erfgoed en politiek vergroten. Elf directeuren van instellingen, beleidsmakers, opinieleiders en andere experts hebben over dit onderwerp een
Neerlands hoop
Neerlands hoop
Erfgoed Nederland wil met Neerlands hoop het inzicht in de veranderende relatie tussen
bijdrage geschreven of een interview gegeven. Het boek is analyserend en beschouwend van aard, een bundeling van prikkelende inzichten.
Erfgoed en politiek
Centraal staat de vraag: wat is de huidige relatie tussen erfgoed en politiek? Het oude Thorbeckeadagium dat kunst geen regeringszaak is staat onder druk. Erfgoed Nederland stelt vast dat de bemoeienis van de politiek met erfgoed groeit. De aandacht voor wat typisch Nederlands is neemt toe, en richt zich steeds vaker op ‘de’ nationale en ook regionale en lokale identiteit. Wat willen politici met het erfgoed bereiken en wat staat de erfgoedprofessionals zelf voor ogen? Hoog tijd voor een analyse! Met bijdragen van Noraly Beyer, Thomas von der Dunk, Willem Frijhoff, Richard Hermans, Bert Looper, Macha Roesink, Marjan Ruiter, Paul Schnabel, Pauline Terreehorst, Ben Verfürden, Jan de Vletter en Willem J.H. Willems.
De reeks Erfgoed NU, die onder redactie staat van Erfgoed Nederland, bundelt opiniërende uitgaven over actuele ontwikkelingen in de erfgoedwereld, zowel op nationaal als op internationaal gebied. Erfgoed NU richt zich op erfgoedprofessionals, politici, beleidsmakers, wetenschappers, studenten, cultuurcritici en erfgoedliefhebbers.
Erfgoed NU Neerlands hoop Erfgoed en politiek
Erfgoed Nederland is het landelijk sectorinstituut voor het erfgoed en richt zich op visieontwikkeling, stimulering en vernieuwing in de erfgoed sector. Erfgoed Nederland slaat, erfgoedbreed, bruggen tussen kennis, beleid en praktijk. De reeks Erfgoed NU, die onder redactie staat van Erfgoed Nederland, bundelt opiniërende uitgaven over actuele ontwikkelingen in de erfgoedwereld, zowel op nationaal als op internationaal gebied. Erfgoed NU richt zich op erfgoedprofessionals, politici, beleidsmakers, wetenschappers, studenten, cultuurcritici en erfgoedliefhebbers. Met Erfgoed NU wil Erfgoed Nederland visievorming over het erfgoed, zowel vanuit de eigen organisatie als vanuit het veld en de periferie daarvan, breed verspreiden.
Binnen Erfgoed NU verschenen Monumenten stemmen Visies op de Modernisering van de Monumentenzorg De straat spreekt boekdelen Erfgoed en culturele diversiteit Voorbij Erfgoed à la Carte Een terugblik op de toekomst van erfgoededucatie Archieven in transitie Innovatieagenda voor de archiefsector Neerlands hoop Erfgoed en politiek
Neerlands hoop Erfgoed en politiek
Colofon © Erfgoed Nederland, september 2010 ISBN 978-90-78956-16-7 Erfgoed Nederland Herengracht 474 1017 CA Amsterdam T (020) 716 73 50 F (020) 716 73 55
[email protected] www.erfgoednederland.nl Samenstelling en redactie Richard Hermans Taco de Neef Mardjan Seighali Astrid Weij Projectleiding Taco de Neef – Deneuve Cultural Projects Tekstredactie John Finedit Ontwerp|opmaak UNA designers, Amsterdam Druk Drukkerij Mart.Spruijt, Amsterdam Als u teksten uit deze uitgave wilt overnemen, kunt u contact opnemen met de redactie.
5
Erfgoed NU Neerlands hoop
Inhoud
6 Inleiding Richard Hermans
8 De erfenis van wethouder Hekking Pauline Terreehorst
15 Zolang de wind van de wolken waait: erfgoed, identiteit en politiek in Friesland Bert Looper
28 Voor de toekomst Marjan Ruiter
33 Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Paul Schnabel
42 Het definitieve antwoord op wat de Nederlandse identiteit is zal er nooit komen Macha Roesink
46 Archeologie en het heden Willem J.H. Willems
54 Uit de marge in het brandpunt: erfgoed, identiteit en politiek in ’s lands oudste stad Ben Verfürden
68 Je hebt iemand nodig die opendoet Noraly Beyer
73 Een nieuwe stad als culturele daad Jan de Vletter
78 Kunst was altijd regeringszaak Thomas von der Dunk
86 Erfgoed en politiek. Een nabeschouwing over begrippen en praktijken Willem Frijhoff
6
Richard Hermans Directeur Erfgoed Nederland
Inleiding
‘Politiek en kunst botsen in Arnhem’, ‘Kamer vindt historische canon als inspiratiebron te vrijblijvend’, ‘PVV Den Haag wil inzage in cultuursubsidies’ en ‘Gehrels wil een “kunstschouw”’ zijn zomaar wat koppen uit de kranten van de afgelopen tijd. Er is iets aan de hand. Cultuur is politiek nieuws geworden. Binnen cultuur is er bovendien nog iets bijzonders aan de hand. Erfgoed is niet alleen bij grote delen van de bevolking maar ook bij politici populair. En dat is lang geleden. De locatie van het Nationaal Historisch Museum in Arnhem leidde zowaar tot een heftig politiek debat in de Tweede Kamer. Terwijl veel mensen oprechte belangstelling hebben voor het verleden, en dan vooral het verleden van de eigen straat, buurt en stad, richten politici zich ook nog op iets anders: de Nederlandse identiteit en de vraag of we in ons land wel voldoende aandacht besteden aan wat we typisch Nederlands noemen. Voor het eerst sinds vele jaren krijgt volkscultuur weer aandacht in Den Haag. Zo veel zelfs, dat er een apart fonds is opgericht met bijzondere aandacht voor volkscultuur. Voormalig minister van Cultuur Ronald Plasterk benadrukte in zijn publieke optredens de waarde van beschaafd nationalisme: trots zijn op Nederland, zijn monumenten en cultuur schatten. En de PVV bepleit afschaffing van de cultuursubsidies, behalve die voor erfgoed en bibliotheken.
De aandacht voor erfgoed speelt zich niet alleen op nationaal niveau af. Na de presentatie van de historische canon, ontwikkeld door de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon onder voorzitterschap van Frits van Oostrom, ontstonden op talloze plaatsen in ons land lokale en regionale canons die de eigenheid van de streek, het dorp of zelfs de wijk onderstrepen. Deze lokale canons konden rekenen op de steun van lokale politici die soms ook zelf het initiatief namen. Inmiddels zijn er vele tientallen zo niet honderden lokale canons. Ook in economische zin blijkt erfgoed interessant te zijn voor politici. Nijmegen zet alles op alles om te bewijzen de oudste stad te zijn van Nederland en zo te profiteren van de extra toeristische waarde die dat kan opleveren. Maar Nijmegen heeft een stevige concurrent aan Maastricht, dat de claims van Nijmegen bestrijdt. In het debat over het Nationaal Historisch Museum bleek ook dat politici zich steeds meer met inhoudelijke vragen gaan bezighouden. Dit tot ontsteltenis van sommige erfgoedprofessionals die dit zien als duidelijke overschrijding van de sinds Thorbecke gehanteerde regel dat de overheid zich niet bemoeit met de inhoud van cultuurbeleid. Het oude Thorbeckeadagium dat kunst geen regeringszaak is staat onder druk. Los van de vraag of dat erg is, kunnen we vaststellen dat bemoeienis van de politiek
7
Erfgoed NU Neerlands hoop
met cultuur en dus ook met erfgoed groeit. Hoog tijd dus voor een beschouwing en een analyse. Wat is er aan de hand? Waar komt de belangstelling van de politiek vandaan? Wanneer begon het? Wat betekent dit voor het werk van erfgoedprofessionals? Welke positie nemen zij in wanneer politici steeds meer hun traditionele kennisdomein betreden? Is er verschil tussen landelijke en lokale of provinciale bemoeienis van politici met erfgoed? Welke richting gaat het op? Hebben we te maken met een hype en waait het vanzelf weer over? In de reeks Erfgoed NU belicht Erfgoed Nederland actuele vraagstukken die van belang zijn voor de erfgoedsector. Als sectorinstituut hebben we gemeend er goed aan te doen dit onderwerp te agenderen. Aan elf auteurs hebben we gevraagd hun licht te laten schijnen over de relatie tussen erfgoed en politiek. Aan de hand van concrete voorbeelden laten zij zien wat er naar hun mening aan de hand is. Thomas von der Dunk geeft in zijn bijdrage een overzicht in vogelvlucht van de relatie tussen erfgoed en politiek sinds het begin van de negentiende eeuw. Willem Frijhoff rondt de publicatie af met een slotbeschouwing. Daarnaast zijn bijdragen opgenomen van Pauline Terreehorst, Bert Looper, Marjan Ruiter, Paul Schnabel, Macha Roesink, Willem J.H. Willems, Ben Verfürden, Noraly Beyer en Jan de Vletter. Ik wil graag alle auteurs en de redactie dankzeggen voor hun werk. Dankzij hen is het mogelijk deze publicatie Neerlands hoop. Erfgoed en politiek uit te geven en tegelijkertijd een start te maken met een hopelijk boeiende en vruchtbare discussie over de bijzondere relatie tussen erfgoed en politiek.
8
Pauline Terreehorst Publicist en adviseur strategie stedelijke ontwikkeling
De erfenis van wethouder Hekking Er is in de westerse geschiedenis nog nooit zoveel verzameld, bewaard en behouden als in de twintigste eeuw. Niet alleen zitten de depots van de musea en de archieven overvol, ook is er, zeker in Europa, enorm geïnvesteerd in het behoud van historische gebouwen en land schappen. De schade van twee wereldoorlogen en de vernieuwings drift van de jaren zestig en zeventig is in de laatste decennia van de twintigste eeuw waar mogelijk goedgemaakt. De behoefte aan ‘authenticiteit’ heeft geleid tot vele restauraties en zelfs reconstructies van het waardevol geachte verleden. Talloze verenigingen en stichtingen bekommeren zich inmiddels om heritage of patrimoine. Nederland vormt daarop geen uitzondering. De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten is de grootste culturele beweging van het land. Een extra stimulans voor deze tendens vormt de meer recente discussie over de ‘eigen’ identiteit van een land. Tegelijk met het multi cultureler en kosmopolitischer worden van de westerse samenleving groeit en bloeit de erfgoedbeweging, die zich steeds meer aan het uitstrekken is naar alles wat met het verleden kan worden verbonden. Ook industrieel ‘erfgoed’ hoort daar inmiddels bij, al is dat soms maar enkele decennia oud. Die beweging richt zich vooral op tastbaarheid, op erfgoed met een fysieke realiteit. Het gaat dan om objecten en de uiterlijke verschijningsvorm van de vanouds bekende omgeving. Die wordt onder andere bepaald door de typische vorm van de Nederlandse steden, met hun grachten, de bouwstijlen van woonhuizen en gebouwen, en het door water en wind gevormde landschap eromheen. Landschap, dat van oorsprong Nederlandse woord dat de wereld heeft veroverd als landscape, is vooral bekend van de horizontale stand van een camera. Laten we, wanneer we het over ‘erfgoed’ hebben, het vooral ook in deze breedte bekijken. Er is namelijk nog een tweede benadering van ‘erfgoed’ mogelijk, en ook die hangt samen met de actuele discussie over de eigenheid van het land, die behouden zou moeten worden. Dan gaat het om de niet-tastbare onderdelen van de Nederlandse cultuur, zoals de taal en
9
Erfgoed NU Neerlands hoop
Van het ‘even álles afrekenen’ van Wim Sonneveld tot de ‘lullo’ van Jiskefet is er een gedeeld verleden gecreëerd. Hoe grappig dit ragfijne weefsel van fragmenten van het verleden die gezamenlijk worden gedeeld ook kan zijn, het leidt tot uitsluiting voor wie niet zijn hele leven in de Nederlandse huiskamer heeft verkeerd. de gezamenlijk gedeelde geschiedenis. Ook dit deel wordt juist ook de laatste tijd weer meer ‘onderhouden’, onder andere door populaire, door de televisie uitgezonden wedstrijden als het Groot Dictee der Nederlandse Taal en de Grote Geschiedenis Quiz. De samenstelling van een canon van de Nederlandse geschiedenis en het initiatief tot een Nationaal Historisch Museum passen in deze recente beweging om iets te behouden dat volgens velen onder druk staat. Dat ‘iets’ is echter voor een groot deel ongrijpbaar. Want wat zijn de objecten, de huizen, de steden en de landschappen, wat is die taal en die geschiedenis zonder de mensen en de manier waarop zij dit alles beleven? Om die reden is oral history minstens zo populair: de verhalen die mensen over vroeger kunnen vertellen wekken de objecten, de huizen, de steden en de landschappen tot leven. Ondersteund door materiaal uit stadsarchieven en eigen ‘amateur’-onderzoek naar de particuliere geschiedenis van de familie, de streek of het huis waar iemand heeft geleefd, voeden die verhalen de behoefte aan verankering in de geschiedenis. Het eigen leven wordt een afspiegeling van de grotere maatschappelijke gebeurtenissen. Een schrijver als Geert Mak is een van de bekendste vertegenwoordigers van deze trend.
10
De erfenis van wethouder Hekking Pauline Terreehorst
Maar dat ‘eigen leven’ heeft zich de afgelopen halve eeuw ook afgespeeld tegen de achtergrond van massamedia, die op zichzelf een bindende rol zijn gaan spelen. Tot het collectieve geheugen behoren tegenwoordig ook televisieseries (Ja zuster, nee zuster), nationale evenementen (de Elfstedentocht, de huwelijken van de Oranjes, gedenkwaardige voetbalkampioenschappen) en shows van cabaretiers (van Toon Hermans tot Freek de Jonge, André van Duin en Van Kooten & De Bie). Ook die worden steeds vaker herhaald, gerestaureerd en verpakt in luxe dvd-boxen en soms gereconstrueerd. Wie voor zichzelf wil vaststellen wat ‘Nederland’ betekent, zou dan ook eens een tijd uitsluitend Duitse, Belgische of Engelse televisiekanalen moeten bekijken. Vooral de humor is grotendeels onbegrijpelijk door een gebrek aan kennis over de in die taalgebieden gezamenlijk beleefde nationale en regionale mediageschiedenis. Dat geldt nog meer voor het Nederlandse taalgebied, omdat er door de geringe omvang van het land bijna alleen maar gezamenlijke belevenissen zijn. Er blijkt dan toch, zelfs voor kosmopolitisch levende Nederlanders, een gedeeld, historisch verdiept perspectief te bestaan op alles wat dagelijks plaatsvindt. Daarbij kiest ieder zijn eigen ‘woordvoerders’. De een voelt zich als Nederlander verbonden met Paul Witteman of Mart Smeets, de ander met Paul de Leeuw, Jiskefet of Jörgen Raymann. Ze verwijzen soms alleen maar in hun mimiek, in hun uitspraak, in hun kleding
We zouden erfgoed meer als aanleiding moeten gaan beschouwen om te integreren in de eigen culturele activiteiten van bezoekers en beschouwers. Zo kunnen nieuwe, eigen verhalen worden gecreëerd, met het nationale erfgoed als vertrekpunt.
11
Erfgoed NU Neerlands hoop
of met een simpele hint naar ongrijpbaar, maar daarom niet minder belangrijk Nederlands erfgoed: dat van de al decennia gekoesterde gedeelde benadering – en relativering – van alles wat met macht te maken heeft in de Nederlandse media. De snoeiharde maar altijd supercorrecte Angelsaksische benadering maakt in Nederland plaats voor een milde ironische toon, met nadruk op het kleinste detail, in de omgang met het vorstenhuis, politici en ondernemers. De verbastering ‘Bak ellende’ was de ergste verwensing die richting Balkenende werd ‘aangegeven’ (ook zo’n term die de herinnering prikkelt) in de acht jaar dat hij regeerde. Dat typeert Nederland. ‘Typisch Nederlands’ blijkt een allegaartje aan beelden, woorden, zinswendingen en accenten die elk op zich een luikje openen naar de gedeelde geschiedenis. Van het ‘even álles afrekenen’ van Wim Sonneveld tot de ‘lullo’ van Jiskefet is er een gedeeld verleden gecreëerd. Als dat dan ook nog aangevuld wordt met typisch Nederlandse smaken en etenswaren (speculaas, kroketten, hagelslag, stroopwafels en drop), is de proustiaanse madeleine-ervaring compleet. Ook dat is erfgoed, Nederlands erfgoed. Dat vergemakkelijkt de rol van een overheid niet die een rol in dit erfgoeddebat zou willen vervullen en erfgoed zou willen inzetten om meer cohesie te bewerkstelligen, zoals vaak wordt geopperd. Want hoe grappig dit ragfijne weefsel van fragmenten van het verleden die gezamenlijk worden gedeeld ook kan zijn, het leidt ook, zeker in combinatie met al dat andere opgehoopte erfgoed, tot uitsluiting voor wie om allerlei redenen niet zijn hele leven in de Nederlandse huiskamer heeft verkeerd. Er wordt vaak de nadruk gelegd op ‘meedoen’ waar het gaat om integratie in de Nederlandse cultuur. Maar er is geen beginnen aan voor iedereen die hieraan zou willen deelnemen. Zelfs als je de taal goed spreekt, mis je een aantal ervaringen die woorden, zinnen, beelden en types voorgoed hebben ingekleurd. Hoe leg je uit wie wethouder Hekking was – en is? Voor een deel is het een kwestie van tijd voordat dit gesloten netwerk meer zal worden opengebroken. Nieuwe generaties voegen nieuwe ervaringen toe aan deze kluwen, en door de aard van de sociale media die ze gebruiken, zijn die veel minder verbonden met een homogene, in tijd en plaats te centraliseren Nederlandse ervaring die de landelijke televisiezenders boden. Het slechte nieuws is dat dit gevolgen zal hebben voor de cohesie die de basis zou kunnen vormen voor een Nederlandse identiteit. Dit betoog begon met de constatering dat de enorme aandacht voor het eigen erfgoed op dit moment voor een deel is terug te voeren op de globalisering en de behoefte aan zekerheid in een sterk
12
De erfenis van wethouder Hekking Pauline Terreehorst
veranderende wereld. Dat erfgoed krijgt dus het volle pond. Tot op het kleinste object wordt het verzameld, bestudeerd, gedocumenteerd en gepresenteerd. De hele Hollandse Waterlinie wordt gereconstrueerd, forten worden heringericht, halve scheepsvloten uit de vroegere Zuiderzee opgegraven en geconditioneerd, en alle vindplaatsen van Romeinse nederzettingen langs de vroegere Romeinse rijksgrens, de Limes, gemarkeerd en waar mogelijk tot de kern van een bezoekers centrum gemaakt. Landschappen worden ‘teruggegeven’ aan de natuur en andere weer ingericht aan de hand van schilderijen en tekeningen uit de Gouden Eeuw. Het mag ook allemaal wat kosten, want het gaat om ons erfgoed, onze identiteit – en die is inmiddels kwetsbaar en dus waardevol gebleken. Tegelijkertijd eisen we van ‘nieuwe Nederlanders’ dat ze dit allemaal tot zich nemen en zich eigen maken om werkelijk te kunnen toetreden tot de Nederlandse cultuur. Eigenlijk is dit een perverse eis. We weten immers dat die inhaalslag, alleen al door de omvang van de recente erfgoedactiviteiten, niet mogelijk is – daar is een heel mensenleven niet eens voldoende voor. Wat zou dan de houding van de overheid tegenover erfgoed moeten zijn? In de eerste plaats zouden we erfgoed minder als object en meer als aanleiding, als decor moeten gaan beschouwen om te integreren in de eigen culturele activiteiten van bezoekers en beschouwers in heden en toekomst. Objecten, monumenten en landschappen moeten opgevat worden als ‘open kunstwerken’, op dezelfde manier als in de kunsten zelf de literatuur, de installatie en het muziekstuk in de twintigste eeuw open kunstwerken zijn geworden. Daarbij hoeft niet zozeer naar een specifieke, lokale geschiedenis als wel naar de in tijd en plaats veel ruimere geschiedenis van de media, zoals de film of de muziek, te worden verwezen. Zo kunnen nieuwe, eigen verhalen worden gecreëerd, met het nationale erfgoed als basis, als vertrek punt, maar zeker niet als, al te beperkend, kader. Om die reden is het ook interessant om de Nederlandse steden in hun geheel meer te gaan gebruiken als podium. De mogelijke uitverkiezing tot Culturele Hoofd stad van Europa in 2018, waar maar liefst zeven Nederlandse steden voor in aanmerking willen komen, leidt al tot het opnieuw bekijken van de openbare ruimte als feestterrein. In de tweede plaats zou de massale aandacht voor het te behouden erfgoed van vroeger wel wat verlegd mogen worden naar nieuw te creëren werk van nu, en naar evenementen die nieuwe ervaringen, en vooral ook interactie, mogelijk maken, zoals laagdrempelige festivals op de straten en pleinen en in de parken van de stad. In de derde plaats zouden sommige kunst vormen en disciplines met voorrang ondersteund moeten worden als
13
Erfgoed NU Neerlands hoop
De massale aandacht voor het te behouden erfgoed van vroeger zou wel wat verlegd mogen worden naar nieuw te creëren werk en naar evenementen die nieuwe ervaringen mogelijk maken. ze gebruikmaken van een toegankelijke taal of structuur. Dat kan een keuze betekenen: voor hedendaagse muziek (en theater), film, dans, mode en poëzie boven andere disciplines of kunstvormen. Hoewel duidelijk is dat zo’n voorrangsbeleid op enorme weerstanden zal stuiten, is dit uiteindelijk vruchtbaarder dan het verzoek, of de eis, dat álle kunsten aandacht besteden aan wat met een omfloerste term ‘diversiteit’ wordt genoemd. Dat leidt immers al te vaak tot verkrampte presentaties, vuistdikke catalogi vol uitleg en kunstenaars die zich in hun vrijheid beknot voelen. Ook het publiek, bedolven onder de goede bedoelingen en educatieve bijprogramma’s, wordt dan eindelijk serieus genomen. Niemand schiet iets op met de eenzijdige benadering waarmee dat publiek op dit moment uit de hoogte ‘uitgelegd’ krijgt waarom de gevestigde instellingen en hun programma’s zo goed voor ze zijn. Daar hebben de producenten van levertraan het ook niet mee gered. Bovendien heeft dat publiek allang gekozen: met de voeten, door weg te blijven uit de gevestigde instellingen en te kiezen voor openluchtactiviteiten. Het museum dat zich weet te transformeren tot serieus themapark (zoals het Nederlands Openluchtmuseum) heeft dan ook de toekomst. Maar ook steden, zeker de compacte Nederlandse steden met hun eeuwenoude centra, kunnen zich meer gaan presenteren als podium en expositieruimte tegelijk. Niet door in een museum of pretpark te veranderen, zoals zo vaak in negatieve zin wordt geconcludeerd over steden die zich te veel richten op hun verleden of op het aantrekken van toeristen voor hun winkelgebieden. Maar juist door een verbinding te leggen met de actuele ervaringen en culturele wensen van hun bezoekers in hun inmiddels zo fraai geconserveerde buitenruimtes. Maak juist daar meer mogelijk, door
14
De erfenis van wethouder Hekking Pauline Terreehorst
pleinen en parken te creëren of uit te breiden, en door de infra structuur en regelgeving te verbeteren zodat culturele activiteiten worden bevorderd in plaats van ze uitsluitend met veel verordeningen te gedogen. Dat zal in ieder geval leiden tot een sfeer van gastvrijheid. En dat is nodig. Niet alleen met het oog op de multiculturele samen stelling van de bevolking van veel Europese steden. Maar vooral ook in Europees en mondiaal perspectief. Het is niet denkbeeldig dat heel Europa in de toekomst een reisbestemming en dus het Venetië van de wereld wordt, wanneer de BRIC-landen economisch machtiger zijn. Het wordt de kunst om juist in die situatie zowel de materiële als de immateriële erfenis van de Europese culturen actueel te houden.
15
Bert Looper Directeur Tresoar, het Fries Historisch en Letterkundig Centrum in Leeuwarden
Erfgoed NU Neerlands hoop
Zolang de wind van de wolken waait Erfgoed, identiteit en politiek in Friesland Het was spannend in Friesland in die laatste week van mei 2010. De financieel-economische crisis trof het land. De overheden maakten zich op om met harde maatregelen de problemen het hoofd te bieden. Wat zou de provincie Friesland doen? Natuurlijk: kerntaken, infra structuur, over dat soort zaken zou het zeker gaan. Maar hoe zou het het Friese erfgoed vergaan? Ook in andere provincies en op nationaal niveau is de vraag naar de verhouding tussen politiek en erfgoed actueel, maar in Friesland draagt die relatie al tientallen jaren lang een bijzonder karakter. Meer dan in andere provincies is in Friesland de erfgoeddiscussie een toekomstdiscussie. Het was spannend en uiteindelijk, op 25 mei, kwam het standpunt van het College van Gedeputeerde Staten naar buiten. Het college presenteerde zijn ‘Toekomstperspectief 2016’ als onderdeel van de Kaderbrief 2011, waarin staat hoe het beleidsmatig en financieel wil handelen tegen de achtergrond van de crisis. Het standpunt was helder: ‘Op het terrein van Taal, Cultuur en Erfgoed zien wij een kansrijk perspectief voor het nader profileren van de specifiek-Friese textuur, wat bijdraagt aan het versterken van het “eigene” als onderscheidend kenmerk van Fryslân.’ Een ogenschijnlijk tamelijk neutrale formulering, maar voor de goede verstaander is het duidelijk: Friese taal, cultuur en erfgoed wordt als belangrijk politiek instrument gezien om het ‘eigene’ van Friesland te versterken. In die ene zin uit de Kaderbrief 2011 openbaart zich de bijzondere dynamiek in Friesland tussen politiek en erfgoed. De toekomst van Friesland is een Friese toekomst. De toekomst van Friesland wordt gedacht in termen van ‘specifiek-Friese textuur’ en ‘Fries-eigen profiel’. Er zouden ook andere toekomsten denkbaar zijn, bijvoorbeeld in het grotere verband van landsdeel Noord. Maar de Friese politiek kiest duidelijk voor een verdere profilering van de eigen regio op basis van specifiek-Friese kenmerken en eigenschappen.
16
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
En hier ontstaat natuurlijk die interessante dynamiek tussen politiek en erfgoed. Want zijn het nu taal, cultuur en erfgoed die de Friese toekomst sturen, of is het de politiek die in haar drang naar legitimatie van bestaan het erfgoed stuurt? Met andere woorden: heeft erfgoed in dit spanningsveld een eigen, intrinsieke waarde of wordt het belang van erfgoed afgemeten aan de mate waarin het bijdraagt aan het creëren van een Fries-eigen toekomst? Is het Fries-eigene gelijk te stellen met de Friese identiteit? Identiteit en eigene vallen vaak samen in het spraakgebruik, maar in een politieke context is identiteit al gauw een abstract begrip. Waar het eigene nog rechtstreeks kan worden aangewezen in taal, kunst, architectuur of landschap, daar is identiteit vaak een mengeling van het aanwijsbare eigene enerzijds en van gewenste, gedroomde eigenschappen anderzijds. Identiteit is in het politieke discours een op de toekomst geprojecteerde abstractie die de werkelijkheid vervormt. Wat gebeurt er wanneer politiek en erfgoed elkaar niet in het waarderen van het verleden maar in het maken van blauwdrukken voor de toekomst tegenkomen? Erfgoed als abstractie In de middeleeuwse Oudfriese rechtsteksten vinden we een groot aantal formuleringen, door Frits van Oostrom gekenschetst als ‘van een uitgesproken poëtische schoonheid’, die tot het collectieve geheugen en het collectieve erfgoed van Friesland zijn gaan behoren. De mooiste en meest geciteerde omschrijving van de oneindigheid van de tijd is wel de eeuwigheidsformule ‘zolang de wind van de wolken waait en gras groeit en boom bloeit en de zon opgaat en de wereld bestaat’. Deze tekst wordt vaak gebruikt wanneer de hoop op het eeuwigdurende bestaan van het Friese erfgoed bij uitstek, de taal, onder woorden wordt gebracht. We vinden de formule in bloemlezingen, op penningen, in gebouwen en als titel van het grote overzichtswerk van de Friese literatuur. Deze formule en het corpus van Oudfriese rechtsteksten als geheel zijn een levend onderdeel van het Friese erfgoed. Het is veel betekenend dat juist deze formule tot het Friese collectieve geheugen behoort. Het geeft aan dat het erfgoedbesef zich nadrukkelijk in het domein van taal en literatuur beweegt. Maar de formule staat ook voor twee andere aspecten van het Friese erfgoedbesef die minder nadrukkelijk dan de taal maar toch voortdurend en expliciet de erfgoedcanon bepalen. Aan de ene kant is dat het landschap, of meer in het bijzonder de beleving van het Friese landschap in zijn ruimtelijkheid en oneindigheid. Aan de andere kant is dat de sterke tendentie naar het abstracte. Het is de voorliefde voor het definiëren
17
Erfgoed NU Neerlands hoop
van erfgoed in abstracte termen. Landschap gaat in Friesland niet over concrete landschappelijke elementen, maar over landschap als ideaalbeeld: ruimten, wolken en luchten. Aspecten van het Friese leven, van de Friese cultuur, lijken alleen de erfgoedstatus te kunnen bereiken als ze ruimte bieden om in symbolische zin de hoop op een Fries-eigen toekomst te verbeelden. De tendentie naar het abstracte is niet exclusief verbonden aan het politiek-bestuurlijke discours over het Fries-eigene en is ook niet van de laatste jaren. Al twee eeuwen lang staat het Friese erfgoed in dienst van het politieke streven naar verwerkelijking van de toekomstidealen van de Friese samenleving. Erfgoed en de uitvinding van Friesland Het Friese historisch bewustzijn in de eerste helft van de negentiende eeuw werd gevormd door een omvangrijke groep van Friese, internationaal georiënteerde burgers en geleerden, Joost Hiddes Halbertsma voorop, die Friesland in die eerste decennia na de vorming van de eenheidsstaat ‘ontdekten’. Het was de generatie van mannen uit de grote burgerij die de vraag stelden naar de plaats van Friesland in de wereldgeschiedenis. Die vraag lag ten grondslag aan wat Goffe Jensma in zijn mooie studie over burgerlijk bewustzijn en Friese identiteit noemt de ‘uitvinding van Friesland’, dat wil zeggen de herijking van het collectieve zelfbeeld van de Friese burgerij. In die herijking, in de opbouw van het zelfbeeld, koos men ook symbolen, maakte men keuzes voor identiteitsbepalende elementen in de eigen geschiedenis. De oriëntatie van deze groep mensen was zeer breed, zoals tot uiting kwam in de onderwerpen waarmee zij zich in hun
Juist door het politieke karakter van de erfgoeddiscussie is erfgoed bewaard gebleven. Maar erfgoed dat niet dienstbaar was aan de verwerkelijking van de Friese toekomstidealen is veronachtzaamd.
18
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
studiegenootschap, het vermaarde Friesch Genootschap, bezighielden. Het belangrijkste in de ontwikkeling van het politieke discours is dat het hun ging om cultuur in Friesland en niet exclusief om Friese, vooral Friestalige, cultuur. Daarmee stond ook vast dat niet de taal het identiteitsbepalende erfgoed bij uitstek was, omdat de toekomst niet in termen van een eentalig Friesland werd gedacht. Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde die situatie ingrijpend. De gegoede, internationaal georiënteerde burgerij verloor invloed, vooral doordat veel gestudeerde en adellijke vertegenwoordigers van de grote burgerij Friesland verlieten. De Friese geschiedenis kwam in handen van de kleine burgerij en er vond een fundamentele verschuiving plaats in het erfgoedbesef. Voor iemand als Joost Hiddes Halbertsma stond het Friese erfgoed in de eerste plaats in het teken van de vraag wat Friesland kon bijdragen aan Nederland en Europa. Maar na 1850 kwam het erfgoed vooral in het teken te staan van de exclusivering van Friesland. Friesland trok zich terug om zichzelf opnieuw uit te vinden, niet in een internationaal maar in een provinciaal kader. Met het verlies van de status van gewest binnen de eenheidsstaat ontstond er behoefte om de uniciteit, de eigenheid van Friesland te benadrukken in het licht van het ideaal van een eentalige, arcadisch-agrarische samenleving. In de eerste helft van de negentiende eeuw speelde het erfgoed een belangrijke rol in een hoofdzakelijk cultureel streven, na 1850 werd de erfgoeddiscussie onderdeel van een steeds meer sociaalpolitiek streven van de kleine burgerij. Alvorens de ontwikkelingsgang van dit streven te volgen in de twintigste eeuw, is het interessant om de geschetste ontwikkeling weerspiegeld te zien in enkele concrete elementen van erfgoed. Het Friese landschap werd in de middeleeuwen gedomineerd door de honderden versterkte huizen, stinsen, van de Friese adel. Na de opname van Friesland in de Republiek verloren de stinsen hun militaire functie en verdwenen ze in snel tempo uit het landschap. Toch bleef de stins, tot in de eerste helft van de negentiende eeuw, als identiteitskenmerk aanwezig in het bewustzijn van de Friezen. In de specifieke adellijke samenstelling van het Friesch Genootschap bestond er natuurlijk nog een directe lijn met het ancien régime en de middeleeuwen. In die kringen was er nog de landschapsen erfgoedherinnering aan de stins en was de stins het symbool van de trotse vrije Fries. Het mooist wordt dat geïllustreerd op het omslag van de uitgave door genootschapslid Jacob van Leeuwen in 1834 van de zeventiende-eeuwse Kronyk der geschiedenissen van de Vrye Friesen. Wat prijkt er op dat omslag? Inderdaad, een afbeelding van een stins. Maar met het verdwijnen van de generatie en de sociale laag van
19
Erfgoed NU Neerlands hoop
Halbertsma en Van Leeuwen verdween ook de stins uit het collectieve Friese bewustzijn. Het beeld van Friesland als een door de adel en de stins gedomineerd land is na 1850 geheel verdwenen en daarvoor in de plaats komt de topos van de eentalige plattelandsgemeenschap. Niet de stins maar de boerderij wordt de nieuwe icoon. De verdringing van de stins door de taal (het bezit van de ‘gewone’ Fries), het verdwijnen van een belangrijke landschapsherinnering en erfgoedfactor rond het midden van de negentiende eeuw, komt het mooist tot uiting in – nota bene – een van de Friese erfgoederen bij uitstek, het Friese volkslied! Sinds de opkomst van Sportclub Heerenveen bij allen bekend, maar wat niet iedereen weet is dat het de bewerking uit 1875 is van de originele tekst van Eeltsje Halbertsma uit 1829. En wat een verschil, wat een betekenisvol verschil. De versie uit 1829 bevat een heus stinsencouplet. Maar wat is er in 1875 gebeurd in de bewerking van Jacobus van Loon, in de versie die door het Selskip foar Fryske Taal- en Skriftekennisse min of meer werd geautoriseerd? De stins is verdwenen! Waar het ‘grootburgerlijk’ Genootschap de stins als symbool voerde, daar verscheen onder auspiciën van het ‘klein burgerlijk’ Selskip een volkslied zonder stinsencouplet, maar met een nieuw couplet en met een nieuw woord dat in de oorspronkelijke versie niet voorkwam. Het laat zich raden: het woord ‘taal’! Erfgoed en de emancipatie van het Fries Of het nu het Friesch Genootschap of het Selskip was dat zich met erfgoed bezighield, in de negentiende eeuw kozen de Friezen erfgoed dat verwees naar een ideale toekomst. Was die toekomst in de eerste helft van de negentiende eeuw – met de stins als symbool – nog gericht op herstel van status en invloed van de oude Friese families binnen de nieuwe eenheidsstaat, na 1850 werden taal en boerderij gecanoniseerd om een eentalige, agrarische samenleving als Fries toekomstideaal te vestigen. Dat was en bleef een cultureel ideaal, maar werd in de twintigste eeuw ook steeds meer een sociaal en politiek ideaal. Erfgoed werd onderdeel van de Friese Beweging, die treffend wordt gedefinieerd als ‘het streven, wel of niet via organisaties, om recht te doen aan een volk dat van mening is in een groter staats verband cultureel en politiek niet aan zijn trekken te zijn gekomen’. Deze beweging had eerst de canonisering van zijn erfgoed nodig om het eigene en de identiteit van Friesland te definiëren en ondersteunde vervolgens met dit gecanoniseerde erfgoed in politiek verband de verwezenlijking van een Fries toekomstideaal. In de eerste decennia van de twintigste eeuw werd het voor allen die streden voor een
20
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
Friese toekomst van Friesland duidelijk dat de belangrijkste aspecten van het erfgoed: taal en geschiedenis, niet alleen in de literatuur en de genootschappen konden bestaan, maar ook via politieke kanalen moesten worden geïnstitutionaliseerd. Erfgoed speelde opeens de hoofdrol in de discussie over Fries in het onderwijs en over de politieke toekomst van Friesland. De middeleeuwse Friese vrijheid en de vergelijking met Zwitserland konden dienen als blauwdruk voor een toekomst in een federatief staatsverband met zelfbestuur. Fascinerend is de politisering van het Friese erfgoed in het interbellum. Elke zuil kende het Friese erfgoed een rol toe in de emancipatie van de eigen groep. Talloos zijn de tijdschriften van stromingen, verenigingen en genootschappen. Alle laten ze het Friese erfgoed een rol spelen in hun eigen streven en emancipatie. Maar hoe divers dit landschap ook is, de politieke rol van het erfgoed wordt sterker en intensiever. Dit proces culmineert in 1935 in de grote Skiednis fan Fryslân, Geschiedenis van Friesland, van Douwe Kalma. Deze geschiedschrijving zou de ultieme canonisering van het Friese erfgoed kunnen worden genoemd. Het boek opent in de eerste hoofdstukken met een romantische beschrijving van landschap, land en zee; neemt vervolgens de Friese vrijheid als rode draad en betreurt de verovering van Friesland door Albrecht fan Saksen en het verlies van taal, recht en vrijheid; ziet vervolgens met leedwezen de passiviteit van het Friese volk in de Republiek: een volkscultuur die ondersneeuwt onder de Hollandse cultuur van een geïmporteerde bovenlaag, met het Hof van Friesland en de Universiteit van Franeker als on-Friese instellingen; verwelkomt de eerste zonnestraal in het verschijnen van de zeventiende-eeuwse dichter Gysbert Japicx en uiteindelijk de ommekeer in de literatuur – Douwe Kalma zelf voorop – en de opkomst van de Fries-nationale gedachte. Kalma’s Skiednis fan Fryslân nam alle erfgoedelementen die in de negentiende en vroege twintigste eeuw waren uitgekristalliseerd op in een synthese die bedoeld was als een waardering van het Friese verleden, maar met evenveel recht een politiek programma kan worden genoemd. Geschiedenis en erfgoed vormden voor Kalma de ‘bezielende kracht in leven en in strijd’, de Friese strijd. Erfgoed en politiek tussen innovatie en traditie Rond het midden van de twintigste eeuw was de uitvinding van Friesland voltooid. De herijking van het Friese verleden was een lang proces geweest waarin zich een belangrijke boedelscheiding had voorgedaan. Waar de mannen van het Friesch Genootschap nog zochten naar de bijdrage van het Friese erfgoed aan een nieuwe Nederlandse
21
Erfgoed NU Neerlands hoop
Het traditionele Friese spanningsveld tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur is nu ook een nationaal spanningsveld tussen cultuur in Nederland en Nederlandse cultuur. en Europese cultuur, daar zochten de leden van het Selskip vooral naar het erfgoed dat Friesland uniek en exclusief maakte in die grotere verbanden. Friese cultuur maakte zich los van cultuur in Friesland. Dit proces mondde uit in de Fries-nationale geschiedschrijving van Kalma. Geschiedenis en erfgoed waren belangrijk voor zover zij de strijd van de Friese beweging konden bezielen en versterken. Met Kalma’s Skiednis fan Fryslân was het Friese erfgoed gepolitiseerd en was het erfgoed ook vooral een abstractie geworden. Kalma beschrijft de geschiedenis van ideeën, van abstracties als eigene, volkskarakter, gemeenschap, vrijheid en eer, van het ‘geheimzinnige en bindende wezen dat achter de feiten ligt’, van de ‘ingetogen kracht die het licht zoekt’. Na de Tweede Wereldoorlog introduceerde de Friese Beweging dit gehele pakket van gecanoniseerd erfgoed op succesvolle wijze in politiek-bestuurlijke verbanden. In de eerste plaats was van belang dat in de Ried fan de Fryske Beweging, de Raad van de Friese Beweging, de verschillende vooroorlogse stromingen zich verenigden in een gezamenlijk programma, waarmee ze stevig konden lobbyen bij de Friese politiek. We mogen stellen dat Friese Beweging en Friese politiek in belangrijke mate in elkaar schoven. Kalma’s slotwens in zijn Skiednis – dat het Friese erfgoed wordt doorgegeven naar de toekomst – werd door de Friese Beweging en de Friese politiek voor een belangrijk deel verhoord. Voortbouwend op de ideeën van vrijheid, zelfstandigheid en culturele en politieke zelfbeschikking, maakte de Friese politiek in een aantal belangrijke beleidsnotities, zoals het Decentralisatie rapport van 1951, werk van het creëren van een Fries-Friese toekomst. De instelling van provinciale literaire en geschiedkundige prijzen bracht de politieke waardering voor het Friese erfgoed tot uiting. Een substantiële subsidie aan de Fryske Akademy maakte de snelle groei van dit wetenschappelijk instituut mogelijk. De positie van de
22
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
Friese taal in het onderwijs en in de rechtspraak werd geformaliseerd. Opvallend in de jaren vijftig is de urgentie die in de provinciale en nationale politiek werd gevoeld om de Friese cultuur te versterken. Vooral na het oproer op 16 november 1951 in Leeuwarden over het gebruik van het Fries in het rechtsverkeer – Kneppelfreed, Knuppel vrijdag – ontstond er een heuse Friese kwestie, die tot in Den Haag doordrong en tot wetgeving leidde voor het gebruik van het Fries in het rechtsverkeer. De snelle realisatie van enkele idealen van de Friese Beweging en de adaptatie door de Friese politieke partijen van een duidelijk Fries-eigen programma kan worden toegeschreven aan de belangrijke reeds bestaande voedingsbodem van gepolitiseerd erfgoed enerzijds en de nervositeit over de tijdens Kneppelfreed aan de dag gekomen radicalisering van de Friese Beweging anderzijds. Maar de belangrijkste reden voor de politiek om zich actief met het Friese erfgoed bezig te houden was de groeiende kloof tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur, waarbij de laatste ernstig werd bedreigd. In die prachtige dwarsdoorsnede van Friesland in de jaren vijftig, de in 1958 verschenen Encyclopedie van Friesland, wordt gewezen op de gevaarlijke vormen aannemende vlucht van cultuurdragers en intellectuelen uit Friesland naar ‘het westen’. Hierdoor ontstond ook meer import van niet-Friezen voor de hogere posten, ‘en deze inkomenden sluiten zich voor een groot deel af van de Friese cultuur’. De combinatie van export van Friese intellectuelen en import van ‘westers’ kader voor de belangrijke functies ‘is op den duur voor de cultuur van Friesland levensgevaarlijk, zo niet dodelijk’. Door uitholling en afroming zullen uiteindelijk de eigen normen en waarden – de kern van het Fries erfgoed – verdwijnen. Deze tendenties versterkten Fries radicalisme en streven naar zelfbestuur, eigen belastingen en culturele autonomie. De encyclopedie van 1958 formuleert al heel scherp dat het na de oorlog draait om het beheersbaar houden van het spanningsveld tussen innovatie en traditie, tussen authenticiteit en modernisering: ‘De relatieve ontvolking van het platteland, de spanning tussen industrialisering en agrarische gemeenschap, de binnenkomst van vele niet-Friese elementen, in leidende posities veelal, dreigen, met het steeds toenemende staatscentralisme, dit radicalisme in de hand te werken.’ De snelle en voorspoedige omarming van het Friese erfgoed als werkend element in de Friese politiek door de diverse partijen in Provinciale Staten was dus inderdaad urgent om in dat spanningsveld tot compromissen te komen. De Friese taal- en cultuurpolitiek van de afgelopen decennia was steeds gericht op dat compromis tussen traditie en vernieuwing. Het ging erom het Friese erfgoed, de traditie,
23
Erfgoed NU Neerlands hoop
te beschermen en te versterken en tegelijkertijd mee te laten groeien in de modernisering van de samenleving. En onder weliswaar meer gecompliceerde, maar in wezen dezelfde omstandigheden als in de jaren vijftig gaat het ook nu nog steeds om de verwerkelijking van het Friese zelfbeeld. Het is interessant om te zien dat er tegenwoordig weer hard wordt gewerkt aan decentralisatie van rijkstaken voor taal, cultuur en onderwijs. Vanaf de Tweede Wereldoorlog is er dus een sterke continuïteit in de wijze waarop de provinciale politiek het gecanoniseerde gedachtegoed tracht door te geven naar de toekomst. De overheid is de hoeder van dit erfgoed, van deze negentiende-eeuwse Friese zelfrepresentatie geworden. Hoe overtuigd ook de Friese politiek deze rol al tientallen jaren speelt, in de eenentwintigste eeuw is er een duidelijke verschuiving waarneembaar in de relatie tussen politiek en erfgoed. Deze verschuiving kent drie aspecten. In haar traditionele, voor een belangrijk deel van de Friese Beweging overgenomen rol als hoeder van het gecanoniseerde erfgoed, bevestigt de politiek voortdurend het bestaan van twee gescheiden domeinen: cultuur in Friesland en Friese cultuur. In de laatste provinciale cultuur nota Finsters iepen, Vensters open, wordt het Friese cultuurbeleid van na de oorlog voortgezet, maar ook getracht de kloof tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur te overbruggen. Uitdrukkelijk wordt cultuur in Friesland als uitgangspunt genomen. Niet als keuze voor een van beide domeinen, maar als aanduiding voor alle cultuur in Friesland, de Friese inbegrepen. In het taal- en cultuurbeleid wordt getracht cross-overs tot stand te brengen tussen verschillende kunst- en cultuurvormen en tussen de verschillende talen. Op de scholen wordt sterk ingezet op meertalig, drietalig onderwijs. Decentralisatie van rijkstaken zou de positie van het provinciaal bestuur versterken om de beide cultuurdomeinen in Friesland ineen te schuiven. De gedachte is dat het opheffen van de schotten tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur bijdraagt aan het versterken van Friese cultuur. Het is een nieuwe politieke strategie om een multicultureel klimaat te scheppen waarin het Friese erfgoed op eigen kracht, via de weg van de verleiding en niet via de dwang van provinciale regels, zijn positie versterkt en mensen trekt. Het tweede aspect van de veranderende verhouding tussen politiek en erfgoed is de economische benadering van de waarde van erfgoed. Cultuur kost geld, maar wat levert het op? De economische waardering van cultuur ontstond in de jaren tachtig van de vorige eeuw. De
24
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
Waardering van erfgoed in politieke toekomstperspectieven kan behoud en vitalisering van erfgoed ten goede komen. Maar essentieel is dat in het politieke domein ook ruimte is voor het behoud van erfgoed om het behoud zelf. provinciale politiek heeft deze benadering volop omarmd. Enerzijds omdat het volstrekt legitiem is om erfgoed ook in economische termen te beschrijven. Toerisme, exploitatie van culturele gebouwen en andere erfgoedactiviteiten kunnen het niet stellen zonder kostenbatenanalyses. Anderzijds omdat – denk weer aan het toerisme – de opbrengsten van erfgoed het provinciale beleid en de provinciale investeringen legitimeren. Ook de investeringen in het Friese erfgoed moeten economisch rendement opleveren. Op toeristisch gebied ontstaat dan weinig discussie. Landschap, water, monumenten, de elf steden, de Friese tradities en sporten zijn juist motoren van de Friese economie. Interessant is evenwel de door Jensma gesignaleerde tendens dat deze economische benadering van het Friese erfgoed de niet-kapitaliseerbare goederen en de goederen met een slecht rendement marginaliseert. Dit verschijnsel zien we bijvoorbeeld in het domein van de literatuur en de Friese boeken. Maar de Friese literatuur behoort natuurlijk wel tot het traditionele erfgoed waarover de overheid waakt. Er doet zich nu het verschijnsel voor dat door de economische benadering van cultuur het erfgoed met een slecht rendement wordt gemarginaliseerd en alleen maar met nog meer overheidssteun kan overleven. Het derde aan verandering onderhevige aspect van de verhouding tussen politiek en erfgoed is de verschuiving van interne naar externe gerichtheid. Naast het voldoen aan de wensen en verlangens van de eigen Friese bevolking – de realisatie van het Friese zelfbeeld –
25
Erfgoed NU Neerlands hoop
ontstaat er in de provinciale politiek ook een steeds grotere externe oriëntatie, gericht op het bevestigen van het beeld dat niet-Friezen van Friesland hebben. Er is een sterke wederzijdse beïnvloeding van het zelfbeeld van de Friezen en het culturele verwachtingspatroon van de niet-Friezen waarneembaar. In die externe gerichtheid – nauw verbonden met de economische benadering van cultuur – ligt de nadruk niet op het traditionele taal- en kennisgerichte erfgoed, maar gaat het vooral om aan toerisme gerelateerde elementen als water, landschap en invented traditions als skûtsjesilen en Elfstedentocht. Deze extern gerichte oriëntatie veroorzaakt ook een sterke spanning in de relatie tussen politiek enerzijds en de agrarische samenleving, een ander aspect van het Friese gecanoniseerde zelfbeeld, anderzijds. Enkele jaren geleden nodigde het provinciaal bestuur de burgers, Friezen en niet-Friezen, uit om visies op de Friese toekomst te ontwikkelen. Analyse van de resultaten van dit project Fryske Fiersichten, Friese vergezichten, maakt fundamentele verschuivingen zichtbaar in de beeldvorming over Friesland. De nadruk in het traditionele erfgoedpakket op taal en kennis maakt plaats voor land schap en beleving. De Friezen denken meer in termen van externe presentatie dan van zelfrepresentatie. Het is dan ook geen wonder dat de aandacht verschuift van het traditionele ideaal van de gesloten agrarische gemeenschap naar dat van de open toeristische economie. Friesland en Nederland De relatie tussen erfgoed, identiteit en politiek in Friesland vertoont een interessante en actuele dynamiek. Samenvattend kunnen we stellen dat er in Friesland een lange traditie bestaat van overdracht van gepolitiseerd en gecanoniseerd erfgoed dat ten dienste staat van het verwerkelijken van het toekomstideaal van een vitale Friese samenleving. Dit ideaal van de Friese Beweging is na de Tweede Wereldoorlog overgenomen door de Friese politiek en wordt door overheid en politieke partijen bijzonder actief nagestreefd. De dynamiek in dit beleid wordt veroorzaakt door de spanning tussen traditie en vernieuwing, tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur. In de afgelopen jaren schuiven andere strategieën naast en door die traditionele benadering heen. Er is een sterke behoefte om de boedelscheiding tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur op te heffen, om de ramen open te gooien. In een groot multicultureel kader heeft de Friese cultuur veel te bieden en kan het erfgoed door verrassende cross-overs de mensen verleiden tot het consumeren en actief gebruiken van dat erfgoed. Maar tegelijkertijd wordt dit
26
Zolang de wind van de wolken waait Bert Looper
streven onder druk gezet door de vermarkting van cultuur, door het koppelen van kosten-batenanalyses aan erfgoed. Enkele belangrijke niet-kapitaliseerbare elementen uit de klassieke canon van het Friese erfgoed worden door deze benadering gemarginaliseerd en dit vereist juist weer extra inspanningen van de overheid om de klassieke canon in stand te houden. Ten slotte staan de traditionele canon en het traditionele beleid onder druk door de accentverschuiving van taal en kennis naar landschap en beleving. Een waardeoordeel over deze ontwikkelingen is moeilijk te geven. Juist door het politieke karakter van de erfgoeddiscussie is erfgoed bewaard gebleven en is Friese cultuur ontwikkeld. Maar aan de andere kant is erfgoed dat niet dienstbaar was aan de verwerkelijking van de Friese toekomst idealen veronachtzaamd. Denk bijvoorbeeld aan het erfgoed van de Franeker Academie, die door haar on-Friese karakter een negatief oordeel kreeg in de Skiednis van Kalma. Denk ook bijvoorbeeld aan het toonaangevend design van de Franeker meubelfabriek Fristho in de jaren vijftig en zestig. Het modernisme dat toen in Friesland zeer bijzondere vormen aannam in beeldende kunst en industriële vorm geving heeft niet de aandacht gekregen die het verdient, omdat het niet past in de erfgoedcanon van het agrarische Friesland. Dergelijke concrete en belangrijke aspecten van erfgoed kregen geen plaats in de Friese erfgoedabstracties. Door de verschuiving van interne naar externe gerichtheid en vooral door de vermarkting van Fries erfgoed neemt het abstracte karakter van de Friese erfgoedcanon af. De toerist is niet zozeer in de toekomstidealen van de Friese gemeenschap als wel in concrete zaken als monumenten, water en landschap geïnteresseerd. Niet het ruime en open landschap als metafoor voor Friesland, maar het concrete landschap met vogels, met cultuur historische elementen en zonder horizonvervuiling door windmolens en megastallen. Door de vermarkting van Friesland en zijn erfgoed is de politiek gedwongen om niet meer in abstracties te praten, maar om een concreet erfgoedbeleid te voeren. Het is voor overheid en politiek moeilijk om enerzijds de hoeder te zijn van de oude canon, inclusief de traditie van Friesland als agrarische gemeenschap, en tegelijkertijd erfgoed in het teken van landschap en beleving te plaatsen. Erfgoed en politiek treffen elkaar minder in het maken van blauwdrukken voor de toekomst en meer in een afgewogen waardering van het erfgoed. Er zal een depolitisering van het erfgoed plaatsvinden: erfgoed wordt niet meer op dienstbaarheid aan abstracte toekomstidealen maar op intrinsieke waarden beoordeeld. De Kaderbrief 2011 van het College van Gedeputeerde Staten geeft aan dat het moeilijk is om in
27
Literatuurverwijzing Voor de ontwikkeling en de overdracht van Friese cultuur en identiteit zoals beschreven in dit artikel zie Goffe Jensma, Het rode tasje van Salverda. Burgerlijk bewustzijn en Friese identiteit in de negentiende eeuw (Leeuwarden 1998), en van dezelfde ‘Kangoeroe naast kieviet. Over beeldvorming en overdracht van Friese cultuur en geschiedenis’, in: It Beaken 70 (2008) 1–2: 23–40. Zie ook Bert Looper, ‘Landschap en herinnering. Stenen en stinzen’, in: De Moanne 8 (september 2009) 7: 46–48 en ‘Besieljende krêft yn libben en striid. 75 jier Douwe Kalma’s Skiednis fan Fryslân’, in: De Moanne 9 (2010) 1: 52–53. Geciteerd is uit de hoofdstukken ‘Culturele problemen’ van W. Kok en ‘De Friese Beweging’ van J. H. Brouwer, in: Encyclopedie van Friesland (Amsterdam–Brussel 1958).
Erfgoed NU Neerlands hoop
belangrijke politieke documenten het erfgoed te depolitiseren. Het ‘Toekomstperspectief 2016’ staat nog geheel in de traditie van erfgoed als abstractie. De erfgoedgedachte is goed, maar waar is het erfgoed? Gelukkig dwingen dus de verschuivingen in de relatie tussen politiek en erfgoed tot concreet en krachtig beleid voor taal, geschiedenis en landschap. Waar Friesland toe is aan depolitisering van het erfgoed, daar zien we in een landelijke context juist een sterke politisering van erfgoed. Het politieke debat sinds Pim Fortuyn en het normen-en-waardendebat van de kabinetten-Balkenende I en II hebben ertoe geleid dat erfgoed en politiek met elkaar zijn verbonden in het zoeken naar een Nederlandseigen identiteit. Het traditionele Friese spanningsveld tussen cultuur in Friesland en Friese cultuur is nu ook een nationaal spanningsveld tussen cultuur in Nederland en Nederlandse cultuur. Opmerkelijk is dat het uit deze nieuwe relatie tussen politiek en erfgoed ontstane Nationaal Historisch Museum zich vooral gaat richten op ideeën, op abstracties die een bijdrage kunnen leveren aan de toekomst van een vitale Nederlandse samenleving! Maar in deze politisering van het erfgoed en de definiëring van erfgoed in abstracte termen schuilt het gevaar dat Marita Mathijsen in haar pamflet De afwezigheid van het verleden omschrijft als de ‘collectieve marginalisering’ van het concrete, individuele erfgoed, zoals het gebouw en het historische landschap. Dienstbaarheid aan politieke doelstellingen kan een extra maatschappelijke relevantie geven aan erfgoed. Waardering van erfgoed in politiek getinte toekomstperspectieven is onontkoombaar en kan het behoud en de vitalisering van erfgoed ten goede komen. Maar essentieel is dat in het politieke domein ook ruimte is voor het behoud van erfgoed om het behoud zelf. ‘Het kan’, schrijft Marita Mathijsen, ‘gaan om het behoud van subtiele zaken, zoals het manuscript van de Mei van Herman Gorter.’ Het kan, zo zou dit artikel kunnen eindigen, gaan om het manuscript met die ene regel die erfgoed is geworden: ‘Zolang de wind van de wolken waait’.
28
Bob Witman werkt voor Come, bureau voor strategische en creatieve communicatie, dat hij in 2010 oprichtte met Simon Angel en Eric Wie.
In gesprek met
Marjan Ruiter Directeur Zeeuws Museum
Voor de toekomst
‘Ik denk dat de heftige discussie over Nederlandse identiteit en ons erfgoed een sterk economische achtergrond heeft. Als het slecht gaat, is er behoefte om zondebokken te kiezen en in weemoed om te zien naar het verleden. Het is verleidelijk om te denken dat er uit dat verleden één duidelijke Nederlandse identiteit naar voren komt. Maar het is onze taak, van het cultuurveld en van de wetenschappers, om dat beeld te nuanceren. Hoe moeilijk dat ook valt in een verhitte discussie vol oneliners.’ Marjan Ruiter praat met een licht Noord-Nederlands accent in het hartje van het oude Middelburg op Walcheren. Haar werkkamer in het Zeeuws Museum kijkt uit over het onwaarschijnlijk mooie veertiendeeeuwse Abdijplein. Ze is sinds een jaar directeur, ze is historica van origine, maar hiervoor heeft ze vooral managementtaken vervuld in de kunstsector. Voor Ruiter is deze positie, gestalte geven aan de Zeeuwse identiteit en cultuur, vooral een uitdaging om het erfgoed van zijn statische lading te ontdoen. ‘Identiteit is een schuivend begrip. Dat geldt voor de Nederlandse identiteit, maar zeker voor de Zeeuwse. Het is de taak van de erfgoed beheerders om die nuance in de discussie te brengen.’ Neem de Zeeuwse streekdracht, dat lijkt een bevroren traditie van een noest en calvinistisch eilandvolk. Op Koninginnedag 2010 in Middelburg was die dracht pront zichtbaar op televisie, met de prinsessen Maxima en Mabel die aandachtig de modellen inspecteerden op het Abdijplein. Het Zeeuws Museum had de traditionele kleding afgewisseld met eigentijds design van ontwerpers als Jan Taminiau, Bas Kosters, Victor de Bie en Lidewij Corstiaans. ‘Dat is een manier om te laten zien dat traditie geen stilstaand water is. Streekdracht in Zeeland was ooit heel veelkleurig en wuft, pas onder invloed van de hel en verdoemenis predikende dominees vlakten de kleuren af naar zwart en grijs. Maar de streekdracht is altijd dynamisch geweest, dat wilden we laten zien. Dat het verleden kan inspireren.’ De discussie over de bijdrage van het museum aan de Zeeuwse identiteit is levendig. Dat komt ook door de nieuwe koers van het
29
Erfgoed NU Neerlands hoop
Identiteit is een schuivend begrip. Dat geldt voor de Nederlandse identiteit, maar zeker voor de Zeeuwse. Het is de taak van de erfgoed beheerders om die nuance in de discussie te brengen.
museum die is ingezet onder Valentijn Byvanck, Ruiters illustere voorganger en nu directeur van het Nationaal Historisch Museum. ‘Traditioneel gezien heeft een historisch museum als dit drie taken: het verzamelt, beheert en toont het verleden. Maar wij gaan een stap verder. Wij willen cultureel erfgoed maken voor de toekomst. Daarmee heeft het museum een actievere rol in de gemeenschap op zich genomen. We zijn niet alleen observator, maar ook initiatiefnemer.’ Dat doet het museum door eigentijdse kunstenaars te laten reflecteren op de Zeeuwse traditie, zoals in de mode. Maar ook door kunstenaars uit te nodigen om een keuze te maken uit de museumcollectie. ‘Frank Bruggeman maakt in de tweede helft van 2010 een selectie van werken uit ons depot die hem inspireren en fascineren. Dan krijg je toch een heel andere keuze dan onze conservatoren zouden maken.’ Het brengt ook het aloude dispuut naar de oppervlakte: hoe maak je de historie zichtbaar. ‘Een klassieke opstelling met een poppenensemble in verschillende typen klederdracht? Dat is misschien het meest correcte historische beeld. Maar daar kiezen wij dus niet voor.’ Het is een doorlopend spanningsveld met provincie en stad die het museum financieren en graag willen dat de Zeeuwse geschiedenis netjes in beeld komt. Ruiter: ‘In principe willen wij hetzelfde als de bestuurders en politici: het verleden betekenis geven. Mensen bewust maken van hun persoonlijke geschiedenis en die van hun regio. Maar wat zegt dat poppenensemble over dat verleden? Wij volgen liever een andere route: veel van ons bezoek is jong. Aan hen willen we laten zien dat het verleden niet een afgesloten ding is, maar iets waar je in de toekomst verder mee kunt.’ Dat de politici, ook landelijk, de discussie over erfgoed en identiteit voluit hebben opgepakt, vindt Ruiter een goede zaak. ‘Mensen hebben grote behoefte om te definiëren waar ze bij horen, te begrijpen waar ze vandaan komen. Dat levert verklaringen op waarom de dingen zijn zoals ze zijn, dat geeft inzicht, dat geeft rust. Als je kijkt naar hoezeer de
30
Voor de toekomst Marjan Ruiter
wereld sinds het begin van de industriële revolutie is veranderd, dan is die behoefte aan vastigheid heel begrijpelijk.’ Maar er moet een belangrijke kanttekening bij worden gemaakt: wel graag een debat met nuance. Want een slechte economie, gecombineerd met mondialisering, maakt het erg verleidelijk om de Nederlandse identiteit te vernauwen, te versimpelen en mensen uit te sluiten. ‘Zorgen voor de nuance en de context van de discussie, dat is vooral een taak van de historici en musea.’ En die, vindt Ruiter, mogen wel wat nadrukkelijker van zich laten horen. De meeste politici, ook de moderne, spreken toch doorgaans vanuit een ideaal over erfgoed en identiteit. ‘Ze gebruiken het verleden soms selectief, en concluderen vervolgens: dit is de Nederlandse identiteit. Dat is gevaarlijk. Dat er één Nederlandse identiteit zou zijn, is onzin. Je zelfbeeld is opgebouwd uit veel verschillende en soms zeer persoonlijke aspecten.’ Neem religie. Je hoort vaak dat dit vandaag de dag nauwelijks nog een rol speelt. ‘Helemaal niet waar. In Zeeland maakt het heel veel uit of je katholiek of protestant bent opgevoed.’ De kans bestaat dat het debat wordt gegijzeld door de politiek, daarom is het de taak van de historici en musea om te wijzen op de risico’s van een oppervlakkig debat. ‘Dat is lastig, want de nuance is niet in één zinnetje te vangen. Wij hebben altijd meer tijd nodig.’ Geschiedenis heeft voor Ruiter persoonlijk een essentiële betekenis: ‘Ik zie het als een belangrijk gereedschap om je persoonlijkheid te onderbouwen. Doordat het je een kijk geeft op jouw positie ten opzichte van de buiten wereld. Dat je leert relativeren en accepteren, of dat je leert dat je sommige dingen juist niet moet accepteren.’ In de populariteit van de canon schuilt een vergelijkbaar risico als in het identiteitsdebat. De canon duikt overal op, ook in Zeeland. ‘Het is goed dat zo’n historische canon het verleden in een aantal momenten zichtbaar maakt. Dat zichtbaar maken, het toekennen van waarde aan het verleden, vind ik zelf het belangrijkste aspect van erfgoed. Maar het risico bestaat dat
Traditie is geen stilstaand water. Streekdracht in Zeeland, ooit heel veelkleurig en wuft, is altijd dynamisch geweest, dat wilden we laten zien. Dat het verleden kan inspireren.
31
Erfgoed NU Neerlands hoop
mensen denken als de canon er is: zo, dit zijn de feitjes, nu weet ik hoe het zit. Het is niet meer dan een handvat om verder te gaan, nooit een eindstation.’ Over de Zeeuwse identiteit zegt ze: ‘Voor buitenstaanders is Zeeland toch een weinig geprofileerd eilandenrijk, met gesloten mensen. Maar als je kijkt naar het Zeeuwse verleden, dan is het omgekeerde waar. In de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie waren Middelburg en Amsterdam gelijkwaardig, Zeeland speelde een hoofdrol in de bloei van de republiek. Zeeuwen waren in de geschiedenis de mannen die de wereld in trokken, voor handel en ontdekkingen. In latere eeuwen zie je dat Zeeuwen een relatief groot aandeel hadden in het percentage van de bevolking dat emigreerde naar de Verenigde Staten, Canada, Australië. Dus zijn ze helemaal niet in zichzelf gekeerd, maar mensen van de wereld.’ Dit voorbeeld zegt dat als je echt naar de geschiedenis kijkt, identiteit kan verschuiven en geen statische waarde maar een doorgaande lijn is. Die lijn wil Ruiter levend presenteren in het museum. ‘Volks cultuur is niet iets dat je in een doosje stopt, klaar, dat is het. Nee, het is van alle tijden en het verandert. Een hedendaagse presentatie van historisch materiaal is niet alleen om te laten zien dat je trots kunt zijn op waar je vandaan komt, maar ook dat als je je laat inspireren door dat verleden en op basis daarvan nieuwe beelden creëert, er een actueel beeld ontstaat.’ Ruiter ontkent niet dat over die benadering gebakkeleid moet worden met de subsidiegevers. Het Zeeuws Museum is zeer afhankelijk van de provincie Zeeland. Door overheidsbezuinigingen staat twintig procent van dit budget onder druk. ‘Als die bezuinigingen doorgaan, kunnen wij onze actieve rol op gebied van erfgoedbeheer wel vergeten.’ Ze wil een principieel debat over de geldstroom. ‘Wat wil je met het museum? Met bezuiniging keren we terug op het niveau van voor de nieuwe koers. Dan komen we weer uit bij het statische poppen ensemble.’ Het gaat om het veiligstellen van het erfgoed voor de toekomst, zegt Ruiter, maar er staat meer op het spel. ‘Het Zeeuws Museum positioneert zich als een exponent van Zeeland. Wij willen een rol spelen bij de imagovorming van de provincie.’ De recente publicatie Atlas voor gemeenten 2010 heeft laten zien dat investeren in cultuur kan betekenen dat steden een neerwaartse conjunctuur kunnen ombuigen in een opwaartse beweging. ‘Steden als Heerlen en Enschede hadden last van ontvolking en krimp van de economie. Door te investeren in cultuur is die trend gekeerd.’
32
Voor de toekomst Marjan Ruiter
Het is goed dat zo’n historische canon het verleden in een aantal momenten zichtbaar maakt. Maar het is niet meer dan een handvat om verder te gaan, nooit een eindstation.
Ook Zeeland kampt met leegloop en vergrijzing. En dan kunnen musea en andere instellingen een sociale waarde inbrengen die ook economische effecten heeft. ‘Je mag een museum als dit niet alleen afrekenen op het aantal bezoekers. De economische waarde gaat veel verder, ook al zijn de bewijzen daarvoor vaak slechts indirect.’ Maar wanneer je als regio een cluster van culturele instellingen kunt bieden, zie je dat jonge hoogopgeleide mensen worden aangetrokken. Voor hen is de kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Die hoogopgeleiden zijn op hun beurt weer van cruciaal belang voor de ontwikkeling van Zeeland. Zeeland vaart wel bij het toerisme, maar het probleem is dat het zon-strand-zee-imago slechts een paar maanden per jaar geld in het laatje brengt. Ruiter voelt zich als museumdirecteur niet te goed om in termen van citymarketing mee te denken over hoe die inkomstenstromen verbreed kunnen worden. ‘Wij hebben een publieksfunctie, dus citymarketing kan een onderdeel van onze taak zijn.’ Ze rekent het ook tot haar taak om cultuur investeringen economisch te onderbouwen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat een instelling als deze betekenis kan geven aan het cultureel erfgoed en daarmee bijdragen aan een stabiele samenleving. Maar ook, als we onze innovatieve rol beter oppakken, dat we een economische motor voor de regio kunnen zijn. De Atlas voor gemeenten heeft het bewijs geleverd dat cultuurinvesteringen zich terugbetalen.’ Ruiter merkt, ondanks de verschillen van inzicht, dat provincie en stad trots zijn op wat het museum de afgelopen jaren heeft bereikt. ‘Maar tegelijk zeggen ze tegen mij: jullie communiceren te weinig met de Zeeuwse achterban. Jullie hebben onvoldoende geïnvesteerd in de relatie met Zeeland. Ja, dat klopt. We zijn drie jaar geleden opnieuw begonnen en konden niet alles tegelijk. Daar gaan we nu hard aan werken.’
33
Paul Schnabel Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau
Erfgoed NU Neerlands hoop
Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Er is behoorlijk wat particulier initiatief voor nodig geweest om cultureel erfgoed tot een zaak van de overheid te maken. Zeker tot het laatste kwart van de negentiende eeuw zag de overheid daar geen taak voor zichzelf. Met het adagium van Thorbecke heeft dat niet zoveel te maken. De overheid hoefde zich voor het cultureel erfgoed nooit op te stellen als ‘beoordelaar van kunst’, het ging meer om de bereidheid het historisch en cultureel erfgoed wettelijk te beschermen en uiteindelijk met belastinggeld te bewaren voor toekomstige generaties. In Nederland is dat aanvankelijk heel aarzelend gebeurd, maar het besef dat het behoud van het waardevolle uit het verleden in belangrijke mate zou kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een nationaal besef en het trotse gevoel deel te zijn van een volk met een groot verleden heeft zeker geholpen. Later werd ook de toeristische en dus ook economische waarde van het erfgoed steeds meer onderkend en uiteindelijk bleek het verleden ook om zichzelfs wille waardevol te zijn. Het bewaren van wat was, om het niet al bij voorbaat verloren te laten gaan voor toekomstige generaties maar zonder te weten of zij er ook belangstelling voor zouden hebben. Groter nog is de onzekerheid over de vraag of zij niet ook heel andere zaken als erfgoed bewaard zouden willen hebben zien. Natievorming en nationale identiteit Overal op de wereld is te zien hoe natievorming en cultureel erfgoed, soms inclusief een religie, een politiek gestuurde of minstens gestimuleerde verbinding met elkaar aangaan. Dat geldt voor veel van de nieuw ontstane staten, die proberen de logica van hun bestaan historisch, cultureel en religieus als dwingend te legitimeren. De Europese Unie op haar beurt probeert in iedere nieuwe uitbreiding ook een verder bewijs te zien voor de aanwezigheid van een gemeen schappelijke historische en culturele grondslag, die de volkeren van Europa elkaar als familieleden doet herkennen en erkennen. Tegelijker tijd leiden de ontwikkeling van de Europese Unie en de komst van grote groepen vreemdelingen naar Europees grondgebied er juist ook toe dat
34
Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Paul Schnabel
de behoefte aan bevestiging en versterking van de nationale identiteit groeit. Ook hier ging en gaat het particulier initiatief vooraf aan de acties van politiek en overheid. In Nederland is de discussie over de nationale identiteit niet los te zien van de aanwezigheid van inmiddels meer dan negenhonderd duizend moslims in ons land. Anders dan de Indische, Surinaamse of Antilliaanse Nederlanders delen zij geen geschiedenis met de ‘Nederlandse’ Nederlanders en worden door henzelf en alle anderen de verschillen ook als groter beleefd dan de overeenkomsten. In feite blijven van de verschillen alleen uiterlijkheden over, terwijl bij de allochtonen met een moslimachtergrond de behoefte aan het behoud van een eigen en in eigen kring ook als superieur beleefde identiteit blijft bestaan en soms ook sterker wordt. Het besef van de nationale identiteit leeft nu misschien wel sterker dan ooit. De opstelling van de ‘entoen.nu’-Canon van Nederland, de plannen voor een Huis van de Democratie en de oprichting van een Nationaal Historisch Museum kunnen getuigen daarvan, meer dan in het verleden de oprichting van het Rijksmuseum met zijn indruk wekkende decoratieprogramma vol verwijzingen naar de grote namen en dramatische momenten van de geschiedenis. Het gaat er ook niet meer om nu het toen te laten zien, maar om de rol van toen voor wie wij zijn. Hoe gevoelig het thema van de nationale identiteit inmiddels ligt, bleek wel toen prinses Máxima in 2007 in een toespraak zei ‘dé Nederlander bestaat niet’. Dat is ook zo, maar ze ging daarmee wel op de tenen staan van ieder die meende dat er toch wel degelijk zoiets als een authentieke Nederlandse identiteit bestaat. In de beschrijving daarvan klinkt altijd veel door van wat Johan Huizinga in de jaren voor de oorlog ‘Nederlands geestesmerk’ noemde en van wat in de herinnering in de jaren na de oorlog tot een echt gevoel van nationale eenheid is uitgegroeid. De verdelende invloed van de verzuiling is inmiddels in de vergetelheid verdwenen, omdat iedereen, hoe verzuild ook, er in de ogen van nu toch hetzelfde uitzag. Het oranjegevoel is pas sinds de jaren zeventig bij uitstek het kleurige symbool van de eenheid van het volk geworden. De driekleur is de vlag van de staat gebleven. Inmiddels hebben ook de Oranjes zich tot het oranje bekend. Ook voor hen heeft de kleur niet meer veel met hun familienaam te maken. De kleur is het eigen erfgoed van de massa geworden. Eigenheid onderscheidt Behalve de nationale identiteit is er ook een meer lokaal en regionaal geïnspireerd identiteitsgevoel, dat zich eveneens graag bedient van de
35
Erfgoed NU Neerlands hoop
rekwisieten die het erfgoed te bieden heeft. In alle gevallen gaat het om pogingen lokaal eenheid door onderscheidendheid te scheppen. ‘Wij zijn en waren altijd al in positieve zin anders dan de anderen.’ Een eigen dialect of in ieder geval een ook buiten de eigen kring herkenbare tongval is een vorm van cultureel erfgoed die eerder meer dan minder populair wordt. Men wil laten horen waar men vandaan komt en is daar ook trots op. Dat er mogelijk weinig specifieks is dat daar aanleiding toe geeft, is een taboethema geworden. Je mag trots zijn op je identiteit en daar hoort een ander geen kritiek op te hebben. De identiteit wordt vooral geschapen door aan het verleden een bepaalde identiteit toe te kennen, die geldig blijft tot de dag van vandaag. Ook zonder havenarbeiders blijft de haven dan het symbool van de stad en de havenarbeider de icoon van iedere gewone burger: recht voor zijn raap, hardwerkend, goudeerlijk. De lokale politiek exploiteert de identiteitssymboliek ook zonder terughoudendheid om de bijzondere kwaliteiten van de stad en zijn bevolking te onderstrepen. Wie uit Maastricht in Amsterdam gaat wonen, wordt een lastige Amsterdammer en beschouwt dat als een bewijs van inburgering. De Brabander hoort gezellig en gastvrij te zijn en leert ook als geboren Fries zich zo te gedragen. Het wordt verwacht en het wordt gewoon. Waar geen verleden bestaat om identiteit aan te ontlenen, zoals in Almere of Lelystad, moet men het doen met verwijzingen naar de toekomst. Meestal gebeurt dat met een verwijzing naar jeugdigheid en vitaliteit, nieuwe kansen en de vrijheid om je zelf te zijn. Dat blijft allemaal een beetje moeizaam, omdat de toekomst onzeker en onbestemd is, terwijl het verleden een gegeven is. Ook buiten de economie blijft dat het verschil tussen erfgoed en hypotheek.
Gaat het bij erfgoed nu om het bewaren van wat uit het verleden de moeite waard is of om wat het verleden de moeite waard maakt in het dagelijks leven van nu?
36
Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Paul Schnabel
Het erfgoed is populair en het populaire wordt erfgoed Meer dan ooit leeft het cultureel erfgoed bij de bevolking. De publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau Het bereik van het verleden gaf in 2007 een beeld van de belangstelling voor het cultureel erfgoed. Nederland hoort wat dat betreft tot de top van de Europese landen. De belangstelling voor musea, monumenten, oude dorps- en stadskernen, archeologische opgravingen en archieven is heel groot en breed. Erg diep gaat de belangstelling overigens meestal niet. Ongeveer vijftien procent van de bevolking kan gerekend worden tot de harde kern van de geïnteresseerden en betrokkenen bij het cultureel erfgoed. Een kleine tien procent van de bevolking is ook zelf verzamelaar van historisch materiaal, van welke aard dan ook. Het grootste deel van de bevolking bezoekt zo nu en dan, vaak met kinderen, een museum en een historisch of archeologisch interessante plek. Toch altijd nog ongeveer dertig procent van de bevolking heeft geen enkele band met het historisch en cultureel erfgoed. Het is de vraag wat het erfgoed voor de nieuwe Nederlanders kan betekenen. Naarmate meer van hen hier geboren en getogen zijn, wordt het verleden als vanzelf ook hun verleden. De verbinding loopt niet over afstamming, althans zeker niet alleen, maar over bestemming: wat zal mijn plaats in deze samenleving zijn? Op die vraag moet iedereen, allochtoon of autochtoon, een antwoord vinden. De wereld waarin je opgroeit, bepaalt de marges waarbinnen het antwoord kan worden gezocht. De plaats van het culturele erfgoed van de nieuwe Nederlanders zelf is nog niet gemakkelijk te bepalen. De aandacht voor het koloniale verleden, de rol van de slavenhandel en de betekenis van migratie is zowel groter aan het worden als van karakter aan het veranderen. Het Nederlands Openluchtmuseum heeft migratie tot een thema gemaakt, de Molukkers hebben hun eigen museum en meer dan ooit is er aandacht voor de cultuur en de kunst van de landen van de islam. Vooral in de grote steden is te zien dat de sterke verandering van de samenstelling van de bevolking – tot meer dan veertig procent allochtoon – ook tot een culturele verandering leidt. Toch, wat misschien het meest opvalt is wel dat de culturele verandering minder een etnisch dan een kosmopolitisch karakter heeft. De grootste verandering is wel dat in alle grote steden het onderscheidende van het verleden steeds meer samengaat met het hetzelfde zijn in het heden. Nieuw cultureel erfgoed wordt dan nieuw cultureel ‘wereld’erfgoed: dezelfde muziek, kleding, films, restaurants en cafés.
37
Erfgoed NU Neerlands hoop
Met of zonder cultureel erfgoed Kun je ook leven zonder cultureel erfgoed? Zeker, van meer dan 4,5 miljoen Nederlanders ouder dan zes jaar weten we dat ze op geen enkele manier belangstelling tonen voor cultureel erfgoed. Ze kijken er niet naar op de televisie, ze lezen er niet over, ze bezichtigen in de vakantie geen kerken of kastelen en uiteraard gaan ze nooit naar een museum. Omdat ze in Nederland leven, zijn ze echter wel omringd door wat vorige generaties hebben nagelaten en huidige generaties in stand houden. Het Nederlandse landschap is vrijwel helemaal een cultuur landschap. De polders, de bossen en de plassen zijn door mensen handen tot stand gebracht. Zonder onderhoud zouden de plassen vervenen of juist steeds meer land opslokken, de bossen zouden ondoordringbaar verwilderen en de polders veranderen in moerassen. Met uitzondering van steden als Almere en Lelystad en tot op zekere hoogte ook echte groeikernen als Zoetermeer of Nieuwegein is iedere plaats in Nederland getekend door en in het verleden. De platte grond van Utrecht binnen de singels is nog vrijwel identiek aan die van de zeventiende eeuw. Ook wie als Utrechter niets met geschiedenis en erfgoed heeft, zal de Domtoren toch beschouwen als het symbool van de stad. Pogingen om wat in de stedelijke omgeving als vertrouwd beleefd wordt te vervangen door iets nieuws roepen vrijwel altijd ook verzet op bij degenen die op geen enkel ander moment uit eigen beweging iets laten blijken van interesse in cultureel erfgoed. Dezelfde overheid die de middelen beschikbaar stelt om het gecanoniseerde erfgoed veilig te stellen, treedt in hun ogen dan op als de bedreiger van wat zij niet als erfgoed maar als hun habitat beschouwen. Hier wordt een spanning voelbaar, die in de erfgoeddiscussie misschien toch te weinig open besproken wordt. Gaat het bij erfgoed nu om het bewaren van wat uit het verleden de moeite waard is of gaat het om wat het verleden de moeite waard maakt in het dagelijks leven van nu? Mensen hechten in de loop van hun leven sterk aan hun omgeving, ook al is die niet mooi of bijzonder. Zij bouwen hun identiteit op in hun omgeving en incorporeren de omgeving ook in hun identiteit. Het is wat overdreven te zeggen dat een ingreep in de omgeving een bedreiging van de persoonlijke identiteit inhoudt, maar mensen laten zich erfgoed dat zij in hun levensgeschiedenis tot eigendom hebben gemaakt niet zonder slag of stoot afnemen. De overheid is de belangrijkste en vaak ook de enige financier van plaatsen waar het cultureel erfgoed in stand gehouden en bewaard wordt. De enige grote uitzondering vormen de ongeveer vijftigduizend historische woningen – minder dan één procent van het totale
38
Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Paul Schnabel
De Nederlander van nu ziet zichzelf vooral als de drager van zijn eigen geschiedenis en wordt de bepaler van zijn eigen cultureel erfgoed, dat vooral in dienst staat van de bevestiging van de eigen identiteit. woningbestand – die particuliere eigenaren met grotendeels eigen middelen in goede staat houden. Namens de samenleving heeft de overheid toch een grote mate van zeggenschap over wat er wel en niet met deze huizen, gevelwanden en stads- en dorpsgezichten mag gebeuren. Tegelijkertijd is de overheid natuurlijk ook de partij die de grootste veranderingen in de omgeving van het gecanoniseerde cultureel erfgoed aanbrengt. Voor de ‘eigenaren’ van de omgeving is de overheid dan vaak de grootste vandaal, de sloper van wat dierbaar is. Persoonlijke voorkeur Wat als erfgoed beschouwd wordt, is overigens wel steeds meer een kwestie van persoonlijke voorkeur geworden. Dat geldt uiteraard minder voor de publieke ruimte dan voor de privésfeer. In de woon huizen is het cultureel erfgoed duidelijk op zijn retour. Iedere antiquair klaagt over het verdwijnen van de belangstelling voor antieke meubelen, ook bij wie er als kind tussen is opgegroeid. Antieke kasten zijn nu vaak goedkoper dan nieuwe meubelen. De meubelen van vroeger zijn uit de mode geraakt en er is ook geld genoeg voor zelfs regelmatige vervanging. Het verleden is niet meer een onvermijdelijke gift voor de toekomst. Op Funda.nl zijn de interieurfoto’s het bewijs van de onthistorisering van de inrichting. Hoogstens kiest men voor één bijzonder voorwerp of meubelstuk, vaak ook als herinnering aan ouders en grootouders. Daarmee is het ook weer deel geworden van de eigen geschiedenis en niet meer een verplichte overname van een stuk dat nooit ‘afgeschreven’ wordt en bovendien ook weer aan een volgende generatie moet worden doorgegeven.
39
Erfgoed NU Neerlands hoop
Toch, wie goed kijkt ziet nieuwe vormen van cultureel erfgoed ontstaan. Dat kan op hoog niveau zijn in de vorm van een collectie zilver uit een bepaalde tijd of stad, maar meestal is het veel gewoner en ook persoonlijker. De cd-collectie met muziek uit de tijd dat men zelf jong was, de verzameling stripboeken, het bekerkastje ter herinnering aan de eigen sportsuccessen, de barbiepoppen op de bank. Het zilver mag dan de hoge cultuur representeren en de barbieverzameling de lage cultuur, in essentie vertellen ze hetzelfde verhaal. Mensen zijn verzamelaars en veel verzamelingen hebben een historisch karakter, met tegenwoordig ook steeds meer een autobiografisch accent, dat geen verplichtingen inhoudt voor volgende generaties. Dat is misschien wat het meest veranderd is. De Nederlander van nu beschouwt zich minder dan in het verleden als bepaald door de geschiedenis, ook al is dat in de meeste gevallen niet meer dan de overlevering over de geschiedenis van de eigen familie. De moderne burger ziet zichzelf toch vooral als de drager van zijn eigen geschiedenis. Daarmee wordt hij ook de bepaler van zijn eigen cultureel erfgoed, dat vooral in dienst staat van de bevestiging van de eigen identiteit als anders dan die van de anderen. Natuurlijk zijn er, steeds vaker over de hele wereld verspreid, mensen met een vergelijkbare particuliere interesse: ‘alles van Elvis Presley’. Dat schept een band, maar die hoeft niet met anderen thuis gedeeld te worden. In feite wordt de beheerder van het cultureel erfgoed dan zelf ook erflater: hij schept toekomstig cultureel erfgoed en streeft soms ook heel doelbewust naar erkenning en behoud daarvan. Er is geen onderzoek naar gedaan, maar het is heel waarschijnlijk dat veel mensen die geen enkele belangstelling tonen voor wat in meer formele zin als cultureel erfgoed beschouwd wordt, zelf hun eigen erfgoedalternatief hebben opgebouwd. Dat hoeft niet gebaseerd te zijn op nationaal of lokaal te plaatsen voorwerpen, gebouwen of verhalen. Mensen voelen zich soms meer verwant met individuele anderen ver weg of ook met andere culturen. Leefstijl, muziek en kleding kunnen individueel heel afwijkend zijn en toch een collectieve identiteit verraden. De snel gegroeide populariteit van tatoeages is daar een mooi voorbeeld van. Het tatoeëren is helemaal vreemd aan Europese culturen en de opvallende voorkeur voor exotische tribale symbolen wijst op een sterk geïndividualiseerde keuze voor erfgoed dat als passend bij de eigen identiteitswens wordt gezien, maar helemaal los staat van de eigen geschiedenis.
40
Cultureel erfgoed sociaal en politiek gezien Paul Schnabel
De migrant en zijn erfgoed De keuze voor erfgoed van elders is dus zeker niet voorbehouden aan de migranten in de Nederlandse samenleving. Het probleem van veel migranten is juist dat zij als het ware onbewust in een cultureel erfgoed leefden waarvan zij de geschiedenis en dus de wording en ontwikkeling helemaal niet kennen. Zij hebben niet de vrijheid om uit het cultureel erfgoed hun eigen selectie te maken en met behulp daarvan hun eigen identiteit vorm te geven. Autochtone Nederlanders die moslim of boeddhist worden zijn vaak juist bijzonder geïnteresseerd in de historische wortels van hun nieuwe geloof. Dat is niet toevallig, ook in de christelijke traditie wordt een sterke rechtvaardiging gevonden in het streven naar een verbinding met wat als de oorsprong of de bron gezien wordt. Hoe ouder, hoe authentieker, maar ook, zo lijkt het, hoe dichter bij wat de waarheid is. Het verleden is in die zin ook altijd een kritische instantie ten opzichte van het heden. De spanning die veel migranten van de eerste en tweede generatie in hun identiteitsbeleving ondervinden, komt mede voort uit het feit dat zij van een als ‘natuurlijk’ beleefde identiteit de overstap moeten maken naar een zelf geconstrueerde identiteit. Dat is extra moeilijk wanneer daarin ook een keuze moet worden gemaakt uit culturele erfenissen, allochtoon en autochtoon, die niet gemakkelijk met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. Ook de overheid blijkt al veertig jaar onzeker over de richting die de voorkeur verdient. Inmiddels lijkt het duidelijk dat er nauwelijks een keuze mogelijk is. Wie hier woont en wil blijven, zal de taal moeten leren en zich in het leven buitens huis en buiten de eigen kring in hoge mate moeten aanpassen aan wat in de Nederlandse samenleving als regel geldt. Dat laat nog veel ruimte over om in de privésfeer een eigen keuze te maken, maar de maatschappelijke identiteit wordt daar niet meer door bepaald. Rekening houdend met de individualisering van de burger krijgt de cultureelerfgoedpolitiek een precair karakter. Simpel gezegd, er zijn situaties waarin de burger wil dat bewaard blijft wat voor hem emotioneel van belang is, terwijl de overheid andere, meestal economische overwegingen van groter gewicht vindt. Aan de andere kant maakt de overheid ook keuzes in het cultureel erfgoed die minder op de instemming van burgers kunnen rekenen. Dat is heel goed te zien in tijden waarin, zoals nu, grote bezuinigingen op de overheids begroting onvermijdelijk zullen zijn. Dan komt bijvoorbeeld ‘duur’ erfgoed, dat niet zichtbaar tot ieders welzijn bijdraagt, ter discussie te staan. Moet iedereen bijdragen aan het behoud van wat een ‘elite’ van belang vindt? Voor opera, toporkesten, ballet of musea kun je
41
Erfgoed NU Neerlands hoop
Het probleem van veel migranten is dat zij niet de vrijheid hebben om uit het cultureel erfgoed hun eigen selectie te maken en met behulp daarvan hun eigen identiteit vorm te geven. toch ook in het buitenland terecht? Waarom zulke grote archieven en bibliotheken, als daar zo weinig gebruik van gemaakt wordt? Je kunt toch niet ‘alles’ bewaren en niet iedere oude potscherf hoeft toch te worden opgegraven en geconserveerd? En omgekeerd, waarom is er zo weinig geld beschikbaar voor modern cultureel erfgoed: de popmuziek, de film, de dans, de digitale wereld? De PVV is in de politiek de partij met het meest uitgesproken standpunt op dit gebied, maar onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zien dat als mensen gevraagd wordt zelf aan te geven op welke begrotingsposten bezuinigd kan worden, ontwikkelings samenwerking, kunst en cultuur altijd de hoogste scores behalen. De helft en meer van de budgetten daarvoor kunnen wel geschrapt worden. Het is bijna vanzelfsprekend te zeggen dat er dan erg veel waardevols definitief verloren zal gaan. Het is duidelijk veel moeilijker om uit te leggen waarom het behoud van het cultureel erfgoed ook waardevol zou kunnen zijn voor wie er niet in geïnteresseerd is. Het is veel gemakkelijker om uit te leggen waarom het van politiek en beleid inspanning en geld vraagt die particulieren alleen of gezamenlijk maar beperkt op zouden kunnen brengen. Dat de keuze voor wat wel en niet ‘verzorgd behouden’ moet blijven nooit helemaal objectief zal kunnen zijn, maakt dat de vraag daarnaar altijd weer het begin van een debat zal blijven.
42
Sandra Heerma van Voss Journalist NRC Handelsblad
In gesprek met
Macha Roesink Directeur Museum De Paviljoens
Het definitieve antwoord op wat de Nederlandse identiteit is zal er nooit komen ‘Natúúrlijk liggen wij onder vuur’, zegt Macha Roesink. De directeur van Museum De Paviljoens in Almere klinkt monter en strijdbaar als ze spreekt over de positie van haar museum bij de verdeling van subsidie gelden. ‘We liggen permanent onder vuur. Dat is de status quo van elke instelling die zich met hedendaagse kunst bezighoudt.’ De Paviljoens ontvangt ruim twee derde van het jaarlijkse budget van de gemeente Almere; dan volgen respectievelijk het Rijk, de provincie en andere fondsen. Bedragen noemt Roesink liever niet; het blijft kwetsbare materie. Op zichzelf is een toetsingssysteem voor een klein museum als het hare ‘niet slecht’, aldus Roesink. ‘Bezoekersaantallen, aantallen exposities, educatiedoeleinden – het is logisch dat een kunstinstelling daar regelmatig verantwoording over aflegt. Je moet je bewust zijn van je plaats in het culturele landschap, en van de rol die je speelt in de directe omgeving. Er heerst bij De Paviljoens geen bange sfeer. Wij blijven koersen op ons voortbestaan, op continuïteit.’ De Paviljoens, een complex van schijnbaar losse tentoonstellings ruimten op metalen poten, ligt midden in het groen van Nederlands jongste stad. De ingang bereik je via een loopbrug, naast een door het museum gefaciliteerde graffitimuur, waarop lokale kunstenaars van een ander slag hun felgekleurde handtekeningen kunnen plaatsen. Roesink kwam van ver toen ze in 2001 aantrad als directeur van De Paviljoens. Ze had net een jaar in het kleine Afrikaanse land Malawi gewoond. Daarvoor was ze onder meer coördinator bij de Rietveld Academie in Amsterdam en zelfstandig curator. Rode draad door haar loopbaan is de rol van ‘bemiddelaar tussen hedendaagse kunst en publiek’. Roesink ziet hedendaagse kunst als kennis, en ‘elke vorm van kennis heeft een bemiddelaar nodig om te worden overgebracht. Met hoog- of laagdrempeligheid heeft dat niets te maken. Als je een kind
43
Erfgoed NU Neerlands hoop
Als je wilt dat cultuur voor iedereen toegankelijk is, zal de overheid dat moeten ondersteunen.
niet leert hoe het moet lezen en schrijven, blijft het analfabeet.’ Roesink was al langer geïnteresseerd in hedendaagse Afrikaanse kunst toen ze op het vrijwel onbekende Malawi stuitte. ‘Ik vond het ongelooflijk dat er zo’n dichtbevolkt land was waar je maar zo weinig over hoorde. Inmiddels is er dankzij internet veel verbeterd, maar toen was Malawi op tentoonstellingen met hedendaagse Afrikaanse kunst een blinde vlek.’ Roesink toog erheen en ging als vrijwilliger aan de slag op de universiteit in de zuidelijke plaats Zomba. ‘Er bleken daar nauwelijks boeken over het postkoloniale tijdperk voorhanden te zijn. Ik vond dat een onacceptabele lacune. De bevolking van Malawi kende het eigen erfgoed niet. Door de combinatie van armoede en een dictatoriaal regime was het onderwijs er over de hele linie beneden peil. Cultuur en onderwijs redden het in een samenleving niet zonder financiële steun.’ ‘Op de universiteit ben ik begonnen een bescheiden hedendaags kunstbibliotheekje op te bouwen, onder meer door veel boeken uit Londen te halen. En ik gaf de studenten lessen over kunstbeschouwing en praktische cursussen in tekenen en schilderen. Alles op een heel basaal niveau.’ Na een jaar kwam Roesink erachter dat het tempo waarin ze gewend was in Nederland dingen voor elkaar te krijgen in Malawi illusoir was. ‘Om daar het effect van wat je uitzet te zien, moet je twintig jaar wachten. Ik moet naar Nederland terug, dacht ik. Ik was me meer dan ooit bewust geworden van de enorme effecten van cultuurpolitiek of, zoals in het geval van Malawi, van het ontbreken daarvan. Daar wilde ik iets mee gaan doen.’ ‘Als je wilt dat cultuur voor iedereen toegankelijk is, zoals we in Nederland ambiëren, dan zal de overheid dat actief moeten onder steunen. Voor iemand uit China of India is Nederland niet meer dan een stipje op de wereldkaart, maar we hebben hier een breed en hoogwaardig cultureel aanbod. Dat is iets om trots op te zijn. Wie een tijd in Afrika heeft doorgebracht, klaagt niet meer zo snel over de situatie hier.’ Toen ze werd geattendeerd op de vacature bij De Paviljoens, een zeven jaar jonge instelling in een cultureel nauwelijks ontgonnen
44
Het definitieve antwoord Macha Roesink
Wie inziet dat hijzelf voortdurend verandert, en dat niemand precies samenvalt met één cultureel stereotype, vindt mensen uit andere culturen minder bedreigend.
gebied, zag Roesink haar kans schoon. ‘Ik dacht: als je nou iets van de grond af wilt opbouwen, dan is dit de ideale plek.’ ‘Almere had maar weinig culturele elite. Er was een groep maatschappelijk geëngageerde zestigplussers, maar het gros van de bevolking bestond uit gezinnen met jonge kinderen. De leuke twintigers met eigen geld maar nog zonder gezin ontbraken – en zij zijn wereldwijd juist de cultuurconsumenten bij uitstek.’ Inmiddels is Almere in snel tempo aan het veranderen. Roesink: ‘Door de aanhoudende woningnood in de grote steden winnen het licht en de ruimte die je hier in overvloed hebt aan aantrekkelijkheid en keren steeds meer jonge volwassenen terug. En er gaan koppels scheiden, waardoor andere woonvormen ontstaan. Almere krijgt, kortom, een typisch heterogene stadsbevolking. Voor de cultuur is dat altijd gunstig.’ Over de zege van de PVV in 2010 laat Roesink zich slechts behoedzaam uit. Directe effecten heeft het nog niet op De Paviljoens gehad, zegt ze. ‘Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen politiek en beleid. Politici zijn grillig, beleidsmakers zorgen voor continuïteit en kennisoverdracht.’ Dat Roesink weinig opheeft met het wereldbeeld van de PVV maakt ze intussen wel op subtiele wijze duidelijk. Tijdens het gesprek is in de zalen van De Paviljoens de groepstentoonstelling De Nederlandse identiteit? te zien, en dat vraagteken achter de titel staat er niet voor niets, zegt ze. ‘Een culturele identiteit is geen statisch gegeven. Alles wat iemand in zijn leven ziet of meemaakt heeft er invloed op. In het boek bij onze tentoonstelling Black My Story uit 2003 noem ik fluidity en multiplicity als voornaamste kenmerken van culturele identiteit. Wie inziet dat hijzelf voortdurend verandert, en dat niemand precies samenvalt met één cultureel stereotype, vindt mensen uit andere culturen ook minder bedreigend. Het is een nobel streven om aan je eigen standpunt te willen vasthouden, maar er zijn altijd andere stand punten. Overheden zouden zich ook bewust moeten zijn van hun eigen,
45
Erfgoed NU Neerlands hoop
Ons historisch perspectief is meervoudig: er is niet één Nederlandse geschiedenis, er zijn er meer.
fluïde grenzen. Nationale grenzen zijn politieke constructies.’ ‘Het definitieve antwoord op wat de Nederlandse identiteit is zal er nooit komen. Daar helpt geen Nationaal Historisch Museum of historische canon aan. Wij vormen die identiteit met elkaar, elke dag opnieuw. Ik vind het leuk om mensen over hun eigen culturele referenties te laten nadenken. We laten in De Paviljoens kunstenaars uit de hele wereld zien, die wel allemaal op een of andere manier een rol in Nederland hebben gespeeld. Ons historisch perspectief is ook meervoudig: er is niet één Nederlandse geschiedenis, er zijn er meer. Je kunt Almere en omgeving puur als landschapserfgoed behandelen en mensen uitleggen dat hier vroeger de zee was, maar je kunt ook andere dingen met het landschap doen. De dagtochten die we organiseren langs land art-projecten in Flevoland zijn vooral een visuele beleving, waarbij de polder onderdeel wordt van een kunstwerk.’ De veelgehoorde kritiek dat musea nog meer hun best moeten doen om het Nederlandse erfgoed te promoten pareert Roesink door te verwijzen naar de rol van een andere belangrijke speler: de media. ‘Zolang tv, kranten en tijdschriften massaal aandacht besteden aan grote evenementen als de Parade en het Museumweekend, zal het publiek vooral daarop afkomen. Mensen worden graag bij de hand genomen, zeker nu het culturele aanbod zo groot en divers is geworden. Als de media meer hun eigen keuzes zouden durven maken, zou het publiek zich ook meer spreiden.’
46
Willem J.H. Willems Decaan en portefeuillehouder Faculteit Archeologie, Universiteit Leiden
1 Het begrip ‘erfgoed’ wordt in de archeologie pas de laatste twintig jaar volop gebruikt. Zie Martijn Eickhoff, ‘Archeologisch erfgoed: een onbeheersbaar concept’, in: Frans Grijzenhout (red), Erfgoed. De geschiedenis van een begrip. Amsterdam 2007: 231–263.
Archeologie en het heden
Op 3 juni 2005 bezocht Hare Majesteit Koningin Beatrix op uitnodiging van het gemeentebestuur de stad Nijmegen, in het kader van haar vijfentwintigjarige regeringsjubileum en om luister bij te zetten aan de viering van het tweeduizendjarig bestaan. Ik was ingehuurd om de majesteit in een voordracht van exact tien minuten uit te leggen dat de claim van de stad op de titel ‘oudste stad van Nederland’ terecht, want wetenschappelijk onderbouwd was. Weliswaar is Nijmegen pas omstreeks 100 na Chr. tot municipium verheven, maar de eerste Romeinen zijn waarschijnlijk al in 19 voor Chr. in Nijmegen gearriveerd, dus het tweeduizendjarig bestaan klopte wel ongeveer en het jaar 2005 was sowieso arbitrair, want door de gemeenteraad bepaald. Voor het Nijmeegse gemeentebestuur was van belang dat Nijmegen erdoor geprofileerd werd en de plaats van Maastricht kon innemen in de exclusieve Europese club van ‘oudste steden’. Goed voor het imago van de stad, de identiteit van de Nijmegenaar en goed voor diens portemonnee, want daar ging het natuurlijk ook over. Archeologie Ooit, heel lang geleden tijdens mijn studie in Amsterdam in de jaren zeventig, had ik het romantische idee dat archeologie over het verleden ging. Toen ik begon met mijn eerste baan bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort, leerde ik al snel dat er naast de ‘echte’ archeologie ook zoiets bestond als archeologische monumentenzorg. Tegenwoordig heet dat meestal zorg voor het archeologisch erfgoed1, maar het gaat om hetzelfde: het beheren van archeologische vondsten en vooral vindplaatsen, liefst zodanig dat die ook in de toekomst nog in hun context beschikbaar zijn als bron van kennis en beleving. Anders dan bij de archeologie gaat het bij de zorg voor archeologisch erfgoed dus niet om het verleden, maar om de omgang met de overblijfselen van het verleden in het heden. Hoe we dat doen is afhankelijk van de keuzes die maatschappij, wetenschap en overheid maken en die primair worden bepaald door de waarde die we hechten aan dat archeologisch erfgoed.
47
Erfgoed NU Neerlands hoop
Dat archeologisch erfgoedbeheer een zeer politieke bezigheid is, is dan ook gemakkelijk te illustreren. Maar het gaat nog veel verder, want ook de archeologie zelf gaat maar ten dele over het verleden. Het Nijmeegse voorbeeld laat dat al zien. Ik werkte vanaf 1976 aan een proefschrift over Romeinen en Bataven in het Nederlandse rivieren gebied, en eindigde met een verhaal waarin de Romeinen niet langer als de brengers van cultuur en beschaving werden neergezet, maar als imperialisten en kolonisatoren die in een ingewikkeld proces van militaire en economische interactie met de lokale bevolking vorm gaven aan een grensgebied. Het veranderde fundamenteel de toenmalige kijk op de Romeinse tijd, maar het was tegelijk ook wel heel erg jaren zeventig, met een preoccupatie met processen van dekolonisatie en opkomend verzet tegen imperialistische tendensen die we nu als globalisering zien. Wie het beroemde boek van Bruce Trigger A History of Archaeological Thought leest, kan daaruit goed aflezen hoezeer de archeologie de mode van de dag volgt en dus niet zozeer een objectieve feitelijkheid blootlegt van hoe het toen was, als wel hedendaagse thema’s en beslommeringen weerspiegelt. Daarmee wil ik niet zeggen dat dit doelbewust gebeurt, althans meestal niet, want er is wel degelijk een streven naar intersubjectieve waarheidsvinding. Toch durf ik de stelling wel aan dat alleen de natuurwetenschappelijke archeologie echt over het verleden gaat, in de zin dat daar met behulp van radiokoolstof (14C), boomtijdkunde (dendrochronologie), optisch gestimuleerde luminescentie (OSL) of andere dateringsmethoden objectieve gegevens worden gegenereerd over de ouderdom van iets. Of bijvoorbeeld met behulp van DNAonderzoek over verwantschap, met stabiele isotopen over herkomst, met spectrometrie over samenstelling. Wanneer vervolgens de resultaten worden geïnterpreteerd, gaan we vragen stellen die ons direct weer in het heden brengen, wat niet wil zeggen dat de antwoorden op die vragen geen relevante inzichten over het verleden kunnen opleveren. Maar ze zijn getekend door tijdgeest en wat we al
De archeologie is geregeld gebruikt om de onderbouwing te leveren van nationale symbolen en mythen.
48
2 Zie bijvoorbeeld Neil Asher Silberman, ‘If I Forget Thee, O Jerusalem: Religious Commemoration and Nationalism in a Disputed City, 1801–2001’, in: Nations and Nationalism 7 (2001) 4: 487–504. 3 Zie het fascinerende boek van Alain Schnapp, The Discovery of the Past. Londen 1996: 13–18.
Archeologie en het heden Willem J.H. Willems
weten, precies zoals er ook geen echt objectieve manier bestaat om iets op te graven. De ijzeren wetten van de stratigrafie lijken een garantie, maar iedere archeoloog weet dat men opgraaft wat men kent, waarbij niet alles als relevant, of zelfs überhaupt, wordt herkend. Opgraven is een proces van het elimineren van bijzonderheden om tot een model te komen dat een beeld geeft van wat er door de tijd heen was; het is deels ook een kunst, die de een beter verstaat dan de ander. Zoals gezegd, daar is allemaal niets mis mee, zolang we ons er maar bewust van zijn dat de archeologie geen waarheden oplevert. Het kan zelfs grote voordelen hebben om verschillende benaderingen of zienswijzen toe te laten in de beleving van het verleden. Mijn favoriete experiment in de meervoudige beeldvorming van het verleden is de opgraving van hetzelfde perceel op de Tempelberg in Jeruzalem door een joodse, een christelijke en een mohammedaanse archeoloog, met dezelfde gereedschappen, methoden en technieken, die er vervolgens ieder een tentoonstelling over moeten inrichten en een boek over schrijven. De verhalen over het verleden zullen heel verschillend zijn, omdat hun vooronderstellingen heel anders zijn. Het is tegenwoordig ook heel salonfähig om tentoonstellingen in te richten waarbij wel bewust interpretaties vanuit verschillend gekleurde achtergronden worden gegeven. De grens ligt bij opzettelijke misrepresentatie van onderzoek voor politieke doelen of waanideeën, zoals ten tijde van het Derde Rijk maar bijvoorbeeld ook in Israël2 en andere landen waar een imaginair verleden van groot politiek belang is. Archeologisch erfgoed Met archeologisch erfgoed is dat allemaal nog veel explicieter. Het oudste gedocumenteerde gebruik van archeologisch erfgoed voor politieke doeleinden dateert al uit de zesde eeuw voor Chr., toen de Babylonische koning Narbonidus (556–539) in Larsa de tempel liet opgraven van zijn verre voorganger Hammurabi (1792–1750) en deze vervolgens liet herbouwen en voorzien van een nieuwe inscriptie in spijkerschrift.3 Hij verkreeg daarmee politiek kapitaal, door zich historische legitimiteit en dynastieke continuïteit te verschaffen in een monument dat rechtstreeks naar het grootse verleden verwees. Dit is dankzij de inscripties de eerste keer dat we het verschijnsel kunnen documenteren, maar zeker niet de laatste. Een directe parallel uit veel latere tijd is bijvoorbeeld de actieve betrokkenheid van de Deense koning Frederik VII bij opgravingen in nationale oudheidkundige monumenten, zoals in 1861 in Jelling, de plaats waar rond het jaar 1000 de Vikingkoningen Gorm de Oude en Harald I
49
4 Kristian Kristiansen, ‘‘The Strength of the Past and its Great Might’: an Essay on the Use of the Past’, in: Journal of European Archaeology 1 (1993) 1: 3–32.
Erfgoed NU Neerlands hoop
Blauwtand hun residentie hadden, de beroemde runenstenen plaatsten en werden begraven. Maar ook de recente ‘restauratie’ van Babylon onder Saddam Hoessein past eigenlijk in precies dezelfde traditie. Toen de moderne nationale staten ontstonden, nadat Napoleon was verslagen en Europa was herverkaveld, waren het natuurlijk veelmeer de staat en de natie in plaats van de vorst die een historische identiteit en continuïteit nodig hadden. Daartoe moesten bijbehorende nationale symbolen en mythen worden uitgevonden. De archeologie, die als product van de Verlichting in dezelfde tijd van een antiquarische hobby voor heren van stand tot een volwaardige wetenschap werd, is geregeld gebruikt om de onderbouwing daarvan te leveren. Bekende voorbeelden zijn Griekenland en Denemarken, waar in 1807 een nationaal museum werd gesticht dat de basis vormde voor een nationale prehistorie.4 Maar ook Nederland onder Willem I – toen nog in de omvang waartoe op het Weens Congres was besloten, dus met België – had behoefte aan een nationale identiteit en de stichting van het Rijksmuseum van Oudheden in 1818 was dan ook allerminst toevallig. Weliswaar een paar jaar later dan de Denen, maar daar stond tegenover dat in datzelfde jaar in Leiden Caspar Reuvens tot hoogleraar werd benoemd met een leeropdracht die uitdrukkelijk ook de vaderlandse oudheidkunde omvatte. Daarmee was hij de eerste ter wereld, al volgde zijn Deense tegenhanger slechts een jaar later. Zelfs het begrip ‘nationale oudheid’ was toen nog maar net uitgevonden. Het werd in 1790 voor het eerst gebruikt door Aubin Louis Millin in een boek over Franse monumenten ‘van belang voor de geschiedenis van Frankrijk’, maar vond al snel overal toepassing.
De archeologie volgt de politieke realiteit, waarin nationale soevereiniteit wordt ingeruild voor supranationale eenheid in Europa maar ter compensatie de regionale identiteiten weer helemaal terug zijn.
50
5 Het CSCE-symposium on the Cultural Heritage, gehouden in Krakau (Polen). CSCE staat voor Conference on Security and Cooperation in Europe, een NAVO-organisatie.
Archeologie en het heden Willem J.H. Willems
Uit dat idee komen ook de monumentenlijsten voort, met (al dan niet wettelijk) beschermde monumenten ‘van nationaal belang’. In die verzamelingen zijn de nationale iconen opgenomen, in Nederland na een halve eeuw nog altijd vooral bestaande uit hunebedden, terpen en grafheuvels, al is het beleid van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gelukkig wel veranderd. Erg politiek is dat allemaal overigens niet. Politiek gezien lijkt archeologisch erfgoed zich tegenwoordig juist niet meer zo sterk nationaal maar veel meer enerzijds regionaal en anderzijds internationaal te manifesteren. Was het tot voor kort volstrekt vanzelfsprekend dat belangrijk archeologisch erfgoed naar de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden ging, tegenwoordig blijft het veel vaker ter plaatse om lokale mythen te onderbouwen, zoals de godenpijler de claim is van Nijmegen als oudste stad, of te fungeren als symbool van en ankerpunt voor de regionale identiteit, zoals de sarcofaag van Simpelveld en de gouden helm uit de Peel die, als het aan de regio’s van herkomst ligt, nu wel lang genoeg in Leiden hebben gelegen. Hetzelfde fenomeen zien we in andere landen, zoals de Stone of Scone, die uit Londen onlangs weer terug moest naar Schotland. De archeologie volgt daarmee de politieke realiteit, waarin nationale soevereiniteit wordt ingeruild voor supranationale eenheid in Europa maar ter compensatie de regionale identiteiten na twee eeuwen van marginalisering weer helemaal terug zijn en op hun beurt behoefte hebben aan symbolen en een tastbaar verleden. Dat Nederland in de afgelopen veertig jaar zo’n veertig gemeentelijke archeologen heeft gekregen, twaalf provinciale en sinds kort al bijna evenveel regionale, lijkt mij zowel oorzaak als gevolg van deze ontwikkeling. Europa Op Europees vlak speelt zich hetzelfde af als twee eeuwen geleden bij de nieuwe natiestaten: er is een plotselinge belangstelling voor symbolen en mythen en een behoefte aan het scheppen van een Europese identiteit. Aanvankelijk maakte alleen de Raad van Europa zich daar druk om. De Europese Unie mag zich formeel immers niet bezighouden met cultuur, althans niet ongeclausuleerd, en de Raad van Europa voorziet op sommige punten in die lacune. Nadat de NAVO in 1991 al een conferentie had georganiseerd over het nieuwe Europa en cultureel erfgoed,5 nam de Raad van Europa een van de daar gelanceerde ideeën over en organiseerde de Bronstijdcampagne. Het was een politiek gemotiveerde poging om Europa een gedeeld verleden te bezorgen. Een van de bedenkers, de Zweedse riksantikvar
51
Erfgoed NU Neerlands hoop
Margareta Biörnstad, motiveerde dat door erop te wijzen dat toch moeilijk de Romeinen of de Vikingen van stal gehaald konden worden om Europese eenheid te symboliseren en een gezamenlijk, gedeeld verleden te evoceren. De Bronstijd (globaal het tweede millennium voor Chr.) werd gekozen omdat in die tijd allerlei fenomenen, artefacten en decoraties door heel Europa voorkomen en dus een illusie scheppen van eenheid en gedeelde waarden, en ook omdat het toen ging om vaak spectaculair fraaie objecten die zich ook goed lenen voor speciaal ontwikkelde tentoonstellingen die het Europese publiek moesten overtuigen. Het plan heeft de Bronstijdarcheologen in Europa een paar gouden jaren bezorgd, maar is er nooit in geslaagd tot het bewust zijn van het grote publiek door te dringen. Het is na een aantal jaren uit geldgebrek in de ijskast gezet, om daar nooit meer uit te komen. Terecht, want zoals sommigen destijds ook al betoogden, als de archeologie voor één ding geschikt is, dan is het om te laten zien dat Europa net zo’n smeltkroes is als Amerika en dat we hoegenaamd niets met onze voorvaderen van meer dan een paar eeuwen gemeen hebben. Bovendien zou toekomstig onderzoek best nog wel eens kunnen uitwijzen dat de grens die de Romeinen in Europa hebben getrokken en die ook later op taalkundig en cultureel gebied van groot belang is gebleven, de ruggengraat is geweest waaruit het huidige Europa is gegroeid. Een ander facet van de ‘mislukte’ Bronstijdcampagne is dat die mooi de hele breedte van reacties laat zien van de professionals. Aan het ene uiterste van het spectrum staat de archeoloog als zuivere wetenschapper die dankbaar de gelegenheid aangrijpt om nieuw
Als de archeologie voor één ding geschikt is, dan om te laten zien dat Europa net zo’n smeltkroes is als Amerika en dat we hoegenaamd niets met onze voorvaderen van meer dan een paar eeuwen gemeen hebben.
52
6 Te denken valt niet alleen aan bepaald onderzoek in naziDuitsland of het Midden-Oosten, maar ook bijvoorbeeld aan een tentoonstelling tijdens de Bronstijdcampagne in Bratislava, met allerlei materiaal dat voorheen het label ‘Germaans’ had gekregen en om die reden vijftig jaar lang niet uit het depot had gemogen. 7 Het Europees erfgoedlabel is tot stand gekomen op verzoek van zes regeringsleiders, met de Franse president voorop – over invloed van de politiek gesproken. 8 Voorstel 2010/0044 (COD) van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (9.03.10). Zie ec.europa. eu/culture/our-programmesand-actions/doc/label/EHL%20 decision_NL.pdf.
Archeologie en het heden Willem J.H. Willems
onderzoek naar het verleden te doen. Tegenover deze blijmoedige naïviteit van de gelovige in het verleden staat op het andere uiterste de archeoloog die zich welbewust laat misbruiken ter onderbouwing van bijvoorbeeld expansionistisch staatsgeweld, religieuze claims en politieke onderdrukking.6 Daartussen staat de archeoloog als erfgoed professional die inziet dat beelden van het verleden altijd tijdgebonden en meer of minder subjectief zijn maar ook politieke kracht kunnen ontwikkelen in het heden, en daar gebruik van maakt of dat gebruik juist bekritiseert. Het opstellen van canons valt daar natuurlijk ook onder, en eigenlijk zou het zo moeten zijn dat naarmate de potentiële politieke impact groter is, de betrokken professionals ook een grotere mate van zelfkritiek aan de dag leggen. Dat laatste gebeurt momenteel ook bij een nieuw Europees initiatief. De Europese Unie, die indirect via regelgeving en subsidies toch al een veel grotere invloed heeft op archeologisch erfgoed dan haar formele bevoegdheden doen vermoeden, heeft de draad opgepakt waar de Raad van Europa het erbij heeft laten zitten. Waarschijnlijk geïnspireerd door het fenomenale succes van de Unesco Werelderfgoedconventie van 1972 die door bijna alle landen ter wereld is getekend, begint Europa binnenkort met een eigen variant. Net zoals vroeger alle landen een eigen monumentenlijst nodig hadden, heeft de Europese Commissie begin 2010 besloten om een Europees erfgoedlabel in te voeren.7 Zoals het in de toelichting staat, wordt beoogd ‘het gevoel van de Europese burgers dat zij tot de Europese Unie behoren te versterken, door de aandacht te vestigen op elementen van hun gemeenschappelijke geschiedenis en erfgoed en op de waarde van diversiteit, en de interculturele dialoog te versterken. Het label is bedoeld om de waarde en de zichtbaarheid te verhogen van sites die in de geschiedenis en bij de totstandkoming van de Europese Unie een sleutelrol hebben gespeeld en het moet de Europese burgers meer inzicht geven in de totstandbrenging van Europa en in hun gemeenschappelijk en toch verscheiden culturele erfgoed, met name wanneer dat verband houdt met de democratische waarden en de mensenrechten die aan het proces van Europese integratie ten grondslag liggen. Op deze manier brengt het Europees erfgoedlabel de burgers ook dichter bij Europa.’8 Het mooie hieraan is in ieder geval dat het doel helder wordt geformuleerd en expliciet is in plaats van impliciet. Wie tegen Europese integratie en samenwerking is, kan nu dus eenvoudig een nieuw misbruik van erfgoed constateren. Of de hele onderneming met dergelijke uitdrukkelijk politieke doelstellingen wel succesvol
53
9 Delen in Engeland, Schotland en Duitsland behoren al tot het werelderfgoed, de nominatie van andere delen in Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Hongarije wordt voorbereid.
Erfgoed NU Neerlands hoop
kan worden, valt te bezien. De waardering van erfgoed is immers uiteindelijk altijd afhankelijk van de waarde die belanghebbenden eraan hechten. Maar het label kan natuurlijk ook een belangrijk nieuw wapen worden in de promotie van erfgoed. Voor Europees erfgoed van minstens zo groot belang lijkt mij de toenemende belangstelling voor gezamenlijke, grensoverschrijdende Europese, in plaats van nationale, nominaties voor de lijst van Werelderfgoed. Recente voorbeelden zijn van west naar oost de Romeinse limes9, van noord naar zuid de Struve Geodetic Arc (de meridiaan tussen de Noordkaap en Odessa in Oekraïne) en de pelgrims route naar Santiago de Compostella. Het zijn drie voorbeelden die verbondenheid uit het verleden doen herleven in het heden en archeologisch erfgoed tot een politiek wapen maken dat ook een tegenwicht kan bieden aan de meer problematische aspecten van eigenheid en identiteit.
54
Ben Verfürden Senior adviseur BMC Tot eind 2009 was hij hoofd afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Nijmegen.
Uit de marge in het brandpunt Erfgoed, identiteit en politiek in ’s lands oudste stad Nijmegen vierde in 2005 haar tweeduizendjarig bestaan als stedelijke nederzetting. Een jaar lang stond de stad bol van activiteiten, geïnspireerd door thema’s uit de rijke geschiedenis van de stad. De Bataven, de Romeinen, Karel de Grote, Barbarossa, Mariken van Nimwegen, de Gebroeders van Limburg, de Vrede van Nijmegen, Titus Brandsma, Market Garden, de verwoesting en de wederopbouw, de kritische jaren zestig en zeventig: alle hoofdstukken en personages uit het geschiedenisboek Nijmegen gaven aanleiding tot exposities, muziek uitvoeringen, theatervoorstellingen, lespakketten, publicaties, lezingen en feesten. Wetenschappers, ondernemers en gewone Nijmegenaren, op de universiteit, in het museum en gewoon op straat, het heeft iedereen die op dat moment in Nijmegen woonde, werkte of verbleef betrokken en geraakt. In een jaar tijd heeft het historisch besef van de Nijmegenaren een forse impuls gekregen. De rijke geschiedenis die deze stad heeft gemaakt tot wat zij is, had lang niet meer zo nadrukkelijk op het netvlies gestaan. Niet bij de toerist, niet bij de eigen bevolking en ook niet bij de lokale politiek. Politiek reveil Anno 2010 is cultuurhistorie alom een hot issue, zeker ook in Nijmegen. In het onlangs aangetreden college is er voor het eerst een wethouder, Hannie Kunst, die zowel over stedelijke ontwikkeling als over cultuurhistorie gaat, en dat is een interessante combinatie. Het is een bevestiging van de positie die cultuurhistorie in de afgelopen jaren heeft gekregen in het politieke spectrum van een stad waar erfgoed en historische identiteit lange tijd een nogal marginale rol leken te spelen. Nijmegen heeft na de oorlog te kampen gehad met fikse problemen: woningnood, werkloosheid, een zwakke economie, een sleetse binnen stad en problemen in de wijken. Monumenten en archeologie waren
55
1 Dienst Volkshuisvesting Gemeente Nijmegen, In de grond van de zaak. Nota inzake een te voeren gemeentelijk archeologisch beleid. Nijmegen 1998. 2 Directie Grondbeleid Gemeente Nijmegen, Nijmegen over de brug. Kadernota Beeldkwaliteit Gemeente Nijmegen. Nijmegen 2003. 3 Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Verkeer en Waterstaat. Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag 1999.
Erfgoed NU Neerlands hoop
minder urgent. Totdat de laatste stukjes oude stad verloren dreigden te gaan en de stad wakker schrok. Vanaf de jaren zeventig kwam er steeds meer weerstand tegen sloop van oude panden en nieuwbouwplannen die afrekenden met de historische structuur en identiteit. Het stads bestuur reageerde schoorvoetend op dit sentiment onder de bevolking. Het heeft lange tijd ontkend, of in ieder geval onderschat, dat de oude stad de Nijmegenaren zo na aan het hart ligt. Pas na aanhoudend lobbyen door particulieren en vooral na heftige politieke strijd rond een paar concrete projecten kwam er een ommekeer en begon men zich bewust te worden van de enorme maatschappelijke en economische betekenis en mogelijkheden van de geschiedenis en het erfgoed. Een nadere beschouwing leert zelfs dat de strijd om behoud van de oude stad symbool heeft gestaan voor de strijd tegen de gevestigde orde, tegen een regentesk stadsbestuur dat alleen maar bezig was met megalomane projecten die niet bij de stad pasten. Vanaf eind jaren negentig kwam de grote ommekeer: uit het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing kregen bescherming en instandhouding van monumenten en archeologisch onderzoek een enorme stimulans. Nijmegen stelde in 1998 als een van de eerste gemeenten in ons land een nota voor het archeologiebeleid op en benoemde een gemeentelijk archeoloog.1 Op 19 februari 2003 stelde de gemeente een vooruitstrevende visie op de betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van de stad vast.2 Nijmegen werd een gidsgemeente voor het gedachtegoed van de interdepartementale rijksnota Belvedere, waarin cultuurhistorie inspiratiebron is voor en richting geeft aan ruimtelijke ontwikkelingen – een aantal gerealiseerde projecten laat zien hoe mooi dat kan uitpakken.3 De viering van tweeduizend jaar stedelijk leven in 2005 was een apotheose. Het bestuur heeft ‘oudste stad’ zelfs tot een van de hoofdthema’s gemaakt voor citybranding en toerisme. De aanhoudende competitie tussen Nijmegen en Maastricht over de vraag wie nu echt de oudste is maakt duidelijk welk strategisch belang gehecht wordt aan dit ‘merk’. Het gaat om veel meer dan het aantrekken van nieuwe bewoners en bedrijven. Het gaat om identiteit, het markeert de zoek tocht van een stad die weer verbinding zoekt met haar achtergrond, haar geschiedenis, die de wereld wil laten zien met wie ze te maken heeft: niet zomaar een provinciestad, daar ergens bij de Duitse grens, maar een stad die in de geschiedenis van Nederland en van Europa een serieuze rol heeft gespeeld. Nijmegen wil zelfverzekerd kijken naar de toekomst en daarbij weer kracht putten uit haar rijke verleden. Het tastbaar en beleefbaar maken van dat verleden is dus veel meer
56
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
dan nostalgie, het helpt Nijmegen vol vertrouwen vooruit te kijken. Daarom brengt Nijmegen nu verloren lagen uit de geschiedenis op een eigentijdse manier terug in het stadsbeeld. Teloorgang van de oude stad Waar was Nijmegen de aandacht voor haar erfgoed kwijtgeraakt? Waarom heeft men zo lang geaccepteerd dat waardevolle historische panden verdwenen, terwijl er na de oorlogsverwoestingen toch al zo weinig over was? Ik heb geen wetenschappelijke verklaring, wel een indruk van de omstandigheden die eraan hebben bijgedragen. Van het verre verleden van Nijmegen was al voor de oorlog weinig meer te zien, althans op straat. Overblijfselen van de Bataven, de Romeinen, de vroege middeleeuwers tref je nog in het rijke Museum Het Valkhof, uit het stadsbeeld zijn ze al eeuwen geleden zo goed als verdwenen. Maar tot eind negentiende eeuw was er nog wel een harmonieuze, vrijwel ongeschonden, historische binnenstad met een middeleeuws stratenpatroon, waarvan de hoofdstructuur teruggaat tot de Romeinse hoofdverbindingsroutes, met veel laatmiddeleeuwse en negentiende- en vroegtwintigste-eeuwse huizen, kerken en andere gebouwen. Toen Nijmegen, net als veel andere steden, in de late negentiende eeuw haar strategische rol als vestingstad definitief kwijtraakte, werd de structuur van verdedigingswerken rond de stad vrijwel geheel gesloopt. De stad werd eindelijk bevrijd uit haar nauwe keurslijf, waarin de woon- en leefomstandigheden, en ook de bouwkundige toestand van veel panden, beroerd waren. Rond de oude stad werd een gordel van fraaie singels aangelegd, met daarlangs en daartussen monumentale herenhuizen en villa’s, parken en plantsoenen, pleinen en cultuurpaleizen. Wie het zich kon veroorloven, verliet de sleetse binnenstad en vestigde zich in het chique nieuwe Nijmegen. Het economisch hart lag nog wel in de Benedenstad, bij de Waal, en in de Bovenstad, waar de meeste winkels te vinden waren. De belangrijkste verkeersroute liep nog dwars door de binnenstad, men kwam Nijmegen nog via een veerpont over de Waal binnen! Toen in 1936 de Waalbrug de rol van de pont overnam, was het snel gedaan met de economische dynamiek van de Benedenstad. Verder verval was het gevolg. Al voor de Tweede Wereldoorlog waren er vergaande plannen voor grootscheepse sanering van de Benedenstad en toen het verschrikkelijke vergissingsbombardement in 1944 de oude stad voor een groot deel wegvaagde, was al het nodige gesloopt. Het bombardement heeft een enorm litteken in de oude stad geslagen. De bovenstad werd voor driekwart met de grond gelijk gemaakt. Een
57
Erfgoed NU Neerlands hoop
Waar erfgoed en historische identiteit lange tijd een marginale rol leken te spelen, brengt Nijmegen nu verloren lagen uit de geschiedenis op een eigentijdse manier terug.
onbeschrijflijke schat aan gebouwd erfgoed, inclusief een van de fraaiste, schilderachtigste en door de hoogteverschillen meest onNederlandse stadsgezichten, is verloren gegaan. Er vielen honderden slachtoffers, duizenden mensen waren dakloos, en het gemeentebestuur heeft alles op alles gezet om iedereen weer van een fatsoenlijk huis te voorzien. Stadsuitbreiding met nieuwe woonwijken en herstel van noodzakelijke voorzieningen kregen dan ook de meeste aandacht. De verdwenen Bovenstad, het belangrijkste commerciële centrum van de stad, werd herbouwd volgens een weder opbouwplan dat uitging van een moderne stad met ruimte voor bus en auto. Alleen de belangrijkste monumenten, zoals het stadhuis, de Sint-Stevenskerk en het Arsenaal, werden gerestaureerd en gereconstrueerd. In de Benedenstad was de schade door de oorlogsverwoestingen relatief beperkt en had veel bebouwing in principe behouden kunnen blijven. De saneringsplannen van voor de oorlog werden echter in alle hevigheid doorgezet, waardoor de oostelijke Benedenstad, met veel fraaie, cultuurhistorisch zeer waarde volle panden, vrijwel geheel is verdwenen. En zo veranderde de historische stad in een paar decennia in een moderne stad, die gedomineerd werd door de stedenbouwkundige structuur en bebouwing uit de jaren vijftig. Hoewel er nog zeer interessante en waardevolle historische gebouwen, parken en plekken waren, kreeg Nijmegen steeds meer het imago van een naoorlogse stad. In de citybranding van na de oorlog presenteerde Nijmegen zich vooral als moderne stad, met trendy winkels, ‘Amerikaanse’ restaurants verdeeld over twee lagen, weidse pleinen die veel ruimte boden aan bussen en geparkeerde auto’s, en met bioscopen en dancings als nieuwe cultuurpaleizen. De monumenten vormden in een moderne stedelijke omgeving decorstukken en symbolen van de geschiedenis met vooral een nostalgische betekenis.
58
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
De geschiedenis, en daarmee het erfgoed, verdween steeds meer van het netvlies. De hoop was gevestigd op de toekomst, niet op het verleden. De veronachtzaming van de sporen uit het verleden was deels tijdsgebonden en niet uniek voor Nijmegen: overal werden in de naoorlogse jaren brute doorbraken gepleegd in historische steden en oude gebouwen vervangen door symbolen van de nieuwe tijd. Maar dat het in Nijmegen zo ver ging, terwijl de stad toch al zoveel verloren had, dat is vreemd. Het valt niet, of in ieder geval niet alleen, te verklaren uit stedenbouwkundige idealen. Ik zie eerder emotionele redenen. Het litteken was enorm, de stad was geraakt in haar hart, de bewoners waren geraakt in hun ziel. De pijn was zo groot dat men niet herinnerd wilde worden aan de vertrouwde stad van voor de oorlog. De herinneringen werden daarom uitgewist. Nijmegen was al een verwonde stad, maar de naoorlogse sloopwoede maakte het nog erger. Uiteindelijk was de verminking zo ernstig, dat herstel nooit meer tot iets zou kunnen leiden. Cosmetische chirurgie was niet genoeg om weer mooi en aantrekkelijk te worden, een nieuw lichaam, dat moest het worden. Maatschappelijk verzet Zoals in veel steden ontstond vanaf eind jaren zestig ook in Nijmegen weerstand, maar nog niet heel breed. Er kwam verzet tegen de sloop woede in de Benedenstad, waarvoor het Saneringsplan uit 1968 de basis was. Plannen van projectontwikkelaars voor een moderne stad aan de rivier met kantoren en hoogbouw werden fel bestreden door bewoners, vooral studenten. Nijmegen was een centrum van activisme en de kritische jaren waren heftig in de rooms-rode universiteitstad. Bewoners eisten inspraak en ontwikkelden alternatieve plannen die uitgingen van een herbergzame woonomgeving op een meer menselijke maat. Uiteindelijk ging het gemeentebestuur overstag: het deed in 1976 afstand van zijn megalomane plannen ten gunste van een structuur plan voor de binnenstad dat was gebaseerd op het historische straten patroon. De bescherming als stadsgezicht door het Rijk, die in 1975 een feit werd, is daarop zeker van invloed geweest. De herbouw van de Benedenstad kreeg een volstrekt ander karakter: kleinschalige buurten, betaalbare woningen, en restauratie en renovatie van de nog resterende panden – de typisch Nederlandse stadsvernieuwings aanpak. Erfgoedzorg was niet het voornaamste argument. De buurt terug aan de bewoners, dat was het credo. Maar in deze aanpak paste wel de individuele aanpak van waardevolle historische huizen en bijzondere gebouwen. Er kwam een stadsherstelorganisatie, en ook
59
Erfgoed NU Neerlands hoop
particuliere ondernemers investeerden in oude panden. De nieuwbouw werd ingepast in de maat en schaal van het historische stratenpatroon. Erfgoedbehoud was politiek gezien nog altijd een relatief non-issue, maar de ogen gingen langzaam open. Ik denk dat het aanwijzen van de gehele Benedenstad als rijksbeschermd stadsgezicht daarbij een belangrijke psychologische rol heeft gespeeld. Het stond symbool voor de herkenning en erkenning van de historische gelaagdheid en betekenis van de stad, zelfs al was daar fysiek weinig meer van over. De herbouw van de Benedenstad vanaf eind jaren zeventig, binnen het beschermde stratenpatroon, was bijzonder. Het ging om een grote bouw stroom van zevenhonderd woningen in een economisch zeer sobere tijd, en er was dan ook weinig ruimte voor individuele architectuur. Toch markeert deze herbouw de overgang naar een nieuw tijdperk, waarin het verleden weer een inspiratiebron is voor de transformaties die zich in de dynamische binnenstad, en natuurlijk ook daarbuiten, voordoen. En de gemeente kreeg er in 1988 de Europa Nostra Award voor toegekend. Dit wil niet zeggen dat de confrontatie tussen de hoeders van het oude Nijmegen en het stadsbestuur van de baan was. Hoezeer zij nog tegenover elkaar konden staan, bleek wel bij de Piersonrellen begin jaren tachtig. De protesten tegen plannen voor sloop van sociale woningen aan de Zeigelhof om plaats te maken voor een parkeergarage liepen volledig uit de hand en ontaardden in een grimmige oorlog tussen activisten en Mobiele Eenheid. Het is een zwarte bladzijde in de Nijmeegse geschiedenis, maar heeft een enorme impact gehad op het maatschappelijk en politiek bewustzijn van de ruimtelijke identiteit van Nijmegen en vooral ook de kwetsbaarheid daarvan. De huizen zijn gesloopt, maar de parkeergarage is niet gebouwd. Er zijn nieuwe betaal bare woningen voor teruggekomen. Een op een tuinmuur gespoten ME-mannetje is een stille getuige van de strijd die hier is geleverd voor behoud van dit stukje oude stad. Het is een paar jaar geleden op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Flash Gordon en Hessenberg: symbolen van ommekeer De lokale politiek begon zich eind jaren tachtig te concentreren op de binnenstad en kreeg ook meer aandacht voor de omgang met het erfgoed. De politieke legitimatie daarvoor had zeker niet alleen te maken met een sterk cultureel besef. Het ging ook, en misschien wel vooral, om een economisch vitale, mooiere en attractievere stad. Nijmegen deed het niet erg goed, niet bij het winkelend publiek, niet bij de toerist, niet bij de Nijmegenaar die gezelligheid en vermaak zocht.
60
4 Projectgroep Centrum 2000 Gemeente Nijmegen, Centrum 2000. Intensiveren in de kern. Nijmegen 1990.
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
Er waren lelijke plekken, er was geen goed winkelcircuit, de pleinen functioneerden niet als huiskamers. De Grote Markt, Mariënburg, Plein 1944, de Ringstraten rond het kernwinkelgebied, het zag er niet uit en het bruiste niet. Het college nam het initiatief tot een ambitieus plan voor revitalisering van de binnenstad, Centrum 2000.4 Dit behelsde een totale transformatie van het gebied rond Mariënburg, een nieuwe winkelroute van Burchtstraat naar Ziekerstraat, herinrichting van de openbare ruimte, opwaardering van de pleinen, een nieuw museum op het Kelfkensbos en veel meer. De historische stad kreeg nadrukkelijk aandacht, al was dat cultuurhistorisch niet stevig gefundeerd. Er werd vooral gezocht naar een ‘heel’ en meer samenhangend stads beeld, en naar meer intimiteit en gezelligheid. Daardoor kwamen ook de monumenten en de fijnmazige stedelijke structuur van voor de oorlog wat meer in beeld. Maar er zou eerst nog een gevecht geleverd moeten worden, op het scherpst van de snede: de affaire Flash Gordon. Het was de laatste echt heftige strijd om behoud van een rijks monument en de identiteit van een historisch gezien belangrijk stukje oude stad. Op de Hessenberg stond jarenlang de uitgeverij annex drukkerij van dagblad De Gelderlander, waar in de middeleeuwen een religieus centrum was met kloosters en kapellen, een weeshuis en begijnhofjes met het karakter van een besloten immuniteit. Na vertrek van De Gelderlander bleef een braakliggend terrein achter met alleen nog het rijksbeschermde rooms-katholieke weeshuis. Om creatieve ideeën te krijgen voor de herontwikkeling van de locatie deed Nijmegen in 1990 mee met de Europese ontwerpwedstrijd voor jonge architecten Europan 2. Een van de twee winnende ontwerpen was van Winfried van Zeeland. Zijn plan Flash Gordon bestond uit zes woontorentjes van vier tot zeven lagen, gebouwd op het dek van een parkeergarage.
De lokale politiek kreeg meer aandacht voor de binnen stad en het erfgoed. Dat had niet alleen te maken met een sterk cultureel besef. Het ging misschien wel vooral om een economisch vitale, mooiere en attractievere stad.
61
5 Afdeling Stadsontwikkeling Gemeente Nijmegen, Cultuurhistorisch profiel voor de Hessenberg. Nijmegen 2001.
Erfgoed NU Neerlands hoop
Het gemeentebestuur was zeer enthousiast. In het aanvankelijke plan zou het monumentale weeshuis behouden blijven. Om de financiering rond te krijgen moest men het plan evenwel aanpassen: het weeshuis moest, evenals de kapel ter nagedachtenis aan Titus Brandsma en vijftien net gerenoveerde sociale woningen, het veld ruimen. Het college bleef echter pal staan voor het plan, dat in zijn ogen een positieve impuls zou geven aan de ontwikkeling van de westelijke binnenstad. Maar de weerstand groeide snel en sterk, er ontstond een hechte alliantie tussen de links-intellectuele en de volkse voorvechters van de oude stad. Cultuurhistorische verenigingen, kraakgroepen en de milieubeweging trokken rond 1996 vereend ten strijde tegen de ‘megalomane natte dromen van de blind-regenteske stadsbestuurders’, zoals het actieblad Ravage schreef. Het gemeentebestuur bleef echter in eerste instantie onvermurwbaar. Het tamelijk eensgezinde bestuurlijke standpunt van het PvdAVVD-CDA-college begon scheuren te vertonen toen Groen Links in het college kwam. Raadslid Wouter van Eck bedong dat het college programma ruimte gaf voor het opstellen van een alternatief plan. Toen dat er lag, kwam er echter nauwelijks steun. Het verzet laaide op en werd steeds dreigender. Er werd een middeleeuws festival georganiseerd dat grote belangstelling ondervond en de ogen van veel Nijmegenaren opende. De maquette van het plan werd op ludieke wijze uit het stadhuis ontvoerd. De sfeer werd grimmiger, men vreesde een nieuwe confrontatie zoals bij de Piersonrellen. Het was de net aangetreden PvdA-wethouder Paul Depla die de stoute schoenen aantrok en een lans brak voor het stopzetten van het plan. VVD en CDA waren tegen, maar met een slimme motie kreeg Groen Links de raad unaniem mee: het plan ging in de prullenbak. Vervolgens begon er een jarenlang proces van rekenen en tekenen aan een plan dat recht zou doen aan de bijzondere historische gelaagd heid van de plek en de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zou inpassen en ze nieuw leven zou inblazen. Wijzer geworden heeft wet houder Depla gekozen voor een interactief proces waarin omwonenden, ondernemers en kenners van de Benedenstad konden meedenken en meepraten. Met een subsidie in het kader van Belvedere werd een cultuurhistorisch profiel opgesteld, dat diende als beleidskader en inspiratiebron voor het ontwerpproces.5 Uiteindelijk kwam een plan tot stand dat op een breed draagvlak kon rekenen. Het ontwerp van AWG Architecten uit Antwerpen en Biq Architecten uit Rotterdam was gebaseerd op de kernwaarden van het gebied: de hoogteverschillen,
62
6 Roger Voncken, De Machtige Nijmegenaren. Een onderzoek naar macht en het meten van macht in Nijmegen. Masterthesis Sociale Geografie Radboud Universiteit. Nijmegen 2008.
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
de intimiteit en beslotenheid, de fijnmazige structuur van stegen, trappen en doorsteekjes, de historische gelaagdheid. Het project is bijna opgeleverd: er is een fraaie woonbuurt ontstaan waarin nieuwe stedelijkheid vertrouwd en Nijmeegs voelt. De voorzitter van de historische vereniging Numaga zei eens, terugblikkend: ‘Er is in de politiek een verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen, zeker in deze stad. De werkgroep Hessenberg heeft al die jaren gelijk gehad, en nu – door alle acties – heeft ze het eindelijk gekregen!’ De herontwikkeling van de Hessenberg heeft veel voeten in de aarde gehad, maar is de moeite meer dan waard geweest. De impact van de Hessenberg gaat veel verder dan de locatie zelf. In zijn masterthesis Sociale geografie De machtige Nijmegenaren noemt Roger Voncken de Hessenberg ‘het symbool van het verzet tegen de gevestigde orde’.6 De strijd tegen Flash Gordon was de strijd tegen een stadsbestuur dat niet keek naar de waarden van de stad en niet luisterde naar de mensen die er wonen. Een plek waar niet meer stond dan een vervallen weeshuis bleek het gevoel van de Nijmegenaren voor het eigene van de oude stad weer aan te wakkeren. Dit gevoel bleek krachtig genoeg om af te rekenen met een lokale politiek die gevoelloos leek voor behoud van het weinige dat deze stad nog restte. En eigenlijk ook gevoelloos voor het sentiment van Nijmegenaren die de zo diep weggestopte liefde voor hun stad en haar geschiedenis aan het herontdekken waren. Paul Depla zei eens in Het Parool dat de Hessenberg ‘de breuk betekende in de bestuursstijl, die past in de tijdsgeest’. Zo nauw kunnen erfgoed en politiek met elkaar verband houden. De verbeeldingskracht van het verleden De Nijmegenaren en de lokale politiek hebben de afgelopen decennia weer oog gekregen voor de geschiedenis en de actuele betekenis die deze voor de stad kan hebben. De oorlog ligt inmiddels 65 jaar achter ons, de open wond is een litteken, er is weer ruimte om voorbij de traumatische gebeurtenis terug te kijken. In zijn visie op de ontwikkeling van de binnenstad, Centrum 2000, koos het gemeentebestuur in 1990 voor het eerst uitdrukkelijk voor de historische stad als strategisch thema. Het luidde een zoektocht in naar een werkwijze in de stadsontwikkeling die samenhang brengt in de gelaagdheid van de stad. In het afgelopen decennium zijn nieuwe ruimtelijke interventies steeds nadrukkelijker aangegrepen om de harde grenzen en de ruimtelijke en psychologische afstand tussen de vooroorlogse stad en de wederopbouwstad te verminderen en tegelijk een nieuwe laag toe te voegen. Belvedere is daarbij een belangrijke
63
7 Ria Visée en Peter Waterkoort (red), Limos Nijmegen. Van kazernecomplex naar stadslandgoed. Nijmegen 2006. 8 Gemeente Nijmegen, Rabo Vastgoed, Lodewijk Baljon landschapsarchitecten en Atelier Zeinstra van der Pol, Masterplan Waalfront Nijmegen. Nijmegen 2007. 9 Yana van Tienen, Nijmegen ontwikkelt. Cultuurhistorie aan de Waal. Bussum 2007.
Erfgoed NU Neerlands hoop
inspiratiebron gebleken. Erfgoedbeleid werd steeds meer identiteits beleid. Echt grote restauraties waren in de binnenstad nauwelijks meer aan de orde, en dat gaf ruimte om ambtelijke capaciteit en financiële middelen in te zetten voor een meer gebieds- en ontwikkelingsgericht erfgoedbeleid, waarin niet alleen historische monumenten een rol speelden, maar ook de historische lading ertoe deed, het verhaal van de plek waar een ontwikkeling aanstaande was. Bezint eer ge begint, werd het credo. Een analyse van de historische identiteit van de locatie werd een randvoorwaarde bij nieuwe invullingen of transformaties. Bekende voorbeelden van geslaagde projecten zijn de herontwikkeling van Mariënburg en de toevoeging van de Marikenstraat, een winkelstraat met twee niveaus, waarmee een winkelrondje werd gecreëerd in de binnenstad, het woningbouwproject op de Josephhof, waar ooit het Oppidum Batavorum lag, en de her waardering van meerdere winkelpanden in het centrum. Andere successen zijn het woonpark Limos, een voormalig kazerneterrein dat is herontwikkeld tot een aantrekkelijk woongebied waar herbestemde monumentale kazernegebouwen harmonieus samengaan met woon gebouwen in eigentijdse architectuur7, en het woningbouwproject de Dobbelman in de wijk Bottendaal, waar delen van de Dobbelmanfabriek zijn herbestemd tot appartementencomplexen en aanvullende bouw is gerealiseerd die nadrukkelijk is geïnspireerd op de identiteit van de buurt, een mix van industriële bebouwing, arbeiderswoningen en chiquere herenhuizen. Misschien het meest opmerkelijke voorbeeld is het masterplan voor het Waalfront van Liesbeth van der Pol en Lodewijk Baljon.8 Het plan betreft de voorgenomen herontwikkeling van een verouderd bedrijven terrein, dat zich over achthonderd meter uitstrekt langs de Waal, tot een attractief nieuw rivierfront waarachter tweeënhalfduizend woningen zullen worden gerealiseerd, naast maatschappelijke en culturele voorzieningen, horeca en werkpanden. Als onderlegger voor het Masterplan heeft de gemeente een cultuurhistorisch profiel opgesteld waarin de bijzondere gelaagdheid van het gebied is beschreven en geanalyseerd op haar mogelijkheden voor de ontwerpopgave.9 Hier lag de grootste en meest monumentale burgerlijke Romeinse nederzetting in Nederland, Ulpia Noviomagus. Later werd het een agrarisch gebied, vervolgens maakte het deel uit van de verdedigingslinie rond Nijmegen, waarvan restanten van het fort Kraijenhof getuigen. Daarna werd er een industriegebied ontwikkeld dat voor de economische ontwikkeling en werkgelegenheid in de stad van grote betekenis is geweest. Filmer Jord den Hollander heeft de geschiedenis en identiteit van dit gebied
64
10 Jord den Hollander, Stroom. Collage van het collectieve geheugen. Nijmegen 2005. 11 Zie www.cprn.nl.
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
prachtig vastgelegd op film.10 Het Masterplan Waalfront is een treffend voorbeeld van gebiedsontwikkeling met cultuurhistorie als inspiratie bron en katalysator, terwijl er eigenlijk voor een groot deel niets van te zien is. Het gemeentebestuur heeft een statement gemaakt. Nijmegen heeft de waarde van het erfgoed en de historische identiteit van de stad herontdekt. Meerdere, sinds enige jaren in het Cultuurhistorisch Platform Rijk van Nijmegen verenigde, particuliere organisaties hebben daaraan bijgedragen.11 De historische vereniging Numaga, de Valkhofvereniging, Stichting Nijmegen Blijft in Beeld en de afgelopen jaren ook instellingen als Stichting Romeinenfestival en Stichting Gebroeders van Limburg hebben met evenementen, film avonden, historische weekends, websites en andere activiteiten de belangstelling voor de geschiedenis een grote impuls gegeven, onder de Nijmegenaren maar ook op het stadhuis. De bijzondere exposities die Museum Het Valkhof de afgelopen jaren heeft georganiseerd rond historische thema’s hebben vele ogen geopend. Enthousiaste, deskundige en gedreven ambtenaren bij de gemeentelijke bureaus voor monumenten zorg, archeologie, stedenbouw en architectuur hebben eveneens een rol van betekenis gespeeld en doen dat nog. Ook een aantal raadsleden beijvert zich al sinds jaar en dag voor het Nijmeegse erfgoed. Het heeft er allemaal toe bijgedragen dat de lokale politiek de maatschappelijke en economische betekenis van het erfgoed heeft herkend en erkend. De stad onderscheidt en presenteert zich als de oudste van het land. Maar dat is nog wel enigszins tricky. De bezoeker die wordt verleid door dit predicaat voelt zich waarschijnlijk nog wat teleurgesteld omdat er zo weinig te zien is van die tweeduizend jaar geschiedenis. Het vorige college heeft een ambitieus plan omarmd om de verdwenen historische lagen terug te halen in de stad. Met de vaststelling van de beleidsnota Het geheugen van de stad (2003) en de beschikbaarstelling van middelen heeft het de basis gelegd voor een meerjaren programma waarin visualisatie en beleving centraal staan.12 Er zijn inmiddels meerdere
In 1990 koos het gemeente bestuur uitdrukkelijk voor de historische stad als strategisch thema. Erfgoed beleid werd steeds meer identiteitsbeleid.
65
12 Afdeling Stadsontwikkeling Gemeente Nijmegen, Het geheugen van de stad: visualisatie, kennis, inspiratie. Nijmegen 2002. 13 Afdeling Stadsontwikkeling Gemeente Nijmegen, Het verleden verbeeld. Nijmegen 2009. 14 Dolly Verhoeven (red), De canon van Nijmegen. Nijmegen 2009. 15 Afdeling Stadsontwikkeling Gemeente Nijmegen, Romeins verleden opnieuw beleven. Nijmegen 2005; Kees Peterse ism Louis Swinkels en Leen Dresen, Uitvoeringsplan Visualisatie Romeins Nijmegen-Oost. Nijmegen 2006.
Erfgoed NU Neerlands hoop
projecten gerealiseerd, zoals de reconstructie van verdwenen delen van het zuidelijk landhoofd van de spoorbrug over de Waal, een van de weinige overgebleven stadspoorten die eind negentiende eeuw werden gebouwd om de nieuwe entree van de stad, via de trein, te markeren. Ook de vijftiende-eeuwse Hertsteegpoort, waarvan delen van de fundering werden aangetroffen bij wegwerkzaamheden, werd boven het maaiveld op eigentijdse wijze gereconstrueerd. In 2009 werd op instigatie van burgemeester Thom de Graaf en de wethouders Hannie Kunst en Paul Depla het ambitiedocument Het verleden verbeeld opgesteld.13 Dit bevat een programma van fysieke projecten die de belangrijkste historische lagen op strategische plekken in de binnenstad weer tastbaar maken en van activiteiten, zoals evenementen en exposities, die ze beleefbaar maken. Het eerste resultaat is het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis, dat eind 2009 werd geopend en waar bezoekers wegwijs worden gemaakt in twee eeuwen geschiedenis met een vaste tentoonstelling, die is gebaseerd op de bij de opening gepresenteerde Nijmeegse canon, en met wisselende thematische exposities.14 Tussen Museum Het Valkhof en de locatie van het Romeinse Castellum op het Kops Plateau worden visualisaties gerealiseerd die Romeins Nijmegen weer zichtbaar en beleefbaar maken.15 En er staat nog veel meer op stapel. Pièce de résistance: Donjon Het meest bijzondere voorbeeld van de behoefte van Nijmegenaren om de oude stad terug te krijgen is wel de mogelijke herbouw van de Donjon, de machtige toren van de grootse Valkhofburcht, die in 1797 vrijwel geheel werd gesloopt. Reconstructie van deze burcht, of ten minste de Donjon, houdt de stad al heel lang bezig en er zijn al meerdere initiatieven en concrete plannen gepresenteerd in het stadhuis. Vooral de Valkhofvereniging heeft met niet aflatende energie geijverd voor het terugbrengen van het markante en machtige symbool van de historische en strategische betekenis van de Karelstad. Maar het stuitte op veel vragen en problemen. Reconstructie is not done in de heersende Nederlandse erfgoedfilosofie. Er waren geen volledig betrouwbare documenten over relevante architectonische en bouw kundige aspecten van het bouwwerken. Er was weinig bekend over het archeologische belang van de ondergrond van de herbouwlocatie. Vraagtekens werden geplaatst bij het effect van de herbouw op het rijksbeschermde park en de daarin, als romantische follies, opgenomen restanten van het burchtcomplex. Er was weerstand bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (de tegenwoordige Rijksdienst voor het
66
Uit de marge in het brandpunt Ben Verfürden
Cultureel Erfgoed) en de Monumentencommissie. Zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau was er verdeeldheid. Dat het er ooit van zou komen leek dus erg onwaarschijnlijk. Totdat de burchttoren tijdens Nijmegen 2000 tijdelijk werd herbouwd van steigermateriaal. Massaal genoot het publiek van het fantastische uitzicht over stad, heuvels en rivierenlandschap. Het werd voor iedereen zichtbaar hoezeer het silhouet van de stad werd beïnvloed door de verticale bekroning van de Valkhofheuvel. Nijmegen was opeens, of je nu vanuit Arnhem of vanuit Kleef kwam, in één oogopslag een historische stad. De toon was gezet. Die toren moet terug, riep de stad in koor. In de gemeenteraad gingen stemmen op voor een structurele herbouw van de Donjon. Het college van burgemeester en wethouders discussieerde over de haalbaarheid van een dergelijk plan, inhoudelijk en financieel. Het ging in gesprek met het Rijk over de noodzakelijke vergunningen voor bouwen op de als stadsgezicht, historisch park en archeologisch monument beschermde locatie en liet, na een eerste negatieve reactie van staatssecretaris Medy van der Laan, nader onderzoek naar de randvoorwaarden voor een eventuele herbouw doen. De gemeenteraad verkeerde in twijfel, er waren voor- en tegen standers. De stad riep luidkeels om herbouw, de lokale erfgoed organisaties gingen intern in discussie, maar betuigden overwegend steun; deskundigen, vooral van buiten Nijmegen, lieten soms zeer scherpe kritiek horen. Op initiatief van D66 werd besloten een referendum te houden onder de Nijmeegse bevolking. Het was de tweede keer dat naar dit middel gegrepen werd, een paar jaar eerder had men zich kunnen uitspreken over alternatieve ontwerpen voor de herontwikkeling van Plein 1944, het hart van de wederopbouw stad. Het referendum had een duidelijke uitkomst: zestig procent van de Nijmegenaren stemde voor herbouw. De raad nam de uitslag over en zegde medewerking toe, maar onder drie voorwaarden: de reconstructie moest zo authentiek mogelijk worden uitgevoerd, het gebouw zou openbaar toegankelijk moeten zijn en het mocht de gemeente niets kosten. Onder deze niet eenvoudige condities wordt nog altijd gestudeerd op een haalbaar plan. De economische situatie van dit moment werkt niet erg mee en het is de vraag of het er van gaat komen. Kwesties als Zeigelhof, Hessenberg, Plein 1944 en Donjon hebben duidelijk gemaakt dat de geschiedenis van de stad de Nijmegenaren bezighoudt en bindt aan de stad. Het groeiende besef van deze maatschappelijke betekenis van erfgoed, gevoegd bij de ontdekking
67
Erfgoed NU Neerlands hoop
van geschiedenis als motor van toeristische ontwikkeling en onderscheidend thema in de citybranding, brachten de cultuurhistorie als aandachtsgebied volop in de politieke arena, waar het lange tijd een weinig prominente rol had gespeeld. De stadsbestuurders hebben het ontdekt: erfgoed is voor deze stad, de oudste van het land, in alle opzichten interessant. Of het nu Havana aan de Waal blijft, of misschien ooit Manhattan aan de Waal wordt, het is en blijft die mooie oude stad, die bestuurders moeten koesteren. Ze zullen wel moeten, want anders worden ze straks door de Nijmegenaren van de Donjon afgesmeten.
68
Bob Witman werkt voor Come, bureau voor strategische en creatieve communicatie, dat hij in 2010 oprichtte met Simon Angel en Eric Wie.
In gesprek met
Noraly Beyer Extern promotor Code Culturele Diversiteit
Je hebt iemand nodig die opendoet ‘Er zijn mensen die zeggen, die Code Culturele Diversiteit voor de kunstwereld, laat maar zitten. Voor een volgende generatie is dat allemaal vanzelfsprekend, die hebben geen regels nodig. Dat zou kunnen, maar ik vind het een beetje lui. In de journalistiek dacht ik ook dat er na mij vanzelf meer kleur voor de camera zou komen. Maar dat is niet gebeurd.’ Oud-nieuwslezer, journalist en theateraddict Noraly Beyer (geboren in Willemstad) promoot de Code Culturele Diversiteit in Nederland. De roep om een normenstelsel voor culturele diversiteit komt van de kunstwereld zelf. Die vindt dat het niet genoeg opschiet met de verkleuring van de cultuur. In het najaar 2010 moet de Code aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het ministerie van OCW staat er financieel achter. ‘Wel belangrijk dat op de achtergrond de hand van de geldgever schemert. Want vrijblijvend mag het niet zijn. De culturele sector moet nu echt een stap maken.’ Als er iemand blij is met de huidige discussie over ‘Hollandse identiteit’ en pogingen het erfgoed te canoniseren, is het Beyer wel. ‘Ik doe graag mee aan dat debat. De Hollandse identiteit is onderdeel van mij. Het is alleen zo verdomd jammer dat wat ik voel niet in de aderen van iedereen zit.’ De identiteit wordt te veel gedefinieerd vanuit witte hoofden. ‘Een partij als de PVV praat alleen over wit erfgoed – alsof dat alles is, terwijl dit land is verkleurd de afgelopen veertig jaar. En doet ook geen recht aan de geschiedenis die er is met Indonesië, Antillen en Suriname.’ De verkleuring van Nederland en haar publieke rol erin is een rode draad in het leven van Beyer. Ook al heeft ze er niet om gevraagd. ‘Ik kwam als meisje van elf naar de kostschool in Limburg. Ik was exotisch, een zwarte korrel in een grote pan witte rijst. Een aaibaar meisje dat ze in het katholieke zuiden alleen kenden van de missiekalender. Wat gek was voor mij, want op Curaçao spaarde ik zelf voor de missie.’ Ze werd welwillend en nieuwsgierig benaderd, als een van de weinige gekleurde medemensen. Eind jaren zestig ging ze naar Suriname, om pas na de decembermoorden van 1982 terug te keren.
69
Erfgoed NU Neerlands hoop
Culturele instellingen zien in dat hun publiek en hun aanbod nauwelijks is meeveranderd, terwijl het land volledig van kleur is verschoten. ‘Grote verbazing. Nederland was verkleurd.’ En de discussie erover verhard. ‘Ik was opeens zwart, wat ik raar vond, ik vond mezelf niet zwart, maar goed, politiek ben ik zwart.’ Ze stortte zich al snel in het Nederlandse kunstleven. Vooral theater, waar ze opnieuw de enige zwarte korrel was. ‘Ik vond dat normaal, maar toen ik een vriendin meenam naar Noah, een opera waarvoor Karel Appel het decor had gemaakt, fluisterde ze: “Heee, wij zijn alleen hier”. Ik zag dat toen niet. Maar het is waar.’ Dat was ook wat Rick van der Ploeg vaststelde toen hij in 1998 staatssecretaris van Cultuur werd en de knuppel in het hoenderhok gooide. Het hele kunstveld moest op straffe van subsidiekorting diversifiëren. Nieuw en gekleurd publiek moest er in de zaal. Dat was een bommetje. ‘De kunstwereld kampt nog steeds met een licht Van der Ploeg-syndroom’, stelt Beyer twaalf jaar na dato vast. Daar houdt ze rekening mee. Geen quota, geen Marokkanen tellen in de zaal. Dat is geen goed idee. ‘Bovendien, wat moet je Het Urker Mannenkoor dan als doelstelling meegeven?’ De Code is vooral een instrument om het gesprek over de veranderde identiteit van Nederland aan te zwengelen. ‘We gaan langs instellingen uit de verschillende culturele sectoren. Zeer geanimeerde gesprekken. Ik ben heel blij dat er in elk geval over wordt nagedacht. Zelfs de enkeling die zegt: ik doe niet mee, die moet wel uitleggen waarom niet.’ Maar de meeste groepen en instellingen zien er wel de noodzaak van in. ‘Dat is ook anders dan in de jaren negentig, deze vraag komt van onderop. Culturele instellingen zien in dat hun publiek en hun aanbod nauwelijks is meeveranderd, terwijl het land volledig van kleur is verschoten.’ De kunsten hebben ook nog een andere reden om in beweging te komen. ‘Het publiek is voor een behoorlijk deel op leeftijd, wie bezoekt
70
Je hebt iemand nodig die opendoet Noraly Beyer
de voorstellingen en uitvoeringen over twintig jaar? Ze moeten nieuw Nederland aan zich zien te binden.’ Kunst in Nederland is nog steeds nauwelijks herkenbaar voor zwarten, allochtonen, hoe je ze ook noemt, stelt Beyer vast. Ze worden ook niet voldoende aangespoord om mee te doen. Sinds de Appelopera, sinds Van der Ploeg, is het weinig opgeschoten. ‘Ze komen niet, het gaat niet over hen, niet over hun interesses, niet over hun kunstbeleving.’ En ja, dat is een probleem. ‘Alleen al formeel, want ik betaal net zo braaf als ieder ander belastinggeld, dus waarom doet de overheid niets voor mij met dat geld? Dat maakt me opstandig.’ In Engeland en de Verenigde Staten zijn de beheerders van erfgoed en kunstsubsidies veel hardvochtiger. ‘Als een instelling zich niet inspant om gemengd publiek binnen te krijgen, gaat de geldkraan dicht.’ Daar wil Beyer niet aan. Niet meteen althans. ‘Maar op termijn vind ik het logisch als er een beloning is voor instellingen die een ander publiek weten te bereiken.’ Die vernauwing in het debat over wat Nederlandse cultuur en erfgoed is, is verbazingwekkend, vindt Beyer. Want dit is toch het land dat Suriname heeft gemaakt, die bonte mix van kleur, ras en religie: Hindoestanen, creolen, bosnegers, Chinezen, Javanen. Die hun eigen rituelen eropna houden en dat van elkaar respecteren. ‘Als je daartussen opgroeit, wordt het normaal voor je. Ik weet dat een Hindoestaanse bruiloft vier dagen duurt, dat ze eindeloos muziek maken. Ik vind het knap lang, maar ik weet het. Zoals ik weet dat de bosnegers een andere manier hebben dan ik om afscheid te nemen van de doden. Maar hier in Nederland willen mensen niets zien. Ogen dicht. Het komt zo angstig over.’ Wat grappig is, vindt Beyer, dat Nederlanders – vooral vijftig plussers – de laatste jaren in groten getale Suriname hebben ontdekt als reisbestemming. ‘Dan komen ze in de jungle iemand tegen die Nederlands tegen ze spreekt, die hun cultuur kent. Dan denken ze blij: hé, dit is ook van ons.’ Het liefst zou Beyer alle PVV-stemmers een
Op termijn vind ik het logisch als er een beloning is voor instellingen die een ander publiek weten te bereiken.
71
Erfgoed NU Neerlands hoop
retourtje Suriname aanbieden. ‘De beste manier om te begrijpen dat dit ook jouw cultuur, jouw erfgoed is, is er te gaan kijken. Dan zijn ze meteen om. Dan weten ze ook dat ze nergens bang voor hoeven te zijn.’ In 2008 organiseerde de Nieuwe Kerk in Amsterdam de tentoonstelling Black is beautiful, over de rol van zwart in de kunst geschiedenis. Tot ergernis van Beyer is die ‘afgekraakt door de witte intellectuele elite’. Vooral om hoe de expositie was opgezet en dat die racistisch zou zijn. ‘Racistisch? Dan had ik beledigd moeten zijn. Maar dat is niet zo. Ik heb er dingen gezien die mijn ogen openden. Dat Mozes een zwarte vrouw had bijvoorbeeld.’ Ze dacht, potverdorie. ‘Eeuwen lang zijn zwarte mensen afgemaakt, vernederd en tot slaaf gemaakt. Ze worden afgespiegeld als dom, als voor niet meer geschikt dan voor bediening en schoonmaken. Terwijl al lang geleden een grootmeester als Rembrandt de schoonheid van die zwarte mensen zag, en ze schilderde. Niemand heeft mij dat verteld. Een zwarte vrouw kon de vrouw van een profeet zijn. Waarom wist ik dat niet?’ Ze zag daar op die tentoonstelling overigens wel veel zwarten. ‘Die wilden dat wel eens zien.’ Maar hun werd niet gevraagd wat ze ervan vonden. Beyer heeft van dichtbij meegemaakt hoe in de Nederlandse theaterwereld zwarten voor een plekje hebben geknokt. Van Cosmic, DNA tot Made in da Shade. ‘Mensen als John Leerdam slaagden er wel in verbindingen te leggen met de “witte” kunstwereld. Maar toch bleef het grotendeels een eigen groep, met eigen publiek. Dat is vervelend om te constateren. We zijn er wel, maar niemand ziet ons. Die zichtbare onzichtbaarheid, dat is een oud verhaal, heel frustrerend. Er stonden wel zwarten te kloppen aan de deur, maar niemand deed open.’ En je hebt iemand nodig die opendoet, zegt Beyer. In haar geval was het de hoofdredacteur van het Journaal, Peter Brusse. ‘Die was correspondent geweest in Engeland. Daar waren ze een stuk verder met het migrantenvraagstuk. Toen er bij het NOS Journaal een vacature voor een presentator was, is hij doelbewust op zoek gegaan naar iemand anders. Hij kwam bij mij terecht omdat ik hetzelfde werk al in Suriname had gedaan. Ik heb ja gezegd, niet omdat ik zwart ben, maar omdat ik journalist ben en van het werk houd.’ Ze dacht, na mij hoeft er niets meer bevochten te worden. Het is geregeld. ‘Maar het is net de vrouwenstrijd. Het gaat zóóó langzaam.’ De Code Culturele Diversiteit ziet ze als een ‘opkontje’. ‘Eigenlijk zou die code niet nodig moeten zijn, maar het zet mensen aan het nadenken.’ De instellingen moeten diversiteit bewerkstelligen in de vier p’s: programmering, publiek, personeel (ook bestuur) en partners.
72
Je hebt iemand nodig die opendoet Noraly Beyer
Eigenlijk zou die code niet nodig moeten zijn, maar het zet mensen aan het nadenken. ‘Dat ergens in de verte schemert dat het je geld kan schelen als je niets doet, vind ik niet erg.’ Uiteindelijk wordt aan de Code een monitorings systeem gekoppeld. Dat is een hulpmiddel om te kijken of instellingen ook echt doen wat ze beloven. Het laatste dat Beyer wil is politiek correcte kunst stimuleren. ‘Ik begrijp die angst. Uiteindelijk moet je alle kunst op kwaliteit beoordelen. Maar dat begrip wordt vaak op een verkeerde manier gekoppeld aan de discussie over diversiteit. Het mag niet verhinderen om na te denken over je toekomst, ook het Urker Mannenkoor moet dat doen.’ En hoe ziet die toekomst er uit? ‘Het is prachtig dat het Concert gebouworkest Bach speelt en er alleen maar witte mensen in de zaal zitten. Maar er moet ook moeite worden gedaan op andere mensen te bereiken, bijvoorbeeld door de concerten uit te zenden op een scherm in een park of op een plein.’ Beyer is niet pessimistisch. Ze ziet dat de kunstwereld en ook het bedrijfsleven wel in beweging willen komen. ‘Ze weten dat ze er niet omheen kunnen. De instellingen moet ingekleurd worden. Het gevaar blijft dat je wordt binnengelaten omdat je zwart bent. Terwijl het natuurlijk om je kwaliteit moet gaan.’
73
Jan de Vletter Projectmanager Gemeente Almere Daarvoor was hij directeur van woningcorporatie de Alliantie Flevoland en lid van de gemeenteraad Almere namens D66.
Erfgoed NU Neerlands hoop
Een nieuwe stad als culturele daad Is een nieuwe stad als Almere cultureel erfgoed? Heeft een gebied dat nog maar net 35 jaar bewoond is maatschappelijke en culturele betekenis? Wat verstaan we eigenlijk onder erfgoed en welke rol vervullen samenleving en politiek daarbij? Bij ‘oud’ erfgoed, zoals het Paleis op de Dam en de Zaanse Schans, is het doorgaans wel duidelijk dat er sprake is van culturele en economische waarde, hoewel waarschijnlijk niemand kan zeggen hoe hoog, gemeten in euro’s, die waarde is. Zuiderzee inpolderen Almere wordt gebouwd als onderdeel van het Zuiderzeeproject en valt zo bezien als cultureel erfgoed te beschouwen, zelfs al gaat het hier om een nieuwe stad of wellicht juist daarom. Droogmakerijen als de Beemster en de Schermer zijn immers ook erfgoed – dat zal door weinigen worden bestreden. Deze polders zijn destijds op initiatief van Amsterdamse kooplieden gemaakt, in een politiek klimaat van laisser faire. Hoewel deze gebieden enorm hebben bijgedragen aan de veiligheid en later de voedselvoorziening van Noord-Holland, zag men indertijd nog niet een sterke rol voor de overheid weggelegd. In de loop van de negentiende eeuw, dus in het bestel van Thorbecke, zijn er overal in het land omvangrijke infrastructurele werken gemaakt, zoals de grote waterwegen. Weliswaar vervulde de overheid een rol, vooral via de koning, maar wellicht meer als belegger dan op grond van haar maatschappelijke visie.
Als we erfgoed beschouwen als de neerslag van menselijk handelen, dan is Almere zonder meer erfgoed.
74
Een nieuwe stad als culturele daad Jan de Vletter
De uitvoering van het Zuiderzeeproject is een politiek besluit geweest na de overstromingen van 1918, te vergelijken met de aanpak van het Deltaplan na de ramp in 1953. Daarmee heeft de overheid haar verantwoordelijkheid genomen en werken als de Wieringermeer, de Afsluitdijk en de polders van Flevoland tot stand gebracht. Aanvankelijk deed zij dat op grond van haar primaire taak: ervoor zorgen dat het land veilig is en het volk te eten heeft. Zoals men bij de drooglegging van de Haarlemmermeer niet kon dromen dat daar de duurste grond van Nederland zou ontstaan wegens de luchtvaart, zo hebben de politici zich nimmer gerealiseerd dat het Deltaplan zo belangrijk zou worden als recreatiegebied en bij de inpoldering van de Zuiderzee was de bouw van nieuwe steden niet aan de orde. Om nog maar te zwijgen over de expertise die is opgedaan en nu een wezenlijk onderdeel vormt van kennisexport. Almere als erfgoed Het besluit in de jaren zestig om in het zuidwesten van Flevoland een flinke stad te bouwen was politiek gemotiveerd. Er moest ruimte komen om de stadsvernieuwing in Amsterdam op gang te brengen. Het gebied viel in 1968 droog en er zijn plannen gemaakt voor ten minste 125.000 en zo nodig 250.000 inwoners, inclusief voorzieningen, infrastructuur en werkgelegenheid. De eerste woningen zijn eind 1976 opgeleverd en nu, in 2010, wonen er bijna 190.000 mensen. Inmiddels worden er plannen uitgewerkt om tot 2030 te groeien naar 350.000 inwoners, op basis van het met de regering overeengekomen structuurplan Almere 2.0. In de afgelopen decennia zijn er duizenden arbeidsplaatsen, scholen en voorzieningen voor gezondheidszorg, cultuur, sport, recreatie en dergelijke gerealiseerd. De bouw van deze nieuwe stad, niet de uitbreiding van een bestaande stad, maar een compleet nieuwe, was niet alleen een planologisch proces maar vooral een culturele daad. Als we erfgoed beschouwen als de neerslag van menselijk handelen, in de vorm van al of niet tastbare dingen, dan is Almere zonder meer erfgoed: als stad op zichzelf en als onderdeel van het omringende landschap – het inmiddels befaamde natuurgebied de Oostvaarders plassen – en het Zuiderzeeproject. Bij de bouw van Almere heeft de overheid zeer nadrukkelijk een voortrekkersrol vervuld. Het was de overheid die alle investeringen heeft gedaan, waarna pas veel later particuliere investeringen op gang kwamen, vooral in woningbouw en bedrijven. Na de invloed van het staatsbestel van Thorbecke waren het vooral economen als Keynes
75
1 Auke van der Woud, Een nieuwe wereld. Over het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam 2006.
Erfgoed NU Neerlands hoop
en Tinbergen die de rol van de overheid bij dit soort ontwikkelingen hebben bepaald. Hoe gaat de politiek met dergelijke belangrijke ontwikkelingen om? Het is alsof zij zich nauwelijks bewust is van de maatschappelijke en culturele betekenis van haar besluiten. Veel vraagstukken worden gereduceerd tot kosten-batenafwegingen en erfgoed lijkt vooral om redenen van nostalgie en nationalisme belangrijk te zijn. Een interessant voorbeeld is de besluitvorming rond de aanleg van de Flevo spoorlijn in de jaren tachtig. Voor een gezonde ontwikkeling van het nieuwe land en beperking van het forensenverkeer met de auto is een treinverbinding essentieel. De uitvoering werd enkele jaren vertraagd door een negatieve kosten-batenanalyse. Nu, ruim 25 jaar later, wordt er volop gewerkt aan de verdubbeling van deze spoorlijn, in combinatie met doortrekking naar Dronten, Kampen, Zwolle en de rest van NoordNederland. Het boek van Auke van der Woud over het moderne Nederland, waarin de ontwikkelingen in de negentiende eeuw worden beschreven, is in dit verband erg leerzaam.1 Allerlei infrastructurele werken, die nu een natuurlijk onderdeel van het landschap zijn, hebben decennia van politieke discussie gevergd.
Het is alsof de overheid zich nauwelijks bewust is van de maatschappelijke en culturele betekenis van haar besluiten. Veel vraagstukken worden gereduceerd tot kosten-baten afwegingen en erfgoed lijkt vooral om redenen van nostalgie en nationalisme belangrijk te zijn.
76
Een nieuwe stad als culturele daad Jan de Vletter
Voor voordelen, tegen nadelen Almere is interessant voor architectuurhistorici om de ‘hardware’ van de stad: de stedenbouwkundige en architectonische opzet. De architectuur van de achterliggende decennia is zeer herkenbaar aanwezig: de woonerven van de jaren zeventig, alles schuin en bruin in Almere-Haven. Ook om hun tijd van ontstaan zijn de wijken van Almere-Stad herkenbaar: de bouw op basis van een gridstructuur in Almere-Buiten, de modernistische aanpak van het nieuwe centrum in Almere-Stad, ontworpen door Rem Koolhaas, en de moderne strakke opzet van het stadsdeel Almere-Poort. Het structuurplan van Almere is gebaseerd op de ideeën van de Engelsman Ebenezer Howard voor tuinsteden. In sociaal en demografisch opzicht heeft er een ontwikkeling plaatsgevonden die kenmerkend is voor wat er in Nederland in de afgelopen jaren is gebeurd. Maar wellicht is die ontwikkeling nergens zo zichtbaar en merkbaar als in deze nieuwe stad. Aanvankelijk, tot ruim in de jaren tachtig, was de instroom van nieuwe inwoners overwegend autochtoon-blank. In de eerste tien jaar vestigden zich veel Amsterdammers uit de stadsvernieuwingsgebieden en de westelijke tuinsteden van Amsterdam. Ongeveer zestig procent van de inwoners van Almere was afkomstig uit Amsterdam. Anderen, afkomstig uit de rest van Nederland, vestigden zich overwegend om de nabijheid van werk in Amsterdam en rond Schiphol. Belangrijke overwegingen voor vestiging waren en zijn nog altijd: betaalbaar wonen, een huis met een tuin, groen en water. Wel de voordelen van de stad binnen handbereik, niet de nadelen van drukte. Inmiddels heeft ruim dertig procent van de inwoners een allochtone achtergrond. De diversiteit is groot, meer dan honderd nationaliteiten.
Over ongeveer honderd jaar is de bouw van Almere geschiedenis geworden. Zal er dan een canon zijn voor het maken van nieuw land en het ontstaan van nieuwe samenlevingen?
77
Erfgoed NU Neerlands hoop
Het overgrote deel van de nieuwkomers, de allochtonen, hoewel in deze stad vrijwel iedereen een nieuwkomer is, behoort tot de sociale stijgers. Vooral de jongeren nemen volop deel aan het onderwijs en het arbeidsproces. Er zijn zelden spanningen tussen bevolkingsgroepen. En toch stemmen vooral de mensen met lagere middeninkomens vrij veel op extreem-rechtse partijen (al vertoont de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van juni 2010 in Almere al weer duidelijk een dalende tendens van de PVV). In de ontwikkeling van Almere sinds 1975 hebben mensen zich met bepaalde verwachtingen gevestigd. Nu blijkt dat veel mensen de situatie die ze bij vestiging aantroffen ook krampachtig willen handhaven. Zij zijn weliswaar uit Amsterdam vertrokken, maar dat wil nog niet zeggen dat de huidige doorsnee van de Amsterdamse bevolking, dus een diverse bevolking, dat ook zomaar moet doen. De verwachtingen van de Almeerders lijken bevroren, alsof ze denken: ‘Wij zijn voor de voordelen en tegen de nadelen.’ Samenleving in snelkookpan De vraag is nu hoe de erfgoeddeskundigen deze ontwikkelingen zullen duiden. In deze nieuwe nederzetting doen zich in 35 jaar ontwikkelingen voor die elders veel meer tijd vereisen. Zowel de hardware als de software van de stad is onmiskenbaar het resultaat van politiek handelen. Over ongeveer honderd jaar is de bouw van Almere geschiedenis geworden, zoals de Beemster en de Schermer een wezenlijk deel van de Hollandse geschiedenis zijn geworden. Zal er dan een canon zijn voor het maken van nieuw land en het ontstaan van nieuwe samenlevingen? De lange traditie van het maken van nieuw land met nieuwe steden en dorpen, met Almere als omvangrijkste en gecompliceerdste opgave, is niet alleen een zaak van planologie, waterstaat en infrastructuur, maar vooral ook een culturele daad. In de discussies in de afgelopen jaren over canons en het Nationaal Historisch Museum lijkt de aandacht wat eenzijdig gericht te zijn geweest op feiten en minder op langetermijnverbanden. Met een zekere nadruk op nationale kennis. Dat lijkt wel te sporen met de tijdgeest: meer naar binnen kijken dan naar buiten, terwijl het aardige van vensters nu juist is dat deze geopend kunnen worden, zodat je naar buiten kunt kijken.
78
Thomas von der Dunk Cultuurhistoricus
Een eerdere versie van deze tekst is onder de titel ‘Thorbecke rampzalig voor kunst’ gepubliceerd in de Volkskrant (07.09.09).
Kunst was altijd regeringszaak Sinds Thorbecke rust er in Nederland een groot taboe op inhoudelijke bemoeienis van de overheid met kunst. Niemand is voor het nationale kunstbeleid dan ook zo rampzalig als onze politieke pilaarheilige geweest, omdat het onder hem niet bij een gebrek aan inhoudelijke bemoeienis bleef. Er vallen uit zijn beleid voor een hedendaagse overheid die een bloeiend kunstleven is toegedaan vrij weinig lessen te trekken, behalve negatieve. In plaats van als bijbelexegeten voortdurend die ene fameuze zinsnede – ‘kunst is geen regeringszaak’ – te ontleden, is het, voor een beoordeling van zijn invloed, dan ook zinvoller te kijken naar wat Thorbecke in de praktijk deed dan naar wat hij misschien in theorie dacht. Vanouds is alle grote kunst in Europa opdrachtkunst geweest, en daarmee voor een groot deel ook overheidskunst. Bij architectuur spreekt dat eigenlijk vanzelf – of het nu gaat om het Parthenon in Athene of het Pantheon in Rome, de Dom van Keulen of het Paleis van Versailles. Bouwen voor de markt kennen we op iets grotere schaal pas sinds de late achttiende eeuw. Grote kunstwerken leverde dat in het beginstadium niet op, en ook nadien zelden bouwwerken die vandaag als favoriete toeristische trekpleister fungeren of als nationaal erfgoed gelden – weinig mensen worden nu eenmaal van een vinexwijk bijzonder enthousiast. Die opdrachtgever was vroeger meestal weliswaar een concrete persoon, en niet een abstracte instantie als ‘de overheid’, maar omdat degenen die over de meeste middelen beschikten om groots te bouwen vaak ook de politieke macht in handen hadden, was dit misschien principieel ogende verschil in de praktijk vaak miniem. Dat gold gedurende het ancien régime zelfs deels voor de sacrale bouwkunst: in het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie bezaten bisschoppen en kloosters tot de Franse Revolutie ook zelfstandige wereldlijke macht, waaraan nog de titel ‘kerkvorst’ refereert. Denk aan die van Utrecht als bouwheer van de Dom. In absolutistische monarchieën als Frankrijk of Spanje was van zo’n eigen politieke rol veel minder sprake, maar daar waren kerk en kroon weer zo nauw aan elkaar gelieerd, dat grote
79
Erfgoed NU Neerlands hoop
kerkbouwprojecten vaak indirect onder vorstelijke supervisie stonden. Al bij de bouw van de Franse gotische kathedralen rond Parijs was de bemoeienis van de Franse koning enorm. Wat voor de bouwkunst gold, gold in hoofdlijnen ook voor de schilderkunst en de sculptuur. Van een vrije markt was voor grote kunst geen sprake; portretten, altaarstukken en beelden werden vrijwel altijd in opdracht van corporaties dan wel specifieke enkelingen gemaakt. De Beeldenstorm heeft bij ons in 1566 een grote opruiming gehouden, maar wat nu aan middeleeuwse kunst in musea hangt, hing vroeger in de kerk. En als de pastoor van de Oudezijde in Amsterdam voor zijn Sint-Nicolaaskerk een Sint-Nicolaasbeeld bestelde, kon de plaatselijke beeldhouwer echt niet met SintCatharina – patroonheilige van de concurrerende parochiekerk aan de Nieuwezijde – aankomen, omdat hij daarvan toevallig een voorraad over had. Alleen in door vreemdelingen zeer druk bezochte steden als Rome of Venetië ontstond vanaf de zeventiende eeuw gaandeweg via de kunsthandel voor stadsgezichten een breder afzetgebied; voor eenvoudiger prentwerk was dat ook elders het geval. Nog sterker gold dat uiteraard voor die niet-architectonische kunstwerken die feitelijk tot het onroerend goed gerekend moesten worden: publieke monumenten als ruiterstandbeelden, of fresco’s in paleizen en kerkgebouwen. De glazen in de Goudse Sint-Janskerk zijn niet op goed marktgeluk door de maker gebrand, maar door gulle weldoeners geschonken, wat op die glazen ook geenszins verzwegen werd. Aangezien rijkdom en politieke macht veelal samenvielen, was ook veel van die kunst in zekere zin overheidskunst – des te eerder, naarmate een samenleving hiërarchischer was. In een land als Engeland, met een welvarende adel die niet – althans veel minder
Er vallen uit Thorbeckes beleid voor een hedendaagse overheid die een bloeiend kunstleven is toegedaan alleen negatieve lessen te trekken.
80
Kunst was altijd regeringszaak Thomas von der Dunk
dan bijvoorbeeld in Duitsland – uit hoofde van zijn titel automatisch politieke macht uitoefende, waren nog wel ‘particuliere’ paleizen van immense omvang mogelijk, die in Duitsland meteen officiële residenties zouden zijn geweest. In republieken lag de macht nog meer verspreid, en daarmee evenzeer de voor een vruchtbaar mecenaat benodigde rijkdom. Maar ook daar zette opdrachtkunst tot ten minste ver in de negentiende eeuw de toon. Dat geldt grosso modo eveneens voor Nederland. Tijdens de oude Republiek bestond er op nationaal niveau weliswaar geen overheid die een actieve bijdrage aan kunst en cultuur leverde, als we het persoonlijke mecenaat van enkele Oranjestadhouders buiten beschouwing laten. Op lokaal niveau was die er daarentegen vaak wel, in de vorm van de stadsregering. Van ‘vrije kunst’ was daarbij geen sprake, zoals daarvan voor de Franse Revolutie dus overal in Europa zelden sprake is geweest. Ook in Nederland was grote kunst zo altijd opdrachtkunst. Geen sprake van dat Jacob van Campen in 1648 op eigen houtje met het Stadhuis van Amsterdam begonnen is, of Rembrandt met de Nachtwacht, om vervolgens te kijken of er op ‘de markt’ misschien belangstelling voor bestond. Vanaf de Bataafse Omwenteling van 1795, toen het nieuwe revolutionaire bewind onder meer de stadhouderlijke verzamelingen confisqueerde en daaruit de eerste openbare nationale musea werden gecreëerd, ging ook de nationale overheid zich ermee bemoeien. Ook voor stimulering van de eigentijdse cultuur werden plannen gemaakt, al werd daarvan uit geldgebrek nog weinig gerealiseerd. De komst van Napoleons broer Lodewijk als koning van Holland in 1806 betekende een forse stimulans, en op instigatie van diens cultuurchef Johan Meerman – wiens eigen collectie de basis vormt van het Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag – werden op rijksniveau tal van culturele instellingen in het leven geroepen; het Rijksmuseum, de Koninklijke Bibliotheek en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten gaan bijvoorbeeld op ideeën uit die dagen terug, waarbij veelal Frankrijk als voorbeeld diende. Verder kwamen er voor het eerst voor getalenteerde jonge kunstenaars studiebeurzen beschikbaar, waardoor zij de gelegenheid kregen om een paar jaar ter bijscholing in Rome door te brengen, want Lodewijk Napoleon beschouwde het artistiek niveau van de Nederlandse kunstsector als te gering. Met de inlijving bij Frankrijk kwam hieraan in 1810 een einde, maar na het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 en de vereniging met België in 1815 heeft koning Willem I de draad weer opgepakt.
81
Erfgoed NU Neerlands hoop
Ofschoon zelf van elke werkelijke kunstzinnige belangstelling gespeend, realiseerde hij zich dat zo’n overheidsmecenaat bij het koningschap hoorde en het internationaal aanzien van zijn nieuw bakken koninkrijk zou versterken. Hij heeft dan ook aanvankelijk vrij royaal overheidsgeld voor cultuur beschikbaar gesteld. Daaraan kwam evenwel een einde met de Belgische Opstand van 1830; omdat Willem I negen jaar nodig had om de nieuwe politieke realiteit te erkennen, ging al die tijd al het overheidsgeld op aan een prijzig leger, voor het geval zich alsnog de gelegenheid zou voordoen om België met geweld te heroveren. Pas toen na afloop van deze negen jaar het nakende faillissement van Nederland ten gevolge van Willems stugge volhardingspolitiek niet langer te verbergen viel, kwam het parlement van de in 1830 resterende Nederlandse rompstaat tegen Willems autocratie in het geweer. Zo werd er in 1840 een nieuwe grondwet aangenomen die de macht van de koning een stuk inperkte; voor Willem I was dit, samen met het verlies van België, reden om af te treden. Wie toen hoopte dat met zijn kunstlievende zoon en opvolger Willem II de geldkraan in Den Haag weer openging, kreeg ongelijk. De nieuwe koning wenste als particulier kunstverzamelaar geen concurrentie van de staat, en dus bleef het rijkskunstbeleid even armoedig als in het voorafgaande decennium. Met de volgende grondwet, Thorbeckes huidige van 1848, die de koning politiek geheel buitenspel zette, ging het nog verder bergafwaarts. Kunst heette geen regeringszaak – inderdaad: het door Lodewijk in 1808 opgerichte Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten werd tot de huidige Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen omgevormd en verloor zijn culturele poot, die Thorbecke duidelijk als overtollige luxe beschouwde. De Prix de Rome, door Willem I ten vervolge op de studiebeurs van Lodewijk Napoleon als staatsprijs voor getalenteerde kunstenaars in het leven geroepen, werd opgeheven. Een en ander staat niet op zichzelf. Het derde kwart van de negentiende eeuw, de gloriedagen dus van Thorbecke, mogen na de veelbelovende aanzetten onder de Bataafse Republiek, Lodewijk Napoleon en de vroege Willem I gelden als een periode van absolute duisternis op het gebied van nationaal cultuurbeleid. Voor vrijwel niets was in Den Haag geld. Hoe het na afloop van twee decennia liberale dominantie met het Nederlandse erfgoed gesteld was, kon vanaf 1873 iedereen nalezen in het vlammende pamflet van de katholieke jonkheer Victor de Stuers, ‘Holland op zijn smalst’. Mede dankzij
82
Kunst was altijd regeringszaak Thomas von der Dunk
Vanouds was alle grote kunst in Europa opdrachtkunst en, omdat rijkdom en politieke macht veelal samenvielen, voor een groot deel ook overheidskunst. De Stuers kwam daarin een kentering en begon de overheid weer een serieus cultuurbeleid te voeren. Dat resulteerde onvermijdelijk ook in inhoudelijke overheidsbemoeienis met de kunst, waarvan Cuypers’ in 1885 na veel gekonkel en achterbaks geknoei met de oorspronkelijk goedgekeurde bouwplannen gereedgekomen Rijksmuseum vandaag nog getuigt. Wie betaalt, bepaalt, en dat betekende van het begin af aan dat opdrachtgevers zich ook inhoudelijk sterk met de kunst bemoeiden. Van l’art pour l’art was tot de negentiende eeuw geen sprake; kunst bezat meestal een duidelijke maatschappelijke functie, en de eigen opvattingen van de kunstenaar waren aan die doelstelling in beginsel ondergeschikt. Kunst was vaak een ideologisch gebruiksvoorwerp: voor de machtigen dezer aarde een voortzetting van de propagandaoorlog voor hun eigen politiek-maatschappelijke ideeën met andere middelen. Totdat de geniecultus van de Romantiek zijn intrede deed, die het artistieke scheppingsproces op een bijna bovenmenselijk voetstuk heeft geplaatst, was een kunstenaar eerder een hoveling dan een zonderling: een dienaar van zijn opdrachtgevers. Oorspronkelijk kwam de kunst ook niet toevallig uit het ambacht voort en bezat de kunstenaar een navenante maatschappelijke status, waarvan hij zich slechts zeer geleidelijk wist te emanciperen door zijn praktische vaardigheid met theoretische kennis aan te vullen. Toen in de zeventiende eeuw de eerste kunstacademies ontstonden, om te beginnen in Frankrijk, maar al spoedig nagevolgd in andere landen, nam die intellectuele bagage van de belangrijkste kunstenaars gestaag toe. Dat leidde geregeld tot conflicten, omdat veel opdrachtgevers eveneens over zulke kennis beschikten of tenminste dachten te beschikken, en van tegenspraak door maatschappelijk lager
83
Erfgoed NU Neerlands hoop
geplaatsten maar vakmatig hoger opgeleiden niet altijd gediend waren. Frederik de Grote had bijvoorbeeld voortdurend ruzie met zijn architecten omdat hij het zelf beter meende te weten, en hij was de enige niet. Hij was een artistieke potentaat die, niet als enige onder zijn gekroonde collega’s, graag zelf concrete aanwijzingen gaf en dan, als zijn hofarchitect hem erop wees dat wat hij wilde in technisch of praktisch opzicht echt niet kon, zo’n weerspannige onderdaan dan zonder pardon naar het gat van de deur verwees om het met een volgende te proberen in de hoop dat die wat gewilliger was. Frederik was ook niet de enige vorst die zelf schetsen voor gebouwen leverde; menig collega ging hem voor, en ook onze koning Willem II en de Duitse keizer Wilhelm II waanden zich grote bouw meesters met heel veel verstand van zaken. ‘Meine Herren, das machen wir so’, zo besliste de laatste eens een dispuut over de ontwerpen voor de nieuwe Rijksdag, en de eerste redeneerde bij zijn privéprojecten weinig anders. Met als gevolg dat de gotische vleugel die Willem II bij Paleis Kneuterdijk in Den Haag liet optrekken, al binnen enkele jaren weer grotendeels rijp was voor de sloop. In onze eeuw zijn het in Europa alleen de dictatoren geweest, die zich hun eigen suikertaarten op staats kosten konden veroorloven – van Stalin en Hitler tot het monstrueuze paleis van Ceaucescu in Boekarest. Een kunstenaar moest niet alleen bij hen, maar ook in eerdere koninklijke eeuwen, bijzonder sterk in zijn schoenen staan, of al een grote naam hebben, om bij een dreigend conflict zijn zin te krijgen. Een Michelangelo of Bernini kon zich nog heel wat veroorloven – voor de meeste kunstenaars gold dat evenwel niet. Hun individuele artistieke wensen waren ondergeschikt aan die van hun opdrachtgevers. Een mooi voorbeeld leverde in de dagen van Lodewijk XIV de uit Marseille afkomstige beeldhouwer Pierre Puget, die de opdracht voor een ruiterstandbeeld ter ere van de Zonnekoning in zijn moederstad wist te verwerven. Alleen hield hij er iets te eigenzinnige ideeën inzake de uitwerking op na, en daarvan was men in Parijs niet gediend: de nieuwe kunstacademie had niet alleen de taak om de kunstenaars te scholen, maar ook hun smaak te uniformeren en op de behoeften van de staat toe te snijden. Zelfs een reis naar Parijs haalde voor Puget niets uit; zijn vurige betoog ten overstaan van de koninklijke kunstpaus Jules Hardouin-Mansart, waarin hij zichzelf met Bernini vergeleek, stuitte op dovemansoren – hij was nu eenmaal geen Bernini, voor wie de koningen in de rij stonden, en kon dus onverrichter zake weer vertrekken. Regels waren regels – juist ook in de kunst, met dank aan de koninklijke academie. Hier liggen de wortels voor een streng
84
Kunst was altijd regeringszaak Thomas von der Dunk
gereglementeerd classicistisch academisme dat twee eeuwen lang als het artistiek summum zou gelden, maar waarvan de producten nu door ons deels als vrij fantasieloos bevonden worden. Dit academisme riep in de negentiende eeuw tegenkrachten op, zoals het impressionisme, dat wij nu hogelijk waarderen, maar dat in die tijd zelf uit gebrek aan officiële waardering voor het desbetreffende onafhankelijke kunstenaarstalent niet altijd even veel brood op de plank bracht – denk aan Vincent van Gogh. Die moest het inderdaad meer van de markt dan van de staat hebben, en verkeerde dan ook vaak in kommervolle omstandigheden – tot dan toe stonden vrijwel alle kunstenaars die vandaag als groot gelden ook in hun eigen tijd al in hoog aanzien. Zij konden alleen maatschappelijk succesvol zijn door zich flexibel op te stellen. Opereren op eigen houtje was snel riskant, en pas vanaf het begin van de negentiende eeuw werd dat meer gangbaar. Symptomatisch voor de nieuwe tijd is de generatiekloof tussen Mozart en Beethoven. Mozart schreef, om het hoofd boven water te houden, alles, naast meesterwerken ook relatieve niemendalletjes – wilde iemand een stuk voor pakweg zeventien fagotten, dan kreeg hij dat. Beethoven wenste zich alleen tot meesterwerken te beperken. Toen tijdens een concert het publiek, zoals gangbaar, gewoon bleef doorpraten, smeet hij boos zijn vleugel dicht: voor zulke zwijnen speel ik niet. Dat zelfbewuste uitgangspunt was voor kunstenaars in eerdere eeuwen ondenkbaar: ook al was wat zij maakten soms als paarlen voor de zwijnen, soms beschikten alleen de meest eigenzinnige zwijnen over
Kunstenaars konden alleen maatschappelijk succesvol zijn door zich flexibel op te stellen. Opereren op eigen houtje was snel riskant en werd pas vanaf het begin van de negentiende eeuw meer gangbaar.
85
Erfgoed NU Neerlands hoop
voldoende geld om überhaupt zo’n parel te kunnen produceren en werden hun wensen dus door de kunstenaar, die het ‘eigenlijk’ beter wist, geslikt. Dat is de laatste eeuw in die zin veranderd, dat de staat als opdrachtgever voor de kunst onpersoonlijker geworden is. Net als elders in Europa heeft ook in Nederland de aan persoonlijke grillen gehechte monarch voor een in abstracte beleidsnota’s denkend ministerie plaatsgemaakt. Inhoudelijke bemoeienis van politici als leken is taboe, zoals de opwinding over de voorzet van de Amsterdamse wethouder Carolien Gehrels bewees. Zelfs als bestuurders de directe opdrachtgever voor architecten zijn – zoals bij de bouw van gemeentehuizen of ministeries – waken zij ervoor van enige artistieke interventieneigingen te getuigen. Ze willen, zoals het Haagse regerings kwartier bewijst, graag erg uitdrukkingsvolle gebouwen, maar de eigen smaak van de minister mag niet toonaangevend zijn – die zou dan zo decennialang in steen over zijn graf heen regeren. ‘Meine Herren, das machen wir so’ als artistiek machtswoord – het zou nu ondenkbaar zijn. Op mijn vraag, een kleine twintig jaar terug, aan de minister voor cultuur Hedy d’Ancona na een gepassioneerd betoog ten faveure van de kunst, of wij nu bij het Binnenhof een Tour d’Ancona tegemoet konden zien, zoals er daar ook een Mauritstoren bestaat, reageerde zij als door een adder gestoken. De suggestie alleen al! Maar aan dergelijke wilskrachtige willekeur van machthebbers uit het verleden dankt Europa niet alleen grote mislukkingen, zoals dat paleis in Boekarest, maar ook zijn grote kunst, die ook na eeuwen nog jaarlijks miljoenen lucratieve toeristen trekt.
86
Willem Frijhoff Emeritus hoogleraar Faculteit der Letteren (Geschiedenis), Vrije Universiteit Amsterdam
Erfgoed en politiek Een nabeschouwing over begrippen en praktijken
Nauwelijks een generatie geleden was ‘erfgoed’ een vrijwel onbekend begrip, hooguit gebruikt door specialisten uit de museumwereld. Sindsdien is erfgoed in een razend tempo het sleutelbegrip van het culturele domein geworden. Het is nu niet meer uit de publieke opinie en het openbare beleid weg te denken, niet alleen in Nederland maar ook op wereldschaal. Net als dat andere pijlsnel opgekomen begrip ‘herinnering’ heeft ‘erfgoed’ een emotionele connotatie die het pasklaar maakt voor cultuurbeleid. Erfgoed zou je gestolde herinnering kunnen noemen. In tegenstelling tot geschiedenis, die vaak onpersoonlijk en afstandelijk is en over groepen en collectiviteiten gaat, raakt erfgoed ons als persoon. Het verwijst naar de keten van cultuuroverdracht waarvan ieder van ons een herkenbare schakel is, net als onze familie, vrienden en collega’s. Erfgoed heeft dan ook het vermogen mensen samen te brengen in een gezamenlijk gevoel van groepsidentiteit. Dat maakt het bij uitstek geschikt voor een politiek discours, een grand narrative over de hechte, aloude cohesie van de samenleving en het gezamenlijke profiel van wie haar bevolken: het volkskarakter, de nationale identiteit, Nederlands geestesmerk, typical Dutch, de vrije Friezen, Bourgondisch Brabant, Haagse bluf en Rotterdamse doeners, enzovoort. En het brengt tegelijk een reeks risico’s en gevaren mee. Want wie formuleert dat discours, en hoe, en wie
controleert de geldigheid ervan? Hoe wordt het beargumenteerd: historisch, psychologisch, ja etnisch? En vooral, waarvoor wordt het gebruikt? En misschien wel misbruikt? Hoe dan ook, aandacht voor en werken met erfgoed is onmiskenbaar een politieke factor van betekenis geworden. Op lokaal, regionaal en nationaal niveau, maar ook in Europa en het mondiale kader van de Unesco. Soms gaat die betekenis ver boven de objectieve waarde van het erfgoed uit. Economisch natuurlijk, want erfgoed, vooral materieel en monumentaal erfgoed, betekent aandacht, branding, prestige, toerisme, en heeft dus een evidente economische waarde. Maar ook symbolisch, want voor sommigen geldt erfgoed inderdaad als de harde kern van de collectieve identiteit. Wij zijn niet meer dan wat wij vanuit het verleden geworden zijn, zeggen zij. Ons erfgoed bestaat uit een gemeenschappelijk verleden, en wie daar niet in wil delen hoort er niet bij. De politicus die erfgoed veronachtzaamt, kan er dan op rekenen door kiezers te worden afgestraft. Maar wat is erfgoed? In de opstellen uit deze bundel staat erfgoed weliswaar centraal, maar niet iedereen gebruikt het begrip op dezelfde manier. In het huidige debat lopen drie begrippen door elkaar heen: cultuur, erfgoed en kunst. Deze opstellen dragen daar de sporen van. De gevoelswaarde van alle drie begrippen verschuift langzaam maar zeker, in onderlinge samenhang. En elk daarvan heeft ook weer verschillende relaties
87
Erfgoed NU Neerlands hoop
met twee andere kernbegrippen: politiek en identiteit. Voor de massale opkomst van het erfgoedbegrip had ‘cultuur’ veelal een smalle betekenis. Globaal viel die samen met de monumenten van vroeger en nu, de ideeënwereld, literatuur en wetenschap, de beeldende kunst en de podiumkunsten. Dat is de cultuur waar Thorbecke het bijna anderhalve eeuw geleden over had toen hij oreerde: ‘De Regering is geen oordelaar van wetenschap en kunst’. Natuurlijk zit de wereld ingewikkelder in elkaar, want vanaf het standbeeld dat de stadsregering van Rotterdam in 1549 voor Erasmus oprichtte via het Amsterdamse Stadhuis van Jacob van Campen en de Oranjezaal van Huis ten Bosch tot en met de overheidskunst van de Haagse ministerietorens zit onze nationale geschiedenis vol van in cultuur verpakte politieke statements. Oud en nieuw erfgoed vinden elkaar daarin. Maar hoe we verder ook over Thorbeckes optreden en zijn vrijmarktideologie mogen denken, die uitspraak zelf zou ieder weldenkend mens moeten onderschrijven. Kunst heeft beslist veel te danken aan de eigenzinnigheid, de ijdelheid en het machtsvertoon van koningen, kerkvorsten en politici, die vaak niet alleen de financiën verschaften maar ook de stijl, de beeldtaal en het decoratieprogramma bepaalden. Dat neemt niet weg dat de overheid in een democratisch gemenebest haar taak en plaats moet kennen: geen grenzen stellen aan cultuur, de ramen opengooien, cultureel handelen faciliteren. Thorbeckes maxime verwijst naar de autonomie van het scheppingsproces en de vrijheid van onderzoek. In een samenleving van zelfbewuste en verantwoordelijke burgers mogen die niet door de politiek gestuurd of
Door de herwaardering van volkscultuur als volwaardige cultuur verandert ook het erfgoed begrip: behalve ‘hoge’ cultuur omvat het nu ook ‘lage’ cultuur. inhoudelijk beoordeeld worden, willen zij niet in tirannie ontaarden, met de bijkomende vervalsing van normen en waarden. Getuige de traumatische erfenis van de dictaturen van links en rechts uit de twintigste eeuw – ons negatieve historische erfgoed. Elke vorm van politiek gewenst, zeg maar politiek correct cultuurbeleid moet zich ervan bewust zijn dat het op het scherp van de snede balanceert en zo snel mogelijk moet terugkeren tot Thorbeckes even zuinige als veilige stelregel, zelfs als het om nationaal erfgoed gaat. Kunst mogelijk maken, scheppingskracht stimuleren, erfgoed behoeden en bewaren, cultuurparticipatie bevorderen: dat alles is beslist een overheidstaak. Maar echte schepping komt van onderop. Ze kan niet van boven worden opgelegd, en zeker niet in vooraf gestelde kaders.
88
Erfgoed en politiek. Een nabeschouwing over begrippen en praktijken Willem Frijhoff
De notie van erfgoed heeft aanvankelijk het vertrouwde begripsveld overgenomen en zich eerst op de producten van ‘hoge’ cultuur gericht, zoals archeologische relicten, monumenten, kunstvoorwerpen, musea of archieven. Maar parallel daaraan verbreedde het cultuurbegrip zich juist weer. In aansluiting bij de culturele antropologie wordt ‘cultuur’ nu veeleer gedefinieerd als het totaal aan vormen van menselijk handelen en de naspeurbare neerslag daarvan, met inbegrip van wat vroeger ietwat neerbuigend ‘volkscultuur’ werd genoemd. Door die herwaardering van volkscultuur als volwaardige cultuur verandert ook het erfgoedbegrip langzaam maar zeker. Behalve kunsten, ideeëngoed en monumenten, dus de ‘hoge’ cultuur, omvat ‘erfgoed’ nu ook de materiële en immateriële vormen van handelen die structuur geven aan het dagelijkse leven en onze leefomgeving bepalen, dat wil zeggen de ‘lage’ of alledaagse cultuur, de omgangsvormen, rituelen en gebruiken, de breed gedragen waarden van een groep of gemeenschap, het stadsbeeld en het landschap. Onder invloed van die begripsontwikkelingen wordt ‘erfgoed’ steeds vaker ingezet als een politiek actiebegrip. Om redenen van non-discriminatie, emancipatie of participatie zijn allerlei groepen en gemeenschappen zich tegen het oude, kwalitatieve onderscheid tussen hoge kunst en alledaagse cultuur gaan verzetten. Ze maken steeds meer aanspraak op een gelijkwaardige behandeling van hun eigen groepscultuur en kunstpraktijken. Soms pleiten zij zelfs – ook in deze bundel – voor een voorrangs- of voorkeursbehandeling ten opzichte van de ‘hoge’ cultuur, in de overtuiging dat zij de cultuur van de brede
collectiviteit vertegenwoordigen, of van vergeten groepen of nieuwe stromingen, en dus de basis van de cultuur van de toekomst zijn. Herwaardering van de ooit achtergestelde cultuur moet het ten onrechte verstoorde evenwicht in de samenleving dan weer rechtzetten. Bijna ongemerkt duwt die
De primaire taak van de politiek ten aanzien van het erfgoed is duidelijk. Het gaat er niet om erfgoed sturend in te zetten voor identiteits vorming, het is veel belangrijker een zo genuanceerd en open mogelijk beleid van erfgoed behoud voor de toekomst te ontwikkelen.
89
Erfgoed NU Neerlands hoop
ontwikkeling de ‘hoge’ cultuur zo de status van erfgoed van een minderheid uit het verleden in, nog steeds goed voor distinctie (Bourdieu), maar niet meer toonaangevend voor de stijl van de samenleving. Ze relativeert de esthetische waarde ervan en legt de nadruk op het veel bredere potentieel van nieuwe vormen van creativiteit. ‘Kunst en cultuur’ wordt een broze sector die gemakkelijk tegenover ‘erfgoed’ en ‘volkscultuur’ kan worden gesteld. En kan dan zonder veel politieke schade worden opgeofferd als het voor de collectieve identiteit te verwaarlozen erfgoed van een minderheid of van de tegenstander, links of juist rechts. Het discours over erfgoed ondervindt daar de gevolgen van. Erfgoed is dan niet meer zomaar goed of mooi of emotioneel bevredigend, maar het wordt een politiek argument, een gevoelselement in het groepsvertoog over groepsidentiteit. ‘Het’ verleden van Nederland zoals dat gestalte heeft gekregen in de geaccepteerde selectie van het erfgoed wordt tot een instrument van in- en uitsluiting: burgers, oud of nieuw, mogen dan slechts tot de gemeenschap worden gerekend in zoverre als zij dat groepsvertoog (een vorm van immaterieel erfgoed) accepteren. Neem de inburgering. Als cognitieve operatie, waarbij de nieuwkomer zich het mentale, culturele en sociale frame van zijn nieuwe samenleving moet zien eigen te maken, is dat in essentie een erfgoedprobleem. De erfgoedprofessionals zouden zich dat veel meer moeten aantrekken. Het gaat immers om de toe-eigening van een gefixeerde set van kenmerken van de samenleving (het immateriële erfgoed), die haar openheid voor vernieuwing vanuit het erfgoed van de
groep binnenkomers zelf tot een minimum reduceert. Daarachter ligt, breder nog, het probleem van de politieke legitimiteit die de verwijzing naar erfgoed verschaft. Erfgoed als argument in een discours. De politiek op haar beurt kan licht in de verleiding worden gebracht erfgoed slechts te behouden en te bevorderen, en soms zelfs weer uit het niets te reconstrueren, in zoverre als het de legitimiteit van haar handelen ondersteunt. Het behoeft nauwelijks betoog hoe kortzichtig dat zou zijn. Nemen we het educatieve beleidsinstrument nummer 1, de Canon van Nederland. Kapstokken, canons en tijdbalken zijn zonder de minste twijfel belangrijk als educatieve instrumenten voor een eerste toe-eigening van het verleden en dus voor het aankweken van gevoel voor erfgoed. Maar al gaat het ook om ‘vensters’ die onvermoede werelden kunnen openleggen, het blijven tijd- en situatiegebonden selecties uit de grote vijver van erfgoedbronnen. Nu al worden ze terecht bediscussieerd en bekritiseerd. Juist die discussie over de canons en de vermenigvuldiging ervan vormen het beste bewijs hoe belangrijk een open houding van de politiek tegenover het erfgoed is. Hetzelfde zien we bij de discussie rond het Nationaal Historisch Museum – een belangrijke discussie, want het gaat om een initiatief dat onze manier van omgaan met geschiedenis en identiteit blootlegt. De beide directeuren hebben ongetwijfeld de juiste stap gezet toen ze de Canon van Nederland, die in een museum nauwelijks anders dan tot verstarring kan leiden, inruilden voor een opener en inhoudelijk ook veel soepeler omgang met de identiteitsproblematiek vanuit vijf ‘werelden’ die niet als historische feitelijkheden zijn geconstrueerd maar ruime thematische ingangen bieden.
90
Erfgoed en politiek. Een nabeschouwing over begrippen en praktijken Willem Frijhoff
Het probleem is natuurlijk niet dat er in de politiek keuzes worden gemaakt. Die zijn immers onvermijdelijk, niet alleen in de politiek maar bij elke vorm van handelen. Het probleem ligt in de radicaliteit waarmee die keuzes andere mogelijkheden afkappen of toekomstige veranderingen onmogelijk kunnen maken wanneer het niet-geselecteerde basismateriaal vernietigd wordt. De archiefwereld met haar gigantische gegevensstroom is als eerste met dat beheersen bewaarprobleem geconfronteerd, maar musea en bibliotheken volgen, en ook op internet staat ons voorspelbaar nog het een en ander te wachten. Moet alles uit het verleden als onvervangbaar erfgoed bewaard blijven en, zo niet, waar ligt de grens van de acceptabele of noodzakelijke vergetelheid en de toelaatbare vernietiging? Sterker nog, hoe kunnen we positief inspelen op de wensen van wie na ons komen? Hoe kan het cultuurbeleid vooruitlopen op hun even legitieme erfgoedkeuzes? Uit dat gezichtspunt is de primaire taak van de politiek ten aanzien van het erfgoed duidelijk. Het gaat er eigenlijk niet om erfgoed sturend in te zetten voor identiteitsvorming, want dat doet de samenleving als cultuurnatie zelf wel, van onderop. Integendeel, het is veel belangrijker een zo genuanceerd en open mogelijk beleid van erfgoedbehoud voor de toekomst te ontwikkelen dat een breed erfgoedbegrip hanteert, een veelheid aan opties openhoudt en een verscheidenheid van gebruiksvormen en interpretaties faciliteert. De verbreding van het erfgoedbegrip is ook een voorwaarde om het in heel de samenleving acceptabel te laten zijn als een zinvol instrument van politiek handelen. Alleen op die manier kan erfgoed de grondslag leggen voor een breed gedragen
Erfgoed omvat ook datgene wat wij nu scheppen omdat wij dat willen doorgeven aan wie na ons komen: toekomstig erfgoed. identiteitsbesef. Het verschil tussen cultuur en erfgoed ligt nu niet meer zozeer in de omvang van het veld dat ze dekken – want in het spraakgebruik van de professionals groeien ze steeds meer naar elkaar toe – als wel in wat de begrippen betekenen en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Cultuur staat dan veel meer voor praxis en zingeving, dus voor een doelgerichte vorm van handelen in het heden en naar de toekomst toe, erfgoed voor het meer beperkte selectieproces van die vormen van cultuur uit het verleden die betekenis voor het heden en waarde voor de toekomst kunnen hebben. Cultuur werkt met erfgoed, erfgoed faciliteert cultuur. Tegelijk daarmee wordt het erfgoed naar het heden toe verbreed. Volkscultuur en de cultuur van het dagelijkse leven worden niet langer gezien als een verzameling tradities, voorwerpen en gebruiken van het gewone volk uit het verleden, maar opgevat
91
Erfgoed NU Neerlands hoop
als de totaliteit van al die vormen van handelen waarmee een groep mensen zich als een zinvolle gemeenschap construeert. Volkscultuur is, kortom, een instrument voor collectieve identiteit. Dat impliceert een nieuwe verschuiving: volkscultuur, en meer in het algemeen de brede cultuur van de samenleving, is niet meer alleen gebaseerd op erfgoed uit het verleden, maar omsluit ook het handelen in het heden. Daarmee maakt het ook een volwaardige plaats mogelijk voor de nieuwkomers in de groep of de samenleving. Erfgoed krijgt zo nog een nieuwe begripsverbreding: het gaat niet alleen meer om de erfenis die uit het verleden tot ons komt, maar het omvat ook datgene wat wij nu scheppen omdat wij dat willen doorgeven aan wie na ons komen: toekomstig erfgoed. Alle erfgoedbeleid krijgt daarmee een prospectieve dimensie. En zo hoort de politiek ook te handelen.
erfgoed en politiek vergroten. Elf directeuren van instellingen, beleidsmakers, opinieleiders en andere experts hebben over dit onderwerp een
Neerlands hoop
Neerlands hoop
Erfgoed Nederland wil met Neerlands hoop het inzicht in de veranderende relatie tussen
bijdrage geschreven of een interview gegeven. Het boek is analyserend en beschouwend van aard, een bundeling van prikkelende inzichten.
Erfgoed en politiek
Centraal staat de vraag: wat is de huidige relatie tussen erfgoed en politiek? Het oude Thorbeckeadagium dat kunst geen regeringszaak is staat onder druk. Erfgoed Nederland stelt vast dat de bemoeienis van de politiek met erfgoed groeit. De aandacht voor wat typisch Nederlands is neemt toe, en richt zich steeds vaker op ‘de’ nationale en ook regionale en lokale identiteit. Wat willen politici met het erfgoed bereiken en wat staat de erfgoedprofessionals zelf voor ogen? Hoog tijd voor een analyse! Met bijdragen van Noraly Beyer, Thomas von der Dunk, Willem Frijhoff, Richard Hermans, Bert Looper, Macha Roesink, Marjan Ruiter, Paul Schnabel, Pauline Terreehorst, Ben Verfürden, Jan de Vletter en Willem J.H. Willems.
De reeks Erfgoed NU, die onder redactie staat van Erfgoed Nederland, bundelt opiniërende uitgaven over actuele ontwikkelingen in de erfgoedwereld, zowel op nationaal als op internationaal gebied. Erfgoed NU richt zich op erfgoedprofessionals, politici, beleidsmakers, wetenschappers, studenten, cultuurcritici en erfgoedliefhebbers.