegde stokbroden en flesjes water en vruchtensap. Met groot enthousiasme wordt Bas verwelkomt door de anderen. De berichten over het pamflet en de afzettingen aan de andere kant van de brug verdwijnen voor even naar de achtergrond. Gretig storten ze zich op de stokbroden en de meegebrachte water en vruchtensappen. Later op de middag keert de spanning terug. Bas wandelt voor de tweede keer over de brug in de richting van het centrum. Dit keer niet alleen om eten en drank in te slaan. Het beeld in de winkelstraat is ingrijpend veranderd. Veel flanerende mensen en sommige winkels zijn geopend ondanks dat het nieuwjaarsdag is. Bij een van de winkels voelt Bas de spanning tintelen. Het is een krantenwinkel. Bas weet dat het Dagblad Le Monde altijd pas in de middag uitkomt en dat het de datum van de volgende dag draagt. Vijf minuten later hervat Bas zijn wandeling door de winkelstraat. Zijn gezicht staat strak. Eigenlijk wist hij het wel, maar toch was de teleurstelling groot. In de krant werd met geen woord gerept over de documenten die Bas ze heeft toegespeeld. Begrijpelijk, want de redactie wil eerst absolute zekerheid hebben over de informatie die hen door externe bronnen wordt toegespeeld. Het betekent dat ze in ieder geval nog
159
een nacht langer op de rijnaak moeten doorbrengen. Mantes-la-Jolie, maandag 2 januari. Geschrokken veert Bas overeind. Op het dek klinken voetstappen. Nog net op tijd houdt hij zijn hand voor de mond van Maxime. Iedereen is wakker geworden van het gestommel en met kloppend hart wachten ze op de dingen die komen. Ver weg klinkt het monotone gebrom van auto’s afgewisseld door het bonkende geluid van een trein die over de spoorbrug voortraast. Af en toe klinken er stemmen en loeit er ver weg een sirene. Na een tijdje gaat er een trilling door het schip. Het geluid van een pruttelende dieselmotor zwelt steeds meer aan. ‘Ik denk dat we gaan varen,’ fluistert Olga. Er klinken voetstappen die snel naderbij komen. Jonas heeft de toegangsdeur naar het ruim snel dichtgedaan. Met ingehouden adem luisteren ze naar een neuriënde mannenstem. Op enkele meters afstand van de toegangsdeur blijft de man staan. Na enig gerommel op het dek horen ze een plons, gevolgd door opspattend water. Er klinkt een schurend geluid, waarna er iets op de voorplecht van het schip ploft. Langzaam verdwijnen de voetstappen naar de achterkant van het schip. Daar waar zich de stuurhut bevindt. ‘Dat was vast de kabel waarmee het schip vast lag,’ fluistert Olga met trillende stem. ‘Des te beter,’ reageert Jonas. ‘Een mooiere manier om hier weg te komen is er niet!’ Een half uur later komt er langzaam beweging in de rijnaak. Jonas zit bovenaan de trap. Hij heeft de deur van het ruim weer geopend zodat er frisse lucht naar binnen kan. Bas is ook naar boven geklommen. Het uitzicht is helaas beperkt. Behalve het groen van hoge bomen, de daken van huizen en flatgebouwen is er weinig te zien. Na een tijdje zien ze alleen nog maar een enkel topje van een hogere heuvel. Zodra er een brug in zicht komt, sluit Jonas de deur van het ruim.
160
Naarmate de dag vordert, beginnen ze steeds meer last te krijgen van hun verstijfde ledematen. Beurtelings houden ze de wacht bij de openstaande deur van het ruim. Een nieuwe vijand dringt zich aan, dorst. Even overwegen ze om op de schipper af te stappen, maar de onzekerheid over de situatie aan land weerhoudt ze daarvan. Om er zo min mogelijk aan te denken, proberen ze om beurten wat te slapen. Aan het einde van de dag naderen ze een grote stad. Een prachtige kathedraal op een heuvel domineert de omgeving. Onverwachts valt er een schaduw over de voorplecht. Een hoger gelegen kade omzoomt door bomen komt langzaam naderbij. Steeds meer contouren van grijze gebouwen verschijnen in de achtergrond. ‘We gaan aanmeren,’ fluistert Bas die op dat moment bij de deur de wacht houdt. Op het dek klinken voetstappen gevolgd door bevelen. Opnieuw klinkt het geluid van schurende kabels. Bas heeft de toegangsdeur voor de zekerheid gesloten. Zeker een half uur concentreren ze zich op de geluiden buiten. Pas als er op het schip geen geluiden meer klinken, steekt Bas zijn hoofd voorzichtig boven de opstand van het ruim uit. Voor zover hij kan zien, is er niemand meer aan boord. Jonas is ook omhoog geklommen. Niet veel later staan de beide mannen op het voordek. Het panorama van een grote, historische stad ontvouwt zich voor hun ogen. ‘Rouen,’ gebaart Bas. ‘Dat is de enige echte grote stad in het afwaartse stroomgebied van de Seine.’ ‘Wat denk je, zouden we hier ook gezocht worden?’ Bas haalt zijn schouders op. ‘Daar komen we spoedig achter, want ik heb geen zin meer om nog één minuut langer op deze boot te blijven. ‘Nou, dat komt mooi uit,’ reageert Jonas lachend. ‘Dan kan jij mooi als eerste de boel verkennen.’ ‘En dan kun je gelijk andere kleren voor ons kopen, want in deze apenpakjes kunnen we de straat niet op,’ voegt Olga er grijnzend aan toe. Lachend kijken de anderen Bas na die mopperend het schip verlaat.
161
Er hangt een merkwaardige sfeer in de haven. Mensen groepen samen en er wordt nauwelijks gewerkt. Bas steekt een brede boulevard over. Zijn ogen gaan onderzoekend rond. ‘Kleren kopen,’ gromt hij. ‘Ik heb wel wat beters te doen.’ Eindelijk ziet hij wat hij zo graag wil zien. Verderop is een kiosk. Tien minuten later nadert Bas hijgend de rijnaak. Hij zwaait met een krant. ‘Ik heb goed nieuws,’ buldert hij. ‘Jullie kunnen zelf je kleren gaan kopen!’ Dichterbij gekomen toont hij de anderen de voorpagina van Le Monde. Olga vertaalt razendsnel de krantenkoppen voor Jonas: GRUWELIJKE GREEP NAAR DE MACHT MISLUKT. DECHESNE GEARRESTEERD, BEAURIEUX PLEEGT ZELFMOORD!
162
17.
Via een binnenlandse vlucht bereikt het vijftal de stad Lille in het noorden van Frankrijk. Vanuit Rouen was het niet mogelijk om naar bestemmingen buiten Frankrijk te reizen. De sfeer in het vliegtuig en op de luchthavens was gespannen. Overal klonteren mensen samen. De mislukte machtsgreep van Maximillian Deschesne en Frederic de Beaurieux hebben het land volkomen op zijn kop gezet. Vanaf de luchthaven in Lille laten ze zich met een taxibusje vervoeren naar het treinstation Lille Europe. De taxichauffeur heeft al een paar keer geprobeerd een praatje te maken met de naast hem zittende Bas. Die doet echter net alsof hij de Franse taal niet machtig is. In de hal van het treinstation zien ze dezelfde beelden als op de luchthaven. Overal druk pratende en kranten lezende mensen. Bas prijst zich gelukkig dat de kranten hun bron niet hebben prijsgegeven. In dat geval hadden ze onmogelijk terug kunnen reizen naar Nederland zonder door iedereen te worden lastig gevallen. In hun nieuwe kleding zien ze er als gewone stervelingen uit met uitzondering van Jonas die er niet in geslaagd is om iets nieuws te vinden. Een half uur later schuiven de groene weilanden voorbij de intercity. Het gezelschap heeft zich verzameld in een eigen coupé. Op een onverwachts moment grijpt Bas Jonas beet en geeft hem spontaan twee zoenen op z’n wang. Jonas kijkt verbaasd opzij. ‘Waar heb ik dat aan te danken?’ ‘Dankzij jou heb ik m’n vrouw en dochter weer terug. En dat niet
163
alleen,’ gaat hij verder. ‘Ik heb er zelfs een dochter bijgekregen!’ Hij drukt Nawal stevig tegen zich aan. Olga mengt zich ook in het gesprek. ‘Een ding begrijp ik nog steeds niet, Jonas,’ zegt ze peinzend. ‘Hoe wist jij van het bestaan van de Cité?’ Er verschijnt een vreemde blik in de ogen van de lange man. ‘Dat is een lang verhaal Olga!’ ‘Het wordt tijd dat je het ons vertelt!’ ‘Okay. Eerst even een sanitaire stop. Daarna vertel ik alles!’ Met gemengde gevoelens kijken de anderen Jonas na. Olga schudt bedenkelijk haar hoofd. ‘We hebben veel aan hem te danken maar het blijft een vreemde vogel, Bas!’ Bas knikt en zijn gedachten gaan terug naar de plek waar het allemaal begon, hotel New York in Rotterdam. Waarom had Jonas toen eigenlijk tegen hem gelogen? De hypnotiseur waar hij over sprak, bestond helemaal niet en ook zijn bewering, dat hij de verdwenen kunstschilder Robert van Weegen op 20 mei 2006 voor het laatst gezien heeft, lijkt heel onwaarschijnlijk. Robert van Weegen werd op 5 mei van dat jaar als vermist opgegeven. Dat laatste heeft Jessica van Weegen nog bevestigd toen hij haar bezocht. Toch klonk het verhaal van Jonas destijds heel overtuigend. Wat zou hij werkelijk van die verdwijning afweten, vraagt Bas zich peinzend af. Plotseling begint de trein krachtig te remmen en te schudden. Geschrokken kruipen Maxime en Nawal tegen Bas aan. Piepend en schokkend komt de trein tot stilstand. De gezichten van Olga en Maxime zien lijkbleek. De herinnering aan de ondergrondse rit met de metro door Parijs is daar de oorzaak van. Er gaan enkele minuten voorbij en dan komt er langzaam weer beweging in de trein. Geschrokken houdt Bas de conducteur aan die zich gehaast door het gangpad begeeft. ‘Wat is er aan de hand?’
164
De man schudt afkeurend zijn hoofd. ‘Een of andere belhamel heeft aan de noodrem getrokken!’ Als door de bliksem getroffen draait Bas zich om. Door een van de vuile ramen van de trein staart hij naar de rand van een aangrenzend bos. Nawal heeft het ook gezien. ‘Je kunt wel weer vluchten, klootzak. Maar ik weet je te vinden in Rotterdam,’ buldert Bas. Olga grijpt zijn arm beet. ‘Het heeft geen zin, Bas…’ Verbaasd kijkt Bas opzij. ‘Wat bedoel je?’ Olga maakt een berustend gebaar. ‘Het is toch duidelijk. Dit is de ultieme manier van Jonas om kenbaar te maken dat zijn reis en zijn connectie met ons hier ophoudt.’ ‘Je bedoelt dat…’ ‘Precies. Jonas heeft geen zin om ook maar iets los te laten. Hij zal daar ongetwijfeld een goede reden voor hebben en dat moeten we accepteren.’
Beste lezers, accepteren jullie dat ook of wil je het ware verhaal van Jonas Johnson weten? Ga in dat laatste geval naar mijn webshop www:roblaanen.nl en bestel onderstaand e-book voor de prijs van slechts 3 euro.
NOSTRADAMUS Het Geheim van Jonas Johnson
165