Nieuwsselectie in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRC Handelsblad en New York Times Nadine Böke Studentnr. 0608017
December 2006
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Afdeling Mediastudies Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam Nederland
Begeleider: Dr. P. L. M. (Peter) Vasterman 2e Begeleider: Prof. dr. F. P. I. M. (Frank) van Vree
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.2 Wat is wetenschapsjournalistiek? 1.3 Korte geschiedenis van de wetenschapsjournalistiek 1.4 Nieuwsselectie 1.5 Onderzoeksvragen
pag. 5 pag. 5 pag. 6 pag. 7 pag. 9
2. Methode 2.1 analyse en steekproef 2.1.2 omvang 2.1.3 genre 2.1.4 aanleiding 2.1.5 geografische herkomst 2.1.6 bron 2.2 gegevensverwerking
pag. 11 pag. 11 pag. 12 pag. 13 pag. 14 pag. 14 pag. 15 pag. 15
3. Resultaten 3.1 genre 3.2 aanleiding 3.3 geografische herkomst 3.4 bron 3.5 individuele onderwerpen
pag. 16 pag. 16 pag. 18 pag. 20 pag. 22 pag. 25
4. Discussie en conclusies 4.1 de resultaten 4.2 impact, relevantie en aanbevelingen 4.3 conclusies
pag. 26 pag. 26 pag. 30 pag. 31
5. Referentielijst
pag. 33
Bijlage I: tabellen ruwe data Bijlage II: dubbele onderwerpen
pag. 34 pag. 38
3
4
1. Inleiding Voor de afronding van mijn vorige studie, biologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, heb ik een doctoraalscriptie geschreven waarin ik de wetenschapsbijlagen van verschillende landelijke Nederlandse dagbladen vergeleek op inhoud en kwaliteit. Een van de, voor mij persoonlijk onverwachte, uitkomsten hiervan was dat de verschillende bijlagen sterk verschilden in hun onderwerpskeuze. Individuele onderwerpen bleken slechts zeer zelden in de bijlagen van meerdere kranten voor te komen, en ook meer algemeen gekeken naar de verschillende wetenschapsgenres waarover werd bericht weken de bijlagen van elkaar af. Ik schreef daarom toen in mijn discussie dat het interessant zou zijn om hier een vervolgonderzoek naar te doen, met als doel een beter inzicht te krijgen in hoe verschillende wetenschapsbijlagen van elkaar afwijken op het gebied van nieuwsselectie, en ook hoe deze nieuwsselectie afwijkt van de ‘normale’ nieuwsselectie. (Böke, 2005). De scriptie die u nu in handen heeft, als onderdeel van de duale master Journalistiek en Media in de richting geschreven journalistiek, is bedoeld om tot dit diepere inzicht te komen. Onderzoek naar en theorieën rondom nieuwsselectie nemen een belangrijke positie in binnen de communicatiewetenschap. Deze onderzoeken en theorieën proberen tenslotte te verklaren hoe de inhoud van non-fictieve media, en daarmee het beeld dat wij hebben van de wereld (buiten hoe wij dit per directe waarneming kunnen vormen), tot stand komt (Donsbach, 2004). De wereld van de wetenschap is er een waar veel mensen in hun dagelijks leven geen direct contact mee hebben. De media zijn daarom voor veel mensen cruciaal voor hun begrip van en beeldvorming over wetenschap (zie o.a. Logan et al., 2000; Zimmerman et al., 2001; Verhoeven, 2005; Clark & Illman, 2006). Verhoeven (2005) schrijft hierover in zijn proefschrift: ‘De rol van massamedia is cruciaal voor de verspreiding van wetenschappelijke kennis, voor het denken over wetenschap en techniek en in het verlengde daarvan voor maatschappelijk draagvlak voor wetenschappelijke activiteiten. Massamedia zijn de opvoeders van het publiek. (…) Met betrekking tot wetenschap blijkt dat het publiek, in het geval van complexe wetenschappelijke en technologische kwesties en controverses, bij haar oordeelsvorming met name vertrouwt op mediarepresentaties van deze kwesties. Het publiek laat zich niet alleen door de media informeren, maar ook beïnvloeden door de mening die in het medium wordt beschreven.’ Hierbij zijn volgens Wester et al. (2000), ondanks dat je wetenschapsnieuws ook terugvindt op televisie, de radio en in tijdschriften, de dagbladen nog altijd de belangrijkste bron van nieuws over resultaten van wetenschappelijk onderzoek en technische ontwikkelingen (oftewel kortweg van wetenschapsnieuws). Een groot deel van het wetenschapsnieuws binnen dagbladen (hoewel niet alle, zie Hanssen & Willems, 1992; Wester et al., 2000) staat op specialistische pagina’s of in een specialistisch katern, de wetenschapsbijlage. Dit, en het hierboven genoemde belang van dagbladen voor de beeldvorming van het publiek over wetenschap, maken het mijns inziens verantwoord te zeggen dat wetenschapsbijlagen een belangrijke factor vormen in de beeldvorming van wetenschap binnen onze huidige samenleving. Dit maakt de in mijn vorige scriptie naar voren gekomen constatering dat wetenschapsbijlagen van verschillende dagbladen ieder een heel andere onderwerpskeuze hebben, en het vervolgonderzoek dat ik binnen deze scriptie zal doen naar nieuwsselectie binnen wetenschapsbijlagen, ook maatschappelijk relevant. Als tenslotte uit dit (uitgebreidere) onderzoek opnieuw blijkt dat verschillende wetenschapsbijlagen ieder heel ander nieuws brengen, dan wordt het beeld dat iemand heeft van de wetenschappelijke wereld mogelijk in hoge mate bepaald door welke krant hij of zij leest. In het vervolg van deze inleiding zal ik eerst een definitie geven van wetenschapsjournalistiek en kort de geschiedenis van de wetenschapsjournalistiek schetsen. Hierna zal ik dieper ingaan op het fenomeen ‘nieuwsselectie’ om tenslotte mijn onderzoeksvragen te formuleren. 1.2 Wat is wetenschapsjournalistiek? Donkers & Willems (1999) definiëren wetenschapsjournalistiek als ‘het begrijpelijk en aantrekkelijk schrijven over alle mogelijke onderwerpen waarmee wetenschappers zich in theoretische of toegepaste zin bezig houden.’ Hierbij is populariseren niet per se het hoofddoel. Bij wetenschapsjournalistiek gaat het net als in andere takken van de journalistiek om het weergeven van actualiteit, achtergrond en commentaar. (Hagen, 1991) In haar proefschrift legt Esmijer (1999) wetenschapsjournalistiek als volgt uit: ‘Wezenlijk voor de
5
journalistiek zijn drie kenmerken die in hun onderlinge samenhang exclusief zijn voor de journalistiek: openbare communicatie, actualiteit en informeren als primaire functie. (…) Wetenschapsjournalistiek kan in diezelfde termen worden uitgedrukt, maar onderscheidt zich door het aandachtsveld waar ze zich op richt, namelijk: wetenschap.’ 1.3 Korte geschiedenis van de wetenschapsjournalistiek De aanzet voor de ontwikkeling van wetenschapsjournalistiek hangt samen met de opkomst e van de wetenschapspopularisatie in de 18 eeuw. De natuurwetenschappen hadden toen net een periode van grote bloei achter de rug, in Nederland bijvoorbeeld via belangrijke onderzoekers als Huygens en Leeuwenhoeck. Nu kwam het in de mode om het publiek e kennis te laten maken met deze ‘nieuwe natuurkunde’. Tot halverwege de 20 eeuw zou de wetenschapsjournalistiek in Nederland wel heel anders van karakter zijn dan zoals wij deze nu kennen. Wetenschapspopularisatie gebeurde door wetenschappers; kritische verslaggeving van buitenaf, kenmerkend voor wetenschapsjournalistiek, vond niet plaats. (Hagen, 1991). Bovendien leed de wetenschapsjournalistiek sterk onder de verzuiling. De verschillende sociale groepen in ons land hadden elk hun eigen kranten en tijdschriften, en het karakter van de berichtgeving hierin hing sterk samen met de ideologie van de bijbehorende zuil. (Allart, 2003). e Eind 19 eeuw was de moderne, onafhankelijke wetenschapsjournalistiek wel al in opkomst in met name Groot Brittannië en de Verenigde Staten. De echt grote doorbraak van de moderne westerse wetenschapsjournalistiek werd echter veroorzaakt door opzienbarende wetenschappelijke ontwikkelingen in de tweede helft van de 20e eeuw, zoals de atoombom (1945), de Russische Spoetnik (1957) en de opkomst van de milieuproblematiek (1960). Om de moderne wereld te kunnen begrijpen, moesten dergelijke ontwikkelingen niet alleen gemeld, maar ook toegelicht en geanalyseerd kunnen worden. (Hagen, 1991) Begin jaren ’60 van de 20e eeuw gingen ook in ons land voor het eerst journalisten in plaats van wetenschappers zich bezig houden met schrijven over wetenschap. Aanvankelijk richtte de berichtgeving zich vooral op uitleg en popularisatie; maar naarmate deze ‘nieuwe’ vorm van journalistiek meer ingeburgerd raakte, werd de toon kritischer. (Hagen, 1991) De wetenschapsjournalistiek profiteerde bovendien sterk van de grote fusies van dagbladen in de jaren zestig en zeventig, zoals die van de NRC met het Algemeen Handelsblad in 1964. De fusies hadden tot gevolg dat de redacties werden vergroot en gemoderniseerd, waardoor specialistische takken van journalistiek zoals wetenschap en cultuur meer ruimte kregen. (Wijfjes, 2004; Willems, 2000). Verder zorgde de overheid voor een sterke impuls voor de ontwikkeling van wetenschapsjournalistiek in ons land, o.a. door de aanstelling van een Minister van Wetenschapsbeleid in 1973 (Hagen, 1991; Daldrup, 2000). Deze opkomst van de Nederlandse wetenschapsjournalistiek leidde in 1977 tot de eerste vaste, wekelijkse wetenschapspagina’s in landelijke dagbladen (Hagen, 1991). Vervolgens kwam de Volkskrant in 1981 als eerste met een speciaal wetenschapskatern, in 1982 gevolgd door het NRC Handelsblad. (Daldrup, 2000) Tegenwoordig heeft, naast deze kranten, de Telegraaf als enige andere landelijke dagblad een speciale wetenschapsbijlage. Volgens sommige auteurs (o.a. Willems, 2000; Verhoeven, 2005) is de Nederlandse wetenschapsjournalistiek sinds de opkomst halverwege de jaren zestig wel van karakter veranderd. Onder meer Daldrup (2000) onderscheidt drie motieven voor wetenschapscommunicatie in het algemeen: het democratische, culturele en economische motief. Het democratische motief draait vooral om de redenering dat burgers het recht hebben te weten wat er met hun belastinggeld gebeurt. In het verlengde daarvan zouden zij moeten kunnen bijdragen aan de besluitvorming van maatschappelijke keuzes. Burgers verdienen het dus om te weten welk wetenschappelijk onderzoek door de overheid wordt gefinancierd, en zouden verstand van wetenschap moeten hebben om te kunnen zeggen of het terecht is dat hier geld heen gaat. Het culturele motief richt zich meer op het feit dat wetenschap tegenwoordig sterk is geïntegreerd in onze cultuur, ons doen en denken, onze waarden en normen. Wetenschapscommunicatie is dan nodig om de mensen de wereld om hen heen te laten begrijpen. Het economische motief tenslotte draait om het feit dat onze huidige economie sterk gebaseerd is op ontwikkelingen in wetenschap en techniek. Om onze economie sterk te houden, moeten voldoende jonge mensen geïnteresseerd raken in (exacte) wetenschap en techniek, en hier hun beroep van maken. (zie ook Logan et al., 2000) De verschuiving die volgens Willems en Verhoeven te zien is in wetenschapscommunicatie, zou er een zijn van het democratische en/of culturele motief in de
6
jaren ’60 en ’70 naar een meer economisch motief nu. Verhoeven (2005) schrijft hierover: ‘Wetenschap is zo afhankelijk geworden van de media (bijvoorbeeld voor publieke steun), dat het de media gebruikt om haar eigen belangen te waarborgen. Op deze manier is de journalistiek dus een onderdeel geworden van de strategische strijd van wetenschappers, en heeft het de maatschappelijke functie van het verlichten van het publiek door wetenschappelijke informatie te vertalen verloren.’ 1.4 Nieuwsselectie Zoals al eerder in deze inleiding gemeld, is nieuwsselectie een belangrijke issue binnen de communicatiewetenschap. Om deze reden is er al erg veel onderzoek naar gedaan (zij het vooral naar nieuwsselectie in het algemeen, en niet binnen specifieke takken van de journalistiek). In ieder geval voor het normale nieuwsgedeelte van de krant blijkt te gelden dat er een duidelijke eenstemmigheid is onder journalisten over welke gebeurtenissen nieuwsberichten worden en welke niet. (Stappers, 1996) Voor de wetenschapsbijlagen lijkt dit, zoals eerder in deze inleiding vermeld, niet op te gaan. Toch geldt volgens Gregory en Miller (1998) dat dezelfde factoren bepalen welk verhaal in de media komt, ongeacht of de journalist is gespecialiseerd in wetenschap of niet. Mogelijk worden de verschillen in onderwerpskeuze tussen verschillende wetenschapsbijlage dus vooral bepaald door de mate waarin waarde wordt toegekend aan bepaalde nieuwsselectiefactoren. Om die reden zal ik hier nu (beknopt) de theorie rondom nieuwsselectie binnen de journalistiek in het algemeen bespreken, en waar mogelijk (afhankelijk van of ik hier literatuur over heb kunnen vinden) alvast de link leggen naar wetenschapsjournalistiek. Voor het overige dient deze bespreking als het theoretisch kader voor de discussie van de resultaten die uit dit scriptieonderzoek voortkomen (zie hoofdstuk 4). Volgens Donsbach (2004) is nieuwsselectie iets zeer complexs. Hij onderscheidt op basis van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek vier verschillende factoren die de nieuwsselectie van journalisten beïnvloeden: nieuwswaarden, institutionele doelen, de manipulatieve kracht van nieuwsbronnen en de subjectiviteit van de journalist zelf. De complexiteit van het geheel is volgens hem de reden dat, ondanks dat er al vele factoren zijn geïdentificeerd en modellen zijn voorgesteld, geen van deze factoren en modellen een sluitende verklaring bieden voor welke onderwerpen in de media komen en welke niet. Hij oppert daarom dat het belangrijk is te kijken naar de psychologische factoren die de dieper gelegen reden achter nieuwsselectie – inclusief de vier genoemde factoren – vormen. Ik zal hier achtereenvolgens eerst de vier traditionele factoren bespreken, en vervolgens Donsbachs psychologische verklaring. Het begrip ‘nieuwswaarde’ of ‘nieuwsfactor’ slaat op factoren die bepalen hoe nieuwswaardig een verhaal is, en dus op hoe groot de kans is dat het onderwerp in de krant of op het journaal zal komen. (Donsbach, 2004). Er bestaan diverse indelingen van factoren of criteria die een onderwerp nieuwswaarde geven, maar een van de meest gebruikte is die van Galtung en Ruge (1965). Hierbij geldt dat de kans dat een onderwerp nieuws wordt toeneemt naarmate het onderwerp sterker aan een bepaald criterium voldoet, of naarmate het aan meer criteria tegelijk voldoet. Gregory en Miller (1998) hebben de belangrijkste van Galtungs en Ruges criteria besproken in verhouding tot hun belang voor wetenschapsonderwerpen. Hieronder volgt, enigszins vrij naar hen en naar Esmijer (1999), een bespreking hiervan. - Threshold (absolute intensity, intensity increase). Bij dit nieuwscriterium gaat het vrij letterlijk om grootte, bijvoorbeeld in de zin van de omvang van een ramp. Hoe meer doden er bij een aardbeving vallen, hoe groter de kans dat deze ramp in het nieuws komt. Dit criterium is eigenlijk (meestal) niet van toepassing op wetenschapsonderwerpen. - Meaningfullness (cultural proximity, relevance) en consonance. Bij deze twee criteria draait het erom in hoeverre een onderwerp aansluit bij de belevingswereld van een persoon, relevant is voor hem/haar in zijn dagelijks leven en in hoeverre het overeenstemt (consonant is) met bestaande verwachtingen / denkpatronen. Bij wetenschaps-onderwerpen verschilt het sterk van onderwerp tot onderwerp of het aan deze voorwaarden voldoet. Een onderzoek naar gedrag van olifanten zal, op basis van deze criteria, eerder in het nieuws komen dan de ontdekking van het Higgs-boson (wat vanuit de natuurkunde gezien toch groot nieuws is); olifanten kennen we allemaal, maar wat is een boson eigenlijk? Op eenzelfde manier zal de
7
-
-
-
-
oplossing van een belangrijk wiskundig probleem minder snel het nieuws halen dan een medisch onderwerp, omdat dit laatste herkenbaarder is en meer relevant is binnen het dagelijks leven van de lezer / kijker. Frequency, Unexpectedness en Continuity. Dit eerste criterium gaat voor wetenschapsonderwerpen nauwelijks op, omdat wetenschap niet iets is wat het moet hebben van telkens terugkerende gebeurtenissen of gebeurtenissen die lang duren. Integendeel: wetenschap moet het juist hebben van de tweede van deze criteria, de onvoorspelbaarheid / onverwachtheid. De eerste keer dat iemand een nieuwe planeet ontdekt is dit nieuws; als een andere onderzoeker vervolgens diezelfde planeet kan zien, is dit geen nieuws. Wel gaat continuïteit, oftewel de regel dat als iets eenmaal in het nieuws is dit in het nieuws zal blijven, tot op zekere hoogte ook op voor wetenschapsonderwerpen. Als er eenmaal al eens iets geschreven over een complex onderwerp, is de drempel om hier korte tijd later nog eens over te schrijven, kleiner. Unambiguity en reliability. Oftewel, hoe zwart/wit een onderwerp is, in hoeverre het voor een eenduidige uitleg vatbaar en betrouwbaar is. Deze criteria gaat lang niet altijd op voor wetenschapsonderwerpen. De impact en/of relevantie van een bepaalde ontdekking kan vaak op meerdere manieren uitgelegd worden, en wetenschappers zijn het lang niet altijd met elkaar eens over bepaalde zaken. Tegelijkertijd voldoen de naakte feiten binnen sommige wetenschapsonderwerpen juist wel in hoge mate aan de criteria eenduidigheid en betrouwbaarheid. Wetenschap draait tenslotte om waarheidsvinding; als een zeer gedegen onderzoek iets aantoont, of als er een heel concrete ontdekking wordt gedaan, mag je er van uit gaan dat datgene ook echt waar is. Negativity. Nieuws is vaak negatief; maar dit gaat niet op voor wetenschapsnieuws, wat juist vaak over positieve gebeurtenissen (ontdekkingen, ontwikkelingen) gaat. De enige vorm van negatief wetenschapsnieuws is als bv een (vooraanstaande) wetenschapper flink de fout in is gegaan. Reference to elite nations and (elite) people. Nieuws is nieuwswaardiger als er mensen in voorkomen, en nog nieuwswaardiger als dit bekende mensen zijn. Wetenschapsonderwerpen draaien echter vaak niet om personen, maar om het onderzoek van een min of meer ‘anoniem’ blijvende wetenschapper. Interviews met bekende, vooraanstaande wetenschappers voldoen wel aan dit criterium. Het criterium van elite nations kan op verschillende manieren worden uitgelegd; in de oorspronkelijke betekenis van Galtung en Ruge slaat ‘elite’ op de internationale politieke rangorde van landen, waarbij de nieuwswaarde van een onderwerp groter is naarmate het uit een land komt dat hoger in deze rangorde staat. Andere auteurs, b.v. Gregory & Miller (1998) gebruiken een iets andere uitleg van dit criterium, waarbij een onderwerp nieuwswaardiger is naarmate het land maatschappelijk / cultureel gezien beter aansluit bij het thuisland van het nieuwsmedium. Zo zouden dus voor een Nederlandse krant onderwerpen uit Nederland zelf de meeste nieuwswaarde moeten hebben, gevolgd door onderwerpen uit omliggende landen; en heeft een onderwerp uit de Verenigde Staten meer nieuwswaarde dan een uit (het geografisch dichterbij liggende, maar cultuur gezien verder van ons af staande) Marokko of Syrië.
De door Donsbach genoemde ‘institutionele doelen’ slaat op hoe de doelstelling van een krant, redactionele tradities etc. invloed hebben op de nieuwskeuze die een individuele journalist maakt. (Donsbach, 2004) Uit interviews met Nederlandse wetenschapsjournalisten door Esmeijer (1999) blijkt dat deze zelf ook toegeven dat de traditie binnen de krant bepalend is voor hun onderwerpsselectie. Zij trekt hieruit de conclusie dat wetenschapsjournalisten handelen volgens het bestaande verwachtingspatroon binnen een redactie. Hier moet wel de kanttekening bij gemaakt worden dat het onderzoek van Esmijer zich richtte op een zeer specifieke vraag binnen het fenomeen nieuwsselectie, namelijk waarom er wetenschapsjournalisten zo weinig aandacht besteden aan alfawetenschappen. Of tradities en verwachtingspatronen binnen het eigen medium onder wetenschapsjournalisten ook bij nieuwsselectie in het algemeen een rol spelen blijft dus de vraag. Over de invloed van bronnen op nieuwsselectie schrijft Donsbach dat hierbinnen twee belangrijke ideeën bestaan. De een is dat journalisten dusdanig worden bedolven onder
8
nieuwsmateriaal (via de wire, in de vorm van persberichten, etc.) dat zij maar weinig tijd hebben om te selecteren welk nieuws zij willen gaan brengen, en al helemaal om per onderwerp alle feiten te checken (wat belangrijk is voor de nieuwsselectie, want als de feiten niet kloppen, is dit een reden om een onderwerp niet in de krant of op het journaal te brengen). Het andere idee is dat persvoorlichters, spin-doctors en dergelijke tegenwoordig zo veel kennis hebben over hoe de journalistiek en journalisten werken, dat zij deze kunnen manipuleren om zo hun onderwerpen in het nieuws kunnen krijgen. (Donsbach, 2004) Wetenschapsjournalisten worden net als andere journalisten bedolven onder mogelijk nieuwsmateriaal, dus dat het eerste door Donsbach geopperde idee ook van invloed kan zijn binnen het proces van nieuwsselectie bij wetenschapsjournalisten, is goed mogelijk. Over de invloed van persvoorlichters e.d. op de nieuwsselectie door wetenschapsjournalisten heb ik geen literatuur kunnen vinden. Wat ik wel nuttig acht hier op te merken, is dat mijns inziens specifieke bronnen waarschijnlijk binnen nieuwsselectie door wetenschapsjournalisten een andere rol spelen dan binnen nieuwsselectie door andere journalisten, omdat wetenschapsjournalisten een ander soort bronnen gebruiken. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat wetenschapsjournalisten hun nieuws vooral baseren op artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften; terwijl in de gewone nieuwsjournalistiek vooral de wire en persberichten een belangrijke rol spelen. Dit eerste blijkt ook uit onderzoek van Wester et al (2000), die vonden dat 63% van de artikelen in wetenschapsbijlagen een wetenschappelijk artikel als bron had. Je zou dus kunnen stellen dat bronnen mogelijk inderdaad grote invloed hebben op nieuwsselectie door wetenschapsjournalisten; maar dan niet bronnen in de vorm van personen, maar internationale wetenschappelijke tijdschriften. Tenslotte wijzen diverse onderzoeken uit dat de subjectieve overtuigingen van een journalist zelf een rol spelen bij nieuwsselectie. Zo zal een journalist eerder over een onderwerp schrijven als dit hem trekt, of als hij er een sterke mening over heeft. Maar de mate waarin individuele journalisten subjectieve overtuigingen een rol laten spelen bij nieuwsselectie verschilt per land, per nieuwsmedium en natuurlijk met de waarden, normen en professionele overtuigingen van de journalist zelf. (Donsbach, 2004) Er liggen volgens Donsbach (2004) twee psychologische verschijnselen ten grondslag aan het proces van nieuwsselectie, en dus ook aan de bovengenoemde factoren. Dat zijn de behoefte van mensen tot sociale validatie van beslissingen via sociale interactie; en de neiging van mensen om hun bestaande houding en kennis van ten opzichte van onderwerpen te handhaven. Binnen het eerste verschijnsel draait het er in praktijk om dat journalisten bevestiging zoeken dat hun nieuwskeuze ook inderdaad de ‘juiste’ is, door te kijken naar wat anderen hier van vinden. Hierbij zijn collega-journalisten het belangrijkste. Volgens deze theorie zouden journalisten dus niet zoeken naar het ‘originele’ nieuwsonderwerp; juist als zij onderwerpen brengen die andere kranten of televisiezenders ook brengen, weten ze tenminste dat ze ‘goed’ zitten. In iets mindere mate zouden journalisten zich ook op deze manier spiegelen aan / bevestiging zoeken bij institutionele doelstellingen en mensen als persvoorlichters. Het tweede genoemde psychologische verschijnsel is de onderliggende reden waarom journalisten zich in meer of mindere mate laten leiden door subjectieve overtuigingen (zie hierboven), en ligt ten grondslag aan enkele van de criteria van nieuwswaarde. (Donsbach, 2004)
1.5 Onderzoeksvragen In de voorgaande paragrafen heb ik geprobeerd het belang van wetenschapsjournalistiek, van nieuwsselectie en van nieuwsselectie binnen de wetenschapsjournalistiek aan te geven. Toch is er in Nederland maar weinig onderzoek gedaan naar wetenschapsjournalistiek, en zeker onderzoek hiernaar wat relevant is in verband met nieuwsselectie is schaars. Voor deze scriptie zijn slechts drie onderzoeken zijdelings relevant: Hanssen en Willems (1992) hebben gekeken naar verschillen tussen wetenschapsartikelen op de wetenschapspagina’s en in de rest van de krant; Wester et al (2000) hebben gekeken naar hoe wetenschapsjournalisten van de Volkskrant en de Gelderlander berichten over onderzoeksmethoden en onzekerheden hierin, waarbij ze zijlings hebben gekeken naar onderwerpskeuze van de berichten; en tenslotte heeft Esmeijer (1999) onderzoek gedaan
9
naar nieuwsselectie bij het populariseren van (alfa-)onderzoek aan de hand van interviews met wetenschapsjournalisten. Op basis van wat ik in deze inleiding heb besproken, de hierboven genoemde eerdere onderzoeken en het tijdslimiet van deze scriptie heb ik besloten me voor dit scriptieonderzoek te richten op een kwantitatieve inhoudsanalyse van wetenschapsbijlagen over een langere periode. Verder heb ik besloten om mij te beperken tot de wetenschapsbijlagen van kwaliteitskranten, oftewel binnen Nederland de bijlagen van de Volkskrant en het NRC Handelsblad. De Telegraaf heeft als enige andere landelijke dagblad ook een wetenschapsbijlage, maar uit mijn vorige scriptie bleek dat deze heel anders is qua karakter en opzet dan de andere twee bijlagen. Het voornaamste verschil was dat deze bijlage, in tegenstelling tot de andere twee (en tot wat ik dacht dat hoorde binnen de definitie van een wetenschapsbijlage), nauwelijks bericht over wat er speelt in de (internationale) wetenschappelijke wereld. De berichtgeving was veel meer gericht op de nabije belevingswereld van de lezer, en ging bijvoorbeeld over Nederlanders die een of ander apparaatje hadden uitgevonden of over de nieuwste technische snufjes aan een bepaald type personenauto. (Böke, 2005) Vanwege deze compleet andere opzet van de bijlage lijkt het mij interessanter om te kijken naar verschillen in onderwerpskeuze en nieuwsselectie tussen de wetenschapsbijlagen van de genoemde kwaliteitskranten, die wel een vergelijkbaar karakter en opzet hebben. Tenslotte leek het mij interessant om de bijlagen van de Volkskrant en het NRC Handelsblad te vergelijken met de wetenschapsbijlage van een buitenlandse (kwaliteits)krant. Ik heb hierbij gekozen voor een krant uit de Verenigde Staten, omdat dit min of meer het land is waar de moderne wetenschapsjournalistiek is ontstaan. Binnen het aanbod van de Amerikaanse kranten heb ik besloten te gaan kijken naar de New York Times; omdat dit een van de weinige kranten is die daar landelijk wordt gelezen en een internationaal sterk gewaardeerde krant is die al decennialang een goed gewaarde wetenschapsbijlage heeft, de Science Times. Op basis van al het bovenstaande heb ik de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. In hoeverre verschillen de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, het NRC Handelsblad en de New York Times van elkaar qua onderwerpskeuze, zowel gekeken naar individuele onderwerpen als naar de hoeveelheid aandacht voor verschillende wetenschapsgebieden? 2. Vallen er binnen de uitgevoerde kwantitatieve analyse factoren van nieuwsselectie aan te wijzen die eventuele verschillen in onderwerpskeuze tussen de drie kranten (mede) kunnen verklaren, en op welke wijze verschillen de kranten van elkaar in deze factoren? En in hoeverre valt er ook iets te concluderen over andere door Donsbach genoemde aspecten van nieuwsselectie? 3. Welke conclusies en aanbevelingen kunnen op basis van dit onderzoek worden gedaan aan de beroepsgroep van wetenschapsjournalisten met betrekking tot wetenschapsbijlagen, rekening houdend met de maatschappelijke relevantie van deze laatste? Het uiteindelijke doel van deze scriptie is om, mochten de gevonden verschillen in onderwerpskeuze en nieuwsselectie inderdaad vrij groot zijn, de mogelijke aanzet te geven tot en het kader te vormen van een discussie over dit onderwerp.
10
2. Methode 2.1 analyse en steekproef Voor dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de content analysis methode zoals deze o.a. is besproken door Krippendorff (1980), Rosengren (1981) en Hansen et. al. (1998). Om zo goed mogelijk iets te kunnen zeggen over nieuwsselectie bij de verschillende wetenschapsbijlagen, wilde ik een steekproef over een redelijk lange tijdsperiode nemen. Volgens de eerder genoemde bronnen is het voor een representatieve steekproef voldoende om per jaar één samengestelde maand te nemen. In het geval van de wetenschapsbijlagen, die slechts een maal per week verschijnen, komt deze samengestelde maand dus neer op vier bijlagen. Dit, in combinatie met de tijdsduur die voor deze scriptie staat, leidde ertoe dat ik heb gekozen voor een steekproefomvang van drie jaar; anders zou de hoeveelheid data te groot worden. Ik heb besloten te kijken naar de afgelopen drie jaar, oftewel 2004 t/m 2006. Om voor elk jaar een representatieve samengestelde maand te krijgen, vrij van b.v. mogelijke seizoensinvloeden, heb ik als startpunt random een datum uit de afgelopen maand gekozen en ben vanaf daar steeds drie maanden terug gaan tellen. Mijn steekproef bestaat hierdoor uit de volgende twaalf data voor de Volkskrant en het NRC Handelsblad: 18-11-2006, 19-082006, 20-05-2006, 18-02-2006, 19-11-2005, 20-08-2005, 14-05-2005, 19-02-2005, 20-112004, 14-08-2004, 15-05-2004 en 14-02-2004. Voor de New York Times, die zijn wetenschapsbijlage anders dan de twee Nederlandse kranten niet op zaterdag maar op dinsdag heeft, liggen alle data drie dagen verder. Ik heb gekozen voor de dinsdag na in plaats van de dinsdag voor de Nederlandse bijlagen verschijnen, omdat de meest vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften – een belangrijke bron van nieuws voor wetenschapsbijlagen – aan het eind van de week verschijnen, en nieuws hieruit niet voor die verschijningsdatum in andere media vermeld mag worden. Nieuws uit b.v. de vooraanstaande bladen Nature (donderdag) of Science (vrijdag) zal dus altijd de aansluitende zaterdag in de Nederlandse wetenschapsbijlagen staan, en pas drie dagen later in de Amerikaanse. Zoals al in de inleiding beargumenteerd, heb ik besloten de analyse te doen over de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, het NRC Handelsblad en de New York Times. De artikelen uit deze bijlagen heb ik grotendeels verkregen via de database LexisNexis. Hierbij heb ik van tevoren, met behulp van enkele oude, papieren versies van de bijlagen van de Volkskrant en NRC Handelsblad, gekeken of alle artikelen uit deze bijlagen in LexisNexis staan. Dit bleek niet het geval; de meeste artikelen waren wel in deze database terug te vinden, maar sommige (artikelen van freelancers, waar de uitgever vaak geen eigendomsrecht van heeft) niet. Om deze reden heb ik behalve van LexisNexis voor de Volkskrant en het NRC Handelsblad ook gebruikt gemaakt van het microfichearchief van de Universiteit van Amsterdam. Voor de New York Times heb ik met behulp van hun eigen website, waarop het mogelijk is om te zoeken op datum en bijlage, gecontroleerd of alle benodigde artikelen in LexisNexis staan. Voor deze krant bleek dit wel het geval te zijn. Bij content analysis draait het erom dat artikelen worden geanalyseerd door voor elk artikel bepaalde duidelijk gedefinieerde kenmerken te noteren. In het geval van dit onderzoek komt het er dus op neer dat er kenmerken die horen bij de verschillende factoren binnen nieuwsselectie moeten worden genoteerd. In praktijk zijn sommige van deze factoren echter lastig te operationaliseren, omdat ze moeilijk concreet en objectief te bepalen zijn (hoe bepaal je bijvoorbeeld in hoeverre een onderwerp ‘betekenisvol’ is voor de ‘gemiddelde lezer’ van een krant? En hoe bepaal je in hoeverre subjectiviteit van een journalist een rol heeft gespeelt bij zijn of haar keuze voor een onderwerp?). Andere factoren zijn voor dit onderzoek niet goed bruikbaar, omdat het bij een grote steekproefomvang met een beperkte tijdslimiet voor het onderzoek van belang is dat kenmerken snel kunnen worden genoteerd (en er dus b.v. niet uitgebreid gekeken kan worden naar in hoeverre een onderwerp voldoet aan het nieuwswaardecriterium unambiquity). Ik heb mij in dit onderzoek daarom beperkt tot kenmerken van artikelen die zowel redelijk objectief/eenduidig als makkelijk te bepalen zijn, maar toch iets kunnen zeggen over de manier van nieuwsselectie. Mede in navolging van eerder onderzoek van o.a. Hanssen en Willems (1992) en Clark en Illman (2006), heb ik voor elk artikel de volgende zeven kenmerken genoteerd: de kop, de auteur, de omvang, het genre, de aanleiding, de geografische herkomst en de bron. De eerste twee kenmerken
11
dienen slechts ter identificatie van de verschillende artikelen; de andere vijf zal ik hieronder verder toelichten. Voor de selectie van welke onderdelen van de wetenschapsbijlagen ik wel en niet meenam in mijn analyse, heb ik besloten om alle ‘normale’ artikelen, columns en recensies van boeken, tentoonstellingen etc mee te nemen, en de advertenties, ingezonden brieven en eventuele agenda-aankondigingen niet. Dit omdat naar mijn mening de eerste drie iets zeggen over de onderwerpskeuze en nieuwsselectie binnen de verschillende wetenschapsredacties, en de laatste drie niet. Binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times staan artikelen over medische wetenschappen weliswaar in hetzelfde katern, maar op gescheiden pagina’s van andere wetenschapsonderwerpen. De waarschijnlijke verklaring hiervoor wordt gegeven door Esmijer (1999), die in haar proefschrift het verschil tussen de Nederlandse term ‘wetenschap’ en de Angelsaksische term ‘science’ bespreekt. Hoewel hier in Nederland met wetenschap het volledige veld van alle genres van wetenschappen wordt bedoeld, slaat bij Amerikanen en Engelsen de term ‘science’ meestal alleen op de natuurwetenschappen. Esmeijer merkt trouwens ook op dat binnen Nederlandse wetenschapsbijlagen ook vrij sterk aan de Angelsaksische betekenis van de term science wordt vastgehouden. In hoeverre dat opgaat, zal ik bekijken in dit onderzoek. In ieder geval had de Volkskrant in 2004 net als de New York Times gescheiden pagina’s voor medische en andere wetenschapsonderwerpen. Tegenwoordig staan de medische onderwerpen, net als in de wetenschapsbijlage het NRC Handelsblad, tussen de rest van de wetenschapsonderwerpen. Om deze reden heb ik de sectie ‘Health en fitness’ van de New York Times beschouwd als onderdeel van hun wetenschapsbijlage. 2.1.2 omvang Het is bij onderzoek naar onderwerpskeuze en/of nieuwsselectie binnen kranten gebruikelijk om de onderzochte kenmerken te kwantificeren naar aantal artikelen per categorie (zie b.v. Hansen en Willems, 1992; Wester et al., 2000). Naar mijn mening, zoals ik ook heb beargumenteerd in mijn vorige scriptie (Böke, 2005) is dit niet geheel terecht. Wat in dergelijke onderzoeken in feite wordt bekeken, is de hoeveelheid aandacht die aan verschillende onderwerpen wordt besteed. Maar het begrip ‘aandacht’ valt op meerdere manieren te interpreteren. Het aantal artikelen dat in een bepaalde categorie valt zegt inderdaad iets over de hoeveelheid aandacht voor die categorie, maar kan ook een vertekend beeld geven. Als er bijvoorbeeld in een wetenschapsbijlage een paginagroot artikel staat over een onderwerp dat valt binnen de psychologie, en daarnaast twee korte berichtjes van elk minder dan honderd woorden over ruimtevaart; is het dan wel terecht om te zeggen dat in deze bijlage ruimtevaart meer aandacht krijgt dan psychologie? Naar mijn mening niet. Daarom heb ik in mijn vorige scriptie, naast naar aantallen artikelen, ook gekeken naar de oppervlakte die het artikel (inclusief eventuele illustraties) innam. Voor deze scriptie was dat niet mogelijk, omdat ik de artikelen grotendeels in digitale tekstvorm heb verkregen en geanalyseerd, en voor het overige op microfiche. Omdat ik het wel nog altijd belangrijk vind om bij het bepalen van de mate van aandacht een tweede factor mee te nemen naast aantallen artikelen, heb ik besloten nu de omvang van de artikelen mee te nemen op basis van het aantal woorden. Voor de digitaal verkregen artikelen was deze maat makkelijk zeer precies te bepalen; voor de artikelen die ik op microfiche heb verkregen was dit lastiger. Wel bleek het vrij goed mogelijk de orde van grootte van het aantal woorden in te schatten, door op de microfiche de hoeveelheid tekst van de artikelen visueel te vergelijken met de hoeveelheid tekst van artikelen waarvan ik wel het precieze aantal woorden kende. Daarom heb ik besloten de artikelen in te delen in categorieën van orde van grootte, op de volgende wijze: -
kort (tot 500 woorden) middenlang (500 tot 1000 woorden) lang (meer dan 1000)
Deze indeling is, hoewel het duidelijk nette afgeronde categorieën zijn, mede tot stand gekomen op basis van de daadwerkelijke hoeveelheid ruimte (inclusief eventuele illustraties) die artikelen innemen in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant en het NRC Handelsblad.
12
2.1.3 genre Om iets te kunnen zeggen over (eventuele) verschillen in onderwerpskeuze tussen de drie onderzochte wetenschapsbijlagen heb ik, zoals gebruikelijk, alle artikelen ingedeeld naar het genre van wetenschap waar het onderwerp onder valt. Wat echter opvalt als wordt gekeken naar de indeling van genres is dat vrijwel elke onderzoeker een andere indeling hanteert (zie b.v. Hansen en Willems, 1992; Pellechia, 1997; Wester et al, 2000; Clark en Illman, 2006). Voor deze scriptie heb ik besloten een indeling te volgen die een combinatie vormt van de indelingen van Wester et al. (2000) en Clark en Illman (2006), te weten de volgende: - Maatschappij en cultuur; hieronder vallen alle maatschappijen geesteswetenschappen (ook wel gedefinieerd als gamma en alfa), zoals taalwetenschappen, geschiedenis, archeologie, politicologie en sociale wetenschappen. Aard- en levenswetenschappen; hieronder vallen bijvoorbeeld geologie, klimatologie, ecologie, milieu, evolutie, paleontologie en gedrag, fysiologie en genetica bij dieren. - Natuurwetenschappen; de natuurwetenschappen die niet onder de vorige categorie vallen, zoals natuurkunde, scheikunde, wiskunde en astronomie (excl. technische aspecten van ruimtevaart) - Medische wetenschappen; alle medische onderwerpen, inclusief psychologie en psychiatrie; of, om het onderscheid met ‘levenswetenschappen’ aan te geven, gedrag, fysiologie en genetica van mensen. - Technologie; alle technologische onderwerpen, b.v. robotkunde, computertechnologie en ruimtevaart - Overige; alle onderwerpen die niet onder een van bovenstaande categorieën vallen, b.v. over wetenschap in het algemeen. Deze indeling wijkt af van die van Wester et al. (2000) doordat de categorieën maatschappij en cultuur (of gamma en alfa) zijn samengevoegd. Dit deels omdat uit diverse eerdere onderzoeken blijkt dat alfa- en gammaonderwerpen vaak een ondergeschikte rol spelen in wetenschapsbijlagen (zie voor een internationaal overzicht Esmeijer, 1999), en deels omdat ik het in praktijk persoonlijk vaak moeilijk vind te onderscheiden of een bepaald onderwerp nou tot een maatschappij- of cultuurwetenschap gerekend moet worden. Verder verschilt deze indeling van zowel Wester et al. (2000) en Clark en Illman (2006) op het punt dat ik wat bij hen beiden de categorie ‘natuurwetenschappen’ is heb opgedeeld in twee categorieën: natuurwetenschappen en aard- en levenswetenschappen. Dit heb ik gedaan, omdat uit diverse eerdere onderzoeken blijkt dat artikelen in de categorie ‘natuurwetenschappen’ (soms na medische wetenschappen) het bulk van de artikelen in wetenschapsbijlagen uitmaken. Met het oog op mijn onderzoek naar nieuwsselectie leek het mij interessant deze grote categorie verder onder te verdelen in een categorie die in redelijk hoge mate voldoet aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance (de aard- en levenswetenschappen, met onderwerpen zoals klimaat, aardbevingen, natuur, dieren) en een categorie die dat niet doet (de overige natuurwetenschappen, met abstractere onderwerpen zoals deeltjesfysica en hogere wiskunde). Ook van de andere hier genoemde wetenschapsgenres valt naar mijn mening iets te zeggen over in hoeverre ze (in hun volle breedte gezien) voldoen aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance, en dus kan alleen al op basis van de verdeling naar wetenschapsgebieden iets gezegd worden over nieuwsselectie binnen de verschillende wetenschapsbijlagen. Mijns inziens voldoet het wetenschapsgenre medische wetenschappen in de hoogste mate aan deze twee nieuwswaardecriteria. Voor veel mensen is gezondheid iets zeer belangrijks, en medische onderwerpen sluiten daarom sterk aan bij hun belevingswereld en interesse; deze onderwerpen voldoen daardoor sterk aan het criteria meaningfulness. Vaak hebben mensen ook al enige kennis over gezondheid en daarmee medische onderwerpen; dus voldoen deze ook aan het nieuwswaardecriteria van consonance. Hierna voldoet naar mijn mening het genre maatschappij en cultuur het sterkste aan deze twee nieuwswaardecriteria, stomweg omdat mensen tenslotte allemaal deel uitmaken van de maatschappij / een cultuur. Ik kan me echter voorstellen dat niet alle onderwerpen in dit wetenschapsgenre, b.v. artikelen over een vreemde taal, evenveel betekenis en relevantie hebben voor de gemiddelde lezer. Op de derde plaats van genres die voldoen aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance komt mijns inziens de aard- en levenswetenschappen, gevolgd door de (overige) natuurwetenschappen, om de
13
reden die ik hierboven al heb uitgelegd. Technologie is naar mijn mening samen met het genre overige natuurwetenschappen het genre waarvan de onderwerpen doorgaans het minst sterk aan de genoemde nieuwswaardecriteria zullen voldoen. Technologie is (mijns inziens) voor veel mensen iets ‘ingewikkelds’, wat niet sterk aansluit bij hun dagelijkse belevingswereld en waar zei weinig kennis van hebben. Dit overigens terwijl technologie wel degelijk een grote rol speelt in de levens van veel mensen, b.v. in de vorm van alle elektronica die mensen in huis hebben; maar op basis van mijn ervaring in mijn sociale omgeving durf ik de bewering aan dat de meeste mensen alleen geïnteresseerd zijn in dat al deze technologie werkt, niet hoe. Naast dit alles bleek uit mijn vorige scriptie dat de verschillende toen onderzochte wetenschapsbijlagen van elkaar verschilden in de mate waarin zij bepaalde genres weergaven; maar wat zo mogelijk nog opvallender was, was dat individuele onderwerpen slechts zeer zelden in meerdere bijlagen voorkwamen. Daarom heb ik in dit onderzoek ook gekeken welke onderwerpen in meerdere bijlagen voorkwamen, en aan welke kenmerken. 2.1.4 aanleiding In navolging van Hansen en Willems (1992) heb ik voor elk artikel de aanleiding bepaald, verdeeld in de volgende categorieën: -
-
-
wetenschappelijk actueel (artikelen die zijn gebaseerd op een recent artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift, een conferentie, een oratie, een recent verschenen wetenschappelijk boek etc) maatschappelijk actueel (artikelen die zijn geschreven naar aanleiding van een maatschappelijk actueel onderwerp, b.v. verkiezingen, de angst om de vogelgriep of politieke besluiten) overige (artikelen zonder een van bovenstaande actuele aanleidingen of waarvan de aanleiding onduidelijk is; vaak columns, maar ook besprekingen van tentoonstellingen of populair-wetenschappelijke boeken)
Ik heb deze kenmerken genoteerd, omdat op basis hiervan mogelijk iets te zeggen valt over in hoeverre de verschillende wetenschapsredacties de nieuwscriteria meaningfullness en consonance een rol laten spelen bij hun nieuwsselectie; hoe meer artikelen binnen een bepaalde wetenschapsbijlage onder de categorie ‘maatschappelijk actueel vallen’ (of hoe groter de artikelen in deze categorie zijn), hoe meer waarde er blijkbaar aan deze criteria wordt toegekend. 2.1.5 geografische herkomst Opnieuw in navolging van Hansen en Willems (1992) en van Wester et al (2000) heb ik de herkomst van het onderwerp dat in de artikelen besproken wordt bepaald, gedefinieerd als de herkomst van de betrokken onderzoekers (of in het geval van columns de herkomst van het besproken onderwerp dan wel de columnist zelf), volgens de volgende indeling: -
Nederland Europa Verenigde Staten Overige Internationaal (er deden onderzoekers uit landen uit meerdere van de hier genoemde categorieën aan mee) Onbekend
Op deze manier valt mogelijk iets te zeggen over in hoeverre het nieuwscriterium reference to elite nations een rol speelt bij de verschillende wetenschapsredacties.
14
2.1.6 bron Oftewel de originele bron van het nieuws. Hierbij geldt dat hoe vaker een bepaalde, specifieke bron voorkomt binnen een bepaalde wetenschapsbijlage, hoe sterker de nieuwsselectie blijkbaar door deze bron wordt bepaald. Bij de indeling naar bronnen van wetenschapsartikelen heb ik die van Hansen en Willems (1992) gebruikt: -
-
Tijdschrift (welke?) Proefschrift Rapport Bijeenkomst (conferenties, lezingen, oraties, etc; interviews n.a.v. het feit dat een persoon een lezing of oratie zal gaan geven / onlangs heeft gegeven heb ik ook hiertoe gerekend) Boek Overig (in praktijk voornamelijk het ontbreken van bronvermelding of artikelen naar aanleiding van een maatschappelijk actueel onderwerp).
Als de bron van een artikel een wetenschappelijk tijdschrift bleek te zijn, heb ik ook genoteerd welk tijdschrift. Als binnen een wetenschapsbijlage namelijk vooral nieuws wordt gehaald uit de bekendste / meest vooraanstaande tijdschriften, speelt het nieuwswaardecriterium reliability blijkbaar een grote rol binnen de nieuwsselectie. Wanneer een onderwerp in een vooraanstaande blad zoals Nature of Science staat, is de kans dat wat er beweert wordt klopt tenslotte groter dan als het onderwerp uit een minder bekend blad komt (de bekendste bladen hebben hun goede naam hoog te houden). 2.2 Gegevensverweking Alle data uit dit onderzoek is verwerkt met behulp van het computerprogramma Excel. Om te bepalen of eventuele verschillen in de bovengenoemde genoteerde kenmerken tussen de 2 drie wetenschapsbijlagen wel of niet significant waren, is gebruik gemaakt van de Chi toets. Deze toets kan alleen kijken verschillen in proporties; wanneer ik dus bijvoorbeeld de hoeveelheid aandacht (in de vorm van aantallen artikelen) die de Volkskrant en het NRC 2 besteden aan de verschillende wetenschapsgenres bekeek, kon de Chi toets me wel vertellen of over alle genres genomen er een significant verschil bestond tussen de twee kranten, maar niet of dit verschil bijvoorbeeld specifiek werd veroorzaakt doordat de Volkskrant meer aandacht besteedt aan medische wetenschap dan het NRC. Er bestaat voor een dataset als deze ook geen toets die dit wel kan. Meestal was echter aan de data wel goed te zien waarin de twee kranten verschilden en dus waardoor het significante verschil over het gehele kenmerk genomen werd veroorzaakt. Ik heb alle Chi2 toetsen uitgevoerd in excel. De uitkomst die deze toets hierin geeft, is niet een bepaalde toetswaarde die vervolgens nog in een tabel moet worden opgezocht om te kijken of het bijbehorende significantieniveau voldoet aan b.v. het meestal gebruikte criterium p < 0.05; in plaats daarvan geeft de toets gelijk de waarde van p, oftewel van de probablity c.q. kans dat (in dit geval) de kranten niet van elkaar verschillen voor het bekeken kenmerk.
15
3. Resultaten De steekproef die is genomen voor dit onderzoek bleek in totaal 635 artikelen te beslaan. Van de Volkskrant zijn in totaal 230 artikelen geanalyseerd, van het NRC Handelsblad 173, en van de New York Times 232. Hieronder volgt een beschrijving van de uitkomsten van de analyse. 2 De ruwe data en de uitwerking van de chi -toetsen zijn terug te vinden in bijlage I. 3.1 genre In figuur 3.1 is de onderwerpskeuze van de drie wetenschapsbijlagen weergegeven, verdeeld per wetenschapsgenre en weergegeven als percentage van het totale aantal geanalyseerde 2 artikelen van de betreffende krant. Uit de chi -toetsen bleek dat de drie kranten significant van elkaar verschillen wat betreft onderwerpskeuze, waarbij het verschil tussen de Volkskrant en het NRC Handelsblad significant was op basis van p < 0.05, en de verschillen tussen deze twee kranten met de New York Times zelfs significant waren op basis van p << 0.01. Dit is dus een duidelijke bevestiging van de aanname uit mijn inleiding. Te zien is dat de verschillen eigenlijk gelden voor elk wetenschapsgebied, behalve de categorie ‘overige’. De New York Times besteedt duidelijk het meeste aandacht aan onderwerpen die vallen binnen de medische wetenschappen; 65% van de artikelen in deze krant valt onder deze categorie, tegen 38% en 27% bij respectievelijk de Volkskrant en het NRC Handelsblad. De New York Times besteedt hiernaast vooral aandacht aan onderwerpen die vallen onder de aard- en levenswetenschappen en onder de natuurwetenschappen (resp. 18% en 9%); de wetenschapsgebieden maatschappij & cultuur en techniek komen in deze krant nauwelijks aan bod. Bij de Volkskrant, waar medische wetenschappen ook de belangrijkste categorie vormt, is de aandacht wel iets evenwichtiger verdeeld over de verschillende wetenschapscategorieën. Deze krant besteedt meer aandacht dan de andere twee kranten aan onderwerpen die vallen onder maatschappij & cultuur (13% van de artikelen, tegen resp. 9% en 2% bij het NRC en de New York Times) en technologie (opnieuw 13% tegen resp. 9% en 2% bij het NRC en de New York Times). Het NRC Handelsblad besteedt, anders de andere twee kranten, het meeste aandacht aan onderwerpen die vallen binnen de aard- en levenswetenschappen (38%). Bij de andere twee kranten is dit wel de categorie die op de tweede plaatst komt qua hoeveelheid aandacht. Het NRC geeft verder meer aandacht aan onderwerpen die vallen onder de natuurwetenschappen dan de andere twee kranten (14%, tegen 9% bij zowel de Volkskrant als de New York Times). 70 60 % v/d artikelen
50 40
Volkskrant
30
NRC
20
NY Times
10
ov er ig e
he
w
et en s
ch ap pe n
no lo gi e te ch ed is c m
le v
en sw
et en s
ch ap pe n
ap pe n et en sc h aa rd -e n
na tu ur w
m
aa ts c
ha pp ij e
n
cu ltu ur
0
Fig. 3.1: Onderwerpskeuze binnen de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRC Handelsblad en New York Times,, als percentage van het totale aantal geanalyseerde artikelen per krant.
16
Het bovenstaande beeld kan iets worden genuanceerd door ook per krant te kijken naar de omvang van de artikelen binnen de verschillende wetenschapsgenres. Dit is weergegeven in figuur 3.2 t/m 3.4. Wat hierbij opvalt aan de Volkskrant en het NRC Handelsblad, is dat de grote hoeveelheid aandacht die deze kranten besteden aan medische onderwerpen en onderwerpen binnen de aard- en levenswetenschappen, vooral wordt veroorzaakt door grote hoeveelheid korte artikelen binnen deze twee genres. Gekeken naar middenlange en lange artikelen is bij de Volkskrant de hoeveelheid aandacht voor de verschillende wetenschapsgenres veel evenwichtiger verdeeld dan uit figuur 3.1 naar voren leek te komen. Bij het NRC Handelsblad blijkt dat, hoewel er over het geheel bekeken weinig aandacht wordt besteedt aan onderwerpen die vallen binnen maatschappij & cultuur, deze artikelen wel relatief vaak lang zijn. Bij beide kranten valt het verder op dat er relatief erg weinig lange artikelen binnen de categorieën natuurwetenschappen en technologie zijn. Bij de New York Times verschilt het beeld dat in figuur 3.1 werd geschetst niet erg van het beeld dat voortkomt uit een opsplitsing naar de lengte van de artikelen; nog altijd gaat overduidelijk het meeste aandacht uit naar medische onderwerpen. Wat wel opvalt is dat bij de enige twee andere wetenschapsgenres waar enige aandacht naar uitgaat, de natuurwetenschappen en de aard- en levenswetenschappen, de artikelen relatief vaak lang of gemiddeld qua lengte zijn in plaats van kort. Volkskrant
kort
lang
30 20
overige
medische wetenschappen
technologie
aard- en levenswetenschap pen
natuurwetenschap pen
10 0 maatschappij en cultuur
aantal artikelen
gemiddeld 50 40
Fig. 3.2: Onderwerpskeuze binnen de wetenschapsbijlage van de Volkskrant, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 230 NRC Handelsblad
kort gemiddeld
overige
medische wetenschappen
technologie
aard- en levenswetensch appen
natuurwetenscha ppen
maatschappij en cultuur
aantal artikelen
lang 35 30 25 20 15 10 5 0
Fig. 3.3: Onderwerpskeuze binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 173
17
New York Tim es
kort
overige
medische wetenschappen
technologie
aard- en levenswetenschapp en
natuurwetenschapp en
lang
maatschappij en cultuur
aantal artikelen
gemiddeld 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Fig. 3.4: Onderwerpskeuze binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 232 3.2 Aanleiding De aanleiding van de artikelen in de verschillende wetenschapsbijlagen is weergegeven in 2 figuur 3.5. Uit de chi -toetsen bleek er in dit opzicht een significant verschil te bestaan (met p < 0.01) tussen de bijlagen van de Volkskrant en het NRC Handelsblad. Uit de grafiek valt af te leiden dat dit verschil wordt veroorzaakt doordat de Volkskrant meer aandacht besteedt dan het NRC aan onderwerpen waarvan de aanleiding maatschappelijk actueel is (14% tegen 6%) of valt onder de categorie ‘overig’ (28% tegen 22%), terwijl het NRC juist meer aandacht besteedt aan onderwerpen waarvan de aanleiding wetenschappelijk actueel is (72%, tegen 58% bij de Volkskrant). De verschillen tussen de Volkskrant en de New York Times en die tussen het NRC Handelsblad en de New York Times bleken niet significant.
80
Volkskrant
70
NRC
% v/d artikelen
60
NY Times
50 40 30 20 10 0 w etenschappelijk actueel
maatschappelijk actueel
overig
Fig. 3.5: Aanleiding van de artikelen in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRc Handelsblad en New York Times, als percentage van het totale aantal geanalyseerde artikelen per krant. In figuur 3.6 t/m 3.8 staan de gegevens over de aanleiding van de artikelen per krant uitgesplitst naar de lengte van de artikelen. Wat hieraan opvalt is dat bij alle drie de kranten
18
artikelen met een wetenschappelijk actuele aanleiding relatief (erg) vaak maar kort zijn. Wel blijft dit ook bij de middellange en lange artikelen de belangrijkste aanleiding; maar de verschillen in aanleiding zijn bij deze lengtes wel een stuk minder prominent dan uit figuur 3.5 naar voren leek te komen. Verder zijn bij zowel de Volkskrant en de New York Times de artikelen met een maatschappelijk actuele aanleiding relatief vaak lang; voor de volkskrant geldt zelfs dat de lange artikelen ongeveer even vaak een wetenschappelijk- als een maatschappelijk actuele aanleiding hebben. Tenslotte valt op dat bij het NRC Handelsblad artikelen met een ‘overige’ aanleiding relatief vaak lang zijn; dit in tegenstelling tot de andere twee kranten, met name de Volkskrant, waar dit juist meestal korte(re) artikelen zijn. Volkskrant
kort gemiddeld
100
lang
90
aantal artikelen
80 70 60 50 40 30 20 10 0 w etenschappelijk maatschappelijk actueel actueel
overig
Fig. 3.6: Aanleiding van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van de Volkskrant, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 230 NRC Handelsblad kort gemiddeld
80
lang
70 aantal artikelen
60 50 40 30 20 10 0 w etenschappelijk actueel
maatschappelijk actueel
overig
Fig. 3.7: Aanleiding van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 173
19
New York Tim es
kort gemiddeld
70
lang
aantal artikelen
60 50 40 30 20 10 0 w etenschappelijk actueel
maatschappelijk actueel
overig
Fig. 3.8: Aanleiding van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 232
3.3 Geografische herkomst De geografische herkomst van de onderwerpen in de drie verschillende wetenschapsbijlagen 2 is weergegeven in figuur 3.9. Uit de resultaten van de chi -toetsen bleek dat de Volkskrant en het NRC Handelsblad hierin beide enorm verschillen van de New York Times; het berekende significantieniveau p begon met respectievelijk 50 en 26 nullen, oftewel dit lag zeer ver onder de gebruikelijke grenswaarde van p = 0.05. Dit enorme verschil wordt duidelijk veroorzaakt doordat de New York Times veel meer aandacht besteedt aan onderwerpen die hun oorsprong hebben in het eigen land (de Verenigde Staten, 74% tegen respectievelijk 12% en 24% bij de Volkskrant en het NRC), en binnen de geanalyseerde bijlagen geen enkele keer aandacht heeft besteed aan een onderwerp uit Nederland. Toch bleken ook de Volkskrant en het NRC Handelsblad zeer significant van elkaar te verschillen wat betreft de geografische herkomst van de artikelen, met een p << 0.01. In de figuur valt te zien dat het verschil tussen deze twee kranten vooral voortkomt uit het feit dat de Volkskrant veel meer aandacht besteedt aan onderwerpen met een Nederlandse oorsprong (59%, tegen 30% bij het NRC). Bij het NRC Handelsblad zijn de onderwerpen met een Nederlandse oorsprong wel ook in de meerderheid, maar is over het geheel genomen de hoeveelheid aandacht toch behoorlijk netjes verdeeld over de verschillende categorieën van geografische herkomst. Wat verder opvalt is dat hoewel dus bij alle drie de kranten onderwerpen uit het land van oorsprong in de meerderheid zijn, dit bij de Nederlandse kranten toch een stuk minder sterk zo is dan bij de Amerikaanse krant.
20
% v/d artikelen
80
volkskrant
70
NRC
60
NY Times
50 40 30 20 10
ov er ig
na al in te rn at io
en St at
Ve re ni gd e
Eu ro pa
N ed er la nd
0
Fig. 3.9: De geografische herkomst van onderwerpen in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRC Handelsblad en New York Times, als percentage van het totale aantal geanalyseerde artikelen per krant. Wederom wijzigt het voorgaande beeld enigszins wanneer de geografische herkomst van de artikelen per krant wordt uitgesplitst naar de lengte van de artikelen, zoals is gedaan in figuur 3.10 t/m 3.12. Nu blijkt dat hoewel bij het NRC Handelsblad de aandacht redelijk evenwichtig is verdeeld over de verschillende categorieën van geografische herkomst, onderwerpen van buiten Nederland erg vaak maar korte berichten zijn, terwijl de middellange en lange berichten meestal gaan over onderwerpen van eigen bodem. Ook bij de Volkskrant en bij de New York Times vormen onderwerpen die niet uit het land van oorsprong komen vaak de basis voor slechts korte artikelen. Een verschil tussen deze twee kranten en het NRC is wel dat toch ook het overgrote deel van de korte berichten uit eigen land komt; wat een verklaring geeft voor de grote verschillen in figuur 3.9. Volkskrant
kort gemiddeld
70
lang
aantal artikelen
60 50 40 30 20 10
ov er ig
in te rn at io na al
St at en
Eu ro pa
Ve re ni gd e
N
ed er la nd
0
Fig. 3.10: Geografische herkomst van de onderwerpen binnen de wetenschapsbijlage van de Volkskrant, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 230
21
NRC Handelsblad
aantal artikelen
kort 35
gemiddeld
30
lang
25 20 15 10 5
ov er ig
na al in te rn at io
Ve re ni gd e
St
at en
Eu ro pa
N ed er la nd
0
Fig. 3.11: Geografische herkomst van de onderwerpen binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 173 New York Tim es
aantal artikelen
kort 70
gemiddeld
60
lang
50 40 30 20 10
ov er ig
in te rn at io na al
St at en
Eu ro pa
Ve re ni gd e
N
ed er la nd
0
Fig. 3.12: Geografische herkomst van de onderwerpen binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 232 3.4 Bron Figuur 3.13 geeft weer welke bronnen de drie verschillende wetenschapsbijlagen gebruiken voor hun artikelen. Er bleek in dit opzicht een significant verschil te bestaan tussen alle drie de kranten. Dit verschil wordt, zoals uit de figuur valt af te lezen, duidelijk vooral veroorzaakt door hoe vaak de bron van een artikel werd gevormd door een (wetenschappelijk) tijdschrift. Het NRC Handelsblad haalt vaker nieuws uit tijdschriften (bij 55% van de artikelen) dan de New York Times (39%), die op zijn beurt toch alsnog flink meer nieuws uit tijdschriften haalt dan de Volkskrant (25%). Verder valt bij het NRC Handelsblad de bron juist een stuk minder vaak in de brede verzamelcategorie ‘overig’ (35% van de artikelen) dan bij de Volkskrant en de New York Times, die binnen deze categorie vrijwel gelijk zijn met respectievelijk 51% en 50%. Voor deze beide kranten geldt dus bovendien dat het percentage artikelen met als bron ‘overig’, in tegenstelling tot bij het NRC, groter is dan het percentage artikelen met als bron
22
een tijdschrift. Tenslotte valt het op dat de Volkskrant meer artikelen baseert op basis van bronnen als proefschriften, rapporten, bijeenkomsten en boeken dan de andere twee kranten.
Volkskrant
60
NRC
% v/d artikelen
50
NY Times
40 30 20 10
ov er ig
bo ek
st m bi je en ko
ra pp or t
rif t pr oe fs ch
tij ds ch rif t
0
Fig. 3.13: De bron van de artikelen in de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRC Handelsblad en New York Times, als percentage van het totale aantal geanalyseerde artikelen per krant. Wat opvalt als rekening wordt gehouden met de lengte van de artikelen, zoals per krant weergegeven in figuur 3.14 t/m 3.16, is dat bij alle drie de kranten de artikelen die zijn gebaseerd op een tijdschrift meestal maar kort zijn. De lange artikelen hebben meestal een bron die valt in de categorie ‘overig’. Binnen deze categorie verschilt de Volkskrant duidelijk van het NRC Handelsblad en de New York Times in het feit dat hier toch de meeste artikelen maar kort zijn, terwijl bij de andere twee kranten de meeste artikelen in de categorie ‘overige’ lang zijn.
aantal artikelen
Volkskrant 70
kort
60
gemiddeld
50
lang
40 30 20 10
ov er ig
bo ek
st bi je en ko m
ra pp or t
ch rif t pr oe fs
tij ds c
hr ift
0
3.14: Bron van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van de Volkskrant, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 230
23
NRC Handelsblad kort
70
gemiddeld
60 aantal artikelen
lang 50 40 30 20 10
ov er ig
bo ek
st bi je en ko m
ra pp or t
ch rif t pr oe fs
tijd sc
hr ift
0
3.15: Bron van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 173 New York Tim es kort
60
gemiddeld
aantal artikelen
50
lang
40 30 20 10
ov er ig
bo ek
st bi je en ko m
ra pp or t
ch rif t pr oe fs
tijd sc
hr ift
0
3.16: Bron van de artikelen binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times, uitgesplitst naar omvang van de artikelen. Kort = < 500 woorden, gemiddeld = 500-1000 woorden, lang = > 1000 woorden. N totaal = 232 In figuur 3.17 is voor de artikelen die als bron een tijdschrift hadden, weergegeven welk tijdschrift dit was. Alleen tijdschriften waarop binnen de gehouden steekproef 3 x of vaker een artikel was gebaseerd zijn hierin individueel weergegeven; alle andere tijdschriften zitten in de categorie ‘overig’. De afkorting PNAS in de grafiek staat voor het tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences; JAMA staat voor The Journal of the American Medical Association; en BMJ staat voor The British Medical Journal. Uit de grafiek valt af te lezen dat bij alle drie de kranten de meeste artikelen die zijn gebaseerd op een tijdschrift de bladen Nature of Science als bron hebben. Bij de Volkskrant geldt dit voor respectievelijk 18% en 23% van de op een tijdschrift gebaseerde artikelen; bij het NRC Handelsblad ligt dit nog iets hoger, met respectievelijk 26% en 27%; en bij de New York Times juist wat lager, met respectievelijk 10% en 11%. Voor de New York Times komt dit percentage dicht in de buurt van het percentage artikelen dat PNAS als bron heeft (8%);
24
bij de andere twee kranten zijn Nature en Science wel duidelijk de belangrikste individuele tijdschriften. Wat verder opvalt is dat de New York Times zijn nieuws uit veel meer verschillende tijdschriften haalt dan de andere twee kranten, wat blijkt uit het hoge aantal tijdschriften waarop binnen de gehouden steekproef maar 1 of 2 keer een artikel was gebaseerd (de 64% uit de categorie overig, tegen 37% bij de Volkskrant en 31% bij het NRC). Volkskrant
60
NRC NY Times
50 40 30 20 10
ov er ig e
Le tte rs
Bi ol og y
ev ie w
ic al R
Ph ys
C
ur re nt
e
La nc
et
BM J Th
A JA M
AS PN
Sc ie nc e
at ur e
0
N
% v/h totale aantal artikelen gebaseerd op een tijdschrift
70
Fig. 3.17: De tijdschriften waarop binnen de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, NRC Handelsblad en New York Times artikelen worden gebaseerd, weergegeven als percentage van het aantal artikelen per krant dat een tijdschrift als bron heeft. 3.5 Individuele onderwerpen Er bleek binnen de hier onderzochte wetenschapsbijlagen slechts elf keer een onderwerp in twee kranten tegelijk voor te komen, en maar één keer in alle drie de kranten tegelijk. Aangezien in totaal 635 artikelen zijn geanalyseerd, kan je op basis van het bovenstaande concluderen dat er 622 individuele onderwerpen waren, waarbij slechts 1,9% van de onderwerpen in meerdere bijlagen tegelijk voorkwam (1,8 % in twee en 0,1 % in drie bijlagen tegelijk). De 12 onderwerpen die dubbel voorkwamen, met de bijbehorende artikelen en de kenmerken hiervan, zijn weergegeven in bijlage II. De meeste dubbele onderwerpen stonden in zowel de Volkskrant als het NRC Handelsblad (tien), één keer stond een onderwerp in zowel de Volkskrant als de New York Times, en dus ook één keer in alle drie. Het gaat hierbij zonder uitzondering om artikelen met een wetenschappelijk actuele aanleiding, gebaseerd op een tijdschrift, te weten Nature (zes keer), Science (vier keer) of PNAS (twee keer). Meestal gaat het om onderwerpen die vallen binnen het wetenschapsgenre technologie (vijf keer, waaronder het artikel dat in alle drie de kranten voorkwam) of aard- en levenswetenschappen (ook vijf keer). De overige twee dubbele onderwerpen vielen binnen maatschappij & geschiedenis en de medische wetenschappen. De geografische herkomst van de dubbele onderwerpen is netjes verdeeld over de verschillende categorieën. Tenslotte blijkt dat de dubbele onderwerpen vaak (op vier uitzonderingen na) in elk van de kranten ongeveer evenveel aandacht krijgen, als wordt gekeken naar de omvang op basis van de hier al eerder gehanteerde indeling in lange, middellange en lange artikelen.
25
4. discussie en conclusies 4.1 de resultaten Uit het onderzoek in deze scriptie is gebleken dat de onderzochte wetenschapsbijlagen significant van elkaar verschillen in hun onderwerpskeuze. De drie kranten leggen ieder heel anders nadruk op verschillende wetenschapsgebieden, en het aantal overlappende onderwerpen (onderwerpen die in meerdere kranten tegelijk stonden) ligt volgens dit onderzoek slechts op 1,9 %. Ook binnen de verschillende factoren die ik heb bekeken om mogelijke verschillen in nieuwsselectie aan te kunnen wijzen verschilden de drie kranten veelal significant van elkaar. Wat kan er nu op basis van dit onderzoek worden gezegd over de manier waarop binnen de drie wetenschapsbijlagen nieuws wordt geselecteerd? Wanneer wordt gekeken naar de verschillende genres van wetenschap waarover wordt bericht, valt het als eerste op dat bij de New York Times zo overduidelijk en veel sterker dan bij de andere twee kranten de meeste aandacht uitgaat naar één specifiek wetenschapsgebied, te weten de medische wetenschappen (65 % van de artikelen). Dit komt overeen met het onderzoek van Clark & Illman (2006), waarin ook zij in hun laatste meetjaar (2000) vonden dat binnen deze wetenschapsbijlage overduidelijk meer aandacht uitgaat naar medische wetenschap dan andere wetenschapsgebieden (toen 58 % van de artikelen). In het hoofdstuk methode heb ik beargumenteerd dat het genre medische wetenschappen van alle wetenschapsgenres in de hoogste mate voldoet aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance; blijkbaar zijn dit dus belangrijke elementen binnen de nieuwsselectie in de wetenschapsbijlage van de New York Times. Als wordt gekeken naar de verdeling van aandacht over de overige wetenschapsgebieden, lijkt dat ook hierin naar voren te komen. Technologie krijgt maar heel weinig aandacht (2% van de artikelen), terwijl technologie zoals ik in het hoofdstuk methode heb beargumenteerd van alle grens in de minst hoge mate voldoet aan de criteria meaningfulness en consonance. De geringe aandacht voor onderwerpen in dit genre kan er dus op duiden dat in de bijlage van de New York Times de twee genoemde criteria belangrijk zijn binnen de nieuwsselectie. Dit argument kan worden versterkt doordat het onderzoek van Clark & Illman (2006) laat zien dat gekeken naar de langere termijn, het wetenschapsgebied technologie binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times midden jaren ’80 enorm piekte, iets afzwakte maar alsnog redelijk hoog bleef in de jaren ’90, om vervolgens af te nemen naar het huidige lage niveau. Dit valt, zoals Clark en Illman zelf ook melden, te verklaren vanuit de opkomst van en ontwikkelingen rondom de personal computer in die jaren ‘80 en daarna het internet. Deze specifieke technologische onderwerpen sluiten naar mijn mening wel sterk aan bij het criterium meaningfulness, gezien de echt enorme impact ervan op het dagelijkse leven van mensen en de samenleving als geheel; en dit sluit dus ook aan bij het idee dat meaningfulness een belangrijk selectiecriterium is binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times. In het hoofdstuk methode heb ik beargumenteerd dat ik de in andere onderzoeken gebruikelijke categorie ‘natuurwetenschappen’ voor dit onderzoek heb opgedeeld in de categorieën aard- en levenswetenschappen en (overige) natuurwetenschappen, vanuit het idee dat de onderwerpen in deze eerste categorie in hogere mate voldoen aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance. Als deze twee criteria inderdaad belangrijke elementen zijn binnen de nieuwsselectie in de wetenschapsbijlage van de New York Times, zou er dus meer aandacht uit moeten gaan naar onderwerpen in de eerste dan in de tweede categorie. Dit blijkt te kloppen; samengevoegd valt 27% van de artikelen in deze twee categorieën (wat overigens precies aansluit bij de bevindingen van Clark en Illman voor hun meetjaar 2000), maar apart bekeken valt 18% van het totale aantal artikelen in de categorie aard- en levenswetenschappen, en slechts 9% in de categorie (overige) natuurwetenschappen. Het wetenschapsgebied maatschappij & cultuur is een beetje een geval apart binnen deze argumentatie. Onderwerpen in deze categorie voldoen vaak in vrij hoge mate aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance, maar toch valt slechts 2% van de onderzochte artikelen uit de wetenschapsbijlage van de New York Times binnen deze categorie. Dit valt echter te verklaren vanuit de in het hoofdstuk methode al besproken argumentatie de wetenschapsbijlage van de New York Times sterk lijkt vast te houden aan de Angelsaksische invulling van het begrip ‘science’, waarbij deze term alleen slaat op de natuurwetenschappen. De verschillende maatschappij- en cultuurwetenschappen vallen dus
26
niet onder het begrip ‘science’. Hiermee rekening houdend is het in ieder geval dus niet verwonderlijk dat de wetenschapsbijlage van de New York Times weinig artikelen over maatschappij- en cultuurwetenschappen bevat; en dit is dus ook niet zomaar te beschouwen als tegenargument voor het idee dat meaningfulness en consonance binnen deze wetenschapsbijlage belangrijke elementen in de nieuwsselectie vormen. Het is op dit punt overigens goed om nogmaals op te merken dat de medische wetenschappen ook niet onder de traditionele Angelsaksische betekenis van de term ‘science’ vallen, en dat binnen de New York Times de artikelen over medische onderwerpen vallen onder de (sub)sectie Health & Fitness. Dit wordt namelijk van belang als wordt gekeken naar de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant en NRC Handelsblad. Bij de Volkskrant gaan, net als bij de New York Times, de meeste artikelen in de wetenschapsbijlage over onderwerpen die vallen binnen de medische wetenschappen. Wel is dit in minder extreme mate zo (respectievelijk 38% van de artikelen bij de Volkskrant tegen de 65% van de New York Times). Als alle natuurwetenschappen bij elkaar worden genomen, valt 31% van de artikelen in de wetenschapsbijlage van de Volkskrant in deze categorie. Wanneer echter weer wordt gekeken naar de onderverdeling in de categorieën aard- en levenswetenschappen en (overige) natuurwetenschappen, vallen er duidelijk meer artikelen in deze eerste categorie (23% tegen 9% van het totale aantal artikelen). Verder vallen bij de Volkskrant meer artikelen in de categorieën maatschappij & cultuur en technologie dan bij de New York Times; in beide gevallen 13%. Uit dit alles kan geconcludeerd worden dat bij de Volkskrant, net als bij de New York Times, meaningfulness en consonance belangrijke elementen binnen de nieuwsselectie lijken te zijn; alleen wel in iets mindere mate, als je medische wetenschappen beschouwt als het wetenschapsgebied dat het sterkste aan deze twee criteria voldoet. De wetenschapsgebieden die het minste voldoen aan deze twee criteria, de overige natuurwetenschappen en technologie, krijgen opnieuw de minste aandacht, maar wel iets meer dan bij de New York Times; oftewel, ook in dit opzichte is de Volkskrant wat minder extreem. Dit geldt ook voor de traditioneel buiten het gebied van ‘science’ vallende categorie maatschappij & cultuur, die in de wetenschapsbijlage van Volkskrant weliswaar net als in de New York Times (en zoals opgemerkt dor Esmeijer, 1999) weinig aandacht krijgt, maar toch flink meer dan in de bijlage van de New York Times. Het lijkt er dus op dat hoewel bij de wetenschapsbijlage van de Volkskrant de criteria meaningfulness en consonance zeker een belangrijke rol spelen bij de selectie van onderwerpen, er daarnaast toch ook in enige mate naar wordt gestreefd om de aandacht enigszins te verdelen over de verschillende genres van wetenschap. In de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad valt het overgrote deel van de artikelen in het samengevoegde wetenschapsgebied natuurwetenschappen (50% van de artikelen), waarbij wel, net als bij de andere twee kranten, meer artikelen vallen onder de aard- en levenswetenschappen (36%) en onder de overige natuurwetenschappen (14%). Voor medische wetenschappen is ook nog altijd veel aandacht (27% van de artikelen), voor de categorieën maatschappij & cultuur en technologie minder (beide 9% van de artikelen). Gezien dit grote verschil in aandacht tussen de twee verschillende categorieën van de natuurwetenschap, de ook nog relatief grote aandacht voor medische wetenschap en de weinige aandacht voor technologie, lijkt het erop dat ook binnen de bijlage van het NRC Handelsblad meaningfulness en consonance belangrijke elementen binnen de nieuwsselectie zijn, zij het wel (net als geldt voor de Volkskrant) wat minder extreem dan bij de New York Times. Dat het in dit geval echter niet de categorie medische wetenschappen is die de meeste aandacht krijgt, zou kunnen worden verklaard vanuit het idee dat bij NRC Handelsblad tegelijkertijd toch wat sterker dan bij de Volkskrant wordt vastgehouden aan de Angelsaksische invulling van de term ‘science’ (waar zoals hierboven al genoemd is de medische wetenschappen niet onder vallen). Dat verklaart dan ook waarom dan de meeste aandacht uitgaat naar de categorie aard- en levenswetenschappen (wat normaal valt onder natuurwetenschappen) en waarom er weliswaar meer aandacht dan bij de New York Times, maar minder dan bij de Volkskrant, uitgaat naar onderwerpen in de wetenschapscategorie maatschappij & cultuur. Gekeken naar de aanleiding van de artikelen, bleek er in dit opzicht alleen een significant verschil te zijn tussen de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant en het NRC Handelsblad. In de bijlage van het NRC Handelsblad hebben de artikelen vaker dan in die van de Volkskrant een wetenschappelijk actuele aanleiding, terwijl in de bijlage van de Volkskrant juist weer vaker dan bij het NRC artikelen een maatschappelijk actuele aanleiding hadden. Er lijkt
27
bovendien een trend te zijn dat ditzelfde opgaat als je de bijlagen van het NRC Handelsblad en de New York Times bekijkt, alleen waren deze verschillen niet significant. Wanneer verder ook wordt gekeken naar de lengte van de artikelen, valt het op dat zowel bij de Volkskrant als bij de New York Times de artikelen met een maatschappelijk actuele aanleiding vaak lang zijn. Voor het NRC Handelsblad geldt dit niet. Zoals in het hoofdstuk methode beargumenteerd sluit een maatschappelijk actuele aanleiding aan bij de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance. Hieruit volgt opnieuw dat deze criteria blijkbaar belangrijk zijn voor de Volkskrant en ook voor de New York Times. Voor het NRC Handelsblad zijn deze criteria mogelijk dus toch, in vergelijking met de andere twee kranten, minder belangrijk. De wetenschapsbijlagen van de drie kranten verschilden elk weer significant van elkaar gekeken naar de geografische herkomst van de artikelen. Volgens de theorie rond het nieuwswaardecriterium reference to elite nations zouden onderwerpen uit het eigen land of onderwerpen uit internationaal belangrijke landen voorrang moeten krijgen boven onderwerpen uit andere landen. Vooral de eerste uitleg lijkt voor alle drie de kranten op te gaan; maar de mate waarin de bijlagen zich aan dit criterium houden verschilt wel heel sterk. De bijlage van de New York Times brengt in de sterkste mate nieuws uit eigen land; dit geldt voor 75% van de artikelen. Bij de Volkskrant staat Nederland ook op de eerste plaats van landen of regio’s waar het nieuws vandaan komt, maar wel iets bescheidener met 59% van de artikelen. Bij het NRC komt zelfs ruim minder dan de helft van de onderwerpen uit eigen land: 30%. Binnen deze krant is gekeken naar aantallen artikelen de aandacht netjes verdeeld over de verschillende geografische regio’s die vallen onder de ‘westerse wereld’. Landen van buiten Europa en de Verenigde Staten (de grote verzamelgroep ‘overige’) krijgen, wat dan wel weer overeenkomt met het genoemde nieuwswaardecriterium, minder aandacht. Bovendien geldt dat als er ook wordt gekeken naar de lengte van de artikelen, bij alle drie de kranten blijkt dat onderwerpen van buiten het land van herkomst vaak maar kort zijn, zelfs als ze komen uit landen die hier cultureel gezien wel dicht bij staan. De middenlange en lange artikelen hebben, ook bij het NRC Handelsblad, hun oorsprong meestal in het thuisland van de krant. Kortom, bij alledrie de kranten speelt het nieuwswaardecriterium reference to elite nations in de uitleg van sociale en culturele nabijheid blijkbaar wel een rol in de nieuwsselectie; maar er wordt, als niet wordt gekeken naar de omvang van de artikelen maar puur naar aantallen, door de New York Times duidelijk meer waarde gehecht aan dit criterium dan door de Volkskrant, die er op zijn beurt wel weer meer waarde aan hecht dan het NRC Handelsblad. Ook gekeken naar het gebruik van bronnen was er opnieuw een significant verschil tussen de drie verschillende wetenschapsbijlagen. Het NRC Handelsblad baseert duidelijk meer artikelen op nieuws uit wetenschappelijke tijdschriften dan de Volkskrant en de New York Times; waarbij die laatste het wel weer meer doet dan de tweede (55% van het totale aantal artikelen, tegen 25% en 39%). Deze aantallen liggen overigens alle drie lager dan het in de inleiding genoemde getal van 63% dat is gevonden door Wester et al (2000). Bij zowel de Volkskrant als de New York Times is het percentage artikelen dat een tijdschrift als bron heeft bovendien kleiner dan het percentage artikelen met een bron die valt onder de categorie ‘overige’. Deze laatste is echter geen eenduidige categorie; de meeste artikelen die een maatschappelijk actuele aanleiding hebben vallen hier bijvoorbeeld onder, maar ook artikelen op basis van (niet nader genoemde) persberichten, of op basis van ideeën vanuit de auteur zelf, en ook boekrecensies, recensies van tentoonstellingen, columns, etcetera vallen binnen deze categorie. Er is hier dus niet sprake van een bepaald type bron, maar een hele range aan bronnen. Concluderend kan er dus gezegd worden dat binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad bronnen (in de vorm van wetenschappelijke tijdschriften) een belangrijke factor zijn bij de nieuwsselectie. Bij de wetenschapsbijlage van de New York Times spelen bronnen een minder sterke rol, maar alsnog wel sterker dan bij de wetenschapsbijlage van de Volkskrant. Als wordt gekeken naar uit welke specifieke wetenschappelijke tijdschriften vooral nieuws werd gehaald, valt het op dat bij de Volkskrant en het NRC Handelsblad de bekende tijdschriften Nature en Science een grotere rol spelen dan bij de New York Times. Meer dan de helft van de artikelen die als bron een wetenschappelijk tijdschrift hebben heeft bij deze eerste twee kranten Nature of Science als die bron; bij de New York Times is juist meer dan de helft van de artikelen die een tijdschrift als bron hadden afkomstig uit minder bekende
28
tijdschriften, die binnen de voor deze steekproef geanalyseerde bijlagen maar een of twee keer als bron werden genoemd. Blijkbaar hechten het NRC Handelsblad en de Volkskrant dus in hogere mate waarde aan het nieuwscriterium reliability. De bovenstaande discussie geeft in grote lijnen weer hoe de drie onderzochte wetenschapsbijlagen van elkaar verschillen qua manier van nieuwsselectie. Wat deze grote lijnen echter nog altijd niet verklaren, is waarom individuele onderwerpen slechts zo zelden in meerdere bijlagen tegelijk voorkomen. Gekeken naar de kenmerken van de twaalf dubbel voorkomende onderwerpen, valt het op dat dit allemaal onderwerpen zijn die wetenschappelijk actueel zijn en uit vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften komen. Blijkbaar vergroten deze twee eigenschappen de kans dat een artikel dubbel voorkomt; maar er waren binnen de gehouden steekproef ontzettend veel onderwerpen die ook aan deze twee voorwaarden voldeden, en toch niet dubbel voorkwamen. Gekeken naar het wetenschapsgenre vallen de meeste dubbele onderwerpen in de categorie aard- en levenswetenschappen of technologie. Die eerste categorie is er opnieuw een waarin heel veel meer onderwerpen vielen, maar technologie is juist een wetenschapsgenre waaraan de drie kranten relatief weinig aandacht besteden; dus dat de dubbele onderwerpen juist vaak hierin vallen, is interessant. Als vervolgens wordt gekeken naar waar de dubbele onderwerpen die in de categorie technologie vallen precies over gaan, valt het op dat dit allemaal onderwerpen zij die, ondanks dat dit voor het wetenschapsgenre technologie meestal niet opgaat, vrij dicht bij de mens staan, oftewel in vrij hoge mate voldoen aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance. Het gaat bijvoorbeeld om onderwerpen als wat Damasceens staal zo sterk maakte (iedereen kent wel het beeld van de vervaarlijke middeleeuwse moslim met zijn kromzwaard), een robothuid die kan voelen of een blokkenrobot die zichzelf kan voortplanten (voelen en voortplanting zijn ook wezenlijk onderdeel van ons mens-zijn, dus dit is niet erg abstract en spreekt mensen waarschijnlijk aan). Kortom, op basis van de in dit onderzoek uitgevoerde analyse kan geen sluitende verklaring worden gegeven waarom individuele onderwerpen wel of niet dubbel voorkomen; maar het kan wel worden gezegd dat de kans in ieder geval groter wordt als een onderwerp wetenschappelijk actueel is, uit een vooraanstaande tijdschrift komt en in hoge mate voldoet aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance terwijl het onder een wetenschapsgenre valt waarvoor deze twee criteria meestal niet sterk opgaan. Wat verder opvallend is aan het feit dat er zo weinig dubbele onderwerpen waren, is dat dit volledig in tegenspraak is met het idee van Donsbach (2004) dat het psychologische verschijnsel van zoeken naar sociale validatie de onderliggende basis vormt van veel, zo niet de meeste, keuzes in nieuwsselectie. Dit zou er, zoals Donsbach zelf ook beargumenteerd, juist toe moeten leiden dat journalisten van verschillende kranten vaak dezelfde individuele onderwerpen kiezen; en dus had dit idee binnen mijn onderzoek juist tot een hoog gehalte van (drie)dubbel voorkomende onderwerpen moeten leiden. En in de bredere zin hadden de verschillen in de verdeling naar wetenschapsgenres, aanleiding, geografische herkomst enzovoorts tussen de drie wetenschapsbijlagen dan niet zo groot – en zeker niet significant moeten zijn. De belangrijkste vorm van validatie die Donsbach noemt, de validatie door peers oftewel collega-journalisten, gaat dus blijkbaar voor wetenschapsjournalisten niet op. Wat mogelijk wel opgaat, is de vorm van sociale validatie die volgens Donsbach normaal op de tweede plaats komt, namelijk die door institutionele doelstellingen. Dit sluit aan bij de bevindingen van Esmeijer (1999), die tot de conclusie komt dat wetenschapsjournalisten zich in hun nieuwsselectie vaak sterk laten leiden door tradities binnen hun krant en het zou de verschillen tussen de drie wetenschapsbijlagen kunnen verklaren. Ik heb binnen dit onderzoek verder echter geen manier om te bewijzen dat dit inderdaad zo is. Het voorgaande geeft een mogelijke verklaring voor de dieper liggende oorza(a)k(en) van de verschillen in grote lijn tussen de drie wetenschapsbijlagen; maar nog altijd niet voor het feit dat onderwerpen nauwelijks in meerdere bijlagen tegelijk voorkomen. Wat een verklaring zou kunnen zijn is dat, volledig in tegenspraak met de theorie van Donsbach, wetenschapsjournalisten juist wel dolgraag graag voor de scoop, oftewel dolgraag onderwerpen plaatsen die concurrerende wetenschapsbijlagen niet hebben. Maar, in hoeverre weten wetenschapsredacteuren van de Volkskrant en het NRC Handelsblad van elkaar welke onderwerpen zij die week zullen plaatsen? Voor zo ver ik weet voeren ze hier geen overleg over, en het lijkt me ook sterk dat ze ‘spionnen’ op elkaars redacties laten rondsnuffelen. Bovendien verschillen de onderwerpen in de wetenschapsbijlagen van deze twee kranten ook sterk, van die in de bijlage van de New York Times, maar wat kan het de
29
Volkskrant of het NRC schelen als ze een keer hetzelfde onderwerp hebben als de New York Times? Ten eerste wordt die krant hier in Nederland niet algemeen gelezen en is het dus geen concurrent, en ten tweede verschijnt hij bovendien pas drie dagen later, en zou de scoop dus wel degelijk voor de Nederlandse krant zijn. Andersom let de New York Times hoogstwaarschijnlijk al helemaal niet op welke onderwerpen de Nederlandse wetenschapsbijlagen brengen; deze vormen voor die krant al helemaal geen concurrenten, en de kans lijkt mij ook erg groot dat geen van de wetenschapsredacteuren van de New York Times überhaupt Nederlands kan lezen. Wat zou kunnen, is dat de onderwerpskeuze binnen de onderzochte wetenschapsbijlagen misschien alleen in grote lijnen wordt bepaald door een vorm van nieuwsselectie waarvoor per wetenschapsbijlage factoren vallen aan te wijzen die in meer of mindere mate een rol spelen; maar dat welke individuele onderwerpen vervolgens daadwerkelijk in de krant komen, stomweg een kwestie is van een zekere willekeur of ongerichte kansprocessen. Het aanbod aan wetenschapsnieuws is tenslotte, met alleen al de honderden wetenschappelijke tijdschriften die wekelijks verschijnen, enorm. Zelf als alleen gekeken wordt naar vooraanstaande tijdschriften als Nature en Science staan hier elke week weer meer onderwerpen in dan een wetenschapsbijlage kan brengen. Dit maakt de kans dat een onderwerp vervolgens in meerdere kranten tegelijk voorkomt statistisch klein, mits er helemaal geen selectie plaats zou vinden. Natuurlijk komt er in ieder geval dus in de grote lijnen wel degelijk selectie voor; maar het idee dat op kleiner niveau bekeken willekeur of ongerichte kansprocessen een rol gaan spelen zou in ieder geval wel het gevonden zeer lage aantal dubbel voorkomende onderwerpen verklaren. 4.2 impact, relevantie en aanbevelingen Uit dit onderzoek blijkt dat de wetenschapsredacties van verschillende kranten er elk een hele andere manier van nieuwsselectie op na houden, waardoor hun wetenschapsbijlagen sterk van elkaar verschillen in onderwerpskeuze. Dit is opmerkelijk omdat, zoals ik al in de inleiding heb besproken, er in het algemeen bekeken binnen de journalistiek juist een hoge mate van consensus bestaat over welke onderwerpen nieuws zijn en welke niet. Ik ben geen onderzoek tegengekomen dat behandelt welk percentage van de onderwerpen, over een lange tijd gemeten, in het nieuwsdeel van verschillende kranten overlappend voorkomt. Maar het lijkt mij gezien die normaal heersende consensus sterk dat dit percentage net zo laag ligt als wat ik hier voor de wetenschapsbijlagen gevonden heb. Bestaat er onder wetenschapsjournalisten dan mogelijk niet zoiets als de bekende spreekwoordelijke ‘neus voor nieuws’, of beter gezegd, zou er dan geen ‘neus voor wetenschapsnieuws’ bestaan? Deze grote inhoudelijke verschillen tussen wetenschapsbijlagen hebben bovendien naar mijn mening maatschappelijk gezien nogal wat gevolgen. In mijn inleiding heb ik al genoemd dat ik bij dit onderzoek de wetenschapsbijlage van de Telegraaf buiten beschouwing heb gelaten, en binnen Nederland alleen heb gekeken naar de wetenschapsbijlage van de ‘kwaliteitskranten’ Volkskrant en NRC Handelsblad. Bij mijn weten hebben de wetenschapsbijlagen van deze twee kranten elk ongeveer dezelfde doelgroep, namelijk hoger opgeleiden met een bovengemiddelde interesse voor wetenschap. Dit is voor zover ik heb kunnen achterhalen ook ongeveer de doelgroep van de wetenschapsbijlage van de New York Times. In mijn inleiding heb ik verder al beargumenteerd dat veel mensen voor hun kennis over en inzicht in wetenschap en de wetenschappelijke wereld afhankelijk zijn van de media, waarbij dagbladen de belangrijkste leveranciers voor wetenschapsnieuws zijn. Wetenschapsbijlagen zijn hiermee dus ook voor een belangrijk deel beeldbepalend. Maar dat alles wordt toch enigszins dubieus als je de inhoudelijke verschillen tussen wetenschapsbijlagen in gedachten neemt. Dit zou tenslotte betekenen dat lezers van verschillende kranten ieder een heel andere kennis en beeld van de wetenschap hebben. Dat de bijlage van de Telegraaf afwijkt van de andere twee Nederlandse kranten, valt nog enigszins te rechtvaardigen doordat deze bijlage zich (net als de rest van de krant) op een heel andere doelgroep richt dan de Volkskrant en het NRC Handelsblad. Maar als ook de bijlagen van deze twee kranten, die zich op dezelfde doelgroep richten, inhoudelijk zo verschillend zijn; hoe moet de gemiddelde Nederlander zich dan een goed beeld vormen van wat er speelt in de wetenschappelijke wereld? Door beide kranten te lezen? Maar de onderwerpen in deze twee wetenschapsbijlagen verschillen ook weer sterk van die in de (internationaal in hoog aanzien staande) wetenschapsbijlage van de New York Times.
30
Moeten Nederlanders die dan ook maar gaan lezen? En heb je dan wel een goed beeld van de huidige stand van zaken in de wetenschap? Er is in Nederland maar weinig onderzoek gedaan naar wetenschapsjournalistiek, en het onderzoek dat is gedaan richt zich vooral op twee regelmatig terugkerende vragen: waarom besteden wetenschapsjournalisten zo weinig aandacht aan alfa- (en gamma-) wetenschappen, en hoe gaan wetenschapsjournalisten om met onzekerheidsaspecten van het onderzoek waarover ze berichten (of, hoe secuur en betrouwbaar is de berichtgeving)? (zie b.v. Esmijer, 1999; Wester et al, 2000). Aan deze laatste vraag wordt ook buiten Nederland vaak aandacht besteed (zie b.v. Pellechia, 1997; Logan et al., 2000). Deze vragen zijn zonder meer interessant; maar zijn zij wel het meest essentieel? Is het, gezien de resultaten van het in deze scriptie gepresenteerde onderzoek, misschien niet belangrijker om eens stil te staan bij in (nog) hogere mate basic vragen over de inhoudelijke invulling van wetenschapsjournalistiek, zoals wanneer een wetenschapsonderwerp nieuwswaardig is? Het zou naar mijn mening nuttig zijn als er binnen de bredere beroepsgroep van de wetenschapsjournalistiek een (openbare) discussie zou komen over het in dit onderzoek aangetoonde ontbreken van een eenduidige manier van nieuwsselectie in de wetenschapsjournalistiek, en in het verlengde hiervan de aard en de inhoudelijke invulling van wetenschapsbijlagen. Ik neem aan dat hier binnen kranten wel over nagedacht en gesproken wordt; bij de Volkskrant is bijvoorbeeld vast uitgebreid gediscussieerd over de invulling van de wetenschapsbijlage toen deze eind 2004 / begin 2005 een volledige restyling kreeg. Maar in de meer open, publieke sfeer en de vakliteratuur heb ik geen enkele informatie in deze richting kunnen vinden. De discussie zou zich mijns inziens moeten richten op vragen zoals (in willekeurige volgorde): - Wat is eigenlijk het achterliggende doel van wetenschapsbijlagen? Oftewel, wat wil een krant hier precies mee bereiken? Hierbij kunnen de in de inleiding genoemde motieven voor wetenschapscommunicatie, zoals geformuleerd door Daldrup (2000), mogelijk als leidraad dienen. - Hoe zou dit doel vervolgens inhoudelijk gezien vorm moeten krijgen? - Welke mogelijke achterliggende redenen zijn er, in aanvulling op degenen die in deze scriptie zijn genoemd, aan te wijzen voor de grote verschillen in onderwerpskeuze en nieuwsselectie binnen verschillende wetenschapsbijlagen? - In welke mate valt er binnen de beroepsgroep een consensus te bereiken over wat belangrijk wetenschapsnieuws is, en wat niet? - Is het überhaupt mogelijk om, zeker binnen de beperkte ruimte die hiervoor in dagbladen is gereserveerd, een redelijk compleet beeld te schetsen van de actuele stand van zaken in de wetenschappelijke wereld? - In hoeverre is het eigenlijk wenselijk dat er een consensus komt over wat belangrijk wetenschapsnieuws is, en over de aard en inhoudelijke invulling van wetenschapsbijlagen? Of met andere woorden, in hoeverre vinden individuele kranten (rekening houdend met het belang van hun medium voor de kennis en het beeld van wetenschap binnen de samenleving) het wenselijk dat zij in hun wetenschapsbijlagen in zekere mate hetzelfde nieuws brengen als andere kranten? 4.3 conclusies Samenvattend kunnen op basis van het in deze scriptie besproken onderzoek de volgende conclusies worden getrokken: •
• •
De wetenschapsbijlagen van de Volkskrant, het NRC Handelsblad en de New York Times verschillen significant van elkaar in onderwerpskeuze, zowel gekeken naar de hoeveelheid aandacht die uitgaat naar verschillende genres van wetenschap als naar het voorkomen van individuele onderwerpen. Deze verschillen kunnen in de grote lijn (mede) worden verklaard door de waarde die binnen de drie wetenschapsbijlagen wordt gehecht aan verschillende factoren die een rol spelen binnen het proces van nieuwsselectie. Binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times lijkt, in vergelijking met de andere twee kranten, duidelijk de meeste waarde te worden gehecht aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness, consonance en reference to elite nations. Binnen deze bijlage lijkt de nieuwsselectie minder sterk dan binnen de bijlage van het NRC Handelsblad te worden bepaald door het gebruik van bepaalde bronnen, en als
31
•
•
•
•
wordt gekeken naar de specifieke wetenschappelijke tijdschriften die als bron worden gebruikt lijkt het nieuwswaardecriterium reliability een minder sterkere rol te spelen dan bij de andere twee kranten. Verder lijkt van de drie kranten de wetenschapsbijlage van de New York Times qua onderwerpskeuze het sterkste vast te houden aan de Angelsaksische invulling van het begrip ‘science’. Binnen de wetenschapsbijlage van de Volkskrant lijken de nieuwswaardecriteria meaningfulness, consonance en reference to elite nations ook een belangrijke rol te spelen in de nieuwsselectie, zij het minder sterk dan binnen de wetenschapsbijlage van de New York Times; maar wel sterker dan binnen de bijlage van het NRC Handelsblad. Van de drie kranten lijkt deze bijlage zich binnen de nieuwsselectie het minst sterk te laten beïnvloeden door specifieke bronnen. Bij het gebruik van specifieke wetenschappelijke tijdschriften laat de Volkskrant zich echter wel net als het NRC sterk leiden door het nieuwswaardecriterium reliability. Van de drie kranten lijkt de wetenschapsbijlage van de Volkskrant verder het minst sterk vast te houden aan de Angelsaksische invulling van het begrip ‘science’, en er binnen wetenschapsbijlage in de hoogste mate naar de streven om de aandacht enigszins evenredig over de verschillende wetenschapsgenres te verdelen, als tenminste wordt gekeken naar de hoeveelheid aandacht die uitgaat naar wetenschapsgenres als maatschappij & cultuur en technologie (die in de andere twee kranten beduidend minder aandacht krijgen). Binnen de wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad lijken de nieuwswaardecriteria meaningfulness, consonance en reference to elite nations wel een rol te spelen bij de nieuwsselectie, maar een minder sterke dan bij de andere twee kranten. Deze bijlage lijkt zich vergeleken met de andere twee in de hoogste mate de laten leiden door specifieke bronnen, waarbij (gekeken naar de specifieke wetenschappelijke tijdschriften die als bron dienen) ook veel waarde gehecht lijkt te worden aan het nieuwswaardecriterium reliability. Als alleen wordt gekeken naar aantallen artikelen en niet hun omvang, lijkt deze bijlage er in de hoogste mate naar te streven om wetenschapsnieuws uit verschillende geografische regio’s te brengen, zij het wel met nadruk op de westerse wereld. De wetenschapsbijlage van het NRC Handelsblad lijkt verder sterker dan die van de Volkskrant vast te houden aan de Angelsaksische invulling van het begrip ‘science’, maar wel minder sterk dan de bijlage van de New York Times. Slechts 1,9% van de individuele onderwerpen kwam binnen de onderzochte steekproef in twee of meer bijlagen tegelijk voor. De kans om dubbel voor te komen lijkt toe te nemen naarmate een onderwerp zowel wetenschappelijk actueel is, uit een vooraanstaand wetenschappelijk tijdschrift afkomstig is, als in redelijk hoge mate voldoet aan de nieuwswaardecriteria meaningfulness en consonance terwijl het valt binnen een wetenschapsgenre dat normaal niet zo sterk aan deze twee criteria voldoet. Dit biedt echter nog geen volledig sluitende verklaring. Mogelijk speelt bij de selectie van individuele onderwerpen vooral een zekere mate van willekeur of ongerichte kansprocessen een rol. Gezien de bovenstaande conclusies en de maatschappelijke relevantie van dit onderwerp, lijkt het mij wenselijk als er een discussie komt over wat wetenschapsnieuws is of zou moeten zijn, en in het verlengde daarvan wat de aard en inhoudelijke invulling van wetenschapsbijlagen zou moeten zijn. Ik hoop dat deze scriptie de aanzet en het theoretische kader zal bieden tot een dergelijke discussie.
32
5. Referentielijst • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Allart. Barbara (2003) De wetenschap heeft het uitgemaakt, proefschrift aan de Universiteit Utrecht Böke, Nadine (2005) Een kwalitatieve vergelijking van de wetenschapsbijlagen van de landelijke dagbladen, scriptie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Clark, Fiona & Illman, Deborah L. (2006) A longitudinal study of the New York Times Science Times section, uit: Science communication, vol. 27 (4), blz. 496-513 Donkers, Henk & Willems, Jaap (1999) Journalistiek schrijven voor krant, vakblad en nieuwe media, uitgeverij Coutinho, Haarlem Daldrup, Lou (2000), Wetenschapsvoorlichting en wetenschapsbeleid in Nederland 1950-2000, uit: Gewina, vol. 23(3), blz. 165-192 Donsbach, Wolfgang (2004) Psychology of news decisions, uit: Journalism, vol. 5(2) blz. 131-157 Esmeijer, Adriana (1999) Sluiswachters in de wetenschapscommunicatie: een studie naar selectieprocessen bij het populariseren van (alfa)onderzoek, proefschrift aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Gregory, Jane & Miller, Steve (1998) Science in public: communication, culture and credibility, uitgeverij Plenum Press, New York, Verenigde Staten Hagen, Piet (1991) Wetenschap in het nieuws, uitgeverij Wolters-Noordhoff, Groningen Hansen, Anders; Cottle, Simon; Negrine, Ralph; Newbold, Chris (1998) Mass communication research methods, uitgeverij MacMillan Press LTD, Londen, Groot Brittannië Hanssen, Lucien & Willems, Jaap (1992) Wetenschap in het Nederlandse dagblad. Een vergelijking tussen de wetenschapspagina en de rest van de krant, uit: Massacommunicatie, vol. 20(4), blz. 301-312 Krippendorff, Klaus (1980) Content analysis: an introduction to its methodology, uitgeverij Sage Publications, Californië, Verenigde Staten Logan, Robert A.; Zengjun, Peng; Wilson, Nancy Fraser (2000) Science and medical coverage in the Los Angeles Times and The Washington Post, uit: Science Communication, vol. 22 (1), blz. 5-26 Pellechia, Marianne G. (1997) Trends in science coverage: a content analysis of three US newspapers, uit: Public Understanding of Science, vol. 6, blz. 49-68 Rosengren, Karl Erik (1981) Advances in content analysis, uitgeverij Sage Publications, Californië, Verenigde Staten Verhoeven, Pieter (2005) Stuivertje wisselen: over de plaats van wetenschap en journalistiek in medische televisieprogramma’s in Nederland tussen 1961 en 2000, proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam Wester, Fred; Pleijter, Alexander; Hijmand, Ellen (2002) Onderzoek in de krant: een analyse van de berichtgeving in kranten over wetenschappelijk onderzoek, uit: Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, vol. 30(1), blz. 55-76 Wijfjes, Huub (2004) Journalistiek in Nederland 1850-2000, uitgeverij Boom, Amsterdam Willems, Jaap (2000) Van verlichten naar verleiden, uit: Gewina, vol. 23 (3), blz. 162164 Zimmerman, Corinne; Bisanz, Gay L.; Bisanz, Jeffrey; Klein, Juliette S.; Klein, Peter (2001) Science at the supermarket: a comparison of what appaers in the popular press, experts’ advice to readers, and what students want to know, uit: Public Understanding of Science, vol. 10, blz 37-58
33
Bijlage I: Ruwe data De getallen in de onderstaande matrixen zijn, behalve die in de percentagekolommen, alle frequenties (oftewel het aantal artikelen dat binnen de steekproef in deze categorie viel). Genre: Volkskrant maatschappij en cultuur natuurwetenschappen aard- en levenswetenschappen technologie medische wetenschappen overige totaal
kort 15 12 31 21 46 4 129
middenlang 7 8 10 3 22 3 53
lang 8 1 12 6 19 2 48
totaal 30 21 53 30 87 9 230
% 13 9 23 13 38 4 100
kort 3 14 32 8 25 2 84
middenlang 3 7 15 8 7 1 41
lang 10 3 15 0 15 5 48
totaal 16 24 62 16 47 8 173
% 9 14 36 9 27 5 100
kort 0 5 9 2 70 1 87
middenlang 3 6 12 0 38 4 63
lang 1 9 21 2 43 6 82
totaal 4 20 42 4 151 11 232
% 2 9 18 2 65 5 100
NRC Handelsblad maatschappij en cultuur natuurwetenschappen aard- en levenswetenschappen technologie medische wetenschappen overige totaal New York Times maatschappij en cultuur natuurwetenschappen aard- en levenswetenschappen technologie medische wetenschappen overige totaal Uitslagen Chitest: Over totale matrix: p = 0,000000000000004 Over Volkskrant + NRC: p = 0,018094918 Over Volkskrant + New York Times: p = 0,000000000025 Over NRC + New York Times: p = 0,00000000000054
34
Aanleiding: Volkskrant wetenschappelijk actueel maatschappelijk actueel overig totaal
kort 86 5 38 129
gemiddeld 26 8 19 53
lang 22 19 7 48
totaal 134 32 64 230
% 58 14 28 100
kort 74 4 6 84
gemiddeld 30 2 9 41
lang 20 5 23 48
totaal 124 11 38 173
% 72 6 22 100
kort 64 1 22 87
gemiddeld 35 8 20 63
lang 46 20 16 82
totaal 145 29 58 232
% 63 13 25 100
NRC Handelsblad wetenschappelijk actueel maatschappelijk actueel overig totaal New York Times wetenschappelijk actueel maatschappelijk actueel overig totaal Uitslagen Chitest: Over totale matrix: p = 0,047539 Over Volkskrant + NRC: p = 0,00911 Over Volkskrant + New York Times: p = 0,648018 n.s. Over NRC + New York Times: p = 0,066332 n.s.
35
Geografische herkomst: Volkskrant Nederland Europa Verenigde Staten internationaal overig totaal
kort 61 18 22 9 19 129
gemiddeld 38 3 5 3 4 53
lang 36 5 1 5 1 48
totaal 135 26 28 17 24 230
% 59 11 12 7 10 100
kort 6 25 29 9 15 84
gemiddeld 18 5 7 5 6 41
lang 28 6 6 6 2 48
totaal 52 36 42 20 23 173
% 30 21 24 12 13 100
kort 0 18 63 2 4 87
gemiddeld 0 7 47 5 4 63
lang 0 4 61 9 8 82
totaal 0 29 171 16 16 232
% 0 13 74 7 7 100
NRC Handelsblad Nederland Europa Verenigde Staten internationaal overig totaal New York Times Nederland Europa Verenigde Staten internationaal overig totaal
Uitslagen Chitest: Over totale matrix: p = 4,44287E-55 Over Volkskrant + NRC: p = 0,00000070 Over Volkskrant + New York Times: p = 1,16055E-50 Over NRC + New York Times: p = 2,00167E-26
36
Bron: Volkskrant tijdschrift proefschrift rapport bijeenkomst boek overig totaal
kort 44 9 3 9 6 58 129
gemiddeld 11 6 4 1 3 28 53
lang 2 3 6 8 1 28 48
totaal 57 18 13 18 10 114 230
% 25 8 6 8 4 50 100
kort 66 0 1 0 0 17 84
gemiddeld 21 3 0 2 0 15 41
lang 8 4 0 2 6 28 48
totaal 95 7 1 4 6 60 173
% 55 4 1 2 3 35 100
kort 52 0 0 5 0 30 87
gemiddeld 18 0 2 3 3 37 63
lang 21 0 3 4 2 52 82
totaal 91 0 5 12 5 119 232
% 39 0 2 5 2 51 100
NRC Handelsblad tijdschrift proefschrift rapport bijeenkomst boek overig totaal New York Times tijdschrift proefschrift rapport bijeenkomst boek overig totaal Uitslagen Chitest: Over totale matrix: p = 4,04097E-10 Over Volkskrant + NRC: p = 0,000000022 Over Volkskrant + New York Times: p = 0,0000051 Over NRC + New York Times: p = 0,00013 Tijdschriften uitgesplitst: Nature Science PNAS JAMA BMJ The Lancet Current Biology Physical Review Letters overige totaal
Volkskrant 10 15 3 1 0 4 0 3 21 57
NRC 22 26 6 1 3 4 4 0 29 95
NY Times 9 10 7 3 2 2 0 0 58 91
Uitslag chitest: p = 0,00011
37
totaal 41 51 16 5 5 10 4 3 108 243
Bijlage II: dubbele onderwerpen Een overzicht van de individuele onderwerpen die in (drie)dubbel voorkwamen binnen de gehouden steekproef: 14-02-’04:
‘Nieuw reactieproces produceert waterstof uit water en alcohol’ ‘Alcohol efficiënte bron van energie’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 537 woorden / 299 woorden genre: technologie aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: internationaal bron: tijdschrift Science
14-08-’04:
‘T. Rex groeide tot ruim twee kilo per dag’ ‘T. rex groeide razendsnel’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 378 woorden / 136 woorden genre: aard- en levenswetenschappen aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Verenigde Staten bron: tijdschrift Nature
20-11-’04:
‘Duurlopen is unieke eigenschap van de mens’ ‘Hardlopen doe je voor het vlees’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 836 woorden / 581 woorden genre: aard- en levenswetenschappen aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Verenigde Staten bron: tijdschrift Nature
19-02-’05:
‘Complex rekenen gaat patiënt zonder grammatica prima af’ ‘Hersenen rekenen ook zonder taal’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 488 woorden / 104 woorden genre: medische wetenschappen aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Europa bron: tijdschrift PNAS ‘Denise met slangetjes; tweebenige robot loopt met minimum aan besturing’ ‘Delftse robot loopt als vrouw’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 820 woorden / 136 woorden genre: technologie aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Nederland bron: tijdschrift Science
14-05-’05: & 17-05-’05
‘Variatie in leprabacterie toont volksverhuizingen’ ‘Alle lepra herleidbaar tot enkele kloon’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 1102 woorden / +- 100 woorden genre: aard- en levenswetenschappen / medisch (versch. invalshoeken) aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Europa bron: tijdschrift Science
38
‘Creatief met kubussen; geavanceerde blokkenrobot plant zichzelf voort’ ‘Blokkenrobot plant zichzelf voort’ ‘Now there are many; robots that repoduce’ in: resp. NRC Handelsblad, De Volkskrant en de New York Times lengte: 948 woorden / 116 woorden / 400 woorden genre: technologie aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Verenigde Staten bron: tijdschrift Nature 20-08-’05:
‘De talrijkste zeebacterie leeft zonder junk-DNA’ ‘Slimme oceaanbacterie heeft kleinste genoom’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: +- 400 woorden / 89 woorden genre: aard- en levenswetenschappen aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Verenigde Staten bron: tijdschrift Science ‘Robothuid voelt warmte en aanraking’ ‘Kunstmatige huid laat Japanse robots voelen’ in: resp. NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: +- 400 woorden / 89 woorden genre: technologie aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: overige bron: tijdschrift PNAS
19-11-’05: & 22-11-’05
‘Oud reptiel gaf slang en hagedis hun tanden met gif’ ‘From the mouth of a group of lizards spew clues to the origin of snake venom’ in: resp. De Volkskrant en de New York Times lengte: 523 woorden / 945 woorden genre: aard- en levenswetenschappen aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: overige bron: tijdschrift Nature ‘Damasceens staal dankt eigenschappen aan nanobuisjes’ ‘Moslim-zwaarden hadden nanobuisjes’ in: resp. het NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 434 woorden / 51 woorden genre: technolgie aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Europa bron: tijdschrift Nature ‘Babygraven uit ijstijd gevonden, 27.000 jaar oud’ ‘Steentijd-baby’s met alle egards begraven’ in: resp. het NRC Handelsblad en De Volkskrant lengte: 413 woorden / 72 woorden genre: maatschappij & cultuur aanleiding: wetenschappelijk actueel herkomst: Europa bron: tijdschrift Nature
39