“Nederlanders” of
“Duitsers”?
door
Berthold Bloemendal
“Nederlanders” of “Duitsers”? Uit Duitsland afkomstige studenten theologie aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat te Kampen tussen 1854 en 1994
Masterthesis Nieuwste Kerkgeschiedenis Protestantse Theologische Universiteit, locatie Kampen November 2011 Begeleidend docent: dr. Gert van Klinken
Berthold Bloemendal
[email protected]
2
VOORWOORD................................................................................................................... 4 1.
INLEIDING............................................................................................................ 5 1.1. 1.2. 1.3.
2.
BETOOG ............................................................................................................ 14 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
3.
HET STAATKUNDIG BESTEL VAN HET GRAAFSCHAP BENTHEIM, OOST-FRIESLAND EN NEDERLAND ..... 14 DE ALTREFORMIERTE KIRCHE ............................................................................................. 31 DE THEOLOGISCHE (HOGE-)SCHOOL/UNIVERSITEIT TE KAMPEN ............................................... 60 UIT DUITSLAND AFKOMSTIGE STUDENTEN AAN DE THEOLOGISCHE (HOGE-)SCHOOL/UNIVERSITEIT TE KAMPEN ........................................................................................................................ 78 CONCLUSIES .....................................................................................................114
3.1. 3.2. 4.
BUITENLANDSE STUDENTEN THEOLOGIE AAN DE BOVEN NIEUWSTRAAT/OUDESTRAAT TUSSEN 1854 EN 1994 ......................................................................................................................... 5 RESUMÉ VAN DE HISTORIOGRAFIE EN VRAAGSTELLING VAN DE SCRIPTIE ...................................... 10 ONDERZOEKSMETHODE EN OPBOUW VAN DE SCRIPTIE ............................................................ 11
UIT DUITSLAND AFKOMSTIGE STUDENTEN EN HUN OPLEIDING TE KAMPEN ................................ 114 UIT DUITSLAND AFKOMSTIGE STUDENTEN EN HUN VERHOUDING TOT HUN AFKOMST................... 117 EVALUATIE VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN EN DE GEVOLGDE METHODE.....118
BRONNEN EN LITERATUUR .............................................................................................120 BRONNEN EN PERIODIEKEN ........................................................................................................ 120 LITERATUUR ............................................................................................................................ 121 BIJLAGE 1: VRAGEN ENQUETE ........................................................................................133 BIJLAGE 2: OPSTEL JAN ROBBERT VOOR ADMISSIE-EXAMEN...........................................134 BIJLAGE 3: DATABASE VAN UIT DUITSLAND AFKOMSTIGE STUDENTEN AAN DE BOVEN NIEUWSTRAAT/OUDESTRAAT TE KAMPEN TUSSEN 1854 EN 1994 ..................................135
3
VOORWOORD “Ik zou zeggen: Beste jongen hoe moeten Gij en ik veel liever eens achteromzien waar de Heere ons vandaan gedragen heeft, de eene van de Boo, de andere van achter de koeien”. 1 Dit schreef de uit Duitsland afkomstige dominee Henricus Beuker aan zijn eveneens uit Duitsland afkomstige schoonzoon en dominee Jan Robbert twee weken voordat Beuker overleed. Beide waren in het graafschap Bentheim geboren, hadden theologie gestudeerd aan de opleiding aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat en waren later naar de VS geëmigreerd, waar deze briefwisseling plaatsvond. Ik heb het citaat van Beuker voor mijn voorwoord gekozen omdat ik me gedeeltelijk in zijn levensloop en in dit citaat herken: ook ik ben “van achter de koeien” uit het graafschap Bentheim theologie gaan studeren, eerst in Krelingen, later in Tübingen en tenslotte als een van de laatste uit Duitsland afkomstige studenten aan de Oudestraat te Kampen. Voor mij is dit net als voor Beuker een leiding van God geweest, en daarom dank ik God ook voor alles wat Hij voor mij tot nu toe heeft gedaan. Ik dank Hem voor mijn familie en verwanten, die mij op verschillende manieren hebben gesteund om deze weg te gaan en mij niet hebben gedwongen om “achter de koeien” te blijven zitten. Ik dank God voor de muziek en voor allen die mij hebben geholpen om Hem onder andere via de muziek te leren kennen. Mijn dank gaat naar Hem uit voor mijn broeders en zusters, mijn vrienden, die hij mij in Krelingen, Tübingen en in Kampen heeft geschonken. In bijzonder denk ik aan de woongemeenschap Berneburg uit mijn tijd in Krelingen en aan David van der Meulen, Anneke Boschloo en Joël Cluistra uit mijn tijd in Kampen. Verder dank ik God voor de tien maanden in Engeland, waar ik Hem beter mocht leren kennen, en voor mijn goede vriend Philipp von Waldenfels, die Hij op school aan mij gaf. Ik wil natuurlijk ook de vrijgemaakte studenten te Kampen niet vergeten, met wie ik op eetbond heb gezeten, op soos heb gesproken en samen met mijn medestudenten van de Oudestraat heb gevoetbald. Ook mijn dispuut C.A.B.A.L.L.E.R.O. sub corpore F.Q.I. mag hier niet ontbreken. Ik dank alle uit Duitsland afkomstige studenten die aan de Oudestraat te Kampen hebben gestudeerd en de enquête ingevuld hebben teruggestuurd. Last but not least dank ik dr. Gert van Klinken voor zijn voorstel om over uit Duitsland afkomstige studenten te Kampen een scriptie te schrijven en voor zijn correcties ten opzichte van inhoud en taal. Door hem heb ik een thema gevonden dat me enthousiast heeft gemaakt, om me ook na het afronden van mijn scriptie met deze studenten bezig te houden, en zonder hem was ik wellicht niet op het citaat gekomen dat ik aan het begin van mijn voorwoord heb genoemd en dat verwoordt wat ook voor mij geldt: ik ben in alles afhankelijk van God. Aan Hem de eer! Berthold Bloemendal Kampen, 26 november 2011
1
Zie voetnoot in Gerrit Jan Beuker, Abgeschiedenes Streben nach Einheit. Leben und Wirken Hendricus Beukers 1834-1900, (Kampen: Uitgeverij Mondiss, 1996), 26. In deze scriptie wordt geciteerd volgens Kate L. Turabian, A Manual for Writers of Research Papers, Theses, and Dissertations. Chicago Style for Students and Researchers, bewerkt door Wayne C. Booth et al., 7de druk (Chicago: The University of Chicago Press, 2007).
4
1. INLEIDING 1.1. Buitenlandse studenten theologie aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat tussen 1854 en 1994 1.1.1. Algemene gegevens De geschiedenis van de Theologische School te Kampen inclusief haar rechtsopvolgers is sinds haar oprichting in 1854 regelmatig aanleiding geweest voor diesvieringen en uitgave van historische terugblikken.2 Wie daarbovenuit geïnteresseerd is in zakelijke gegevens betreffende deze instelling heeft veel baat bij het boek Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen, 1854-1994 van Jaap van Gelderen en Frans Rozemond uit 1994.3 Hierin is een naamlijst van alle studenten opgenomen die in het genoemde tijdperk aan de Theologische School te Kampen hebben gestudeerd. Wie deze lijst doorneemt zal vaststellen dat 219 van de 3333 studenten tussen 1854 en 1994 in het buitenland zijn geboren, ofwel 6,5% van het totaal. De grootse groep kwam volgens Van Gelderen en Rozemond uit Duitsland, namelijk 77 studenten. Al met al heeft Duitsland 2% van alle studenten en 35% van alle in het buitenland geboren studenten geleverd.4 Jan Hendrik Vos en Geert Schevel
2
Harm Bouwman, Onder veilige hoede. De theologische School te Kampen gedurende de jaren 1854-1924 (Kampen: J.H. Kok, 1924) en Jan David Boerkoel, Thomas Delleman, Gerrit Marinus den Hartogh, red., Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954 (Kampen: J.H. Kok N.V., 1954) en Willem de Graaf, Een monument der Afscheiding. De Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1854-1954, (Kampen: J.H. Kok N.V., 1955) en Jaap van Gelderen, Johannes Plomp, Willem Constantijn Veenendaal, red., Honderd plus tien: De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen: een bundel opstellen en impressies (Kampen: Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1975) en Beatrice Jansen-de Graaf, Geert Johannes van Klinken, Geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen 18542004, (Kampen, Uitgeverij Kok, 2005). De rechtsopvolgers van de Theologische School waren de “Theologische Hogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland Oudestraat” en de “Theologische Universiteit Kampen Oudestraat”. Voor de veranderingen van de namen van de opleiding zie Geert Johannes van Klinken, “Een sterk instituut van kwetsbare mensen”, in Jansen-de Graaf en Van Klinken, Geschiedenis, 164 en Beatrice Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, in Jansen-de Graaf en Van Klinken, Geschiedenis, 318. Ik heb voor de titel van de scriptie de omschrijven “opleiding aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat” gekozen omdat deze omschrijving ten opzichte van de namen die het instituut heeft gehad het meest inclusief en tegelijkertijd scherp is. 3 Jaap van Gelderen, Frans Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994, (Kampen, Uitgeverij Kok, 1994). 4 Het zojuist genoemde boek van Van Gelderen en Rozemond moet ik op dit punt corrigeren: ik heb in het Archief van de Theologische Universiteit Kampen Oudestraat in de Naamlijst der Studenten van de Theologische School der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland sinds den 6den December 1854 (voortaan afgekort met “Naamlijst 1854”), in de Naamlijst der studenten van de Theologische School der Christelijk Gereformeerde Kerk in Nederland sinds September 1884 (voortaan afgekort met Naamlijst 1884) en in het Album Studiosorum van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland (voortaan afgekort met “Album Studiosorum”) samengenomen nog vijf andere studenten kunnen vinden die in Duitsland zijn geboren, te weten Jan Plescher, Herman Hendrik Schoemaker, Jan Köster, Anton Heid Ley en Heye Heyen. Bovendien kon ik in het Album Studiosorum van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland vaststellen dat Johanna Wilma Elgersma en Erich Mauerhofer niet in Duitsland zijn geboren, maar in Nes op Ameland respectievelijke Neuenegg in Zwitserland. Achter de plaatsnaam “Nes” werd de afkorting “B.R.D.” voor de voormalige gemeente “Barradeel” in Friesland gezet, wellicht om aan te geven welk “Nes” men bedoelt, omdat meerdere plaatsen in Nederland die naam dragen. De afkorting “B.R.D.” hebben Van Gelderen en Rozemond gelezen als een afkorting voor “Bundesrepublik Deutschland”. Elgersma bevestigde in een telefoongesprek met mij dat ze niet in Duitsland is geboren. Al met al betekend dit dat 80 uit Duitsland afkomstige studenten tussen 1854 en 1994 aan de Theologische School hebben gestudeerd.
5
werden gezamenlijk op 3 september 1856 als eerste “Duitse” studenten ingeschreven, dus twee jaar na oprichting van de Theologische School.5 Het ligt voor de hand om aan te nemen dat buitenlandse studenten vanwege hun afkomst opvielen, en gezien de relatieve grootte van het contingent Duitse studenten ligt het vermoeden voor de hand dat deze groep binnen de civitas de aandacht trok. Toch blijkt dit nauwelijks het geval te zijn geweest. De hieronder te behandelen historiografie aangaande de theologiebeoefening in Kampen laat zien dat Duitse studenten door de Nederlandse staf slechts in zeer beperkte mate werden opgevat als leden van een afzonderlijke Duitse groep. Deze afstandelijkheid jegens de Duitse origine roept de vraag op naar het mogelijke waarom daarvan. Daarom ga ik nu eerst de bestaande literatuur over de geschiedenis van de Theologische School te Kampen op deze punten bevragen.
1.1.2. Buitenlandse studenten in de historiografie van de Theologische School te Kampen 1.1.2.1. Harm Bouwman in 1924 Het eerste gedenkboek werd geschreven ter herdenking van het 70 jarige bestaan van de School in 1924 en is afkomstig van de hand van prof. dr. Harm Bouwman. Hij werd in 1903 hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de Theologische School te Kampen, en later ontving hij een eredoctoraat van de theologische universiteit in Debrecen in Hongarije. 6 Hij spreekt veel over de docenten en zelden over de studenten. Afkomst speelt daarbij geen rol. De buitenlandse studenten die hij bij hun naam noemt zijn echter zonder uitzondering van Duitse origine. Dit is niet opmerkelijk als men weet dat 20 van de 31 buitenlandse studenten die sinds 1854 hun studie aan de school hadden begonnen uit Duitsland kwamen. Voor Bouwman is deze nationaliteit echter niet relevant. Aan het eind van zijn boek spreekt hij over Schevel en Henricus Beuker, maar zonder van “Duits”, “Duitsers” of “Duitsland” te spreken.7 Beuker bracht het tot president-curator van de School en werd zelfs verkiesbaar voor het ambt van docent aan de School.8 Bouwman vermeldt bovendien ds. Jan Robbert, die als afgevaardigde van de Christian Reformed Church (CRC) in Noord-Amerika in Kampen was aanwezig tijdens het gouden jubileum in 1904.9 Andermaal ontbreekt een verwijzing naar diens Duitse achtergrond. Dat geld trouwens ook voor ds. Johannes Jäger uit Emden, die tussen 1891 en 1923 in Emden docent was aan de Theologische School van de Altreformierte Kerk.10 Hij was volgens Bouwman eveneens aanwezig tijdens het gouden jubileum. 5
Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 99. Als ik in deze scriptie van “Duits” of “Duitsers” spreek dan bedoel ik daarmee niet alleen studenten met de Duitse nationaliteit, maar ook studenten die in Duitsland zijn geboren, en hierin volg ik Van Gelderen en Rozemond, Gegevens. De reden hiervoor is tweevoudig. Ten eerste kon ik niet van iedere student de nationaliteit achterhalen, terwijl ik de geboorteplaats van iedereen weet. Ten tweede hadden de studenten Johannes den Ouden en Jan Tappers, die in Duitsland waren geboren, ondanks hun Nederlandse nationaliteit genoeg invloeden uit Duitsland ondergaan om als Duitsers in aanmerking te komen. Den Ouden had namelijk in Duitsland gestudeerd, en Tappers onderhield tijdens zijn studietijd in Kampen nog steeds contacten met Duitsland, zie Gerrit Jan Beuker, Umkehr und Erneuerung. Aus der Geschichte der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen 1838-1988 (Z.p.: Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1988), 291 en Lustrum-Almanak van het studentenkorps Fides Quaerit Intellectum (voortaan afgekort met “Almanak F.Q.I.”) 1939, 44, 94 e.v., inventarisnummer 430, Archief van het studentencorps van de studenten aan de theologische Hoogeschool te Kampen “Fides Quaerit Intellectum” 1857, 1863-1873, Gemeentearchief Kampen (hierna afgekort met “Archief F.Q.I., GAK”). 6 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 133 en Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 358. 7 Bouwman, Hoede, 113. De student Vos, die tegelijk met Schevel kwam, wordt door Bouwman niet genoemd. 8 Ibid., 46,48,71. 9 Ibid., 97. 10 Gerrit Jan Beuker, Gemeinde unter dem Kreuz. Altreformierte in Emden 1856-2006 [2006], Landesbibliothek Oldenburg, 86v. Over deze kerk en haar opleiding zie verderop in de scriptie.
6
1.1.2.2. Willem de Graaf en Jan David Boerkoel et al. in 1954-1955: 100 jaar Theologische Hoge-School te Kampen Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam het in 1944 binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), wier opleiding de Theologische School te Kampen was, tot een kerkscheuring, die ook wel “de Vrijmaking” wordt genoemd.11 Het gevolg hiervan was dat de kerken die kozen om met de Vrijmaking mee te gaan, verenigd in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv), op 3 juli 1945 een eigen Theologische Hogeschool te Kampen openden. De twee boeken die in 1954 respectievelijk 1955 ter gedachtenis van het 100-jarig jubileum van de “Theologische School te Kampen” werden geschreven gaan over de Theologische School van die kerken die niet met de Vrijmaking meegingen.12 Willem de Graaf gaat in 1955 in de lijn van Bouwman verder. Hij noemt drie oud-studenten uit Duitsland bij naam, zonder hun nationaliteit aan te geven. Het gaat om Schevel, Geert Lampen en Beuker.13 De Graaf biedt aangaande deze studenten meer biografische informatie dan Bouwman, maar ook hij gaat niet in op de vraag of nationale achtergrond een rol speelde bij de invulling van de studie theologie. Verderop in zijn boek vertelt De Graaf dat studenten uit Amerika, Hongarije, Oekraïne en Duitsland in Kampen kwamen studeren, en noemt in dat verband ook namen.14 Hier brengt De Graaf in tegenstelling tot Bouwman studenten in verbinding met hun nationaliteit: als Duitsers worden Lankamp en Wilhelm A. Lenderink benoemd. Dit doet hij ook als hij de Hongaarse vrouwelijke toehoorster Iren Enyédi vermeldt, vlak na de Tweede Wereldoorlog.15 Details zijn schaars. Hooguit citeert De Graaf een geschrift van ds. Lankamp, waarin deze opmerkt dat zijn Duitse Altreformierte Kerk ten opzichte van de Afscheiding in Nederland een eigen karakter had.16 De Graaf laat achterwege dat Lankamp in Kampen had gestudeerd. Dat moet de lezer zelf uit het verband opmaken. En toch is deze verwijzing opmerkelijk, als een zeldzaam blijk van aandacht van Nederlandse zijde voor de theologie van de Altreformierte Kerk. We ervaren over de Duitse studenten net iets meer dan over de andere ‘buitenlanders’, maar dat ligt gezien de getalsmatige verhoudingen ook voor de hand. Meestal blijft de origine onvermeld, al gebeurt dit zoals gezegd bij Lankamp en Lenderink wel.17 Bij Boerkoel et al. 1954 wordt zonder op personen in te gaan gesproken over studenten uit Grand Rapids, Hongarije, Polen, Bentheim, Oost-Friesland en Emden, of meer in het algemeen: Duitsland.18 Over de Hongaren en Duitsers vermeldt Boerkoel twee dingen. Ten eerste zegt hij dat in 1934 bij de herdenking van de Afscheiding geld voor hen werd afgedragen, en ten tweede dat er voor Duitse studenten uit Bentheim en Oost-Friesland het zogenaamde “Timmermannfonds” bestond.19 Dit was een donatie van 20000 dollar van een gereformeerde broeder uit Amerika, en dit fonds stond onder persoonlijk toezicht van de professoren, die hiervoor een stichting in het leven riepen en het bestuur van deze stichting vormden. Ten tweede schrijft hij dat studenten uit Hongarije en Duitsland na de Tweede 11
Van Klinken, “Een sterk instituut ”, 173,175. Ibid. Deze opleiding en haar studenten zullen onderwerp van deze scriptie zijn, omdat een uitwijding naar de Theologische Hogeschool van de kerken van de Vrijmaking het kader van dit onderzoek te buiten zou gaan. 13 Willem de Graaf, Afscheiding, 73v., 113,117,132,153 e.v.,167,174. 14 Ibid., 289v. 15 Ibid., 193. 16 Ibid., 132. 17 Ibid., 73v.,289v. 18 Jan David Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, in Boerkoel, Delleman, en Den Hartogh., Sola gratia, 148,182v.,226v. 19 Ibid., 182v. 12
7
Wereldoorlog belangstelling wekten in verband met de politieke situatie in Midden-Europa.20 Boerkoel laat verder doorschemeren dat de bezetting in 1940-1945 door de Nederlanders nog lang niet vergeten was: “Zelfs worden enkele jaren na de oorlog in een ‘Duitse week’ studenten ontvangen uit het land, onder welks knoet we zolang gezucht hebben.” Tenslotte vermeld Douwe Johannes de Groot in zijn bijdrage aan dezelfde bundel dat studenten uit Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Duitsland aan de Kamper Hogeschool studeerden en naar het land van hun afkomst terug zijn gegaan.21 1.1.2.3. Jubileumbundel 2004 Het meest recente boek over de geschiedenis van de School is geschreven ter gedachtenis aan het 150 jarig bestaan van de School, door Beatrice Jansen-de Graaf en Gert Johannes van Klinken. Van Klinken schrijft over de tijd tussen 1854 en 1945. Qua benadering sluit hij aan bij zijn voorgangers. Vermelding van Duitse origine heeft doorgaans geen prioriteit als hij Duitse studenten bij naam noemt, net als bij De Graaf.22 Tegelijkertijd verwijst hij net als Boerkoel naar studenten uit Grand Rapids, Hongarije, Polen, Duitsland, de “Grafschaft Bentheim” en “Ost-Friesland”, zonder namen te noemen.23 Ook hier wordt een naar verhouding grote groep niet als zodanig gethematiseerd - 33 van de 73 buitenlandse studenten die tussen 1854 en 1945 in Kampen hadden gestudeerd kwamen immers uit Duitsland!24 Jansen-de Graaf schrijft over de tijd tussen 1945 en 2004. Ze werkt qua benadering net als Van Klinken. Aan de ene kant spreekt ze over individuele studenten en schrijft over de komst van Iren Enyédi in 1947/1948, en aan de andere kant bepaalt ze zich toch vooral tot de grote lijn.25 Ze zegt, zonder namen te noemen, dat Duitse studenten bij Nederlanders interesse voor hun land wekten, zodat dertien Hollanders een bezoek aan Wuppertal brachten. Het is aannemelijk dat hiermee de jaargenoten Heinrich Baarlink en Guhrt bedoeld zijn.26 Echter: Jansen-de Graaf vermeldt alleen bij Guhrt de komaf. Van Baarlink zegt ze pas veel later dat hij een gepromoveerde Duitse predikant is en hoogleraar Nieuwe Testament aan de School werd. Daarbij gaat ze verder niet in op het feit dat hij eerder student aan de School was, of op zijn Duitse afkomst.27 De rode lijn in de historiografie blijft kortom gehandhaafd: de Duitse studenten werden zelden geassocieerd met hun blijkbaar als minder belangrijk beschouwde nationaliteit. Wat bij Jansen-de Graaf opvalt is dat zij wél collectief ingaat op de Hongaarse en in nog sterkere mate op de Zuid-Afrikaanse studenten. Het neerslaan van de Hongaarse opstand door de communistische regering in 1956 versterkte de sympathie voor de gereformeerde geloofsgenoten in dat land.28 In de jaren zeventig werden aan studenten uit Hongarije en Joegoslavië studiebeurzen toegekend. Toch ging de aandacht dan vooral uit naar zwarte studenten uit Zuid-Afrika, die de Nederlandse studenten en docenten in Kampen bewust maakten van de apartheidsproblematiek vestigen en die eveneens studiebeurzen kregen.29 Gezien het feit dat de meeste buitenlandse studenten in dit tijdvak nog steeds uit Duitsland kwamen, is wel opmerkelijk dat hun context – in het bijzonder die van de Altreformierte Kerk – zoveel minder aanleiding gegeven heeft tot het leggen van contacten en 20
Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 226v. Douwe Johannes de Groot, “Uit het Album Studiosorum”, in Boerkoel, Delleman, en Den Hartogh, Sola gratia, 385. 22 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 135. Bij N.M. Steffens en H. Beuker maakt hij uitzonderingen, zie 46,93. 23 Ibid., 36,132. 24 Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 97 e.v. 25 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 193,197. 26 Ibid., 194,196. 27 Ibid., 255. 28 Ibid., 219,316. 29 Ibid., 275v.,307 e.v. 21
8
samenwerkingsverbanden. Uit Van Gelderen et al. blijkt bovendien dat tussen 1970 en 1994, in minder dan een kwart eeuw, meer Duitse studenten hun studie aan de Theologische School begonnen dan in de 116 jaar daarvoor, dus tussen 1854 en 1970!30 1.1.2.4. Jan Bavinck en Herman Bavinck De lezer van deze scriptie zal wellicht opmerken dat ik de vermaarde theoloog Herman Bavinck en diens vader lijk te zijn vergeten, terwijl in de literatuur juist over hen toch veel geschreven is.31 Bavinck sr. was een uit Bentheim afkomstige docent aan de predikantenopleiding in Hoogeveen, een voorloper van de opleiding in Kampen, en heeft een beroep om daar docent te worden niet aangenomen. Hij diende Kampen wel als predikant. Zijn zoon H. Bavinck is hoogleraar aan de Theologische School geweest. In het kader van deze scriptie valt het volgende op te merken: J. Bavinck is in Duitsland geboren, maar hij heeft nooit in Kampen gestudeerd, en zijn beroemde zoon H. Bavinck, over wie R.H. Bremmer twee boeken heeft geschreven, is niet in Duitsland maar in Nederland geboren.32 Om deze reden vallen ze buiten het bestek van mijn onderzoek.
1.1.3. Duitse studenten van de School in monografieën en artikelen Niet alleen in de Kamper historiografie zijn de opmerkingen over Duitse studenten summier. Ook als men daarbuiten naar informatie zoekt wordt men teleurgesteld: er bestaat geen afzonderlijke studie over de groep, en er zijn maar enkele publicaties over individuele studenten te vinden. Joachim Guhrt in zijn Duitse autobiografie, Heinrich Baarlink in een Nederlands artikel over zijn eigen studietijd bij hoogleraar Herman Ridderbos en Gerrit Jan Beuker in zijn in het Duits gepubliceerde biografieën van Henricus Beuker en Bernd Hindrik Lankamp zijn de voornaamste auteurs.33 Maar dit zijn dan ook de enige mij bekende afzonderlijke publicaties over Duitse studenten in Kampen. Opvallend is het ontbreken van Nederlandse studies naar dit onderwerp. Het artikel van de Duitse H. Baarlink blijft de enige Nederlandse publicatie over dit thema, en enkel bij Guhrt lezen we iets over hoe met hem en de overige drie Duitse studenten aan de School in zijn studietijd vlak na de Tweede Wereldoorlog werd omgegaan. Deze drie waren Heinrich Baarlink, Heinrich Voogd en Anton Heid Ley.34 Guhrt zegt dat hij zelden ressentiment tegen Duitsers heeft meegemaakt.35 Aan de andere kant laat hij zien dat hij wel als Duitser werd waargenomen, op en voor hemzelf niet altijd aangename manier. Was het vlak na de Tweede Wereldoorlog raadzaam om deze studenten zo min mogelijk met Duitsland te associëren? Waarom lezen we elders niets over deze dingen? Speelde deze vraag niet? Wilde men hierover liever niet spreken? Ontbreken er gewoon informaties hierover, en is dat de reden waarom Gerrit Jan Beuker hierover niet iets vermeldt? 30
Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 165 e.v. W. de Graaf, Afscheiding, 21,132 en Bouwman, Hoede, 8 en Gerrit Marinus den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, in Boerkoel, Delleman en Den Hartogh, red., Sola gratia, 13 en Van Klinken, “Een sterk instituut”, 23v.,55 e.v., 68,72v.,99v. 32 Rolf Hendrik Bremmer, Herman Bavinck als dogmaticus (Kampen: Uitgeverij Kok, 1961), 10 en Rolf Hendrik Bremmer, Herman Bavinck en zijn tijdgenoten (Kampen: Uitgeverij Kok, 1966). 33 Joachim Guhrt, Geschichte und Geschichten. Erlebnisse und Erkenntnisse eines Lebens im 20. Jahrhundert [2000], Bibliotheek Theologische Universiteit Kampen Broederweg, 78-94 en Heinrich Baarlink, “Blijvende herinneringen aan Herman Ridderbos”, in: Riemer Roukema, red., Herman Ridderbos 1909-2007 Herdacht (Kampen, Uitgeverij Kok, 2010) en Beuker, Beukers, 42-48 en Gerrit Jan Beuker, “Leben und Wirken des altreformierten Uelsener Pastors Berend Hindrik Lankamp 1901-1971”, in Emsländische Geschichte 12, red. Helmut Lensing, Christof Haverkamp en Heinz Kleene, dl. 12 (Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2005), 251-255. G. Harinck is bezig met een publicatie over de student N.M. Steffens. 34 Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 147,149. 35 Guhrt, Geschichte, 84v. 31
9
1.2. Resumé van de historiografie en vraagstelling van de scriptie De verwachting dat buitenlandse studenten door hun afkomst binnen een studentengemeenschap opvallen en als individu in verband gebracht worden met hun nationaliteit komt bij lezing van de Kamper historiografie allerminst uit. Eerder is het tegendeel het geval. Dit geldt in bijzonder voor de Duitsers, hoewel die tussen 1854 en 1994 het grootste contigent buitenlandse studenten vormden. In de historiografie zijn zij hooguit als individu interessant, of ze gaan onder in de groep. Het eerste geldt vooral in betrekking tot studenten vóór 1945, het laatste met name na 1945. Vanaf de jaren zeventig spelen de in Kampen studerende Duitse studenten zo goed als geen rol meer in de literatuur. De historiografie geeft aanleiding tot vragen.
Waarom is er aangaande de studenten vóór 1945 wel aandacht voor het individu maar nauwelijks voor nationaliteit? Werden de betrokkenen wellicht niet als “Duitsers” waargenomen en gedroegen ze zich ook niet dusdanig? Bouwman vermeldt dat ds. Jan Robbert van de CRC in Noord-Amerika werd afgevaardigd naar het gouden jubileum van de School in 1904 Bij ds. Jäger lijkt een vermelding van zijn afvaardiging door de Altreformierte Kerk niet nodig te zijn. Werd deze kerk als deel van de Gereformeerde Kerken in Nederland GKN opgevat, en daaruit afkomstige studenten vooral als “gereformeerden”? Was hun Duitse nationaliteit om deze reden niet belangrijk? Gaat Van Klinken er daarom vanzelfsprekend van uit dat iedereen de “Grafschaft Bentheim” en “Ost-Friesland” kent? Waarom wordt na 1945 ook weinig over individuele Duitse studenten gesproken? Willen de auteurs het individu beschermen voor de negatieve gevoelens die de bezetting bij de Nederlandse bevolking had nagelaten? En waarom zocht de Theologische School al gauw na de bevrijding weer contact met Duitse studenten? Wilde men ze weer integreren in de civitas, en waren de Duitse studenten er wellicht op bedacht om niet al te veel op te vallen? Waarom wekt het naar verhouding grote aantal Duitse studenten na de jaren zeventig aan Nederlandse zijde niet meer belangstelling voor hun kerkelijke achtergrond? Was die voor de richting die de Gereformeerde Kerken in Nederland insloegen minder relevant?
Dit brengt mij tot twee hoofdvragen die ik in mijn scriptie wil beantwoorden: 1. Vanuit het perspectief van de Theologische School in Kampen: Als de eerste indruk juist is, en de Kamper theologieopleiding tamelijk stelselmatig vermeed om haar Duitse studenten met hun nationaliteit of met de eigensoortige context van het Duitse kerkelijke leven in verband te brengen, wat kunnen daarvan dan de redenen zijn geweest? 2. Vanuit het perspectief van de Duitse studenten aldaar: was hun nationale achtergrond ook voor hen van zo ondergeschikt belang, of speelde die op de achtergrond toch wel degelijk een rol bij hun theologiebeoefening en carrièreplanning?
10
1.3. Onderzoeksmethode en opbouw van de scriptie 1.3.1. Onderzoeksmethode: De opbouw van een database 1.3.1.1. De basisgegevens Met het oog op deze onderzoeksvragen heb ik een database opgezet met informaties over alle tachtig in Duitsland geboren studenten die tussen 1854 en 1994 aan de Oudestraat te Kampen hebben gestudeerd. Toen ik met het opzetten van de database wilde beginnen wist ik niet hoe veel of weinig materiaal ik boven water zou kunnen krijgen, en daarom koos ik voor het genoemde tijdperk, gebaseerd op het aan het begin van dit hoofdstuk genoemde boek van Van Gelderen en Rozemond. Dit boek oriënteerde zich wederom aan de Naamlijst der Studenten van de Theologische School der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland sinds den 6den December 1854, aan de Naamlijst der studenten van de Theologische School der Christelijk Gereformeerde Kerk in Nederland sinds September 1884 en aan het Album Studiosorum van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, dat in 1994 eindigt. Deze lijsten, respectievelijk het Album Studiosorum, bevatten meer informatie dan in het boek van Van Gelderen en Rozemond is opgenomen. Daarom heb ik, nadat ik op grond van Van Gelderen en Rozemond een begin had gemaakt, ook de additionele informaties uit de genoemde lijsten en het Album Studiosorium overgenomen in mijn database. Hiermee had ik gegevens aangaande geboorteplaatsen en –data, vooropleiding, eerdere beroepsuitoefening en afgelegde examens bij elkaar. Uit een vergelijking van al deze informatie kunnen al bepaalde conclusies aangaande de onderzoeksvraag worden getrokken, zoals uit deze scriptie zal blijken. Vervolgens heb ik het carrièrepatroon van de Duitse studenten bestudeerd omdat ik erachter wilde komen of dit door hun afkomst beïnvloed is geweest. Hiervoor was uitstekend bronnenmateriaal beschikbaar in Umkehr und Erneuerung. Aus der Geschichte der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen 1838-1988 van Gerrit Jan Beuker. In dit boek heb ik naast informatie over loopbaanontwikkeling een lijst gevonden waarin het jaar van overlijden werd vermeld. Ik heb op basis van deze lijst naar overlijdensberichten en naar carrièrepatronen van Duitse studenten die in Nederland predikant werden in de Jaarboeken van de Gereformeerde Kerken in Nederland en in de vijf delen van Gedenkt Uw Voorgangers van Johannes de Haas gezocht, die in het archief van de opleiding aan de Oudestraat te Kampen te vinden waren.36 Ik wist namelijk al dat de Altreformierte Kerk niet alleen een overeenkomst had gesloten met de opleiding aan de Oudestraat, maar sinds 1923 zelfs aangesloten was bij de GKN.37 Ik kon echter over studenten die niet in de Altreformierte Kerk of de GKN predikant werden uit de genoemde bronnen geen informaties verkrijgen. In dit opzicht was het bevolkingsregister van Kampen behulpzaam, te vinden in het Gemeentearchief aldaar. Dit register vermeldt de herkomst van alle Duitse studenten die voor de Tweede Wereldoorlog aan de Oudestraat studeerden, waar ze in Kampen woonden en waarheen ze zijn vertrokken. Vervolgens heb ik verschillende gemeentehuizen, kerken en archieven in Nederland, Duitsland en de VS opgebeld of via e-mail aangeschreven voor aanvullende informatie.
36
Het algemeen bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland heeft deze jaarboeken tussen 1917 en 1965 onder de naam Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland en tussen 1966 en 2003 onder de naam Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Goes bij de uitgeverij Oosterbaan en Le Cointre laten uitgegeven (voortaan beiden afgekort met Jaarboek). 37 Over de aansluiting aan de GKN zie hoofdstuk 2.
11
1.3.1.2. Verdieping: concentratie op de studietijd van de studenten Op dit punt aangekomen heb ik besloten om me te concentreren op de tijd die de uit Duitsland afkomstige studenten aan de opleiding aan de Oudestraat hebben doorgebracht. De reden voor deze keuze was niet alleen dat het thema van mijn scriptie dit impliceert, maar ook dat het praktisch gezien de beste mogelijkheid was om het onderzoek te beperken. Ik woon namelijk in Kampen, en daarom zijn het archief van de PThU en het Gemeentearchief Kampen het beste te bereiken voor mij. Het doorgronden van het archief van de Altreformierte Kerk of van de archieven van altreformierte gemeenten of het lezen van preken of andere documenten van de voormalige Duitse studenten in Kampen zou te veel tijd in beslag nemen. Aangaande de studie wist ik uit de historiografie dat studenten bepaalde examina moesten afleggen, waarbij ze onder andere opstellen of scripties moesten schrijven.38 De thema’s en de inhoud daarvan zouden kunnen bijdragen aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvragen. Ik heb daarom ten eerste de notulen van het college van curatoren – het bestuur van de opleiding aan de Oudestraat – uit de 19de eeuw geconsulteerd, omdat ik informatie verwachtte te vinden over de onderwerpen waarover Duitse studenten een opstel moesten schrijven. Ten tweede heb ik in de catalogus van de bibliotheek van de opleiding aan de Oudestraat naar de titels van scripties van Duitse studenten gezocht. Verder heb ik in het archief van de opleiding aan de Oudestraat de almanakken van het studentencorps Fides Quaerit Intellectum F.Q.I. doorgekeken om informaties te verzamelen over wat de Duitse studenten buiten hun studie deden. De reden voor deze beslissing was dat deze almanakken een makkelijk te raadplegen bron vormen, waarbij ik verwachtte dat Duitse studenten lid zouden zijn geweest van dit corps. 1.3.1.3. Een oplossing voor ontbrekende informaties: een enquête Inmiddels had ik aangaande de Duitse studenten die voor 1968 in Kampen studeerden en later in de Altreformierte Kerk en in de GKN werkzaam werden informatie verzameld. Over de studenten na 1968 had ik nog weinig gevonden, omdat het bevolkingsregister Kampen alleen tot aan de Tweede Wereldoorlog gratis te raadplegen is en omdat in 1968 de laatste Almanak van FQI is verschenen. Daarom heb ik een enquête opgesteld om van de nog levende voormalige Duitse studenten in Kampen informatie uit eerste hand te kunnen ontvangen. Bovendien kon ik deze studenten zo gericht vragen stellen. Ik heb via de Jaarboeken van de Protestantse Kerk in Nederland PKN, de rechtsopvolger van de GKN, en via het internet geprobeerd om de e-mail adressen van de nog levende voormalige Duitse studenten in Kampen te achterhalen, en vervolgens heb ik hun de enquête gestuurd. Ik heb vele vragen gesteld, waarvan achteraf gezien niet alle van belang waren voor mijn onderzoek of de database. In Bijlage 1 zijn die vragen te vinden de relevant zijn voor deze scriptie. 1.3.1.4. Verdere verdieping: bronnenonderzoek Tenslotte wilde ik uit alle opstellen voor het admissie-examen en uit alle scripties diegenen bekijken die thema’s hadden die mij aangaande mijn vraagstelling relevant leken. Hetzelfde geld voor lezingen die Duitse studenten op vergaderingen van F.Q.I. hadden gehouden. De scripties kon ik in de bibliotheek van de opleiding aan de Oudestraat aanvragen, en naar opstellen en lezingen ben ik in het Archief van de Theologische School en het Archief Studentenvereniging “Fides Quaerit Intellectum”, beiden te vinden in het Gemeentearchief Kampen, op zoek gegaan. In de analyse van de database in hoofdstuk 4 zal ik op de door mij gekozen opstellen, lezingen en scripties nader ingaan.
38
Hierover meer in hoofdstuk 3.
12
1.3.2. Verantwoording voor de opbouw van de scriptie Hiermee is dus al gezegd dat de analyse van de door mij opgebouwde database één hoofdstuk van mijn scriptie zal beslaan, en dit hoofdstuk staat aan het eind van mijn scriptie als hoofdstuk vier. Maar om te kunnen analyseren moet er een kader worden geschapen: de rivier heeft een bedding nodig. De titel van mijn thema begint met de uitspraak: ““Nederlanders” of “Duitsers?”” De aanhalingstekens laten zien dat het mij niet om de nationaliteit van studenten gaat maar om een sticker die mensen anderen of zichzelf opplakken. Want je kunt ook “Nederlander” worden genoemd zonder de Nederlandse nationaliteit te hebben. De stickers “Nederlander” of “Duitser” worden je opgeplakt omdat je bepaalde kenmerken vertoont die gerelateerd worden aan Nederland of Duitsland. Daarom is het volgens mij noodzakelijk om een antwoord te zoeken op de vraag waarom het verschil tussen Nederland en Duitsland soms wordt geaccentueerd en soms juist niet. Dit heeft met “cultuur” te maken maar ook met politieke en religieuze geschiedenis. Mijn eerste hoofdstuk zal daarom het staatkundig bestel van Nederland en Duitsland ten tijde van de opleiding aan de Oudestraat te Kampen behelzen. Daarbij ga ik in bijzonder in op de Duitse streken “graafschap Bentheim” en “Oost-Friesland” omdat deze in de historiografie van de opleiding te Kampen vaker worden genoemd. Het graafschap Bentheim en Oost-Friesland hebben in de eeuwen voorafgaand aan de oprichting van de opleiding te Kampen nauwe politieke, economische en culturele banden met Nederland gehad. Dit lijkt mij ten opzichte van mijn vraagstellingen zo belangrijk dat ik ook de politieke en religieuze geschiedenis van de verhoudingen tussen de genoemde streken en Nederland voorafgaand aan de oprichting van de opleiding te Kampen zal beschrijven. Ik meen te kunnen aantonen dat relatief veel “Duitse” studenten afkomstig zijn geweest uit het graafschap Bentheim en uit Oost-Friesland. Verder ga ik uit van de veronderstelling dat deze studenten in meer of mindere mate als “Duitsers” werden beschouwd, vanwege taal, geschiedenis, cultuur etc. De tijdvakken van het nationalisme (19de eeuw) en het nationaalsocialisme bepaalden hen op en wel heel bijzondre manier bij deze nationale achtergrond. Hoofdstuk 1 zou dit kunnen onderbouwen. Een manco in dit hoofdstuk is dat ik mij aangaande de geschiedenis van de Bondsrepubliek Duitsland na 1949 tot hoofdlijnen heb moeten beperken. Ik heb me hier vooral op mijn eigen achtergrond en de Nederlandse wetenschappelijke literatuur georiënteerd. Dit is mogelijk doordat in het behandelde tijdvak overlap bestaat tussen de Nederlandse en Duitse geschiedenis. Tegelijkertijd denk ik dat dit wellicht in mindere mate voor studenten uit het graafschap Bentheim en Oost-Friesland zou kunnen gelden, en dat niet alleen maar omdat deze streken voorafgaand aan de oprichting van de opleiding te Kampen banden hadden met Nederland. Want zoals ik al zei had de Altreformierte Kerk, die, zoals we nog zullen zien, alleen in deze twee streken te vinden was, niet alleen een overeenkomst gesloten met de opleiding aan de Oudestraat, nee: deze kerk was ook aangesloten bij de GKN! Daarom heb ik besloten om het tweede hoofdstuk aan deze kerk te wijden. Ik ga er namelijk van uit dat vele uit Duitsland afkomstige studenten daarvan lid waren, want dat ligt voor de hand gezien de overeenkomst met de GKN. Aangaande dit hoofdstuk moet ik erkennen dat de literatuur waarop ik het heb gebaseerd grotendeels uit populaire literatuur bestaat. Die is voor gemeenteleden geschreven, niet voor de wetenschappelijke wereld. De auteurs werken namelijk nagenoeg niet met voetof eindnoten, alhoewel enkelen wel aan het eind van hun werken hun bronnen in een literatuurlijst vermelden. Ik moest ervoor kiezen om hoofdstuk twee op deze literatuur te baseren omdat er tot nu toe - afgezien van het waardevolle werk van Beuker - nauwelijks wetenschappelijk verantwoorde literatuur over de geschiedenis van de Altreformierte Kerk en haar gemeenten is verschenen. Tenslotte zal ik voorafgaand aan de analyse van de database over de studenten een hoofdstuk schrijven over de theologische opleiding aan de Oudestraat in Kampen. Deze 13
opleiding vormde immers het milieu waarin de uit Duitsland afkomstige studenten studeerden! Het ligt voor de hand dat ze zich moesten verhouden tot de theologische ontwikkelingen aan het instituut en ook tot hetgeen ze buiten de studie om in bijvoorbeeld het studentencorps F.Q.I. meemaakten. Naast de theologische ontwikkelingen en de geschiedenis van F.Q.I. zal ik ingaan op verhoudingen tussen de opleiding aan de Oudestraat en buitenlandse kerken en instellingen. Daarbij zal natuurlijk ook de verhouding met Duitsland aan de orde komen, in samenhang met de vraag hoe die verhouding was in vergelijking met die tot instellingen in andere landen. Dit heeft namelijk volgens mij invloed gehad op de manier waarop de studenten zich presenteerden en hoe ze werden waargenomen. Bovendien zal ik in dit hoofdstuk ingaan op verschillende examina waaraan de studenten zich moesten onderwerpen. Deze examina werpen licht op de manier waarop de Duitse studenten tegen hun afkomst aankeken en waarop de opleiding aan de Oudestraat daarmee omging. Na de analyse zal ik conclusies trekken met oog op mijn vraagstellingen.
2. BETOOG 2.1. Het staatkundig bestel van het graafschap Bentheim, OostFriesland en Nederland Alvorens de geschiedenis van de Altreformierte Kerk, de Theologische School te Kampen en observaties aangaande mijn studenten-database te behandelen volgt hier eerst een beschrijving van het staatkundig bestel van het graafschap Bentheim en Oost-Friesland. Ik zal daarbij verwijzen naar gelijksoortige of afwijkende ontwikkelingen in Nederland. Deze kruisverwijzingen zullen zich concentreren op ontwikkelingen die volgens mij de Duitse studenten in Kampen raakten. Illustratie 1: Graafschap Bentheim en Oost-Friesland als grensstreken39
2.1.1. Het graafschap Bentheim, Oost-Friesland en Nederland van de 15de tot 19de eeuw 2.1.1.1. Oost-Friesland en Groningen tussen de 15de en 19de eeuw De huidige bewoners van de/het graafschap Bentheim en Oost-Friesland zullen wellicht verbaasd zijn om te horen dat deze gebieden tot in de 19de eeuw sterk beïnvloed werden door Nederland. De stad Groningen ging namelijk al aan het begin van de 16de eeuw nauwe banden 39
Ontnomen uit Beuker, Umkehr, 1.
14
met Oost-Friesland aan en erkende graaf Edzard Cirksena I. zelfs als landsheer. 40 De reden hiervoor was dat Groningen niet onder het gezag van de hertog van Saksen en de Habsburger keizer Maximiliaan I wilde komen en van oudsher banden had met Oost-Friesland. Groningen kwam in 1536 uiteindelijk toch onder invloed van de Habsburgers, namelijk toen de hertog van Saksen zijn aanspraken overdeed aan Karel V, de erfgenaam van de Bourgondische Nederlanden. De culturele kruisbestuiving tussen Noord-Nederland en Duitsland bleef bestaan. Groninger studenten studeerden in Erfurt en Heidelberg. In economisch opzicht bleven Westfalen en de gebieden van Münsterse en Keulse bisschoppen voor Groningen als afzetmarkt belangrijk.41 In de 17de eeuw draaide het verkeer om: vele studenten uit Duitsland, vooral gereformeerde vluchtelingen uit de Palts, gingen studeren aan de in 1614 opgerichte Groningse universiteit.42 In religieus opzicht had gravin Anna, schoondochter van Edzard I., te weinig macht om aan al haar onderdanen in geheel Oost-Friesland één godsdienst op te leggen.43 Dit had ze daar formeel wel mogen doen, want volgens de ‘Augsburger religievrede’, die overigens niet voor het huidige Nederlandse grondgebied gold, mocht iedere vorst binnen het Heilig Romeinse Rijk in zijn of haar territorium bepalen welke confessie hij/zij aan zijn onderdanen wilde opleggen (cuius regio illius et religio).44 Maar de stad Emden en de standen en gemeenten in Oost-Friesland weerden zich met succes tegen pogingen om één godsdienst in te voeren.45 Daarom kregen zowel de lutherse als ook de door de Zwitserse Reformatie beïnvloede reformierte godsdienst in Oost-Friesland voeten aan de grond. Emden werd een vluchtplaats voor Nederlandse calvinisten uit Noord- en Zuid-Holland, die vooral tussen 1554 en 1557 de stad instroomden.46 Nadat Anna was overleden probeerden haar lutherse zoon Edzard II en haar reformierte zoon Johann ieder op zijn beurt het eigen geloof in geheel OostFriesland te verspreiden, maar ook zij slaagden er niet in daarvoor een monopoliepositie te creëren.47 In 1599 werd de kleinzoon van Anna, Enno III, door de standen als nieuwe vorst geaccepteerd, nadat hij met hen een contract had gesloten waarin werd overeengekomen dat iedere gemeente de vrijheid had te bepalen welke godsdienst ze wilde toebehoren.48 Toekomstige vorsten van Oost-Friesland werd het verboden om hierin veranderingen aan te brengen: de gemeenten kregen zelfstandigheid in godsdienstig opzicht. Tot ongeveer 1650 veranderden gemeenten in Oost-Friesland geregeld van godsdienst, waarbij de meeste gemeentes in het economisch sterke en dicht bevolkte westen van het land in de invloedssfeer van de steden Emden en Leer en aan de grens van het Groningerland reformiert werden. Gemeten naar oppervlakte was driekwart van Oost-Friesland dan wel luthers, maar dit waren dan wel over het algemeen dun bevolkte en economisch zwakke veengebieden. De Hollandse gereformeerde invloed werd merkbaar doordat in de reformierte kerken in de 17de eeuw in Oost-Friesland niet meer Nederduits, zoals in de 16de eeuw, maar Nederlands werd gesproken.49 40
Pieter Antonie Julius Caljé, Student, universiteit en samenleving. De Groningse universiteit in de negentiende eeuw (Hilversum: P.A.J. Caljé en Verloren, 2009), 51 e.v. 41 Caljé, Student, 57. 42 Ibid., 84,156 e.v. 43 Menno Smid, “Kirche und Religion in der Neuzeit”, in Ostfriesland. Geschichte und Gestalt einer Kulturlandschaft, eds. Karl-Ernst Behre en Hajo van Lengen (Aurich: Ostfriesische Landschaft, 1995), 204,206. 44 Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, 2de verbeterde druk Hilversum: Verloren, 2006, 150. 45 Smid, “Kirche”, 208. 46 Ibid., 205 en Herman Johan Selderhuis en Peter Nissen, “De Zestiende Eeuw”, in Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, red. Herman Johan Selderhuis (Kampen: Uitgeverij Kok), 2006, 280. 47 Smid, “Kirche”, 207v. 48 Ibid., 209,211v.,215. 49 Ibid., 54,158 en Ludger Kremer, “Das Niederländische als historische Kultursprache in der Grafschaft Bentheim”, in Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf
15
Pas in de 18de eeuw kwam hierin geleidelijk verandering. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden sloot het territorium voor handelsverkeer vanuit het oosten tussen 1709 en 1714 tijdelijk hermetisch af omdat een pestepidemie vanuit de Baltische gebieden dreigde over te slaan.50 Belangrijker was dat Oost-Friesland in 1744 aan het Duitse koninkrijk Pruisen toeviel. De Pruisische koning Frederik de Grote probeerde de Oost-Friese oriëntatie op Nederland te doorbreken. In 1748 verordonneerde hij dat aanstaande predikanten tenminste vier jaar aan de Duitse gereformeerde academie te Lingen moesten studeren, en hierdoor daalde het aantal Duitse studenten in Nederland aanzienlijk. Deze politiek had vooral economische redenen: de koning wilde het geld binnenlands houden. De opleiding aan de universiteit te Groningen zou bovendien weinig ‘verlicht’ zijn, hoewel deze universiteit zich wel in die richting ontwikkelde. Caljé denkt dat de Groningse faculteit theologie in de 18 e eeuw niettemin als orthodox gold. Oost-Friesland stond al vanaf het begin van de 17de eeuw onder de invloed van de Nadere Reformatie uit Nederland. De richting binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerk wenste op de reformatie van de leer in de 16de eeuw een reformatie van het leven te laten volgen.51 De aanhangers wilden niet alleen een orthodoxe leer maar ook een orthodoxe levenswandel en volgden daarom een gedetailleerde en strenge ethiek. Vanaf de late 17de eeuw werd voor hen de vraag of ze wedergeboren waren steeds belangrijker: de Nadere Reformatie ontwikkelde zich volgens Johannes van den Berg tot een “bevindelijk piëtisme”.52 In 1807 werd Oost-Friesland deel van het door Napoleon gevormde koninkrijk Holland en van 1811 tot 1815 was het gebied ingelijfd in het Franse keizerrijk.53 Hierdoor herleefde het contact met de Groningse universiteit want de gereformeerden in Oost-Friesland hechtten nog aan de historische banden en wilden zich tegen de verlichte lutheranen afzetten. Daarom gingen ze in Groningen studeren, ondanks aanwijzingen dat hoogleraar dogmatiek Herman Muntinghe het supranaturalisme had omarmd. Caljé suggereert dat supranaturalisme tegenover het gereformeerd piëtisme stond. Ik denk dat deze tegenstelling niet te sterk mag worden doorgevoerd. Het supranaturalisme was immers een stroming binnen de theologie die juist het geloof in bovennatuurlijke openbaringen wilde vasthouden.54 Deze accenten waren in dit stadium nog niet onverenigbaar met het streven van de orthodoxie. De breuk werd geslagen door de Groninger Theologie in de jaren twintig en dertig: de mens moest volgens haar niet zozeer nadenken over dogmatiek maar de in Christus besloten ware humaniteit leren zien en imiteren. 2.1.1.2. Het graafschap Bentheim en Nederland tussen de 15de en 19de eeuw Het ten oosten van Overijssel liggende graafschap Bentheim al eerder dan Oost-Friesland banden met Nederland. Tot in 1421 heersten namelijk graven uit het Hollandse huis in Bentheim.55 Nadien bleef het band bestaan, want het noordelijke gedeelte Nedergraafschap: Uelsen, Neuenhaus en omstreken was na die tijd leenplichtig aan verschillende Nederlandse heren. Bovendien werden officiële documenten van kerk en staat tot aan de Reformatie in Jahrhunderte Kirche an der Grenze, red. Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma (Delft: Uitgeverij Eburon, 2003), 203. 50 Caljé, Student, 58,158 e.v. 51 Johannes van den Berg, “Die Frömmigkeitsbestrebungen in den Niederlanden”, in Der Pietismus vom siebzehnten bis zum frühen achtzehnten Jahrhundert, ed. Martin Brecht, dl. 1 van Geschichte des Pietismus, eds. Martin Brecht et al. (Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1993), 87. 52 Ibid., 58,89v.,97 en Caljé, Student, 159. 53 Caljé, Student, 161. 54 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 260v. en George Harinck en Lodewijk Winkeler, “De negentiende eeuw”, in Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, red. Herman Johan Selderhuis (Kampen: Uitgeverij Kok, 2006), 618v. 55 Caljé, Student, 16v.
16
Bentheim, Overijssel en Twente in het Nederduits geschreven, en daarna gingen kerk en staat langzamerhand over tot Hoogduits respectievelijke Nederlands.56 De band met Nederland bleef. Graaf Arnold II, die goede contacten tot het huis van Oranje had, ging in 1588 namelijk tot het reformierte geloof over, dat net als het gereformeerd geloof in Nederland de Heidelbergse catechismus als belijdenisgeschrift accepteerde.57 Iedere staat had dus zijn eigen staatskerk, oftewel Landeskirche. Door de overgang van Graaf Arnold II tot het reformierte geloof werd in navolging van de al eerder genoemde ‘Augsburger religievrede’ ook de Landeskirche van het Graafschap, voorheen Luthers, reformiert.58 Ik vraag me af of deze stap politiek gemotiveerd was. In de naburige Republiek werd namelijk eveneens een Gereformeerde Kerk opgebouwd, en door zijn conversie kreeg de graaf een machtige medestander tegen het katholieke bisdom Münster. In 1613 werd er binnen de Reformierte Kerk een Oberkirchenrat geïnstalleerd, die de taak had om plaatselijke gemeenten te adviseren en in samenwerking met hen beslissingen te nemen in zaken die zij alleen niet konden afdoen.59 Deze Oberkirchenrat werd belangrijk nadat Bernhard von Galen, bisschop van Münster, probeerde om het graafschap voor het katholicisme te herwinnen.60 Pruisen en de Verenigde Provinciën grepen in en zorgden bij het Haags Vergelijk in 1701 ervoor dat de Oberkirchenrat en de Reformierte Kerk onafhankelijk werden van hun vorstenhuis. De vijf leden van de Oberkirchenrat zouden allemaal gereformeerd moeten zijn, en nieuwe leden zouden door de Oberkirchenrat zelf en niet meer door de vorst van het Graafschap worden gekozen.61 Nog steeds probeerde Clemens August, bisschop van Münster, de Oberkirchenrat in zijn werk te hinderen. Daarom vroeg de Oberkirchenrat steeds weer om hulp in Nederland, koos Nederlanders tot voorzitter en zocht nieuwe predikanten aanvankelijk aan de universiteiten te Leiden en Utrecht en na 1740 vooral aan de universiteit te Groningen. Dit heeft volgens mij twee gevolgen gehad. Ten eerste bedreef de Oberkirchenrat een gematigde politiek die goed aansloot bij het klimaat op de Groningse universiteit. Ten tweede werd de Nederlandse taal in het Graafschap in kerk en school de preek- en schrijftaal.62 Volgens Kremer kreeg het Nederlands niet alleen door de Reformierte Kerk maar ook door Nederlandse immigranten, Duitse gastarbeiders in Nederland en door de handel tussen deze gebieden ingang in het Graafschap. Ik denk dat Kremer op dit punt de rol van de Reformierte Kerk onderschat, omdat het aantal immigranten klein was en omdat de mensen in het Graafschap in het alledaagse leven Nederduits bleven spreken.63 Volgens Caljé leidde het handelen en de politiek van de Oberkirchenrat ertoe dat het gereformeerd piëtisme in het Graafschap in tegenstelling tot Oost-Friesland minder nadrukkelijk naar voren kwam dan in Oost-Friesland.64 Met deze uitspraak veronderstelt Caljé dat het gereformeerd piëtisme in het graafschap Bentheim invloed heeft gehad, terwijl Johann 56
Kremer, “Kultursprache”, 196v. Gerhard Plasger, “Reformation in der Grafschaft Bentheim”, in Abels, Beuker en Van Booma, Nederland en Bentheim, 18v., en Kremer, “Kultursprache”, 198. 58 De Bentheimer kerk noemt zich niet “Reformierte Kirche” maar “Christliche Kirche”, zie Plasger, “Reformation“, 19v.,24. Ik kies voor de naam “Reformierte” Kerk omdat dit aangeeft welke signatuur de kerk had. 59 Plasger, “Reformation“, 23v. 60 Gerhard Plasger, “Der Haager Vergleich von 1701. Vorgeschichte und Folgen”, in Abels, Beuker en Van Booma, Nederland en Bentheim, 29. 61 Plasger, “Vergleich”, 37,39v. en Caljé, Student, 165 e.v. 62 Kremer, “Kultursprache”, 200 e.v. 63 Ibid., 204. Caljé, Student, 165 verwijst naar een artikel van Kremer uit de jaren zeventig waarin Kremer zegt dat het Nederlands tussen 1693 en 1722 preektaal was en aan het Hof van de vorst van Bentheim werd gesproken. Dit komt niet overeen met het artikel Kremer, “Kultursprache”. Omdat het laatstgenoemde artikel recenter is volg ik dit artikel, uitgaand van voortschrijdend inzicht bij Kremer. 64 Caljé, Student, 168. 57
17
F.G. Goeters dit ontkent.65 Maar de boeken van Geesjen Pamans (1731-1821), die in Gölenkamp bij Uelsen werd geboren en in Neuenhaus leefde, zouden het tegendeel kunnen aangeven.66 Haar publicaties, die binnen reformatorische kringen bekend zijn gebleven en nog in 1999 in Nederland opnieuw werden uitgegeven, schetsen het beeld van een vrouw die vertrouwd was met werken van bijvoorbeeld Jodocus van Lodenstein en Wilhelmus Schortinghuis.67 Haar werk en kerkenraadnotulen van de reformierte gemeente te Uelsen laten zien dat er in 1752 een geestelijke opwekking in het Graafschap plaatsvond – net als in Nijkerk – en dat ‘opgewekte’ mensen bij haar kwamen om haar opbouwende woorden te horen. Getuigenissen van tijdgenoten noemen Pamans de geestelijke leidster van gelijkgezinden in het Graafschap. Een grote menigte was aanwezig bij haar begrafenis. 68 Fred van Lieburg beweert wellicht ook daarom dat het gereformeerd piëtisme een nevenstroming binnen de Reformierte Kerk in het graafschap Bentheim vormde, met Pamans als geestelijke moeder, maar verder zonder auteurs van naam.69 Pamans en gelijkgezinden kregen minachting en tegenstand te verduren omdat ze als ijdel werden beschouwd.70 Van Lieburg denkt dat ze wellicht meer mensen trokken dan de dominees, en dat die daarom hiermee moeite hadden, maar hij signaleert ook dat Pamans tenminste eerste in Zwolle verschenen publicatie in 1774 een kerkelijk nihil obstat kreeg. In 1753 werd het Graafschap aan het keurvorstendom Brunswijk-Lüneburg verpand, de voorloper van het in 1815 opgerichte Koninkrijk Hannover, en tussen 1811 en 1815 hoorde het Graafschap voor een korte tijd bij Frankrijk. Zowel het keurvorstendom als ook Frankrijk deden pogingen om het Nederlands uit te bannen door o.a. te proberen om de bevoegdheden van de Oberkirchenrat te beperken keurvorstendom en hem uiteindelijk in 1809 op te heffen Frankrijk.71 Maar voorlopig zou de strijd tegen Nederlandse invloed in het Graafschap nog niet succesvol zijn, zoals we zullen zien. 2.1.1.3. Resumé Zowel voor Oost-Friesland als ook voor het graafschap Bentheim werden de westerburen sinds de 15de eeuw steeds belangrijker. Politieke, religieuze en economische banden met Nederland werden aangehaald, en dat was volgens mij de reden waarom de Nederlandse taal zowel in Oost-Friesland als ook in het Graafschap in kerken en scholen ingang kreeg. Aangaande de vraag hoe het contact met Nederland tot stand kwam bestaat er een wezenlijk verschil tussen de twee Duitse gewesten. Een Nederlandse stad Groningen en Nederlandse vluchtelingen zochten in Oost-Friesland in de zestiende eeuw hulp en onderdak tegen de katholieke Habsburgers. Daarentegen was het aangaande het graafschap Bentheim volgens mij juist andersom: het vorstenhuis zocht hulp bij Nederland tegen de katholieke overmacht uit Münster. Daarom luidt mijn conclusie dat aangaande de contacten met Nederland in het beschreven tijdvak de factor “godsdienst” in Oost-Friesland belangrijker is geweest dan in het Graafschap, waar het politieke motief domineerde. Terwijl de relatie tussen het Graafschap en Nederland religieus gezien tot 1753 asymmetrisch bleef – het Graafschap had Nederland nodig, andersom niet – zien we dat de relatie tussen Oost-Friesland en Groningen op religieus
65
Johann Friedrich Gerhard Goeters, “Der reformierte Pietismus in Bremen und am Niederrhein im 18. Jahrhundert”, in Der Pietismus im achtzehnten Jahrhundert, eds. Martin Brecht en Klaus Depperman, dl. 2 van Geschichte des Pietismus, eds. Martin Brecht et al. (Göttingen: Vandenhoek & Ruprecht, 1995), 372. 66 Fred van Lieburg, “Geesjen Pamans 1731-1821 Geistliche Mutter des Bentheimer reformierten Pietismus”, in Abels, Beuker en Van Booma, Nederland en Bentheim, 159v.,163. 67 Ibid., 161,164e.v. 68 Ibid., 171. 69 Ibid., 159,161. 70 Ibid., 165v.,168v. 71 Kremer, “Kultursprache”, 206v.
18
gebied symmetrisch was. Ik denk dat Oost-Friesland daardoor ook een sterker gevoel van onafhankelijkheid en zelfbewustzijn kon ontwikkelen dan het Graafschap.
2.1.2. Het graafschap Bentheim en Oost-Friesland tussen 1815 en 1871 2.1.2.1. Hannovers bewind en emancipatie van Nederland tussen 1815 en 1853 Van de eerste zes Kamper studenten tussen 1856 en 1863 kwamen vijf uit het graafschap Bentheim en één uit Oost-Friesland. Deze streken vielen tijdens de oprichting van de Theologische School te Kampen onder het bewind van het Koninkrijk Hannover. 72 Dit werd net als het Koninkrijk der Nederland op het congres van Wenen in 1815 opgericht, nadat een eind was gekomen aan de heerschappij van Napoleon Bonaparte over Europa.73 Het Koninkrijk Hannover had zich meteen aangesloten bij de “Duitse Bond”. Dit was een los verband van aanvankelijk 39 onafhankelijke Duitse staten met de koninkrijken Pruisen en Oostenrijk als belangrijkste grootheden. Terwijl er in 1815 dus al een Nederlands koninkrijk bestond ontbrak na 1815 nog steeds een Duitse eenheidsstaat, maar door de strijd tegen Napoleon en Frankrijk werd wel de basis voor een liberale beweging in het volk gelegd die als doel één Duitse natie had.74 De lidstaten van de Duitse Bond probeerden deze centraliserende tendenties de kop in te drukken.75 De Duitse vorsten trachtten een eenheid van alle Duitse landen te voorkomen, terwijl de Nederlandse vorst een eenheidspolitiek nastreefde. De tijd tussen 1815 en 1830 was politiek gezien onrustig, zowel in Nederland als ook in Duitsland. Hannover en Pruisen probeerden samenhorigheidsgevoel in het eigen gewest te kweken en daarom de economische afhankelijkheid van Nederland en Nederlandse invloeden in het eigen land te beperken.76 Hannover nam maatregelen. In 1818 werd de Oberkirchenrat in het graafschap Bentheim weer ingevoerd, maar nu onder het gezag van de regering in Hannover, en het Bentheims bestuur werd in 1824 vervangen door Hannovers bestuur.77 Het Graafschap verloor dus zowel in politiek als religieus opzicht zijn onafhankelijkheid: de Oberkirchenrat kon zijn leden niet meer onafhankelijk benoemen. Rond 1825 werden de gevolgen van de centralisatie tendenties zichtbaar: de boeren mochten niet meer zelf bepalen wie hun kinderen zou onderwijzen, maar voortaan moesten de locale kerkenraden voorstellen aan de Oberkirchenrat sturen.78 Hannover bepaalde in 1818 bovendien dat predikanten tenminste een keer per maand in het Duits moesten preken, en in 1819 dat ze niet langer in Nederland mochten studeren.79 Deze 72
Mijndert Bertram, Das Königreich Hannover. Kleine Geschichte eines vergangenen deutschen Staates, 2de druk (Hannover: Hahnsche Buchhandlung, 2004), 129 en Heinrich Voort, “Vom Großherzogtum Berg bis zum Ende der Monarchie”, in Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, red. Steffen Burkert (Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010), 193. 73 Reinhard Rürup, “Deutschland im 19. Jahrhundert 1815-1871”, in Deutsche Geschichte. 19. und 20. Jahrhundert 1815-1945, Reinhard Rürup, Hans-Ulrich Wehler, Gerhard Schulz, dl. 3 (Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1985), 98,104 e.v. en Johannes Antonius Bornewasser, “Het Koninkrijk der Nederlanden 18151830”, in Socioculturele geschidenis 1794/1795-circa 1840, Politieke geschiedenis 1794/1795-1840/1846, De Nederlandse koloniën 1795-1914, red. Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt et al. dl. 11 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, red. Dirk Peter Blok et al. (Weesp: Fibula-Van Dishoek, 1983), 225,228. 74 Rürup, “Deutschland”, 100. 75 Ibid., 142,145. 76 Johan Christiaan Boogman, “De Periode 1840-1848”, in Nederland en België 1840-1914, eerste helft, eds. Theo van Tijn et al., dl. 12 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, eds. Dirk Peter Blok et al. (Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1977), 306v. 77 Kremer, “Kultursprache”, 207 en Caljé, Student, 169. 78 Bernd Hindrik Lankamp, “Aus vergangenen Tagen. Ein Lehrer und ein Bauer”, Der Grenzbote. Organ für die evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen, 12 maart 1939. 79 Caljé, Student, 160 e.v.,162,167.
19
laatstgenoemde bepaling zorgde in Oost-Friesland voor grote ophef, zodat dat Hannover haar liet vallen. De bepaling om in het Duits te preken was blijkbaar niet doorvoerbaar, want Hannover herhaalde die in 1830 en scherpte haar ook nog aan. Heeft deze politiek het optreden van leken als verkondigers bevorderd? De bepalingen waren uiteindelijk succesvol: in 1830 was het aantal studenten uit het Graafschap en Oost-Friesland aan de Groningse universiteit sterk gedaald ten opzichte van dat in 1825, en het zou in de volgende jaren enkel minder worden. Hebben piëtistische conventikels zich verzet tegen de in Duitsland opgeleide predikanten en leken als verkondigers geaccepteerd? In ieder geval bedroeg het aantal Duitse studenten aan de universiteit te Groningen in de volgende jaren vrijwel nul. Hiertoe heeft wellicht ook bijgedragen dat het Hoogduits voor Oost-Friesland in 1845 en voor het Graafschap in 1853 op scholen verplicht werd gesteld, en dat het tussen 1845 en 1849 werd verboden om in de kerken Nederlandse boeken te gebruiken.80 De stelling dat het teruglopen van studenten aan de universiteit Groningen met een opkomen van nationalisme te maken heeft lijkt mij niet overtuigend. Er zijn namelijk voorbeelden dat bewoners van het Graafschap en van Oost-Friesland zich in de jaren vijftig nog niet als “Duitsers” beschouwden, en ik denk dat ze zich evenmin “Hannovers” zouden noemen. Bovendien was het contact met Nederland allerminst afgebroken. Nederlanders kuurden in de zwavelbaden van Bentheim, en Amsterdamse elitezonen bezochten de kostschool in Uelsen. Bentheimer zandsteen en Hollandse suiker en ‘candy’ werd nog steeds via de Overijsselse Vecht tussen Overijssel en het Graafschap getransporteerd. 2.1.2.2. Het nationalisme, de revolutie van 1848 en haar gevolgen Uiteindelijk konden de lidstaten van de Duitse Bond vanwege de liberale beweging en haar streven naar één Duitse natie niet om hervormingen heen. Maar niet iedere lidstaat dacht daar hetzelfde over. Het Koninkrijk Pruisen wilde door hervormingen “revolutie van bovenaf” de nationale geest in goede banen leiden en zo een revolutie van het volk “van onderop” voorkomen.81 In het Koninkrijk Hannover bleven zowel aristocratie als bevolking in meerderheid conservatief. 82 Het verschil tussen Pruisen en Hannover laat zich aan twee ontwikkelingen aflezen. Ten eerste aan de agrarische sector, waarin zelfs in 1871 nog de helft van de Duitse bevolking werkte, en waarin in Pruisen al tussen 1807 en 1820 en in Hannover pas na een opstand in 1831 hervormingen werden doorgevoerd.83 Voor mij is het een open vraag hoe de boeren in het Graafschap, waar in die tijd 78% van de bodem uit veen en hei bestond, tegen hun snel oplopende landbouwkundige achterstand hebben aangekeken.84 Ten tweede wordt rond de revolutie van 1848 een verschil tussen aan de ene kant Nederland en Pruisen en aan de ander kant Hannover zichtbaar. De redenen voor deze revolutie, die de meeste lidstaten van de Duitse Bond beroerde, waren een groeiend nationalisme, misoogsten en een economische crisis in het algemeen.85 Deze “revolutie van onderop” bracht net als de Nederlandse grondwet van Thorbecke uit 1848 vrijheid van vergadering, vereniging en godsdienst. Net als in Nederland werd in Pruisen voor de tweede kamer een censuskiesrecht ingevoerd.86 Daartegenover handhaafde Hannover voor de verkiezing van de tweede kamer tot 1866 een systeem dat zich op de drie standen
80
Caljé, Student, 160 e.v.,162,167 en Kremer, “Kultursprache”, 207v. Ibid., 112v.,226. 82 Bertram, Hannover, 41v. 83 Rürup, “Deutschland”, 22v. ,27,33,124. 84 Erich Meyer, “Werden und Wandel der Landschaft”, in Burkert, Grafschaft Bentheim, 90v. 85 Ibid., 130,149,153. 86 Meyer, “Landschaft”, 130,149,153 en Boogman, “1840-1848”, 338v. 81
20
oriënteerde.87 We zullen in het volgende hoofdstuk zien dat deze revolutie van 1848 die in haar constitutionele gevolgen in Duitsland minder duurzaam zou blijken te zijn dan in Nederland van belang is geweest voor minderheden in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim. Het bewogen jaar 1848 had in verschillende mate tot veranderingen in Pruisen en Hannover geleid, maar de nationalistische droom van een verenigd Duitsland kwam niet uit. Het in 1848 in Frankfurt am Main opgerichte parlement werd al in 1849 weer opgeheven omdat de koning van Pruisen niet door een “revolutie van onderop” keizer wilde worden.88 In Nederland zal het falen van de Duitse nationalistische beweging naar mijn mening voor opluchting hebben gezorgd. Volgens J.C. Boogman was de bevolking in Nederland namelijk verontrust door het perspectief van een beangstigend grote en machtige staat als oosterbuur. 89 De verontrusting zou wellicht ook te maken kunnen hebben met een nationale identiteitscrisis, die er tussen 1840 en 1848 in Nederland heerste. België had zich namelijk in 1830 losgemaakt, en toen de daardoor noodzakelijke grondwetswijziging zijn macht beperkte trad koning Willem I in 1840 af.90 2.1.2.3. Pruisisch bewind: De Duitse herenigingoorlogen in 1866 en 1870 In de jaren na 1848 probeerde Pruisen langs politieke wegen tot één Duitse natiestaat te komen, maar toen dit niet lukte stuurde kanselier Otto von Bismarck bewust op een confrontatie met Oostenrijk aan.91 In 1866 provoceerde Pruisen Oostenrijk om de leden van de Duitse Bond te mobiliseren.92 Pruisen beschouwde de Duitse Bond als opgeheven en verklaarde oorlog aan Oostenrijk en Hannover. Oostenrijk werd verslagen, het Koninkrijk Hannover werd geannexeerd en als “provincie” geïntegreerd. Het graafschap Bentheim en Oost-Friesland hoorden voortaan bij Pruisen. Door de annexatie van verschillende gewesten vergrootte Pruisen zijn invloed vanuit de Noord- en Oostzee tot aan de noordelijke grens van Beieren en Württemberg.93 Pruisen richtte samen met de niet geannexeerde gewesten binnen de eigen invloedsfeer de Noord-Duitse Bond op. Dit was de eerste stap naar een verenigd Duitsland. In Oost-Friesland was de bevolking over de annexatie blij omdat ze het bewind van Pruisen in de 18de eeuw als minder streng had ervaren dan het bewind van Hannover. 94 Ik vermoed dat het Koninkrijk Hannover ook niet bij iedereen in het graafschap Bentheim geliefd was. In 1837 werd koning Ernst August van Hannover in Nordhorn dan wel met jubel ontvangen, maar de gevoelens van het vorstenhuis en de Oberkirchenrat waren gemengd.95 Ze hadden immers hun zelfstandigheid moeten opgeven, en daardoor was de Oberkirchenrat niet meer volledig onafhankelijk – ook niet in haar keuze om studenten in Nederland te laten opleiden. De tweede en laatste stap naar een verenigd Duitsland was dat Bismarck Frankrijk ging verleiden tot een oorlog, waarbij hij Zuid-Duitse staten voor een alliantie met de NoordDuitse Bond zou kunnen winnen.96 Daardoor zou het nationalisme zo sterk worden dat de 87
Bertram, Hannover, 48,73. Rürup, “Deutschland”, 155v.,163v. 89 Boogman, “1840-1848”, 306v. 90 Bornewasser, “1815-1838”, 266,278 en Gerard J. Hooykaas, “De politieke ontwikkeling in Nederland 18301840”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 11, 313v. 91 Hans-Ulrich Wehler, “Das deutsche Kaiserreich 1871-1914”, in Rürup, Wehler en Schulz, Deutsche Geschichte, 226v. 92 Rürup, “Deutschland”, 189 e.v. 93 Ibid., 192. 94 Bertram, Hannover, 129,144. 95 Ibid., 52. 96 Rürup, “Deutschland”, 197v. 88
21
Zuid-Duitse staten uiteindelijk niet meer erom heen zouden kunnen komen om zich bij de Noord-Duitse Bond aan te sluiten. Dit lukte, Frankrijk verklaarde in 1870 de oorlog aan deze alliantie, en na de Franse nederlaag sloten de Zuid-Duitse staten zich aan bij de Noord-Duitse Bond. Daarop werd in 1871 het Duitse keizerrijk geboren, waarin Pruisen de leiding had en de koning van Pruisen tot keizer werd gekroond. 2.1.2.4. Resumé Het streven van het Koninkrijk Hannover om Nederlandse invloeden te beperken was succesvol. Toen de Theologische School in Kampen in 1854 werd opgericht was het Koninkrijk Hannover er al in geslaagd om de stroom van studenten richting Groningen droog te leggen, en het lukte ook om het Nederlands langzamerhand uit de scholen te verbannen. Tegelijkertijd verliep het proces van hervormingen om het volk meer rechten en vrijheden te verlenen in Hannover trager dan in Pruisen en Nederland. Het zou me niet verbazen als mensen in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim zich op Nederland gingen oriënteren omdat het volk in Nederland meer rechten en vrijheden bezat. Toch moet worden erkend dat de bevolking in Oost-Friesland Pruisen welwillend bejegende, vanwege positieve ervaringen in het verleden. Pruisen was echter ook militaristisch, wat in Nederland als beangstigend werd ervaren. We zullen in het volgende hoofdstuk zien dat leden van de in 1892 opgerichte GKN deze angst deelden.
2.1.3. Het Duitse Keizerrijk, Nederland en de Eerste Wereldoorlog 18711918 2.1.3.1. Ontwikkelingen in het keizerrijk en in Nederland Al voor de stichting van het Duitse keizerrijk deden zich op economisch en sociaal gebied parallelle ontwikkelingen tussen Nederland en Duitsland voor. In beide landen groeide de bevolking in het midden van de 19de eeuw, onder andere doordat de levensverwachting vanwege het vooruitgang van de medische wetenschappen steeg: in Duitsland lag die na 1871 overigens nog maar rond de 35 jaar.97 De landbouw werd in beide landen in de jaren zestig geïnnoveerd met het oog op grootschalige productie, maar tussen ongeveer 1875 en 1895 verkeerde de agrarische sector in beide landen in een crisis.98 Dit had te maken met het feit dat de concurrentie in de VS de kosten voor productie en transport van tarwe naar Europa enorm kon verlagen, zodat de prijzen daar kelderden. Nederlandse en Duitse boeren emigreerden in forse aantallen naar de VS. Heeft dit invloed gehad op de carrière van de Duitse studenten van de Theologische School te Kampen? Maar op politiek gebied bleven de verschillen tussen Nederland en Duitsland groot. Het keizerrijk had de grondwet van de Noord-Duitse Bond met enkele wijzigingen overgenomen. Deze grondwet behelsde een algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 25 jaar, waarbij wel moet worden opgemerkt dat het parlement slechts beperkte macht had. De bondsraad en de bondskanselier konden op de meeste gebieden onafhankelijk van het parlement handelen.99 Daartegenover had de koning van het Koninkrijk der Nederlanden na de herziening van de Nederlandse grondwet door Thorbecke in 1848 alleen nog het recht om de twee kamers te
97
Rürup, “Deutschland”, 13,18 en Theo van Tijn, “De eerste fase van de economische groei 1850-1867”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 12, 151. 98 Wehler, “Kaiserreich”, 232v. en Theo van Tijn, “Het algemeen karakter van het tijdvak 1875-1895”, in Nederland en België 1840-1914, tweede helft, eds. Theo van Tijn et al., dl. 13 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, eds. Dirk Peter. Blok et al. (Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1978), 78,82v. 99 Rürup, “Deutschland”, 192 en Wehler, “Kaiserreich”, 247v.
22
ontbinden en invloed op de kabinetsformatie uit te oefenen.100 De koning viel vanaf 1848 namelijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Al is het dan nog zo dat Nederland in tegenstelling tot het Keizerrijk pas door grondwetswijzigingen in 1887 en 1917 een algemeen kiesrecht voor mannen kreeg in 1922 ook voor vrouwen: de Nederlandse censuskiezer had meer politieke zeggenschap dan het Duitse electoraat onder het Keizerrijk.101 Bovendien voerde Nederland neutraliteitspolitiek omdat het geen Europese grootmacht was.102 In het eigen land werd aan de verschillende stromingen in de maatschappij liberalen, protestanten, katholieken, socialisten vrijheid gelaten om hun eigen subculturen zuilen op te bouwen.103 In Duitsland, waar de “revolutie van bovenaf” was geslaagd, wilde Bismarck het emancipatiestreven van socialisten en katholieken ondergeschikt maken aan vaderlandslievendheid.104 Hij deed dit door socialisten als “vaderlandsloos” te bestempelen en de katholieken trouw aan Rome te verwijten, kortom: door hen als vijanden van Duitsland neer te zetten die met buitenlanders Rome, socialisten in Frankrijk en Engeland heulden. In het laatste hoofdstuk van deze scriptie zal worden ingegaan op de vraag hoe de Duitse studenten aan de Theologische School hierop hebben gereageerd. Hebben ze zich op Nederland georiënteerd omdat dat land meer vrijheden waarborgde, of hebben ze hun Nederlandse studie juist zo min mogelijk benadrukt, om niet als afvalligen van hun eigen land te worden beschouwd? 2.1.3.2. De relatie tussen Keizerrijk en Nederland: vervreemding en neutraliteit Het Keizerrijk voerde kunstmatig de spanning met het buitenland op en deed aan imperialisme om de aandacht van interne problemen af te leiden en door import van producten uit de koloniën de mensen tevreden te houden.105 Tegenover Nederland verzekerden Duitsland en Engeland de neutraliteit te zullen respecteren. 106 Alhoewel er bij Kuyper en zijn regering rond 1900 tendensen richting Duitsland te zien waren bleef neutraliteit een hoeksteen van het Nederlandse beleid. De Duitse regering had aangaande de taalkwestie in de grensstreek geen positieve attitude richting Nederland, want in 1882 liet het Keizerrijk het opzicht over de scholen van de kerk naar de staat overhevelen.107 Nu kon de regering de scholen dwingen om de verplichting uit 1845 respectievelijke 1853 na te komen en de lessen in het Hoogduits aan te bieden. Maar het duurde nog tot minstens 1902 voordat het Nederlands als standaardtaal volledig verdween uit de scholen in het Graafschap. In de reformierte gemeenten werd in Oost-Friesland al rond 1889 nergens meer in het Nederlands gepreekt, terwijl in het graafschap Bentheim pas tussen 1916 en 1925 het Nederlands volledig verdween.108 We zullen in het volgende hoofdstuk ingaan op dit tempoverschil. 100
Boogman, “1840-1848”, 338v. Coenraad Arnold Tamse, “Het constitutionele stelsel blijft haperen”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 13, 212 en Jaques Louis Joseph Bosmans, “Het maatschappelijk-politieke leven in Nederland 1918-1940”, in Nederland en België 1914-1940, eds. Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, dl. 14 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, eds. Dirk P. Blok et al. (Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1979), 201,212. 102 Tamse, “Het constitutionele stelsel”, 474. 103 Johannes Antonius de Kok, “Kerken en godsdienst: de school als motor van de verzuiling”, in Blok et al., Geschiedenis, dl.13, 145 en Bosmans, “1918-1940”, 201,212. 104 Wehler, “Kaiserreich”, 250,288 e.v. 105 Ibid., 347v.,364. 106 Tamse, “ Het constitutionele stelsel”, 476v. 107 Kremer, “Kultursprache”, 208. 108 Caljé, Student, 162 en Kremer, “Kultursprache”, 206v. en Helmut Lensing, “Die Beseitigung des Niederländischen als Kirchensprache in der altreformierten Kirche der Grafschaft Bentheim durch den NS-Staat 1935-1939”, in Emsländische Geschichte 15, red. Helmut Lensing, Christof Haverkamp en Heinz Kleene, dl. 15, (Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2008), 239. Volgens Kremer 101
23
Duitsland kwam door zijn politiek in een geïsoleerde positie terecht. Frankrijk kreeg namelijk vanwege de Duitse expansie in Engeland en Rusland twee machtige partners.109 Duitsland kon vervolgens alleen Oostenrijk en Italië als coalitiepartners winnen. De spanningen tussen de twee machtsblokken kwam tot uitbarsting toen de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand in 1914 in het Russische partnerland Servië werd vermoord en Duitsland in aansluiting hierop bewust op een oorlog afstuurde.110 Nederland bleef neutraal uit zelfbehoud, ook toen Nederlandse schepen door Duitsland werden getorpedeerd. Duitsland had geen belang om Nederland tegen zich te krijgen.111 Politiek rechts was in Nederland eerder pro-Duits en politiek links eerder anti-Duits, maar geen van beiden kon belang hebben bij een nog groter overwicht van het oostelijke buurland.112 De zege van de geallieerden in 1918 zou uiteindelijk tot het einde van het Keizerrijk, de monarchie en het Duitse kolonialisme leiden.113 2.1.3.3. Resumé Het Koninkrijk der Nederlanden en het Duitse Keizerrijk hebben tussen 1871 een verschillende ontwikkeling doorgemaakt. Het volk in Nederland kon zich vrijelijk in zuilen organiseren en de regering voerde een door neutraliteit gekenmerkt buitenlands beleid. Daartegenover bedreef Duitsland juist een expansieve en agressieve buitenlandse politiek en bleef de democratische inspraak van de burgerij beperkt. Niets kon voorkomen dat het Keizerrijk erin slaagde om het Nederlands in eigen land definitief uit de scholen en kerken te verbannen. Het zal uit het volgende hoofdstuk blijken hoe studenten aan de Theologische School en hoe kerken in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim hierop reageerden.
2.1.4. De Weimarrepubliek 1919-1933 en het Koninkrijk der Nederlanden 2.1.4.1. De oprichting van de Weimarrepubliek en de vrede van Versailles Na de Eerste Wereldoorlog handhaafde Nederland de neutraliteit. De regeringen waardeerden de politiek van Engeland, maar kozen ook niet duidelijk positie voor dit land.114 Dit wordt daarin duidelijk dat tot ergernis van de geallieerden asiel aan de keizer werd verleend.115 Dit gebeurde in het najaar 1918, toen duidelijk werd dat Duitsland de oorlog verloren had.116 De generaals hadden nog het plan om een militaire dictatuur op te richten, maar politiek links en de stakende marine initieerden een revolutie die aanvankelijk succesvol leek. Duitsland werd een republiek waarin de sociaaldemocratische partij (SPD) aanvankelijk de dragende rol kreeg. De nieuwe staat kreeg de naam “Weimarer Republiek” omdat in Weimar de grondwetgevende Nationale Vergadering bijeen kwam.117 Terwijl het Interbellum in Nederland een tijd van relatieve politieke rust was moest Duitsland wennen aan een nieuw
verdween in 1916 de Nederlandse taal uit de diensten van de Reformierte Kerk in het graafschap Bentheim nadat de gemeente te Uelsen de Nederlandse diensten had afgeschaft, maar Lensing zegt dat de reformierte gemeente te Laar pas in 1925 Duitse gezangen invoerde. 109 Wehler, “Kaiserreich”, 355 e.v. 110 Ibid., 365v. 111 Hermann Walther von der Dunk, “Nederland ten tijde van de eerste wereldoorlog”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 14, 40,46v. 112 Ibid., 51. 113 Wehler, “Kaiserreich”, 386. 114 Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning, “Nederland en het buitenland 1918-1940”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 14, 355. 115 Ibid., 340. 116 Wehler, “Kaiserreich”, 382 e.v. 117 Ibid., 386 en Gerhard Schulz, “Deutschland seit dem Ersten Weltkrieg 1918-1945”, in Rürup, Wehler en Schulz, Deutsche Geschichte, 432.
24
staatkundig bestel, bedreigd door reactionaire krachten.118 Nederland zag in Duitsland dan ook een instabiel land. Al in de eerste vijf jaren stond de existentie van de republiek op het spel. Het eerste probleem was de “Dolkstootlegende”.119 Die gaf de republiek de schuld voor de nederlaag: de linkse politici zouden vrede hebben gesloten met de geallieerden terwijl een zege nog mogelijk zou zijn geweest. Maar de jonge republiek kreeg het nog zwaarder te verduren: ze werd met de vrede van Versailles opgezadeld, die hoge financiële en economische compensaties van Duitsland eiste.120 Bovendien kwam het tijdens een vierjarige economische crisis in 1923 tot een hyperinflatie, waardoor alle mensen met spaarrekeningen, hypotheken en verzekeringen de verliezers werden.121 Dit kon negatieve uitwerkingen op kerken hebben, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. Tenslotte bleven klassenverschillen onverminderd groot.122 Het is dan ook niet verbazingwekkend dat zowel rechtse als linkse antidemocratische krachten opkwamen en probeerden om de jonge republiek ten val te brengen. Het militaire establishment probeerde dit in 1919 door de zogenaamde Kapp-putsch, en de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) in 1923.123 In het laatstgenoemde jaar was de rechtse monarchistische Duitse Nationale Volkspartij (DNVP) in heel Duitsland en ook in het graafschap Bentheim de sterkste partij.124 Deze vertegenwoordigde in het Graafschap de belangen van de protestantse boeren. Terwijl in Duitsland rechts in opmars was kregen soortgelijke krachten in Nederland zoals de NationaalSocialistische Beweging (NSB) nauwelijks voet aan de grond.125 De vraag ligt voor de hand of onder de Duitse studenten uit het Graafschap aan de Theologische School te Kampen sympathisanten van de DNVP te vinden waren. 2.1.4.2. Korte bloeiperiode van de Republiek en de “Grote Depressie” Vanaf 1925 verbeterde de situatie door het einde van de Ruhrkampf, de stabilisering van de Duitse valuta en door de verbetering van de relaties tussen Duitsland en Frankrijk.126 In dit jaar werd in het graafschap Bentheim tevens een voorloper van het eerste gymnasium in de streek gesticht, namelijk in Nordhorn.127 De tijd tussen 1925 en 1930 werd een tijd waarin het de democratische partijen in Duitsland lukte om tegen rechtse en linkse vijanden Kommunistische Partei Deutschlands: KPD de Weimarrepubliek overeind te houden door minderheidsregeringen te vormen.128 Maar de Grote Depressie vanaf 1929 trof Duitsland hard, harder dan Nederland, waar geen grote concentraties binnen de economie waren en het kleinbedrijf floreerde.129 Het graafschap Bentheim werd door een landbouwcrisis getroffen, waarna de NSDAP zich als redder van de boeren profileerde.130 In grote delen van Oost118
Bosmans, “ 1918-1940”, 233v. Wehler, “Kaiserreich”, 384. 120 Schulz, “Deutschland”, 436v.,448. 121 Ibid., 447. 122 Hermanus van Galen Last, “Het cultureel-maatschappelijk leven in Nederland 1918-1940”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 14, 287. 123 Schulz, “Deutschland”, 462,465 e.v. 124 Ibid., 448,475 en Martin Koers, “Goldene Zwanziger, schwarzer Freitag, braune Gewalt”, in Burkert, Grafschaft Bentheim, 202v. 125 Bosmans, “1918-1940”, 246. 126 Schulz, “Deutschland”, 469v.. 127 Heinz Ragniz, “Bildung für alle macht Schule”, in Burkert, Grafschaft Bentheim, 553. 128 Ibid., 450,457v.,460,487. 129 Bosmans, “1918-1940”, 246. 130 Helmut Lensing, “Die reformierte und die altreformierte Kirche der Grafschaft Bentheim und das Jahr 1933”, in Emsländische Geschichte 16, red. Christof Haverkamp, Heinz Kleene, Helmut Lensing, dl. 16 (Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte, 2009), 421 en Hans-Ericht Stier et al., Westermann Großer Atlas zur Weltgeschichte , 9de druk (Braunschweig: Georg Westermann Verlag), 1976, 154. 119
25
Friesland was bij de verkiezingen in 1928 de SPD op één uitgekomen, maar na 1928 rees net als in het graafschap Bentheim ook hier het stemmenpercentage van de NSDAP. Vanaf 1930 regeerden in Duitsland vier rijkskanseliers zonder meerderheid in het parlement met behulp van noodverordeningen. De eerste van hen, rijkskanselier Brüning, bedreef een bezuinigingspolitiek die tot deflatie en tot een hoge werkloosheid leidde.131 Bij de verkiezing in dit jaar 1930 werd de dominante positie van de DNVP in het Graafschap overgenomen door de Christelijk Sociale Volksdienst (CSVD): een afsplitsing van de DNVP.132 Het CSVD kreeg bij de verkiezingen in 1930 de meeste stemmen; iets meer dan de NSDAP, die in dit jaar voor het eerst groot succes boekte in het Graafschap. 2.1.4.3. De opkomst van de NSDAP De NSDAP werd na verkiezingen in 1931 de op twee na grootste en in 1932 de grootste fractie in de Rijksdag, en na Franz von Papen en Kurt Schleicher werd Adolf Hitler in 1933 rijkskanselier.133 In het Graafschap kreeg de NSDAP in deze jaren in bijna alle kiesdistricten meer dan 40% van de stemmen. In de kerspels Uelsen, Wilsum en Veldhausen kreeg de NSDAP in 1932 meer dan 60%; in enkele dorpen van het kerspel Uelsen deels zelfs 80%, en dat vooral onder boeren.134 De NSDAP slaagde erin om kiezers van de DNVP en het CSVD te winnen doordat onder andere predikanten naar haar overgingen.135 In Bad Bentheim en Nordhorn kon de NSDAP “slechts” 35% van de stemmen inzamelen.136 In Nordhorn woonden vele arbeiders, en de KPD had er een grote aanhang.137 De CSVD schommelde in het graafschap Bentheim in deze jaren tussen 7 en 9%, waarbij opvalt dat deze in 1933 in Wilsum 15% en in Emlichheim 24% van de stemmen behaalde: in Echteler bij Wilsum zelfs 60%.138 Ook in Oost-Friesland kreeg de NSDAP in 1932 de meeste stemmen; in het oosten en zuiden van deze streek zelfs de absolute meerderheid van alle uitgebrachte stemmen.139 In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe de Altreformierte Kerk zich in dit opzicht positioneerde. 2.1.4.4. Resumé Ook in dit tijdperk zijn de verschillen tussen Nederland en Duitsland groter dan de overeenkomsten. Nederland kreeg net als Duitsland te maken met extreem rechtse politieke krachten, maar deze kregen minder voet aan de grond. Hierbij heeft wellicht een rol gespeeld dat het vertrouwen in het democratisch stelsel in Nederland groter was dan in Duitsland. In Duitsland werd het imago van de Weimarrepubliek door Versailles al vroeg geschaad, en de Grote Depressie werd de opmaat van haar eind. De NSDAP kon profiteren van de situatie, ook in het graafschap Bentheim, waar vooral protestantse boeren op haar stemden en ze op het platteland succes boekte. Gezien de resultaten van de NSDAP is het voor mij moeilijk voorstelbaar dat zowel kerken in het graafschap Bentheim en Oost-Friesland als ook Duitse studenten in Kampen geheel en al vrij waren van sympathieën voor deze partij.
131
Schulz, “Deutschland”, 489,491. Koers, “Gewalt”, 202v..,210. 133 Schulz, “Deutschland”, 490,496,498. 134 Koers, “Gewalt”, 211 en Albert Arends et al., Emlichheim und Umgebung im 3. Reich Emlichheim: Heimatfreunde Emlichheim und Umgebung e.V., 2004, 33. 135 Lensing, “1933”, 424,427. 136 Arends, Emlichheim, 33. 137 Lensing, “1933”, 412 e.v. 138 Ibid., 422 en Arends, Emlichheim, 33. 139 Stier, Atlas, 154. 132
26
2.1.5. Het Derde Rijk en Nederland in de Tweede Wereldoorlog 1933 1945 2.1.5.1. Hitler en de Landeskirchen Hitler dwong nog in 1933 de zogenaamde machtigingswet aan het parlement op, waarmee alle partijen en organisaties die niet bij de nationaalsocialistische beweging hoorden werden verboden of opgeheven.140 Het lukte de staat echter niet om de Landeskirchen geheel op de gewenste lijn te brengen. Aan de ene kant stonden de “Duitse christenen” die met Hitler sympathiseerden, en aan de andere kant de “Belijdende Kerk”, die de politiek van de regering bekritiseerde en door de geheime staatspolitie Gestapo werd bewaakt en vervolgd.141 We zullen in het volgende hoofdstuk zien hoe kerken in het graafschap Bentheim en OostFriesland zich in deze tijd hebben opgesteld. 2.1.5.2. Nederland en het Derde Rijk De Nederlandse staat keerde zich vanwege economische belangen niet volledig af van Duitsland, maar hij wilde ook niet te veel met Hitler en zijn bondsgenoten te maken hebben. Hij nam vanaf 1934 echter slechts mondjesmaat vluchtelingen uit Duitsland op.142 De NSB kon net als in het graafschap Bentheim vooral bij ontevreden boeren maar ook bij de middenstand in Drenthe en Limburg enkele kleine successen boeken.143 De partij werd vanaf 1935 een soort kopie van de NSDAP, zij het minder expliciet antisemitisch. Binnen de kerkelijke wereld van Nederland speelde de vraag of een kerklid ook lid van het NSB mocht zijn. Terwijl de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) en de Rooms-katholieke Kerk (RKK) hierin enige souplesse toonden, verboden de GKN hun leden in 1936 het lidmaatschap van de NSB.144 Binnen de Theologische School te Kampen, opleiding van de GKN, werkten o.a. hoogleraar Klaas Schilder en lector Roelof J. Dam tegen de bezetter. Schilder werd in 1940 gevangen gezet in Arnhem vanwege kritiek op de bezetter, Dam werkte in het verzet en werd in 1945 in Assen gefusilleerd.145 Maar zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien sloeg niet het gehele gereformeerde volksdeel een koers van radicaal verzet in. 2.1.5.3. De buitenlandse politiek van het Derde Rijk Duitsland bedreef na 1933 een agressieve buitenlandse politiek, waarbij Hitler zich bewapende en bewust op een conflict aanstuurde.146 Hij verklaarde in 1939 de oorlog aan Polen, waardoor Frankrijk en Engeland aan Duitsland de oorlog verklaarden.147 Op 10 mei 1940 werd het neutrale Nederland door Duitsland aangevallen en in vijf dagen verslagen.148 Daarna gingen de Duitsers over tot terreur, wat in de loop van de tijd tot verzet leidde. 149 140
Schulz, “Deutschland”, 513v. Ibid., 503,517. en Kurt Meier, “Deutschland und Österreich”, in Erster und Zweiter Weltkrieg. Demokratien und Totalitäre Systeme 1914-1958, ed. en bewerkt door Kurt Meier, dl. 12 van Die Geschichte des Christentums. Religion, Politik, Kultur, eds. Norbert Brox et al. (Freiburg: Verlag Herder, 1992), 713 e.v.,720 e.v. 142 Manning, “ Nederland en het buitenland”, 360v. 143 Bosmans, “1918-1940”, 249v. 144 Ibid., 252. 145 Van Klinken, “Een sterk instituut ”, 169,173,175. 146 Schulz, “Deutschland”, 547,556v. 147 Ibid., 568. 148 Johan Cornelis Hendrik Blom, “Nederland onder Duitse bezetting 10 mei 1940-5 mei 1945”, in De Tweede Wereldoorlog. Het economisch leven 1945-1980. Het socio-culturele leven 1945-1980. De internationale politiek 1945-1980. Dekolonialisatie, eds. Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, dl. 15, van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, eds. Dirk P. Blok et al. (Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1982), 55,58. 149 Blom, “Bezetting”, 62,66. 141
27
Tegelijkertijd probeerde de bezetter mensen voor het nationaalsocialisme te winnen, en uiteindelijk vochten ook Nederlandse vrijwilligers aan het Oostfront. Het kerkelijk leven ging door omdat de kerkdiensten zelden reden tot aanstoot gaven en de Duitsers op dit gebied geen conflicten zochten. Op 5 mei 1945 eindigde de bezetting van Nederland door de capitulatie van de Duitse troepen in Nederland, en drie dagen later kwam het Derde Rijk in geheel Europa aan een eind.150 2.1.5.4. Resumé Het valt me op dat in dit tijdperk ondanks evidente verschillen ook op kerkelijk gebied overeenkomsten bestaan tussen Nederland en Duitsland: zowel op politiek als ook op kerkelijk gebied. Het NSB werd een soort kopie van de NSDAP en kreeg vooral van boeren op het platteland stemmen. Er was zowel verzet tegen de bezetter als medewerking, bijvoorbeeld door te vechten aan het Oostfront. De kerkelijke wereld was zowel in Nederland als in Duitsland verdeeld. Er waren kerken en mensen die zich aanpasten en kerken en mensen die dat niet deden en vervolgens vervolgd of zelfs vermoord werden. Er kan geen zwart-wit beeld van de verschillende groepen worden getekend.
2.1.6. De Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden 1945-1990 2.1.6.1. Het bezette Duitsland en de grootmachten 1945-1949 Na de zege van de geallieerden over het Derde Rijk in 1945 werd Duitsland door de Verenigde Staten van Amerika (VS), de Sovjet-Unie, Frankrijk en Groot-Brittannië op de conferentie van Jalta in vier bezettingszones ingedeeld.151 Het bestuur kwam in handen van een geallieerde controleraad. Groot-Brittannië kreeg de zeggenschap over het noordwesten van Duitsland, dus ook over de provincie Hannover met het graafschap Bentheim en OostFriesland. In 1946 werd op initiatief van Groot-Brittannië eerst Hannover als deelstaat herschapen, maar later in het jaar liet Groot-Brittannië het gebied opgaan in de nieuwe Duitse deelstaat Nedersaksen.152 Het plan van de vier bezettingsmachten was om tot één gemeenschappelijke politiek voor alle vier zones te komen.153 Al gauw werd duidelijk dat de Sovjet-Unie een andere opvatting had dan de overige bezettingsmachten, en dat maakte een samenwerking en het stichten van één Duitse staat onmogelijk. Groot-Brittannië, de VS en Frankrijk voegden vervolgens in tussen 1947 en 1948 hun zones bij elkaar en eisten van de deelstaten dat die een constitutie voor een overkoepelende staat zouden ontwerpen. 154 De deelstaten wilden geen constitutie omdat daarmee de splitsing van Duitsland zou worden vastgelegd, en daarom prefereerden de Duitse politici een voorlopige grondwet. Uiteindelijk gingen de Groot-Brittannië, de VS en Frankrijk hierop in zodat op 23 mei 1949 de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) werd gepresenteerd, die tot een hereniging met de zone van de Sovjet-Unie geldig zou zijn.155 In hetzelfde jaar vormde de Sovjet-Unie op 7 oktober uit haar zone in het oosten van Duitsland de Duitse Democratische Republiek (DDR).156 Hiermee was de splitsing van Duitsland een feit. 150
Blom, “Bezetting”, 55 en Schulz, “Deutschland”, 593. Volker Wagner, “Bildung der Länder in den westlichen Besatzungszonen und Entstehung der Bundesrepublik Deutschland”, in Die deutschen Länder vom Wiener Kongress bis zur Gegenwart, dl 2 van Geschichte der deutschen Länder „Territorien-Ploetz“, eds. Georg Wilhelm Sante en A.G. Ploetz Verlag (Würzburg, A.G. Ploetz, 1971), 656,659 152 Ibid. en Waldemar R. Röhrbein, “Niedersachsen 1945-1990”, in Sante, Länder, 779. 153 Wagner, “Länder”, 657v. 154 Ibid., 662 e.v. 155 Wagner, “Länder”, 668. 156 Meier, “Deutschland”, 746. 151
28
2.1.6.2. Nederland en het bezette Duitsland 1945-1949 Nederland wenste een herleving van een agressief Duitsland te verhinderen. 157 De regering pleitte er daarom voor om Duitsland te ontwapenen en de winsten uit een wederopgebouwde Duitse economie ten goede van Europa te laten komen. Deze plannen kwamen niet uit, omdat de vier bezettingsmachten alle zeggenschap naar zich toe trokken en het vervolgens niet eens met elkaar werden. Uiteindelijk stemde Nederland in met het idee van Groot-Brittannië, de VS en Frankrijk om door een democratisch West-Duitsland een blok te vormen tegen het communisme. Deze toestemming kwam tot stand omdat de VS garandeerden dat hun troepen in Europa zouden blijven en dat niet alleen de Duitse maar ook de Nederlandse economie door het Marshallplan in 1947 zou worden gesteund. Al tijdens de oorlog was een discussie over de annexatie van Duits grondgebied op gang gekomen, en een meerderheid van de bevolking stond daar achter.158 De ideeën over hoeveel grondgebied zou worden geannexeerd liepen behoorlijk uiteen, en naarmate de tijd vorderde werden de Nederlandse eisen terug geschroefd. In ieder plan dat werd geopperd was in een annexatie van het graafschap Bentheim voorzien. Maar het eerste officiële voorstel van de Nederlandse regering eind 1946 behelsde alleen de annexatie van het noordelijke gedeelte Nedergraafschap, omdat in die tijd al bekend was dat dit gebied een vindplaats van olie was. De Bentheimse politicus Rudolf Beckmann organiseerde het verzet tegen deze plannen, en uiteindelijk kwamen ze niet uit omdat de Britten dit gedeelte van hun zone vanwege de olie niet wilden verliezen. Maar hij en zijn medestrijders konden niet voorkomen dat 104 boeren uit het Graafschap hun in Nederland gelegen akkers verloren, en dat zorgde in de bevolking van het Graafschap voor meer commotie dan alle annexatieplannen bij elkaar. Tegelijkertijd was al in 1948 een proces van toenadering begonnen. In Emlichheim werd een NederlandsDuitse theologenconferentie gehouden, er werden cursussen Nederlands aangeboden en het werd voor Duitsers weer mogelijk om onder strenge voorwaarden een paspoort te krijgen voor Nederland. De kerken speelden een rol bij de toenadering. 2.1.6.3. De Koude Oorlog, de onafhankelijkheid van Nederlandse koloniën en de jaren zestig In de eerste kleine twee decennia na de stichting van de BRD hadden de BRD en Nederland verschillende zorgen. Terwijl de BRD moest aanvaarden dat de splitsing van Duitsland in 1961 door de bouw van de muur ook zichtbaar werd doorgevoerd had Nederland te maken met koloniën die onafhankelijk wilden worden.159 Er werd internationale kritiek geoefend op het beleid dat Nederland voerde overzee, en nadat de politici sancties van de Verenigde Naties (VN) moesten vrezen legden ze zich bij het feit neer dat Indonesië in 1949 onafhankelijk werd.160 Verder waren staat en bevolking zowel in Nederland en in de BRD bezig met nationale wederopbouw, en in Nederland werd – met uitzondering van de neutraliteitspolitiek – voorlopig de maatschappelijke orde van voor de oorlog hersteld.161 De Nederlandse regering probeerde de in de jaren vijftig op gang gekomen Europese eenwording te vertragen omdat ze niet door grote Europese landen beheerst wilde worden, maar uiteindelijk ging ze ook hierin met de geallieerden en de BRD mee.162 De toenadering tussen Nederland en Duitsland kwam 157
Albert Emmanuel Kersten, “Nederland en de buitenlandse politiek na 1945”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 15, 382,387v. 158 Steffen Burkert, “Deutsch-niederländische Beziehungen 1945-1964: Als friedliche Nachbarschaft an ihre Grenzen stößt”, in Burkert, Grafschaft Bentheim, 259 e.v. 159 Meier, “Deutschland”, 751 en Kersten, “Nederland”, 382. 160 Pieter Joost Drooglever, “Dekolonialisatie van Oost- en West-Indië”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 15, 433v. 161 F.P. Gout, “Het socio-culturele leven in Nederland 1945-1980”, in Blok et al., Geschiedenis, dl. 15, 337v. 162 Kersten, “Nederland”, 392v.
29
vanaf 1950 ook aangaande het graafschap Bentheim in een nieuw stadium, In 1949 werd namelijk een definitieve regeling inzake annexatie besloten waarin vooral door het toedoen van Groot-Brittannië het Graafschap een grootschalige annexatie werd bespaart.163 Op economisch, politiek en cultureel gebied kwam het tot wederzijdse ontmoetingen, en na de watersnoodramp in 1953 werd meer dan 60000 Duitse Mark door burgers van het Graafschap opgehoest om Nederland te helpen. In de jaren zestig kwam er zowel in Nederland als in Duitsland een vooral door studenten gedragen beweging op gang die kritisch stond tegenover de gevestigde orde. 164 Hierbij ging het vooral om kritiek op gezagsgetrouwheid, op Amerika, de heersende seksuele moraal en de traditionele verhoudingen tussen man en vrouw. Op al deze gebieden kwam het tot een emancipatie van het individu, dat voortaan niet meer tegen zijn of haar wil door gezag of geloof wilde worden beheerst. In Nederland nam bovendien de kritiek op uitbuiting van de Derde Wereld toe.165 Binnen de VN zette zich Nederland in voor een verklaring ter bescherming van mensenrechten, maar niettemin veroordeelde de regering pas in 1959 de apartheidspolitiek van het stamverwante Zuid-Afrika, en tot in de jaren zeventig zou ze zich blijven verzetten tegen economische sancties of een olieboycot.166 Ondertussen begon immigratie uit andere werelddelen op gang te komen.167 In 1975 werd Suriname uiteindelijk onafhankelijk. Twee jaar eerder had Nederland diplomatieke relaties geopend met de DDR, nadat de BRD in 1972 een basisverdrag met de BRD had gesloten. 168 Nadat de muur in 1989 was gevallen kwam er na veertig jaar toch weer één Duitse staat. 169 We zullen in hoofdstuk drie van deze scriptie zien dat de ontwikkelingen vanaf de jaren zestig ook invloed hebben gehad op de Theologische Hogeschool te Kampen. Voor de studenten uit het graafschap Bentheim was het bovendien belangrijk dat in de jaren zestig in Bad Bentheim, Neuenhaus en Emlichheim gymnasia werden gesticht, want daardoor werd het makkelijker om toegang tot de studie te verkrijgen.170 2.1.6.4. Resumé In dit tijdperk valt op dat Nederland en Duitsland tot in de jaren zestig verschillende belangen hadden maar uiteindelijk toch gingen samenwerken. Nederland wilde voorkomen dat Duitsland herleefde als een solistisch optredende militaire supermacht, en Duitsland wilde een splitsing van het land voorkomen. Beide wensen kwamen niet uit omdat de geallieerden de BRD tegen het communisme weer wilden opbouwen, de oprichting van twee Duitse staten accepteerden en erin slaagden om het westen van Europa tot een blok tegen het oosten en de Sovjet-Unie te vormen. Na aanvankelijke ruzie over onteigeningen van boeren en annexatieplannen kwam dan ook al drie jaar na de oorlog een toenadering tussen Duitsland en Nederlandse op gang, waarbij in het Graafschap de kerk het begin maakte. Terwijl Duitsland na 1949 moest leren om in een democratie te leven probeerde Nederland het gezag over de koloniën te houden, maar uiteindelijk moest de onafhankelijkheid van Indonesië worden erkend. Vanaf de jaren zestig liep de ontwikkeling in Nederland en Duitsland tamelijk parallel: een emancipatie van het individu kwam op allerlei terreinen in het middelpunt van de belangstelling te staan. 163
Burkert, “Beziehungen”, 261 e.v. Gout, “Nederland”, 358v. 165 Ibid., 356. 166 Kersten, “Nederland”, 398v. 167 Drooglever, “Dekolonialisatie”, 439,441v. 168 Kersten, “Nederland”, 391. 169 Jerzy Kloczowski, “Formen des Christentums in Ostmitteleuropa”, in Krisen und Erneuerung 1958-2000, ed. Jean-Marie Mayeur en bewerkt door Thomas Bremer et al., dl. 13 van Brox, Geschichte des Christentums, 368v. 170 Ragniz, “Schule”, 554v. 164
30
2.2. De Altreformierte Kirche Zoals ik in de inleiding al zei wordt in de historiografie van de opleiding aan de Oudestraat te Kampen vaak van de “Altreformierte Kirche” gesproken, die binnen Duitsland alleen in het graafschap Bentheim en in Oost-Friesland te vinden is. Dit hoofdstuk zal laten zien dat het de Altreformierte Kerk was die de banden, die tussen deze streken en Nederland tot in de 19de eeuw bestonden, op een aparte manier het langst heeft bewaart. “Apart” omdat deze kerk aan de ene kant haar zelfstandigheid en onafhankelijkheid van Nederland beklemtoonde, maar tegelijkertijd ook uit praktische overwegingen de verbinding met Nederland oprecht moest houden.
2.2.1. “Groningers” en “Oefenaars” in de negentiende eeuw Het streven van het Koninkrijk Hannover om Nederlandse invloeden te beperken heeft in ieder geval in Oost-Friesland en naar mijn mening ook in het graafschap Bentheim tot verzet geleid. Maar het ontstaan van de Altreformierte Kerk kan niet worden beschreven zonder ook te verwijzen naar ontwikkelingen op het godsdienstig vlak in het Koninkrijk der Nederlanden. In de NHK in Nederland kwam het in de eerste helft van de 19de eeuw tot conflicten tussen “Groningers” en de gereformeerde orthodoxie, waaronder vele “oefenaars”.171 2.2.1.1. “Groningers” Met “Groningers” werden theologen bedoeld die aan de universiteit aldaar hadden gestudeerd en vervolgens predikant werden in de NHK of een reformierte gemeente in Duitsland. De aanduiding raakte vanaf de jaren twintig verboden met een theologische ligging van progressieve signatuur. Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen studeerden nog tot in de eerste helft van de 19de eeuw Duitse theologiestudenten uit het Graafschap en Oost-Friesland in Groningen.172 Deze studenten waren later vooral in het noordwesten van het Graafschap te vinden als predikant, waar vanaf 1834 de meeste altreformierte gemeenten zouden ontstaan.173 De “Groninger theologie” die ze als student hadden geleerd en als predikant verkondigden was een variant op het al eerder genoemde supranaturalisme.174 Binnen deze variant werd beklemtoond dat “openbaring” Gods leiding in de geschiedenis laat zien en tot opvoeding van de mens is bedoeld. De vorming van de mens naar de humaniteit die in Christus zichtbaar wordt stond boven de traditionele dogmatiek en de belijdenisgeschriften. Volgens Berend Hindrik Lankamp werd de leer dat de mens niet in staat is om goed te doen en dat God bepaalde mensen verkiest en anderen verwerpt door de “Groningers” niet aanvaard, en vrede en eendracht boven de waarheid gesteld.175 2.2.1.2. “Oefenaars” in Nederland Oppositie bleef niet uit. “Oefenaars” waren volgens Van Eijnatten en Van Lieburg leken en kwamen vaak uit een andere sociale laag dan de predikanten: uit die der ambachtslieden, met meer praktijkervaring dan formele opleiding.176 “Oefeningen” werden in Nederland geduld maar stonden onder controle van de kerk: kerkenraden mochten leer en leven van de oefenaars onderzoeken en oefenaars mochten officiële kerkelijke preken niet veroordelen. In 171
Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 260v.,263v.. en Beuker, Umkehr, 58 e.v. Caljé, Student, 167v. 173 Beuker, Umkehr, 59. 174 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 260v. 175 Berend Heinrich Lankamp, “Die Altreformierten Kirchen in Niedersachsen”, in Viele Glieder – Ein Leib. Kleinere Kirchen, Freikirchen und ähnliche Gemeinschaften in Selbstdarstellung, ed. Ulrich Kunz (Stuttgart: Quell-Verlag, 1953), 44v. 176 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 237,263. 172
31
de NHK waren ook “catechiseermeesters” werkzaam zoals Peter Duijs in Kampen. Zij werden in tegenstelling tot de oefenaars officieel door de kerk aangesteld.177 Catechiseermeesters waren in Nederland onder andere met het catechetisch onderwijs aan de doopleden, met het onderwijs op openbare scholen en met het verzorgen van “Bijbellezingen” in samenkomsten belast. Dit veronderstelt volgens mij dat catechiseermeesters meer opleiding hadden genoten dan de oefenaars. 2.2.1.3. “Oefenaars” in het graafschap Bentheim In het graafschap Bentheim was net als in Nederland sprake van “oefenaars”. 178 Maar terwijl de leiders van catechisaties in Nederland “catechiseermeesters” werden genoemd droegen de leiders van deze bijeenkomsten in het graafschap Bentheim de naam “catechisanten”. Niet alleen leraren maar ook gewone gemeenteleden konden als catechisanten actief worden. Deze catechisanten hadden een veel beperktere opdracht dan de catechiseermeesters in Nederland: zij moesten enkel de preek uit de tweede dienst van de zondag, de catechismuspreek, met schoolkinderen en volwassen gemeenteleden nog een keer herhalen en toelichten. Wie nu verwacht dat alle catechisanten trouwe volgelingen van de dominees waren is op het verkeerde pad: net als de oefenaars zorgden blijkbaar ook catechisaties in de 18 de eeuw in het Graafschap voor problemen. Leden van de reformierte gemeente te Uelsen kregen in 1752 net als gemeenteleden in het Nederlandse Nijkerk tijdens preken namelijk hevige ontroeringen. Het gevolg was dat de Oberkirchenrat in 1752 besloot dat niemand zonder toestemming van de predikanten mocht catechiseren. In 1832 besloot de Oberkirchenrat opnieuw dat catechisanten door twee of drie dominees moesten worden getoetst voordat ze hun werk mochten aanvatten, en vanaf 1836 werd dit besluit strikt gehandhaafd.179 De reden was dat een catechisant Singraven had gezegd dat bepaalde predikanten in het graafschap Bentheim “werktuigen van de duivel” zouden zijn.180 Hierin wordt iets duidelijk dat zowel Van Eijnatten en Van Lieburg als ook Gerrit Jan Beuker als volgt beschrijven: oefenaars konden in Nederland ook soms als catechiseermeesters optreden, en in het graafschap Bentheim werden vooral na 1800 “catechisanten” steeds meer tot “oefenaars” omdat deze functies in dezelfde personen werden verenigd.181 Kortom: deze mensen gingen niet alleen maar de catechismuspreken herhalen maar preekten ook zelf en lazen stichtelijke preken. Peter Bomfleur, dominee van de reformierte gemeente te Schüttorf, schreef in 1927 dat nog tot 1875 oefenaren in Veldhausen en Nordhorn actief waren. Volgens hem spraken niet alleen oefenaren stichtelijke woorden: ds. E. Criegee, tussen 1851 en 1863 werkzaam te Schüttorf, legde volgens Bomfleur zelf ook op zondagavond de Pilgerreise van John Bunyan uit.182 Verder citeerde Bomfleur uit een artikel over Friedrich A. Lampe, waaruit blijkt dat in het Nedergraafschap de geschriften van Lampe nog in 1868 als basis voor voordrachten dienden. De reformierte kerkenraad te Uelsen sprak van “conventikel” aldaar in de omtrek, en Lankamp zei in 1953 dat catechisanten met behulp van “reformierter Erbauungsbücher” voordrachten over stukken uit de bijbel hielden.183 De altreformierte dominee J. Schoemaker (1839-1913) schreef dat de werken van Bernardus Smijtegeld en Theodorus van der Groe in het verleden bij bijna iedere reformierte 177
Cees Houtman, “Kampen in de novellen van een vergeten schrijver”, in Kamper Almanak. Cultuur Historisch Jaarboek 2011, red. Herman Harder, Marhilde Wessels-Bierling en Geraart Westerink (Kampen: Frans Walkate Archief SNS Bank, 2011), 91 e.v. 178 Beuker, Umkehr, 16v.,19,67. 179 Alfried Gülker, 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Bad Bentheim 1840-1990 Bad Bentheim: Ev.-altref. Kirchengemeinde Bad Bentheim, 1990, 29v. 180 Beuker, Umkehr, 17. 181 Ibid., 19v. en Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 237. 182 Beuker, Umkehr, 21v. 183 Ibid., 24v. en Lankamp, “Kirchen”, 48.
32
familie te vinden was en dat de kinderen op school hierin werden onderwezen.184 Tenslotte schreef H. Ensink, lid van de altreformierte gemeente te Laar, in 1954 dat in het huis van zijn voorouders en bij anderen in Laar rond 1845 altreformierte “samenkomsten” plaatsvonden waarin preken van Smijtegeld werden gelezen en besproken.185 2.2.1.3.1. De oefenaar Harm Hindrik Schoemaker Dat catechisanten ook als oefenaars optraden wordt duidelijk ten opzichte van de boer Harm Hindrik Schoemaker (1800-1881) uit Haftenkamp in het Nedergraafschap.186 Zijn vader was volgens de zojuist genoemde zoon van Harm Hindrik Schoemaker, ds. Jan Schoemaker, ook al “oefenaar” geweest.187 Harm Hindrik Schoemaker werd volgens zijn zoon op 23 jarige leeftijd “bekeerd” nadat hij lang had getwijfeld of hij wel aan het avondmaal mocht gaan. Harm Hindrik werd in navolging van zijn vader in 1834 oefenaar nadat vrienden en dorpsgenoten hem vanwege zijn bekering en kennis hierom hadden gevraagd, en door zijn activiteit ontstond er een opwekking onder jongeren.188 In brieven tussen overheidsinstanties van Bentheim en het Koninkrijk Hannover uit de 19de werd Schoemaker in 1838 “catechisant” genoemd, die verboden “religiöse Lehrvorträge” in “sektarische” bijeenkomsten hield.189 Maar het meest van belang is volgens mij een bezwaarschrift van de reformierte kerkenraad uit Hoogstede aan de Oberkirchenrat uit 1840.190 In dit geschrift werd gezegd dat Schoemaker in de plaats Tinholt niet alleen catechiseerde maar dat hij “sogar gepredigt” heeft “über einen freien Text”. Dit is voor mij een aanwijzing dat Schoemaker niet alleen als catechisant maar ook als oefenaar actief was. Bovendien had ds. H.M. Cappenberg senior, van 1795 tot 1841 dominee van de reformierte gemeente te Uelsen, gehoord dat Schoemaker in Nederland was geweest en zich wellicht aangesloten had bij de “Afscheiding van 1834”. De gebeurtenis die onder deze naam de Nederlandse geschiedenis inging was het opzeggen van het lidmaatschap van de NHK door een groep predikanten en gemeenteleden.191 Dit gebeurde nadat in 1834 de predikant H. de Cock uit Ulrum, die zich aangetrokken voelde tot de klassieke leer van Calvijn, door de NHK werd geschorst nadat hij kinderen uit andere gemeenten had gedoopt. Schoemaker zelf bevestigde dat hij in Nederland was geweest maar ontkende dat hij zich had aangesloten bij de afgescheidenen. 192 Ik denk dat Schoemaker contact heeft gehad met afgescheidenen en eensgezind met hen was, want zijn medestander, de wever en catechisant Albert Diek, noemde zich een aanhanger van De Cock en trad na 1834 in Oudleusen en in 1836 voor meer dan duizend mensen in Nieuwleusen als oefenaar op.193 Deze contacten geven volgens mij blijk van een zekere eensgezindheid tussen de Nederlandse en Duitse oefenaars, en daarom verwonderd het mij ook niet dat hij kritiek oefende op de afwijkingen van de rechte leer door Cappenberg, die zelfs in eigen kring niet 184
Beuker, Umkehr, 59 en Jan Schoemaker, ed., Iets uit de levensgeschiedenis van H.H. Schoemaker te Haftenkamp en Het ontstaan der Oudgereformeerde Gemeente te Uelsen, als de eerste der Oudgereformeerde Kerk in het Graafschap Bentheim [1887], 9,14. 185 Albert Arends, 100 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Laar. Aus der Geschichte der ev.- altref. Gemeinde Laar (Laar, Ev.-altref. Kirchengemeinde Laar, 1985), 11v. 186 Gerrit Jan Beuker, Gemeinde Unterwegs. Die evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Uelsen seit 1838 (Uelsen: Ev.-altref. Kirchengemeinde Uelsen, 1984), 26. 187 Schoemaker, Iets uit de levensgeschiedenis, 4 e.v. 188 Ibid., 13v. en Lankamp, “Aus vergangenen Tagen. Ein Lehrer und ein Bauer”, Der Grenzbote 12 maart 1939 en Beuker, Uelsen, 26. 189 Beuker, Uelsen, 10v. 190 Gerrit Jan Beuker, Eben-Ezer. Altreformierte in Hoogstede und ihre Vorgeschichte. Kirche und Gemeinde 1953-2003 (Hoogstede: Synode der evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 2003), 22. 191 Harinck en Winkeler, “De negentiende eeuw”, 633v. 192 Schoemaker, Iets uit de levensgeschiedenis, 16. 193 Beuker, Uelsen, 12 en Jan Wesseling, De classis Holten, de classis Ommen 1834-’69, dl. 2 van De Afscheiding van 1834 in Overijssel (Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak bv, 1986), 280,306.
33
als volstrekt orthodox werd beschouwd en tot rationalistische opvattingen neigde. 194 In 1837 werd Schoemakers attestatie geweigerd en werd hij daarmee alsnog uitgesloten uit de Reformierte Kerk.195 Ouderling Gerd Huisken legde zijn ambt neer omdat de kerkenraad van de reformierte gemeente te Uelsen verklaarde dat iemand die geen geestelijke liederen wilde zingen ook geen ouderling kon zijn.196 Sinds 1813 had de kerk namelijk een nieuw liedboek met naast Psalmen ook Gezangen, en dat werd volgens Gerrit Jan Beuker als teken van rationalisme beschouwd.197 2.2.1.3.2. De oefenaar Jan Berend Sundag De kuiper Jan Berend Sundag (1810-1893) uit Samern in het zuiden van het graafschap Bentheim werd anders dan Schoemaker geen “catechisant” genoemd.198 Hij schreef in een korte schets dat hij vrome ouders had en dat hij “bekeerd” werd toen hij twintig was.199 Vanaf 1835 begon hij de Bijbel en brochures van De Cock intensief te lezen en te ontdekken dat zijn reformierte gemeente te Schüttorf niet de “ware” reformierte gemeente was, waarom hij naar eigen zeggen op herstel aandrong. Hij vond dat de kerk te weinig tucht oefende en over de vrije wil van de mens om goed te doen in plaats van over de vrije genade van God preekte. In 1837 zegde hij zijn lidmaatschap in de reformierte gemeente te Schüttorf op uit ontevredenheid over de preken van de dominees J. Koppelmann en F. Hölscher en wilde hij pas terugkomen als de kerk zich zou veranderen.200 Hij had vervolgens bijeenkomsten georganiseerd waarin De Cock en hijzelf voorgingen, en in 1839 ging Sundag zelfs een jaar bij De Cock studeren.201 De bijeenkomsten waarin hij het woord voerde noemde hij “conventikel”, en volgens hem waren Nederlanders daarbij aanwezig.202 Ook in Oost-Friesland werd kritiek geoefend op reformierte gemeenten, en ook hier werd contact gezocht met De Cock. Maar in tegenstelling tot het graafschap Bentheim speelde in Oost-Friesland in het begin ook een reformierte predikant een rol, namelijk Reemt Weerds Duin. Hij had in 1837 al een geschrift tegen het verval van tucht en leer in zijn eigen kerk geschreven, waarop hij werd geschorst.203 Vervolgens werd hij niet alleen dominee voor afgescheiden gemeenten in de Nederlandse provincie Friesland, maar nam ook hij contact met De Cock op, en vervolgens preekte De Cock ook in een conventikel in Wolthusen bij Emden. In het genoemde Wolthusen hield in 1843 de Duitser Theodor Duprée, waarschijnlijk afkomstig uit Ditzumerverlaat, religieuze lezingen, en hetzelfde deed Sibold Heye Diepenbroek vanaf 1843 in zijn geboorteplaats te Emden.204 Diepenbroek werd door de overheid verweten dat hij “conventikels” wilde houden, en Duprée heeft volgens de overheid 194
Schoemaker, Iets uit de levensgeschiedenis,15 en Beuker, Umkehr, 64,245. Beuker, Umkehr, 245 en Beuker, Uelsen, 21,26v. 196 Beuker, Umkehr, 101 e.v. 197 Evangelische gezangen om nevens het boek der psalmen bij den openbaren godsdienst in de hervormde nederduitsche gemeenten van het voormalig Neder-Graafschap Bentheim gebruikt te worden [1813], geciteerd uit Beuker, Umkehr, 103. 198 Gülker, Bentheim, 15,17,55. 199 Jan Berend Sundag, “Kurze Geschichte vom Ursprung und Aufkommen der Altreformierten Gemeinde allhier in der Grafschaft Bentheim. Im Zeitraum der Jahre 1835 bis 1861, geschrieben in dieses kirchliche Handbuch durch J.B. Sundag. Bei welchen Geschehnissen der Kirche ich Ihnen auch eine kurze Skizze meines Lebens gebe, sowohl vor als auch nach meiner Bekehrung; welches aber nur kurz sein wird”, vertaald door Eko Alberts, in H.H. Schoemaker. J.B. Sundag. Dokumente aus der Frühgeschichte der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, ed. Synodeausschuss für kirchliches Schrifttum der Ev.-altreformierten Kirche in Niedersachsen (Veldhausen: Synodeausschuss für kirchliches Schrifttum der Ev.-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1981), 42 e.v. 200 Ibid. en Gülker, Bentheim, 55. 201 Gülker, Bentheim, 55 en Beuker, Umkehr, 287. 202 Beuker, Uelsen, 43. 203 Beuker, Emden, 61,73. 204 Beuker, Umkehr, 142,144,163 e.v. en Beuker, Emden, 65 e.v.,73v. en Beuker, Campen, 17v. 195
34
eveneens contact met De Cock gehad. Beiden, Diepenbroek en Duprée, zijn volgens Gerrit Jan Beuker later wellicht tot de baptisten overgegaan; in ieder geval geld dat voor de toehoorders van Diepenbroek en de weduwe van Duprée. In het conventikel te Wolthusen preekte in 1855 de Nederlandse kuiper, oefenaar en voorganger Geert Jakob Koster (17991869).205 Hij kwam oorspronkelijk uit Wildervank, oefende vanaf 1838 in Veendam en werd in 1845 oefenaar en voorganger te Woldendorp. Volgens Lankamp was de vervolging van altreformierte mensen in Oost-Friesland minder zwaar dan in het Graafschap, ze duurde minder lang en er leden minder mensen onder dan in het Graafschap.206 Dit is ook de indruk die ik uit de literatuur krijg: Diepenbroek en Duin moesten een tijdlang in de gevangenis vanwege hun activiteiten, maar van vervolgingen van gehele samenkomsten zoals 1838 in Itterbeck of van herhaalde gevangenisstraffen zoals bij Sundag kon ik aangaande OostFriesland nergens lezen.207 2.2.1.4. Resumé Ten opzichte van de rol die Nederland voorafgaand aan het ontstaan van de eerste altreformierte gemeenten in het graafschap Bentheim en Oost-Friesland heeft gespeeld krijg ik een ambivalent beeld. Aan de ene kant onderhielden Sundag, Duin en vrienden van Schoemaker contact met de afgescheidenen, vooral met Hendrik de Cock. Andere Nederlandse of Duitse predikanten hebben met uitzondering van de Duitser Duin bij het ontstaan van de kringen waaruit de altreformierte gemeenten zouden voortkomen geen aantoonbare rol gespeeld. De bronnen lijken ervoor te spreken dat meestal plaatselijke catechisanten/oefenaars uit ontevredenheid over de prediking zelfstandig handelden, mensen om zich schaarden en de diensten van hun moederkerk niet meer bezochten. Tenminste bij Schoemaker ligt het voor de hand om aan te nemen dat hij door gedachtegoed uit Nederland was beïnvloed. We zullen nog zien dat het toenemende verlies aan autonomie van plaatselijke gemeenschappen ook voor ontevredenheid zorgde. Aan de andere kant zeiden Schoemaker en Sundag dat ze het herstel van de Reformierte Kerk op het oog hadden, en van aansluiting aan de afgescheidenen in Nederland is bij hen geen sprake. Aangaande Oost-Friesland heb ik daarentegen nergens iets van de wil tot herstel van de reformierte gemeenten gelezen, en in Oost-Friesland was er in tegenstelling tot het graafschap Bentheim ook wisselwerking met het baptisme.
205
Beuker, Umkehr, 165v. en Beuker, Emden, 73v. en Jan Wesseling, De classis Groningen van de Afgescheiden kerken, dl. 3 van De Afscheiding van 1834 in Groningerland (Groningen, Uitgeverij De Vuurbaak bv, 1978), 298. 206 Lankamp, “Kirchen”, 52. 207 Ibid. en Beuker, Umkehr, 143,259 en Gülker, Bentheim, 55.
35
2.2.2. De geboorte van een nieuwe kerk 2.2.2.1. Gemeentestichtingen in het graafschap Bentheim: met Nederlandse participatie Illustratie 2: Altreformierte gemeenten in het graafschap Bentheim208
2.2.2.1.1. Uelsen Een van de Nederlandse predikanten die De Cock volgden was A. van Raalte.209 Oefenaar Jan Schoemaker, de zoon van oefenaar H.H. Schoemaker, vertelt het volgende: Van Raalte preekte eind 1837 bij Hardenberg, en bij deze “oefening” waren ook vier mensen uit het graafschap Bentheim aanwezig.210 Ze zeiden tegen Van Raalte dat ze niet meer naar hun reformierte gemeente gingen, en Van Raalte gaf hun de raad mee om een gemeente te stichten en ambtsdragers te bevestigen. Dit gebeurde vervolgens onder zijn leiding op 1 januari 1838 208
Ontnomen uit Beuker, Beukers, 28 Harinck en Winkeler, “De negentiende eeuw”, 636v. 210 Beuker, Umkehr, 246. 209
36
in Itterbeck, en dit was het geboorte-uur van de latere altreformierte gemeente te Uelsen, de eerste gemeente van de Altreformierte Kerk.211 Met Van Raalte heeft dus een Nederlander uiteindelijk de impuls gegeven om formeel tot afscheiding over te gaan. H.H. Schoemaker geeft in een schrijven aan de overheid uit 1843 blijk van hetgeen hem in de Reformierte Kerk stoorde. Hij zei dat hij geen afgezonderde reformierte gemeente wilde vormen maar dat hij verlangde naar herstel van de Reformierte Kerk.212 Het grootste kritiekpunt was voor Schoemaker het ontbreken van tucht op mensen die tegen Gods geboden ingingen of dwaalleer verkondigden.213 Een bijkomend kritiekpunt was de in 1855 verschenen en volgens G.J. Beuker verlichte en rationalistische catechismus van M. Ph. Katerberg, die tussen 1755 en 1815 reformierte dominee te Schüttorf was.214 Deze catechismus verving in 1809 in het graafschap Bentheim in het onderwijs van de jeugd de Heidelbergse catechismus, die volgens de reformierte predikanten te moeilijk te begrijpen was. Terwijl Schoemaker weinig zegt over de catechismus van Katerberg was deze catechismus volgens Lankamp voor H. Paaschen, die in 1835 samenkomsten met Schoemaker bezocht, de reden geweest om te stoppen als onderwijzer in Haftenkamp.215 Volgens Lankamp stonden mensen uit Haftenkamp achter Paaschen, maar ze konden volgens de van mij in hoofdstuk één beschreven nieuwe wetgeving van rond 1825 niet bepalen wie in hun dorp les gaf. De kerkenraad van Uelsen kon voorstellen doen aan de Oberkirchenrat, en hiervan werd gebruik gemaakt. De reformierte dominees Bomfleur en Gerhard Hoffmann schreven in 1927 respectievelijk 1967 dat altreformierte gemeenten de Reformierte Kerk bekritiseerden omdat die afhankelijk zou zijn geworden van de wereldse overheid.216 Dit lijkt mij geen ongegronde stelling, vooral ten opzichte van het feit dat de Oberkirchenrat vanaf 1818 onder gezag van het Koninkrijk Hannover stond en daarmee zijn onafhankelijkheid had verloren, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen. Het feit dat de Reformierte Kerk van het graafschap Bentheim in 1882 onder invloed van de pruisische koning met andere reformierte kerken in de pruisische provincie Hannover fusioneerde tot Evangelisch-reformierte Kirche der Provinz Hannover zal deze indruk hebben versterkt. 2.2.2.1.2. Bad Bentheim De al eerder genoemde De Cock was ook betrokken bij de samenkomsten in het graafschap Bentheim: nadat zijn student Sundag hem had gevraagd of hij in Waldseite een kind zou willen dopen voldeed hij aan deze wens.217 Op 7 mei 1840 ging De Cock nog verder. Hij bediende tevens het avondmaal en bevestigde onder andere Sundag in het ambt van ouderling. Dit wordt als geboortedatum van de tweede en derde altreformierte gemeenten beschouwd: Gildehaus en Bad Bentheim.218 Nog tot op de dag van vandaag worden leden van de Altreformierte Kerk door mensen uit het graafschap Bentheim aangeduid als “Cocksch” 211
Beuker, Umkehr, 3,5,246. Deze gemeente kreeg in 1849 in Uelsen een vaste vierplek, zie Beuker, Uelsen, 118,151. 212 Beuker, Umkehr, 496. 213 Ibid., 90,498,500. 214 Ibid., 83 e.v. en Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, ed., Unter Gottes Bundeszeichen 18491999. Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, (Neuenhaus: Ev.-altref. Kirchengemeinde Veldhausen, 1999), 14v. De titel van de door Katerberg uitgegeven catechismus is Kurzer Entwurf zum Unterricht im Christenthum. 215 Lankamp, Der Grenzbote, 12 maart 1939. 216 Gülker, Bentheim, 30 en Ev.-altreformierte Gemeinde Emlichheim ed., Eine Gemeinde im Wandel der Zeit. Aus der Geschichte der evangelisch-altreformierten Gemeinde Emlichheim (Emlichheim: Ev.-altreformierte Gemeinde Emlichheim,1982), 7. 217 Gülker, Bentheim, 13,27. 218 Beuker, Umkehr, 278. In januari 1858 voegde zich de gemeente Gildehaus bij de gemeente Bad Bentheim, waarschijnlijk omdat vele gemeenteleden in Gildehaus vanwege excommunicatie of andere redenen hun gemeente hadden verlaten, zie Gülker, Bentheim, 21v.
37
pejoratief.219 De kerkenraad van Gildehaus schreef in 1842 aan de overheid dat zij geen sekte maar “Christlich Reformirt” wilde zijn, zich tegen het liberalisme keerde en vasthield aan de “alte Gereformeerde lehre und forme des Gottesdienstes”.220 Sundag en andere leden van de Altreformierte Kerk bekritiseerden in 1846 vooral het ontbreken van tucht op mensen wiens handelen niet met Gods geboden overeekwam, en daarnaast ook iedere vorm van Bijbelkritiek.221 2.2.2.1.3. Emlichheim en Hoogstede Ook bij de stichting van de altreformierte gemeenten te Emlichheim en Hoogstede speelde Nederland een rol, via Coevorden. Vanaf ongeveer 1840 werden in Vorwald bij Emlichheim regelmatig oefeningen gehouden, o.a. met Sundag.222 Er kwamen bezoekers uit Coevorden, en omgekeerd gingen vanaf 1842 ook mensen uit het graafschap Bentheim naar het Drentse vestingstadje. In dat jaar werd namelijk de afgescheiden gemeente te Coevorden gesticht, waartoe Duitse oefenaars mede hadden aangespoord.223 Het stichtingsjaar verbaast mij niet: de afgescheidenen in Nederland konden in tegenstelling tot de Altreformierte Kerk vanaf 1841 herkenning bij de staat aanvragen.224 In contrast daarmee werd de Altreformierte Kerk in Duitsland ook na 1841 als “sekte” door de politie vervolgd, en Sundag werd nog in 1846 tot een gevangenisstraf veroordeeld.225 Dat weerhield hem en de gelovigen te Emlichheim en Hoogstede niet om op 20 mei 1845 tot gemeentestichting over te gaan en ouderlingen te verkiezen, die vijf dagen later in Coevorden werden bevestigd.226 De reden hiervoor was volgens mij dat Sundag in 1845 “alleen maar” oefenaar en geen predikant was, want anders had hij direct bij de stichting de ambtsdragers bevestigd. Maar ook de gemeente te Coevorden had blijkbaar nog geen eigen predikant, want Emlichheim en Coevorden beriepen vervolgens samen de uit het Duitse Laar afkomstige oefenaar Klaas Ensink als herder.227 De gemeenten hielden tot 1848 gezamenlijke diensten in Coevorden, en daarna gingen ze in goede verbondenheid gescheiden verder. Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen werd namelijk de vrijheid van vergadering en godsdienst in dat jaar een feit, zodat de Altreformierte Kerk in het graafschap Bentheim niet meer werd vervolgd en in het openbaar kon existeren. Maar dit betekende niet dat het Koninkrijk Hannover de Altreformierte Kerk ging beschermen of als publiekrechtelijk lichaam ging erkennen: dit bleef uit omdat de kerk de naam reformiert niet wilde loslaten en bovendien niet genoeg belasting kon opbrengen.228 2.2.2.1.4. De eerste predikanten en de vorming van een kerkverband Een belangrijk gevolg van de verworven vrijheden uit 1848 was dat in hetzelfde jaar de eerste altreformierte predikanten in hun ambt werden bevestigd, en wel door de Nederlandse predikant Wolter Albert Kok uit Hoogeveen; de Altreformierte Kerk had immers nog geen
219
Beuker, “Kirche”, 176. Ik denk niet dat mensen die dit woord vandaag nog gebruiken ook weten waar het vandaan komt. 220 Gülker, Bentheim, 19v. 221 Beuker, Umkehr, 8 e.v. 222 Ibid., 327 en Geert Gritter, “Die Vorgeschichte”, in „Gedenke des ganzen Weges“ 1845-1995. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim, Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, ed. (Emlichheim: Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 1995), 12v. 223 Gritter, “Vorgeschichte”, 12 e.v. 224 Boogman, “1840-1848”, 326 en Beuker, Umkehr, 128. 225 Beuker, Umkehr, 248 en Gülker, Bentheim, 13,46v. 226 Beuker, Umkehr, 280v.. Het is niet duidelijk door wie de ambtsdragers werden bevestigt omdat de kerkenraadnotulen uit die tijd verloren zijn gegaan, zie Beuker, Hoogstede, 4. Beuker vermoedt dat Van Raalte de ambtsdragers zou hebben kunnen bevestigd, maar Beuker onderbouwt dit niet. 227 Gritter, “Vorgeschichte”, 16,20v.,23. 228 Beuker, Umkehr, 443. Pas in 1950 kreeg de Altreformierte Kerk deze herkenning.
38
eigen predikant die dit kon doen.229 Kok bevestigde Sundag voor de gemeente Bentheim in het zuiden van het Graafschap en de in de inleiding genoemde Jan Bavinck in het noorden voor de gemeenten te Uelsen, Wilsum en Veldhausen. De gemeenten te Wilsum en Veldhausen werden wellicht ook pas in dat jaar officieel gesticht.230 De liberale vrijheid van vergadering en godsdienst spoorde dus blijkbaar aan om predikanten te bevestigen en met gemeenten in de openbaarheid te treden. Maar in plaats van verdere expansie zou het aantal gemeenten in het graafschap Bentheim na 1848 de volgende 37 jaar constant blijven. Pas in 1885 werden in het graafschap Bentheim in Laar en in 1911 in Nordhorn en Brandlecht opnieuw gemeenten gesticht, en dan door Duitse predikanten.231 Aangaande de gemeente te Laar bestond er net als bij Emlichheim grensoverschrijdend contact. In Gramsbergen bouwde de gereformeerde kerk namelijk pas in 1910 een eigen bedehuis, en daarom hoorden enkele families tot dit jaar bij de gemeente te Laar.232 De gemeente te Nordhorn kon onder andere worden gesticht omdat naast mensen uit het graafschap Bentheim vele Nederlanders vanwege de groeiende textielindustrie in Nordhorn aldaar werk vonden en naar Nordhorn en omgeving verhuisden.233 Vanaf 1849 werd de Altreformierte Kerk als overkoepelend kerkverband zichtbaar omdat vanaf dit jaar notulen van altreformierte synodes werden bijgehouden, die tot 1902 “Classes” werden genoemd.234 In 1902 werd namelijk nog een bestuurslaag tussen de classis en de gemeentes ingevoerd, en deze bestuurslaag kreeg de naam “classis”, zodat de hoogste bestuurslaag voortaan “algemene classis” en later “synode” werd genoemd. 235 Alle altreformierte gemeentes waren vertegenwoordigd in de synode, en één niveau onder de synode vergaderden vanaf 1902 apart een classis graafschap Bentheim en een classis OostFriesland. Dit geeft al aan dat de Altreformierte Kerk ook in Oost-Friesland gemeentes had, en op de geschiedenis van deze gemeente ga ik nu in.
229
Beuker, Umkehr, 250,281v. en Ev.-altref. Kirchengemeinde Wilsum, ed., Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Wilsum 1848-1998 (Wilsum: Ev.-altref. Kirchengemeinde Wilsum, 1999), 14v. Bavinck zegt niet dat hij in Hoogstede werkt, waarschijnlijk omdat deze gemeente vanwege de emigratie van vele leden naar de VS in 1847 al niet meer bestond, zie Beuker, Umkehr, 357v. In 1953 werd deze gemeente opnieuw gesticht uit leden die voorheen in Emlichheim kerkten. 230 De in de inleiding al genoemde student en latere dominee Lankamp zegt dat hij de indruk heeft dat dit in Wilsum wellicht al in 1846 is gebeurt, maar hij kan dit niet onderbouwen, zie Beuker, Umkehr, 262. Van de existentie van een altreformierte gemeente in Veldhausen kan men pas vanaf 6 juni 1849 zeker uitgaan, zie Veldhausen, Bundeszeichen, 25v. 231 Beuker, Umkehr, 347,367,383 en Veldhausen, Bundeszeichen, 98 en Helmut Lensing, “Die altreformierten Gemeinden Nordhorn und Brandlecht von den Anfängen bis zum Ende des Zweiten Weltkriegs”, in Evangelisch-altreformierte Gemeinde Nordhorn 1911-201, Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, ed. (Nordhorn: Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, 2011), 48. Laar ontstond uit Emlichheim, Brandlecht uit Bad Bentheim en Nordhorn uit Veldhausen. De gemeente in Brandlecht heeft zich in 1965 aangesloten bij de altreformierte gemeente in Nordhorn, zie Beuker, Umkehr, 383. 232 Arends, Laar, 19. 233 Lensing, “Nordhorn”, 32 e.v., 45. 234 Beuker, Umkehr, 33 en Beuker, Uelsen, 50. 235 Om verwarring te voorkomen noem ik de hoogste bestuurslaag voortaan altijd “synode”.
39
2.2.2.2. Ostfriesland: een eigen verhaal Er ontstonden drie altreformierte gemeenten in Oost-Friesland, en later sloten zich nog twee eerder zelfstandige gemeenten aan bij de Altreformierte Kerk.236 Maar deze waren wel eerder ontstaan dan de overige drie gemeenten. 2.2.2.2.1. Campen De gemeente in Campen ontstond doordat leden van de reformierte gemeente aldaar in 1854 en 1855 hun lidmaatschap opzegden omdat de regering hun oefenaar Heye Gossen Heikens een spreekverbod had opgelegd.237 Heikens trad sinds 1851 als oefenaar op, en vanaf dat jaar gingen vele reformierte gemeenteleden niet meer aan het heilig avondmaal aan.238 Ze wilden vasthouden aan de oude leer van de reformierte gemeente en waren tegen het gebruiken van een verlichte catechismus van Helias H. Meder, tussen 1789 en 1825 dominee te Emden.239 Op 22 december 1856 bevestigden Heikens en de leden van de kerkenraad zich zelf in het ambt, en naast Heikens bedienden waarschijnlijk ook gemeenteleden de sacramenten. 240 De gemeente noemde zichzelf al in 1862 “altreformiert”, maar pas na de dood van Heikens in 1884 zocht de gemeente aansluiting bij het altreformierte kerkverband.241 2.2.2.2.2. Emden De gemeente in Emden werd op 4 april 1856 net als de kerngemeenten in het graafschap Bentheim onder leiding van een Nederlandse predikant gesticht: door C. van den Oever uit Rotterdam.242 Voorafgaand aan de stichting waren sinds 1855 reformierte gemeenteleden onder leiding van oefenaar Koster uit hun kerk gestapt, waarbij ze nauwelijks redenen voor hun handelen aanvoerden.243 Ze hadden vervolgens contact gezocht met Van den Oever, die samen met tien andere afgescheiden dominees tot de zogenaamde “Kruisgemeenten” hoorde.244 Binnen het afgescheiden milieu gingen die vanaf 1838 een eigen weg gingen omdat ze anders dan de hoofdstroom geen afstand wilden doen van de naam “gereformeerd”, van de goederen van de voormalige Gereformeerde Kerk en van de eis aan de overheid om deze, als vóór 1796, te onderhouden.245 De gemeente te Emden sloot zich in navolging van Van de Oever aan bij dit kerkverband, maar de jaren die volgden waren allerminst rustig. In 1856 en 1859 vroeg de gemeente de Nederlandse dominee R.G. Kamans of hij haar wilde dienen, maar de regeringsinstanties dreigden met uitzetting uit het Koninkrijk Hannover als hij daar zou gaan preken.246 In 1860 kreeg de gemeente te maken met een scheuring vanwege twisten over predikanten en over de vraag of ze aansluiting zou moeten zoeken bij de Altreformierte Kerk.247 Er ontstonden twee gemeenten, waarvan de grotere als altreformiert verder ging en 236
Campen, Emden, Bunde, Ihrhove, Neermoor, zie Beuker, “Kirche”, 175. Beuker, Umkehr, 145,148 e.v.,154. 238 Ibid., 146v. 239 Beuker, Umkehr, 96 en Gerrit Jan Beuker, Die evangelisch-altreformierte Gemeinde Campen 1854-2004. Von Privatversammlung zur Kirchengemeinde, (Campen: Ev.-altref. Kirchengemeinde Campen, 2004), 21v.,25. De titel van de derde druk van de catechismus van Meder is Kort onderwijs in de christelijke godsdienst naar het leerbegrip der Gereformeerde Kerk [Emden 1828]. 240 Beuker, Umkehr, 20v.,154,157. 241 Beuker, Campen, 39,47. 242 Beuker, Umkehr, 168v. 243 Beuker, Emden, 55 244 Beuker, Umkehr, 166 e.v., 172v. 245 Harinck en Winkeler, “De negentiende eeuw”, 637. 246 Beuker, Umkehr, 173 e.v. Ik kon geen onderbouwing vinden voor de uitspraak van Beuker dat Nederlandse predikanten nog tot 1866 het land werden uitgezet, zie Gerrit Jan Beuker, “Die Evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen 1923-2003. Partikularsynode der Gereformeerde Kerken in Nederland”, in Abels, Beuker en Van Booma, Nederland en Bentheim, 175. 247 Beuker, Umkehr, 176v., 180. 237
40
de kleinere als kruisgezinde. De laatstgenoemde gemeente sluit zich rond 1866 aan bij de Bond van Baptistengemeenten in Duitsland. 2.2.2.2.3. Bunde, Ihrhove en Neermoor De overige drie altreformierte gemeenten in Oost-Friesland werden net als in het graafschap Bentheim onder leiding van Duitse predikanten gesticht: G. Kramer, die op 10 januari 1858 predikant werd in Veldhausen, bevestigde nog in hetzelfde jaar in Bunde de eerste ambtsdragers en twee jaar later eveneens in Ihrhove, en de al genoemde Sundag stichtte in 1861 de gemeente Neermoor.248 Bij de stichting van de altreformierte gemeente te Ihrhove was naast Kramer ook ds. Vos uit Uelsen betrokken: de eerste Duitse student die aan de Theologische School te Kampen studeerde. Verder is weinig bekend over het ontstaan van deze gemeenten. De al eerder genoemde oefenaar Koster had volgens een bericht van een koninklijk ambtenaar uit 1855 in alle drie plaatsen “verenigingen” opgericht, en Kramer had al in 1850 in Bunde zonder instemming van de reformierte dominee Goermann in afzonderlijke vergaderingen gepreekt.249 Maar volgens ds. J. Schoemaker gingen al vanaf 1840 “viele” niet meer naar hun kerk en hielden eigen samenkomsten, die vanaf 1844 van de Duitse boerenknecht F.M. Penning werden geleid.250 Hij zou later een opleiding van De Cock ontvangen en tussen 1862 en 1869 de eerste altreformierte dominee te Bunde zijn.
248
Beuker, Umkehr, 191,210,229 en Beuker, Emden, 66. Beuker, Umkehr, 166 en Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Bunde ed., Chronik der Evangelischaltreformierten Gemeinde Bunde 1858-2008 (Bunde: Ev.-altref. Kirchengemeinde Bunde, 2008), 43. 250 Beuker, Umkehr, 193. 249
41
Illustratie 3: Altreformierte gemeenten in Oost-Friesland (omkaderde plaatsnamen)251
2.2.2.3. Gronau: een bijna vergeten hoofdstuk Tenslotte moet nog worden vermeld dat er in 1896 een gemeente ten zuidoosten van het graafschap Bentheim oftewel vlak achter de grens bij Enschede in Gronau werd gesticht.252 Vlak voor en tijdens de eerste dienst in het kerkgebouw werden in 1896 voor het laatst stenen door de ruiten van een altreformiert gebouw gegooid.253 Maar de uitsprak van de uit Wilsum 251
Beuker, Umkehr, 136. Ibid., 388v. 253 J. Brookhuis, “Gronau”, Graafschap-Bentheimsche en Ostfriesche Grensbode: met nieuwstijdingen en advertentien: benevens getuigenissen voor Gereformeerde beginselen en Gereformeerde praktijk, 15 februari 1896. 252
42
aanwezige J. Brookhuis dat deze actie “algemene afkeuring en verontwaardiging in Gronau” gewekt had laat al zien dat de tijden veranderden. Verder is er weinig bekend over de gemeente te Gronau. Die gebruikte tijdens de Eerste Wereldoorlog een school in het Nederlandse Losser voor haar diensten– dit omdat haar Nederlandse predikant J. Bakker Duitsland moest verlaten. Na 1918 verhuisden steeds meer leden naar Nederland, namelijk naar Glanerbrug (tussen Enschede en Gronau) en Overdinkel (ten noorden van Gronau), o.a. omdat in Glanerbrug vele nieuwe woningen werden gebouwd.254 Dit was ook de reden waarom de gemeente op 1 augustus 1928 weer werd opgeheven. De leden zochten daarna aansluiting bij de gereformeerde kerk van Glanerbrug. 2.2.2.4. Resumé Nederlandse predikanten waren niet direct verantwoordelijk voor het ontstaan van altreformierte gemeenten, maar deze gemeenten hadden hen wel nodig om ambtsdragers te bevestigen, uit praktische noodzaak: de oefenaars wilden zich blijkbaar niet zelf en ook niet anderen in een ambt bevestigen met uitzondering van H.G. Heikens. Daarom vroegen ze Nederlanders die al in het ambt van predikant waren bevestigd om hulp. Behalve Duin, die vanaf 1839 in Friesland werkte en daarmee niet meer beschikbaar was in Oost-Friesland, was er in deze eerste tijd namelijk geen Duitse reformierte predikant uit de kerk gestapt die afgescheiden Duitse gemeenten kon stichten.255 Hierin bestond een verschil tussen de “Afscheiding” in Nederland en de “Afscheiding” in Duitsland, omdat in Nederland predikanten uit hun kerk stapten en leden met hun meegingen. De Duitse “Afscheiding” was sterker een beweging van onderop, zonder participatie van geschoolde theologen. De samenwerking tussen Duitse en Nederlandse gemeenten had na mijn indruk vooral praktische redenen: de gemeente Emlichheim werd tot 1848 vervolgd, Gronau had Nederland nodig om te kunnen overleven en in Gramsbergen werd pas in 1910 een kerk gebouwd waardoor Nederlanders diensten over de grens bijwoonden. Ik vermoed dat door de vrijheden van 1848 het band tussen de Altreformierte Kerk en Nederlandse kerken ook in het algemeen eerder verzwakt dan versterkt werden. Aangaande reden voor de stichting van gemeentes valt op dat er vooral kritiek op het ontbreken van tucht en het afwijken van de oude reformierte leer wordt geuit, maar dat blijkbaar ook centraliserende tendenties in het Koninkrijk Hannover een rol hebben gespeeld.
2.2.3. Relaties met de GKN en haar voorlopers 2.2.3.1. Toenaderingspogingen: Het gebrek aan predikanten Volgens Lankamp oriënteerde “die Altreformierten” zich in de beginjaren op Nederland omdat de Reformierte Kerk niet op hun bezwaren ingingen.256 Het laatstgenoemde aspect is volgens mij juist, maar van de twee altreformierte gemeentes was het alleen Uelsen die contact zocht met het afgescheiden kerkverband in Nederland. In 1843 was oefenaar H.H. Schoemaker samen met een ander gemeentelid uit Uelsen als afgevaardigde aanwezig op de generale synode van deze kerken in Amsterdam.257 Uelsen had namelijk nog steeds geen predikant of aspirant-predikant zoals Sundag in Bentheim, en daarom vroegen ze om een Nederlandse voorganger. De synode adviseerde om Duitse jongens naar een opleiding tot afgescheiden predikant in Nederland te sturen, omdat Nederlandse afgescheiden predikanten
254
Beuker, Umkehr, 389,391. Beuker, Kreuz, 61. 256 Lankamp, “Kirchen”, 56. 257 Beuker, Uelsen, 48. 255
43
niet in Duitsland mochten verblijven en daarom beter niet konden worden beroepen.258 In Uelsen waren de meningen over het advies verdeeld, zodat de ouderlingen gingen loten, en het lot besliste zowel om de Nederlandse raad te volgen als om J. Bavinck naar Nederland te sturen.259 Dit gebeurde in 1845, en in 1848 werd hij predikant voor de altreformierte gemeenten te Uelsen, Wilsum, Emlichheim en Veldhausen. 2.2.3.2. Zelfstandigheid: gemeentestichting, een eigen opleiding, een eigen kerkorde en een nieuwe kerktaal 2.2.3.2.1. Emigratie en gemeentestichting In 1856 telde de Altreformierte Kerk nog steeds vijf gemeenten. Haar synode besefte dat het ledental te gering was om zelfstandig te kunnen overleven, en daarom besloot ze in dit jaar om een formele verbintenis met de kerken van de “Afscheiding” aan te gaan. 260 Deze verbintenis wilde de synode te zijner tijd weer opheffen als de eigen kerk sterk zou groeien of de Reformierte Kerk zich onverwachts in de gewenste theologische richting zou veranderen. Maar binnen een jaar veranderde de synode van mening en besloot dat de Altreformierte Kerk zelfstandig zou blijven.261 De redenen hiervoor zijn niet helemaal duidelijk. Volgens G.J. Beuker had de Nederlandse altreformierte dominee Jakob Moolhuizen (tussen 1855 en 1874 werkzaam te Emlichheim) voor een verbintenis met Nederland gepleit.262 Wellicht was Sundag tegen een verbintenis met Nederland. Hij was de dominee van het eerste uur en genoot volgens G.J. Beuker vanwege ondergane vervolgingen respect.263 Sundag had bovendien geweigerd om vanwege vervolging te emigreren en wenste volgens A. Gülker nog steeds dat de Reformierte Kerk weer in het goede spoor zou terugkeren.264 Met zijn weigering om te emigreren stond Sundag lijnrecht tegenover Van Raalte, de stichter van de eerste altreformierte gemeente te Uelsen.265 Van Raalte emigreerde namelijk in 1846 naar de VS, en in 1847 volgden hem 70 mensen uit de buurt van Emlichheim, waaronder behalve Jan Steffen alle ambtsdragers van de altreformierte gemeenten te Emlichheim en Hoogstede.266 Sundag twijfelde echter aan Van Raalte als persoon. Mij is niet duidelijk of Sundag werkelijk vanwege liefde tot de Reformierte Kerk bleef of dat bij hem het in deze tijd het opkomende nationalisme bij de keuze tegen Nederland een rol speelde, waarover ik in het vorige hoofdstuk schreef. Hoe het ook zij: volgens mij beseften Sundag en Kramer dat hun kerkgenootschap, zo een herstel van de Reformierte Kerk niet zou plaatsvinden, moest groeien om te kunnen overleven. Wellicht geloofden de altreformierte predikanten ook al niet meer in een herstel van de Reformierte Kerk. Dit geld zeker voor N.M. Steffens (1839-1912), vanaf 1864 predikant in de Altreformierte Kerk, die dit in 1868 expliciet zegt.267 In ieder geval gingen Sundag en Kramer over tot het stichten van nieuwe gemeenten. Dit gebeurde in 1858 Bunde door Kramer, 1860 Ihrhove door Kramer en 1861 Neermoor door Sundag, zoals we zagen. 258
Pas in 1867 werd het verbod op godsdienstige oefeningen door buitenlanders opgeheven, en tot 1859 werden Nederlandse predikanten ook daadwerkelijk naar Nederland teruggestuurd, zie Beuker, Umkehr, 431 en Beuker, Beukers, 39v. 259 Beuker, Umkehr, 250. 260 Beuker, Beukers, 41. 261 De band met Nederland werd in deze tijd dus niet hechter, zoals Lankamp, “Kirchen”, 57 beweert. 262 Beuker, Beukers, 41v. en Beuker, Umkehr, 306,332. 263 Dit geld tenminste voor H. Beuker 1834-1900, tussen 1881 en 1884 dominee te Emlichheim, zie Beuker, Beukers, 176. 264 Gülker, Bentheim, 57. 265 Gritter, “Vorgeschichte”, 18. 266 Ibid., 17,19 en Beuker, Hoogstede, 8. 267 Gerrit Jan Beuker, Der Gemeindebegriff bei den Altreformierten bis zum Zweiten Weltkrieg (Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen, 1977), 29v.
44
2.2.3.2.2. Een eigen kerkorde Aan het streven naar zelfstandigheid werd in 1858 nader vorm gegeven toen over een kerkorde voor de Altreformierte Kerk werd gesproken. De altreformierte gemeenten kwamen namelijk bij elkaar om te beslissen welke kerkorde ze zouden moeten volgen, omdat de reformierte Bentheimer kerkorde van 1708 volgens hen niet zuiver gereformeerd was.268 In deze kerkorde was namelijk de Oberkirchenrat, wiens leden niet door de gemeenten werden afgevaardigd, de hoogste bestuurslaag. De synode zou voortaan de hoogste instantie zijn. De ambtsdragers beslisten om de Bentheimer kerkorde in deze aangepaste versie te handhaven, waarschijnlijk zonder te weten dat de vooral na 1858 gestichte Altreformierte gemeenten in Oost-Friesland de kerkorde van Dordrecht prefereerden.269 Daarom is het ook niet verwonderlijk dat de Altreformierte Kerk later naar één kerkorde streefde, die in 1872 werd aanvaard. Dit was feitelijk een bewerkt uittreksel uit de kerkorde van Dordrecht, die zonder correspondentie met de Nederlandse kerken in werking werd gesteld.270 Daardoor werd de zelfstandigheid bevestigd, zowel naar Duitse als naar Nederlandse zijde. Maar daarmee lag ook isolement op de loer. Al in hetzelfde jaar kreeg de Altreformierte Kerk een klap te verduren: ze werd niet erkend als publiekrechtelijk lichaam. 271 Wellicht was dat ook de reden waarom de synode in 1873 alle altreformierte gemeenten vroeg of ze een verbintenis wilden aangaan met de Christelijke Gereformeerde Kerk (CGK).272 Deze kerk was in 1869 als fusie van de meeste kerken van de “Afscheiding” in Nederland ontstaan.273 Het voorstel van de synode werd echter door de gemeenten verworpen. 2.2.3.2.3. Een eigen Theologische School In 1858 werd niet alleen over een nieuwe kerkorde gesproken, maar ds. Kramer begon in dat jaar in Veldhausen met een soort gymnasiale vooropleiding voor aanstaande studenten theologie.274 Hij kreeg in 1860 van de altreformierte synode de opdracht om deze vooropleiding uit te breiden tot een volledige studie theologie. Op deze manier hadden ook de afgescheiden gemeentes in Nederland voorafgaand aan de oprichting van de Theologische School te Kampen in 1854 hun predikanten opgeleid, zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken. De synode beschouwde een eigen opleiding als wenselijk, ook al was het haalbare niveau wellicht niet hoog. Dit werd duidelijk toen student L. Stroeven, die bij Kramer had gestudeerd, in 1864 moest worden geëxamineerd.275 Nadat Kramer in 1863 uit Veldhausen was vertrokken verzorgde namelijk tot 1865 niemand de opleiding van studenten, en er waren slechts twee synodeleden die de “alte Sprachen” beheersen. 276 De kerkenraad van de altreformierte gemeente te Uelsen wilde Stroeven daarom in Kampen laten examineren, maar 268
Beuker, Umkehr, 33 e.v. Ibid., 42 e.v.. 270 De titel van deze door de classis van de Altreformierte Kerk uitgegeven kerkorde is Kerkorde der Oudgereformeerde Kerk in de Graafschap Bentheim en het Vorstendom Oostfriesland [Neuenhaus und Bentheim: Verlag von J.L. v.d. Velde-Veldmann, 1872]. G.J. Beuker denkt dat de keuze tegen de Bentheimer en voor de Dortse kerkorde ermee te maken heeft dat de kerkorde van Dordrecht uitgebreid over te tucht spreekt en verbied om gezangen in de kerk te zingen. 271 Veldhausen, Bundeszeichen, 62v. 272 Beuker, Uelsen, 49. 273 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 264. 274 Beuker, Beukers, 40v. en Veldhausen, Bundeszeichen, 47. 275 Beuker, Uelsen, 49 en Beuker, Umkehr, 194. 276 Ik vermoed dat dit de dominees Moolhuizen te Emlichheim en Frans Michels Penning sinds 1862 dominee te Bunde zijn omdat ds. Jodocus Freerks Petersen sinds 1863 werkzaam te Uelsen “keine fremden Sprachen” hoefde te leren en ds. Sundag in totaal alleen drie semester had gestudeerd, zie Beuker, Umkehr, 192, 199,254,281v. Ik denk dat het bij deze talen om Latijn, Grieks en Hebreeuws ging omdat deze talen volgens een curriculum van de opleiding te Veldhausen uit 1866 moesten worden geleerd, zie Veldhausen, Bundeszeichen, 54. 269
45
de altreformierte synode ging hiermee niet akkoord en toetste de studenten zelf. Wellicht waren de synodeleden bang dat hun studenten in Nederland zouden blijven in plaats van terug te komen. Steffens schreef in 1867 namelijk dat meerdere altreformierte studenten in Nederland dominee waren geworden in plaats van de Altreformierte Kerk te helpen, en dat de Altreformierte Kerk daarom zelf studenten wilde opleiden om niet nog meer potentiële predikanten te verliezen.277 Wie deze studenten waren en wat wellicht hun beweegredenen waren zal in het laatste hoofdstuk aan de orde komen. Tenslotte speelde bij de keuze voor een eigen opleiding wellicht ook een rol dat een studie in Kampen voor studenten veel duurder was dan een studie bij een eigen predikant.278 Maar de altreformierte Theologische School zou immers aan een gebrek aan personeel en geld lijden. De CGK besloot bijvoorbeeld op de synode van Utrecht in 1877 om de Altreformierte Kerk financiële steun te verlenen, zodat ze een fulltime docent voor haar opleiding konden aanstellen.279 Het werd namelijk voor de altreformierte predikanten een te grote belasting om naast hun werkzaamheden als predikant ook nog studenten te moeten opleiden.280 Bij deze beslissing van de CGK speelde waarschijnlijk angst voor een annexatie van Nederland door Bismarck een rol, zoals uit de opmerking van ds. J. Bulens op de synode van Dordrecht in 1879 blijkt.281 Een annexatie wilde de CGK voorkomen door via de Kerk invloed uit te oefenen op Duitsland, en de altreformierte ds. Henricus Beuker zei instemmend dat de Altreformierte Kerk Duitsland met het evangelie zou moeten veroveren. 282 Nadat H. Beuker (vanaf 1881 altreformierte predikant te Emlichheim) had bedankt kon de Altreformierte Kerk in 1880 Johannes Jäger uit de reformierte gemeente te Neukirchen winnen om zich in te spannen voor dit werk.283 De keuze voor Jäger werd bepaald door het feit dat hij als stadsmissionaris voor de vrije evangelische gemeente te Barmen werkte, die als eerste vrije evangelische gemeente in 1854 door Hermann Heinrich Graefe werd gesticht.284 In de loop van de jaren ontstonden uit opwekkingen twintig vrije evangelische gemeenten, die zich in 1874 met de gemeente te Barmen aaneensloten tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Duitsland. De altreformierte opleiding bleef voorlopig in Veldhausen, maar ze zou vanaf 1886 meerdere malen met Jäger verhuizen om uiteindelijk in 1891 in Emden in Oost-Friesland te belanden.285 Financieel gezien kreeg de opleiding steun doordat het vanaf 1883 verschenen kerkblad Grensbode vanaf 1895 tot 1923 “ten voordele der theologische School te Emden” werd uitgegeven.286 Toen altreformierte leden in 1898 het voorstel maakten om een christelijk gymnasium te stichten zei de Duitse ds. Egbert Kolthoff uit Veldhausen dat hiervoor zowel niet genoeg geld als ook te weinig leraren en scholieren beschikbaar waren.287 Maar in een hele reeks artikelen van docent Jäger uit 1900 wees deze toenadering tot Nederland af, omdat 277
Jacob Elsinus Goudappel, “Unsere Gemeinden im Jahre 1867”, Der Grenzbote, Emden 7 maart 1931. Veldhausen, Bundeszeichen, 47,61v. 279 Beuker, Beukers, 177. 280 Veldhausen, Bundeszeichen, 83. 281 Beuker, Beukers, 194v. 282 A.W. Nijenhuis laat in een artikel in de maandelijks verschenen krant De Vrije Kerk van H. Beuker bovendien ondubbelzinnig doorschemeren dat hij de Grafschaft Bentheim zou willen annexeren als dat mogelijk zou zijn, zie A.W. Nijenhuis, “Iets uit mijn studententijd bij ‘praeceptor’ J. Bavinck te Uelsen in den jare 1850 enz.,” De Vrije Kerk. Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland, November 1893, 487. 283 Beuker, Beukers, 196v.,206v. 284 Wilhelm Wöhrle, “Der Bund Freier Evangelischer Gemeinden in Deutschland”, in Viele Glieder – Ein Leib. Kleinere Kirchen, Freikirchen und ähnliche Gemeinschaften in Selbstdarstellung, ed. Ulrich Kunz (Stuttgart: Quell Verlag, 1953), 186 e.v. 285 Beuker, Emden, 86v. 286 Beuker, Umkehr, 330. Op 15 juli 1895 werd het blad voor het eerst en op 13 oktober 1923 voor het laatst ten voordele van de School uitgegeven. 287 Egbert Kolthoff, “Opleiding van predikanten”, Grensbode, 26 juni 1898. 278
46
de Altreformierte Kerk “keine Colonie aus Holland oder reine holländische Klassis, also auch keine Sekte” wilde zijn.288 De Altreformierte Kerk wou volgens hem altijd een voortzetting zijn van de Reformierte Kerk, deze kerk herstellen en niet nieuw territorium voor de eigen kerk winnen.289 Jäger sprak zich niet principieel uit tegen een vereniging met de GKN maar wel tegen een “Einverleibung”, waardoor de Altreformierte Kerk zou worden opgeheven. Ik denk dat Jäger al besefte dat het moeilijk zou worden voor de Altreformierte Kerk om volledig zelfstandig te blijven, en dat het nationalisme in Duitsland een reden was waarom hij dusdanig argumenteerde. Maar ook Lankamp argumenteerde in 1953 nog op deze manier: de Altreformierte Kerk zou geen “holländische Pflanze auf deutschem Boden” zijn, in tegendeel: onder invloed van de Altreformierte Kerk zouden er in Nederland gemeenten zijn ontstaan.290 Ik denk dat het begin van dit hoofdstuk heeft laten zien dat de Altreformierte Kerk zeker geen Nederlandse tak van de CGK is geweest maar dat Nederlandse afgescheiden predikanten wel een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming ervan. 2.2.3.2.4. Een nieuwe kerktaal Ook aangaande de Nederlandse taal werd een verzelfstandiging van de Altreformierte Kerk zichtbaar. Volgens Caljé werd in Oost-Friesland namelijk rond 1889 in geen kerk meer in het Nederlands gepreekt.291 Dit lijkt mij plausibel omdat in deze tijd de kerkenraadnotulen van de altreformierte gemeenten te Emden vanaf 1881, Ihrhove vanaf 1889 en Campen vanaf 1893 niet meer in het Nederlands werden geschreven.292 Bovendien werden de altreformierte kerkorde en de Nederlandse belijdenisgeschriften voor de gehele Altreformierte Kerk in 1905 in het Duits gepubliceerd, en de Grensbode verscheen vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog alleen in het Duits als Der Grenzbote.293 Het feit dat meer mensen het kerkblad gingen bestellen wijst er mijns inziens op hoe sterk het Duits als taal al ingang had gevonden in de Altreformierte Kerk. Maar niet iedere gemeente was blij daarmee. Terwijl de gemeenten in Oost-Friesland over te veel Nederlands hadden geklaagd wilden de gemeenten in het Nedergraafschap vooral niet te veel Duits. Vooral de gemeente te Emlichheim ging tegen de Duitse taal in. In 1897 en 1898 beklemtoonde de Nederlandse ds. Lieuwe Bouwma uit Emlichheim namelijk tegenover de Duitse ds. Egbert Kolthoff dat de Altreformierte Kerk verbonden was met Nederland en met het Nederlands als moedertaal. De gemeente te Laar eiste van haar nieuwe Duitse predikant Fritz Dehmel in 1898 dat hij Nederlands zou moeten leren, waarvoor hem zelfs drie maanden vakantie werd toegestaan.294 Bovendien vroeg de gemeente te Laar nog in 1925 of het kerkblad weer tweetalig zou kunnen worden uitgebracht, wat door Kolthoff werd afgewezen. Tenslotte was het Nederlands in de altreformierte gemeenten te Emlichheim nog rond 1930 de voertaal in de kerk, terwijl in de overige altreformierte gemeenten in het Graafschap beide talen werden gebruikt.295
288
Johannes Jäger, “Die Zukunft unsrer theol. Schule III”, Grensbode, 22 juli 1900. Johannes Jäger, “Die Zukunft unsrer theol. Schule IV”, Grensbode, 5 augustus 1900. 290 Lankamp, “Kirchen”, 56. 291 Caljé, Student, 162. 292 Beuker, Emden, 158,161,163 en Beuker, Campen, 43 en Georg de Witt, Chronik der Evangelischaltreformierten Gemeinde Ihrhove. Von 1860 bis 2006 [Ihrhove 2006], Landesbibliothek Oldenburg, 50v. In Emden werd vanaf 1865 een keer per maand in het Duits gepreekt en vanaf 1883 werd in de ochtend geheel in het Duits gezongen. 293 Beuker, Umkehr, 46 en Beuker, “Kirche”, 187 en Veldhausen, Bundeszeichen en Heinrich Baarlink, “Pastor Kolthoff und der Grenzbote”, in Veldhausen, Bundeszeichen ,124v. 294 Arends, Laar, 25,35. 295 Kremer, “Kultursprache”, 206v. 289
47
2.2.3.3. Afhankelijkheid: “voorlopige” aansluiting aan de GKN 2.2.3.3.1. Conflicten tussen de Altreformierte Kerk en de Reformierte Kerk Het streven naar zelfstandigheid in de 19de eeuw laat onverlet dat de altreformierte synode in deze eeuw ook al de noodzaak zagen om een partner te zoeken, wat de synode van de Altreformierte Kerk al in 1873 besefte. De altreformierte synode had geprobeerd om via Jäger contacten op te bouwen met de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Duitsland om geld van hen te werven voor de eigen opleiding en deze opleiding later naar Barmen of Elberfeld te verplaatsen.296 Dit streven faalde omdat diegenen uit de Bond die het hiermee eens waren in 1882 in hun eigen kring in de minderheid waren. Bovendien botsten de Bond en de Altreformierte Kerk op theologisch gebied aangaande opvattingen over de doop en het kerk- en ambtsbegrip. Daardoor werd een vereniging met de Bond, die H. Beuker op het oog had, onmogelijk. Uit de tussen 1880 en 1885 opgebouwde contacten met de vrije reformierte gemeenten in Silezië, die door zendingswerk onder joden van Daniel Edward van de Free Church of Scotland vanaf 1860 waren ontstaan, kwam evenmin een nieuwe kerk voort.297 Terwijl theologische verschillen een vereniging met de Bond onmogelijk maakten werd een vereniging met de gemeenten in Silezië door de ruimtelijke afstand onmogelijk, omdat het reizen te veel geld kostte. Aan een toenadering tot de Reformierte Kerk viel voor de Altreformierte Kerk in deze tijd niet te denken omdat de verhoudingen nog steeds slecht waren. Tot 1876 bestonden er geen bureaus van burgerlijke stand, en de Reformierte kerk in het Graafschap was verantwoordelijk voor de registratie van geboortes, huwelijken en sterfgevallen.298 Het verbaast dan ook niet dat de Reformierte Kerk deze rechten als drukmiddel tegenover de Altreformierte Kerk gebruikt heeft. Maar ook na de invoering van bureaus van burgerlijke stand en na de opheffing van de Oberkirchenrat in 1886 duurde een juridische oorlog tussen de twee kerken voort over de rechten van de Altreformierte Kerk.299 2.2.3.3.2. De houding tegenover de Doleantie en de samenwerking met de GKN op het gebied van kerkorde en zending Wellicht hebben deze omstandigheden een toenadering tot de GKN na 1900 bevorderd. De GKN was in 1892 ontstaan uit bijna geheel de CGK en de gemeenten van de “Doleantie van 1886”.300 De laatstgenoemde beweging was ontstaan onder leiding van de predikant, politicus en journalist Abraham Kuyper.301 Hij had samen met zijn kerkenraad in Amsterdam in 1886 geweigerd om de bevestiging van vrijzinnige ambtsdragers te erkennen, en daarna hadden hij en zijn medestrijders een poging gedaan de kerkelijke bezittingen op te eisen voor de door henzelf gedomineerde kerkenraad. Hiervoor werden ze geschorst, en daardoor kwam ook op landelijk niveau een nieuwe uittocht uit de NHK op gang. De reformierte gemeenten in het graafschap Bentheim en in Oost-Friesland kregen geen Doleantie te verduren, alhoewel me niet duidelijk is wat de reden hiervoor kan zijn.302 De Altreformierte Kerk heeft niet geheel afwijzend tegenover de Doleantie gestaan. Na 1900 werd namelijk contact gezocht met de GKN, waarin de gemeenten van de Doleantie waren opgegaan, en niet met het kleine groepje gemeenten van de CGK die deze fusie niet wilden en zelfstandig verder gingen, meestal als CGK.303 De reden voor deze keuze is me niet duidelijk. Het contact met de GKN werd gezocht toen de altreformierte synode aan het eind van de 19de eeuw besloot om een nieuwe 296
Beuker, Beukers, 203,208v. Ibid., 205,211 en Beuker, Umkehr, 392,395. 298 Beuker, Umkehr, 118v. 299 Ibid., 32,127. 300 Van Eijnatten en Van Lieburg, Religiegeschiedenis, 285v. 301 Harinck en Winkeler, “De negentiende eeuw”, 682v. 302 Beuker, Uelsen, 49. 303 Harinck en Winkeler, “De negentiende eeuw”, 695v. 297
48
kerkorde uit te geven. De synode nam de waarschuwing van de GKN serieus, om niet zonder haar advies te handelen.304 Wellicht had de synode van de GKN wel gelijk met haar uitspraak dat de nodige kennis van grondbeginselen voor het schrijven van een kerkrecht alleen bij weinig mensen wordt gevonden. Dit leidde ertoe dat de Altreformierte Kerk in 1905 de kerkorde van de GKN overnam, maar dan wel in het Duits. Vanaf 1907 ging de Altreformierte Kerk bovendien op het gebied van de zending op het Indonesisch eiland Sumba samenwerken met de provinciale synodes Groningen, Drenthe en Overijssel van de GKN.305 2.2.3.3.3. Samenwerking met de GKN op het gebied van de predikantenopleiding In deze jaren kwam ook de eigen opleiding te Emden weer onder de aandacht. Ds. Kolthoff had na bespreking van een voorstel van de altreformierte gemeente te Bentheim in 1911 gepleit voor een uitbreiding van de altreformierte predikantenopleiding met een tweede docent.306 Vooral leden uit altreformierte gemeenten te Oost-Friesland deden financiële toezeggingen nadat Kolthoff hierom had gevraagd, en ook docent Jäger voelde nog steeds voor een opleiding in Duitsland. De altreformierte synode sloeg aanvankelijk dezelfde koers in.307 Maar de kerkenraad van de altreformierte gemeente te Emlichheim en haar Nederlandse predikant Maurits Uijtenhoudt gingen vanaf 1913 tegen dit beleid in. Volgens hen zou het niveau van de eenmansschool te Emden aan de wetenschappelijke standaard moeten worden aangepast om het reformierte geloof op alle terreinen in Duitsland te kunnen verspreiden. Maar daarvoor zouden niet twee maar tien en meer docenten nodig zijn, en dat viel financieel niet te bekostigen. Ds. Kolthoff had in 1901 ook al gezien dat een toenadering tot Nederland nodig was omdat een samengaan met reformierte gemeenten in Duitsland niet realistisch bleek. Zulk een samengaan werd overwogen om een uitbreiding van de eigen School te kunnen bekostigen, maar dit voornemen was gestrand, zoals we al hebben gezien. Hetzelfde gold voor het idee om de School met steun vanuit de CRC in Amerika overeind te houden. 308 Rond 1915 kwam het dan ook tot een eerste toenadering aangaande de opleiding omdat de Altreformierte Kerk haar studenten toen het advies meegaf om na de afronding van hun studie nog een jaar aan de Theologische School te Kampen te studeren. 309 Toen na de Eerste Wereldoorlog het emeritaat van Jäger naderde en de inflatie het steeds moeilijker maakte om de eigen opleiding te onderhouden besloot de Altreformierte Kerk om haar opleiding op te heffen. Ze nam in 1921 contact op met de Theologische School te Kampen om te regelen hoe de eigen studenten toegang zouden kunnen krijgen tot de theologische studie aldaar. 310 De Kamper curatoren besloten dat de Altreformierte Kerk van haar studenten zou moeten eisen om een vooropleiding te volgen, en de altreformierte predikant Wiard Bronger nam vervolgens tussen 1916 en 1932 in Bentheim naast zijn overige werkzaamheden deze taak op zich.311 Lankamp en Lenderink waren de eerste Duitse studenten die volgens de nieuwe regeling in 1922 werden ingeschreven. Het in de inleiding op pagina zes genoemde “Timmermannfonds” was voor de studie van de altreformierte studenten in Kampen bedoeld.312 De Kamper hoogleraren hadden in 1921 bovendien besloten om in Nederland geld 304
Beuker, Umkehr, 45v. Ibid., 477 en Baarlink, “Grenzbote”, 125. 306 Veldhausen, Bundeszeichen, 123v. 307 Emlichheim, Wandel, 25. 308 Beuker, Umkehr, 480 en Beuker, “Kirche”, 181. 309 Beuker, Umkehr, 477v. 310 Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 148 en W. de Graaf, Afscheiding, 289v. en Van Klinken, “Een sterk instituut”, 132. 311 Beuker, Umkehr, 291. 312 In het Archief van het College van Hoogleraren in het Gemeentearchief Kampen zijn alleen het huishoudelijk reglement en een verslag uit 1929/1930 bewaart gebleven. 305
49
te verzamelen voor de altreformierte studenten.313 Alle altreformierte studenten uit het Interbellum ontvingen geld uit dit fonds, meestal om post of kostgeld te kunnen betalen. 2.2.3.3.4. “Voorlopige” aansluiting aan de GKN Met het emeritaat van Jäger in 1923 sloot de Altreformierte Kerk zich “voorlopig” aan bij de GKN en genoot binnen de GKN in beperkte mate de rechten van een eigen particuliere synode met twee classes.314 Door deze aansluiting werd de wederzijdse beroepbaarheid van predikanten gewaarborgd, en bovendien ontvingen ook de in de Altreformierte Kerk werkzame predikanten na 1930 hun pensioen van een Nederlands pensioenenfonds. Het gekozen model voor de aansluiting aan de GKN was een voorstel van hoogleraar kerkrecht H.H. Kuyper van de Vrije Universiteit VU te Amsterdam, terwijl de in de inleiding genoemde H. Bouwman de classes van de Altreformierte Kerk onder de particuliere synodes van Groningen respectievelijke Overijssel wilde laten vallen. Met de keuze voor het model van Kuyper was de wens van Jäger uit 1900 realiteit geworden: de Altreformierte Kerk had een bepaalde mate aan zelfstandigheid bewaard. Dit werd ook daarin duidelijk dat voor de formulering “voorlopige aansluiting” werd gekozen. De Altreformierte Kerk wilde zelfstandigheid behouden, wat ook duidelijk werd aangaande een verklaring van de “protestantische Kirchen der Niederlande” tijdens de Eerste Wereldoorlog.315 Deze kerken veroordeelden in 1917/1918 de neiging van zowel Duitsland als de geallieerden om zich vast te bijten in het ideaal van overwinning. Mogelijkheden voor een onderhandelde compromisvrede werden zo niet benut. De altreformierte kerkenraad te Emden vond dat de Nederlanders hun kritiek vooral aan het adres van de geallieerden moesten richten Zij waren het namelijk volgens Emden, die de oorlog bewust aan het verlengden om Duitsland door een onachtenswaardige vrede te kunnen vernederen in plaats van een voor beide kanten achtenswaardige vrede te sluiten. 2.2.3.4. Isolatie: geringe interesse vanuit de GKN tijdens het Derde Rijk en verhouding tussen Altreformierte Kerk en het nationaalsocialisme 2.2.3.4.1. Geen steun vanuit de GKN Tijdens het Derde Rijk hielden de Altreformierte Kerk en de GKN het contact in stand, maar de Altreformierte Kerk was voor de meeste gereformeerden in Nederland een randverschijnsel en kwam op de generale synode van de GKN ook alleen heel summier ter sprake. 316 Op een synode in 1933 zei Hermann Graefe, destijds dominee in de vrije reformierte gemeente te Görlitz, dat de toekomst zwaar voor deze gemeentes zou worden. De synodevoorzitter Klaas Dijk, vanaf 1937 hoogleraar aan de Theologische School te Kampen, bevestigde en versterkte dit door te zeggen dat deze gemeentes en ook de Altreformierte Kerk in hun “isolement” een zware strijd te verduren zouden krijgen.317 Ger van Roon vraagt zich af of Dijk door het gebruiken van het woord “isolement” al aangaf dat de Altreformierte Kerk van de kant van de GKN weinig steun te verwachten had. Volgens Van Roon was er vanuit de Altreformierte Kerk richting Nederland vooral contact tussen de Jongelingsverenigingen en de Jongelingsbond van beide kerken en tussen Nederlandse dominees binnen de Altreformierte
313
W. de Graaf, Afscheiding, 290. Het kasboek en kwitanties van dit fonds zijn bewaard gebleven, zie het Archief van het College van Hoogleraren, GAK. 314 Beuker, Umkehr, 478v. en W. de Graaf, Afscheiding, 310. 315 Johannes Jäger en W. Waalkes, “Eine Erklärung des Kirchenrats der altref. Gemeinde in Emden”, Der Grenzbote, 9 maart 1918 en Beuker, Uelsen, 50 en Beuker, Emden, 168. 316 Ger van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941 (Utrecht: Uitgeverij Het Spectrum, 1973), 43,198. 317 Ibid. en Van Klinken, “Een sterk instituut”, 163.
50
Kerk en de GKN.318 Maar ik betwijfel dat de Altreformierte Kerk zich in geval van een hechtere band met de GKN sterker zou hebben afgezet tegen het nationaalsocialisme. Aangaande de verhouding van de twee kerken tegenover het nationaalsocialisme krijg ik namelijk een gevarieerd beeld, zoals in het vervolg zal blijken. 2.2.3.4.2. Stemgedrag van altreformierte leden in het graafschap Bentheim De meeste altreformierte leden bleven volgens de katholiek H. Lensing DNVP stemmen, en slechts weinigen stemden op de NSDAP.319 Jan van Raalte, vanaf 1928 predikant in de altreformierte gemeente te Laar, riep in 1930 in Der Grenzbote op om CSVD te stemmen, en het verbaasd me dan ook niet dat deze partij zelfs in 1933 in dorpen in het Nedergraafschap met een hoog aandeel aan altreformierte mensen succes boekte. Volgens de schoolkroniekschrijver te Laar waren in Laar vooral de altreformierten tegen de NSDAP vanwege onderdrukking van de kerk, en in Wilsum had de CSVD een voorzitter en ook andere leden uit de Altreformierte Kerk.320 Dit strookt met het in het vorige hoofdstuk genoemde grote succes van de CSVD in Echteler bij Wilsum, waar vele altreformierte gemeenteleden woonden. Boeken van de altreformierte gemeenten te Veldhausen, Emden en Nordhorn vermelden dat hooguit drie leden van de NSDAP na de Tweede Wereldoorlog kerkelijk werden gecensureerd – een gering aantal, maar de kerk had dan toch de moed om dit te doen.321 Aangaande Nordhorn en het nabij gelegen Veldhausen verbaast mij dit beeld niet omdat de NSDAP in Nordhorn in verhouding de rest van het Graafschap minder goed presteerde, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen. 2.2.3.4.3. Maatregelen van het nationaalsocialistische regime tegen de Altreformierte Kerk en altreformierte gemeenteleden Nadat de NSDAP in 1933 de macht had verovert sloeg ds. Kolthoff in het najaar een kritische koers in aangaande de beweging “Deutsche Christen”, die met de NSDAP gelieerd was.322 In 1934 publiceerde de Altreformierte Kerk een geschrift dat net als de verklaring van Barmen van de “Bekennende Kirche” kritisch over het nationaalsocialisme sprak.323 Kolthoff getuigde in Der Grenzbote van zijn solidariteit met de “Bekennende Kirche”, en de classis OostFriesland wilde zelfs afgevaardigden naar de synode van deze kerk sturen. Een jaar later werd de Nederlandse ds. Jacob E. Goudappel uit de altreformierte gemeente te Emlichheim zelfs een dag gevangen genomen omdat hij een kritische kanselboodschap wilde voorlezen. F. Baarlink, lid van de altreformierte gemeente te Laar, wiens zoon Heinrich Baarlink in 1979 hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische School zou worden, kreeg eveneens de macht van het regime te voelen.324 Nadat hij had geweigerd om aan de Winterhulp te leveren moest hij met een bord “Ik ben een volksverrader” een paar kilometer naar Emlichheim lopen. In 1935 kon Van Raalte vanwege zijn kritische houding tegenover het nationaalsocialisme niet meer in Laar blijven wonen en verzorgde zijn gemeente vanuit het nabij gelegen Coevorden.325 Hij zou door zijn kritische houding tegenover het nationaalsocialisme later in concentratiekamp Dachau terecht komen, maar wilde ondanks dit feit na de oorlog weer contact opnemen met de Altreformierte Kerk, zoals we nog zullen zien. 318
Van Roon, “1933-1941”, 198. Lensing, “1933”, 426,430 e.v. en Beuker, Umkehr, 351. 320 Arends, Laar, 36 en Wilsum, Wilsum, 38v. en Lensing, “1933”, 478,482. 321 Veldhausen, Bundeszeichen, 153v.,160v. en Beuker, Umkehr, 374 en Beuker, Emden, 174. 322 Lensing, “1933”, 437,453,472. 323 Baarlink, “Kolthoff”, 143 e.v.en Beuker, Umkehr, 457f.,470 e.v. 324 Van Roon, “1933-1941”, 195,371 en Jansen-de Graaf, ‘Nieuwe wegen’, 286. 325 Beuker, Umkehr, 350. 319
51
In 1936 namen de spanningen met het nationaalsocialisme sterk toe. De synode van de Altreformierte Kerk verklaarde in 1936 dat het besluit van de GKN om hun leden te verbieden om lid te zijn van het NSB kerkrechtelijk niet bindend maar inhoudelijk wel verplichtend was voor de Altreformierte Kerk.326 De Altreformierte Kerk werd vervolgens vanaf dit jaar planmatig geobserveerd door de Gestapo, en de Gestapo stelde zelfs lijsten met alle leden op. De dominees Schrovenwever, Mensink, Lenderink en Kolthoff deden kritische uitspraken over het bewind, waarover ze door nationaalsocialisten ondervraagd werden.327 Vooral leden van de Jongelingsbond kregen problemen: hun blad werd verboden en bij Fritz Ekelhoff uit Wilsum vond een huiszoeking plaats.328 De regering verbood vanaf 1936 bovendien het gebruiken van de Nederlandse taal, en daarom zong de Altreformierte Kerk voortaan de Duitse berijming van de Psalmen die in de Reformierte Kerk werd gebruikt.329 In de gemeenten te Wilsum en Emlichheim was de weerstand tegen het besluit van de regering bijzonder sterk, en het lukte deze gemeenten om tot 1938 respijt te krijgen.330 Na de oorlog zeiden de Nederlandse dominees Lambertus Geert Rozendal en Albertus Marinus van der Zanden, dominee te Wilsum respectievelijke Emlichheim, dat hun gemeenten zuivere handen hadden.331 Tenslotte bevestigde Derk Averes Lensing in 1975 door te zeggen dat de Altreformierte Kerk een “eindeutig ablehnende Haltung gegen den Nationalsozialismus” heeft gehad.332 Deze uitspraak vind ik iets te sterk, want zoals Lensing eveneens duidelijk maakte was de Altreformierte Kerk niet helemaal vrij van sympathieën voor de NSDAP, vooral rond 1933 niet. 2.2.3.4.4. Altreformierte sympathieën voor en conformering aan het nationaalsocialisme Van Roon schrijft dat het nationaalsocialisme ook in de Altreformierte Kerk was binnengedrongen, in het begin ook onder jonge predikanten, en dan vooral in Oost-Friesland waar de NSDAP profiteerde van de sociaaleconomische en politieke crisissituatie.333 Bijna alle reformierte en altreformierte dominees hadden voorheen achter de monarchistische DNVP gestaan, die sinds 1931 ging samenwerken met de NSDAP.334 Toen Hitler in 1933 rijkskanselier werd lieten de dominees Wilhelm Lenderink (Ihrhove), Gerhard Husman (Bunde) hierover positief uit en hielden “anti-Hollandse” betogen, en ds. Albert Brink (Emden) protesteerde in dat jaar in De Standaard tegen kritische verhalen over de Jodenvervolging.335 Een gemeentelid uit de altreformierte gemeente te Campen vertelt dat de Nederlandse dominee Johannes den Ouden daar in het begin evenmin afwijzend stond tegenover het nationaalsocialisme.336 Zoals gezegd koos ds. Kolthoff als hoofdredacteur van Der Grenzbote in het voorjaar van 1933 niet eenduidig positie voor of tegen deze partij, maar
326
Beuker, Umkehr, 463v.,469. Veldhausen, Bundeszeichen, 161v. en Gülker, Bentheim, 68v. 328 Van Roon, “1933-1941”, 196v. 329 Beuker, Umkehr, 114. Deze Psalmen werden in 1951 opnieuw door de synode van de Altreformierte Kerken in Duitsland gepubliceert onder de titel Die Psalmen Davids nebst einigen Gesängen im Gebrauch bei den altreformierten Kirchen (Frankfurt a.M., Synode der altreformierten Kirchen Deutschlands, 1951). 330 Veldhausen, Bundeszeichen, 158 en Wilsum, Wilsum, 49. 331 Wilsum, Wilsum, 142 en Albertus Marinus van der Zanden, “Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim”, in Emlichheim, Emlichheim, 86. 332 Derk Averes, “Die Evangelisch-Altreformierte Kirche. Entstehung und Geschichte”, in Glieder an einem Leib. Die Freikirchen in Selbstdarstellung, ed. Hans-Beat Motel (Konstanz: Christliche Verlagsanstalt Gmbh, 1975), 296. 333 Van Roon, “1933-1941”, 193. 334 Lensing, “1933”, 414,430v. 335 Van Roon, 194,371. 336 Beuker, Campen, 71v. 327
52
probeerde om een openlijke confrontatie uit de weg te gaan. 337 Hij sprak zelfs positieve woorden over de “Deutsche Christen”, en ook al sympathiseerde de Altreformierte Kerk later met de “Bekennende Kirche” sloot ze zich niet aan bij deze beweging omdat ze volgens haar deel uitmaakte van een conflict binnen de Landeskirchen.338 Pas nadat de “Deutsche Christen” het OT en de brieven van Paulus hadden verworpen sprak Der Grenzbote eenduidig kritisch over deze beweging.339 Ook onder gemeenteleden waren er aanhangers van het nationaalsocialisme te vinden. Als ik de uitslagen in Wilsum in 1933 bekijk dan lijkt het mij heel waarschijnlijk dat hier ook altreformierte gemeenteleden NSDAP hebben gestemd.340 Met het oog op het grote succes van de NSDAP in het kerspel Uelsen zou het mij niet verbasen als ook daar Altreformierten op deze partij hebben gestemd. De nationaalsocialistische burgermeester van Esche was lid van de Altreformierte Kerk, belemmerde het werk van de Jongelingsverenigingen en de Jongelingsbond en wees op de volgens hem negatieve invloed van Nederlandse predikanten zoals Van Raalte.341 En Georg de Witt van de altreformierte gemeente te Ihrhove schreef dat meerdere gemeenteleden lid van de NSDAP waren, waaronder ook de burgermeester van Ihrhove, die een joods altreformiert gemeentelid zou hebben geadviseerd om naar Nederland te vluchten.342 Toen de gemeente na de oorlog in 1946 bezoek kreeg van deputaten van de GKN werd hierover gesproken, waarbij de burgermeester werd verdedigd. 343 Volgens gemeenteleden had hij zo veel mogelijk willen redden. Bovendien zou hij zijn geloof onder medegevangenen hebben verkondigd toen de geallieerde bezetters hem gevangen namen. Hij had echter onbetwist een belangrijke rol binnen de naziorganisatie gehad. Tegenover de overheid was de Altreformierte Kerk evenals de GKN volgens Van Roon principieel en gezagsgetrouw.344 Alhoewel ik dit te generaliserend vind – er bestond binnen beide kerken ook weerstand tegenover het nationaalsocialisme – zijn er aanwijzingen te vinden dat dit klopt. Het meest duidelijk wordt een arrangement met het regime aangaande de ‘vaandelstrijd’. Toen de regering in 1935 van de Altreformierte Kerk eiste om het nationaalsocialistisch vaandel te hijsen ontstond er een verschil van mening onder de altreformierte dominees of de kerk hieraan zou moeten voldoen. Goudappel haalde bij H.H. Kuyper, hoogleraar kerkrecht aan de VU, hierover advies in, en Kuyper adviseerde om aan het bevel van de overheid gehoor te geven. G.J. Beuker deelde mij mondeling mee dat alle altreformierte gemeenten dit vervolgens ook deden, en ten opzichte van de gemeenten te Wilsum en Veldhausen wordt dit ook door andere bronnen bevestigd.345 Toen altreformierte kerkenraadsleden uit Emlichheim in 1936 naar Nederland gingen om Kuyper om advies te vragen inzake de vraag of de Altreformierte Kerk aan de eis om niet meer in het Nederlands te preken adviseerde Kuyper opnieuw: geen verzet tegen de overheid!346 De altreformierte gemeente te Emlichheim voelde zich in de steek gelaten en zag de groei van de NSB in Nederland als reden voor dit advies. Alhoewel deze gemeente in 1936 met ds. Gerrit Visée een Nederlandse dominee beriep achtte een meerderheid van altreformierte predikanten kort
337
Lensing, “1933”, 434,436v.,463. Veldhausen, Bundeszeichen, 154. 339 Lensing, “1933”, 472. 340 Wilsum, Wilsum, 39,101. Mij is persoonlijk gezegd dat mensen na de oorlog in de altreformierte gemeente te Wilsum in de consistorie zijn ingebroken om documenten te vernietigen. 341 Van Roon, “1933-1941”, 196v.,198 en Lensing, “1933”, 453,455. 342 De Witt, Ihrhove, 186v.. 343 Willem Kreuzen, Rapport inzake bezoek kerken Bentheim Ost Friesland [1946], Theologische Universiteit Kampen Broederweg, 3v. 344 Van Roon, “1933-1941”, 194v. en Wilsum, Wilsum, 43. 345 Beuker, Umkehr, 459v. en Veldhausen, Bundeszeichen, 157 en Wilsum, Wilsum, 40,42. 346 Van Roon, “1933-1941”, 195. 338
53
daarna het niet meer gewenst om Nederlandse predikanten te beroepen.347 Dit besluit werd genomen uit angst voor verzet van de overheid en omdat Nederlandse predikanten “de Duitse volksziel” niet zouden kunnen begrijpen. Uit dit alles wordt duidelijk dat predikanten en gemeenten concessies deden. 2.2.3.5. Vervreemding: Altreformierte contacten met de GKv en de Reformierte Kerk 2.2.3.5.1. “Vrijgemaakte” pogingen om contact te leggen met de Altreformierte Kerk Tijdens de oorlog brak het reguliere contact af omdat de Duitse overheid regulier contact tussen de GKN en de Altreformierte Kerk verbood.348 En toch kregen de altreformierte gemeenten blijkbaar te horen van de Vrijmaking van 1944, want in de gemeenten te Uelsen en Emlichheim sympathiseerden leden daarmee.349 Klaas Schilder had in de jaren dertig de altreformierte gemeente te Emlichheim en altreformierte dominees in Oost-Friesland bezocht, en hij had contact gehad met Van Raalte, destijds dominee in de altreformierte gemeente te Laar.350 Schilder was dus voor de Altreformierte Kerk geen onbekende. Maar toen de Vrijmaking een feit werd was geen direct contact met de Altreformierte Kerk mogelijk. Na de oorlog probeerden de GKv contact op te nemen met de Altreformierte Kerk en daarvoor werden deputaten benoemd.351 Maar het was moeilijk om contact op te nemen omdat het postverkeer tussen Nederland en Duitsland haperde en eerst visa’s geregeld moesten worden. In 1946 lukte het Willem Kreuzen uit Scheemda van de ‘synodale’ GKN om meerdere altreformierte gemeenten en een altreformierte synode te Bentheim te bezoeken, nadat Kreuzen in overleg met ds. Nittert Postema uit Veendam het plan had gemaakt om het contact met de Altreformierte Kerk te reactiveren.352 J. Hoek was als scriba van de GKN hierover ingelicht, maar Kreuzen handelde niet in opdracht van de synode en kwam dus niet als afgevaardigde of deputaat.353 Dit beklemtoonde Kreuzen op de synode van de Altreformierte Kerk. Volgens hem waren de mensen in Bunde tot tranen bewogen toen ze hem zagen.354 Zowel in Bunde als ook in Ihrhove zeiden altreformierte gemeenteleden dat de nederlaag van Duitsland als verhoring van hun gebeden beschouwde, en de kerkenraad van Bunde voegde hieraan toe dat het Duitse volk schuld op zichzelf had geladen. Hetzelfde kreeg Kreuzen op de altreformierte synode te Bentheim op 19 juni 1946 te horen.355 De synodeleden maakten bekend dat deze schuldbetuigenis op een nog te houden bede- en boetedag in de plaatselijke altreformierte gemeenten zou worden herhaald en dat een schrijven daarover van de synode zou worden voorgelezen. Kreuzen dacht dat dit de GKN zou verblijden, want er waren mensen binnen de GKN die eerst een schuldbelijdenis wilden horen voordat ze hernieuwde contacten wensten, en hieraan was dus zonder pressie van buiten voldaan.
347
Van Roon, “1933-1941”, 196 zegt dat de predikanten hebben besloten om geen Nederlandse predikanten meer te beroepen, maar predikanten kunnen in de Altreformierte Kirche zoiets niet in hun eentje beslissen: de kerkenraden respectievelijke de synode beslissen dit. 348 Beuker, Umkehr, 469 en Beuker, “Kirche”, 184. Wanneer het contact afbreekt is me niet duidelijk. Beuker zegt de ene keer in 1939, de andere keer in 1940. 349 Beuker, Uelsen, 49,51 en mondelinge mededeling van een lid van de altreformierte gemeente te Emlichheim. 350 Van Roon, “1933-1941”, 198,371 e.v. 351 Kreuzen, Rapport, 2 en Abraham Pieter Wisse, “Duitse altreformierten hebben moeite met bepaling houding tot Nederland”, Nederlands Dagblad, 15 maart, 1984. 352 Kreuzen, Rapport, 1,4,6. 353 Ibid., 5. 354 Ibid., 3v. 355 Ibid., 5.
54
Maar Kreuzen vroeg ook aan de altreformierte synode of die überhaupt hernieuwd contact met de GKN wilde.356 Er zou namelijk één altreformierte student wellicht zijn examen bij de GKv willen afleggen. Bovendien had ds. Visée op de synode van de GKv gezegd dat de Altreformierte Kerk niet met de GKN maar met de GKv contact wilde.357 De altreformierte synode ontkende dit, zei dat ze juist eerst voorlichting van de GKN behoefde voordat ze iets van de GKv wilde horen en dat ze om alle prijs zou willen voorkomen dat een student zou overgaan naar de GKv. Dit bevestigde de synode door zich geheel achter alle besluiten van de GKN te stellen en de wens uit te spreken dat het contact hersteld zou worden zoals het vroeger was.358 De altreformierte gemeenten schaarden zich achter dit besluit, zodat de vrijgemaakte deputaten Visée en Van Raalte vervolgens geen mogelijkheid kregen om met altreformierte gemeenten te spreken.359 De vrijgemaakte krant Nederlands Dagblad schreef in 1984 dat de Altreformierte Kerk na de oorlog geen onrust in haar gelederen wilde, en dat komt overeen met hetgeen de altreformierte gemeente te Campen erover zei.360 Wellicht beseften leden van de Altreformierte Kerk dat uit een scheuring binnen hun kerk zowel plaatselijk als ook bovenplaatselijk niet levensvatbare kerken zouden ontstaan. De Altreformierte Kerk was op zichzelf al een klein kerkverband. Hoe het ook zij: er ontstonden geen vrijgemaakte gemeenten in Duitsland.361 Het is natuurlijk wel de vraag wie de student was die met de GKv sympathiseerde. Hierop zal ik in het laatste hoofdstuk ingaan. Maar de interesse van vrijgemaakte kant werd niet uitgeblust, zoals een reeks van drie berichten over de Altreformierte Kerk in het Nederlands Dagblad in 1984 laat zien. Abraham Pieter Wisse schrijft daar dat de voorlichting van altreformierte gemeenten over de Vrijmaking door de altreformierte synode eenzijdig ten gunste van de synodale partij in de GKN was geweest.362 Het streven van de altreformierte synode naar rust zou een eerlijke kijk op de GKv hebben belemmerd. Wisse citeert een altreformierte broeder die zegt dat hij lid zou worden van de GKv als hij in Nederland zou wonen. Ik denk dat hij alleen voor een kleine minderheid spreekt omdat het uiteindelijk niet tot een scheuring binnen de Altreformierte Kerk kwam. Dat neemt niet weg dat met de Nederlander Jan van der Schaft een voormalig vrijgemaakte predikant in de altreformierte gemeente te Wilsum werkzaam was.363 Bovendien bestond er onder zijn opvolger Wilhem Vennegeerts contact met de vrijgemaakte gemeente te Gramsbergen. Uiteindelijk werd het contact verbroken omdat de vrijgemaakte predikant volgens de synode van de GKv wel in Wilsum mocht voorgaan maar dan niet in de functie als dominee. 2.2.3.5.2. Vervreemding tussen GKN en de Altreformierte Kerk vanaf 1961 De wens van de altreformierte synode om het contact tussen de Altreformierte Kerk en de GKN te herstellen ging in vervulling, want de Gereformeerde Kerken in Nederland bleken daarvoor geporteerd. Bovendien zonden de GKN afgevaardigden naar de geallieerde bestuursautoriteiten om te voorkomen dat altreformierten hun woonplek vanwege een mogelijke annexatie door Nederland zouden moeten verlaten.364 Theologen van de GKN en de Altreformierte Kerk waren samen lid van het studiegezelschap Johannes Calvijn, die in 1948 de in het vorige hoofdstuk genoemde theologenconferentie te Emlichheim
356
Ibid., 6v. Kreuzen, Rapport, 6v. en Emlichheim, Emlichheim, 39v.,43. 358 Kreuzen, Rapport, 8. 359 Beuker, Uelsen, 51 en Beuker, Campen, 72 en Emlichheim, Emlichheim, 41. 360 Wisse, “Duitse altreformierten”. 361 Beuker, Uelsen, 49,51. 362 Wisse, “Duitse altreformierten”. 363 Jaarboek 1977, 261. 364 Beuker, “Kirche”’, 184v. 357
55
organiseerde.365 Bovendien werd de kerkorde van de GKN in 1959 dusdanig veranderd dat van een mogelijkheid van de Altreformierte Kerk om weer geheel zelfstandig te worden geen sprake meer was, zoals voorheen sinds 1923 geclausuleerd.366 Toch raakten de GKN en de Altreformierte Kerk na de oorlog verder van elkaar verwijderd. Dit heeft volgens mij met verschillende ontwikkelingen te maken. Het meest belangrijk lijkt mij het toenemende gebrek aan kennis van de Nederlandse taal. Dit was niet zozeer een probleem van oudere mensen in de gemeenten: ze luisterden bijvoorbeeld nog naar programma’s van de Nederlandse Evangelische Omroep.367 Maar bij de jeugd lag dit anders, en hun gebrek aan taalkennis zorgde ervoor dat ze niet meer Nederlandstalige literatuur lazen en niet meer congressen in Nederland bezochten, zoals nog voor de oorlog. Dit heeft volgens mij ermee te maken dat het Nederlands in altreformierte gemeenten na de oorlog na een korte renaissance snel verdween. De altreformierte synode besloot in 1951 om een tweede druk van hun Duitse liedboek van 1936 uit te geven en niet naar het Nederlands terug te gaan. 368 Met het vertrek van de Nederlandse dominees Kornelius Gerhardus Idema uit Wilsum in 1968 en Van der Zanden uit Emlichheim in 1977 verdween het Nederlands definitief uit de diensten van de Altreformierte Kerk. Idema’s Nederlandse opvolger Van der Schaft preekte in het Duits. In 1981 werd de kerkorde van de GKN uit 1957, die ook voor de Altreformierte Kerk geldig was, door de Altreformierte Kerk in het Duits uitgegeven; wellicht omdat steeds minder mensen het Nederlands beheersden.369 Afgezien van de taalbarrière raakten de GKN en tenminste delen van de Altreformierte Kerk ook op theologisch gebied op afstand van elkaar. Aan het begin van de jaren zestig waren de verschillen evident geworden. Wiebe Bergsma en zijn familie werden in 1963 lid van de altreformierte gemeente te Emden. Ze hadden er het gevoel in een uiterst “conservatief” milieu beland te zijn.370 Toen hun familie aanwezig was bij de doop van een kind dachten ze dat ze in de jaren dertig waren beland. Het verbaast me dan ook niet dat niet alleen binnen de GKN maar ook van de kant van de Altreformierte Kerk kritiek te horen was toen aan het eind van de jaren zestig binnen de GKN het gezag van de bijbel ter discussie kwam te staan.371 In deze jaren kwam de opvatting van de meerderheid van de synode van de GKN nog overeen met de opvatting van een meerderheid binnen de Altreformierte Kerk. De synode van de GKN veroordeelde in 1976 de uitspraken over de verzoening van Herman Wiersinga en werd hierin gesteund door de altreformierte synode.372 Wiersinga had in zijn proefschrift in 1969 afstand genomen van de
365
Beuker, Umkehr, 335v. Gülker, Bentheim, 167. 367 Volgens Wisse, “Duitse altreformierten” gaat het hierbij vooral om het programma Muzikale Fruitmand. Mijn eigen groottante, lid van de altreformierte gemeente te Emlichheim, luisterde nog enkele jaren geleden regelmatig naar het programma Laat ons de rustdag wijden van de Evangelische Omroep (EO). G.J. Beuker vertelde mij dat in 1995 uitzendingen van dit programma in de altreformierte gemeenten te Wilsum en Uelsen werden opgenomen. 368 Beuker, “Kirche”, 186 en Synode der altreformierten Kirchen Deutschlands ed., Die Psalmen Davids nebst einigen Gesängen im Gebrauch bei den altreformierten Kirchen (Frankfurt a.M., Synode der altreformierten Kirchen Deutschlands, 1951). 369 Beuker, Umkehr, 46 en Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, Kirchenordnung der “Geref. Kerken in Nederland”, beschlossen durch die Generalsynode von Assen 1957 einschließlich der durch die Synoden vorgenommenen Änderungen, Ausgabe für die Ev.-altreformierten Kirchen in Niedersachsen (Z.p., Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1981). 370 Wiebe Bergsma, “Vierzig Jahre in Emden bei den Altreformierten”, in Beuker, Emden, 48. 371 Wilsum, Wilsum, 79 e.v.. 372 Ibid., 85,91 en Wisse, “Duitse altreformierten”. 366
56
opvatting dat Christus aan het kruis de toorn van God heeft gedragen als verzoening voor onze zonden.373 Maar in de nasleep van het rapport God met ons, waarin het absolute Schriftgezag werd losgelaten, bleek dat de meerderheid van de GKN en tenminste een deel van de Altreformierte Kerk verschillende denkwerelden vertegenwoordigden.374 Deze vervreemding werd op twee manieren zichtbaar. Ten eerste op theologisch vlak. Terwijl de synode van Delft het gewraakte rapport in 1979 aanvaarde en 1981 publiceerde waren ds. Arend Klompmaker uit Veldhausen en ouderling H. Beerlink als afgevaardigden van de Altreformierte Kerk op de synode van de GKN hiermee niet blij.375 Een andere ouderling noemde God met ons een “Nederlandse zaak”, waarvan volgens hem de meeste altreformierte mensen niks moesten hebben.376 Ik denk dat de laatstgenoemde uitspraak de opvatting verwoordde dat geheel het kerkverband van de GKN het rapport goedkeurde en daarom verkeerd bezig was. Deze gedachtes zijn volgens mij niet genuanceerd genoeg, maar voor bepaalde mensen binnen de Altreformierte Kerk was de basis voor vertrouwen ondermijnd. Ik vraag me af of deze gedachtes ook één van de redenen waren waarom de Altreformierte Kerk haar studenten het advies meegaf om twee semesters in Duitsland te studeren en in 1984 te besluiten dat ze alleen de laatste twee jaar in Nederland moesten studeren.377 Ten tweede werd de vervreemding tussen GKN en Altreformierte Kerk zichtbaar doordat het rapport bij vele altreformierte gemeenten in een archiefkast belandde, alhoewel de synode van de Altreformierte Kerk het rapport wel in het Duits liet vertalen.378 Dit had volgens mij niet te maken met een stilzwijgende instemming maar meer met onverschilligheid, omdat de vragen waarop het rapport inging in de Altreformierte Kerk minder sterk speelden. A. Klompmaker zei tegenover het Nederlands Dagblad dat vele onderwerpen die op de synode van de GKN werden behandeld typisch Nederlands zijn. Zowel onverschilligheid als verschil in opvatting zorgden dus voor vervreemding. Wellicht besloot de generale synode van de GKN in Delft in 1979 daarom om in 1981 in Bad Bentheim te vergaderen: de eerste Nederlandse synode in Duitsland sinds 400 jaar!379 De vervreemding wordt tenslotte ook zichtbaar aangaande de vraag of vrouwen in kerkelijke ambten mogen worden verkozen. Aangaande ouderlingen en diakenen verliep de ontwikkeling binnen de GKN en enkele gemeenten binnen de Altreformierte Kerk gelijk op. De synode van de GKN had in 1969 deze ambten open gesteld voor vrouwen, en in 1973 was de altreformierte gemeente te Bentheim dan ook de eerste gemeente waar een vrouw in een ambt werd bevestigd, namelijk als ouderling.380 Maar in de altreformierte gemeente te Wilsum werd pas in 1990 een vrouw in een ambt bevestigd, en in dat jaar was nog steeds geen vrouw als predikante in geheel de Altreformierte Kerk bevestigd.381 Vrouwelijke altreformierte studentes stuurden dan ook in 1991 een brief aan de synode van de
373
Barend Wallet, Samen op Weg naar de Protestantse Kerk in Nederland. Het verhaal achter de vereniging (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2005), 53v. 374 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 287. 375 Abraham Pieter Wisse, “Catechismusprediking en bloeiende verenigingen: vlak over de grens”, Nederlands Dagblad, 16 maart 1984. 376 Wisse, “Duitse altreformierten”. 377 Mij is niet duidelijk wanneer het advies werd gegeven: Beuker, “Kirche”, 183v. zegt dat dit na 1950 gebeurt, maar Averes, “Geschichte”, 299 geeft in 1975 de indruk dat dit advies recent is. Voor het besluit uit 1984 zie Beuker, Umkehr, 479 en Beuker, “Kirche”, 184. 378 Wisse, “Catechismusprediking”. De door de synode van de Altreformierte Kerk uitgegeven Duitse vertaling van het rapport God met ons had de titel Gottes Wort in unserer Mitte. 379 Gülker, Bentheim, 164. 380 Veldhausen, Bundeszeichen, 192 en Gülker, Bentheim, 177. 381 Wilsum, Wilsum, 95.
57
Altreformierte Kerk, omdat er weinig perspectieven voor hun waren om in hun kerk te kunnen werken.382 Bovendien verschilden de Altreformierte Kerk en de GKN in hun reactie op de oecumene. In Nederland kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog het contact tussen de GKN en de NHK op gang: er werd een Inter-Kerkelijk Overleg ingesteld.383 Nadat verdere gesprekken in het eerste decennium na de oorlog vanwege een afwerende houding van de GKN aan het eind van de jaren vijftig niet tot een verdere toenadering leidden veranderde de situatie vanaf 1961. 384 In dat jaar traden achttien predikanten van beide kerken met een oproep naar buiten waarin ze zeiden dat de gescheidenheid “niet langer geduld kan worden”.385 In de jaren die volgden werden gespreksgroepen van jongeren opgezet die in een nota met de titel “samen op weg” resulteerde.386 Dit was de naam die voortaan zou worden gebruikt voor de toenadering tussen GKN en NHK en later ook de Nederlandse lutheranen. Alhoewel het proces van toenadering langzaam verliep besloten beide kerken om naast hun eigen synodezittingen regelmatig gezamenlijke synodes te houden, wat vanaf 1973 ook gebeurde.387 In de jaren tachtig groeide de druk vanuit de gemeenten richting de synodes om ook op bovenplaatselijk vlak nog sterker te gaan samenwerken.388 Anders zou de groei van samenwerkende gemeenten worden geremd. In 1984 stuurde de gecombineerde synode van NHK en GKN een Verklaring van Overeenstemming ten aanzien van het samen kerk zijn aan alle kerkenraden. 389 In dit stuk verklaarden beide kerkgenootschappen dat hun verschillen niet meer kerkscheidend zijn. Tegelijk met deze verklaring werd een Intentieverklaring meegezonden waarin de kerken hun verbondenheid uitdrukten en zeiden dat ze hun schuld voor God groter zouden maken door in gescheidenheid te blijven.390 In 1986 verklaarden de NHK en GKN uiteindelijk dat ze zich in staat van hereniging bevonden, en vanaf 1990 werkten ze aan een gemeenschappelijke kerkorde.391 2.2.3.5.3. Toenadering tussen Altreformierte Kerk en Reformierte Kerk De verhoudingen tussen de Altreformierte kerk en de Reformierte Kerk waren tot rond 1900 slecht geweest. De twee wereldoorlogen veranderden wellicht de verhoudingen. In Emlichheim en Bad Bentheim mochten de altreformierte gemeenten de reformierte kerkgebouwen in 1924 respectievelijk 1940 gebruiken.392 Na de oorlog kwam het vooral op plaatselijk niveau tot verdere toenadering. Meerdere reformierte en altreformierte gemeenten hielden vanaf de jaren zestig gemeenschappelijke evangelisaties. 393 In Uelsen herdachten in 1962 reformierte, altreformierte en lutherse gemeenteleden onder leiding van de altreformierte ds. Lankamp in het reformierte kerkgebouw de Reformatie. Dit deed destijds stof opwaaien en was wellicht net als de oproep van de achttien predikanten in Nederland in 1961 een belangrijk moment in het proces van toenadering. Vervolgens werden in de jaren zeventig de eerste gemeenschappelijke kerkenraadsvergaderingen gehouden, en de synoden
382
Veldhausen, Bundeszeichen, 202. Wallet, Samen, 25. 384 Ibid., 27v. 385 Ibid., 39. 386 Ibid., 42. 387 Ibid., 7. 388 Ibid., 82. 389 Ibid., 75. 390 Ibid., 78. 391 Ibid., 97,103,132. 392 Wallet, Samen, 483. en Gülker, Bentheim, 153. 393 Beuker, Umkehr, 484. 383
58
van de twee kerken besloten in 1972 om afgevaardigden naar elkanders synoden te sturen. 394 Deze afgevaardigden mochten advies geven maar hadden geen stemrecht. Verder waren er in de plaatsen Veldhausen, Bentheim, Nordhorn en Campen al in de jaren zeventig diensten waarin altreformierte en reformierte dominees in de gemeente van de collega konden voorgaan “kanselruil”.395 Hierover werd op synodeniveau in 1979 besloten dat reformierte predikanten in altreformierte diensten zouden mogen preken als ze dit in lijn met de belijdenisgeschriften deden. Kritische geluiden kwamen uit de altreformierte gemeenten te Wilsum en Laar, die zeiden dat oecumene niet van boven maar van onderop zou moeten groeien, en in Hoogstede en Emlichheim zouden gemeenschappelijke kerkenraadsvergaderingen pas in de jaren negentig mogelijk worden.396 Bovendien liepen onderhandelingen tussen de Reformierte en Altreformierte Kerk over een gezamenlijk liedboek in de jaren zeventig vast.397 De altreformierte gemeenten werden namelijk niet betrokken bij de bewerking van ongeveer de helft van de Psalmen, en tegen de inkorting en bewerking van de Psalmen groeide te veel weerstand. Maar op synodeniveau vorderde de toenadering: in 1986 respectievelijk 1987 besloten de synodes van beide kerken om een gemeenschappelijke werkgroep in te stellen.398 In 1988 verklaarden ze tegenover elkaar dat ze in de omgang met elkaar in het verleden schuld op zichzelf hadden geladen.399 Op dit punt waren de Reformierte en Altreformierte Kerk uitgesprokener dan de GKN en NHK in hun verklaring uit 1986. 2.2.3.6. Resumé Terugblikkend wordt voor mij duidelijk dat de Altreformierte Kerk erop bedacht was om zelfstandig te blijven, maar dat zij zich in afhankelijkheid van een partner moest begeven omdat een volledige zelfstandigheid om verschillende redenen niet mogelijk was. De eerste tien jaar had ze Nederland nodig omdat geen predikanten uit de Reformierte Kerk altreformiert werden en de altreformierte gemeenten ambtsdragers alleen door een wettig geordend predikant bevestigd wilden zien. Bovendien konden vanwege het ontbreken van geschoolde theologen ook geen eigen predikanten worden opgeleid. Nadat de Altreformierte Kerk in 1848 in het openbaar kon optreden en de eerste dominees waren bevestigd groeide in de volgende tien jaar binnen de kerk de wens naar zelfstandigheid, waarbij de redenen niet geheel duidelijk zijn. De Altreformierte Kerk stichtte nieuwe gemeenten, kreeg in 1858 een eigen kerkorde en in 1860 een eigen volle opleiding, en de Duitse taal won steeds meer terrein. Maar toenaderingspogingen tot de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten en de vrije reformierte gemeenten in Silezië in Duitsland mislukten, en de verhoudingen met Reformierte Kerk bleven tot na 1900 slecht. Wellicht zocht de Altreformierte Kerk vanwege dit gebrek aan Duitse partners, vanwege het uitblijven van een grote groei in getallen en vanwege ontoereikende financiële middelen en vakkundige expertise na 1900 toenadering tot de GKN. Dit resulteerde in de aansluiting bij de GKN en de aanname van diens kerkorde en opleiding. Alleen qua voertaal werd binnen de Altreformierte Kerk niet meer overal de Nederlandse taal gebruikt.
394
Ibid., 485v. en Beuker, Campen, 79. Beuker, “Kirche”,192. 396 Wilsum, Wilsum, 226 en Hindrik Beerlink, “Einen anderen Grund kann niemand legen…”, in Emlichheim, Emlichheim, 55v. en Beuker, Hoogstede, 197. 397 Beuker, Umkehr, 114v. 398 Ibid., 486. 399 Beuker, “Kirche”, 193. 395
59
Tijdens het Derde Rijk koos de Altreformierte Kerk een middenweg tussen totale aanpassing en verzet. Kolthoff en de classis Oost-Friesland koesterden sympathieën voor de Belijdende Kerk, en vooral Nederlandse dominees en altreformierte gemeenten in grotere plaatsen stonden afwijzend tegenover het nationaalsocialisme. Maar in altreformierte gemeenten in kleinere plaatsen en aanvankelijk ook onder jonge altreformierte predikanten in Oost-Friesland genoot de NSDAP meer sympathie, en zelfs de GKN adviseerden geen totaal verzet tegen de nationaalsocialistische overheid. Het nationaalsocialisme luidde het definitieve eind van het Nederlands als voertaal binnen de Altreformierte Kerk in, want ook na de oorlog werd in de meeste gemeenten niet meer in het Nederlands gezongen en gepreekt. Dit was kenmerkend voor de vervreemding tussen de Altreformierte Kerk en de GKN die op zijn laatst tijdens de oorlog was begonnen. De Vrijmaking had namelijk weinig invloed gehad op de ontwikkeling in Duitsland, en zowel de GKN als ook de Altreformierte Kerk begonnen tijdens de oorlog om samen te werken met de kerken waaruit ze waren voortgekomen. Niet alleen deze toenadering tot de NHK respectievelijke de Reformierte Kerk zorgde voor vervreemding tussen de GKN en de Altreformierte Kerk. Het verschil in de vordering van de toenadering heeft mijns inziens twee redenen. Ten eerste was de Altreformierte Kerk al in de jaren vijftig gemiddeld behoudender dan de GKN, wat uit de houding jegens het Schriftgezag en vrouwen in ambten blijkt. Ten tweede groeide volgens mij in Nederland de wens om oecumenisch samen te werken veel sterker dan in de Altreformierte Kerk.
2.3. De Theologische (Hoge-)School/Universiteit te Kampen De resultaten van de database kunnen niet worden begrepen zonder van te voren enkele aspecten rondom hun studie aan de Theologische (Hoge-)School/Universiteit te Kampen uit te leggen. Ik zal derhalve beschrijven aan welke examina de Duitse studenten aan de theologische opleiding te Kampen onderworpen waren, met welke theologische ontwikkelingen ze aan hun opleiding werden geconfronteerd, hoe de relaties van deze opleiding met het buitenland invloed op hun hadden. Tevens komt aan de orde hoe de Duitse studenten zich in F.Q.I. en de daarvan uitgaande disputen presenteerden. Maar beginnen wil ik met de voorgeschiedenis en de oprichting van de opleiding aan de Oudestraat te Kampen.
2.3.1. Voorgeschiedenis: de verschillende Nederlandse predikantenopleidingen Alhoewel in het milieu van afgescheidenen in Nederland vooral oefenaars te vinden waren besloot hun eerste synode dat toekomstige predikanten examens moesten afleggen. 400 Dit veronderstelde dat ze moesten worden opgeleid, en omdat er weinig mogelijkheden en fondsen waren besloot de synode om de opleiding in de handen van predikanten in verschillende provincies te geven. De Cock was daar al in 1835 te Dwingeloo in Drenthe mee, en vanaf 1837 leidde hij ook in de stad Groningen predikanten op.401 Zoals uit het vorige hoofdstuk bleek studeerde Sundag als een van de eerste twee altreformierte dominees in 1839/1840 bij De Cock in Groningen. Nadat De Cock in 1842 was overleden nam zijn leerling ds. F.A. Kok de opleiding van predikanten te Dwingelo op zich, en toen hij in 1843 vertrok werd het werk door zijn broer ds. W.A. Kok overgenomen.402 Bij de laatstgenoemde man kreeg de andere altreformierte dominee van het eerste uur, J. Bavinck uit Bentheim, tussen 1845 en 1848 zijn opleiding: het eerste jaar te Ruinerwold en vanaf 1846 te Hoogeveen. Tijdens zijn studie in Hoogeveen onderwees hij ook al zelf andere 400
Van Klinken, “Een sterk instituut”, 20,22. De Graaf, Afscheiding, 20. 402 Ibid., 21. 401
60
studenten in de oude talen.403 Nadat hij in 1848 in het Nedergraafschap predikant was geworden onderwees hij daar studenten in Nederlands, Grieks en Hebreeuws en stuurde zijn studenten naar Hoogeveen, totdat hij in 1853 zelf als predikant en docent te Hoogeveen beroepen werd en aannam.
2.3.2. De oprichting van de Theologische School, de eerste docenten en De Bazuin Maar in 1846 gingen al stemmen op voor één opleiding, zowel om het niveau te verhogen als om de eenheid binnen de kerk te versterken, want die werd door onderlinge verdeeldheid binnen de kerk en tussen de verschillende opleidingen bedreigd.404 In de volgende jaren werd getwist over de vraag in welke plaats en door wie de opleiding moest worden gegeven. De synode van Zwolle kwam in 1854 bij Kampen uit. Als hoogleraren werden ds. Bavinck, ds. Tamme Foppes de Haan van de opleiding te Groningen, Anthony Brummelkamp van de opleiding te Arnhem en ds. Simon van Velzen van de opleiding te Amsterdam aangewezen.405 De Theologische School werd vervolgens op 6 december 1854 geopend.406 Bavinck was de enige die de benoeming liet passeren: hij schreef in juli 1854 een brief met een toezegging en een bedankbrief – maar liet de laatste door student Moolhuizen, later dominee te Emlichheim, naar de post brengen.407 Bavinck veranderde later van mening en schreef in augustus dat hij zou toezeggen als hij een tweede kans kreeg, maar dit gebeurde niet: Helenius de Cock, predikant te Kampen, werd benoemd.408 Dit betekende niet dat Bavinck na deze beslissing niets meer te maken had met de opleiding in Kampen, in tegendeel: hij werd tussen 1877 en 1903 ieder jaar als curator van de Theologische School door de provincie Overijssel aangewezen.409 Iedere provinciale vergadering van de kerk wees zulk een curator aan die de besluiten van de kerk moest uitvoeren, examens moest afnemen en toezicht houden op de School.410 De overige curatoren hadden bovendien na 1860 een drietal secundi benoemd waaruit ze in het geval van overlijden of vertrek van een hoogleraar een opvolger zouden kunnen kiezen, en Bavinck was een van de drie die verkiesbaar was. In 1872 zou J. Bavinck dan op de synode te Groningen ook nog een keer verkiesbaar staan als docent klassieke talen, maar hij werd uiteindelijk geen hoogleraar.411 Zijn zoon Herman Bavinck zou in 1883 in tegenstelling tot zijn vader wel een benoeming tot hoogleraar dogmatiek aan de Theologische School aanvaarden. In 1853 had Brummelkamp samen met zijn zwager Carel Godefroi de Moen het weekblad De Bazuin uitgebracht.412 Dit blad werd in 1855 aan de Theologische School overgedragen en 403
Beuker, Umkehr, 250. Bouwman, Hoede, 11 en Van Klinken, “Instituut”, 26v. 405 Bouwman, Hoede, 7,9,14 en De Graaf, Afscheiding, 26. 406 De Graaf, Afscheiding, 42. 407 Beuker, Umkehr, 251. 408 Bouwman, Hoede, 21. De Cock zou later worden opgevolgd door de zoon van Jan Bavinck: Herman Bavinck, zie Van Klinken, “Instituut”, 68. 409 Van Klinken, “Instituut”, 27v.,67v. en bijvoorbeeld Handelingen der vier en dertigste vergadering van de kuratoren der Theologische School der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, gehouden te Kampen den 15 juli 1877 en volgende dagen, 3, Archief Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Kampen hierna afgekort als “Handelingen van curatoren der Theologische School”. Voor 1877 werd Jan Bavinck al meerdere keren door de provincie Utrecht 1859,1860,1862 en door de provincie Noord-Brabant 1864,1865,1867,1870,1872 als curator aangewezen, zie bijvoorbeeld Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13 juni 1859 en volgende dagen, 3 en Handelingen van de curatoren der Theologische School, 18 juli 1865 en volgende dagen, 4. 410 Bouwman, Hoede, 26 en De Graaf, Afscheiding, 37. 411 De Graaf, Afscheiding, 95,99v. 412 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 35. De volle titel van het weekblad was De Bazuin: gereformeerde stemmen uit de Christelijke afgescheidene Kerk Nederland: kerk-, nieuws- en advertentienblad voortaan afgekort 404
61
voortaan door haar uitgegeven, met Brummelkamp als eindredacteur. Net als Der Grenzbote voor de Theologische School te Emden werd De Bazuin ten voordele van de Theologische School te Kampen en tot nut en stichting van de kerken uitgegeven.413
2.3.3. Examina De Theologische School kende in het begin drie examens: het admissie-examen, het litterarisch examen en het praeparatoir examen.414 In het begin werd het eerste door de docenten en het tweede en derde door de curatoren afgenomen. 2.3.3.1. Het admissie-examen Het admissie-examen oftewel toelatingsexamen was de drempel die de studenten moesten nemen om überhaupt met de studie te mogen beginnen. Het was in het begin eigenlijk geen examen, maar meer een inwinnen van informatie ter inschrijving van de student. Die moest attesten overleggen en vertellen waarom hij het ambt ambieerde. Omdat in de kerk de behoefte aan goed opgeleide predikanten terdege voelde drong de synode van Amsterdam in 1866 er op aan de eisen van het admissie-examen te verhogen. Vanaf 1875 zouden minstens de vakken van het lager onderwijs worden getoetst.415 Volgens de regeling van 1883 hield dit onder andere lezen, schrijven, rekenen, het maken van een opstel in Nederlandse taal, kennis in de algemene en vaderlandse geschiedenis, kennis van Nederlandse en Europese aardrijkskunde en van de Bijbelse geschiedenis in.416 In 1896 besloot de synode van Middelburg om een voorstel van de curatoren tot oprichting van een aan de Theologische School verbonden gymnasium te aanvaarden. Hiermee zou het onderwijs op hoger peil worden gebracht. Het gymnasium kreeg een eigen admissie-examen. Dat van de Theologische School bleef bestaan, maar de opzet werd anders. De studenten kregen niet meer één onderwerp voorgeschoteld waarover ze in het Nederlands iets moesten schrijven, maar ze mochten voortaan uit vijf thema’s kiezen.417 In 1923 werd dit examen na een voorstel van de hoogleraren en op voordracht van de curatoren op de synode van Utrecht in overeenstemming gebracht met het eindexamen van het gymnasium.418 Een jaar later ging een commissie van de School in overleg met de senaat van de VU om eveneens tot een gemeenschappelijk examen te komen. Toen dit niet lukte stelden de curatoren van de Theologische School aan de generale synode voor om het admissie-examen af te schaffen. In 1931 besloot de synode van Arnhem om dit examen alleen nog maar voor buitenlandse studenten te handhaven, omdat het admissie-examen inmiddels dezelfde eisen stelde als het eindexamen van Nederlandse gymnasia en daarmee overbodig geworden was.419 2.3.3.2. Het litterarisch examen In de jaren zeventig van de negentiende eeuw was het zo ver nog lang niet. Het litterarisch examen volgde op het gelijknamige deel van de studie, dat eerst drie en vanaf 1877 vier jaar eiste, tenzij dat de docenten besloten dat een student een jaar mocht overslaan vanwege eerder gevolgde opleidingen.420 Deze litterarische studie omvatte in het begin gewone schoolvakken met De Bazuin, en het is te vinden in de Bibliothek van de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Kampen. 413 Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 36. 414 De Graaf, Afscheiding, 67 en Van Klinken, “Een sterk instituut”, 36. 415 Bouwman, Hoede, 34,36 en Van Klinken, “Een sterk instituut”, 44 en W. de Graaf, Afscheiding, 107. 416 W. de Graaf, Afscheiding, 129,202,208v. 417 Almanak F.Q.I. 1908, 48, inventarisnummer 400. 418 W. de Graaf, Afscheiding, 290v.. 419 Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 165. 420 W. de Graaf, Afscheiding, 290v.. en Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 55.
62
zoals Geschiedenis van het Vaderland, Algemene Geschiedenis, Aardrijkskunde, Fabelkunde = antieke mythologie, Logica, Metafysica en de moderne talen. Daarnaast kregen de studenten een opleiding in Hebreeuws, Grieks en Latijn. Tijdens het litterarisch examen werden de studenten in alle vakken geëxamineerd, waarbij de studenten voor het vak Nederlands een opstel over een thema moesten schrijven dat de curatoren hun enkele dagen tevoren hadden opgegeven.421 In 1883 ging dit examen alleen nog over de klassieke talen, de Nederlandse taal, stijl en letterkunde en de algemene en de vaderlandse geschiedenis, omdat de overige vakken tijdens overgangs-examina werden getoetst die sinds 1875 telkens na een jaar tijdens de litterarische studie waren ingeroosterd.422 Deze examina zouden worden afgenomen door de docenten, met medewerking van een commissie uit de curatoren. 423 In 1896 werd de litterarische studie ondergebracht in het genoemde gymnasium en uitgebreid tot een vijfjarige en vanaf 1899 zesjarige opleiding.424 Daarmee kwam het litterarisch examen buiten de Theologische School te staan: die eiste voortaan een gymnasiumdiploma. In 1963 zou een nieuwe wet op het Hoger Onderwijs het mogelijk maken dat ook niet-gymnasiasten aan de School konden studeren.425 Dit vereiste opnieuw het inrichten van een vooropleiding in de klassieke talen om potentiële studenten niet aan andere inrichtingen te verliezen, en dit gebeurde dan ook: dr. Jelle Wytzes kreeg toen de leiding aan een tweejarige vooropleiding. 2.3.3.3. Het theologisch-, kandidaats- en doctoraalexamen Na het afleggen van het litterarisch examen volgde in de negentiende eeuw de eigenlijke theologische studie, die in de begintijd van de School drie jaar behelsde. Deze studie werd afgesloten met het theologisch oftewel kandidaatsexamen, dat aanvankelijk tegelijkertijd ook het praeparatoir voorbereidend examen was, waardoor de student beroepbaar werd gesteld.426 Dit kende twee onderdelen: er moest eerst een preek over een door de curatoren van tevoren opgegeven Bijbeltekst worden gehouden, en daarna werden de studenten op een andere dag in de theologische vakken ondervraagd.427 In 1875 werd dit examen gesplitst: na het tweede jaar met vooral de bijbelse vakken en kerkgeschiedenis werd het eerste gedeelte afgelegd en na het derde jaar met vooral dogmatiek en praktische vakken het tweede gedeelte.428 In 1896 besloot de synode van Middelburg om de theologische studie naar vier jaar uit te breiden, waarvan het eerste jaar met een propedeutisch examen over de klassieke talen, Nederlands, filosofie, letterkunde en retorica zou worden afgesloten.429 Het theologisch oftewel kandidaatsexamen aan de School was vanaf nu niet meer tegelijkertijd het praeparatoir examen: dit werd nu apart door de classes afgenomen, waarbij de vakken over de classes waren verdeeld. In ruil hiervoor mochten de hoogleraren - en niet langer de curatoren - het theologisch oftewel kandidaatsexamen afnemen. Deze opzet van de theologische studie bleef tot 1964 gehandhaafd. In dat jaar werd besloten dat studenten zouden kunnen kiezen tussen een studie van vier jaar en een studie van zes jaar.430 In dat laatste geval zouden de studenten zich in de laatste twee jaar kunnen specialiseren in een bepaald vak en bovendien de ambtelijke vakken en praktische oefeningen kunnen volgen. Tot 1977 kregen studenten die deze tweede variant volgden net als de overige studenten een kandidaatsbul, maar in het genoemde jaar besloot de generale synode van Sneek dat alle studenten deze tweede variant zouden moeten volgen en 421
W. de Graaf, Afscheiding, 69. W. de Graaf, Afscheiding, 130 en Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 55. 423 W. de Graaf, Afscheiding, 107. 424 Ibid., 209v. 425 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 238v. 426 Ibid., 37,69. 427 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 38. 428 W. de Graaf, Afscheiding, 107,130v. 429 Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 87v. 430 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 256 e.v. 422
63
hun studie met een doctoraalexamen zouden moeten beëindigen. Het laatstgenoemde examen was niet alleen een hogere titel maar ook een vereiste om te kunnen promoveren. Door deze regeling moest iedere student voortaan de studie met het schrijven van een afstudeerscriptie te beëindigen, wat voorheen ook al verplicht was voor diegenen die voor de zesjarige studie met een specialisatie kozen. Uit Duitsland afkomstige studenten konden kiezen of ze hun scriptie in het Nederlands of in het Duits wilden schrijven. Welke keuze hebben ze gemaakt? We zullen het in het volgende hoofdstuk zien.
2.3.4. Promotierecht Al in 1879 deed de provincie Zuid-Holland het voorstel om een weg te wijzen om te komen tot het promotierecht, wat de generale synode van de CGK in dat jaar afwees. 431 In 1883 lag de vraag van ds. S.A. van den Hoorn bij de curatoren op tafel of hij aan de Theologische School zou kunnen promoveren.432 De docenten meenden dat de curatoren de bevoegdheid misten om zulk een titel te verlenen, en de curatoren dachten dat de School zich tot nu toe vooral op de opleiding van predikanten had gericht en alleen sporadisch aan de wetenschappelijke gereformeerde theologie hadden gewerkt. De tijd zou hiervoor nog niet rijp zijn. De generale synode te Rotterdam zei dat ze geen behoefte had om een uitspraak in deze kwestie te doen, zodat het er niet van kwam. In 1905 meenden de curatoren blijkbaar dat ze de volgende stap konden zetten, want ze gaven aan de hoogleraren de opdracht om opnieuw onderzoek in te stellen naar het verkrijgen van het promotierecht.433 In 1908 rapporteerden die aan de curatoren en stelden om de synode te verzoeken om de Theologische School te machtigen de graad van doctor te kunnen verlenen. De meningen onder de curatoren waren verdeeld, en uiteindelijk werd dit voorstel om niet nader genoemde praktische bezwaren afgewezen.434 Prof. Lindeboom zei op de generale synode van Amsterdam in 1908 dat het vooral om angst voor stijgende uitgaven ging, maar de synode zei dat invoering van het promotierecht binnen de kerk niet als urgent werd beschouwd. De synode van Den Haag in 1914 wees een nieuw voorstel van de hoogleraren in deze zaak af, ditmaal met het argument dat de School als kerkelijke instelling op zodanig recht geen aanspraak kon maken.435 In 1925 liet het studentencorps Fides Quaerit Intellectum F.Q.I., waarover we straks nog zullen horen, de discussie opnieuw herleven.436 Het stak dat de VU het promotierecht wél had. De motie om de hoogleraren het “ius promovendi” toe te staan werd door de curatoren afgewezen, maar was ook in de pers en op de generale synode gepresenteerd, waardoor de studenten in de kerkelijke wereld medestrijders kregen. De discussie liep zo hoog op dat de generale synodes van Groningen in 1927 en van Arnhem in 1930 opnieuw de kwestie in behandeling namen. Een commissie die alle voorstellen en rapporten moest bestuderen kon niet tot eenparig advies komen, en daarom adviseerde zij om het voorstel tot verlening van promotierecht te verwerpen. De generale synode van Groningen nam dit advies over. Op de volgende generale synodes kwamen steeds weer dergelijke voorstellen binnen; zowel van de studenten als ook vanuit de GKN.437 De generale synode van Sneek in 1939 gaf de curatoren de opdracht om een weg te zoeken waarin mensen onder leiding van hoogleraren uit Kampen aan de VU zouden kunnen promoveren. De oorlog en andere omstandigheden vertraagden de
431
W. de Graaf, Afscheiding, 114v. Bouwman, Hoede, 68v. 433 W. de Graaf, Afscheiding, 261. 434 Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 116. 435 Bouwman, Hoede, 103v. en W. de Graaf, Afscheiding, 264. 436 W. de Graaf, Afscheiding, 305,308,310. 437 Ibid., 323v. 432
64
werkzaamheden tot de generale synode van Utrecht in 1943. Opnieuw wees de synode alle voorstellen af. Pas in 1949 kwam op de generale synode van Den Haag beweging in de zaak. 438 De hoogleraren wensten een stichting waarin zij zelf zitting zouden kunnen krijgen en waaraan studenten – zowel van de Theologische School als ook van elders – zouden kunnen promoveren. De synode gaf hieraan haar goedkeuring zodat op 10 juli 1950 de “Johannes Calvijnstichting” in het leven werd geroepen. De hoogleraren van de Theologische School vormden thans het personeel van de van deze Stichting uitgaande “Theologische Academie”. In 1951 promoveerde Lambert Zielhuis als eerste persoon aan de Academie, en in 1952 werd het eerste doctoraal examen afgelegd. De studie aan de academie diende aanvankelijk te worden afgerond met een “snelscriptie”, die binnen korte tijd moest worden geschreven en dan ook meer de omvang van een werkstuk had, maar in de jaren zeventig was het verplicht om een scriptie met een omvang te schrijven die ook vandaag nog verplicht is.439 De uit Duitsland afkomstige studenten konden ook aangaande de snelscriptie beslissen of ze die in het Nederlands of in het Duits wilden schrijven. Daarmee was de mogelijkheid geschapen om in Kampen te kunnen promoveren, maar de Theologische School als zodanig had nog geen promotierecht. Nadat de generale synode van Sneek in 1971 aan de School had toegestaan om zelf doctorale examens uit te reiken verwierf ze in 1987 na meer dan honderd jaar het promotierecht.440 Ze had namelijk door een nieuwe wet op het hoger onderwijs de status van universiteit gekregen.
2.3.5. Theologische ontwikkelingen vanaf 1918 2.3.5.1. Ds. Johannes Gerardus Geelkerken Na de Eerste Wereldoorlog traden theologische vraagstukken op het voorgrond van zowel docenten als studenten.441 Dit werd door twee ontwikkelingen begunstigd. Ten eerste had de Theologische School de discussie om een verbetering van het onderwijs door de reorganisatie van 1896 voorlopig ad acta gelegd. Verder had de fusie van de meerderheid van de CGK met de dolerenden tot GKN in 1892 levendig debat over de kerkelijke opleiding opgeleverd, maar in 1902 werd ook hierover een oplossing gevonden. Er was namelijk na veel strijd besloten om de twee opleidingen in Amsterdam (VU) en Kampen (Theologische School) niet te laten fuseren.442 De eerste leerkwestie die daarna ging spelen betrof de vraag of het paradijsverhaal in Genesis de letterlijke beschrijving van een historische werkelijkheid is.443 Ds. Geelkerken uit Amsterdam had dit ontkend en werd vanwege deze houding op de synode van Assen in 1926 geschorst en afgezet. Er was in Kampen zowel onder docenten als onder studenten een brede – zij het niet onverdeelde - instemming te vinden met dat besluit. Oppositie was er ook, en die kwam uit de Nederlandse-Christen-Studentenvereniging (NCSV), die alleen de 438
Ibid., 360 e.v. De snelscriptie van Heinrich Baarlink uit 1960 heeft 14 pagina’s, de scriptie van Paul Wetter uit 1975 meer dan 100, zie Heinrich Baarlink: Der innere Zusammenhang zwischen den Rechtfertigungs- und Heiligungsgedanken in den Briefen des Apostel Paulus (Doctoraalscriptie: Theologische Academie Kampen, 1960) en Paul Wetter, Der Federstreit zwischen Sadolet und Calvin : Anlass, Analyse beider Briefe mit Beurteilung beider Argumente, Auswirkung (Doctoraalscriptie: Theologische Academie Kampen, 1975). Baarlink en Jaap van Gelderen maakten verschillende uitspraken tegenover mij aangaande de tijd die studenten hadden om hun snelscriptie te schrijven: volgens Baarlink waren het 7 dagen, volgens Van Gelderen 10. 440 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 318v. 441 Gerrit Roelof de Graaf, Geloof zoekt te verstaan. Een onderzoek naar de plaats van het Kamper studentencorps Fides Quaerit Intellectum binnen de verzuiling en daaruit volgend, binnen het beschavingsoffensief en de genootschappelijkheid, in de periode 1863 tot 1902 (Doctoraalscriptie: Rijksuniversiteit Groningen, Juli 2004), 43. 442 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 98. 443 Ibid., 145 e.v. 439
65
Apostolische Geloofsbelijdenis en verder geen confessionele beginselen als basis had. 444 De NCSV wenste de door Geelkerken opgeworpen vragen serieus genomen te zien, terwijl de zeer orthodoxe en fel tegen Geelkerken gekante nieuw-testamenticus Seakle Greijdanus zich afvroeg of een synode wel het recht had om een predikant met voorbijgaan van diens kerkenraad te schorsen. 2.3.5.2. Klaas Schilder De volgende kwestie speelde rondom de in 1934 geïnstalleerde nieuwe hoogleraar dogmatiek Klaas Schilder. Hij was in 1933 in het Duitse Erlangen in de filosofie “summa cum laude” gepromoveerd en genoot zowel binnen de GKN als ook onder de Kamper studenten groot intellectueel gezag.445 Zijn benoeming door de synode was op enkelvoudige voordracht gebeurt, en zijn colleges werden zelfs door afgestudeerde predikanten bezocht. Schilder gold voor zijn aanhangers als vertegenwoordiger van een nieuwe reformatorische beweging, waarin het zelfonderzoek van de vroegere afgescheidenen en “mystiek” denken werden afgewezen. God was volgens Schilder even helder in Zijn eisen als in Zijn beloften, en daaraan mocht de mens niet te kort doen. Schilders collega, de kerkhistoricus Gerrit Marinus den Hartogh, die eveneens in 1934 als hoogleraar werd geïnstalleerd, handhaafde daarentegen het zelfonderzoek. De in 1937 geïnstalleerde hoogleraar Klaas Dijk, die de ambtelijke vakken, symboliek, christelijke religie, logica en psychologie doceerde, had net als Schilder ter synode in Amsterdam 1936 op de veroordeling van de NSB aangedrongen. 446 Beiden bekritiseerden de Zwitserse theoloog Karl Barth, die “christelijke politiek” in georganiseerde vorm afwees. Maar terwijl Dijk het daarbij hield was Schilder veel harder in zijn kritiek, door te zeggen dat Barth de doorwerking van het evangelie in de wereld verlamde en Gods eisen niet serieus nam. Dit alles en persdebatten omtrent onderwerpen zoals de algemene genade, de pluriformiteit van de Kerk, de twee naturen van Christus, het genadeverbond en de onsterfelijkheid der ziel zorgden in de jaren dertig voor verdeeldheid onder de docenten.447 Schilder, de hoogleraar NT Seakle Greijdanus en de lector Grieks en Latijn Roelof J. Dam kwamen daarbij toenemende mate tegenover Den Hartogh, Dijk en Jan Ridderbos te staan.448 De synode van Utrecht in 1940 besloot om de behandeling van deze geschillen tijdens de bezetting voort te zetten. In 1942 kwam het tot unanieme besluiten en leeruitspraken, maar een door de synode gegeven toelichting werd door Schilder en Greijdanus bestreden. Ze meenden dat de synode zich bevoegdheden aanmatigde die zij niet bezat. Nadat het moderamen in 1944 tevergeefs van Schilder had geëist om zich te conformeren aan de genomen besluiten werd hij geschorst, wat de al eerder genoemde Vrijmaking en de stichting van de GKv ten gevolg had. Het gezag dat Schilder onder de studenten genoot werd daarin duidelijk dat 41 van de 50 Kamper studenten met hem mee gingen naar de Theologische Hogeschool van de GKv. 2.3.5.3. De “doorbraak” Na de Tweede Wereldoorlog werden docenten en studenten met de vraag geconfronteerd hoe ze zich zouden moeten verhouden tot het elders in de Nederlandse samenleving door velen gewenste doorbreken van confessionele en levensbeschouwelijke grenzen de “doorbraak”. Dat deze wens in de samenleving breed gedragen werd bleek uit het succes van de 444
Ibid. en W. de Graaf, Afscheiding, 280. Van Klinken, “Een sterk instituut”, 153 e.v. en W. de Graaf, Afscheiding, 314v. 446 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 159v.,163,167. 447 W. de Graaf, Afscheiding, 327. 448 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 165,170v.,175. 445
66
Nederlandse Volksbeweging en later de Partij van de Arbeid. De NHK wilde midden in de samenleving een getuigende volkskerk zijn, met ruimte voor orthodoxie én vrijzinnigheid.449 In Kampen lag dat anders: de Theologische School was verzwakt door de Vrijmaking, maar gesterkt door het naar verhouding grote aandeel van de gereformeerden zowel vrijgemaakt als synodaal in het verzet. Men was niet bereid om de eigen identiteit op te geven door oecumenische experimenten. Terwijl de studenten al aan het begin van de jaren vijftig de grenzen overschreden en toestemming kregen om voor niet-gereformeerde thema’s nietgereformeerde sprekers uit te nodigen waren de hoogleraren in deze tijd nog voorzichtig. Toch waren zij wel bereid om in te gaan op het verlangen van de studenten naar meer aandacht voor politiek, cultuur, evangelisatie en zending. Dit verlangen kreeg gestalte in een nieuw geschapen hoogleraarspost voor onder andere ethiek en evangelistiek, waarvoor Gerrit Brillenburg Wurth in 1945 werd benoemd.450 Van hem verwachtten de studenten veel, en Wurth stelde ze niet teleur: door hem kregen bijvoorbeeld moderne wereldliteratuur, de psychiatrie en andere problemen uit het pastoraat een plaats in het curriculum.451 Maar pas in de tweede helft van de jaren vijftig – na een nodige periode van consolidatie en herstel – kreeg ook bij hem en bij de in 1942 benoemde hoogleraar NT Herman Nicolaas Ridderbos de “doorbraak”-gedachte voeten aan de grond. Ridderbos maande in 1956 om de vraag van de hervormde theoloog Hendrikus Berkhof serieus te nemen of de GKN door haar zelfgekozen isolement niet in sektarisch vaarwater beland waren, en Brillenburg Wurth verzwakte in 1959 zijn scherp verzet tegen oecumenische toenadering een decennium eerder.452 Bovendien ging Dijk, die stond voor de klassieke gereformeerde opvattingen, in 1955 met emeritaat en werd twee jaar later opgevolgd door Jan Taeke Bakker.453 Hierdoor verdween een man met principiële bezwaren tegen de doorbraak en verscheen een opvolger op het toneel die open stond voor veranderingen. Maar de studenten liepen in 1960 opnieuw voor hun hoogleraren uit door lid te worden van de Oecumenische Jeugdraad, hoewel Ridderbos en Brillenburg Wurth hun dat hadden afgeraden.454 De al eerder genoemde nieuwe wet op het Hoger Onderwijs uit 1963 zou voor een grote instroom aan studenten zorgen. De doorbraak werd nu dan toch realiteit, nu ook niet-gereformeerde studenten werden aangenomen en in 1969 met Floor Sepmeijer ook de eerste niet-gereformeerde docent.455 2.3.5.4. Democratisering aan de Theologische School en politisering van de theologie De tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig werden gekenmerkt door een gehoorde roep om inspraak en door een politisering van de theologie. Het democratiseringsproces werd onder de hoogleraren vooral door Rothuizen gesteund, die Brillenburg Wurth opvolgde als hoogleraar ethiek en evangelistiek. De studenten verwachtten veel van hem, net zoals zij in 1945 van Brillenburg Wurth hadden gedaan. Rothuizen stelde hun evenmin teleur en verving als eerste aan het eind van de jaren zestig hoorcolleges door werkcolleges en het tentamen door een scriptie. Hij deed dit nadat een democratisch overlegorgaan van hoogleraren en studenten om meer interactieve vormen van college hadden gevraagd. Studenten waren bovendien ontevreden over de autoritaire bestuurstructuur van de Theologische Hogeschool. Als tegemoetkoming aan de kritiek kwam 449
Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 189v.,195 e.v.. W. de Graaf, Afscheiding, 350v. 451 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 199v. 452 Ibid., 190,216,222. 453 Ibid., 212,224 en Gerben Heitink, “Studietijd in Kampen”, in Van Gelderen, Plomp en Veenendaal, Honderd, 93. 454 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 220. 455 Ibid., 248,252 e.v. 450
67
er in 1966 een Civitasraad, waarin wetenschappers, huishoudelijk staf en studenten evenredig vertegenwoordigd waren.456 Vanuit de Civitasraad werd een zeskoppige studieraad met hoogleraren, studenten en een administrateur gevormd, die het programma ging evalueren: de commissie Onderwijs en Onderzoek (O&O). Deze commissie stelde voor om meer interactieve werkvormen te introduceren, en dit initiatief werd door Rothuizen opgepakt door het overgaan op werkcolleges en scripties. De Civitasraad kreeg in 1970 zelfs het interne bestuur van de School opgedragen, maar nadat communist Kees Bakker gekozen was nam het college van hoogleraren in 1970 het bestuur weer op zich. De belijdenis “aangaande Jezus Christus als Verlosser van de wereld” was volgens hen onverenigbaar met het communisme, en bovendien stond de gereformeerde achterban niet achter Bakkers politieke keuze. In 1973 kwam J. Donner, bestuurder van de Johannes Calvijn Stichting, met een nieuw voorstel. Volgens hem vormden de curatoren het door de GKN aangewezen bestuur, zodat andere organen alleen adviserende functies mochten hebben. De in 1973 opgerichte Kamper Studentenbond KaSB en het in 1974 door studenten in het leven geroepen Civitasberaad CB waren hiermee niet tevreden. Terwijl het CB voor een evenredige vertegenwoordiging zoals in de Civitasraad pleitte en de band met de GKN vast wilde houden, koos de links georiënteerde KaSB een radicale koers - zonder kerkelijke supervisie. In 1975 besloot de synode dat er een Hogeschoolraad moest komen waarin ook de studenten vertegenwoordigd waren, maar deze raad zou alleen een advies- en geen bestuursorgaan zijn. Hoewel de KaSB anders dan het CB deze hogeschoolraad in het begin boycotte legde hij zich er in de eerste helft van de jaren tachtig bij neer. Dit na een mislukte bezettingsactie, maar ook omdat dreigende bezuinigingen de civitas weer sterker aaneen smeedden.457 De neiging om een rechtstreeks verband te leggen tussen de theologische boodschap en de politieke implicaties daarvan uitte zich in een herwaardering van Karl Barth en in kritiek op kernwapens. Voor de verruiming van het theologische perspectief buiten het klassieke neocalvinistische kader met veel aandacht voor Luther was hoogleraar Bakker verantwoordelijk, die in 1967 van de leerstoel ambtelijke vakken overging tot de leerstoel dogmatiek.458 Brillenburg Wurth had zich al tegen het inzetten van kernwapens uitgesproken, en zijn opvolger Rothuizen trok deze lijn door. Dit werd duidelijk toen aan het eind van de jaren zeventig een vredesbeweging tegen de nucleaire bewapening ontstond.459 Toen de “Stop de N-bombeweging” de Theologische School vroeg om adhesie te betuigen was Rothuizen een voorstander net als docent evangelistiek Okke Jager.460 De afdeling systematische vakken was in 1977 bovendien de eerste die aandacht wilde schenken aan de problematiek van oorlog en vrede. Op dit punt stonden enkele hoogleraren, docenten en studenten dus schouder aan schouder. Maar de radicale vleugel van de KaSB, die de marxistische maatschappijanalyse relevant achtte voor een theologie van bevrijding, kreeg geen openlijke steun van hoogleraren.461 Er waren ook andere stromingen onder de studenten, die het verband tussen geloof en politiek minder direct legden. Er bestonden confessionele en evangelischcharismatische Bijbelkringen, en in 1971 werd met Klaas Runia een behalve reformatorisch ook evangelicaal georiënteerde hoogleraar praktische theologie benoemd.462 Hij bestreed vanaf het begin de vereenzelviging van geloof en politiek en zou tot zijn emeritaat in de jaren
456
Ibid., 267 e.v. Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 299 e.v. 458 Ibid., 219v.,253,262. 459 Ibid., 302 e.v. 460 Een neutronenbom is een atoombom die in vergelijking met andere atoombommen minder explosiekracht heeft en minder radioactiviteit verspreid, maar in plaats daarvan komt neutronenstraling vrij, en deze straling heeft een groot doordringend vermogen. 461 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 262v.,265,305v. 462 Ibid., 254,265 e.v. 457
68
negentig proberen om het gereformeerde erfgoed te bewaren.463 Maar ook de evangelische groep bleef een minderheid op de Theologische School. De middengroep, die het grootst was, bevond zich meer links dan rechts van het midden.464 2.3.5.5. Schriftgezag, gemeenteopbouw en individuele geloofsontplooing In de jaren tachtig verdween het politieke en maatschappelijke vraagstuk geleidelijk van de agenda.465 Dit had onder andere te maken had met de al genoemde bezuinigingsplannen van de overheid, waardoor de studenten steeds minder tijd hadden voor activiteiten buiten het curriculum om. Bovendien begon het aantal studenten vanaf de tweede helft van de jaren tachtig te dalen.466 Dit leidde uiteindelijk tot de opheffing van de KaSB in 1990, en ook het CB was al eerder ter ziele gegaan.467 Veranderingen in de visie op het schriftgezag en de binding aan de belijdenisgeschriften waren in 1980 gebleken in het rapport God met ons tot een afronding.468 Hieraan had de in 1966 tot hoogleraar kerkgeschiedenis benoemde Gerrit P. Hartvelt meegewerkt. Hij maakte deel uit van een commissie die moest beslissen over de reactie op de in het vorige hoofdstuk genoemde theologie van Wiersinga. Deze commissie had geen juridische stappen aanbevolen, en Hartvelt stond volgens studenten in die tijd al open voor nieuwe historisch-kritische methodes van bijbelexegese. Ook de in 1979 in het vak NT tot opvolger van Ridderbos benoemde Heinrich Baarlink ging verder dan zijn voorganger aangaande de historische kritiek, maar hij was voor vele progressieve studenten niet kritisch genoeg en ging ook niet mee in iedere theologische en politieke mode.469 Verder hadden Johannes Cornelis de Moor, sinds 1971 hoogleraar semitische talen, en Cees den Heyer, sinds 1972 wetenschappelijk medewerker en in 1992 hoogleraar NT, aan God met ons meegewerkt. Zij beklemtoonden het menselijke karakter van de Schrift en haar historische en culturele bepaaldheid. Hierdoor ontstond ruimte voor het nadenken over onder andere ongehuwd samenwonen, het vak vrouwenstudies en homoseksualiteit. Het waren stuk voor stuk relevante thema’s voor de studenten.470 Door De Moor en Den Heyer werd bovendien aandacht gevestigd op de judaïca en de verhouding tussen de GKN en Israel. De schuld van het christendom aan de Shoa (Ausschwitz) leidde tot een herbezinning op de eigen theologie en open kennismaking met het gedachtegoed van joodse denkers. Naast dit alles kwamen in de tweede helft van de jaren tachtig vooral gemeenteopbouw en de individuele geloofsontplooiing en spiritualiteit in het centrum te staan. Aan gemeenteopbouw was al vanaf de jaren zeventig iets gedaan. Kor Anne Schippers was in 1968 docent praktische vorming en in 1980 hoogleraar praktische theologie geworden. 471 Hij werd binnen de GKN bekend door het onder andere dankzij hem geopende en geleide Catechetisch Centrum in Kampen, waar godsdienstonderwijzers en catecheten getraind konden worden en nascholing ontvingen. De belangstelling voor het Centrum was zo groot dat het in 1978 moest worden uitgebreid. Verder was Schippers ook bezig met kerkvernieuwing: het is onder andere aan hem te danken dat in een oude stadswijk in Rotterdam tussen 1985 en 1990 een theologisch onderzoek naar kerkelijke presentie met het oog op de belangen van de bewoners werd uitgevoerd. De individuele geloofsontplooiing en 463
Ibid., 259,261,288v. Ibid., 308 e.v. 465 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 292,318. 466 Ibid., 285. Jansen-de Graaf spreekt van 31 eerstejaars, maar als ik dit met Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 196 e.v. vergelijk dan is mij onduidelijk hoe ze bij dit getal komt. 467 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 301. 468 Ibid., 250v.,253,256v. 469 Ibid., 254.286v. 470 Ibid., 319v. 471 Ibid., 253v.,288. 464
69
aandacht voor spiritualiteit kwamen in de tweede helft van de jaren tachtig en in de jaren negentig vooral door twee andere hoogleraren op tafel. Ten eerste door de in 1978 benoemde hoogleraar kerkgeschiedenis Auke Jelsma, die zich bezig hield met van de kerk onderdrukte minderheden ketters, radicalen, vrouwen en zo bij de waarde van de mystiek en de spiritualiteit uitkwam.472 Ten tweede door de benoeming van Gerrit Manenschijn tot hoogleraar ethiek in 1987. Hij was een scholier van Kuitert, die in de jaren tachtig zei dat politiek veel maar niet alles is. In de dogmatiek werd aandacht besteed aan de verhouding tussen openbaring en ervaring. In de praktische theologie kregen pastoraat en individuele geloofstwijfels aandacht.
2.3.6. Het studentenleven 2.3.6.1. De krans Toen de opleiding in 1854 startte kwamen de meeste studenten uit de provincies Groningen, Overijssel en Drenthe naar Kampen, en met uitzondering van drie studenten kwamen ze over uit een elders al bestaande opleiding.473 De sociale controle was streng: zelfs de keuze van de kamer waarin de student wenste te wonen was onderworpen aan de toestemming van de docenten. De studenten woonden in deze tijd dan ook op kamers “op kast” bij geloofsgenoten, waar ze ook de maaltijden gebruikten “in de kost” waren.474 Omdat de eerste studenten van verschillende opleidingen kwamen en de docenten naast de reguliere lessen bijeenkomsten met “hun” studenten van “hun” oude opleiding organiseerden drong de synode van 1857 aan op één gemeenschappelijke “vrijdagavondkrans”.475 Bij die gelegenheid konden de studenten op vrijwillige basis reciteren om zich te oefenen in spreken en voordragen of over een bepaald thema preken, met aansluitende nabespreking. Ook was het mogelijk om na de krans over een onderwerp te improviseren, wat niet aan kritiek werd onderworpen. Maar de docenten konden grotendeels het programma bepalen.476 De krans werd in oktober 1859 tijdelijk opgeheven en functioneerde na 1863 naast het studentencorps, zonder dat hiervan notulering is bewaard gebleven. 2.3.6.2. Het studentencorps F.Q.I. 2.3.6.2.1. De eerste 40 jaar: emancipatie Dit was anders bij het in 1863 opgericht studentencorps,.477 Nadat de studenten van het eerste uur waren afgestudeerd werd de binding aan individuele docenten minder stringent. Tot 1875 had het merendeel van de studenten van de Theologische School en F.Q.I. al een beroep uitgeoefend: de meesten waren boeren of landbouwers geweest.478 De reden hiervoor was dat de Afscheiding van 1834 vooral een beweging van “kleine luyden” was: van mensen uit de kleine burgerij en van geschoolde arbeiders. Na 1875 kwamen steeds minder studenten die voorheen al een beroep hadden gehad omdat ze daar te jong voor waren. Door het stijgende niveau van hun vooropleiding hadden de steeds jonger wordende studenten de neiging om zich enigszins te ontworstelen aan het toezicht van de tot een oudere generatie behorende docenten, van de in dit opzicht allerminst passieve kerkenraad én van het gereformeerde milieu in Kampen in het algemeen. Maar dit ging niet zonder slag of stoot: toen het corps, dat in 1873 de naam Fides Quaerit Intellectum kreeg, in 1879 door interne verdeeldheid in 472
Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 287v.,320v..,323. Van Klinken, “Een sterk instituut”, 32 e.v. 474 Ibid., 37. 475 G. de Graaf, Studentencorps, 23 e.v. 476 De notulen van de krans zijn helaas alleen voor de jaren tussen 1857 en 1859 bewaard gebleven, zie G. de Graaf, Studentencorps, 25 voetnoot 41. 477 G. de Graaf, Studentencorps, 25 e.v. 478 Ibid., 31v.,89 e.v. 473
70
tweeën splitste werd het voor een korte tijd door de docenten opgeheven. Nadat de strijd was beslecht werd het corps met instemming van de docenten nog in hetzelfde jaar weer opgericht. De aantrekkelijkheid van een kring waarin de studenten onder elkaar konden zijn werd er niet minder op. Het overgrote deel van de nieuwe studenten tussen 1879 en 1904 werd lid van F.Q.I.479 Wat tussen 1870 en 1890 opvalt is dat de mortaliteit aan de Theologische School naar de maatstaven van de tijd niet hoog was maar dat toch van iedere jaargang in de loop van de studie ongeveer één lid overleed.480 Toen in 1902 de docenten Herman Bavinck en Petrus Biesterveld vanwege het spaak lopen van een fusie tussen de Theologische School en de VU richting de laatstgenoemde instelling vertrokken volgden hen 27 studenten, terwijl 28 in Kampen bleven. 2.3.6.2.2. Doelstelling, bestuur, activiteiten en huisvestiging Het doel van het corps was volgens het reglement van 1879 om “elkanders vorming en ontwikkeling te bevorderen”, waaraan in 1892 werd toegevoegd dat het corps “de gemeenschappelijke belangen zijner leden behartigt”. In de statuten die in 1892 ter verkrijging van de rechtspersoonlijkheid werden opgesteld stond bovendien dat het corps zich ten doel stelde om “hare leden te vormen en te ontwikkelen met het oog op hun toekomstig ambt”. De grondslag van het corps was gereformeerd het kwam in de 19e eeuw niet voor dat orthodoxe hervormden of lutheranen in Kampen studeerden. Het bestuur van het corps werd gevormd door een jaarlijks gekozen senaat, die tot 1865 drie functies kende: een praetor voorzitter, een vice-praetor en een thesaurier penningmeester. Na 1865 werd de penningmeester questor genoemd en de vice-praetor assessor I die bovendien ook de questor kon vervangen, er werd het ambt van ab-actis geschapen voor de notulering en externe correspondentie, en deze ab-actis kreeg in de assessor II een vice. De senaat moest bovendien vanaf 1865 tot aan de inrichting van het gymnasium altijd twee studenten bevatten die met de litterarische studie bezig waren. Tot de activiteiten van F.Q.I. hoorde onder andere het uitgeven van almanakken en het organiseren van lezingen.481 In 1885 werd de eerste almanak uitgegeven, waarbij één argument hiervoor was dat de studenten daardoor praktische oefening in het schriftelijke uitdrukkingsvermogen zouden krijgen. In deze almanak waren onder andere jaarverslagen, gegevens van studenten en informaties rondom de verschillende commissies, clubs en disputen te vinden. Omdat de eerste uitgave van de almanak een financiële schuld had veroorzaakt en omdat er te weinig copij binnenkwam werd pas vanaf 1893 ieder jaar een almanak uitgegeven. Voor de lezingen werden sprekers uit de gehele gereformeerde wereld gehaald. In het Interbellum verzorgden ook studenten lezingen. Mij is niet bekend of deze op eigen initiatief of op aanvraag door de senaat of andere commissies werden gehouden. Ik vermoed dat zij net als de sprekers van buitenaf werden gevraagd, maar dat kan ik helaas niet onderbouwen. Er werden zowel wetenschappelijke lezingen gehouden als ook humoristische lezingen, zogenaamde “kritische lezingen”.482 Omdat studenten het moeilijk hadden om goede kamers te krijgen werd in 1922 een vereniging tot stichting en instandhouding van een hospitium van de Theologische School opgericht.483 Het hotel Pays Bas, Broederweg 15, kon voor een goede prijs worden gekocht en in 1924 als zodanig worden geopend.484 Mevrouw Hendrikse zorgde voor het huishouding. Hoogleraar Tjeerd Hoekstra ambtelijke vakken had voor dit hospitium geijverd, mede 479
G. de Graaf, Studentencorps, 29v.,86. Aangaande de tijd voor 1879 heeft de corpsarchivaris van 1925 aan de hand van de notulen geprobeerd een herstelde ledenlijst te maken. 480 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 98v.,112 en Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 105 e.v. 481 G. de Graaf, studentencorps, 36v. 482 Heinrich Baarlink vertelde mij in een interview dat kritische lezingen humoristisch waren. 483 Bouwman, Hoede, 110v. 484 Van Klinken, “Institut”, 138.
71
vanwege de toevloed van studenten.485 Goedkoper dan voorheen werd het niet, alhoewel het “Spie” wel het centrum van studentenleven werd. Maar de exploitatie liet te wensen over, en zo kwam het de vereniging tot instandhouding goed uit dat Schilder in 1945 het gebouw kocht voor de GKv.486 Daarmee verloor het ‘oude’ F.Q.I. dit trefpunt aan de vrijgemaakte studenten. 2.3.6.2.3. Scheuring en ondergang Ten gevolge van de Vrijmaking in 1944 scheurde namelijk ook F.Q.I. in tweeën, en de leden die met Schilder meegingen pretendeerden de wettige voortzetting van het corps te zijn.487 Er werd een rechtsgeding gevoerd waarbij de aanhangers van Schilder in eerste instantie voor de rechtbank te Zwolle in het gelijk werden gesteld maar in tweede instantie voor het gerechtshof te Arnhem in 1950 in het ongelijk. Het vrijgemaakte studentencorps moest vervolgens het eigendom van F.Q.I. afstaan en afstand doen van de naam “Fides Quaerit Intellectum”: de nieuwe naam werd “Fides Quadrat Intellectum”. Het ‘synodale’ F.Q.I. won in de jaren vijftig niet alleen deze strijd maar kreeg in 1954 ook van de stad Kampen de toestemming om de gerestaureerde Cellebroederspoort als sociëteit te gebruiken.488 Hierdoor kon het sociëteitsleven weer opbloeien, wat in de studiezaal van de bibliothecaris voorheen minder goed mogelijk was. De niet-gymnasiale instroom vanaf 1963 en het streven naar vernieuwing hadden tot gevolg dat in de jaren zestig steeds meer studenten geen lid meer werden van F.Q.I.489 Het corps probeerde zich ook op zakelijke belangenbehartiging van studenten te richten, om zo aantrekkelijk te blijven. Hiervoor werd in 1964 een Kamper Studenten Vereniging KSV opgericht, die in 1965 om praktische redenen al weer met F.Q.I. werd samengevoegd. In hetzelfde jaar ging het corps van een hiërarchische structuur over tot een democratische, en de groentijd werd afgeschaft. Maar zelfs dat mocht niet baten: de traditionele mores pasten niet meer bij studenten die vernieuwing wilden. De almanak, die al vanaf 1955 niet meer ieder jaar werd uitgegeven, werd steeds dunner en verscheen in 1968 voor het laatst, en in 1969 werd de laatste senaat geïnstalleerd.490 Deze senaat en het corps werden in 1969/1970 vervolgens “in de ijskast gezet”, en een faculteitsvereniging nam diverse werkzaamheden van F.Q.I. over.491 De sociëteit in de Cellebroederspoort bleef verder draaien totdat de politie dit onderkomen in 1981 vanwege geluidsoverlast sloot.492 De poort werd na 1981 echter wel voor andere doeleinden door de stad gebruikt. 2.3.6.3. Subverenigingen van F.Q.I. Vooral door de toename van het aantal leden ontstonden er subverenigingen onder de paraplu van het corps, die vanaf 1899 daarbinnen officiële erkenning konden krijgen. 493 Hieronder vielen theologische verenigingen zoals het eerste in 1879 opgerichte en rond 1901 verdwenen theologisch gezelschap Apollos.494 Dit gezelschap was in tegenstelling tot twee theologische dispuutcolleges uit 1893 en 1896 alleen toegankelijk voor studenten en niet voor docenten. Verder waren er literaire verenigingen, en deze waren erg populair: er werden in de loop van de jaren 1880 tien van zulke clubs opgericht, die een soort F.Q.I. in het klein met eigen 485
Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 161v. Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 161v. en W. de Graaf, Afscheiding, 346. 487 W. de Graaf, Afscheiding, 347. 488 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 198. 489 Ibid., 263 e.v. 490 Jaap van Gelderen, “Honderd plus tien”, in Van Gelderen, Plomp en Veenendaal, Honderd, 110. 491 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 265 en J.A. Scholten, “Meer dan jeugdsentiment? Terugblik op een vastgelopen demokratiseringsbeweging”, in Van Gelderen, Plomp en Veenendaal, Honderd, 210. 492 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 294. 493 G. de Graaf, studentencorps, 38 e.v.,105 e.v. 494 Ibid., 39v.,105 e.v. 486
72
bestuur en reglement vormden. Tot deze clubs hoorde de in 1889 opgerichte en rond 1914 verdwenen literaire vereniging D.I.N.D.U.A. Tenslotte waren er ook drie verenigingen van studenten die aan evangelisatie deden.495 De Studenten Zondagsschoolvereniging uit 1861 was er één van. Deze studenten bestuurden in eigen verantwoording de zondagsschool, die waarschijnlijk ook door kinderen van de NHK werden bezocht. Vanaf 1925 ontstonden er vanwege het ook toen groeiend aantal studenten onder de paraplu van het corps disputen.496 Deze disputen verstuurden uitnodigingen aan nieuwe studenten die ze graag als leden wouden opnemen, en de studenten die geen uitnodiging kregen werden over de disputen verdeeld.497 De eersten waren in 1925 H.E.R.O.S., R.E.V.I.U.S. en de oratorische vereniging/dispuut C.H.R.Y.S.O.S.T.O.M.O.S., en er volgden onder andere P.A.S.C.A.L. 1928 en A.Q.U.A. 1934.498 Maar alleen H.E.R.O.S., C.H.R.Y.S.O.S.T.O.M.O.S. en P.A.S.C.A.L. overleefden de Tweede Wereldoorlog – R.E.V.I.U.S. ging al in 1930 ter ziele en A.Q.U.A. sloot zich in 1942 aan bij P.A.S.C.A.L. 499 Maar ook de drie disputen die overleefden kregen in gevolg van de Vrijmaking een klap te verduren. Als gevolg hiervan richtten de eenenveertig studenten van de GKv een eigen studentencorps op dat pretendeerde de wettige opvolger van F.Q.I. te zijn.500 Hetzelfde gebeurde met de disputen H.E.R.O.S., C.H.R.Y.S.O.S.T.O.M.O.S. en P.A.S.C.A.L.: voortaan bestond ieder van hen in tweevoud.501 Het uit de resterende negen studenten plus novieten bestaande F.Q.I. van de GKN won zoals gezegd in 1950 uiteindelijk de juridische strijd om de rechtsopvolging en kreeg alle bezittingen terug. Maar ondanks het kleine aantal studenten ontstond uit reactie tegen het restauratieve denken van na de oorlog met Chebrah Exodus ‘47 in 1947 een nieuw dispuut, dat ludiek en naar de maatstaven van die tijd provocerend was. Dit dispuut bekritiseerde het gebrek aan vernieuwing, hekelde het hypocriete fatsoen van de overige studenten en was zo weinig gezagsgetrouw dat in 1950 enkele leden van dit dispuut uit F.Q.I. werden geroyeerd door de senaat.502 Het tegenover van Chebrah Exodus ‘47 was na de oorlog P.A.S.C.A.L., dat volgens zijn critici een burgerlijk karakter had, de koers van de hoogleraren volgde en zich op de studie concentreerde.503 H.E.R.O.S. bestond na de oorlog vooral uit intellectuele studenten van goede afkomst, die aan de ene kant met pak en stropdas als fijne heren naar de kerk gingen maar aan de andere kant ook van feesten hielden. C.H.R.Y.S.O.S.T.O.M.O.S. stief in 1954 een zachte dood.504 F.Q.I. probeerde in de jaren zestig ook door het oprichten van nieuwe disputen de eigen ondergang te voorkomen.505 Hiertoe behoorden onder andere de disputen Demosthenes (1965), H.T.O.U.M.A.R.H. (1966), Hetaireia f.f.f. A.N.A.Θ.E.M.A. (1966) en C.A.B.A.L.L.E.R.O. sub corpore F.Q.I. (1970).506 H.T.O.U.M.A.R.H. kende zowel serieuze 495
Ibid., 58v. Van Gelderen, Plomp en Veenendaal, Honderd, 229,233. 497 Deze informatie kreeg ik van de voormalige student Heinrich Baarlink tijdens een interview. 498 Almanak F.Q.I. 1927, 75, inventarisnummer 418, en Almanak F.Q.I. 1929, 68, inventarisnummer 420, en Almanak F.Q.I. 1936, 88 e.v., inventarisnummer 427. 499 Almanak F.Q.I. 1932, 90v., inventarisnummer 423, en Almanak F.Q.I. 1934, 96, inventarisnummer 425, en Almanak F.Q.I. 1943, 39,42, inventarisnummer 434. 500 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 175. 501 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 195,198 502 Ibid. en Almanak F.Q.I. 1964/65, 68v, inventarisnummer 447. 503 De karakterisering van de disputen heb ik opgedaan uit interviews met de voormalige Kamperse studenten Jaap van Gelderen, Heinrich Baarlink, Jan Alerk Alberts en uit mijn eigen kennis als lid van het dispuut C.A.B.A.L.L.E.R.O. sub corpore F.Q.I. 504 Almanak F.Q.I. 1955, 39,58, inventarisnummer 443. 505 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 263v. 506 Almanak F.Q.I. 1966/67, 48, inventarisnummer 448, en Almanak F.Q.I. 1968, 192,194, inventarisnummer 449. 496
73
besprekingen van theologische boeken als ontmoetingsavonden. Demosthenes was vooral gezellig, kende geen kledingcode zoals H.E.R.O.S. en hield zich niet sterk bezig met politieke en maatschappelijke discussies. C.A.B.A.L.L.E.R.O. kende in de jaren zeventig theologische gedachtewisselingen, maar vanaf het begin van de jaren tachtig voerde ook hier de gezelligheid de boventoon. De bezuinigingen die een concentratie op de studie noodzakelijk maakten en het dalen van het aantal studenten zijn wellicht de oorzaak ervoor geweest dat na het ter ziele gaan van Demosthenes in 1986 alleen de disputen C.A.B.A.L.L.E.R.O. en Chebrah Exodus ‘47 overleefden. In C.A.B.A.L.L.E.R.O speelden leden van de kring van homoseksuele studenten vanaf de jaren tachtig een stimulerende rol.
2.3.7. Contacten met kerken en opleidingen in het buitenland Terwijl de oefenaars zich veelal op een regio concentreerden waarin ze persoonlijk gezag genoten wenste de afgescheiden synode van begin af aan internationaal contact met geestverwanten.507 2.3.7.1. Eerste contacten met Zwitserland en Schotland Het eerste contact dat de afgescheidenen al voor de oprichting van hun Theologische School te Kampen waren aangegaan betrof de Société Evangélique. Dit verband was in 1831 ontstaan uit vrije gemeentes in Genève die zich hadden afgescheiden nadat hun voorman Henri Abraham César Malan niet meer mocht voorgaan in de gereformeerde kerken aldaar. In 1832 stichtten ze een eigen Theologische School, en de afgescheidenen in Nederland, die nog geen eigen opleiding hadden, stuurden enkele mannen daarheen.508 Maar dit bleek onbetaalbaar voor de meeste studenten, en ze kwamen hierdoor bovendien buiten hun eigen kerkelijk leven te staan. Dit waren aanvullende redenen voor de afgescheidenen in Nederland om een eigen Theologische School op te richten. Maar het contact met Genève bleef na de oprichting bestaan: in 1876 kwam Ch. Rimond als afgevaardigde van de Société Evangélique naar Kampen.509 Een vergelijking tussen de twee opleidingen leidde tot de conclusie dat beide scholen qua organisatie en gehalte vrijwel geheel overeenkwamen, maar dat de School te Kampen in tegenstelling tot die in Genève een kerkelijk karakter had. Het contact was er na de Tweede Wereldoorlog nog steeds: de opleiding te Genève bracht haar felicitaties uit tijdens de dies ter herdenking van het honderdjarig bestaan van de opleiding te Kampen, en F.Q.I. bezocht studentencongressen in Zwitserland. Een ander contact dat al vroeg tot stand kwam was het contact met de United Predbyterian Church in Schotland. In 1862 studeerden twee studenten met behulp van een beurs in Edinburgh, en Brummelkamp en Van Velzen bezochten in 1877 het Pan-Presbyterian Council in deze stad.510 Na de Eerste Wereldoorlog vertegenwoordigde Jan Ridderbos de GKN op twee synodevergaderingen in Schotland in 1924, en Kamper studenten bezochten studentencongressen in Schotland. 2.3.7.2. Dochterinstellingen in Zuid-Afrika en de VS Een derde contact werd in de loop van de tijd veel intensiever dan de eerste twee; wellicht ook omdat de partner een gewas/kweek uit eigen huis was. De CGK had namelijk in 1857 de Zwolse predikant Postma naar de Transvaalse Republiek een provincie van het huidige Zuid-
507
Van Klinken, “Een sterk instituut”, 20v. W. de Graaf, Afscheiding, 10v. 509 Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 69. 510 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 53,77v. 508
74
Afrika gestuurd.511 Nadat hij een dochterkerk van de CGK had gesticht richtte hij voor deze in 1869 ook een Theologische School te Burgersdorp op en werd aldaar hoogleraar.512 De Theologische School te Kampen beschouwde de opleiding te Burgersdorp, die in 1905 naar Potchefstroom werd verplaatst en in 1919 een universiteitscollege werd, als dochterinstelling.513 Tussen 1914 en 1921 werd met dr. S.O. Los zelfs een oudleerling van de opleiding te Kampen hoogleraar in Potchefstroom, en ds. J.H. Kroeze zou dit na de Tweede Wereldoorlog eveneens worden.514 Na de Tweede Wereldoorlog deed zich in de aard van het contact een omslag voor. Enkele Kamperse docenten, stafleden en studenten zetten het rassenprobleem op de agenda, zodat in de jaren zestig tegenstanders van de Apartheid uit Zuid-Afrika aan de Johannes Calvijnakademie gingen studeren.515 Vanaf de jaren zeventig kwamen zoals in de inleiding al werd gezegd vooral zwarte studenten uit Zuid-Afrika met ondersteuning van studiefondsen naar Kampen om te studeren of te promoveren. Johan Herman Bavinck, sinds 1939 buitengewoon hoogleraar zendingswetenschappen aan de Theologische School te Kampen, had al in de jaren vijftig kritiek op de Apartheid geuit.516 Hierdoor kwamen vanuit de studenten ook de contacten met de blanke universiteit van Potchefstroom rond 1980 onder druk te staan. Een groep studenten wilde de contacten verbreken, en uiteindelijk besloot de hogeschoolraad ook om niet aan een internationale conferentie van christelijke hogescholen deel te nemen vanwege de participatie van Potchefstroom. Het contact met de in de inleiding genoemde CRC in Amerika was iets minder hecht dan het contact met Zuid-Afrika, hoewel de CRC uit Nederlandse emigranten rondom ds. Van Raalte was ontstaan, over wie we in het vorige hoofdstuk lazen. De CRC werd in 1857 in Holland, Michigan als een afscheiding uit de Reformed Church of Amerika (RCA) gesticht, die de mensen van de CRC niet rechtzinnig genoeg achtten.517 De CRC richtten in 1876 een eigen Theologische School in Grand Rapids op, die later “Calvin Seminary” zou gaan heten, Deze opleiding werd net als de opleiding in Zuid-Afrika door de Theologische School te Kampen als dochterinstelling beschouwd. Net als in Zuid-Afrika werden ook in Amerika oudleerlingen uit Kampen hoogleraar, maar in Amerika was dit vooral in de 19de eeuw het geval en daarna veel minder.518 In het Interbellum werden de contacten vooral onderhouden door de hoogleraren Greijdanus en Schilder, die door de VS reisden en lezingen hielden.519 Na de Tweede Wereldoorlog was het ook hier Johan Herman Bavinck die het contact gaande hield, naar de VS reisde en naast het geven van colleges en lezingen de opleiding te Kampen bij het eeuwfeest van de stad Holland in Michigan vertegenwoordigde.520 Aangaande de studenten opende het Westminster Theological Seminary in Philadelphia USA tijdens het Interbellum de mogelijkheid een jaar in de VS te studeren onder vrijstelling van collegegeld en met een beurs voor onderkomen.521 Omgekeerd kwamen in de loop van de jaren ook af en toe studenten uit de VS naar Kampen om aldaar te studeren. Maar naar mijn waarneming is de uitwisseling van 511
Bouwman, Hoede, 64v.,110. North-West University, “Potchefstroom Campus history”, http://www.nwu.ac.za/content/nwupotchefstroom-campus-history-potchefstroom-campus [gezien op 26. november 2011]. 513 Bouwman, Hoede, 110. 514 Bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland ed., Honderd Vijftig Jaar Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Jubileumuitgave met bibliografie Goes, Oosterbaan en Le Cointre, 1984, 253 en Frederik Cornelis Meyster, “Hoe het leven aan de school reilt en zeilt”, in Boerkoel, Delleman en Den Hartogh, Sola Gratia, 274 en Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 192. 515 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 199,208. 516 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 53 en Jansen-de Graaf, 275,307v. 517 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 78 en Bouwman, Hoede, 110. 518 Den Hartogh, “De eerste halve eeuw”, 62. 519 Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 176v. 520 Ibid., 223. 521 Ibid., 181. 512
75
en het contact tussen studenten in deze relatie minder sterk geweest dan in de relatie met Zuid-Afrika. 2.3.7.3. Hongaarse studenten en eredoctoraten In de jaren twintig kwam door reizen van de hoogleraren Bouwman en Hoekstra een formele band met de gereformeerde kerken en hun opleidingen in Hongarije tot stand.522 Tijdens het Interbellum waren dit naar mijn waarneming de sterkste buitenlandse contacten van de Theologische School te Kampen. Drie Kampense hoogleraren werden namelijk in deze tijd van een eredoctoraat voorzien: Bouwman en Hoekstra in 1931 tijdens het bijwonen van het honderdjarig bestaan van de Theologische School te Pápa, en Greijdanus in 1938 door de opleiding te Debrecen.523 Bovendien kwam vanaf 1925 tot 1939 bijna ieder jaar minimaal een student uit Debrecen naar Kampen om aldaar te studeren.524 Zoals in de inleiding al gezegd studeerden ook na de Tweede Wereldoorlog vele Hongaren in Kampen, en het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956 door de communistische regering wekte in Kampen verontwaardiging. Nadien duurde het tot 1979 voordat er weer bijna ieder jaar met behulp van beurzen Hongaren in Kampen studeerden.525 Dit heeft natuurlijk te maken gehad met de Koude Oorlog en het iron curtain, die het de Hongaarse studenten bijna onmogelijk maakte om in het buitenland te studeren. Zoals in de inleiding al werd vermeld was de eerste vrouw die aan de Theologische School te Kampen colleges mocht bijwonen de Hongaarse Iren Enyédi.526 2.3.7.4. Duitsland: spanningen en de Kamper interesse in de DDR Zoals we in het vorige hoofdstuk al zagen besloot de synode van de Altreformierte Kerk in de 19de eeuw om geen aansluiting te zoeken bij de opleiding te Kampen maar om een eigen Theologische School te Emden te stichten. Bovendien zette zich de docent Johannes Jäger nadrukkelijk af van de Nederlandse connectie. Hij beklemtoonde dat de Altreformierte Kerk geen Nederlandse sekte vormde in Duitsland. Het verbaast mij dan ook niet dat ik in de historiografie van de Theologische School afgezien van de aanwezigheid van Jäger tijdens het gouden jubileum van de School te Kampen in 1904 geen aanwijzingen voor een verdergaand contact tussen Emden en Kampen heb gevonden. Bouwman zwijgt zelfs over de aansluiting van de Altreformierte Kerk bij de GKN en haar opleiding, terwijl die vlak voordat hij zijn boek schreef plaatsvond. Mij lijkt het niet uitgesloten dat Bouwman wellicht geïrriteerd was over het feit dat de Altreformierte Kerk niet voor zijn model van aansluiting maar voor het model van H.H. Kuyper van de VU had gekozen. Zoals ik in het vorige hoofdstuk al zei behelsde het voorstel van Kuyper dat de Altreformierte Kerk de rechten van een particuliere synode met twee classes zou krijgen, terwijl Bouwman de twee altreformierte classes onder de particuliere synodes van Groningen respectievelijke Overijssel wilde laten vallen. Maar Bouwman had blijkbaar geen principiële aversie tegen Duitsland, want hij sprak in 1923 op de algemene vergadering van de Reformierte Bund over de principes van de “Reformierte Kirchenverfassung”.527 Ook de overige hoogleraren waren niet principieel tegen Duitsland gekant: Den Hartogh vergezelde minister-president Hendrikus Colijn op reizen naar 522
Bouwman, Hoede, 110. W. de Graaf, Afscheiding. 251 en W. de Graaf, “De Hoogleraren”, 357. 524 Van Klinken, “Een sterk instituut”, 133 en Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 132 e.v.. 525 Van Gelderen en Rozemond, Gegevens, 146v.,150,183 e.v. 526 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 193. 527 Bouwman, Hoede, 110. De Reformierte Bund werd in 1884 op een congres ter herdenking van de vierhonderdste verjaardag van de Zwitserse reformator Huldrych Zwingli in het Duitse Marburg als Bund ter bewaring van het reformierte erfgoed voor reformierte kerken, gemeenten en kerkleden gesticht, zie RGG4, s.v. “Reformierter Bund”. 523
76
Duitsland, Frankrijk en Zwitserland, en Schilder, J.H. Bavinck en Hoekstra studeerden zelfs in Duitsland.528 Overigens werd de aversie van Jäger tegen een connectie tussen de Altreformierte Kerk en de Theologische School te Kampen niet door alle altreformierte gemeenteleden gedeeld, want alle altreformierte gemeenten in het graafschap Bentheim en de gemeente Bunde in Oost-Friesland publiceerden nog tot 1895 in De Bazuin de beroepen die ze op predikanten uitbrachten.529 Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de contacten vrij snel weer op gang, zoals we al in de inleiding zagen: er vond al enkele jaren na 1945 een uitwisseling plaats met de Kirchliche Hochschule te Wuppertal. In 1953 werd bovendien Ernst Käsemann uit Göttingen uitgenodigd om over het probleem van de historische Jezus te spreken.530 Maar vanaf de jaren zestig was de aandacht vooral op Oost-Berlijn en de communistische Duitse Democratische Republiek (DDR) gevestigd. In 1968 reisden studenten uit Kampen dan nog wel naar Heidelberg in de kapitalistische Bondsrepubliek Duitsland (BRD), maar wat ze daar meemaakten waren demonstraties tegen de oorlog die de VS tegen het communistische Vietnam voerde.531 De protestantse kerken in de DDR kregen voor links georiënteerde studenten een voorbeeldfunctie met hun model van “kerk in het socialisme”. De theologie van Dietrich Bonhoeffer, die voor deze kerken belangrijk was, vond vervolgens ook ingang aan de Theologische School te Kampen.532 Hoogleraar Bakker en de student Koos Koster bezochten in de jaren zestig Berlijn, en volgens Koster moesten de kerken het socialisme niet alleen maar verguizen maar ook zien dat ze er iets van konden leren. 533 Vanaf 1975 werden excursies naar de DDR georganiseerd en werd met studenten uit Jena en Oost-Berlijn over verschillende thema’s gediscussieerd. In 1983 liep het studentenpaar Henri Schep en Heleen Zorgdrager zelfs stage in kerken in de DDR.534 De BRD en de Altreformierte Kerk spelen in de historiografie daarentegen geen rol meer, zoals ik al in de inleiding zei. Waren zij uit zicht geraakt? 2.3.7.5. Resumé In mijn waarneming waren de contacten van de opleiding aan de Oudestraat met de opleiding te Debrecen en te Potchefstroom het sterkst. Ik vermoed dat hiervoor twee redenen bestonden. Ten eerste was de opleiding te Debrecen een universiteit, en doordat hoogleraren van de Theologische School te Kampen eredoctoraten van een universiteit mochten ontvangen steeg het aanzien van de opleiding te Kampen natuurlijk ook. Ten tweede lag Potchefstroom in de Transvaalse Republiek, die ooit door kolonisten van Nederlandse origine was gesticht. Omdat deze Republiek Britse kolonie werd, waarmee ze het uiteraard niet eens was, werd de verbinding met Nederland wellicht des te sterker en beklemtoonde Potchefstroom des te sterker een dochterinstelling van Nederland te zijn. Omgekeerd hebben nationalistische gevoelens in Nederland een rol gespeeld in de steun aan Potchefstroom. Bij de dochterinstelling in de VS nam de geschiedenis een ander verloop. In het begin waren de geëmigreerde gereformeerden uit Nederland aldaar een minderheid, die haar identiteit en daarmee wellicht ook het band met Nederland wilde vasthouden. Maar ik denk
528
Boerkoel, “De tweede halve eeuw”, 359,362,366 en W. de Graaf, Afscheiding. 272v. Zie hiervoor De Bazuin van 20 april 1894, 15 februari 1895, 29 maart 1895, 28 april 1895 en 8 november 1895, waarin de gemeentes Bunde, Uelsen, Laar, Bentheim en Emlichheim bekend maken dat ze een beroep hebben uitgebracht. Voor de gemeentes te Veldhausen en Wilsum zie De Bazuin van 17 oktober 1890 en 8 mei 1891. 530 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 217. 531 Van Gelderen, “Honderd”, 107. 532 Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 262v.,317v. 533 Ibid., 225,262v. 534 Ibid., 317v. 529
77
dat zich al spoedig amerikanisering voordeed, en dat dit naast het stijgende opleidingsniveau in de VS een reden was dat het contact minder werd. Het contact met de opleidingen in Zwitserland, Schotland en Duitsland lijkt gedistantieerder te zijn geweest. De reden hiervoor is volgens mij dat deze opleidingen en de gewesten waarin ze gevestigd waren niet door Nederlandse emigranten waren gesticht. Aangaande Duitsland zagen we in hoofdstuk 2 en 4 dat Nederland bang was voor de “grote buurman” en het annexionistisch streven. Terwijl de GKN en de opleiding te Kampen wellicht dachten dat Nederland via de Altreformierte Kerk een matigende invloed zou kunnen uitoefenen deed dit niet af aan het gegeven dat beide landen zich in verschillende richting ontwikkelden. Het kerkelijk leven stond daar niet los van. Ik vermoed dat dit de relatie met de opleiding aan de Oudestraat te Kampen heft gecompliceerd. Bovendien was het niveau van de opleiding van de Altreformierte Kerk volgens mij niet dusdanig hoog dat te opleiding aan de Oudestraat in academisch opzicht winst uit een hechte relatie zou hebben gehad.
2.4. Uit Duitsland afkomstige studenten aan de Theologische (Hoge-)School/Universiteit te Kampen In dit hoofdstuk ga ik mijn database (Bijlage 3) analyseren aan de hand van de inhoud van de voorafgaande hoofdstukken. De analyse is zoveel mogelijk analoog aan deze hoofdstukken opgebouwd. Achtereenvolgens presenteer ik observaties in verband met hoofdstuk één, twee en drie. Daarop volgen een bespreking van het carrièrepatroon en de enquête onder de nog levende Duitse studenten. Ik heb deze elementen aan het eind gezet omdat de inhoud van de enquête retrospectief en dus tijdelijk later is, en omdat de antwoorden aan het eind beter kunnen worden gespiegeld aan de overige resultaten dan ergens midden in de analyse.
2.4.1. Instroom van Duitse studenten in verhouding tot de NederlandsDuitse geschiedenis 2.4.1.1. Afkomst uit het graafschap Bentheim en Oost-Friesland Zoals al in de inleiding in voetnoot 3 vermeld werd hebben tachtig uit Duitsland afkomstige studenten tussen 1854 en 1994 in Kampen gestudeerd. Uitgaand van de in de inleiding genoemde veronderstelling dat van deze tachtig studenten velen afkomstig zouden zijn uit de streken graafschap Bentheim en Oost-Friesland ligt het voor de hand om dit te toetsen aan de database. Tabel 1 laat het resultaat zien: Tabel 1: Herkomst van de in Duitsland geboren studenten Graafschap Bentheim Oost-Friesland Overig Totaal 1854-1994 38
20
22
80
De veronderstelling wordt bevestigd: 58 van de 80 Duitse studenten oftewel 72% van alle Duitse studenten waren afkomstig uit het graafschap Bentheim of Oost-Friesland. Hierbij valt wel op dat bijna twee keer zoveel studenten uit het graafschap Bentheim dan uit OostFriesland of uit andere streken kwam. Anders gezegd: bijna de helft van alle Duitse studenten die tussen 1854 en 1994 aan de opleiding te Kampen studeerde kwam uit het graafschap Bentheim. Hoe valt dit te verklaren? Op basis van hoofdstuk één zou een mogelijke verklaring kunnen zijn dat zowel het graafschap Bentheim en delen van Oost-Friesland als ook Nederland en de opleiding te Kampen mee beïnvloed waren door het gedachtegoed van Calvijn. Dit denken kreeg in 78
weinig Duitse regio’s voet aan de grond, en deze streken waren verder verwijderd van het graafschap Bentheim en Oost-Friesland dan het gereformeerde Nederland, waaraan beide streken direct aan grenzen. Alhoewel de kruisbestuiving die in de 15de eeuw tussen deze streken en Nederland op gang was gekomen in de 19de eeuw steeds minder werd, bleven de overeenkomsten op religieus gebied overeind. Maar de in hoofdstuk één geschetste geschiedenis van de verhouding tussen de genoemde streken en Nederland zet vraagtekens bij deze verklaring. De wederzijdse nationale afgrenzing van Nederland en Duitsland stootte in het graafschap Bentheim en in OostFriesland ten tijde van de oprichting van de Theologische School inderdaad nog op weerstand. Echter: rond 1890 respectievelijke 1918 was ook in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim het Nederlands uit de reformierte kerkdiensten verdwenen, en in de scholen van de streken werd al na 1900 geen les meer in het Nederlands gegeven. Wellicht kan het feit dat meer studenten uit het graafschap Bentheim kwamen dan uit Oost-Friesland worden verklaart door de vaststelling dat de Nederlandse invloed in het graafschap Bentheim minder snel terug liep dan in Oost-Friesland. Het nationaalsocialisme vond in de twee genoemde protestantse streken een grote aanhang, wat bij de meeste Nederlandse gereformeerden die hiervan afwisten zeker niet in goede aarde is gevallen. De annexatieplannen van Nederland na de Tweede Wereldoorlog zullen vooral in de grensstreek graafschap Bentheim maar zeker ook in de grensstreek Oost-Friesland evenmin voor blijdschap hebben gezorgd. Tenslotte valt te verwachten dat de emancipatie van het individu uit kerkelijke gezagsstructuren in Nederland en Duitsland vanaf 1968 gevolgen kreeg. Ten eerste het afnemen van de instroom van Duitse studenten – omdat steeds minder mensen bij kerken betrokken waren – en ten tweede een relatieve toename van Duitse studenten van buiten het graafschap Bentheim en Oost-Friesland – omdat mensen over de muren van hun landen en kerken gingen kijken. 2.4.1.2. Instroom van Duitse studenten en het nationaliteitenvraagstuk Ik ga nu deze hypothesen aan tabel 2 toetsen. Als de these van de nationalisering klopt zouden er na het verdwijnen van het Nederlands uit het graafschap Bentheim en Oost-Friesland minder studenten naar Kampen moeten komen. Door het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog zou de instroom nog kleiner moeten worden. De emancipatie van het individu in de jaren zestig zou de instroom vanuit het graafschap Bentheim en Oost-Friesland verder moeten beperken en de instroom uit overige streken in verhouding moeten vergroten. Tabel 2: Instroom van Duitse studenten in verschillende tijdperken Graafschap Bentheim Oost-Friesland Overig Totaal 1854-1860 5
0
0
5
1860-1918 7
1
4
12
1918-1939 9
5
2
16
1939-1945 0
0
0
0
1945-1966 2
2
2
6
1967-1994 15
12
14
41
Uit tabel 2 kan de conclusie worden getrokken dat de “vraagtekens” achter de hypothesen terecht zijn. De instroom van Duitse studenten wordt namelijk na 1860 zwakker: terwijl in de 79
eerste vijf jaar tussen 1854 en 1860 vijf Duitse studenten met hun studie zijn begonnen komen er de volgende 58 jaar tot 1918 maar twaalf bij. In tabel 2 valt bovendien ook op dat het aantal studenten uit het graafschap Bentheim vooral tussen 1854 en 1918 het aantal uit OostFriesland ver te boven gaat. Ook de impact van het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog valt uit tabel 2 af te leiden: het aantal studenten gaat dramatisch terug. Tenslotte zou tabel 2 ook als bevestiging kunnen worden gezien voor de stelling dat na 1966 meer dan voorheen reformierten of studenten van andere confessies van buiten het graafschap Bentheim en Oost-Friesland naar Kampen kwamen. Hun aantal stijgt vanaf 1966 namelijk explosief, en de emancipatie van het individu uit gezagsstructuren zou een reden kunnen zijn. Dit wordt wellicht bevestigd door de antwoorden van drie voormalige Duitse studenten die niet afkomstig zijn uit het graafschap Bentheim of Oost-Friesland en één jaar in het buitenland wilden studeren. Bij Günther Brandorff speelde emancipatie zeker een rol: hij was in de jaren zeventig een studie in Groningen begonnen omdat hij interesse in Nederland en het Nederlands had, maar ook omdat hij zich wilde afzetten tegen de gevestigde opvattingen van zijn ouders en het Duitsland van hun generatie. Voor Heye Heyen, de eerste Duitse student uit de lutherse Hannoversche Landeskirche die in 1973/1974 aan de opleiding te Kampen studeerde, en Annelie Zemmrich, de eerste Duitse studente die in 1990/1991 na de val van de iron curtain uit de voormalige DDR kwam, was interesse in de zich snel veranderende gereformeerde wereld de motivatie om naar Kampen te komen. Dit werd mogelijk omdat de opleiding te Kampen Zemmrichs studie financierde. Er waren ook kerken in Duitsland die hun jongeren hielpen om in het buitenland te kunnen studeren: om Duitse studiefinanciering voor het jaar in Kampen te kunnen krijgen moest Heyen van zijn kerk een verklaring hebben dat dit bevorderlijk was voor zijn studie, en zijn kerk gaf hem die verklaring. Niet alleen de studenten emancipeerden: ook de kerken verruimden hun blikveld. Maar dit was niet de enige reden voor de toestroom van studenten van buiten het graafschap Bentheim en Oost-Friesland. Verderop in dit hoofdstuk zullen nog meer verklaringen volgen. 2.4.1.3. Open vragen Maar tabel 2 werpt ook vragen op die met behulp van hoofdstuk één niet te beantwoorden zijn en wellicht de these van de impact van nationalisme in de 19e en vroege 20e eeuw en emancipatie van het individu vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw op de instroom van Duitse studenten tegenspreken. Het gaat hierbij om twee observaties. Ten eerste de relatief grote instroom van Duitse studenten tussen 1918 en 1939 die uit tabel 2 kan worden opgemaakt: in 21 jaar begonnen bijna net zo veel Duitsers in Kampen met hun studie als in de 64 jaar vóór 1918. Ten tweede komt in tabel 2 een sterk toegenomen instroom van Duitse studenten vanaf 1966 naar voren, waarbij tegen de verwachting in ook de influx vanuit het graafschap Bentheim en Oost-Friesland sterk stijgt. Terwijl in de 17 jaren tussen 1922 en 1939 negen studenten met hun studie begonnen deden dit in de 28 jaren tussen 1966-1994 maar liefst drieëntwintig studenten, dus bijna drie keer zo veel. Hoe vallen deze observaties te verklaren? Gingen Duitse studenten uit het monarchistisch gezinde graafschap Bentheim en OostFriesland vanwege de instabiliteit van de Republiek van Weimar in het buitenland studeren? Steeg het aantal altreformierte studenten vanaf 1966 omdat de Tweede Wereldoorlog lang genoeg terug lag en de vernieuwing? De volgende alinea zal niet alleen een antwoord geven op deze vragen, maar het zal ook duidelijk worden dat de overige genoemde observaties aan de hand van tabel 2 op de achtergrond van hoofdstuk twee zelfs stelliger kunnen worden geïnterpreteerd dan op de achtergrond van hoofdstuk 1.
80
2.4.2. Kerkelijke achtergrond van de studenten: het aantal altreformierten 2.4.2.1. Instroom van altreformierte studenten vanaf 1921 in verband met de opheffing van de altreformierte predikanten opleiding Een tweede veronderstelling uit mijn inleiding was dat van de tachtig Duitse studenten velen afkomstig zouden zijn uit de Altreformierte Kerk, over wie ik in hoofdstuk twee heb geschreven. Deze veronderstelling lijkt door de cijfers te worden bevestigd: 51 van de 80 uit Duitsland afkomstige studenten die tussen 1854 en 1994 in Kampen hebben gestudeerd mag worden aangenomen dat ze voorafgaand aan hun studie lid van de Altreformierte Kerk waren. Dit kan ik op verschillende manieren onderbouwen. Bij 19 overleden studenten neem ik aan dat ze “altreformiert” waren omdat ze of in het graafschap Bentheim of in Oost-Friesland geboren werden en een vooropleiding bij een altreformierte predikant hadden gevolgd. Er zijn vijf overleden en drie levende studenten bij wie ik om verschillende redenen eveneens overtuigd ben dat ze voorafgaand aan hun studie altreformiert waren.535 Voor de tijd na de Tweede Wereldoorlog kan ik dit nog het best onderbouwen, namelijk met het antwoord van 24 nog levende voormalige Duitse studenten op mijn vraag waarom ze destijds besloten om in Kampen te studeren. Deze studenten gaven allen aan dat hun achtergrond, de Altreformierte Kerk, hun studiekeuze heeft bepaald, waarbij velen zeiden dat de Altreformierte Kerk van haar studenten eiste om aan de VU of aan de Theologische School te Kampen te studeren. Sinds 1922 stuurde de Altreformierte Kerk haar studenten naar Kampen omdat, zoals ik in hoofdstuk twee heb uiteengezet, ze in 1923 haar in 1860 gestarte eigen opleiding van predikanten had opgeheven. Het valt te verwachten dat de in tabel 2 gesignaleerde toename van de instroom van Duitse studenten tussen 1918 en 1939 hiermee te maken heeft. De onderstaande tabel bevestigd dit.
535
Deze overleden studenten zijn Nicolaus Martin Steffens, Rötgert Johann Schoemaker, Herman Hendrik Schoemaker, Heinrich Voogd en Anton Heid Ley. Ze hebben allen geen vooropleiding bij een altreformierte predikant gehad, maar ik heb ondanks dit feit geen twijfel eraan dat ze altreformiert waren. Steffens werd in Oost-Friesland geboren en in een reformierte gemeente gedoopt, maar hij werd twee maanden voordat hij naar Kampen ging lid van de kruisgezinde later altreformierte gemeente te Emden, zie Gerrit Jan Beuker, “Nicolaus Martin Steffens”, in Emsländische Geschichte 7, red. Christof Haverkamp, Helmut Lensing, Stefan Remme, dl. 7 (Dohren: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 1998), 267. De twee Schoemakers werden in het graafschap Bentheim geboren en waren zonen van de altreformierte predikant Jan Schoemaker, zie Gerrit Jan Beuker, “Jan Schoemaker”, in Emsländische Geschichte 8, red. Christof Haverkamp, Helmut Lensing, Stefan Remme (Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2000), 246. Ds. Hermann Teunis van de altreformierte gemeente te Ihrhove vertelde mij dat Anton Heid Ley volgens het doopboek van de altreformierte gemeente te Ihrhove op 25 juni 1922 in deze gemeente gedoopt werd. Heinrich Voogd werd in Wilsum in het graafschap Bentheim geboren en was daar ook lid van de altreformierte gemeente, zie Joachim Guhrt, “In memoriam Pastor Heinrich F. Voogd”, in Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1995, 575v. De ouders van de nog levende voormalige student Joachim Günther Otto Guhrt overleden in de Tweede Wereldoorlog bij een bombardement van Berlijn, zodat Guhrt werd opgenomen in de familie van zijn altreformierte kameraad Ontje Zimmermann in Ihrhove, zie Guhrt, Geschichte, 15v.,39v.,80. De nog levende voormalige student Jan Gülker-Hermes groeide eveneens op in Wilsum antwoorde op mijn vraag hoe hij Nederlands heeft geleerd dat dit onder ander lukte door predikanten die in Wilsum in het Nederlands preekten, en dat kan eigenlijk alleen maar in de altreformierte gemeente geweest zijn. Hetzelfde geld voor de nog levende voormalige student Heinrich Baarlink, die in Laar is geboren: hij vertelde mij dat hij door zijn altreformierte predikant Jan van Raalte en door zijn in het Nederlands biddende vader deze taal leerde kennen. Tenslotte is de nog levende voormalige student Friedhelm Schrader de broeder van de nog levende Gerhard Schrader, die mij schreef dat hij in een altreformiert gezin is opgegroeid, zie bovendien Beuker, Emden, 130.
81
Tabel 3: Instroom van Duitse studenten met betrekking tot hun kerkelijke gezindte Altreformiert Overig Totaal 1854-1860 4
1
5
1860-1923 11
4
15
1923-1939 7
6
13
1939-1966 5
0
5
1966-1994 24
19
43
Tussen 1923 en 1939 kwamen in verhouding tot de periode tussen 1860 en 1922 veel Duitse studenten naar Kampen: zowel altreformierten als uit andere kerkelijke gezindtes. Dit had zoals gezegd met de opheffing van de altreformierte opleiding in Emden te maken, en niet met een plotseling oplaaiende liefde voor Nederland. Dat ook het aantal studenten uit andere kerkelijke gezindtes steeg kan niet uit de geschiedenis van de Altreformierte Kerk worden verklaard. We komen hierop later nog terug. 2.4.2.2. De altreformierte predikantenopleiding als reden voor het in verhouding kleine aantal Duitse studenten tussen 1860 en 1921. In de eerste zes jaar van het bestaan van de Theologische School te Kampen werden vier, maar in de volgende 63 jaar slechts elf altreformierte studenten ingeschreven. Na de opheffing van de altreformierte Theologische School in 1923 werden binnen een luttele 16 jaar zeven altreformierte studenten aangemeld. Dat tijdens de eerste zes jaar zo’n stevig contingent aan de opleiding te Kampen studeerde verbaasd me niet. Tot 1854 volgden studenten van de Altreformierte Kerk hun theologische studie bij de Duitse Jan Bavinck te Hoogeveen. Nadat zijn opleiding in het genoemde jaar ten gunste van de School te Kampen werd opgegeven en hij zelfs de mogelijkheid had gehad om docent aan die School te beginnen lag het voor de hand dat altreformierte studenten in Kampen gingen studeren. Er was immers nog geen altreformierte dominee die naast een vooropleiding ook een theologische studie aanbood. Maar toen een eigen altreformierte predikantenopleiding in 1860 een feit werd was dit blijkens tabel 3 aanleiding voor vele altreformierte studenten tussen 1860 en 1923 om niet in Kampen te gaan studeren – een beslissing die niet noodzakelijk samenhing met nationalistische gevoelens. De vraag is natuurlijk waarom ondanks dit feit toch nog negen altreformierte studenten in dat tijdperk naar Kampen gingen. Bij Johann Gerrit Wolff en Lambert Mensink ben ik overtuigd het antwoord te weten: de altreformierte synode had, zoals in hoofdstuk 2 al werd gezegd, rond 1915 haar studenten geadviseerd om na afronding van hun studie nog een jaar in Kampen te studeren. Beiden waren in 1914 in Emden afgestudeerd en werden in 1914 (Wolff) respectievelijke 1919 (Mensink) ingeschreven, Mensink als toehoorder en omdat hij “zijn kennis wenschte te verrijken”.536 Aangaande de studenten Jan Plescher en Jan Robbert die in 1874 respectievelijke 1879 in Kampen werden ingeschreven denk ik eveneens te weten waarom ze naar Kampen kwamen: hun vooropleiding bij de altreformierte dominees Steffens (Plescher) en Lambert Stroeven 536
Almanak F.Q.I. 1921, 39, inventarisnummer 412 en Beuker, “Lankamp”, 251.
82
(Plescher en Robbert) vorderde niet. Ze studeerden ieder namelijk maarliefst vijf jaar in Duitsland zonder een examen te behalen, en in het geval van Plescher vroeg Stroeven in 1874 ook aan de altreformierte synode om hem van zijn leeropdracht te ontheffen.537 Wellicht geld hetzelfde voor de studenten Herman Bussemaker en Harm Zwiens, die de vierjarige altreformierte vooropleiding bij Steffens en in het geval van Zwiens ook het vervolg bij ds. Op’t Holt niet hadden afgerond, maar de vooropleiding vervolgens in Kampen wel met succes afrondden.538 De student Herman Hendrik Schoemaker is volgens mij met zijn vader Jan Schoemaker meegegaan toen die in 1894 het graafschap Bentheim verliet en in Lutten predikant werd.539 Herman Hendrik was toen namelijk nog maar 16 jaar, en hij heeft zich al in 1897 als inwoner bij de gemeente Kampen ingeschreven omdat hij vanaf dat jaar het gymnasium te Kampen bezocht.540 Tenslotte vermoed ik dat zijn oudere broer Rötgert Johann Schoemaker en student Steffens hun opleiding vanaf 1891 respectievelijk 1863 in Kampen en niet in Emden hebben gevolgd omdat ze wellicht hadden gehoord dat het niveau van de opleiding binnen de Altreformierte Kerk laag was. Beiden volgden namelijk hun vooropleiding niet bij een altreformierte predikant maar op een gymnasium te Emden (Steffens) en een hogere stedelijke school te Neuenhaus (R.J. Schoemaker).541 Hierin waren ze de twee uitzonderingen onder alle altreformierte studenten aan de opleiding te Kampen uit de 19de eeuw. Steffens gold als heel intelligent: hij was een autodidact, onderwees op 17 jarige leeftijd al op een meisjesschool in Oldenburg en slaagde in Kampen na één jaar studie zowel in het literaire als ook in het theologische examen, volgens sommigen “cum laude”.542 Hij was de enige altreformierte student uit Oost-Friesland die tussen 1854 en 1918 in Kampen studeerde. Voor de periode voorafgaand aan de oprichting van de altreformierte Theologische School in 1860 is er een reden denkbaar voor het lage aantal altreformierte studenten uit Oost-Friesland: er bestond alleen één altreformierte gemeente in Oost-Friesland te Bunde, zoals we in hoofdstuk twee hebben gezien. De gemeenten te Emden en Campen zouden zich pas in 1860 respectievelijk 1884 aansluiten bij de Altreformierte Kerk, en de gemeenten te Ihrhove en Neermoor werden pas in 1860 respectievelijk 1861 gesticht. Dat er geen grote instroom van altreformierte studenten uit Oost-Friesland voor 1860 heeft plaatsgevonden verbaast daarom niet. Maar na 1861 waren er tot de oprichting van de altreformierte gemeenten te Laar in 1885 en te Nordhorn in 1911 beiden in het graafschap Bentheim evenveel gemeenten in deze streek en in Oost-Friesland, en daarom zou de verwachting kunnen zijn dat er ook evenveel studenten uit beide streken aan de Theologische School te Kampen gingen studeren. Dit is dus niet het geval; overigens ook niet aan de altreformierte Theologische School, waar tussen 1860 en 1915 minstens vijftien studenten uit het graafschap Bentheim en vijf uit OostFriesland hebben gestudeerd.543 Een verklaring zou kunnen zijn dat de altreformierte gemeenten in het graafschap Bentheim tussen 1860 en 1922 gemiddeld groter waren dan die
537
Zie naast de database hiervoor ook Beuker, Umkehr, 432. Zie voor het curriculum van de altreformierte vooropleiding Veldhausen, Bundeszeichen, 54v. en voor de altreformierte vooropleiding de Naamlijst 1854. 539 Beuker, “Schoemaker”, 246. 540 Zie naast het bevolkingsregister Kampen en de Naamlijst 1884 ook Beuker, “Schoemaker”, 246. 541 Naamlijst 1854. 542 Beuker, “Steffens”, 267 spreekt in navolging van een artikel van B.H. Lankamp in Der Grenzbote van 6 mei 1951 van het “cum laude” (Landkamp zegt dat Steffens het examen “mit Auszeichnung” heeft afgelegd). Op de bul die Steffens van de Theologische School heeft gekregen is dit volgens George Harinck niet te vinden. 543 Zie voor deze berekening de combinatie van de volgende bronnen: Beuker, Umkehr, 309 e.v. en Veldhausen, Bundeszeichen, 88 en Beuker, Uelsen, 60 en Gülker, Bentheim, 62. 538
83
in Oost-Friesland.544 Alhoewel dit klopt kan ik geen verband met het aantal studenten uit Oost-Friesland leggen. 2.4.2.3. Geringe instroom na de Tweede Wereldoorlog Dat tussen 1939 en 1966 alleen altreformierte leden aan de School te Kampen studeerden ligt voor de hand. Zoals ik in hoofdstuk twee al zei had Kreuzen uit Scheemda in 1946 na overleg met ds. Postema uit Veendam meerdere altreformierte gemeentes bezocht om het contact tussen de GKN en de Altreformierte Kerk te herstellen. Dit is blijkbaar ook gelukt, want in 1959 werd de in de kerkorde van de GKN vastgelegde mogelijkheid van de Altreformierte Kerk om zelfstandig te worden geschrapt, zoals eerder vermeld in hoofdstuk twee. Dit betekende dus dat de Altreformierte Kerk ook na de Tweede Wereldoorlog van haar studenten eiste om in Nederland af te studeren. Wilden ze predikant worden in de Altreformierte Kerk dan konden zij in tegenstelling tot andere theologiestudenten uit Duitsland niet ervoor kiezen om na de Tweede Wereldoorlog wellicht pijnlijke ontmoetingen met de door het eigen land geschonden westelijke buurman uit de weg te gaan. Onaangename momenten waren onvermijdelijk: Guhrt en Heinrich Baarlink vertelden dat ze geïntegreerd waren in de civitas van de Theologische School, en Guhrt dat hij geen afwijzing door studenten en weinig daarvan door andere Nederlanders heeft ervaren. Maar dat studenten voor de grap op zijn Duitse afkomst inspeelden was Guhrt onaangenaam, zoals ik in de inleiding al zei. Baarlink vertelde mij bovendien van een gebeurtenis tijdens een huisbezoek in het kader van een evangelisatie in Rotterdam. Toen een Rotterdammer hem vanwege zijn accent vroeg waar hij vandaan kwam gaf hij aan uit de buurt van Coevorden te komen. Op deze manier had hij niet gelogen zijn geboorteplaats Laar ligt bij Coevorden achter de grens en werd tegelijkertijd een wellicht moeilijk gesprek vermeden. Als Baarlink met Nederlanders het nationaalsocialisme besprak benadrukte hij naar eigen zeggen dat Nederland sinds 1940 en Duitsland sinds 1933 onder Hitler moest lijden. Deze uitspraak van Baarlink moet volgens mij tegen de achtergrond van de kritische houding van zijn vader jegens het nationaalsocialisme worden gezien, waarover ik in hoofdstuk twee heb geschreven. Het is volgens mij nu wel duidelijk dat Duitsers in Nederland in die tijd een confrontatie met hun verleden niet helemaal uit de weg konden gaan, en dat dit wellicht één reden was waarom in de eerste 29 jaar na de oorlog alleen altreformierte studenten aan de opleiding te Kampen studeerden. Guhrt en Baarlink werden blijkbaar als Duitsers herkend maar probeerden zich niet overal en altijd duidelijk als zodanig te presenteren. Het in verhouding tot de periode 1923-1939 lage aantal altreformierte studenten tussen 1939 en 1966 heeft volgens mij echter niet met het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog te maken. De voorlopige aansluiting van de Altreformierte Kerk aan de GKN in 1923 maakte het namelijk mogelijk voor toekomstige altreformierte studenten om niet alleen aan de Theologische Hogeschool te Kampen maar ook aan de VU te Amsterdam te studeren. Van deze mogelijkheid hebben dan ook na de Tweede Wereldoorlog minstens acht altreformierte studenten theologie gebruik gemaakt, waarvan zeven in de jaren 50. De eerste was Heinrich Alsmeier, die in 1951 met zijn studie aan de VU begon, en in 1952 volgden Albert Klaassen, Jürgen Möller en Albert Segger.545 Een jaar later volgde Hermann Wanink, en in de late jaren vijftig Derk Averes en Engelke Brink. Möller en Brink gaven als reden voor hun keuze aan dat ze hadden verwacht dat de VU meer ruimdenkend en wereldopen zou zijn dan de Hogeschool te Kampen. Klaassen en Averes kozen voor de VU vanwege het groter aantal mogelijkheden in de stad (Klaassen) en de mogelijkheid om daarnaast ook andere studies zoals psychologie (Averes) te volgen. In de jaren vijftig begonnen – met 544
Beuker, Umkehr, 139v. Veldhausen, Bundeszeichen, 188, Beuker, Campen, 76v. en persoonlijke telefoongesprekken met Klaassen en Möller. 545
84
uitzondering van Engelke Brink, die eerst in Duitsland studeerde – alle altreformierte studenten theologie hun studie aan de VU, en dat is de hoofdreden voor het lage aantal altreformierte studenten aan de Theologische Hogeschool in Kampen tussen 1939 en 1966. 2.4.2.4. Waaruit valt te toenemende instroom van Duitse studenten na 1966 te verklaren? Het in verhouding tot de periode tussen 1922 en 1939 gestegen aantal Duitse studenten aan de Theologische School te Kampen in de periode tussen 1966 en 1994 heeft onder andere ermee te maken dat de altreformierte studentenstroom vanaf de tweede helft van de jaren zestig weer op Kampen en niet meer op de VU was gericht. Na mijn weten rondde Wilhelm Vennegeerts in 1970 als laatste altreformierte student theologie zijn studie aan de VU af.546 Maar er zijn volgens mij nog meer redenen voor het feit dat het aantal altreformierte studenten tussen 1939 en 1966 in verhouding tot de tijd daarna laag en tussen 1966 en 1994 in verhouding 1966 hoog was. Ik kom in het vervolg van dit hoofdstuk hierop terug.
2.4.3. Beroepsachtergrond van de Duitse studenten en mortaliteit Of de meeste uit Duitsland afkomstige studenten in Kampen voor 1875 net als menig Nederlands student eerst landbouwer of handwerker waren is niet duidelijk: in de Naamlijst van de studenten sinds 1854 staan alleen Lampen en Beuker als vroegere ‘landbouwers’ en Plescher en Zwiens als vroegere ‘boeren’ ingeschreven.547 Steffens was zoals gezegd leraar op een meisjesschool geweest en Möllenbeck was vroeger koperslager. De studenten Hugenholtz en Bussemaker waren zonen van een dominee respectievelijk een kastelein dat is: een herbergier of rentmeester, dus geen agrariërs.548 Aangaande Vos en Schevel weet ik niet of ze voorafgaand aan hun studie een beroep hebben uitgeoefend, zodat ik van vier studenten weet dat ze wel en van vier dat ze geen landbouwer of boer waren. In ieder geval had de uit Duitsland afkomstige studentgroep voor 1875 geen eenduidig agrarische achtergrond. Dit verschil verrast mij niet. De Altreformierte Kerk had vanaf 1860 een eigen opleiding in Veldhausen. Tussen 1860 en 1875 studeerden daar naast minstens zes Nederlandse studenten minstens twee studenten uit het graafschap Bentheim en één uit Oost-Friesland die later niet in Kampen studeerden.549 De studie in Kampen was duurder dan een studie aan de altreformierte opleiding, en dat is wellicht de reden waarom vanaf 1860 weinig altreformierte “kleine luyden” naar Kampen kwamen. Van diegenen die kwamen kon Plescher er middels een beurs van de Altreformierte Kerk studeren, en Steffens had wellicht door zijn werk als leraar genoeg geld verdiend of werd door zijn ouders gesteund, want hij was voorafgaand als zendeling werkzaam geweest onder de Joden in Istanbul. De vader van Bussemaker bezat als kastelein waarschijnlijk eveneens genoeg geld om een studie in Kampen te betalen, en hetzelfde vermoed ik ook bij de reformierte dominee en vader van Hugenholtz, die meerdere Latijnse scholen bezocht voordat hij naar Kampen kwam. Hoe Zwiens zijn studie financierde is mij niet duidelijk. Tenslotte moet Möllenbeck eveneens geld of goede geldgevers hebben gehad, omdat hij zich voorafgaand aan zijn studie in Kampen acht maanden in Rotterdam bij het Rotterdamsche zendelinggenootschap tot zendelingkwekeling liet opleiden en na zijn studie in Kampen naar de VS emigreerde.550 546
Beuker, Campen, 78. Naamlijst 1854. 548 Ibid. en Jakob Jan Bouman, “Hugenholtz, Gerhard Wilm Karel 1826-1893”, in Predikanten en oefenaars: biografisch woordenboek van de Kleine Kerkgeschiedenis, red. Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis, dl. 2 (Houten: Den Hertog B.V., 1993), 103. 549 Beuker, Umkehr, 309v. De twee studenten uit het Graafschap waren Lambert Stroeven uit Osterwald en Jan Schoemaker uit Haftenkamp, en de student uit Oost-Friesland was Jodokus Petersen uit Bunde. 550 Zie bevolkingsregister Rotterdam en bevolkingsregister Kampen. 547
85
Zoals gezegd overleed tussen 1870 en 1890 van iedere jaargang ongeveer één student. Het verrast dan ook niet dat ook één van de uit Duitsland afkomstige studenten tijdens zijn studie in Kampen overleed: Harm Zwiens was in 1875 aan de studie theologie in Kampen begonnen maar werd in 1876 zo ernstig ziek dat hij naar zijn moeder in Osterwald werd gebracht, waar hij op 25 februari 1877 overleed. Het is mij niet bekend welke ziekte hij had.
2.4.4. De examens en scripties van Duitse studenten aan de opleiding te Kampen 2.4.4.1. Het admissie-examen Tussen 1854 en 1931 moesten alle studenten een zogenaamd admissie-examen afleggen om toegelaten te worden aan de Theologische School te Kampen, zoals ik in het vorige hoofdstuk al zei. Op gegeven moment werd het verplicht om een opstel in het Nederlands te schrijven. Wanneer dit exact gebeurde kon ik niet vaststellen. In het Gemeentearchief Kampen heb ik opstellen voor het admissie-examen tussen 1877 en 1896 gevonden, het jaar waarin het onderwijs een herstructurering onderging.551 Volgens de Almanak van 1908 van het studentencorps F.Q.I. moesten studenten ook na 1896 opstellen voor het admissie-examen indienen, maar die zijn blijkbaar niet bewaard gebleven. Onder de admissie-examens die ik heb gevonden waren maar twee van uit Duitsland afkomstige studenten te vinden, namelijk van Christoff Philipp Heinrich Krohne en Jan Robbert. Maar ondanks dit magere resultaat is het opstel van Robbert een schot in de roos. Terwijl de lichting van Krohne een opstel moesten indienen over “gedachten bij het opgaan der zon” vroegen de docenten van Robberts lichting namelijk om een opstel over “mijn vaderland” te schrijven. Dit laat zien dat het nationalisme niet alleen in Duitsland maar ook bij de docenten van de Theologische School aandacht trok en wellicht gewaardeerd werd, maar speelden ze met hun themakeuze ook in op de Duitse afkomst van Robbert? Hierover heb ik geen duidelijkheid, maar uit zijn opstel komt wel naar voren dat hij zijn afkomst niet verbergt: zijn eerste zin begint: “Mijn Vaderland is Duitschland […]” Er volgt een beschrijving van de politieke situatie, waarbij hij beklemtoont dat de Duitse gewesten nooit eerder zulk een eenheid vormden als nu en dat de krijgsmacht “welgeoefend”, “dapper en heldhaftig” is, maar dat de belastingen “erg hoog” en de akkers op vele plaatsen niet zo goed zijn als in Frankrijk en de Nederlanden. Terwijl Robbert dus geen eenzijdig positief beeld van zijn “vaderland” schetst bespeur ik in zijn woorden toch wel enige nationalistische gevoelens en blijdschap over de gewonnen oorlog tegen Frankrijk en de oprichting van het Duitse keizerrijk in 1871, dus acht jaar voordat Robbert zich liet inschrijven aan de Theologische School. Robbert zette zich duidelijk neer als “Duitscher.” 2.4.4.2. Het litteraire examen Vanaf 1854 tot de herstructurering van het onderwijs in 1896 kende de Theologische School te Kampen zoals gezegd ook een litteraire afdeling. Deze vooropleiding werd afgesloten met een litterair examen dat het maken van een opstel in het Nederlands over een door de curatoren opgegeven onderwerp behelsde. Over de gehele periode tussen 1854 en 1896 zijn in het Gemeentearchief Kampen opstellen voor dit litterair examen bewaard gebleven, waaronder die van uit Duitsland afkomstige studenten.552 In tabel 4 zijn alle Duitse studenten 551
In het Archief van de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Kampen zijn eveneens geen admissieexamens van na 1896 bewaard. 552 Dit geld niet voor de Duitse Bernard Möllenbeck, die alleen één jaar in Kampen studeerde, plotseling uit Kampen vertrok en weer rooms-katholiek werd, en ook niet voor Jan Plescher, die na drie jaar studie in Kampen weer bij een altreformierte predikant in Duitsland moest studeren omdat dit de altreformierte synode minder geld kostte en ze vanwege zijn onbevredigende studievoortgang in Kampen zijn studie in Nederland niet meer kon/wou betalen, zie Naamlijst 1854 en Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Neermoor ed., 150 Jahre
86
die in deze periode een opstel hebben geschreven vermeld, inclusief het jaar waarin en het onderwerp waarover ze hun opstel schreven. De studenten H. Beuker, Krohne, en R.J. Schoemaker hebben twee opstellen geschreven omdat ze bij het eerste litterair examen niet zijn geslaagd, en het opstel van G.W.K. Hugenholtz of de titel ervan kon ik niet vinden. Tabel 4: Onderwerpen van de opstellen van Duitse studenten in het litterair examen Onderwerp J.H. Vos G. Schevel
1856: De ontdekking van de VS553 1856: Het leven van Calvijn554
G. Lampen
1858: Eene vergelijking tussen Cromwell en Napoleon555 1859: Het leven van Petrus Dathenus556 1860: Welke invloed oefend de wijsheid uit op den mensch Pred. 8,1 en hoe is het te verstaan dat in veel wijsheid veel verdriet is Pred. 1,18?
H. Beuker
N.M. Steffens H. Bussemaker H. Zwiens C.P.H. Krohne J. Robbert C.R. Birnbach H.F.C.P. Graefe
1864: De Hebreeuwsche letterkunde557 1869: De morgenstond heeft goud in den mond558 1875: Prinz von Bismarck und seine Politik (opstel in het Duits!) 559 1881: De kracht der gewoonte560 1882: Bericht te London van den dood der Kroonprinses van Württemberg561 1882: De zendeling onder de Heidenen 1882: De Theologische Faculteit te Berlijn 1892: Willem I, prins van Oranje.562 1895: Die Jungfrau von Orleans563
R.J. Schoemaker 1896: De historische betekenis van den Gijsbrecht van Amstel564 De tabel laat zien dat nationaliteit wel degelijk invloed heeft gehad op de keuze van de onderwerpen door de curatoren. De oprichting van het Duitse keizerrijk in 1871 schijnt in dit opzicht een waterscheiding te zijn geweest, aangezien vier van de zes Duitse studenten die na 1871 een thema voor hun Nederlands opstel kregen dat gerelateerd was aan Duitsland: of aan een politicus zoals Bismarck of aan de Duitse adel de kroonprinses van Württemberg of aan de theologische faculteit te Berlijn of aan het werk “Die Jungfrau von Orleans” uit 1801 van de Duitse dichter Friedrich von Schiller. Ook Nederlandse studenten kregen opstellen die aan Duitsland gerelateerd waren. Om enkele voorbeelden te noemen: Dirk Smallegange moest in Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Neermoor (Moormerland: Ev.-altref. Kirchengemeinde Neermoor, 2011), 93v. 553 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 1 october 1856 en volgende dagen, 9v.,12. 554 Ibid. 555 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13en october 1858 en volgende dagen, 6,9. 556 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 12 october 1859 en volgende dagen, 7,9v. 557 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13en juli 1864 en volgende dagen, 10 e.v.,16. 558 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13 Juli 1869, en volgende dagen, 5,8. 559 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13 Juli 1875, en volgende dagen, 9 e.v. 560 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 12 Juli 1881 en volgende dagen, 8,12. 561 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 11 Juli 1882, en volgende dagen, 6v.,9,12 e.v. 562 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 12 Juli 1892 en volgende dagen, 9,14. 563 Handelingen van de Curatoren der Theologische School, 8 Juli 1895 en volgende dagen, 8,11. 564 Handelingen van de curatoren der Theologische School, 6-16 juli 1896 en 14-18 september 1896, 6.
87
1875 iets schrijven over “Meine heimath”, Cornelis Steketee in 1876 over het germanisme in de Nederlandse taal, Pieter van Vlaanderen in 1877 over de in dat jaar overleden Duitse student Zwiens en in Frans Wilandt in 1881 over “De Oud-gereformeerde Kerk in Pruisen” de Altreformierte Kerk.565 Maar dit verdekt niet het feit dat Duitse studenten in verhouding tot Nederlandse studenten vaker “Duitse” onderwerpen kregen: ze werden door de curatoren als uit Duitsland afkomstig beschouwd. Maar welke curatoren hadden deze thema’s bedacht? Waren het Nederlandse curatoren, of waren het Duitse als Henricus Beuker (tussen 1870 en 1881 curator) of Jan Bavinck (tussen 1877 en 1903 curator)?566 Hierover heb ik geen duidelijkheid, maar de onderwerpen die Graefe in 1892 en R.J. Schoemaker in 1896 voorgeschoteld kregen laten zien dat ook het Nederlandse nationalisme de aandacht van de curatoren trok. Dit nationalisme kon sterk aangezet worden: Steketee keert zich in zijn betoog over het germanisme in de Nederlandse taal fel tegen deze “Duitse” invloeden omdat ze het volksbestaan in gevaar zouden brengen en de weg zouden bereiden voor Bismarck om Nederland aan Duitsland in te lijven.567 Maar de in Zeeland geboren Smallegange laat zien dat er Nederlandse studenten waren die liefde tot Duitsland vertoonden: hij schrijft zijn opstel in 1875 in het Duits! Hetzelfde geld voor Zwiens: ook hij mocht in 1875 zijn opstel in het Duits schrijven. Dit zijn echter wel de enige in het Duits geschreven opstellen die ik ben tegengekomen, en het is mij ook niet duidelijk waarom dit aan deze twee studenten werd toegestaan. Uitgaand van de opstellen van Steketee en Smallegange is voor mij echter wel duidelijk dat onder de studenten in die tijd verschillend werd gedacht over Duitsland. 2.4.4.3. De (zeven daagse) afstudeerscripties Zoals ik in het vorige hoofdstuk al schreef moesten studenten van de Theologische Academie te Kampen hun studie met een (snel)scriptie afronden, en de studenten die aan de Theologische Hogeschool te Kampen na 1964 voor de langere studievariant met specialisatie kozen eveneens. Vanaf 1977 werd dit tenslotte voor iedere student verplicht. Tabel 5 laat zien welke uit Duitsland afkomstige studenten (die voor 1995 met hun studie zijn begonnen) aan de Academie respectievelijke Hogeschool voor een bepaald vak een (snel)scriptie hebben geschreven. Bij enkelen zijn de docenten bij wie ze afstudeerden eveneens opgevoerd.
565
Handelingen van de curatoren der Theologische School, 13 Juli 1875 en volgende dagen, 0 en Handelingen van de curatoren der Theologische School, 11 Juli 1876 en volgende dagen, 8 en Handelingen van de curatoren der Theologische School, 12 Juli 1881 en volgende dagen, 9 en opstellen voor het litterair examen, inventarisnummer 22, Archief van het college van hoogleraren, GAK.. 566 Zie hierover hoofdstuk drie en Beuker, Beukers, 132. 567 Opstellen voor het litterair examen, Inventarisnummer 22, Archief van het college van hoogleraren, GAK.
88
Tabel 5: Onderwerpen van de (snel)scripties van Duitse studenten H. Baarlink Altrefomiert
Nieuwe Testament, Ridderbos 1960: Der innere Zusammenhang zwischen den Rechtfertigungs- und Heiligungsgedanken in den Briefen des Apostel Paulus
E. F. Alberts Altreformiert
Ethiek, Rothuizen 1971: De gereformeerde zede
J. A. Alberts Altreformiert
Praktische Theologie, Schippers 1974: Die Bedeutung der Religionspädagogischen Projektforschung für den Religionsunterricht und kirchlichen Unterricht
P. Wetter
Kerkgeschiedenis 1975: Der Federstreit zwischen Sadolet und Calvin : Anlass, Analyse beider Briefe mit Beurteilung beider Argumente, Auswirkung
H. Heikens Altreformiert
Praktische Theologie, Schippers: 1976: „Ziele des Konfirmandenunterrichts“.
H. Lüchtenborg Altreformiert
Praktische Theologie, Schippers 1977: Die Gleichnisse Jesu und ihre Behandlung im evangelischen Religionsunterricht der Primarstufe unter besonderer Berücksichtigung des Gleichnisses vom Schalksknecht
G. J. Beuker Altreformiert
Kerkgeschiedenis 1978: Der Gemeindebegriff bei den Altreformierten bis zum Zweiten Weltkrieg
H. D. Krug
Ethiek, Rothuizen? 1978: Menschenrechte und Hunger, einige Überlegungen
R. A. Tolksdorf
Nieuwe Testament, Baarlink 1984: II Korinther 6:14-7:1; QumranFragment - Qumran-Tradition? Eine kritische Untersuchung
T. Schirrmacher
Zendingswetenschappen 1984: Theodor Christlieb's Beitrag zur allgemeinen Missionszeitschrift 1873-1889
J.-G. Heetderks Altreformiert
Theologiegeschiedenis 1985: Tijd in eeuwigheid : over het tijdsbegrip in de theologie van Wolfhart Pannenberg en het tijdsprobleem in de 20ste eeuw Dogmatiek 1985: Verheissung und Wirklichkeit: Hans-Joachim Iwand und Ernst Lange - eine Gegenüberstellung
H. W. Thon Altreformiert
Praktische Theologie, Schippers 1985: Bibel und Gruppe : zur Analyse von Bibelarbeitsmaterial für Gruppen
G. Schrader Altreformiert
Nieuwe Testament, Baarlink 1986: "Gebt dem Kaiser, was des Kaisers ist ..." : Mk. 12, 13-17 und seine Geschichte
L. Heetderks Altreformiert
Praktische Theologie 1987: Homiletiek in der Rhetorik oder Rhetorik in der Homiletik
B. W. Ensink Altreformiert
89
H.-G. Wünch
Praktische Theologie, Schippers 1987: Autorität in der schulischen Erziehung von Bekenntnisschulen
K. Huizing Altreformiert
Dogmatiek 1989: Emblematik
J. H. Kip Altreformiert
Praktische Theologie 1989: "Da alles liebende nach seiner Ganzheit strebt ..." Zur Rede vom Wachstum in der Poimenik
E. J. Baarlink Altreformiert
Praktische Theologie, Schippers 1989: Leren om het zwijgen te verbreken : godsdienstige volwassenenvorming voor vrouwen tegen de achtergrond van de methode van Paulo Freire.
J. F. Fischer Altreformiert
Nieuwe Testament, Baarlink 1990: Röm. 11,25-32: Das Geheimnis der Errettung Israels
H. Teunis Altreformiert
Nieuwe Testament/Oude Testament, Den Heyer 1991: Die Gewalttätigkeit Gottes - Biblische Strukturen und hermeneutische Überlegungen
J. G. Hermes Altreformiert
Nieuwe Testament, Den Heyer 1993: Christ werden - Christ bleiben : eine Untersuchung des biblischen Umkehrgedankens mit Schwerpunkt auf das Matthäusevangelium Oude Testament 1994: Die Wüste als Probezeit : eine exegetische Untersuchung der Rebellionstexte im Buch Exodus
C. D. Kupfer
D. Wiggers Altreformiert
Nieuwe Testament, Den Heyer 1994: Angeld des Geistes als Konzeption der paulinischen Pneumatologie im Vergleich mit jüdischen Vorstellungen: Untersuchungen zu Geist und Gesetz im Judentum und bei Paulus.
G. Naber Altreformiert
Oude Testament 1995: Die Episode von Tamar und Juda Genesis 38: in jüdischer und christlicher Auslegungsgeschichte Dogmatiek 1995: In de ruimte van het gebod... : Een onderzoek naar de ontvouwing van menselijk handelen in de scheppingsethiek KD. III/4
F. Schrader Altreformiert
Nieuwe Testament 1996: Freiheit nach dem Galaterbrief : Paulinische Aspekte zu einer bleibende Thematik
W. Hilbrands
G. Klompmaker Oude Testament 1999: Himmelfahrt und Entrückung: eine Untersuchung zu einem Vorstellungsbereich im Alten Testament. Altreformiert R. Slaar Altreformiert
Nieuwe Testament, Den Heyer 1999: Rom. 11: 17-24, takken van twee bomen
G. Brandorff
Kerkgeschiedenis 2010: Martin Rade's cultuurprotestantse perceptie van het Duits-Deense conflict in Sleeswijk : de opstelling van een Duitse liberale theoloog in een concrete politieke situatie
90
2.4.4.3.1. Duitse promovendi in Kampen Tabel 5 laat zien dat er ook studenten waren die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk maar die wel in Kampen afstudeerden. Dit gebeurde voor de jaren zestig van de twintigste eeuw slechts twee keer: de studenten Krohne en Graefe waren in 1886 respectievelijke 1895 in Kampen afgestudeerd en vervolgens in Nederland Krohne of in de Altreformierte Kerk Graefe predikant geworden. Maar van de studenten uit tabel 5 die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk heeft alleen Krug ervoor gekozen om in Nederland dominee te worden en niemand om altreformiert te worden, zoals uit de database blijkt. De overige Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk hebben ook niet voor Kampen gekozen - omdat ze gewoon één jaar in het buitenland wilden studeren ter aanvulling van hun studie, zoals andere Duitse studenten sinds het Interbellum. Uit de database blijkt namelijk dat met uitzondering van Krug alle Duitse studenten die niet afkomstig zijn uit de Altreformierte Kerk na het schrijven van hun doctoraalscriptie ook in Kampen promoveerden. Hoe valt dit te verklaren? Ik heb hierover de voormalige student Erich Mauerhofer uit Zwitserland gesproken, die in 1977 in Kampen afstudeerde en in 1980 de laatste promovendus van hoogleraar Herman Nicolaas Ridderbos werd. Mauerhofer werd in 1980 docent en in 1984 aan de evangelicale Freie Evangelisch-Theologische Akademie (FETA) te Basel. De Duitse studenten Schirrmacher en Wünch, die in Kampen een scriptie schreven en promoveerden, waren zijn scholieren. Mauerhofer had Schirrmacher en Wünch niet gestimuleerd om naar Kampen te gaan, maar omdat hij literatuur van Ridderbos gebruikte werden ze geattendeerd op deze opleiding. Dat Schirrmacher en Wünch uiteindelijk in Kampen promoveerden had wellicht dezelfde reden als bij Christian Daniel Kupfer en Walther Hilbrands. Deze twee studenten hadden aan de evangelicale Freie Theologische Akademie (FTA) te Giessen gestudeerd, die net als de FETA geen promotierecht had. Schirrmacher, Wünch, Kupfer en Hilbrands moesten dus naar een andere opleiding om te kunnen promoveren. Voor studenten van evangelicale opleidingen was Kampen volgens Kupfer in vergelijking met Duitse opleidingen attractief omdat in Kampen meer ruimte bood aan hun overtuiging dan Duitsland, waar de strijd tussen evangelicalen en liberalen hard werd gevoerd. Kupfer en Hilbrands zeiden dat er bovendien geen hoge formele eisen waren in vergelijking met andere buitenlandse opleidingen: ze konden in het Duits en bovendien als afstandsstudenten studeren en promoveren, en ze hoefden ook geen collegegeld te betalen. Schirrmacher gaf tenslotte als reden aan dat het vak “zendingswetenschappen en oecumenica”, dat zijn interesse had, in Duitsland niet werd aangeboden. Wellicht is dit ook voor de inmiddels overleden Paul Wetter een reden geweest om in Kampen te promoveren, want ook hij schreef in dit vak zijn scriptie en dissertatie. 2.4.4.3.2. 7 daagse scripties en kandidaatsexamina Tabel 5 laat ook zien dat slechts één uit Duitsland afkomstige studentaan de Theologische Academie een 7 daagse scriptie heeft geschreven: Heinrich Baarlink. Paul Wetter heeft eveneens als Duitse student aan de Theologische Hogeschool gestudeerd, maar hij schreef net als de overige studenten in de tabel een “grote” scriptie. Omdat vanaf 1977 het schrijven daarvan voor iedere student verplicht werd wordt uit tabel 4 duidelijk dat drie studenten vóór 1977 de langere studievariant met specialisatie en afstudeerscriptie vrijwillig kozen: Eko en Jan Alberts en Habbo Heikens. Arend Klompmaker was de enige uit Duitsland afkomstige student voor 1977 die voor de korte studievariant zonder scripties koos. De meeste Duitse studenten wilden dus een wetenschappelijke verdieping. In tabel 5 valt verder op dat slechts vijf van de dertig (snel)scripties in het Nederlands zijn geschreven, namelijk die van Bernard Ensink, Everdine Baarlink, Georg Naber, Richard Slaar en Günther Brandorff. De overige studenten komen in de keuze voor de Duitse taal als Duitsers naar voren. Waren zij minder
91
goed thuis in het Nederlands? Of hadden ze andere redenen om niet in het Nederlands te schrijven? Verderop in dit hoofdstuk zal ik terugkomen op deze vraag. 2.4.4.3.3. Populaire afstudeerrichtingen, thema’s en docenten Als ik tabel 5 met het oog op de in het vorige hoofdstuk beschreven theologische ontwikkelingen van de opleiding te Kampen doorneem dan valt mij op dat vele uit Duitsland afkomstige studenten bij docenten afstudeerden die in hun tijd vernieuwend bezig of populair waren. Heinrich Baarlink studeerde bij Herman Ridderbos, die in Baarlinks tijd een jonge hoogleraar was die de aandacht voor het komende Koninkrijk van God bevorderde. Alhoewel vele studenten in vernieuwend opzicht vooral van Brillenburg Wurth verwachtingen koesterden vermoed ik dat van Ridderbos hertzelfde gezegd kan worden – waarbij die vernieuwing in de lijn bleef van de gereformeerde traditie. Baarlink dacht in dit opzicht waarschijnlijk net als de meeste Nederlandse studenten in Kampen in zijn tijd. Iets soortgelijks zien we bij de studenten die in de jaren zeventig afstudeerden. In hun tijd waren Rothuizen en Schippers blikvangers, en we zien dat de uit Duitsland afkomstige studenten vooral bij deze hoogleraren afstudeerden. Student Krug, de enige Duitse student die niet afkomstig was uit de Altreformierte Kerk, schreef in zijn scriptie dat hij het jammer vond dat Marx en zijn ideeën te weinig gehoor kregen, dat we ons aan de bevrijdingstheologie van onze zusters en broeders uit Zuid-Amerika zouden moeten oriënteren en tegen het kapitalisme zouden moeten vechten.568 Krug deed dus mee aan het politieke debat van de jaren zeventig en positioneerde zich duidelijk links. Van de altreformierte studenten koos alleen Eko Alberts voor Rothuizen, terwijl Jan Alberts, Habbo Heikens, en Heinrich Lüchtenborg bij de slagvaardige praktische theoloog Kor Schippers afstudeerden. Gerrit Jan Beuker was de enige student in die tijd die een expliciet Duits onderwerp als thema voor zijn scriptie koos en daarmee heel duidelijk als “Duitser” naar voren komt. Geen student koos ervoor om bij de hoogleraar Klaas Runia af te studeren, die erom bekend stond dat hij vanuit een gereformeerde grondpositie belangstelling koesterde voor de evangelicale beweging. De keuze voor Schippers door Alberts, Heikens en Lüchtenborg had volgens mij te maken met het feit dat Schippers niet alleen boeiend en vernieuwend maar ook overtuigend was. Het laatstgenoemde wordt door Heikens bevestigd, en ik denk dat dit ook een hoofdreden voor Jan Alberts en Heinrich Lüchtenborg was om zich in de Praktische Theologie te specialiseren. De interesse in dit vakgebied en in docent Schippers blijft ook in de jaren tachtig bestaan. Bij Helmut Thon, Jan Hindrik Kip en Everdine Baarlink wordt bovendien duidelijk dat zij met thema’s bezig waren die in hun tijd aan de universiteit actueel waren: de individuele geloofsontplooiing (Thon en Kip) en de emancipatie van vrouwen in de kerken (E. Baarlink). Thon wilde in zijn scriptie er achter komen of het Bijbelstudiemateriaal dat hij onderzocht bijdraagt aan de emancipatie van de scholieren, en zijn conclusie luidt dat het dan bestaande materiaal te sturend en eenzijdig is.569 Kip pleitte ervoor om aangaande de relatie tussen psychologie en theologie de ervaringen van mensen serieus te nemen en als categorie voor groei te aanvaarden.570 Everdine Baarlink, de eerste altreformierte vrouwelijke studente in Kampen, zegt in haar scriptie dat de positie van vrouwen in de kerk ook in haar kerk alles behalve goed te noemen is. De samenleving zou menselijker worden als ze de stemmen van
568
Heider Dieter Krug, Menschenrechte und Hunger. Einige Überlegungen (Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen 1978), 35,40,44 en inleiding. 569 Helmut Thon, Bibel und Gruppe : zur Analyse von Bibelarbeitsmaterial für Gruppen (Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen, 1985), 5,38. 570 Jan Hindrik Kip, “Da alles liebende nach seiner Ganzheit strebt…”: zur Rede vom Wachstum in der Poimenik (Doctoraalscriptie: Theologische Universiteit Kampen, 1989), 59.
92
vrouwen serieus zou nemen, omdat vrouwen veelal tot de onderdrukten behoren.571 Het rapport God met ons, dat in 1980 werd gepubliceerd, waaraan de hoogleraren De Moor en Den Heyer hadden meegewerkt en dat in enkele altreformierte gemeenten op kritiek stuitte stimuleerde in de jaren tachtig blijkbaar geen Duitse student om bij De Moor en Den Heyer af te studeren. De altreformierte student Gerhard Schrader en de niet altreformierte Roland Albrecht Tolksdorf kozen voor hoogleraar Baarlink, die wel verder ging in de Bijbelkritiek dan zijn leraar Herman Ridderbos, maar niet zo ver als Den Heyer. Wilden altreformierte studenten niet in conflict met hun kerk komen door de wegen van De Moor en Den Heyer te bewandelen? Of waren ze gewoon in andere vakken sterker geïnteresseerd dan in Oude of Nieuwe Testament? Hierover heb ik geen zekerheid. Wat voor mij wel duidelijk wordt is dat de studenten Schirrmacher en Ensink op Duitse theologen afstudeerden en daardoor wellicht als Duitsers naar voren komen, alhoewel dit bij Ensink minder het geval in dan bij Schirrmacher. Ensink schreef zijn scriptie immers in het Nederlands. In de jaren negentig studeerden uit Duitsland afkomstige studenten met uitzondering van Naber en Brandorff in de vakken Oude of Nieuwe Testament af. Naber en Brandorff waren bovendien daarin een uitzondering dat ze hun scripties in het Nederlands schreven, Brandorff overigens over een expliciet Duits thema. Voor de studenten die in deze jaren het vak Nieuwe Testament als afstudeerrichting kozen – en die waren allen van altreformierte afkomst – was het blijkbaar geen belemmering meer? dat Den Heyer hun scriptiebegeleider werd. Student Slaar roemde Den Heyer als een goede begeleider , en student Wiggers zei dat Den Heyer een aardige man was. Maar student Wiggers geeft mij ook aanleiding tot het vermoeden dat deze studenten daarom niet alles onderschreven wat Den Heyer leerde: Wiggers zei dat Den Heyer God en de wereld serieus neemt en daarom zelf ook serieus moet worden genomen, maar dat hij (Wiggers) het met Den Heyer theologisch niet eens is. Bij Slaar zie ik duidelijker de invloed van Den Heyer terug, omdat Den Heyer samen met o.a. De Moor sinds de jaren tachtig de aandacht op de verhouding tussen de christelijke kerk en Israel vestigde. Deze verhouding is ook thema van de scriptie van Slaar, die in de jaren tachtig met zijn studie begon.
2.4.5. Het studentenleven buiten de studie om 2.4.5.1. Huisvestiging 2.4.5.1.1. “In de kost” Net als de Nederlandse studenten waren ook de uit Duitsland afkomstige studenten in Kampen in de 19de eeuw “in de kost” bij geloofsgenoten in Kampen en woonden niet bij elkaar. Zo woonden in 1885 student Krohne bijvoorbeeld bij weduwe Gilles en student Robbert bij J. van der Werff.572 Wanneer hierin exact een verandering in kwam valt moeilijk te achterhalen. In het bevolkingsregister van Kampen kwam ik de gebroeders Schoemaker als de eersten tegen die op hetzelfde adres hebben gewoond.573 Rötgert Jan woonde vanaf 1891 eerst op Geerstraat 33, en toen zijn broeder Herman Hendrik in 1897 na Kampen kwam en op Boven Nieuwstraat 135 ging wonen is hij er bij ingetrokken. Direct naast hen woonde sinds 1892 op Boven Nieuwstraat 133 student Graefe, die in tegenstelling tot de Schoemakers niet altreformiert was.
571
Evi Baarlink, Leren om het zwijgen te verbreken : godsdienstige volwassenenvorming voor vrouwen tegen de achtergrond van de methode van Paulo Freire (Doctoraalscriptie, Theologische Universiteit Kampen, 1989), 4,60v. 572 Almanak F.Q.I. 1885, 20v., inventarisnummer 384. 573 De adresgegevens die nu volgen heb ik allen ontnomen uit het bevolkingsregister Kampen in het GAK.
93
2.4.5.1.2. In het “Spie” Na de Eerste Wereldoorlog woonden de altreformierte studenten Lankamp en Lenderink de gehele studie bij elkaar: eerst op Oudestraat 240, dan op Boven Nieuwstraat 90 en tenslotte in het hospitium Broederweg 15. De altreformierte studenten Brink, Schrovenwever en Den Ouden woonden aan het begin van de studie samen op Vloeddijk 29, en Brink en Den Ouden aan het eind op Vloeddijk 81. Ook de altreformierte studenten Heetderks en Tien woonden aan het begin samen op Burgwal 33, en Tien is aan het eind van zijn studie in het hospitium op Broederweg 15 gaan wonen, waar de altreformierte studenten Kortmann en Köster gedurende geheel hun studie woonden. We zien hier hetzelfde fenomeen als bij de disputen: als meerdere altreformierte studenten in hetzelfde jaar met hun studie begonnen dan kozen ze niet alleen hetzelfde dispuut maar woonden ook op hetzelfde adres. Opmerkelijk is het verschil met de Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk: zij woonden allen voor zichzelf op verschillende adressen. Hoe werden al deze uit Duitsland afkomstige studenten waargenomen? Aangaande de altreformierte studenten kan ik me denken dat ze op zijn minst als “altreformiert” werden waargenomen omdat ze elkaar opzochten. Of ze ook als zodanig wilden worden waargenomen weet ik niet. Ik vermoed dat hun Duitse afkomst minder opviel dan bij de studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk omdat de altreformierte studenten uit een kerk kwamen waar het Nederlands nog steeds de voertaal was en daarom de kennis van deze taal en de vaardigheid om haar te spreken waarschijnlijk hoger was. De vraag is of de overige Duitse studenten wel of niet opvielen omdat ze voor zichzelf woonden en niet aansluiting zochten bij disputen. Hierover zal ik straks nog verder nadenken. 2.4.5.1.3. De “Poederkast” De eerste altreformierte studenten die na de Tweede Wereldoorlog in Kampen kwamen studeren woonden eveneens als hun geloofsgenoten voor de oorlog op dezelfde adressen. Voogd en H. Baarlink woonden eerst op Dorpsstraat 104 in IJsselmuiden voordat ze de zogenaamde “Poederkast” boven boekhandel Bos op Oudestraat 41-1 betrokken.574 Nadat Voogd vanwege problemen met zijn nieren tijdelijk met zijn studie stopte en de studie later vanuit Duitsland afrondde kwam Guhrt, die eerst met de net als hij uit de altreformierte gemeente te Ihrhove afkomstige Anton Heid Ley op Wilhelminalaan 33 had gewoond, in de Poederkast wonen.575 Toen ook Baarlink vertrok ging Guhrt weer bij Ley wonen, die inmiddels naar Apeldsestraat 36 was vertrokken.576 Ook na de Tweede Wereldoorlog zochten de altreformierte studenten elkaar dus op. In de jaren zestig en zeventig gingen enkele altreformierte studenten tenminste een korte tijdlang ook bij Nederlandse studenten wonen. De altreformierten bleven liefst bij elkaar. Jan Alberts nam in 1966 de kamer op Lelystraat 4 over van Eko Alberts, en aan het eind van zijn studie woont hij samen met Habbo Heikens, Heinrich Lüchtenborg en Gerrit Jan Beuker in de “Poederkast” op Oudestraat 41-1.577 Beuker woonde aan het eind van zijn studie samen met Bernhard Ensink op Prinsenstraat 23, en toen Beuker vertrok kwam Jan-Gert Heetderks er wonen. De altreformierte Klaas Huizing ging zelfs met de reformierte Walter Schulz in een huis aan de Keulsestraat wonen: dat was eerder niet gebeurt. Maar Jan Alberts en Beuker hebben ook een tijdlang alleen bij Nederlandse studenten gewoond, en Arend Klompmaker, Helmut Werner Thon en Hermann Smidt, die in dezelfde tijd als andere altreformierte 574
Jaarboek 1948, 403 en Almanak F.Q.I. 1950, 48, inventarisnummer 438 en Jansen-de Graaf, “Nieuwe wegen”, 196. 575 Almanak F.Q.I. 1950, 49, inventarisnummer 438 en Almanak F.Q.I. 1951, 25, inventarisnummer 439. 576 Almanak F.Q.I. 1952, 27, inventarisnummer 440 en Almanak F.Q.I. 1953, 32, inventarisnummer 441. 577 Almanak F.Q.I.1964/’65, 78,123, inventarisnummer 447 en antwoorden op de enquête van de studenten die op Oudestraat 41-1 woonden.
94
studenten in Kampen studeerden, zelfs geheel hun studie.578 Hetzelfde geld voor Heye Heyen en Heider Krug, die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk.579 2.4.5.1.4. Afstandsstudenten Vanaf de jaren tachtig verandert het woongedrag van de uit Duitsland afkomstige studenten: steeds minder van hen woonden in Kampen. Georg Naber en Hermann Teunis waren de enige Duitse studenten die langere tijd hun kamers op hetzelfde adres hadden. De altreformierte studenten Kip, Everdine Baarlink, Dieter Wiggers, Richard Slaar en Gerold Klompmaker hebben geheel hun studie samen met Nederlandse studenten gewoond, waarbij de eerste drie geheel hun studie aan de Wortmanstraat woonden, en Slaar een tijdlang, direct naast Baarlink. Deze studenten mengden zich dus geheel onder de “Nederlanders” en woonden in een straat waar in die tijd de meeste studenten woonden. Maar ook de niet uit de Altreformierte Kerk afkomstige Duitse studenten Nicol Ruth Kaminsky, Axel Posmik, Christoph Diddo Johannes Wiarda, Maike Avermann, Annelie Zemmrich en Wilma Falk hebben geheel hun studie bij Nederlandse studenten gewoond; de eerste drie in de Wortmanstraat. Tenslotte was het fenomeen “afstandsstudenten” nieuw: Thomas Schirrmacher, Hans-Georg Wünch, Christian Daniel Kupfer en Günther Brandorff woonden niet in Kampen maar studeerden vanuit Duitsland of in het geval van Brandorff vanuit Hardenberg. Brandorff was al aan het werk, en de overige studenten maakten gebruik van de mogelijkheid om vanuit Duitsland in Kampen te studeren en te promoveren. Deze studenten hebben dus helemaal niet deelgenomen aan het studentenleven in Kampen en waren daarom ook niet in beeld. Maar ook de altreformierte student F. Baarlink heeft alleen een nacht per week tijdens zijn stage in Kampen geslapen, en de altreformierte studenten Gerhard Schrader, Jan-Folkert Fischer en Lothar Heetderks zijn, nadat ze één (Heetderks) tot drie (Fischer) jaar in Kampen hadden gewoond, weer naar Duitsland verhuisd. Bij Fischer en Heetderks had dit te maken met het feit dat ze gingen trouwen. Een deel van de uit Duitsland afkomstige studenten raakte in de jaren tachtig en negentig dus letterlijk uit zicht. 2.4.5.2. De krans Net als de Nederlandse studenten namen ook de eerste vijf in Duitsland geboren studenten deel aan de krans.580 Op 5 maart 1858 droeg Hugenholtz een preek voor naar aanleiding van Gen 5,24, en op 10 september 1858 sloot “candidaat Vos” de vergadering met gebed, dankzegging en het laten zingen van Psalm 68,16.581 In 1859 had Beuker op 18 en 25 februari en Lampen op 4 en 11 maart een bijdrage voor de krans, waarbij ze de eerste keer een improvisatie ten beste gaven en een week later over een thema (Beuker) of een bijbelvers (Lampen) spraken en de vergadering met dankzegging en een psalmvers sloten.582 Beuker improviseerde over het thema “teleurstelling” en Lampen over “de boekdrukkunst”, en terwijl Beuker “egoïsme” als thema had sprak Lampen over 1 Joh 3,1a “de liefde God’s, geopenbaard in het kindschap der gelovigen”. De meeste inbreng echter had student Schevel: hij hield op 2 oktober 1857 een rede over “de invloed der Poezij”, sprak op 14 januari 1859 over Luc 19,31 “de Heer heeft het van noode”, reciteerde op 26 maart 1858 een fragment van een dichtstuk door Greb “De verwoesting van Maagdenburg 1630 uit V.d. Hoop’s Daphne” en improviseerde twee keer over een thema.583 Aan het onderwerp dat hij reciteerde en ook 578
Deze en de volgende informaties heb ik allemaal uit de enquêtes ontnomen. Voor Krug zie Jaarboek 1976, 381. 580 Bevolkingsregister Kampen en Register van notulen van de Vrijdagavondkrans voortaan “Notulen Vrijdagavondkrans”, Inventarisnummer 1, Archief F.Q.I., beide in het GAK.. 581 Notulen Vrijdagavondkrans, 27v.,41v. 582 Ibid., 55v. 583 Ibid., 4v.,6 e.v.,31,43,52,57. 579
95
aan de twee thema’s waarover hij improviseerde wordt duidelijk dat het nationalisme hem bezig hield en hij zich als “Duitser” neerzette: hij improviseerde namelijk op 24 september 1858 over “vaderlandsliefde” en op 25 maart 1859 over “den oorsprong der moffen”. 2.4.5.3. Het studentencorps F.Q.I. 2.4.5.3.1. Lidmaatschap Wat tussen 1879 en 1904 voor de overgrote meerderheid van de Nederlandse studenten geldt klopt ook voor de meerderheid van de Duitse studenten uit deze tijd: ze werden lid van het studentencorps.584 Van de tien Duitse studenten die in deze tijd in Kampen studeerden werd volgens de Almanakken van het corps één geen lid van F.Q.I.: student Birnbach. Hij had al een studie Theologie in Berlijn afgerond en wilde dominee worden binnen de CGK. Wellicht dacht hij vanwege zijn studie in Berlijn niet meer lang te hoeven studeren in Kampen, en dat zou een reden kunnen zijn geweest om geen lid te worden van het corps. In de jaren voor 1879, waarvan alleen een gereconstrueerde ledenlijst bestaat, is aangaande de Duitse studenten alleen van Zwiens bekend dat hij lid was van het corps: Möllenbeck, Bussemaker en Plescher waren het niet. Zelfs als deze reconstructie klopt laat een blik op hun biografieën in de database zien dat het wellicht niet zozeer een afkeer van het corps maar eerder andere overwegingen hierbij een rol hebben gespeeld. Möllenbeck vertrok al na vijf maanden in februari 1866 weer na Duitsland en converteerde tot het rooms-katholicisme: het geloof dat hij tot 1864 ook al had gehad. Had hij wellicht al bij zijn inschrijving in Kampen twijfels over het gereformeerd geloof, en wilde hij om deze reden geen lid worden van F.Q.I.? Bussemaker studeerde eveneens alleen voor een korte tijd in Kampen: rond één jaar na zijn inschrijving vertrok hij naar Oost-Friesland voor verder onderwijs. Was dit al zijn plan toen hij zich aan de opleiding in Kampen liet inschrijven, en wilde hij vanwege zijn korte studie in Kampen geen lid worden van het corps? Plescher had al vijf jaar zonder succes bij altreformierte dominees gestudeerd, kon nu door een beurs van de Altreformierte Kerk in Kampen studeren en wilde wellicht al zijn aandacht op de studie richten. Behalve Wilhelm Vink werden alle 23 Duitse studenten na 1904 tot aan het ter ziele gaan van F.Q.I. rond 1970 lid van het corps.585 Vink had in Duitsland al het eerste gedeelte van zijn examen afgerond en volgde de lessen in Kampen als aanvulling op zijn studie.586 Ik denk dat het voor hem duidelijk was dat hij alleen een klein jaar in Kampen zou zijn, en dat hij daarom geen lid werd van het corps. De overige uit Duitsland afkomstige studenten deden in die tijd dus wat een meerderheid van de Nederlandse studenten deed en konden in dit opzicht niet als “Duitsers” opvallen. 2.4.5.3.2. Bekleding van functies in de senaat Van de 29 uit Duitsland afkomstige studenten die lid waren van F.Q.I. hebben zeven studenten ieder voor zich genomen één corpsjaar een ambt in de senaat bekleed. De gebroeders Schoemaker waren in 1899 respectievelijke 1902 assessor I, en in hetzelfde ambt werden voor de corpsjaren 1928/1929 respectievelijke 1951/1952 Gert Schrovenwever en Guhrt verkozen.587 De studenten Harm Tien, Jan Köster en Heinrich Baarlink werden in 1933/1934 respectievelijke 1935/1936 en 1949/1950 voor het ambt van assessor II
584
Almanak F.Q.I. 1904, 82,85, inventarisnummer 396 en Almanak F.Q.I. 1922, 73 e.v., inventarisnummer 413 en Almanak F.Q.I. 1926, 53, inventarisnummer 417. 585 Almanak F.Q.I. 1930, 70. 586 Almanak F.Q.I. 1932, 51, inventarisnummer 423. 587 Almanak F.Q.I. 1899, 80, inventarisnummer 391 en Almanak F.Q.I. 1903, 47, inventarisnummer 395, en Almanak F.Q.I. 1929, 62, inventarisnummer 420 en Almanak F.Q.I. 1952, 22,43 e.v., inventarisnummer 440.
96
verkozen.588 Wat meteen opvalt is dat uit Duitsland afkomstige studenten nooit in een “hoofdambt” praetor, ab-abctis of quaestor werden verkozen, maar altijd assessor werden, dus vervanger van één assessor II of twee hoofdambten assessor I. Had dit met hun afkomst te maken? Helemaal uitsluiten wil ik dit niet, omdat het toch erg opvalt dat ze allen assessor werden. Bovendien denk ik dat de Nederlandse studenten vijf van de zes studenten op de een of andere manier wellicht meer vertrouwen schonken dan de overige Duitse studenten. De vader van de Schoemakers was in 1894 in Lutten predikant geworden, en Herman Hendrik had zelfs het gymnasium in Kampen gevolgd. Schrovenwever en Baarlink hadden met Nederlandse meisjes verkering, wat bij de altreformierte medestudenten van Schrovenwever Albert Brink en Johannes den Ouden niet het geval was, en de vader van Baarlink had zich duidelijk tegen het nationaalsocialisme uitgesproken.589 Köster had blijkbaar een sterke binding met het corps, want hij stuurde zelfs tijdens zijn dienst in het Duitse leger in de Tweede Wereldoorlog in 1942 een kaart aan het corps, waarin hij de wens uitspreekt “de Here onze God ons spoedig een rechtvaardige vrede mocht geven”.590 Dit alles zou erop kunnen wijzen dat afkomst een rol speelde bij de vraag wie in de senaat werd verkozen. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat ook een ander feit erop wijst dat afkomst belangrijk was, want het valt me op dat van de in Duitsland geboren studenten alleen altreformierten in de senaat werden gekozen. Was de reden hiervoor dat de altreformierten wellicht minder als “Duitsers” opvielen en de Nederlanders hen vanwege het band tussen de Altreformierte Kerk en de GKN meer vertrouwen schonken? Ik denk dat de reden was dat de Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk en ten tijde van het bestaan van F.Q.I. in Kampen studeerden nooit langer dan één jaar in Kampen bleven. De genoemde zes altreformierte studenten werden namelijk pas na meerdere jaren lid te zijn geweest in de senaat verkozen, en ik vermoed dat dit ten opzichte van alle leden de gangbare praktijk was. Tenslotte wil ik erop wijzen dat vier van deze zes studenten assessor I werden en daarmee zowel de quaestor penningmeester als ook de praetor voorzitter zo nodig moesten vervangen. Hadden de Nederlandse studenten aan hun geloofsgenoten uit Duitsland niet al te veel macht willen geven dan hadden ze hun beter allen voor assessor II kunnen verkiezen, die de ab-actis scriba moest vervangen, of voor quaestor. Het feit dat überhaupt studenten uit Duitsland in de senaat werden verkozen – en dan ook nog tot assessor I – laat zien dat de Nederlandse studenten probeerden om hen te integreren, en dat ten alle tijden: zowel voor de Eerste Wereldoorlog als ook in het Interbellum en zelfs ook direct na de Tweede Wereldoorlog! 2.4.5.3.3. Commissies De uit Duitsland afkomstige leden waren niet alleen maar lid van F.Q.I. maar werkten ook actief mee in verschillende commissies. De studenten Lankamp, Lendering en Schrovenwever waren bijvoorbeeld in 1922 respectievelijke 1924 en 1928/1929 lid van een “kunstcommissie”, en Schrovenwever was zelfs voorzitter daarvan.591 Een andere commissie waarin met Bernhard Heetderks, Jan Kortmann, Jan Köster en Heinrich Baarlink in 1934/1935 respectievelijke 1935/1936, 1936/1937 en 1949/1950 zelfs vier “Duitsers” lid waren was de “perscommissie”.592 Baarlink was voorzitter van deze commissie, en in de jaren 588
Almanak F.Q.I. 1934, 51, inventarisnummer 425 en Almanak F.Q.I. 1936, 47,74, inventarisnummer 427 en Almanak F.Q.I. 1950, 40v, inventarisnummer 438. 589 Voor de partners van Schrovenwever en Baarlink zie Beuker, Campen, 69 en Leonard Theodoor Witkamp, “Blijmoedig aan het werk. Heinrich Baarlink”, in Profiel. Theologiebeoefening in Kampen 1970-1990, red. Jaap van Gelderen en Cees Houtman (Kampen: Uitgeverij Kok, 2004), 348. 590 Almanak F.Q.I. 1943, 36 inventarisnummer 434. 591 Almanak F.Q.I. 1923, 40,46, inventarisnummer 414 en Almanak F.Q.I. 1925, 53, inventarisnummer 416 en Almanak F.Q.I. 1929, 62, inventarisnummer 420. 592 Almanak F.Q.I. 1935, 52,80, inventarisnummer 426 en Almanak F.Q.I. 1936, 48, inventarisnummer 427 en Almanak F.Q.I. 1937, 49, inventarisnummer 428 en Almanak F.Q.I. 1950, 40v, inventarisnummer 438.
97
dertig valt op dat drie corpsjaren achter elkaar één uit Duitsland afkomstige student lid is van deze commissie. Ook de almanakcommissie kende drie leden uit Duitsland: Kortmann was in 1935/1936 ab-actis van deze commissie, Voogd in 1949/1950 gewoon lid en Guhrt in 1951/1952 hoofdredacteur.593 Maar de sociëteitscommissie/het sociëteitsbestuur scoorde het hoogst: Voogd was in 1949/1950 haar administrateur, en rond 1970 waren met Eko en Jan Alberts en Arend Klompmaker drie Duitse studenten lid van het sociëteitsbestuur.594 In 1973/1973 zou met Heye Heyen zelfs een Duitse student lid zijn die niet afkomstig was uit de Altreformierte Kerk. Vijf Duitse studenten zijn dus lid geweest van deze commissie. Terwijl ik niet weet welke taken de “kunstcommissie” en de “perscommissie” hadden is het voor mij duidelijk dat Duitse altreformierte studenten niet alleen actief meewerkten aan commissies maar ook de voorzittershamer te pakken kregen. 2.4.5.3.4. Lezingen en conferenties Vier altreformierte studenten hebben één keer een kritische humoristische lezing gehouden: Brink, Heetderks, Köster en Heinrich Baarlink.595 Over de inhoud is weinig bekend: Baarlink maakte bepaalde gebeurtenissen belachelijk, en de titel van Brinks lezing was “Randbemerkungen”. Vier in Duitsland geboren studenten hebben één keer een gewone lezing gehouden: Karl Friedrich Konrad Müller sprak in 1928/1929 over het Duitse studentenleven, Gerrit Johannes Herlijn in 1933 over het Woord van God in de nieuwe theologie in Duitsland, Jan Kortman in het corpsjaar 1936/1937 over de Duitse kerkstrijd, en Jan Tappers in 1938 over het thema "Kritische beschouwingen over de literaire kunstopvatting bij Willem Kloos".596 De lezingen zijn helaas niet bewaard gebleven, en er is niet meer bekend dan de titels. Maar uit de keuze van de thema’s en ten aanzien van de groep van sprekers kunnen wel conclusies worden getrokken. Het valt namelijk op dat met uitzondering van de lezing van Tappers alle thema’s iets met Duitsland te maken hadden: Brinks lezing had een titel in het Duits, Müller sprak over het Duitse studentenleven, Herlijn over Duitse theologie – ik vermoed over Karl Barth, in wiens theologie het Woord van God belangrijk was – en Kortman over de Duitse kerkstrijd tussen de “Deutsche Christen” en de “Bekennende Kirche”. Mijn vraag is of deze studenten hun thema’s zelf hadden gekozen of dat ze werden gevraagd om over deze thema’s te spreken. Hierop heb ik geen antwoord kunnen vinden, maar het is wel duidelijk dat uit Duitsland afkomstige studenten in het Interbellum als “Duitsers” naar voren kwamen. Dat Tappers als enige in Duitsland geboren student een lezing met een Nederlandse titel over een niet aan Duitsland gerelateerd thema hield, kan uit zijn achtergrond worden verklaard. Tappers werd in Duitsland geboren maar bezat bij zijn komst in Kampen al de Nederlandse nationaliteit, en zijn vader had een landbouwbedrijf in Bellingwolde (Groningen), waar Tappers eerder had gewerkt.597 Tenslotte zal het feit dat vijf van de zeven lezingen door Duitse studenten uit de Altreformierte Kerk werden gehouden wellicht opnieuw samenhangen met de langere tijd die zij in vergelijking met de overige Duitse studenten in Kampen vertoefden. Maar het feit dat zowel de altreformierte studenten als ook Duitse studenten uit andere kerkelijke gezindtes over “Duitse” onderwerpen spraken laat zien dat of de Nederlandse studenten geen verschil tussen hen maakten of dat de Duitse studenten dit zelf niet deden. 593
Almanak F.Q.I. 1936, 48, inventarisnummer 427 en Almanak F.Q.I. 1952, 24, inventarisnummer 440 en Almanak F.Q.I. 1952, 22,43 e.v., inventarisnummer 440. 594 Almanak F.Q.I. 1950, 40v., inventarisnummer 438 en antwoorden in de enquêtes van Eko en Jan Alberts, Arend Klompmaker en Heye Heyen. 595 Almanak F.Q.I. 1929, 98, inventarisnummer 420 en Almanak F.Q.I. 1935, 52,80, inventarisnummer 426 en Almanak F.Q.I. 1936, 47,74, inventarisnummer 427, en interview met Heinrich Baarlink. 596 Almanak F.Q.I. 1930, 77,86v., inventarisnummer 421 en Almanak F.Q.I. 1934, 95, inventarisnummer 425 en Almanak F.Q.I. 1937, 78, inventarisnummer 428 en Almanak F.Q.I. 1939, 84, inventarisnummer 430. 597 Bevolkingsregister Kampen en Almanak F.Q.I. 1939, 44, 94 e.v., inventarisnummer 430.
98
Behalve de lezing van Herlijn over Barth was er dus geen lezing van een uit Duitsland afkomstige student over een thema of een persoon die in het Interbellum op de Theologische School te Kampen stof deed oplaaien. Ik weet niet hoe de studenten tegen de discussies rondom de aard van het Schriftgezag en tegen de schorsing van ds. Geelkerken aankeken. Bij de kwestie rondom Schilder en de Vrijmaking was dit anders. Zoals ik in hoofdstuk twee schreef vertelde W. Kreuzen in 1946 aan de altreformierte synode dat er één student was die met de GKv sympathiseerde. In persoonlijke gesprekken met Baarlink en verschillende gemeenteleden van de altreformierte gemeente te Wilsum werd bevestigd dat dit student Kortmann was. 1946 studeerde geen uit Duitsland afkomstige student in Kampen, maar de studenten Köster en Kortmann, die voor de Tweede Wereldoorlog met hun studie in Kampen waren begonnen, moesten nog afstuderen. Beide studenten studeerden in 1947 af aan de opleiding van de GKN, maar terwijl Köster volgens Heinrich Lüchtenborg onder de Vrijmaking heeft geleden schrijft Heinrich Baarlink dat Kortmann in het begin in navolging van Schilder “aanvankelijk veel van stevige, geheide posities” hield, voordat Kortmann een oecumenische houding aannam.598 Ik heb in de inleiding het vermoeden uitgesproken dat het bezoek van studenten uit Wuppertal in het kader van een uitwisseling met de uit Duitsland afkomstige studenten H. Baarlink en Guhrt in Kampen te maken had. Baarlink bevestigde in een interview dat hij door zijn opleiding in 1949 gevraagd werd om dit te organiseren, maar de tweede Duitse student die gevraagd werd was niet Guhrt maar Heinrich Voogd. Voogd had in Wuppertal gestudeerd en de opleiding kon via hem contact leggen met Wuppertal. Baarlink en Voogd vroegen de voormalige Duitse student Schrovenwever om een dienst bij deze conferentie te leiden. 599 Of Baarlink en Voogd ook verantwoordelijk waren voor een buitengewone corpsvergadering in 1950 waarin de voormalige Duitse student Tien over zijn ervaringen in Russische krijgsgevangenschap sprak wist Baarlink niet.600 2.4.5.4. Subverenigingen 2.4.5.4.1. Apollos, D.I.N.D.U.A., de Zondagsschoolvereniging en Bijbelkringen Al voor de Eerste Wereldoorlog waren uit Duitsland afkomstige studenten lid van subverenigingen en werden in het bestuur van deze verenigingen gekozen. Zo was student Graefe in 1894/1895 vicepreses van het theologisch gezelschap Apollos, dat in het genoemde jaar met 14 leden de kleinste club was, en H.H. Schoemaker in 1903 quaestor van D.I.N.D.U.A.601 Graefe was bovendien lid van de Zondagsschoolvereniging en onderwees samen met J.L. van Hazelen in de Heilige Steeg kinderen. 602 Direct na de Eerste Wereldoorlog was Lambert Mensink in 1919 lid van een Bijbelkring, en Harm Tien werd in 1933/1934 secretaris van de Bijbelclub N.T.603 Alhoewel ik verder niet iets te weten ben gekomen van deze verenigingen kan één woord al veel doen: in de Almanak van 1920 werden de leden van de Bijbelkring waar Mensink lid was gekarakteriseerd, en achter zijn naam werd geschreven: “Jung-Deutscher”.604 Hij werd dus tenminste door bepaalde Nederlandse studenten waargenomen als “Duitser”. 598
Heinrich Baarlink, “In memoriam Pastor Jan Kortmann”, Jaarboek 1978, 519v. en Heinrich Lüchtenborg, “In memoriam ds. Jan Köster”, Jaarboek 1996, 524v. 599 Almanak F.Q.I. 1950, 55, inventarisnummer 438. 600 Almanak F.Q.I. 1951, 30, inventarisnummer 439. 601 Almanak F.Q.I. 1895, 46, inventarisnummer 387 en Almanak F.Q.I. 1896, 66 e.v., inventarisnummer 388 en Almanak F.Q.I. 1904, 60, inventarisnummer 396. 602 Almanak F.Q.I. 1885, 44, inventarisnummer 384. 603 Almanak F.Q.I. 1920, 93, inventarisnummer 411 en Almanak F.Q.I. 1933, 64, inventarisnummer 424. 604 Met deze titel brachten Nederlandse studenten hem volgens mij in verband met de “Jungdeutscher Orden”, een bond die door veteranen uit de Eerste Wereldoorlog werd gesticht en de wederopbouw van Duitsland (maar
99
2.4.5.4.1. Interbellum tot 1964: De “oude” disputen Aangaande het lidmaatschap in disputen valt mij op dat tot de jaren vijftig alle beginnende studenten uit de Altreformierte Kerk altijd hetzelfde dispuut kozen als de overige altreformierte studenten die met hen aan de studie begonnen. De in 1925 beginnende studenten Brink, Schrovenwever en Johannes den Ouden werden lid van R.E.V.I.U.S., het grootste dispuut in die tijd, waarbij Brink in 1927/1928 penningmeester was en Den Ouden kort voor de dood van R.E.V.I.U.S. in 1929/1930 naar H.E.R.O.S. overging. 605 Van het laatstgenoemde dispuut waren Bernhard Heetderks en Harm Tien bij hun komst in 1931 lid geworden, en Tien was in 1932/1933 penningmeester van dit dispuut.606 De in 1932 gekomen studenten Kortmann en Köster werden lid van P.A.S.C.A.L., en ook Kortmann werd in 1932/1933 penningmeester.607 Na de Tweede Wereldoorlog werden de in 1947 gekomen studenten Voogd en Heinrich Baarlink lid en in 1948/1949 respectievelijke 1950/1951 ab-actis van het grootste dispuut H.E.R.O.S.608 Voogd was in 1949/1950 zelfs preses van zijn dispuut. Tenslotte werden Anton H. Ley en Hans-Joachim Guhrt in 1949 lid van het toen grootste dispuut C.H.R.Y.S.O.S.T.O.M.O.S., waarbij Ley in 1951 overstapte naar Chebrah Exodus ’47, waar hij in 1951/1952 penningmeester werd.609 Over de activiteiten van de Duitse altreformierte studenten tijdens de dispuutvergaderingen is mij alleen bekend dat Baarlink een keer een kritische samenvatting van de leer van de uitverkiezing heeft gegeven. De enige uit Duitsland afkomstige student die waarschijnlijk niet lid was van de Altreformierte Kerk en voor de Tweede Wereldoorlog lid en in 1936/1937 zelfs voorzitter werd van een dispuut (A.Q.U.A.) was Jan Tappers.610 Hij werd als tweedejaars lid van dit dispuut, dat in 1934 door mensen werd opgericht die nog van geen dispuut lid waren.611 Behalve Tappers werden alleen uit de Altreformierte Kerk afkomstige Duitse studenten lid van een dispuut, en van de twaalf studenten kregen zeven een bestuursfunctie, twee zelfs de voorzittershamer. Net als in de commissies mochten ze dus ook in de disputen in tegenstelling tot de senaat hoge functies bekleden. Verder valt mij op dat Heinrich Baarlink niet voor niets lid was in het intellectuele dispuut H.E.R.O.S., want hij werd later ook hoogleraar aan zijn voormalige opleiding te Kampen. Tenslotte wil ik erop wijzen dat Ley de enige Duitse student was die lid werd van het onconventionele dispuut Chebrah Exodus ’47. 2.4.5.4.2. De jaren zestig en zeventig: de “nieuwe disputen” Vanaf 1964 tot 1977 werden acht van de elf nieuwe Duitse studenten lid van een dispuut, en deze acht waren allemaal altreformierte studenten.612 Maar behalve Eko Friedrich Alberts, die lid en zelfs voorzitter werd van Chebrah Exodus ’47 kozen de overige studenten voor “nieuwe” disputen.613 Jan Alberts werd bij zijn komst in 1966 lid van het in dat jaar door vijf van de 35 eerstejaars opgerichte dispuut H.T.O.U.M.A.R.H., en voor dit dispuut kozen ook Bernard Ensink en Jan-Gert Heetderks toen ze in 1975 respectievelijke 1976 met hun studie in niet van de monarchie) op het oog had. Deze bond was anticommunistisch en antisemitisch. Of Mensink werkelijk sympathieën richting de “Jungdeutscher Orden” had of er zelfs lid van was is mij niet duidelijk. 605 Almanak F.Q.I. 1928, 74,81,88 e.v.,91, inventarisnummer 419 en Almanak F.Q.I. 1929, 78, inventarisnummer 420 en Almanak F.Q.I. 1930, 67, inventarisnummer 421. 606 Almanak F.Q.I. 1932, 70, inventarisnummer 423 en Almanak F.Q.I. 1933, 41, inventarisnummer 424. 607 Almanak F.Q.I. 1933, 65,73, inventarisnummer 424. 608 Almanak F.Q.I. 1948, 42 e.v., inventarisnummer 436 en Almanak F.Q.I. 1950, 40v.,47 e.v., inventarisnummer 438 en Almanak F.Q.I. 1951, 21, inventarisnummer 439. 609 Almanak F.Q.I. 1952, 22 e.v.,43 e.v., inventarisnummer 440, Archief F.Q.I., GAK.. 610 Almanak F.Q.I. 1936, 60, inventarisnummer 427 en Almanak F.Q.I. 1937, 53, inventarisnummer 428. 611 Almanak F.Q.I. 1936, 88 e.v., inventarisnummer 427. 612 Dit weet ik uit de enquêtes van de Duitse studenten uit deze tijd, behalve van Heider Dieter Krug, die niet heeft deelgenomen aan de enquête. 613 Almanak F.Q.I. 1966-1967, 47, inventarisnummer 448.
100
Kampen begonnen.614 Eko Alberts en één andere Nederlandse student waren onder de eerstejaars van 1964 de uitzondering in hun keuze voor Chebrah Exodus ’47.615 De meeste Duitse studenten werden in deze tijd lid van Demosthenes: Arend Klompmaker in 1967, Habbo Heikens in 1970, Gerrit Jan Beuker in 1972 en Helmut Werner Thon in 1977. Klompmaker echter was de enige eerstejaars in 1967 die lid werd van het toen nog kleine Demosthenes.616 Maar de disputen veranderden: zoals ik in het vorige hoofdstuk heb laten zien voerde de gezelligheid steeds sterker de boventoon, en de disputen werden met de opkomst van Civitasberaad en KaSB steeds minder belangrijk als plekken van serieuze discussie. Chebrah Exodus ’47 had volgens Eko Alberts in de jaren zestig de beste tijd al achter de rug en kwam niet meer tot bloei, en de leden van H.T.O.U.M.A.R.H ontmoeten elkaar eerst iedere week en later minder vaak. Dat de disputen minder belangrijk werden wordt ook daarin duidelijk dat studenten zich amper aan hun tijd in deze disputen kunnen herinneren: Jan-Gert Heetderks en Ensink wisten niet meer zeker wat de naam van hun dispuut was, en Thon wist niet meer welk bestuursambt hij binnen Demosthenes had bekleed. De gezelligheid werd door verschillende mensen vooral aangaande Demosthenes beklemtoond. Arend Klompmaker had voor Demosthenes gekozen omdat hij de leden van dit dispuut “normaal” vond, in tegenstelling tot de leden van A.N.A.Θ.E.M.A., en Heikens koos eveneens voor Demosthenes omdat hij de mensen daar “sympathiek” vond en omdat Klompmaker er lid van was. Voor vier van de acht nieuwe Duitse studenten die lid werden van een dispuut was dus gezelligheid belangrijker dan de politieke discussie die in deze jaren aan de opleiding te Kampen oplaaide. 2.4.5.4.3. De disputen raken uit zicht Van de 32 uit Duitsland afkomstige studenten die tussen 1978 en 1994 in Kampen hebben gestudeerd zijn alleen nog maar drie studenten lid van een dispuut geworden: Wilma Falk en Richard Slaar van C.A.B.A.L.L.E.R.O. en Gerold Klompmaker van Chebrah Exodus ’47.617 De meeste Duitse studenten in Kampen werden dus net als de meeste Nederlandse medestudenten aldaar niet meer lid van een dispuut. Falk werd lid omdat ze contacten wilde maken, en C.A.B.A.L.L.E.R.O. leek haar een vriendelijke en vrolijke groep te zijn. Ze kan zich aan een uitje met dit dispuut herinneren. Verder werd alleen Richard Slaar lid van dit dispuut, waar in de jaren tachtig, zoals gezegd, leden van de kring van homoseksuele theologiestudenten actief waren. Klompmaker tenslotte gaf alleen aan een minder actief lid te zijn geweest bij Chebrah Exodus ’47.
2.4.6. Overige verenigingen en activiteiten 2.4.6.1. De NCSV, de KSV en de Civitasraad In het vorige hoofdstuk werd van de NCSV als een vereniging gesproken die alleen de Apostolische Geloofsbelijdenis als basis had en de in het Interbellum door Geelkerken gestelde vragen serieus wilde nemen. Mij is niet bekend dat uit Duitsland afkomstige studenten lid zijn geweest van deze vereniging. Dit zou ervoor kunnen spreken dat de Duitse studenten uit het Interbellum het eens waren met de grote meerderheid van de civitas over de schorsing van Geelkerken. De KSV bestond zoals ik in het vorige hoofdstuk al zei tussen 1964 en 1965 om de zakelijke belangen van de studenten te behartigen. Deze oprichting gebeurde vanuit het corps F.Q.I., maar omdat twee verenigingen naast elkaar te veel inspanning vroegen werden ze naar 614
Almanak F.Q.I. 1968, 194,239, inventarisnummer 449. Almanak F.Q.I. 1964/65, 123v., inventarisnummer 447 en Van Gelderen & Rozemond, Gegevens, 157v. 616 Almanak F.Q.I. 1968, 240, inventarisnummer 449. 617 Ontnomen uit de enquêtes die deze personen hebben ingevuld. 615
101
een jaar weer samengevoegd. Eko Alberts, de enige uit Duitsland afkomstige student aan de opleiding te Kampen in dit jaar, is geen lid geweest van de KSV. Er is eveneens geen uit Duitsland afkomstige student lid geweest van de Civitasraad, maar student Jan-Gert Heetderks was wel betaalde secretaris van de commissie onderwijs en onderzoek. Deze commissie, die vanuit de Civitasraad was opgericht, bleef als enig onderdeel van deze raad doorwerken toen de raad in 1970 vanwege student Bakker werd opgeheven. 2.4.6.2. Het CB en de KaSB Deze Civitasraad mag niet worden verward met het CB. Anders zou het namelijk bevreemden om te horen dat Heetderks naast zijn werk in de genoemde commissie ook lid was van het KaSB. De altreformierte studenten Heetderks en Ensink waren vanwege hun politieke opvattingen lid geworden: de KaSB was links georiënteerd, wilde los komen van de supervisie van de kerk en boycotte de Hogeschoolraad in het begin. Aan het eind van de jaren tachtig werd Slaar als derde student uit Duitsland lid van het KaSB, maar toen had deze Bond de beste tijd al achter de rug. Hij was niet heel actief maar kan zich nog wel herinneren dat ze in 1988 een keer naar Den Haag naar het Malieveld togen om te demonstreren tegen de toenmalige bezuinigingplannen van onderwijsminister Deetman. Omdat er geen Duitse student lid werd van het gematigde CB zou de indruk kunnen ontstaan dat de uit Duitsland afkomstige studenten eerder links georiënteerd waren. Hierbij moet worden aangetekend dat ten tijde van het bestaan van de KaSB alleen drie van de 31 uit Duitsland afkomstige studenten lid waren van de KaSB. Ik denk dat de altreformierte studenten Georg Naber en Jan Hindrik Kip goed verwoorden hoe de meeste uit Duitsland afkomstige studenten in de jaren zeventig en tachtig dachten: de KaSB was hen te links, en Kip wilde niet meedoen aan de polarisatie maar de harmonie zoeken. Naber en Kip hadden wel hun overtuigingen – en die waren naar eigen zeggen destijds links – maar het moest niet te extreem worden. In de keuze van de disputen en in de overige activiteiten werd dit ook duidelijk: in de jaren zeventig kozen de meeste uit Duitsland afkomstige studenten het dispuut Demosthenes, waar gezelligheid boven serieuze themaavonden ging, en velen werden lid van het sociëteitsbestuur, die eveneens voor gezelligheid zorgde. Maar in de jaren tachtig stierf ook dit dispuut, en de studenten die geen lid werden van een dispuut laten mogelijke reden hiervoor zien. Kip heeft de disputen als gesloten vriendenkringen ervaren, Maike Avermann en Hermann Smidt vonden disputen suspect omdat studentencorpora in Duitsland meestal traditioneel en conservatief zijn, en Dieter Wiggers miste serieuze gesprekken en diepgang. Van de studenten die niet lid waren van een dispuut of van de KaSB kozen enkelen of voor een sport of voor een theologisch werkgezelschap. De altreformierte studenten Gerard Schrader, Klaas Huizing en Herman Teunis, die geen dispuut hadden en niet lid waren van de KaSB, speelden voetbal respectievelijk volleybal. In de jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig waren de theologische werkgezelschappen bij diegenen geliefd die niet op disputen of op het KaSB zaten. De studenten Herman Smidt, Walther Hilbrands en Christian Daniel Kupfer waren lid van het Marten-Noordzij-Werkgezelschap OT, de studenten Ensink en Kip bij het werkgezelschap “Frankfurter Schule” rondom Frits de Lange, en Jan-Gülker Hermes was lid van het werkgezelschap NT. Deze studenten met uitzondering van Ensink hielden zich dus op verschillende manieren buiten de politieke discussies binnen de linkse KaSB en de als “rechts” of als gesloten en te weinig serieus ervaren disputen. Theologische discussies waren voor hen belangrijk. Dit strookt met de ontwikkeling van de opleiding, die in de jaren tachtig de aandacht van de politieke discussies naar persoonlijke geloofsontwikkeling en spiritualiteit verplaatste. De oplettende lezer heeft wellicht gemerkt dat ik aangaande de subverenigingen van F.Q.I. en de overige verenigingen alleen de uitspraken van een beperkt aantal betrokkenen, en dan 102
vooral altreformierte studenten, heb weergegeven. De reden hiervoor zal iets verderop in dit hoofdstuk duidelijk worden.
2.4.7. Carrièrepatronen 2.4.7.1. Beroepskeuze Een blik op het carrièrepatroon van de uit Duitsland afkomstige studenten kan erbij helpen om een inschatting te maken van hoe sterk ze aan hun geboorteland hingen en hoe sterk ze integreerden. Vanuit hetgeen ik in het vorige hoofdstuk over de opleiding te Kampen heb gezegd is het aannemelijk dat de meeste uit Duitsland afkomstige studenten predikant zijn geworden. De Theologische (Hoge)-School was namelijk tot aan de oprichting van de Johannes Calvijn Stichting in 1950 vooral een predikantenopleiding en niet zozeer een opleiding tot wetenschapper. Tabel 6 bevestig dit. Tabel 6: Latere werkzaamheden van de Duitse studenten618 Alleen Predikant
Predikant en Predikant Geen docent/leraar en ander predikant werk
18541918
12
2
1
0
19181939
14
1
0
0
19391966
3
2
1
0
19671994
23
8
2
6
Er zijn slechts zes uit Duitsland afkomstige studenten geen predikant geworden. Het feit dat deze zes mensen na 1967 hebben gestudeerd is opnieuw een bevestiging van de emancipatie van het individu in die tijd: mensen gingen op latere leeftijd nog studeren en lieten zich door hun studie niet meer in hun beroepskeuze beperken of kwamen door verschillende omstandigheden later in andere banen terecht. Bernhard Ensink begon in 1975 zijn studie in Kampen uit interesse in theologie en filosofie, maar tijdens zijn studie werd het voor hem al duidelijk dat hij geen predikant wilde worden. Hij werkte tijdens zijn studie al als leraar en opende de boekhandel Boeken Berger in Kampen. Na zijn studie werd hij onderzoeker, politicus en voorzitter van verschillende fietsenbonden. Hermann Smidt begon in 1979 zijn studie omdat hij dominee wilde worden, maar toen hij tijdens zijn studie merkte dat zijn hart meer bij de wetenschap lag en hij in de wetenschap weinig kans op een baan zag zocht hij naar andere werkgelegenheden. Hij deed tijdens zijn studie al vrijwilligerswerk als ombudsman voor onder andere werklozen, wat hem sterk heeft gevormd, via deze weg werd hij ombudsman voor gevangenen in Bremen. Axel Posmik en Günther Brandorff hadden al een opleiding tot landbouwer respectievelijke maatschappelijk werker achter de rug en wilden uit interesse respectievelijke vanwege theologische vragen die het maatschappelijk werk opriep theologie studeren. Terwijl Posmik nu houthandelaar is wil Brandorff na 30 jaar maatschappelijk werk nu predikant worden. Maar ook de 19de eeuw kende al één voormalige 618
De studenten die in deze tabel en de tabellen 6 tot 10 ontbreken zijn of tijdens hun studie overleden Herman Bussemaker, Harm Zwiens en Jan Tappers of konden niet worden geïnterviewd omdat ik de mailadressen niet kon achterhalen Roland Albrecht Tolksdorf en Harald Gottlieb Müller.
103
Kamper student uit Duitsland die een bijzondere levensloop had: Gerhard Willem Karel Hugenholtz ging, nadat hij als voorganger in verschillende kruisgezinde gemeenten met andere voorgangers ruzie had gehad, als “eerzaam koopman” door het leven.619 2.4.7.2. Altreformierte predikanten en landeskirchliche docenten Verder valt op dat tussen 1967 en 1994 acht studenten zowel predikant als ook docent of leraar werden: veel meer dan in de vorige periodes. Hoe valt dit te verklaren? Tabel 7 laat in vergelijking met tabel 6 zien dat vooral studenten die uit andere kerkelijke gezindtes dan de Altreformierte Kerk kwamen zowel predikant als ook docent of leraar werden. Tabel 7: Latere werkzaamheden van Duitse studenten buiten de Altreformierte Kerk Predikant Geen en ander predikant werk
Alleen Predikant
Predikant en docent/leraar
18541918
4
0
1
0
19181939
4
1
0
0
19391966
0
0
0
0
19671994
7
6
1
2
Uit tabel 7 wordt zichtbaar dat van de Duitse studenten uit andere Duitse kerkelijke gezindtes in de periode 1967 en 1994 bijna net zo veel studenten alleen predikant als predikant en docent/leraar werden. Vier studenten werden (Heye Heyen, Thomas Schirrmacher en HansGeorg Wünch) of waren (Paul Wetter) docenten aan een universiteit (Heyen en Schirrmacher) respectievelijke een seminarie (Wünch, Wetter) nadat ze een tijdlang dominee waren geweest. De studenten Maike Avermann en Nicol Ruth Kaminsky waren later op basisscholen (Avermann) en een beroepsschool (Kaminsky) werkzaam. Behalve Kaminsky promoveerden Schirrmacher, Wünch, Wetter en Christian Daniel Kupfer die geen predikant maar meteen docent in Duitsland werd in Kampen. Dit bevestigt wat we al eerder zagen: er was een groep Duitse studenten die niet afkomstig was uit de Altreformierte Kerk en die naar Kampen kwam omdat het aantrekkelijk was om aldaar te promoveren. Het aantal Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk en alleen predikant werden is dan ook laag, want een studie in Nederland was voor hen niet verplicht. 2.4.7.3. De opleiding te Kampen: DE altreformierte predikantenopleiding Daartegenover moesten aangaande predikanten uit de Altreformierte Kerk vanaf 1921 of aan de opleiding te Kampen of aan de VU in Amsterdam studeren. Het gevolg zien we in de onderstaande tabel 8.
619
Bouman, “Hugenholz”, 105.
104
Tabel 8: Latere werkzaamheden van de Duitse altreformierte studenten Alleen Predikant
Predikant en Predikant Geen docent/leraar en ander predikant werk
18541918
8
2
0
0
19181939
10
0
0
0
19391966
3
2
1
0
19671994
16
2
1
4
Het aantal altreformierte studenten die in de periode tussen 1967-1994 alleen predikant werden is dus hoog. De altreformierte studenten Ensink, Smidt, Walther Hilbrands en Klaas Huizing werden geen predikant, maar daarbij moet worden opgemerkt dat de twee laatstgenoemde studenten wel docenten in de theologie werden. Er zijn met Dieter Wiggers en Gerold Klompmaker maar twee altreformierten onder de acht voormalige Duitse studenten in Kampen die in de genoemde periode zowel dominee als ook leraar zijn. Dit heeft volgens mij ermee te maken dat altreformierte dominees in het verleden zelden door openbare scholen werden benaderd om les te geven: Hans Joachim Guhrt was in 1968 de eerste voormalige altreformierte Kamper student die leraar werd aan een openbare school. Uit de periode 1939 tot 1966 is ook de voormalige altreformierte student Heinrich Baarlink afkomstig: de enige altreformierte student die eerst predikant en later hoogleraar werd aan de opleiding van de GKN te Kampen. In de periode tussen 1854 en 1918 is het aandeel Duitse studenten die zowel predikant en docent werden en ook altreformiert waren in verhouding met de Duitse studenten uit andere kerkelijke gezindtes hoog: de twee voormalige Duitse studenten uit die tijd die in de VS hoogleraar werden waren beiden altreformiert Henricus Beuker en Nicolaus Martin Steffens. Ik denk dat dit ermee samenhangt dat in deze periode van de vijf studenten uit andere Duitse kerkelijke gezindtes dan de Altreformierte Kerk aan drie een smet kleefde. Hugenholtz slaagde niet in het theologisch examen vanwege gebrek aan kennis, Birnbach kon niet verder studeren in Kampen omdat hij onder andere met een attest uit Duitsland kwam dat zei dat hij geen orde onder zijn scholieren kon houden, en Möllenbeck schommelde tussen het gereformeerde en rooms-katholieke geloof. Hugenholtz werd later koopman, en Möllenbeck en Birnbach emigreerden direct na hun studie in Kampen naar de VS, waar ze niet dominee werden in de CRC, waaronder de Kamperse zusteropleiding in Grand Rapids viel, maar in de RCA respectievelijke de Anglicaanse Protestant Episcopal Church of the United States of Amerika.
105
2.4.7.4. Emigratie naar de VS in de 19de eeuw Hieraan wordt ook duidelijk dat in de periode tussen 1854 en 1918 meerdere studenten naar de VS emigreerden en weinigen alleen in Duitsland predikant werden. Tabel 9 bevestigd dit. Tabel 9: Landen waarin de Duitse studenten die predikant werden werkten Alleen Duitsland
Alleen Nederland
D en NL
Alleen VS
D en VS
NL en D en VS NL en VS
18541918
2
6
0
2
2
1
2
19181939
11
0
4
0
0
0
0
19391966
5
1
0
0
0
0
0
19671994
24
7
2
0
0
0
0
Tabel 9 laat in vergelijking met tabel 10 bovendien zien dat vooral altreformierte studenten naar de VS emigreerden of in Nederland predikant werden. Tabel 10: Landen waarin de altreformierte studenten die predikant werden werkten Alleen Duitsland
Alleen Nederland
D en NL
Alleen VS
D en VS
NL en D en VS NL en VS
18541918
1
4
0
0
2
1
2
19181939
6
0
4
0
0
0
0
19391966
5
1
0
0
0
0
0
19671994
12
6
2
0
0
0
0
Wat was de reden voor de emigratie? Hekelden de uit Duitsland afkomstige studenten het Duitse nationalisme? Was de vervolging van de Altreformierte Kerk een reden? In hoofdstuk twee heb ik geschreven dat de vervolging van de Altreformierte Kerk na 1848 ophield, en dat predikant Kamans in 1859 de laatste predikant was die met de overheid in conflict kwam. Echter: wie in de database opzoekt wanneer de zeven predikanten emigreerden ziet dat dit tussen 1866 en 1893 gebeurde. Was het daarom het Duitse nationalisme dat hen deed emigreren? Ik zal laten zien dat dit waarschijnlijk geen rol heeft gespeeld. Bij drie studenten heb ik een vermoeden waarom ze emigreerden: ze konden geen predikant worden in de kerken aan wiens opleiding ze hadden gestudeerd. Möllenbeck emigreerde tussen 1866 en 1870, en ik denk dat de reden wellicht was dat hij door zijn onbeslistheid aangaande de vraag tot welke kerkelijke gezindte hij wilde horen twijfelde of de Rooms-katholieke Kerk als ook de gereformeerde kerken in Duitsland en Nederland hem nog 106
zouden vertrouwen. Wilde hij binnen een gereformeerde kerk predikant worden dan was Amerika een mogelijkheid. Birnbach was niet tevreden met de reformierte gemeenten in Duitsland, en nadat hij niet meer verder mocht studeren in Kampen was voor hem Amerika eveneens een optie. Plescher werd door de Altreformierte Kerk niet toegelaten als predikant, zodat hij in 1885 emigreerde en predikant werd in de CRC, een zusterkerk van de Altreformierte Kerk. Nickolaus Martin Steffens emigreerde volgens Gerrit Jan Beuker in 1872 waarschijnlijk vanwege twisten met de altreformierte ds. Sundag.620 Sundag was, zoals ik al eerder zei, een altreformierte dominee van het eerste uur, die waarschijnlijk grote autoriteit had omdat hij vaak vanwege zijn overtuigingen in hechtenis is geweest. Hij verweet Steffens dat hij niet sterk genoeg tegen dwaalleer zou vechten en toverij als reëel zou beschouwen. Ondanks een verzoening tussen de twee dominees kon Steffens volgens Beuker hiermee niet leven en emigreerde. Jan Hendrik Vos emigreerde in 1881 vanuit Ommen naar Grand Rapids. Ik kan geen reden aangeven waarom hij dit deed, maar in hoofdstuk één heb ik iets geschreven dat wellicht van toepassing zou kunnen zijn. Tussen 1875 en 1895 emigreerden namelijk vele Duitse en Nederlandse boeren naar de VS omdat de prijzen voor hun producten kelderden en de agrarische sector in een crisis terecht kwam. Is Vos wellicht met de “boerentrek” meegegaan? Ds. Albertus van Raalte, die in 1846 naar Amerika emigreerde, was een tijdlang in Ommen predikant geweest, en met hem waren vele gereformeerden geëmigreerd. Was er daarom in Ommen wellicht een grotere bereidwilligheid om te emigreren? Ik kan dit niet onderbouwen, maar vermoed dat deze verklaringen wel plausibel zijn. Henricus Beuker en Jan Robbert emigreerden in 1893, dus ook in de tijd van de crisis in de agrarische sector. Echter: ik denk dat bij hen familiebanden ook een rol hebben gespeeld. Jan Hendrik Vos was namelijk met Ale getrouwd, de zus van Henricus, en Henricus dochter Jakoba Nicolasina was getrouwd met Jan Robbert.621 Beukers vrouw Aaltje was enthousiast over Amerika nadat Van Raalte hen tijdens een bezoek in 1866 over Amerika had verteld, en Beuker zelf zei na zijn emigratie dat het een jeugddroom van hem was geweest om naar Amerika te gaan.622 Blijkbaar konden de Beukers ook de Robberts overhalen om te emigreren, want toen de Beukers in mei 1893 emigreerden ging de oudste dochter van de Robberts al mee, en in september 1893 volgde haar familie hen. 2.4.7.5. Altreformierte gemeenten in de 19de eeuw: weinig middelen? Verder heb ik zojuist gezegd dat vooral altreformierte studenten in Nederland predikant werden. In het tijdperk tussen 1854 en 1918 valt op dat alleen één altreformierte student alleen in Duitsland predikant was, en dat was Johann Gerrit Wolff, die in 1915 predikant in Nordhorn werd en al in 1917 overleed. Hij had in 1914 al een opleiding aan de Theologische School van de Altreformierte Kerk afgerond en studeerde 1914/1915 in Kampen; waarschijnlijk net als Lambert Mensink in 1919/1920 om zijn kennis te verijken. Maar de gedachte dat een opleiding te Kampen in de periode tussen 1854 en 1918 geen toegang gaf tot de Altreformierte Kerk wordt door de Duitser Hermann Friedrick Carl Paul Graefe weerlegd. Hij werd in Zary in het huidige Polen geboren en kwam via zijn schoonvader Lois Gebauer, lid van de vrije reformierte gemeente te Breslau in Silezië in het huidige Tsjechië, naar Kampen.623 Nadat hij aldaar in 1895 zijn theologisch examen had verworven werd hij predikant in de altreformierte gemeente te Laar en ging later weer terug naar Silezië. Een studie in Kampen was dus geen hindernis voor een latere werkzaamheid in de Altreformierte 620
Beuker, Umkehr, 312v. Beuker, Beukers, 26,222. 622 Ibid., 290 e.v. 623 Beuker, Umkehr, 396. 621
107
Kerk. Waarom kozen uit Duitsland afkomstige studenten in Kampen in de periode tussen 1854 en 1918 ondanks dit feit ervoor om in Nederland te werken? Een gedachte zou kunnen zijn dat er in de Altreformierte Kerk gewoon geen vacatures waren toen de uit Duitsland afkomstige studenten in Kampen afstudeerden. Het lezen van De Bazuin leert dat dit niet klopt. Geert Schevel en Geert Lampen slaagden op 21 april 1860 in het theologisch examen, en vlak daarna ontving Schevel een beroep naar Vollenhove en Lampen een beroep uit de altreformierte gemeente te Wilsum; de enige vacante altreformierte gemeente in die maand.624 Maar Lampen kreeg in juni ook een beroep uit Herwijnen, en dat nam hij uiteindelijk aan, en omdat Schevel het beroep uit Vollenhove aannam bleef Wilsum nog een tijd zonder predikant.625 De latere dominee Steffens had dus over Schevel en Lampen geklaagd toen hij in 1867 schreef dat meerdere altreformierte studenten in Nederland waren gebleven in plaats van de Altreformierte Kerk te helpen. Maar er was ook een Duitse student in Kampen die niet afkomstig was uit de Altreformierte Kerk en voor een beroep uit deze kerk bedankte: op 3 juni 1889 kreeg Christoph Heinrich Philipp Krohne, afkomstig uit de reformierte Lippische Landeskirche en predikant in Hoek van Holland, een beroep van de altreformierte gemeente te Laar, waarvoor hij op 26 juni bedankt.626 Toen Krohne in 1886 zijn studie in Kampen had afgerond was Wilsum vacant. Hebben zij geen beroep op hem gedaan? In De Bazuin kon ik geen beroep vinden. Hetzelfde geldt voor Jan Robbert, die zijn theologisch examen aflegde toen de altreformierte gemeente te Emlichheim vacant was. Emlichheim was echter de gemeente waarin Robbert was opgegroeid en waar hij zonder succes vijf jaren had gestudeerd, dus wellicht wilde de gemeente hem daarom niet beroepen. Verder waren er geen mogelijkheden voor Duitse studenten tussen 1854 en 1918 om in Duitsland te werken, dus ze moesten wel in Nederland blijven. Maar ik kan me wel denken waarom bijvoorbeeld Lampen niet naar Wilsum ging en ook Vos voor een beroep van deze gemeente in augustus 1860 bedankte.627 Vos had, nadat hij in 1858 beroepbaar werd gesteld, in tegenstelling tot Lampen wel voor de Altreformierte Kerk gekozen, alhoewel hij ook twee beroepen uit Nederland (Velp en Deventer) had gekregen.628 Toen hij in 1860 niet het beroep uit Wilsum maar een beroep uit Heerenveen aannam zei hij dat hij in Uelsen alleen de helft aan inkomen had gekregen wat hij elders onder vergelijkbare omstandigheden had gekregen en dat zijn familie hem financieel had moeten helpen.629 Ook zijn in 1863 naar Uelsen gekomen en 1866 weer vertrokken opvolger Jodocus Freerks Petersen zei “dat hij zijn bestaan niet had”, en zelfs in 1885 klaagt ds. Jan Harm Schulz dat de gemeente haar verplichtingen tegenover de predikant niet nakomt.630 Uelsen kon (of wilde?) hun predikanten niet de loon in natura (landbouwproducten, vlees, melk en boter) geven die elders werden gegeven, en dat was wellicht ook in Wilsum het geval. Terwijl de altreformierte gemeente te Uelsen namelijk meer dan 200 leden had ging het ledental van Wilsum niet boven de 70 uit.631 Enkele gemeenten zoals de altreformierte gemeente te Emlichheim gaven een koe aan de predikant opdat hij tenminste genoeg melk en boter had, maar het lijkt mij alsof dit in Uelsen en Wilsum niet het geval was. 632 Het jubileumboek van de laatstgenoemde gemeente vermeld namelijk dat toen predikant Jan Hendrik Schoemaker 624
Handelingen van de curatoren der Theologische School, 17en april 1860 en volgende dagen, 10,12 en De Bazuin, 4 mei 1860, laatste pagina en Beuker, Umkehr, 257. 625 De Bazuin 29 juni en 20 juli 1860, de laatste pagina’s. 626 De Bazuin 7 juni en 5 juli 1889, de eerste pagina’s. 627 De Bazuin 10 augustus 1860, laatste pagina. Hij kreeg volgens De Bazuin van 17 augustus 1860 ook een beroep uit Heerenveen, en dat nam hij aan, zie De Bazuin 16 november. 628 De Bazuin 6 augustus 1858, laatste pagina. 629 Beuker, Uelsen, 55 e.v. en Beuker, Umkehr, 254. 630 Beuker, Uelsen, 60. 631 Beuker, Umkehr, 140. 632 Albert-Jan Klinge,” Zwischen Holtgeerds Scheune und Zeltkirche“, in Emlichheim, 25.
108
een roep uit Apeldoorn aannam een Nederlandse krant meldde dat hij aldaar “in de groote tuin” een koe zou krijgen.633 Wil dit zeggen dat er in Wilsum geen grote tuin met koe was? Het zou mij niet verbasen. 2.4.7.6. Nederlandse echtgenoten In de periode tussen 1918 en 1939 verandert het carrièrepatroon van de uit Duitsland afkomstige studenten: niemand emigreert meer, en de meerderheid van hen wordt in Duitsland dominee. Aangaande de emigratie kan ik geen onderbouwde uitspraken maken. Ik vermoed dat de economische situatie in Nederland en Duitsland dusdanig verbeterde dat een emigratie voor de meeste mensen niet meer aantrekkelijk was. Aangaande de vraag waarom de meeste Duitse studenten weer terug gingen naar Duitsland meen ik echter wel antwoorden te hebben. Een reden die bij het bestuderen van de database voor de hand ligt is dat er in het Interbellum voor het eerst studenten uit verschillende reformierte Landeskirchen één jaar in Kampen gingen studeren ter aanvulling van hun studie in Duitsland. Hoe is dit te verklaren? Had dit wellicht te maken met de contacten die de Kamperse hoogleraar Bouwman met de Reformierte Bund in 1923 had opgenomen, waarvan ik in hoofdstuk drie heb gesproken? Dit kan ik niet afdoende verklaren, maar het lijkt mij duidelijk dat Karl Tiesler, Karl Müller, Wilhelm Vink, en Gerrit Herlijn niet het plan hadden om in Nederland dominee te worden. Ze hadden namelijk al hun studie in Duitsland met een staatsexamen aan de door hun reformierte Landeskirche aangewezen faculteit afgerond en werden na hun aanvullend studiejaar in Kampen in hun Landeskirchen geordineerd. Aangaande de altreformierte studenten in Kampen is er eveneens een reden te vinden waarom ze na hun studie in Duitsland werkzaam werden. De Altreformierte Kerk had in en na de Eerste Wereldoorlog vier dominees door ziekte, plotseling overlijden, emeritaat of de roep in de zending “verloren”.634 Dit maakte het mogelijk dat de studenten Mensink, Lankamp en Lenderink na de Eerste Wereldoorlog in de Altreformierte Kerk konden werken. Een andere reden is dat een nieuwe predikantsplaats ontstond. Nadat in 1930 de twee altreformierte gemeenten te Campen en Emden niet meer één predikant hoefden te delen maar geld hadden om eigen predikanten te beroepen ontstonden twee vacatures toen Lankamp een beroep uit de altreformierte gemeente te Uelsen aannam.635 Daardoor konden eveneens de studenten Brink en Schrovenwever meteen na hun studie “aan de slag” in de Altreformierte Kerk. Student Harm Tien kon vanwege het emeritaat van zijn leermeester ds. Bronger te Bentheim een plek binnen de Altreformierte Kerk vinden, en toen Bernhard Heetderks in 1939 zijn studie afrondde waren er eveneens meerdere vacatures ontstaan vanwege het emeritaat van ds. Egbert Kolthoff en het vertrek van ds. Johannes den Ouden naar Nederland.636 Den Ouden was de enige altreformierte student uit het Interbellum die na afronding van zijn studie in 1931 geen uitzicht had op een beroep in de Altreformierte Kerk omdat er in dat jaar geen vacatures waren. Maar in plaats van predikant in Nederland te worden diende hij de altreformierte gemeente te Brandlecht in 1932/1933 als kandidaat, totdat in 1933 door het vervroegd emeritaat van ds. Hermann Kalter te Wilsum vanwege zenuwziekte een nieuwe vacature ontstond.637 Deze studenten hadden de mogelijkheid gehad om in Nederland te 633
Wilsum, Wilsum, 119. Beuker, Umkehr, 160,186v.,216,254,370,374 en Beuker, Uelsen, 62 en J. Berg en G. Berg-Miedema, “In memoriam ds. Wybe van Dijk”, Jaarboek 1979, 511v. 635 Beuker, Campen, 65,67. 636 Gülker, Bentheim, 172 en Veldhausen, Bundeszeichen, 113 en Geert Janssen, “In memoriam Ds. Johannes den Ouden”, in Informatieboekje van de Nederlands Gereformeerde Kerken, red. Geert Janssen (Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1981), 125. 637 Wilsum, Wilsum, 139. 634
109
werken, maar de noodzaak was niet gegeven omdat er vacatures in de Altreformierte Kerk waren. Zij hadden dus na hun studie een voorkeur voor Duitsland. Was dat omdat ze een liefde voor deze kerk hadden, alhoewel ze in Kampen zo gevormd en geïntegreerd waren dat ze ook in Nederland hadden kunnen werken? Of wilden ze niet in Nederland werken, wellicht vanuit nationalistische gevoelens? Ik denk dat een andere factor nog een grote rol speelde. Het valt in de database namelijk op dat de altreformierte studenten Lendering, Schrovenwever, Tien en Den Ouden uit het Interbellum later in Nederland gingen werken. Waarom zij wel, en Lankamp, Brink en Heetderks niet? Een blik op hun echtgenoten geeft volgens mij het antwoord: Lendering en Schrovenwever trouwden vlak voordat ze in hun eerste gemeenten werden bevestigd met Nederlandse vrouwen, en ook Tien was getrouwd met een Nederlandse.638 Lankamp, Brink en Heetderks trouwden daartegenover omtrent hun intrede in hun eerste gemeenten met Duitse vrouwen.639 Het lijkt mij waarschijnlijk dat Lendering, Schrovenwever en Tien recht wilden doen aan het “Heimweh” van hun vrouwen, en dat ze daarom later naar Nederland gingen. Bij Lankamp, Brink en Heetderks lag het wellicht andersom: ik vermoed dat hun Duitse vrouwen niet in Nederland hadden gewoond omdat ze pas rondom de bevestiging in de eerste gemeente gingen trouwen. Wellicht hadden deze vrouwen daarom weinig affiniteit met Nederland en wilden hun mannen daarom ook geen beroep uit Nederland aannemen. Johannes den Ouden is een uitzondering onder de genoemde predikanten: hij trouwde met de Duitse Johanna Schüürmann, de dochter van de altreformierte predikant Gerrit Hendrik Schüürmann, maar hij had volgens het bevolkingsregister Kampen al de Nederlandse nationaliteit toen hij met zijn studie in Kampen begon.640 Mij is niet bekend waarom hij de Nederlandse nationaliteit bezat: hij had zijn jeugd in Duitsland doorgebracht, want hij bezocht een school in Emden en kreeg daarna gymnasiaal onderwijs bij ds. Bronger te Bentheim.641 Wellicht had hij via zijn ouders de Nederlandse nationaliteit gekregen, en wellicht woonde nog familie in Nederland. Hier kan ik geen zekere uitspraken doen. 2.4.7.7. Naweeën van de Tweede Wereldoorlog!? Van de uit Duitsland afkomstige studenten die in de periode tussen 1939 en 1966 met hun studie begonnen is behalve Anton Heid Ley iedereen in Duitsland predikant geworden. Heeft zijn Nederlandse vrouw hierin een rol gespeeld? Toen hij in 1962 afstudeerde waren de altreformierte gemeenten te Campen en Laar vacant, maar uit Campen heeft hij volgens mij geen beroep gekregen.642 Hij had vanwege een ziekte veertien jaar over zijn studie gedaan: was dat de reden waarom hij geen beroep uit Campen en wellicht ook niet uit Laar kreeg en in Nederland wilde werken? Ik kan hierover geen zekere uitspraak doen. Bij Heinrich Voogd en Heinrich Baarlink echter gaat het argument dat de Nederlandse nationaliteit van vrouwen bij de keuze van studenten een rol speelde niet meer op, want ze trouwden met Nederlandse vrouwen en gingen ondanks dit feit naar Duitsland.643 Baarlink en Guhrt bevestigden tegenover mij dat ze in Duitsland wilden werken. In zijn autobiografie vertelt Guhrt hoe hij bij deze beslissing uitkwam.644 Hij zegt dat hij een beroep uit Vlagtwedde had gehad maar dat hij bedankt had. De reden was dat er stemmen in de gemeente waren geweest die geen Duitse kandidaat wilden hebben en dat hij niet in staat was geweest om in het in die tijd heersende 638
Bernd Hindrik Lankamp, “In memoriam ds. W.A. Lenderink”, Jaarboek 1966, 461v. en Beuker, Campen, 69v. en informatie van ds. Wilhelm Vennegeerts. 639 Beuker, “Lankamp”, 256 en Beuker, Campen, 74 en Veldhausen, Bundeszeichen, 176. 640 Beuker, Campen, 70. 641 Ibid. en Beuker, Umkehr, 291. 642 Volgens Beuker, Campen, 76 werden Albert Segger en Heinrich Voogd beroepen, maar beiden bedankten. 643 Beuker, Campen, 80 en 644 Guhrt, Geschichten, 95v.
110
Nederlandse patriottisme mee te gaan. Zijn Duitse vrouw had tijdens het besluitvormingsproces gezegd dat ze met hem naar Nederland zou gaan als hij dat zou willen.645 Toen hij de altreformierte gemeente te Emden vertelde dat hij een roep uit Nederland had brachten zij snel een beroep op hem uit, en dat nam hij toen aan. Emden was al sinds 1947 vacant geweest, en in dat jaar waren bovendien de altreformierte gemeenten te Wilsum, Emlichheim, Bentheim en Laar vacant.646 De reden voor dit grote aantal vacatures was naast het emeritaat van ds. Kolthoff dat de Nederlandse dominees Visée en Jan van Raalte tijdens het nationaalsocialisme de gemeenten Emlichheim en Laar moesten verlaten en dat Schrovenwever te Wilsum en Lenderink te Bentheim beroepen uit Nederland aanvaarden. De altreformierte studenten waren dus niet gedwongen om in Nederland te werken, en wellicht wilden enkelen hun kerk in haar nood ook niet in de steek laten. Bij Jan Kortman en Jan Köster zou het ook kunnen zijn dat hun Duitse vrouwen een rol hebben gespeeld in hun keuze voor Duitsland.647 Eko Alberts en zijn vrouw stonden na de afronding van zijn studie in 1971 een tijdlang ervoor open om naar Nederland te gaan, maar ze merkten dat ze ondanks geïntegreerd te zijn in de civitas Duitsers waren.648 Ik vermoed dat wellicht ook een rol heeft gespeeld dat de kleine en voor beginnende predikanten attractieve altreformierte gemeenten te Laar en Hoogstede in 1971 vacant waren, en Alberts zou uiteindelijk ook een beroep uit Laar aannemen.649 Jan Alberts, die in 1974 afstudeerde, kreeg geen beroep uit Nederland, en hij en zijn familie streefden dit ook nooit aan. Toen hij afstudeerde was de kleine (en daarom attractieve?) altreformierte gemeente te Ihrhove vacant, waar hij vervolgens predikant werd. 2.4.7.8. Werken in de GKN: bewuste keuze of noodoplossing? Verder komt uit een vergelijking tussen in tabel 8 en tabel 9 naar voren dat in de periode tussen 1967 en 1994 vele Duitse studenten alleen in Nederland dominee werden, en dan vooral altreformierte studenten. Dat dit behalve student Krug alleen altreformierte studenten betreft had daarmee te maken dat de Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk of alleen één jaar in het buitenland wilden studeren of alleen in Kampen wilden promoveren en vervolgens weer in Duitsland wilden werken. De vraag is dus waarom Krug en zes altreformierte studenten ervoor kozen om niet in de Altreformierte Kerk maar in Nederland te werken. Krug heeft niet gereageerd op mijn enquête, maar voor mij is er wel een plausibele verklaring voor zijn beslissing. Hij kwam niet uit de Altreformierte Kerk, en als ik lees wat hij in zijn scriptie schreef en het vergelijk met hetgeen ik over de genoemde kerk in hoofdstuk 3 heb gezegd dan denk ik dat hij en de Altreformierte Kerk theologisch niet bij elkaar pasten. Als ik naar hun antwoorden in de enquête, hun scripties en hun activiteiten naast de studie kijk dan geld dit volgens ook voor Jan-Gert Heetderks, Georg Naber, Everdine Baarlink en Richard Slaar. De Altreformierte Kerk bood volgens mij niet genoeg ruimte voor hen. Maar ook andere redenen hebben een rol gespeeld. Heetderks en Naber gaven aan dat binnen de Altreformierte Kerk de vader werkte (Heetderks) of heel veel familieleden thuis zijn (Naber), wat bij de al kleine Altreformierte Kerk voor een benauwende kleinschaligheid zorgt. Baarlink zei dat er geen vacatures waren toen ze in 1989 afgestudeerd was, en Slaar was dusdanig content met en geïntegreerd in de Nederlandse “way of life” dat voor hem duidelijk was dat hij in Nederland zou blijven inmiddels heeft hij de Nederlandse nationaliteit. Jan Gülker-Hermes en zijn vrouw voelden zich ook steeds meer op hun gemak naarmate ze langer in Nederland woonden. Daarom bleven ze in Nederland, alhoewel er twee 645
Guhrt, Geschichten, 96 en Beuker, “Lankamp”, 266. Beuker, Umkehr, 160,257,306,332,351. 647 Lüchtenborg, “Köster”, 525 en informatie van mijn grootmoeder Gertrud Platje. 648 De informaties en ook de informaties die nu nog volgden heb ik, zo niet anders vermeld, opgedaan uit de antwoorden op de vragen van mijn enquête. 649 Beuker, Umkehr, 351,355. 646
111
altreformierte gemeenten vacant waren toen Jan in 1993 afstudeerde. Helmut Thon wilde na zijn afstuderen in de Altreformierte Kerk werken, maar er was alleen één gemeente vacant, en daarom oriënteerde hij zich weer op Nederland. Achteraf is hij heel blij met deze gang van zaken omdat hij en zijn familie in Nederland zich vrij voelen: wellicht ook een verwijs na de kleinschaligheid van de altreformierte wereld, die benauwend kan zijn. Behalve bij Slaar en bij Gülker-Hermes speelde een liefde voor de Nederlandse cultuur en “way of life” volgens mij niet de primaire rol bij de beslissing, alhoewel ik geloof dat ook de overige genoemde studenten geïntegreerd waren. Een hekel aan de Duitse cultuur was voor deze studenten niet beslissend. Twee altreformierte studenten, namelijk Jan Folkert-Fischer en Jan-Hindrik Kip, werkten eerst in Duitsland en gingen later naar Nederland. Fischer gaf aan dat hij na zeven jaar in de Altreformierte Kerk te hebben gewerkt iets nieuws wilde doen en dat hij de kleinschaligheid van deze kerk benauwend vond. Maar van de Duitse studenten die als predikant alleen in Duitsland werkzaam werden hadden vijf er wel over nagedacht om in Nederland te blijven, en dan vooral studenten die in de jaren zeventig afstudeerden. Arend Klompmaker, Gerrit Jan Beuker en Heinrich Lüchtenborg stonden ook in contact met meerdere Nederlandse gemeenten, maar uiteindelijk kregen ze beroepen uit de Altreformierte Kerk, die ze uit verschillende redenen aannamen. Voor Lüchtenborg was duidelijk dat de Altreformierte Kerk de voorkeur had, en Beuker vreesde dat hij niet genoeg zou kunnen integreren om in Nederland te werken en dat hij niet meer naar Duitsland terug zou kunnen als zijn kinderen in Nederland op school zouden gaan. Dat juist altreformierte studenten uit de jaren zeventig erover nadachten om in Nederland te blijven had wellicht ook te maken met het feit dat altreformierte predikanten aan hen vertelden dat er binnen de Altreformierte Kerk geen uitzicht op werk voor studenten was. Dit vertelde Beuker mij, en Habbo Heikens zei dat Nederland ook voor hem een optie was geweest als er geen vacatures waren geweest in de Altreformierte Kerk. In de jaren negentig dacht Hermann Teunis ook hierover na, en Gerold Klompmaker ging er zelfs van uit dat hij in Nederland zou blijven. Toen zij in 1991 respectievelijke 1999 afstudeerden was ook alleen maar één altreformierte gemeente vacant, maar omdat ze uiteindelijk toch een roep van deze gemeenten kregen bleven ze in Duitsland. De altreformierte studenten die niet in Nederland wilden werken hadden hiervoor verschillende redenen, bijvoorbeeld een liefde voor Duitsland (Gerhard Schrader), een Duitse man (Nicol Ruth Kaminsky) of onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en een ontbrekend toekomstperspectief (Hermann Smidt). Ik heb van geen voormalige Duitse student aan de opleiding te Kampen die later predikant werden een principiële bezwaar tegen Nederlandse cultuur of iets dergelijks gehoord. Er studeerden wellicht ook daarom weinig studenten in de jaren zestig in Kampen omdat aan het eind van de jaren vijftig het vooruitzicht op een aanstelling in de Altreformierte Kerk niet heel groot was. Toen Klaassen, Möller en Segger in 1958 hun studie hadden afgerond was alleen de altreformierte gemeente te Nordhorn vacant, die als een gemeente met in 1957 518 leden in vergelijking met kleinere altreformierte gemeenten zoals in Oost-Friesland met uitzondering van Bunde voor een beginnend predikant niet aantrekkelijk was.650 Terwijl Segger in Nederland bleef en een beroep naar Zoutkamp aannam werden Klaassen en Möller vervolgens dominee in de reformierte Lippische Landeskirche.651 Ook Engelke Brink maakte
650 651
Beuker, Umkehr, 139v.,372,374. Ibid., 486v. en generale synode , Gemeenten en Predikanten, 202.
112
in 1962 de overstap naar een reformierte gemeente in Duitsland Hinte nadat hij geen beroep uit de Altreformierte Kerk had gekregen.652 Vanaf 1966 is een sterke instroom van altreformierte studenten gebleken. Aangezien het feit dat tussen 1969 en 1974 vijf altreformierte predikanten – waaronder de laatste altreformierte predikanten van voor de oorlog – met emeritaat zouden gaan het wellicht kunnen zijn dat dit jonge altreformierte mensen heeft gemotiveerd om in die tijd een studie theologie te beginnen.
2.4.8. Het Nederlands, de waarneming door Nederlanders en de omgang ermee Ik heb de nog levende uit Duitsland afkomstige studenten die aan de opleiding van de GKN te Kampen hebben gestudeerd de vraag gesteld of en zo ja hoe ze de Nederlandse taal hebben geleerd, of ze als “Duitsers” werden waargenomen en of ze ook als “Duitsers” wilden worden waargenomen. 2.4.8.1. Het Nederlands: learning by doing, passieve kennis en cursussen Aangaande de taal hadden vele altreformierte studenten tegenover de Duitse studenten uit andere kerkelijke gezindtes het voordeel dat ze al een passieve kennis van het Nederlands bezaten. Arend Klompmaker, Gerrit Jan Beuker en Georg Naber hadden in de altreformierte gemeente te Emlichheim Nederlandse diensten en Nederlandse catechese bij de Nederlandse ds. Van Zanden bijgewoond. Heinrich Baarlink had hetzelfde in de altreformierte gemeente te Laar bij ds. Van Raalte meegemaakt, en Baarlinks vader bad ook in het Nederlands. Ook bij Hermann Teunis en Heinrich Lüchtenborg klonk de Nederlandse taal thuis, en dan doordat Nederlandse overdenkingen werden gelezen. Hermann Smidt, Jan-Gert Heetderks en Günter Brandorff maakten via Nederlandse radioprogramma’s kennis met het Nederlands, en Eko Alberts en Bernhard Ensink zeiden dat het horen en spreken van het Nederduits hielp om het Nederlands te kunnen begrijpen. Het spreken van het Nederlands hebben bijna alle geïnterviewde altreformierte studenten door learning by doing in Nederland geleerd; Arend Klompmaker en Dieter Wiggers hadden bovendien in Nederland respectievelijk Duitsland ook al les in het Nederlands op school gehad. Maar ook Duitse studenten die niet afkomstig waren uit de Altreformierte Kerk leerden de Nederlandse taal op deze manier: Nicol Kaminsky leerde het doordat haar ouders met haar op vakantie gingen naar Nederland, en Annelie Zemmrich leerde het door bij verschillende families te logeren en alledaagse dingen met de huisvrouwen te doen. De altreformierte studenten Klaas Huizing, Fritz Baarlink en Gerold Klompmaker hebben een Nederlandse vader (Huizing) of moeder (Baarlink) of Nederlandse verwantschap (Klompmaker), waardoor ze de taal beheersen. Christoph Wiarda, Christian Kupfer en Wilma Falk, die niet afkomstig zijn uit de Altreformierte Kerk, hebben de Nederlandse taal via cursussen op verschillende universiteiten geleerd. Maar ook de altreformierte studenten Jan Gülker-Hermes en Bernhard Ensink hebben aanvullend op hun passieve taalkennis nog cursussen gevolgd. Ensink, Heye Heyen en Habbo Heikens hebben bovendien door het lezen van Nederlandse boeken of kranten hun Nederlands bijgeschaafd. 2.4.8.2. Het accent als kenmerk en de wil tot integratie Behalve Jan Folkert-Fischer zeiden alle uit Duitsland afkomstige studenten dat ze als Duitsers werden waargenomen, en dan vooral vanwege hun Duits accent. Maar ook de achternaam (Thon en Baarlink), Duitse gewoontes (Kaminsky) en het bij elkaar wonen (Heikens) of juist 652
In die tijd waren de altreformierte gemeenten te Laar en Campen vacant, maar Brink vertelde mij dat mensen in die tijd wellicht moeite hadden met het feit dat hij met een reformierte vrouw getrouwd was. Zie ook Veldhausen, Bundeszeichen, 236.
113
niet in Kampen wonen van Duitse studenten (Hilbrands) maakte dat ze als “Duitsers” opvielen. Arend Klompmaker zei bovendien dat hij waargenomen werd als student uit een kleine kerk die een aanhangsel was van de GKN: de Altreformierte Kerk. De meeste uit Duitsland afkomstige studenten wilden echter niet als Duitser opvallen maar gewoon erbij horen (Jan-Gert Heetderks) en integreren (Naber), wat bij Ensink en Slaar ertoe leidde dat ze zich uiteindelijk lieten naturaliseren. De wil tot integratie maakte dan ook dat Naber minder op zijn afkomst werd aangesproken, en Kip zocht bewust niet alleen maar zijn Duitse medestudenten op. Maar vele uit Duitsland afkomstige studenten zeiden ook dat het geen probleem was om als Duitser waargenomen te worden: volgens Ensink, Eko Alberts en Annelie Zemmrich was het eerder positief. Ensink en Alberts zeiden dat ze werden gevraagd om Duitse teksten te vertalen, en Ensink opende een boekenwinkel in Kampen die Duitse boeken voor Duitse prijzen verkocht. Zemmrich vertelde dat mensen interesse hadden in haar vanwege haar afkomst, en dat mensen positief reageerden op haar deelname aan een gedenkstoet op 5 mei. Het laatstgenoemde aspect is iets wat verschillende Duitse studenten bezig hield. Zemmrich vertelde dat Georg Naber principieel niet deelnam aan de gedenkstoet (wellicht omdat hij dacht dat Nederlanders dat ongepast zouden vinden? Berthold Bloemendal), Jan Gülker-Hermes voelde zijn afkomst vooral op 4 mei als iets onaangenaams, en Nicol Kaminksy schreef dat ze beschaamt was toen de Kamperse hoogleraar Gerrit Hartveld aan haar vertelde dat hij haar als mens en niet als “Duitse” ziet en schuld ook in Nederland zoekt (leden van zijn familie waren door Duitsers naar een concentratiekamp gebracht). Zemmrich en Maike Avermann vertelden verder dat er bij enkele Nederlanders ook vooroordelen tegen Duitsers leefden, maar dan vooral onder jongeren (Avermann) en dat Nederlanders haar dan ook als uitzondering zagen (Zemmrich). Eko Alberts en Hermann Teunis schreven dat enkele Nederlanders eerst de kat uit de boom keken om erachter de komen of het tegenover een “goede Duitser” was, en dat daarna het contact op gang kwam. Maar Bernhard Ensink en Jan-Gerd Heetderks, die in de linkse KaSB actief waren, kregen ook kritische vragen over de omgang van de Duitse regering met het terrorisme van linkse groepen te horen, en Zemmrich en Brandorff hebben beiden één keer meegemaakt dat Nederlanders duidelijke antipathieën tegenover hen vanwege hun afkomst lieten zien (Hitlergroet), niet reageren op vragen.
3. CONCLUSIES In de inleiding heb ik uitgaand van de historiografie van de theologische opleiding aan de Boven Niewstraat/Oudestraat de vraag opgeworpen waarom de Kamper opleiding over het algemeen vermeed om uit Duitsland afkomstige studenten met hun achtergrond in verband te brengen. Bovendien heb ik de vraag gesteld hoe de Duitse studenten zelf tegen hun achtergrond aankeken en of die achtergrond van belang was voor hun studie. Ik wil nu proberen om uit mijn betoog conclusies te trekken aangaande deze hoofd- en subvragen.
3.1. Uit Duitsland afkomstige studenten en hun opleiding te Kampen 3.1.1. “Nederlanders”? Zoals ik in de inleiding al zei was mijn eerste indruk dat de theologische opleiding aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat liefst vermeed om haar uit Duitsland afkomstige studenten met hun Duitse achtergrond in verbinding te brengen. Deze indruk kan met verschillende argumenten worden onderbouwd, die een basis hebben in het bronnenonderzoek voor deze scriptie. We zagen in hoofdstuk één dat de banden tussen Nederland en Duitsland pas in de 19de eeuw werden doorsneden en dat de Nederlandse taal pas aan het begin van de 20 ste eeuw 114
uit Oost-Friesland en het graafschap Bentheim verdween.653 Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het feit dat Bouwman in zijn boek over de Theologische School te Kampen in 1924 niet van “Duitsers” of “Duitsland” spreekt. Bovendien waren de meeste Duitse studenten tot 1924 lid van de Altreformierte Kerk, die niet alleen het Nederlands als kerktaal het langst conserveerde maar wiens vaders en moeders van het eerste uur ook Nederlandse stichtelijke literatuur hadden gelezen en allerlei kerkelijke contacten hadden onderhouden met geestverwanten over de grens. Vanuit Nederlands perspectief was het mogelijk om de betrokkenen als “buitenleden” op te vatten. De GKN en de Altreformierte Kerk bleven metelkaar in contact, en wellicht was ds. Jäger uit Emden als docent van de altreformierte prediantenopleiding dusdanig bekend binnen de GKN dat Bouwman daarom niet hoefde te verwijzen naar de afkomst van Jäger, zowel niet naar zijn nationaliteit als ook niet naar de kerk waar hij lid van was. Nadat de Altreformierte Kerk zich in 1923 “voorlopig” had aangesloten bij de GKN en in 1959 het “voorlopig” uit de kerkorde van de GKN was verdwenen werd de Altreformierte Kerk volgens Arend Klompmaker als “aanhangsel” van de GKN beschouwd. De Altreformierte Kerk en haar studenten vielen in Kampen wellicht niet op vanwege hun relatief kleine aantal. De banden met Nederland qua taal en spiritualiteit schiepen de mogelijkheid om zich als Duitser “Nederlands” voor te doen. Uit Duitsland afkomstige studenten konden lid van F.Q.I. worden, en de altreformierte studenten werden niet alleen lid van F.Q.I. en de disputen: ze werden ook in bestuursfuncties gekozen. Ze werden dus niet als “buitenbeentjes” behandeld maar mochten meedoen. De uit Duitsland afkomstige student Köster schreef zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog een kaart aan F.Q.I. Al vlak na deze oorlog werden de studenten Heinrich Baarlink en Heinrich Voogd gevraagd om een conferentie te organiseren om een hernieuwd contact tussen Nederlandse en Duitse studenten op gang te brengen. Deze twee studenten trouwden met Nederlandse vrouwen, en beiden kregen functies in de senaat en in hun disputen (Voogd werd zelfs voorzitter van H.E.R.O.S.!). De voormalige student Tien sprak op een buitengewone corpsvergadering over zijn ervaringen in de krijgsgevangenschap, de voormalige Duitse student Schrovenwever werd in 1947 dominee in Scheemda. Guhrt kreeg in deze naoorlogse periode vlak na zijn afstuderen een roep uit Vlagtwedde (waarvoor hij echter bedankte vanwege gemeenteleden die problemen hadden met zijn afkomst)!
3.1.2. “Duitsers”? Het onderzoek heeft echter volgens mij overtuigend aangetoond dat uit Duitsland afkomstige studenten niet door iedereen als “Nederlanders” werden beschouwd. Het nationalisme in Nederland en Duitsland drong in de 19de eeuw door tot de curatoren, die thema’s voor opstellen voor het admissie- en litterair examen moesten bedenken. Curatoren gaven zowel Nederlandse als ook Duitse studenten onderwerpen op die dit weerspiegelden. In hoofdstuk vier van deze scriptie viel op dat vooral Duitse studenten opstellen over thema’s moesten schrijven die gerelateerd waren aan Duitse personen (Bismarck, kroonprinses van Württemberg, Friedrich Schiller) of instituties (universiteit van Berlijn). Het blijft een open vraag welke curatoren deze thema’s opgaven: waren het de Duitse curatoren Jan Bavinck en/of Henricus Beuker, of Nederlandse curatoren? Verder viel op dat de Nederlandse studenten aan de Theologische School verdeeld waren over Duitsland: terwijl student Smallegange over Duitsland als “Heimath” sprak, vreesde Steketee dat Duitsland Nederland zou willen annexeren en dat de invloed van germanismen op de Nederlandse taal een eerste stap in die richting was. Dezelfde vrees uitte ds. Bulens op de synode van Dordrecht in 1879, die daarom het geloof als brug tussen de nationaliteiten 653
Er was met Hermann Graefe alleen één Duitse student langere tijd in Kampen die niet uit deze streken kwam, zie Bijlage 3.
115
beklemtoonde. Maar ds. Jäger wilde voorkomen dat de Altreformierte Kerk als “Nederlandse sekte” werd beschouwd, en ik denk dat met zijn komst als predikant en docent in de Altreformierte Kerk het band tussen deze kerk en de GKN respectievelijke de opleiding in Kampen op synodaal en academisch gebied eerder slechter dan beter werd. De aansluiting van de Altreformierte Kerk aan de GKN in 1923 was volgens mij meer pragmatisch en uit praktische nood (gebrek aan geld) ingegeven dan door een “hartelijk broederband”. Dit werd ook daarin duidelijk dat de aansluiting volgens het model van H.H. Kuyper gebeurde, waardoor de Altreformierte Kerk meer zelfstandigheid behield dan in het model van de Kamper hoogleraar Harm Bouwman. Wellicht heeft de opstelling van Jäger tegen Nederland en het verwerpen van het model van Bouwman ook ertoe geleid dat deze de aansluiting van de Altreformierte Kerk in zijn boek onvermeld laat. Wellicht hebben deze ontwikkelingen ertoe geleid dat Nederlanders de uit Duitsland afkomstige studenten wel degelijk als “Duitsers” beschouwden, ook al werd daar in de stukken van de School niet naar gerefereerd. Dit zou daaruit kunnen blijken dat Lambert Mensink in 1919 “Jung-Deutscher” werd genoemd en dat uit Duitsland afkomstige studenten nooit in een “hoofdambt” van de senaat van F.Q.I. werden verkozen. Tijdens het Interbellum hielden uit Duitsland afkomstige studenten lezingen op vergaderingen van F.Q.I. Zoals ik al in hoofdstuk 3 zei lijkt het mij waarschijnlijk dat deze studenten benaderd werden met de vraag om over een bepaald onderwerp te spreken en dat ze hun thema niet zelf kozen. Uitgaand van deze veronderstelling werden de referenten als “Duitsers” beschouwd: met uitzondering van Tappers werd aan allen gevraagd om over “Duitse” thema’s te spreken. De lezing van Herlijn behandelde de langdurig in Duitsland werkzame Zwitser Karl Barth. Het feit dat de uit Duitsland afkomstige studenten na de Tweede Wereldoorlog op weinig obstakels stuitten in de Nederlandse kerken kan zoals gezegd worden geïnterpreteerd als aanwijzing dat hun afkomst geen rol speelde. Er zijn echter ook andere mogelijkheden om het fenomeen te verklaren. De GKN en de opleiding aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat hadden wellicht in het gevolg van de Vrijmaking van 1944 de behoefte om zo veel mogelijk gemeenten en mensen af te houden van de GKv. De grote meerderheid van de Nederlandse studenten in Kampen had echter gekozen voor Schilder c.s. Wellicht wilden GKN en haar opleiding niet ook de Altreformierte Kerk aan de GKv “verliezen”. Bovendien was in ieder geval bij student Heinrich Baarlink bekend dat zijn vader tegen het nationaalsocialistische regime ageerde, zodat hij als “goede Duitser” kon worden beschouwd. Dat verzachtte de wellicht moeilijke taak om de “Duitsers” weer te integreren in het Nederlandse kerkelijke leven. Wellicht worden daarom de namen van bijvoorbeeld Baarlink en Voogd in de boeken van W. de Graaf en Boerkoel et al. niet genoemd maar algemeen over “Duitse studenten” gesproken. De voor de grap bedoelde toespelingen op zijn Duitse afkomst bij Guhrt laten namelijk zien dat zijn nationaliteit wel degelijk werd opgemerkt. De afkomst uit de BRD werd vanaf de jaren zeventig door vooral de politiek linkse Nederlandse studenten aan de opleiding aan de Oudestraat kritisch waargenomen, omdat de pro-Amerikaanse Bondsrepubliek kritisch werden beschouwd. De Duitse studenten Jan-Gerd Heetderks en Bernhard Ensink, die lid waren van het linkse KaSB, vertelden hierover. Een kleine groep Nederlandse studenten in Kampen was communistisch gezind wilde de DDR een kans geven en bezocht Berlijn. Maar afgezien van deze groep bestond onder Nederlanders in Kampen ook een interesse in het eigen koloniaal verleden en in de Apartheid, die voor de jaren zestig lange tijd niet kritisch werd beschouwd. De donkere kanten van de eigen geschiedenis en de democratisering trokken in toenemende mate de aandacht, en daarom spelen Duitse studenten uit de BRD volgens mij in de historiografie na 1970 geen rol. Maar ze werden wel als “Duitsers” opgemerkt, zoals Heetderks en Ensink laten zien.
116
3.2. Uit Duitsland afkomstige studenten en hun verhouding tot hun afkomst De analyse van de database in hoofdstuk 4 heeft laten zien dat vanaf de oprichting van de theologische opleiding te Kampen in 1854 tot in 1994 voor de uit Duitsland afkomstige studenten hun afkomst een rol heeft gespeeld in hun studententijd en hun carrièrepatroon. In de 19de eeuw wordt dit al bij de tweede Duitse student aan de Boven Nieuwstraat (Schevel) duidelijk, omdat hij ervoor kiest om in de krans tot tweemaal toe over “Duitse” thema’s te improviseren. Hetzelfde geld voor student Robbert die in zijn admissie-examen Duitsland als zijn “vaderland” beschouwde. Nu zou, uitgaand van het feit dat er in deze tijd een altreformierte predikantenopleiding bestond, de gedachte kunnen opkomen dat voor de altreformierte studenten die ondanks deze opleiding naar Kampen kwamen hun afkomst onbelangrijk was of dat ze zich in Nederland meer thuis voelden dan in Duitsland. Eveneens zou vanuit het carrièrepatroon van vele Duitse studenten in de 19de eeuw de indruk kunnen ontstaan dat hun afkomst vervaagde omdat velen tenminste een tijdlang (en enkelen uitsluitend) in Nederland werkten en enkelen zelfs naar de VS emigreerden. Aangaande de eerste veronderstelling heeft mijn onderzoek laten zien dat er andere redenen waren waarom (altreformierte) Duitse studenten naar Kampen kwamen: hun studie in Duitsland verliep moeizaam (Robbert en Plescher, wellicht ook Bussemaker en Zwiens), of ze wilden een betere opleiding dan de altreformierte (Steffens, R.J. Schoemaker, Graefe). Wat de tweede veronderstelling betreft geloof ik dat ook voor die Duitse studenten die meteen of later naar Nederland gingen of naar de VS emigreerden de afkomst niet irrelevant was. Ze hadden deels geen keuze: kwam er geen beroep uit Duitsland dan moesten ze maar in Nederland blijven. Student Vos kon niet zonder financiële hulp van zijn ouders in zijn eerste altreformierte gemeente te Uelsen werken, omdat de armlastige leden hem onvoldoende traktement en ‘naturalia’ gaven. Wellicht was dit de reden waarom student Lampen zowel voor een beroep uit Uelsen als voor een uit het Duitse Wilsum bedankte. Ik vermoed dat er in de begintijd van de Theologische School te Kampen binnen de CGK meer gemeenten waren die predikanten een toereikende uitkomst konden bieden dan binnen de Altreformierte Kerk. De landbouwcrisis in Nederland en Duitsland tussen ongeveer 1875 en 1895 zou de reden kunnen zijn geweest waarom Vos naar Amerika ging. Wanneer een familielid was vertrokken werd die vaak door anderen gevolgd (H. Beuker en Robbert inclusief families). Aangaande de studenten vanaf rond 1900 tot aan het eind van de jaren zestig wordt duidelijk dat ze erbij wilden horen. Behalve student Vink werd iedereen lid van het studentencorps F.Q.I., en de altreformierte studenten, die langer dan Duitse studenten uit andere kerkelijke gezindtes in Kampen studeerden, werden lid van een gezelschap of een dispuut. Aan de andere kant zochten ze elkaar op en woonden ze bij elkaar. Ze trouwden voor een deel wel met Nederlandse vrouwen maar begonnen met uitzondering van Anton Heid Ley allen aan hun predikantschap in Duitsland, waar in de Altreformierte Kerk na de Eerste en Tweede Wereldoorlog ook genoeg vacatures waren. Dat vooral de studenten uit het Interbellum naar Nederland gingen heeft volgens mij vooral met hun Nederlandse echtgenotes te maken. Ik geloof dus dat ook in het Interbellum afkomst wel degelijk een rol speelde. Na de Tweede Wereldoorlog verandert dit: de Duitse studenten wonen tot aan de jaren tachtig nog steeds bij elkaar maar willen zich niet als zodanig profileren. Bovendien wordt van 1945 tot aan de jaren zeventig behalve student Ley geen Duitse student predikant in Nederland, ook trouwden studenten zoals Baarlink en Voogd met Nederlandse vrouwen. Speelde angst voor afwijzing in Nederland een rol bij de keuze voor een beroepsperspectief in de Altreformierte Kerk? Guhrt had door enkele gemeenteleden in Vlagtwedde afwijzing ervaren, Voogd kon ik hierover niet vragen, en bij Heinrich Baarlink vermoed ik dat hij vanwege de faam van zijn vader geen angst voor afwijzing had maar zich geroepen voelde om 117
in Duitsland te werken. De meerderheid van de uit Duitsland afkomstige studenten ervoer het oorlogsverleden als een belasting. Een geringe profilering als “Duitser” in de Gereformeerde Kerken in Nederland vergrootte de mogelijkheid tot acceptatie in Nederland, zelfs in de moeilijke naoorlogse periode. Vanaf de jaren zeventig vielen velen aan de Oudestraat toch weer als “Duitsers” op, omdat ze van de mogelijkheid gebruik maakten om hun scripties in het Duits te schrijven. Bovendien woonden velen tot de jaren tachtig bij elkaar in huis, en daarna vaak ook in Duitsland, en dat versterkte de onderlinge band (Heikens, Hilbrands). Enkelen vallen sterker op dan anderen omdat ze expliciet Duitse thema’s kiezen (Beuker) of Duitse theologen centraal stellen (Schirrmacher, Jan-Gerd Heetderks). Een minderheid van altreformierte Duitse studenten integreerde daarentegen zo sterk in het gastland dat ze niet alleen hun scripties in het Nederlands schreven maar ook in Nederland dominee werden. Als reden gaven ze aan dat ze de Altreformierte Kerk benauwend vonden: ons kent ons, en bovendien gaf de Altreformierte Kerk aan hen ook niet de ruimte om er te werken. Ook andere altreformierte studenten dachten erover na om in Nederland te blijven, maar dan meer omdat er weinig vacatures binnen hun eigen kerk waren en altreformierte predikanten tegen hen zeiden dat er weinig perspectief zou zijn om daar aan de slag te gaan. De meeste altreformierte Duitse studenten wilden niet meedoen aan de politieke (links tegen rechts) of theologische polarisatie (rapport God met ons) maar participeerden toch in theologische vernieuwingen, vooral die van docent Schippers. Kortom: uit Duitsland afkomstige studenten wilden na de Tweede Wereldoorlog niet als “Duitsers” opvallen maar probeerden evenmin om die afkomst te verhullen.
4. EVALUATIE VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN EN DE GEVOLGDE METHODE Zoals ik in de inleiding als zei wist ik aanvankelijk niet hoe veel informatie ik over de uit Duitsland afkomstige studenten zou kunnen achterhalen. Ik verwachtte dat het moeilijk zou worden. Ik had boeken thuis over de Altreformierte Kerk, maar Duitse studenten uit andere kerkelijke gezindtes kwamen daar niet in voor. Ten tweede verwachtte ik weinig informaties over de Duitse studenten uit de 19de eeuw, omdat F.Q.I. pas vanaf 1893 ieder jaar een Almanak uitgaf. Ten derde ging ik ervan uit dat ik alleen van een deel van de voormalige Duitse studenten een contactadres zou kunnen achterhalen en dat alleen een deel van de voormalige Duitse studenten de enquête ingevuld terug zou sturen. Vanwege al deze redenen koos ik ervoor om een database voor de ruim bemeten periode van 1854 tot 1994 op te bouwen en niet voor een deelsegment daarvan.. Achteraf gezien ben ik veel te pessimistisch geweest. Aangaande de studenten uit andere kerkelijke gezindtes hebben archivarissen van Duitse Landeskirchen probleemloos gegevens gestuurd, en over de studenten Möllenbeck en Birnbach heb ik via het internet in twee boeken iets kunnen vinden. Het internet heeft meer mogelijk gemaakt dan ik had verwacht: ik heb met uitzondering van de studenten Roland Albrecht Tolksdorf en Harald Gottlieb Müller van 43 nog levende Duitse studenten het e-mail adres kunnen achterhalen, en slechts drie daarvan reageerden niet op de enquête. Tenslotte wist ik aan het begin van mijn onderzoek niet dat studenten in de 19de eeuw opstellen moesten schrijven voor een admissie- of litterair examen, en ik wist evenmin dat vooral de opstellen voor het litterair examen goed bewaard bleven. Er zijn tegen mijn verwachting in vele documenten in het Gemeentearchief Kampen bewaard gebleven, waarin wellicht zelfs nog meer informatie over de Duitse studenten zou kunnen sluimeren (bijvoorbeeld in de notulenboeken van F.Q.I.). Maar het zou de marges van een scriptie te buiten gaan om alles grondig te onderzoeken, want deels zijn de documenten omvangrijk en niet makkelijk leesbaar. Terugblikkend denk ik dat ik, had ik geweten dat nagenoeg alle nog levende voormalige Duitse studenten op mijn enquête zouden reageren, 118
mijn onderzoek tot de periode tussen 1963 en 1994 zou hebben beperkt. In 1963 begint met de invoering van een nieuwe wet op het Hoger Onderwijs namelijk een nieuw tijdperk aan de opleiding aan de Oudestraat, en ik had op deze manier nog grondiger onderzoek kunnen doen naar de 38 Duitse studenten die in dit tijdperk op mijn enquête hebben gereageerd. Wat de onderzoeksresultaten betreft komen er voor mij vooral twee problemen naar voren. Het eerste probleem betreft de vraag in hoeverre het mogelijk is om vanuit observaties aangaande enkele studenten algemene conclusies voor een hele groep te trekken. Uiteindelijk kan dit nooit met volledige zekerheid gebeuren. Toch denk ik dat ik met behulp van de hoofdstukken één en twee kan onderbouwen dat nationalisme niet alleen maar op de Duitse studenten Schevel en Robbert invloed had. Aan de andere kant is het vooral met betrekking tot de weinige Duitse studenten na de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zestig in Kampen moeilijk om algemene uitspraken te doen. Hier blijven open vragen. Het tweede probleem is dat het niet altijd duidelijk is of een observatie iets zegt over de manier waarop een student zichzelf beschouwde of waarop hij of zij werd beschouwd door anderen. Bestudering van de opstellen voor het admissie- of litterair examen is het nog het minst problematisch: de curatoren geven een thema op, en dat kan iets zeggen over hoe ze de studenten waarnamen. Hetzelfde geld andersom voor de inhoud van een opstel of een scriptie: dit kan iets zeggen over hoe de studenten zichzelf beschouwden. Lastiger wordt het al aangaande de thema’s voor de scripties, want die werden tussen student en docent in overleg vastgesteld. “Wie van de twee heeft het idee voor het thema geopperd?”, is dan de vraag. Het moeilijkst is het bij de lezingen op F.Q.I. in het Interbellum, omdat ik er niet achter kon komen of ze uit eigen initiatief op aanvraag van anderen werden gehouden. Op dit punt kon ik alleen maar vanuit een calculated guess redeneren en vervolgens mijn vondsten analyseren.
119
BRONNEN EN LITERATUUR Bronnen en periodieken Gemeentearchief Kampen (GAK) Archief van het college van curatoren van de Theologische (Hoge)School te Kampen. Archief van het college van hoogleraren van de Theologische (Hoge)School te Kampen. Archief van het studentencorps van de studenten aan de Theologische Hoogeschool te Kampen “Fides Quaerit Intellectum” 1857, 1863-1873.
Archief Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Kampen Album Studiosorum van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De Bazuin: gereformeerde stemmen uit de Christelijke afgescheidene Kerk Nederland: kerk-, nieuws- en advertentienblad. De Vrije Kerk. Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland. Der Grenzbote. Organ für die Evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen. Graafschap-Bentheimsche en Ostfriesche Grensbode: met nieuwstijdingen en advertentien: benevens getuigenissen voor Gereformeerde beginselen en Gereformeerde praktijk. Jaarboek (ten dienste) van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, Oosterbaan en Le Cointre. Jaarboek Protestantse Kerk in Nederland. Zoetermeer: Boekencentrum Uitgevers. Naamlijst der Studenten van de Theologische School der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland sinds den 6den December 1854. Naamlijst der studenten van de Theologische School der Christelijk Gereformeerde Kerk in Nederland sinds September 1884.
Overige archieven St. Clement’s Church and Holy Cross Collection, MSA SC2501, M348, Maryland State Archives.
120
Literatuur Arends, Albert. 100 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Laar. Aus der Geschichte der ev.- altref. Gemeinde Laar. Laar: Ev.-altref. Kirchengemeinde Laar, 1985. Arends, Albert, Albert Rötterink, Hubert Titz en Jan Wilde. Emlichheim und Umgebung im 3. Reich. Emlichheim: Heimatfreunde Emlichheim und Umgebung e.V., 2004. Averes, Derk. “Die Evangelisch-Altreformierte Kirche. Entstehung und Geschichte”. In Glieder an einem Leib. Die Freikirchen in Selbstdarstellung, uitgegeven door Hans-Beat Motel, 292-304. Konstanz: Christliche Verlagsanstalt Gmbh, 1975. Baarlink, Evi. Leren om het zwijgen te verbreken: godsdienstige volwassenenvorming voor vrouwen tegen de achtergrond van de methode van Paulo Freire. Doctoraalscriptie, Theologische Universiteit Kampen, 1989. Baarlink, Heinrich. “Blijvende herinneringen aan Herman Ridderbos”. In Herman Ridderbos 1909-2007 Herdacht, onder redactie van Riemer Roukema, 17-22. Kampen: Uitgeverij Kok, 2010. –––. Der innere Zusammenhang zwischen den Rechtfertigungs- und Heiligungsgedanken in den Briefen des Apostel Paulus. Doctoraalscriptie, Theologische Academie Kampen, 1960. ––– , “In memoriam Pastor Jan Kortmann”. In Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgegeven in opdracht van het bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 519-520. Goes: Oosterbaan en Le Cointre, 1978. ––– , “Pastor Kolthoff und der Grenzbote”. In Unter Gottes Bundeszeichen 1849-1999. Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, uitgegeven door de Ev.altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, 117-151. Bad Bentheim: Ev. altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, 1999. Beerlink, Hindrik. “Einen anderen Grund kann niemand legen…”, in Eine Gemeinde im Wandel der Zeit. Aus der Geschichte der evangelisch-altreformierten Gemeinde Emlichheim, uitgegeven door de Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 52-56. Emlichheim: Ev.-altreformierte Gemeinde Emlichheim, 1982. Berg, Johannes van den. “Die Frömmigkeitsbestrebungen in den Niederlanden”. In Der Pietismus vom siebzehnten bis zum frühen achtzehnten Jahrhundert, uitgegeven door Martin Brecht, 57-112. Deel 1 van Geschichte des Pietismus, uitgegeven door Martin Brecht, Klaus Deppermann, Ulrich Gäbler en Hartmut Lehman. Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1993. Berg, J., en G. Berg-Miedema. “In memoriam ds. Wybe van Dijk”. In Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgegeven in opdracht van het bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 511-512. Goes: Oosterbaan en Le Cointre, 1979. Bertram, Mijndert. Das Königreich Hannover. Kleine Geschichte eines vergangenen deutschen Staates. 2de druk. Hannover: Hahnsche Buchhandlung, 2004.
121
Beuker, Gerrit Jan. Abgeschiedenes Streben nach Einheit. Leben und Wirken Hendricus Beukers 1834-1900. Kampen: Uitgeverij Mondiss, 1996. –––. Der Gemeindebegriff bei den Altreformierten bis zum Zweiten Weltkrieg. Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen, 1977. –––. Die Evangelisch-altreformierte Gemeinde Campen 1854-2004. Von Privatversammlung zur Kirchengemeinde. Campen: Ev.-altref. Kirchengemeinde Campen, 2004. –––. “Die Evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen 1923-2003. Partikularsynode der Gereformeerde Kerken in Nederland”. In Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf Jahrhunderte Kirche an der Grenze, onder redactie van Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma, 175-194. Delft: Uitgeverij Eburon, 2003. –––. Eben-Ezer. Altreformierte in Hoogstede und ihre Vorgeschichte. Kirche und Gemeinde 1953-2003. [Hoogstede: Synode der evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 2003?]. –––. Gemeinde unter dem Kreuz. Altreformierte in Emden 1856-2006 [2006?]. Landesbibliothek Oldenburg. –––. Gemeinde Unterwegs. Die evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Uelsen seit 1838. Uelsen: Ev.-altref. Kirchengemeinde Uelsen, 1984. –––. “Jan Schoemaker”. In Emsländische Geschichte 8, onder redactie van Christof Haverkamp, Helmut Lensing en Stefan Remme, 245-248. Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2000. –––. “Leben und Wirken des altreformierten Uelsener Pastors Berend Hindrik Lankamp 1901-1971”. In Emsländische Geschichte 12, onder redactie van Helmut Lensing, Christof Haverkamp en Heinz Kleene, 250-288. Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2005. –––. “Nicolaus Martin Steffens”, in Emsländische Geschichte 7, onder redactie van Christof Haverkamp, Helmut Lensing, Stefan Remme, 267-271. Dohren: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 1998. –––. Umkehr und Erneuerung. Aus der Geschichte der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen 1838-1988. Z.p.: Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1988. Blom, Johan Cornelis Hendrik. “Nederland onder Duitse bezetting 10 mei 1940-5 mei 1945”. In De Tweede Wereldoorlog. Het economisch leven 1945-1980. Het socio-culturele leven 1945-1980. De internationale politiek 1945-1980. Dekolonialisatie, onder redactie Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 55-94. Deel 15 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1982. 122
Boerkoel, Jan David. “De tweede halve eeuw”. Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954, onder redactie van Jan David Boerkoel, Thomas Delleman en Gerrit Marinus den Hartogh, 104-241. Kampen: J.H. Kok N.V., 1954. Boerkoel, Jan David, Thomas Delleman en Gerrit Marinus den Hartogh, red., Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954. Kampen: J.H. Kok N.V., 1954. Boogman, Johan Christiaan. “De Periode 1840-1848”. In Nederland en België 1840-1914, eerste helft, onder redactie van Theo van Tijn, Etienne Scholliers, Johan Christiaan Boogman, Lex Wils, 306-332. Deel 12 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1977. Bornewasser, Johannes Antonius. “Het Koninkrijk der Nederlanden 1815-1830”. In Socioculturele geschidenis 1794/1795-circa 1840, Politieke geschiedenis 1794/17951840/1846, De Nederlandse koloniën 1795-1914, onder redactie van onder redactie van Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Julius Hannes, Johannes Antonius Bornewasser en Maurice de Vroede, 223-278. Deel 11 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Adrianus Maria van der Woude, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Weesp: FibulaVan Dishoek, 1983. Bosmans, Jaques Louis Joseph. “Het maatschappelijk-politieke leven in Nederland 19181940”. In Nederland en België 1914-1940, onder redactie van Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 200-254. Deel 14 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1979. Bouman, Jakob Jan, “Hugenholtz, Gerhard Wilm Karel 1826-1893”. In Deel 2 van Predikanten en oefenaars: biografisch woordenboek van de Kleine Kerkgeschiedenis, onder redactie van de Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis, 103-106. Houten: Den Hertog B.V., 1993. Bouwman, Harm. Onder veilige hoede. De theologische School te Kampen gedurende de jaren 1854-1924. Kampen: J.H. Kok, 1924. Bremmer, Rolf Hendrik. Herman Bavinck als dogmaticus Kampen: Uitgeverij Kok, 1961. –––. Herman Bavinck en zijn tijdgenoten Kampen: Uitgeverij Kok, 1966. Bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, ed., Honderd Vijftig Jaar Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Jubileumuitgave met bibliografie. Goes, Oosterbaan en Le Cointre, 1984. 123
Burkert, Steffen. “Deutsch-niederländische Beziehungen 1945-1964: Als friedliche Nachbarschaft an ihre Grenzen stößt”. In Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, onder redactie van Steffen Burkert, 259-267. Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010). Caljé, Pieter Antonie Julius. Student, universiteit en samenleving. De Groningse universiteit in de negentiende eeuw, Hilversum: P.A.J. Caljé en Verloren, 2009. Corwin, Charles Edward. A manual of the Reformed Church in America 1628-1922. 5de bewerkte druk. New York: Board of Publication and Bible-School Work of the Reformed Church in America, 1922. Drooglever, Pieter Joost, “Dekolonialisatie van Oost- en West-Indië”. In De Tweede Wereldoorlog. Het economisch leven 1945-1980. Het socio-culturele leven 1945-1980. De internationale politiek 1945-1980. Dekolonialisatie, onder redactie Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 421-444. Deel 15 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1982. Dunk, Hermann Walther von der, “Nederland ten tijde van de eerste wereldoorlog”. In Nederland en België 1914-1940, onder redactie van Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 40-52. Deel 14 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1979. Eijnatten, Joris van, en Fred van Lieburg. Nederlandse Religiegeschiedenis. 2de verbeterde druk. Hilversum: Verloren, 2006. Ev.-altreformierte Gemeinde Emlichheim, ed. Eine Gemeinde im Wandel der Zeit. Aus der Geschichte der evangelisch-altreformierten Gemeinde Emlichheim. Emlichheim: Ev.-altref. Kirchengemeinde Emlichheim, 1982. Evangelisch-altreformierte Kirche Bunde, ed. Chronik der Evangelisch-altreformierten Gemeinde Bunde 1858-2008. Bunde: Ev.-altref. Kirchengemeinde Bunde, 2008. Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Neermoor, ed. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Neermoor. Moormerland: Ev.-Altref. Kirchengemeinde Neermoor, 2011. Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, ed., Evangelisch-altreformierte Gemeinde Nordhorn 1911-201. Nordhorn: Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, 2011. Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen, ed. Unter Gottes Bundeszeichen 1849-1999. Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Veldhausen. Bad Bentheim: Ev.-altref. Kirchengemeinde Veldhausen, 1999.
124
Ev.-altreformierte Kirchengemeinde Wilsum, ed. Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Wilsum 1848-1998. Wilsum: Ev.-altref. Kirchengemeinde Wilsum, 1999. Galen Last, Hermanus van, “Het cultureel-maatschappelijk leven in Nederland 1918-1940”. In Nederland en België 1914-1940, onder redactie van Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 285-311. Deel 14 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1979. Gasero, Russell L. Historical Directory of the Reformed Church in America 1628-1992. The Historical Series of the Reformed Church in America 23. Grand Rapids: Eerdmans, 1992. Graaf, Willem de. Een monument der Afscheiding. De Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1854-1954. Kampen: J.H. Kok N.V., 1955. Gelderen, Jaap van, en Frans Rozemond. Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994. Kampen, Uitgeverij Kok, 1994. Gelderen, Jaap van. “Hondert plus tien”, In Honderd plus tien: De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen: een bundel opstellen en impressies, onder redactie van Jaap van Gelderen, Johannes Plomp en Willem Constantijn Veenendaal, 100-113. Kampen: Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1975. Gelderen, Jaap van, Johannes Plomp en Willem Constantijn Veenendaal, red. Honderd plus tien: De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen: een bundel opstellen en impressies. Kampen: Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1975. Goeters, Johann Friedrich Gerhard. “Der reformierte Pietismus in Bremen und am Niederrhein im 18. Jahrhundert”. In Der Pietismus im achtzehnten Jahrhundert, uitgegeven door Martin Brecht en Klaus Depperman, 372-427. Deel 2 van Geschichte des Pietismus, uitgegeven door Martin Brecht, Klaus Deppermann, Ulrich Gäbler en Hartmut Lehman. Göttingen: Vandenhoek & Ruprecht, 1995. Gout, F.P. “Het socio-culturele leven in Nederland 1945-1980”. In De Tweede Wereldoorlog. Het economisch leven 1945-1980. Het socio-culturele leven 1945-1980. De internationale politiek 1945-1980. Dekolonialisatie, onder redactie Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 337-368. Deel 15 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1982. Graaf, Gerrit Roelof de. Geloof zoekt te verstaan. Een onderzoek naar de plaats van het Kamper studentencorps Fides Quaerit Intellectum binnen de verzuiling en daaruit volgend, binnen het beschavingsoffensief en de genootschappelijkheid, in de periode 1863 tot 1902. Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Groningen, Juli 2004.
125
Gritter, Geert. “Die Vorgeschichte”. In „Gedenke des ganzen Weges“ 1845-1995. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim, uitgegeven door de Evangelischaltreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 7-23. Emlichheim: Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 1995. Groot, Douwe Johannes de. “Uit het Album Studiosorum”. In Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954, uitgegeven door Jan David Boerkoel, Thomas Delleman en Gerrit Marinus den Hartogh, 380-388. Kampen: J.H. Kok N.V., 1954. Guhrt, Joachim. Geschichte und Geschichten. Erlebnisse und Erkenntnisse eines Lebens im 20. Jahrhundert [2000], Bibliotheek Theologische Universiteit Kampen (Broederweg). –––. “In memoriam Pastor Heinrich F. Voogd”. In Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgegeven in opdracht van het bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 575-576. Goes: Oosterbaan en Le Cointre, 1995. Gülker, Alfried. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Bad Bentheim 18401990. Bad Bentheim: Ev.-altref. Kirchengemeinde Bad Bentheim, 1990. Haas, Johannes de. Gedenkt uw voorgangers. 5 delen. Haarlem: Vijlbrief, 1984-1989. Harinck, George, en Lodewijk Winkeler. “De negentiende eeuw”. In Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, onder redactie van Herman Johan Selderhuis, 597-721. Kampen: Uitgeverij Kok, 2006. Hartogh, Gerrit Marinus den. “De eerste halve eeuw”. In Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954, uitgegeven door Jan David Boerkoel, Thomas Delleman en Gerrit Marinus den Hartogh, 7-103. Kampen: J.H. Kok N.V., 1954. Heitink, Gerben. “Studietijd in Kampen”. In Honderd plus tien: De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen: een bundel opstellen en impressies, onder redactie van Jaap van Gelderen, Johannes Plomp en Willem Constantijn Veenendaal, 90-99. Kampen: Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1975. Hooykaas, Gerard J. “De politieke ontwikkeling in Nederland 1830-1840”. In Socioculturele geschidenis 1794/1795-circa 1840, Politieke geschiedenis 1794/1795-1840/1846, De Nederlandse koloniën 1795-1914, onder redactie van Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Julius Hannes, Johannes Antonius Bornewasser en Maurice de Vroede, 306-314. Deel 11 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Adrianus Maria van der Woude, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Weesp: Fibula-Van Dishoek, 1983. Houtman, Cees. “Kampen in de novellen van een vergeten schrijver”. In Kamper Almanak. Cultuur Historisch Jaarboek 2011, onder redactie van Herman Harder, Marhilde WesselsBierling en Geraart Westerink, 91-128. Kampen: Frans Walkate Archief SNS Bank, 2011.
126
Jansen-de Graaf, Beatrice en Geert Johannes van Klinken. Geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen 1854-2004. Kampen, Uitgeverij Kok, 2005. Jansen-de Graaf, Beatrice. “Nieuwe wegen”. In Beatrice Jansen-de Graaf en Geert Johannes van Klinken. Geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen 1854-2004, 183-331. Kampen, Uitgeverij Kok, 2005. Janssen, Geert. “In memoriam Ds. Johannes den Ouden”. In Informatieboekje van de Nederlands Gereformeerde Kerken, onder redactie van Geert Janssen, 124-126. Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1981. Jäger, Johannes. “Die Zukunft unsrer theol. Schule III-IV”. Graafschap-Bentheimsche en Ostfriesche Grensbode: met nieuwstijdingen en advertentien: benevens getuigenissen voor Gereformeerde beginselen en Gereformeerde praktijk, 22 juli en 5 augustus 1900. Jäger, Johannes, en W. Waalkes. “Eine Erklärung des Kirchenrats der altref. Gemeinde in Emden”. Der Grenzbote. Organ für die evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen, 9 maart 1918. Kersten, Albert Emmanuel. “Nederland en de buitenlandse politiek na 1945”. In De Tweede Wereldoorlog. Het economisch leven 1945-1980. Het socio-culturele leven 1945-1980. De internationale politiek 1945-1980. Dekolonialisatie, onder redactie Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 20-28. Deel 15 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1982. Kip, Jan Hindrik. “Da alles liebende nach seiner Ganzheit strebt…”: zur Rede vom Wachstum in der Poimenik. Doctoraalscriptie, Theologische Universiteit Kampen, 1989. Klinge, Albert-Jan. ” Zwischen Holtgeerds Scheune und Zeltkirche“. In „Gedenke des ganzen Weges“ 1845-1995. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim, uitgegeven door de Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 24-51. Emlichheim: Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 1995. Klinken, Geert Johannes van. “Een sterk instituut van kwetsbare mensen”. In Beatrice Jansende Graaf en Geert Johannes van Klinken. Geschiedenis van de Theologische Universiteit in Kampen 1854-2004, 17-181. Kampen, Uitgeverij Kok, 2005. Kloczowski, Jerzy. “Formen des Christentums in Ostmitteleuropa”. In Krisen und Erneuerung 1958-2000, uitgegeven door Jean-Marie Mayeur en bewerkt door Thomas Bremer, Norbert Kössmeier, Stefan Orth, Andrea Barbara Schmidt, Michael Sievernich, Ulrich Ruh en Gerhard Philipp Wolf, 350-390. Deel 13 van Die Geschichte des Christentums. Religion, Politik, Kultur, uitgegeven door Norbert Brox, Odilo Engels, Georg Kretschmar, Kurt Meier en Heribert Smolinsky. Freiburg: Verlag Herder, 1992. Koers, Martin. “Goldene Zwanziger, schwarzer Freitag, braune Gewalt”. In Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, onder redactie van Steffen Burkert, 199-213. Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010).
127
Kok, Johannes Antonius de. “Kerken en godsdienst: de school als motor van de verzuiling”. In Nederland en België 1840-1914, tweede helft, onder redactie van Theo van Tijn, Etienne Scholliers, Johan Christiaan Boogman, Lex Wils, 145-155. Deel 13 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1978. Kolthoff, Egbert. “Opleiding van predikanten”. Graafschap-Bentheimsche en Ostfriesche Grensbode: met nieuwstijdingen en advertentien: benevens getuigenissen voor Gereformeerde beginselen en Gereformeerde praktijk, 26 juni 1898. Kremer, Ludger. “Das Niederländische als historische Kultursprache in der Grafschaft Bentheim”. In Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf Jahrhunderte Kirche an der Grenze, onder redactie van Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma, 195-210. Delft: Uitgeverij Eburon, 2003. Kreuzen, Willem. Rapport inzake bezoek kerken Bentheim Ost Friesland [1946]. Theologische Universiteit Kampen Broederweg. Krug, Heider Dieter. Menschenrechte und Hunger. Einige Überlegungen. Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen, 1978. Lankamp, Berend Heinrich. “Die Altreformierten Kirchen in Niedersachsen”. In Viele Glieder – Ein Leib. Kleinere Kirchen, Freikirchen und ähnliche Gemeinschaften in Selbstdarstellung, uitgegeven door Ulrich Kunz, 44-58. Stuttgart: Quell-Verlag, 1953. –––. “In memoriam ds. Wilhelm Adolf Lenderink”, In Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgegeven in opdracht van het bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 461-462. Goes: Oosterbaan en Le Cointre, 1966. Lensing, Helmut. “Die Beseitigung des Niederländischen als Kirchensprache in der altreformierten Kirche der Grafschaft Bentheim durch den NS-Staat 1935-1939”. In Emsländische Geschichte 15, onder redactie van Helmut Lensing, Christof Haverkamp en Heinz Kleene, 237-287. Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte e.v., 2008. –––. “Die altreformierten Gemeinden Nordhorn und Brandlecht von den Anfängen bis zum Ende des Zweiten Weltkriegs”. In Evangelisch-altreformierte Gemeinde Nordhorn 1911-201, uitgegeven door de Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, 11-244. Nordhorn: Ev.- altref. Kirchengemeinde Nordhorn, 2011. –––. “Die reformierte und die altreformierte Kirche der Grafschaft Bentheim und das Jahr 1933”. In Emsländische Geschichte 16, onder redactie van Christof Haverkamp, Heinz Kleene, Helmut Lensing, 402-485. Haselünne: Studiengesellschaft für Emsländische Regionalgeschichte, 2009.
128
Lieburg, Fred van. “Geesjen Pamans 1731-1821 Geistliche Mutter des Bentheimer reformierten Pietismus”. In Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf Jahrhunderte Kirche an der Grenze, onder redactie van Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma, 159173. Delft: Uitgeverij Eburon, 2003. Lüchtenborg, Heinrich. “In memoriam ds. Jan Köster”. In Jaarboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland, uitgegeven in opdracht van het bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 524-525. Goes: Oosterbaan en Le Cointre, 1996. Manning, Adrianus Franciscus Mathilde Florentine. “Nederland en het buitenland 19181940”. In Nederland en België 1914-1940, onder redactie van Adrianus Franciscus Mathilde Florentine Manning en Heldring Balthazar en Johan de Vries, 336-364. Deel 14 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1979. Meier, Kurt. “Deutschland und Österreich”. In Erster und zweiter Weltkrieg. Demokratien und Totalitäre Systeme 1914-1958, uitgegeven en bewerkt door Kurt Meier, 681-772. Deel 12 van Die Geschichte des Christentums. Religion, Politik, Kultur, uitgegeven door Norbert Brox, Odilo Engels, Georg Kretschmar, Kurt Meier en Heribert Smolinsky. Freiburg: Verlag Herder, 1992. Meyer, Erich. “Werden und Wandel der Landschaft”. In Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, onder redactie van Steffen Burkert, 87-98. Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010). Meyster, Frederik Cornelis. “Hoe het leven aan de school reilt en zeilt”. In Sola gratia: schets van de geschiedenis en de werkzaamheid van de Theologische Hoogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1854-1954, uitgegeven door Jan David Boerkoel, Thomas Delleman en Gerrit Marinus den Hartogh, 242-301. Kampen: J.H. Kok N.V., 1954. North-West University. “Potchefstroom Campus history”. http://www.nwu.ac.za/content/nwu-potchefstroom-campus-history-potchefstroom-campus [gezien op 26. november 2011]. Plasger, Gerhard. “Der Haager Vergleich von 1701. Vorgeschichte und Folgen”. In Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf Jahrhunderte Kirche an der Grenze, onder redactie van Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma, 29-42. Delft: Uitgeverij Eburon, 2003. –––. “Reformation in der Grafschaft Bentheim”. In Nederland en Bentheim. Vijf eeuwen kerk aan de grens/ Die Niederlande und Bentheim. Fünf Jahrhunderte Kirche an der Grenze, onder redactie van Paul Hendrikus Adrianus Maria Abels en Gerrit Jan Beuker en Jan Gerard Jakob van Booma, 11-28. Delft: Uitgeverij Eburon, 2003. Ragniz, Heinz. “Bildung für alle macht Schule”. In Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, onder redactie van Steffen Burkert, 551-562. Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010). 129
Roon, Ger van. Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941. Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 1973. Röhrbein, Waldemar R. “Niedersachsen 1945-1990”. In Die deutschen Länder vom Wiener Kongress bis zur Gegenwart, 779-790. Deel 2 van Geschichte der deutschen Länder „Territorien-Ploetz“, uitgegeven door Georg Wilhelm Sante en A.G. Ploetz Verlag. Würzburg: A.G. Ploetz, 1971. Rürup, Reinhard, “Deutschland im 19. Jahrhundert 1815-1871”. In 19. und 20. Jahrhundert 1815-1945, Reinhard Rürup, Hans-Ulrich Wehler, Gerhard Schulz, 3-200. Deel 3 van Deutsche Geschichte. Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1985. Schoemaker, Jan, ed., Iets uit de levensgeschiedenis van H.H. Schoemaker te Haftenkamp en Het ontstaan der Oudgereformeerde Gemeente te Uelsen, als de eerste der Oudgereformeerde Kerk in het Graafschap Bentheim [Veldhausen 1887]. Scholten, J.A. “Meer dan jeugdsentiment? Terugblik op een vastgelopen demokratiseringsbeweging”. In Honderd plus tien: De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen: een bundel opstellen en impressies, onder redactie van Jaap van Gelderen, Johannes Plomp en Willem Constantijn Veenendaal, 206-215. Kampen: Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1975. Schulz, Gerhard. “Deutschland seit dem Ersten Weltkrieg 1918-1945”. In 19. und 20. Jahrhundert 1815-1945, Reinhard Rürup, Hans-Ulrich Wehler, Gerhard Schulz, 407-594. Deel 3 van Deutsche Geschichte. Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1985. Selderhuis, Herman Johan, en Peter Nissen. “De Zestiende Eeuw”. In Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, onder redactie van Herman Johan Selderhuis, 215-358. Kampen: Uitgeverij Kok, 2006. Smid, Menno. “Kirche und Religion in der Neuzeit”. In Ostfriesland. Geschichte und Gestalt einer Kulturlandschaft, uitgegeven door Karl-Ernst Behre en Hajo van Lengen, 199-240. Aurich: Ostfriesische Landschaft, 1995. Stier, Hans-Erich, Ernst Kirsten, Wilhelm Wühr, Heinz Quirin, Werner Trillmich, Gerhard Czybulka, Hermann Pinnow en Hans Ebeling, eds., Westermann Großer Atlas zur Weltgeschichte. 9de druk. Braunschweig: Georg Westermann Verlag, 1976. Stowe, Andrew David. Stowe’s Clerical Directory [1920]. Sundag, Jan Bernd. “Kurze Geschichte vom Ursprung und Aufkommen der Altreformierten Gemeinde allhier in der Grafschaft Bentheim. Im Zeitraum der Jahre 1835 bis 1861, geschrieben in dieses kirchliche Handbuch durch J.B. Sundag. Bei welchen Geschehnissen der Kirche ich Ihnen auch eine kurze Skizze meines Lebens gebe, sowohl vor als auch nach meiner Bekehrung; welches aber nur kurz sein wird”, vertaald door Eko Alberts. In H.H. Schoemaker. J.B. Sundag. Dokumente aus der Frühgeschichte der Evangelischaltreformierten Kirche in Niedersachsen, ed. Synodeausschuss für kirchliches Schrifttum der Ev.-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 42-57. Veldhausen: Synodeausschuss für kirchliches Schrifttum der Ev.-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1981.
130
Synode der altreformierten Kirchen Deutschlands, ed., Die Psalmen Davids nebst einigen Gesängen im Gebrauch bei den altreformierten Kirchen. Frankfurt a.M., Synode der altreformierten Kirchen Deutschlands, 1951. Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, ed., Kirchenordnung der “Geref. Kerken in Nederland”, beschlossen durch die Generalsynode von Assen 1957 einschließlich der durch die Synoden vorgenommenen Änderungen, Ausgabe für die Ev.altreformierten Kirchen in Niedersachsen. Z.p., Synode der Evangelisch-altreformierten Kirche in Niedersachsen, 1981. Tamse, Coenraad Arnold. “Het constitutionele stelsel blijft haperen”. In Nederland en België 1840-1914, tweede helft, onder redactie van Theo van Tijn, Etienne Scholliers, Johan Christiaan Boogman, Lex Wils, 211-217. Deel 13 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1978. Thon, Helmut. Bibel und Gruppe : zur Analyse von Bibelarbeitsmaterial für Gruppen. Doctoraalscriptie, Theologische Hogeschool Kampen, 1985. Tijn, Theo van. “De eerste fase van de economische groei 1850-1867”. In Nederland en België 1840-1914, eerste helft, onder redactie van Theo van Tijn, Etienne Scholliers, Johan Christiaan Boogman, Lex Wils, 151-153. Deel 12 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1977. Tijn, Theo van. “Het algemeen karakter van het tijdvak 1875-1895”. In Nederland en België 1840-1914, tweede helft, onder redactie van Theo van Tijn, Etienne Scholliers, Johan Christiaan Boogman, Lex Wils, 306-313. Deel 13 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van Dirk Peter Blok, Walter Prevenier, Daniel Jeen Roorda, Jan Albert van Houtte, Henricus Ferdinandus Josephus Maria van den Eerenbeemt, Theo van Tijn en Heldring Balthazar. Haarlem: Fibula-Van Dishoek, 1978. Turabian, Kate Larimor. A Manual for Writers of Research Papers, Theses, and Dissertations. Chicago Style for Students and Researchers, bewerkt door Wayne C. Booth, Gregory G. Colomb, Joseph M. Williams, and University of Chicago Press Editorial Staff, 7de druk. Chicago: The University of Chicago Press, 2007. Voort, Heinrich. “Vom Großherzogtum Berg bis zum Ende der Monarchie”. In Die Grafschaft Bentheim – Geschichte und Gegenwart eines Landkreises, onder redactie van Steffen Burkert, 189-197. Bad Bentheim: Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim e.v., 2010). Wagner, Volker. “Bildung der Länder in den westlichen Besatzungszonen und Entstehung der Bundesrepublik Deutschland”. In Die deutschen Länder vom Wiener Kongress bis zur Gegenwart, 656-669. Deel 2 van Geschichte der deutschen Länder „Territorien-Ploetz“, uitgegeven door Georg Wilhelm Sante en A.G. Ploetz Verlag. Würzburg: A.G. Ploetz, 1971.
131
Wallet, Barend. Samen op Weg naar de Protestantse Kerk in Nederland. Het verhaal achter de vereniging. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2005. Wehler, Hans-Ulrich. “Das deutsche Kaiserreich 1871-1914”. In 19. und 20. Jahrhundert 1815-1945, Reinhard Rürup, Hans-Ulrich Wehler, Gerhard Schulz, 203-404. Deel 3 van Deutsche Geschichte. Göttingen: Vandenhoek en Ruprecht, 1985. Wesseling, Jan. De classis Holten, de classis Ommen 1834-’69. Dl. 2 van De Afscheiding van 1834 in Overijssel De Afscheiding van 1834 in Overijssel. dl. II, Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak bv, 1986. –––. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken. Deel 3 van De Afscheiding van 1834 in Groningerland De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Groningen, Uitgeverij De Vuurbaak bv, 1978. Wetter, Paul. Der Federstreit zwischen Sadolet und Calvin : Anlass, Analyse beider Briefe mit Beurteilung beider Argumente, Auswirkung. Doctoraalscriptie, Theologische Academie Kampen, 1975. Witkamp, Leonard Theodoor. “Blijmoedig aan het werk. Heinrich Baarlink”. In Profiel. Theologiebeoefening in Kampen 1970-1990, onder redactie van Jaap van Gelderen en Cees Houtman, 346-357. Kampen: Uitgeverij Kok, 2004. Witt, Georg de. Chronik der Evangelisch-altreformierten Gemeinde Ihrhove. Von 1860 bis 2006 [Ihrhove 2006]. Landesbibliothek Oldenburg. Woldring, E.H. “In memoriam ds. H.H. Schoemaker”. In Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, red. Klaas Schilder, 127-129. Goes: Oosterbaan en Le Cointre N.V., 1951. Wöhrle, Wilhelm, “Der Bund Freier Evangelischer Gemeinden in Deutschland”, in Viele Glieder – Ein Leib. Kleinere Kirchen, Freikirchen und ähnliche Gemeinschaften in Selbstdarstellung, uitgegeven door Ulrich Kunz, 186-205. Stuttgart: Quell Verlag, 1953. Wübbena, Wilhelm. “Gerrit Johannes Herlyn”. In Biographisches Lexikon für Ostfriesland, uitgegeven door Martin Tielke, deel 2, 153-156. Aurich: Ostfriesische Landschaftliche Verlags- und Vertriebsgesellschaft mbH, 1997. Nijenhuis, A.W. “Iets uit mijn studententijd bij ‘praeceptor’ J. Bavinck te Uelsen in den jare 1850 enz.,”. De Vrije Kerk. Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Nederland, November 1893. Zanden, Albertus Marinus van der. “Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim”. In „Gedenke des ganzen Weges“ 1845-1995. 150 Jahre Evangelisch-altreformierte Gemeinde Emlichheim, uitgegeven door de Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 86-89. Emlichheim: Evangelisch-altreformierte Kirchengemeinde Emlichheim, 1995.
132
Bijlage 1: Vragen enquete Wann und wo haben Sie Ihre Zugangsberechtigung zur Universität erhalten? Welche schulische und universitäre Laufbahn haben Sie vor dem Beginn ihres Studiums in Kampen gehabt? Haben sie noch andere Ausbildungen oder Studiengänge genossen? Warum wollten Sie in den Niederlanden/in Kampen studieren? Mussten Sie noch Niederländisch lernen? Wenn ja, wie haben Sie Niederländisch gelernt? Auf welchen Adressen haben Sie in Kampen gewohnt? Haben Sie zusammen mit anderen Studenten aus den Niederlanden oder Deutschland gewohnt? Wenn ja, mit wem? In welchem Zeitraum haben Sie in Kampen studiert und wann haben Sie Examen abgelegt propädeutisches Examen, kandidaatsexamen und andere Examen? Welches Hauptfach und welches Thema für die doctoraalscriptie/eindscriptie? Haben Sie sich das Thema selbst ausgesucht oder machte der Dozent/Professor einen Vorschlag oder wurde Ihnen das Thema vorgegeben? Waren Sie in Kampen Mitglied in studentischen Zusammenschlüssen? z.B. FQI, Dispute, KaSB, werkgezelschappen Warum ja, warum nein? Wie fiel die Entscheidung für oder gegen einen Zusammenschluss? Haben Sie in diesen Zusammenschlüssen Lesungen oder Jahrthemen vorgegeben oder auf andere Weise inhaltlich einen Kurs vorgegeben? Haben sie Vorstandsfunktionen inne gehabt? Hatten Sie während Ihrer Studienzeit das Gefühl als Deutscher wahrgenommen zu werden, und wollten Sie selbst auch als Deutscher wahrgenommen werden? Was war Ihre weitere Laufbahn nach dem Studium in Kampen weitere Studien, Berufe, wann und wo? Haben Sie darüber nachgedacht um in den Niederlanden zu bleiben? Warum ja, warum nein?
133
Bijlage 2: Opstel Jan Robbert voor Admissie-examen
134
Bijlage 3: Database van uit Duitsland afkomstige studenten aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat te Kampen tussen 1854 en 1994 Hier volgt nu een beknopt uittreksel van de data die ik over alle uit Duitsland afkomstige studenten die aan de Boven Niewstraat/Oudestraat te Kampen tussen 1854 en 1994 hebben gestudeerd heb kunnen verzamelen. Een uitgebreide versie zal samen met mijn scriptie in toekomst te vinden zijn op de website van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDC).654 Naast antwoorden van uit Duitsland afkomstige studenten op de vragen van mijn enquête (Bijlage 1) waren mijn belangrijkste bronnen:655 Archief van de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Kampen: Album Studiosorum van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Handelingen van de vergaderingen van curatoren van de Theologische School, Oudestraat 6. Jaarboeken (ten dienste) van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, Oosterbaan en Le Cointre. Jaarboeken Protestantse Kerk in Nederland. Zoetermeer: Boekencentrum Uitgevers. Naamlijst der Studenten van de Theologische School der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland sinds den 6den December 1854. Naamlijst der studenten van de Theologische School der Christelijk Gereformeerde Kerk in Nederland sinds September 1884. Literatur: Beuker, Gerrit Jan. Umkehr und Erneuerung. Aus der Geschichte der Evangelischaltreformierten Kirche in Niedersachsen 1838-1988. Z.p.: Synode der Evangelischaltreformierten Kirche in Niedersachsen, 1988. Bureau van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, ed., Honderd Vijftig Jaar Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Jubileumuitgave met bibliografie. Goes, Oosterbaan en Le Cointre, 1984. Haas, Johannes de. Gedenkt uw voorgangers. 5 delen. Haarlem: Vijlbrief, 1984-1989.
654 655
De URL van het HDC is www.hdc.vu.nl. [geraadpleegd op 30 november 2011]. Bronnen die alleen voor bepaalde studenten belangrijk zijn worden ter plekke in voetnoten genoemd.
135
Afkortingen CRC: Christian Reformed Church D: Duitsland EKiR: Evangelische Kirche im Rheinland ERK: Evangelisch-reformierte Kirche EkvW Evangelische Kirche von Westfalen FEG: Freie evangelische Gemeinde FETA: Freie Evangelisch-Theologische Akademie FTA: Freie Theologische Akademie GKv: Gereformeerde Kerken vrijgemaakt LipLK: Lippische Landeskirche NRG: Niederländisch-reformierte Gemeinde PKN: Protestantse Kerk in Nederland RCA: Reformed Church of Amerika VRG: Vrije reformierte gemeente VS: Verenigde Staten van Amerika * geboren † overleden De studenten worden alfabetisch na elkaar opgevoerd. Als er bij een geboortedatum achter de geboorteplaats een andere plaats in rechte haken volgt dan geeft dit de naam van de huidige gemeente aan waarbij de geboorteplaats nu hoort. Als de betreffende geboorteplaats in de streken Graafschap Bentheim of Oost-Friesland liggen dan is de streeknaam cursief achter de geboorteplaats vermeld. Bij “Vooropleiding” wordt vermeld via welke weg de studenten toegang tot de opleiding aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat kregen, en als predikanten worden genoemd dan zijn dit altijd altreformierte predikanten. Aangaande de studie in Kampen wordt alleen vermeld wanneer de studenten examens aflegden omdat in hoofdstuk vier al uitgebreid informaties over de studie in Kampen werden vermeld. Bij “Carrière” worden, als de studenten op verschillende gebieden werkzaam waren, vooral werkzaamheden als predikant/e, leraar of docent aangegeven omdat deze werkzaamheden relevant zijn voor mijn scriptie. Als predikantsplaatsen worden genoemd en er geen afkortingen in ronde haken staan dan is de gemeente of altreformiert of een gemeente van de GKN. De jaartallen geven altijd het begin van de werkzaamheden in een gemeente aan, tenzij als er expliciet een bepaalde periode wordt aangegeven.
136
Alberts, Eko Friedrich * 30 juli 1944 in Bunde, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 15 september 1964 Nummer van Inschrijving: 1749 Kandidaatsexamen B: 6 juni 1971 Carrière: Predikant te Laar in 1971, Bad Bentheim in 1975 en vanaf 1989 tot aan zijn emeritaat in 2006 in Detmold-Oost (LipLk).
Alberts, Jan Alerk * 5 februari 1947 in Bunde, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 3 oktober 1966 Nummer van Inschrijving: 1831 Kandidaatsexamen B: 15 november 1974 Carrière: Predikant te Ihrhove en Neermoor in 1975 en vanaf 1980 tot aan zijn emeritaat in 2012 te Nordhorn.
Avermann, Maike * 29 maart 1961 in Osnabrück Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Göttingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 14 januari 1983. Nummer van inschrijving: 2792 Doctoraalexamen: Carrière: Zij was onder andere hulppredikante in gemeenten van de EKR te Greetsiel in 1990/1991 en Bovenden (1991-1993) en leraar op verschillende basisscholen in Göttingen (1993/1994). In 2008 promoveerde ze aan de Universiteit Twente over levensvreugde als oriëntatiehulp bij de omgang met technologie in de geneeskunde, en sinds 2001 is ze bestuurslid van een bedrijf voor biologische diagnose in de geneeskunde.
Baarlink, Everdine Jenni * 14 januari 1961 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1981 Nummer van inschrijving: 2649 Doctoraalexamen: Augustus 1989 Carrière: Predikante te Onderdendam in 1990, Gasselternijveen in 2003 en sinds 2010 gemeenteadviseur voor de classis Emmen en Oost-Groningen.
Baarlink, Fritz * 27 oktober 1957 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium en studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1984 Nummer van inschrijving: 2852 Doctoraalexamen: 3 mei 1985 Carrière: Predikant in Ihrhove en Neermoor in 1985 en sinds 1991 te Veldhausen. 137
Baarlink, Heinrich * 2 mei 1927 in Laar, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Oberschule Nordhorn. Studie theologie aan de Universiteit Göttingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 14 oktober 1947 Nummer van Inschrijving: 1467 Kandidaatsexamen: 30 juni 1952 Doctoraalexamen: 19 januari 1960 Carrière: Predikant te Nordhorn (1953-1958 en in 1978), te Uelsen (1968-1978) en vanaf 1978 tot aan zijn emeritaat in 1992 hoogleraar NT aan de Theologische Hogeschool te Kampen (Oudestraat).
Beuker, Gerrit Jan * 27 augustus 1953 in Vorwald [Laar] Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 28 augustus 1972 Nummer van inschrijving: 2066 Doctoraalexamen: 3 maart 1978 Carrière: Studie theologie aan het Calvin Seminary Grand Rapids in 1978/1979. Daarna predikant te Uelsen in 1978, Hoogstede in 1988 en sinds 2008 in Laar.
Beuker, Hinderikus/Henricus:656 * 4 juni 1826 in Volzel [Emlichheim], Graafschap Bentheim † 18 mei 1900 in Grand Rapids (VS) Vooropleiding: Bij de predikanten Jan Hendrik Schoemaker en Gerd Kramer. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 2 september 1858 Nummer van Inschrijving: 82 Litterair Examen: 14 oktober 1859 niet, 19 april 1860 wel geslaagd Theologisch Examen: juli 1862 Carrière: Predikant te Zwolle 1862; Rotterdam 1864; Giessedam 1867; Harlingen 1869; Amsterdam 1873; Emlichheim 1881; Leiden 1884; Muskegon 1893 (VS: CRC). Vanaf 1894 tot aan zijn dood hoogleraar aan het “Calvin Seminary” in Grand Rapids.
656
Beuker, Beukers, 290,325,331.
138
Birnbach, Conrad Rudolph657 * 4 augustus 1858 in Berlijn † 24 april 1922 in Massey, Maryland (VS) Vooropleiding: Gymnasium Berlijn en studie theologie aan de Universiteit Berlijn Inschrijving aan de opleiding te Kampen: oktober 1881 Nummer van Inschrijving: 410 Litterair Examen: 14 juli 1882 Theologisch Examen: Carrière: Hij wilde het theologisch examen in Kampen afleggen, maar dat werd hem niet toegestaan omdat zijn attesten uit Duitsland niet goed waren. Vervolgens emigreerde hij naar de VS en studeerde aan het Lane Theological College in Cincinnati, Ohio en aan het Woods Community College in Washington D.C. Daarna was hij werkzaam in de ‘American Church’, eerst als diaken en priester in Brookfield, Missouri 1892, daarna als “rector” in Braddock, Pennsylvania 1896; Pittsfield, Illinois 1901; Decatur, Illinois 1903; Henderson, Minnesota 1905 en Massey, Maryland 1908 tot aan zijn overlijden in 1922.
Brandorff, Günther * 27 mei 1952 in Westerstede Vooropleiding: Gymnasium. Onder andere studie maatschappelijk werk aan de Rijksuniversiteit Groningen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1994 Nummer van inschrijving: 3259 Doctoraalexamen: Augustus 2010 Carrière: Onder andere sociaalpedagogisch werk met geestelijk gehandicapten in Groningen en Ommen (1980-2002) en sinds 2002 journalist.
Brink, Albert * 20 april 1902 in Esche, Graafschap Bentheim † 31 december 1972 in Grasdorf [Neuenhaus] Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 25 september 1925 Nummer van Inschrijving: 983 Kandidaatsexamen: 18 december 1930 Carrière: Eerst predikant te Emden 1931 en daarna vanaf 1947 tot aan zijn emeritaat in 1969 in Veldhausen.
657
St. Clement’s Church and Holy Cross Collection, MSA SC2501, M348 en Andrew David Stowe, Stowe’s Clerical Directory [1920], 35.
139
Bussemaker, Herman * 18 augustus 1844 in Esche, Graafschap Bentheim † 29 april 1878 in Esche Vooropleiding: Bij de predikant Nicolaus Martin Steffens. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 17 september 1868 Nummer van Inschrijving: 211 Litterair Examen: 13 juli 1869 Theologisch Examen: Carrière: Hij vertrok in 1869 naar Oost-Friesland voor verder onderwijs.
Ensink, Bernhard W. * 5 september 1956 in Hilten [Neuenhaus] Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Kerkelijke Hogeschool te Bethel. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 25 augustus 1975 Nummer van inschrijving: 2250 Doctoraalexamen: 30 augustus 1985 Carrière: Onder andere leraar in Ermelo en Kampen (1981-1988) en sinds 2007 secretaris van de European Cyclists Federation.
Falk, Wilma * 11 december 1961 in Hagen Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Bonn. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1984 Nummer van inschrijving: 2869 Doctoraalexamen: augustus 1985 Carrière: Predikante in Mühlheim aan de Rijn in 1992 en sinds 2010 in Keulen (EKiR).
Fischer, Jan Folkert * 6 oktober 1962 in Emden, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie, onder andere aan de Universiteit Tübingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 2927 Doctoraalexamen: 27 april 1990 Carrière: Predikant in Laar in 1990, in Emmen-Centrum in 1997 en sinds 2010 in EmmenZuid.
Graefe, Hermann Friedrich Carl Paul658 * 17 februari 1871 in Sorau (Zary, Polen) † 8 januari 1945 in Görlitz Vooropleiding: Gymnasium Zary, Universiteit Breslau Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 22 september 1892 Nummer van Inschrijving: 596 Litterair Examen: 12 juli 1892 Theologisch Examen: 17 juli 1895 Carrière: Predikant te Laar 1895, Görlitz 1898-1939 (VRG) en tussendoor Gronau 1902/1903. 658
Beuker, Umkehr, 396.
140
Guhrt, Joachim Günther Otto * 23 november 1925 in Klein-Ziethen [Ziethen] Vooropleiding: Gymnasium Aurich. Priveonderwijs in Grieks en Hebreeuws in Leer. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 21 november 1949 Nummer van Inschrijving: 1510 Kandidaatsexamen: 21 februari 1955 Carrière: Predikant te Emden en Neermoor in 1955 en daarna vanaf 1960 in Hoogstede. Tussen 1968 en 1973 predikant op een school in Bentheim, en vanaf 1973 tot aan zijn emeritaat in 1990 secretaris van de Reformierte Bund.
Gülker Hermes, Jan * 21 april 1960 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Comenius Kolleg in Mettingen. Studie theologie aan de Kerkelijke Hogeschool in Wuppertal en aan de Universiteit Tübingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 15 september 1989 Nummer van inschrijving: 3122 Doctoraalexamen: April 1993 Carrière: Predikant in Sleen in 1993, in Vries in 2000 en sinds 2010 in Scherpenzeel.
Heetderks, Bernhard * 30 november 1905 in Sieringhoek [Bad Bentheim], Graafschap Bentheim † 6 juni 1997 in Bad Bentheim Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 18 september 1931 Nummer van Inschrijving: 1156 Kandidaatsexamen: 23 maart 1939 Carrière: Predikant te Campen in 1946 en vanaf 1960 tot aan zijn emeritaat in 1971 in Emden.
Heetderks, Jan-Gerd * 3 juni 1957 in Pewsum [Krummhörn], Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 26 augustus 1976 Nummer van inschrijving: 2304 Doctoraalexamen: 6 mei 1983 Carrière: Onder andere predikant in Oude- en Nieuwebildtzijl in 1983 en Oosterhout in 1989. Tussen 2004 en 2007 voorzitter van de synode van de PKN. Sinds 2008 predikant in algemene dienst.
Heetderks, Lothar * 10 augustus 1960 in Bad Bentheim, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Onder andere studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 2937 Doctoraalexamen: 30 oktober 1987 Carrière: Sinds 1988 predikant in Nordhorn. 141
Heikens, Habbo * 27 oktober 1950 in Emden, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 31 augustus 1970 Nummer van Inschrijving: 1986 Kandidaatsexamen B: 26 november 1976 Carrière: Predikant te Laar in 1976, Bunde in 1981, Emlichheim in 1990 en sind 2004 te Wilsum (D).
Herlyn, Gerrit Johannes659 * 20 juli 1909 in Klein-Midlum [Jemgum], Oost-Friesland † 4 oktober 1992 in Leer Vooropleiding: Priveschool te Jemgum, kloosterschool te Ilfeld (D) en theologie op verschillende Duitse universiteiten. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 september 1932 Nummer van Inschrijving: 1184 Kandidaatsexamen: Carrière: 29 februari 1936 examen theologie in Aurich. Predikant in gemeenten van de ERK te Ihrenerfeld in 1938 en vanaf 1952 tot aan zijn emeritaat in 1976 te Leer.
Heyen, Heye Klaas * 23 juli 1953 in Südcoldinne [Großheide] Vooropleiding: Gymnasium Norden. Studie theologie aan de Kerkelijke Hogeschool te Bethel en aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 27 augustus 1973 Nummer van inschrijving: 2141 Doctoraalexamen: Carrière: In 1980 examen theologie in Duitsland. Daarna onder andere Lutherse predikant te Steinau-Odisheim (1981-1985), te Osnabrück (1985-1990) en sinds 2002 universitair docent aan de PThU.
Hilbrands, Walther * 5 juli 1965 in Weener, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie, onder andere aan de FTA Gießen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1991 Nummer van inschrijving: 3180 Doctoraalexamen: Augustus 1995 Carrière: Sinds 1998 docent aan de FTA Gießen.
659
Wilhelm Wübbena, “Gerrit Johannes Herlyn”, in Biographisches Lexikon für Ostfriesland, ed. Martin Tielke, dl. 2 (Aurich: Ostfriesische Landschaftliche Verlags- und Vertriebsgesellschaft mbH, 1997) 153-156.
142
Hugenholtz, Gerhard Wil(le)m Karel:660 * 29 augustus 1826 in Veldhausen, Graafschap Bentheim † 6 juli 1893 in Utrecht Vooropleiding: Latijnscholen Osnabrück, Lingen en Oldenzaal en aan de Universiteit Utrecht. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 14 januari 1858 Nummer van Inschrijving: 79 Litterair Examen: 10 juni 1858 Theologisch Examen: 17 juni 1859 niet geslaagd. Carrière: Op 11 april 1860 toegelaten als predikant in de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis. Daarna predikant in Rotterdam-Raampoortlaan 1860, Rotterdam-Goudseweg, Hellevoetsluis en in een vrije kring te Hazerswoude. Later koopman.
Huizing, Klaas * 9 oktober 1958 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie en filosofie aan de Universiteit Münster en de Universiteit Hamburg. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 augustus 1979 Nummer van inschrijving: 2512 Doctoraalexamen: 25 auguustus 1989 Carrière: Hij promoveerde in filosofie (1986 in Heidelberg) en theologie (1989 in München) en is sinds 1998 hoogleraar theologie aan de Universiteit Würzburg.
Kaminsky, Nicol Ruth * 9 april 1960 in Essen Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 2 september 1982 Nummer van inschrijving: 2719 Doctoraalexamen: Carrière: Onder andere predikante te Mönchengladbach tussen 1997 en 2004 (EKiR) en nu leraar aan een beroepsschool.
Kip, Jan Hindrik * 20 maart 1957 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Comenius-Colleg Mettingen Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 6 januari 1981 Nummer van inschrijving: 2639 Doctoraalexamen: 25 augustus 1989 Carrière: Predikant te Duisburg-Ruhrort in 1989, Oostkapelle 1993 en Geldrop-Mierlo 2003.
660
Bouman, “Hugenholtz”, 103 e.v.
143
Klompmaker, Arend * 28 december 1943 in Emlichheim, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium en HBS-A aan het Christelijk Lyceum Emmen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 12 september 1967 Nummer van Inschrijving: 1847 Kandidaatsexamen A: 24 januari 1975 Carrière: Predikant te Bunde in 1975, Veldhausen in 1979 en vanaf 1990 tot aan zijn emeritaat in 2006 in Bad Bentheim.
Klompmaker, Gerold * 11 augustus 1971 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1992 Nummer van inschrijving: 3208 Doctoraalexamen: 5 februari 1999 Carrière: Predikant te Laar in 1999 en sinds 2007 te Bentheim.
Kortmann, Jan * 1 maart 1909 in Emlichheim, Graafschap Bentheim † 29 oktober 1977 in Nordhorn Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 september 1932 Nummer van Inschrijving: 1173 Kandidaatsexamen: 12 november 1946 Carrière: Predikant te Bentheim in 1947 en vanaf 1968 tot aan zijn emeritaat in 1974 in Bunde.
Köster, Jan * 4 september 1909 in Hoogstede, Graafschap Bentheim † 6 juli 1995 in Emlichheim Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 september 1932 Nummer van Inschrijving: 1174 Kandidaatsexamen: 12 november 1946 Carrière: Predikant te Laar in 1947, Bunde in 1962 en vanaf 1968 tot aan zijn emeritaat in 1973 in Ihrhove.
144
Krohne, Hendrik Christoph Heinrich Philipp * 3 augustus 1850 in Großemarpe [Blomberg] † 21 september 1939 in Groningen Vooropleiding: Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 13 september 1877 Nummer van Inschrijving: 348 Litterair Examen: Op 15 juli 1881 niet, op 14 juli 1882 wel geslaagd. Theologisch Examen: 21 juli 1886 Carrière: 1887 evangelist te Hoek van Holland, daarna vanaf 1889 predikant aldaar en vanaf 1891 tot aan zijn emeritaat in 1921 te Zoutkamp.
Krug, Heider Dieter * 4 maart 1947 in Hamburg Vooropleiding: Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 10 september 1971 Nummer van inschrijving: 2036 Doctoraalexamen: September 1978 Carrière: Predikant te Appelscha in 1979 en vanaf 1985 tot aan zijn emeritaat in 2012 in Zuid-Limburg-Centrum.
Kuhn, Reiner * 3 januari 1963 in Hannover Vooropleiding: Studie theologie. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 2944 Doctoraalexamen: Carrière: Predikant in een reformierte gemeente in Hamburg.
Kupfer, Christian Daniel * 17 december 1967 in Bonn Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de FTA Gießen en de Universiteit Marburg. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 27 november 1991 Nummer van inschrijving: 3187 Doctoraalexamen: Februari 1994 Carrière: Sinds 1998 predikant in Remscheid-Lennep (FEG)
Lampen, Geert: * 4 mei 1826 in Hesepe [Nordhorn], Graafschap Bentheim † 3 november 1899 in Smilde Vooropleiding: Bij de predikanten Roelof Eising, Jan Hendrik Schoemaker en Gerd Kramer. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 2 september 1858 Nummer van Inschrijving: 81 Litterair Examen: 10 oktober 1858 Theologisch Examen: 21 april 1860 Carrière: Predikant te Herwijnen 1860, Zegwaard en Zoetermeer 1867, Sleeuwijk 1870 en vanaf 1877 tot aan zijn emeritaat in 1897 te Kruinigen. 145
Lankamp, Berend Hindrik * 15 juni 1901 in Esche, Graafschap Bentheim † 9 december 1971 in Uelsen Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 10 november 1921 Nummer van Inschrijving: 909 Kandidaatsexamen: 10 juni 1926 Carrière: Predikant te Emden en Campen vanaf 1926 en vanaf 1930 tot aan zijn emeritaat in 1968 in Uelsen.
Lenderink, Wilhelm Adolf * 10 augustus 1901 in Uelsen, Graafschap Bentheim † 15 november 1965 in Wieringen Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 10 november 1921 Nummer van Inschrijving: 910 Kandidaatsexamen: 12 januari 1927 Carrière: Predikant te Ihrhove 1927, Bentheim 1935, Gees 1947 en vanaf 1958 tot aan zijn overlijden in Wieringen.
Ley, Anton Heid * 14 februari 1920 in Papenburg † 6 mei 1968 in Amsterdam Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 21 november 1949 Nummer van Inschrijving: 1509 Kandidaatsexamen: 8 mei 1962 Carrière: Predikant te Ureterp in 1962 en vanaf 1966 tot zijn overlijden in 1968 in Buitenpost. Hij overleed aan de gevolgen van een verkeersongeval.
Lüchtenborg, Heinrich * 2 januari 1948 in Bunde, Oost-Friesland Vooropleiding: Opleiding tot metselaar in Bunde. Avondschool Leer. Wolfsburg-Kolleg. Studie theologie aan de Kerkelijke Hogeschool te Bethel. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 28 augustus 1972 Nummer van inschrijving: 2084 Doctoraalexamen: 2 september 1977 Carrière: Predikant te Hoogstede in 1977 en sinds 1983 in Wuppertal (NRG).
146
Mensink, Lambert * 28 februari 1891 in Teich [Neuenhaus], Graafschap Bentheim † 9 december 1976 in Veldhausen [Neuenhaus] Vooropleiding: Theologische School van de Altreformierte Kerk te Emden. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 4 maart 1919 Nummer van Inschrijving: 863 Kandidaatsexamen: Carrière: Hij was kandidaat in de theologie toen hij naar Kampen kwam. Na zijn studie in Kampen vanaf 1920 predikant te Nordhorn en Brandlecht, tot aan zijn emeritaat in 1952.
Möllenbeck, Bernard, genoemd Wijkamper:661 * 16 oktober 1840/1841 in Wesel aan de Rijn † 27 april 1900 in Chapin, Iowa (VS) Vooropleiding: Universiteit Utrecht? Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 15 september 1865 Nummer van Inschrijving: 162 Litterair Examen: Theologisch Examen: Carrière: Hij vertrok op 10 februari 1866 vanuit Kampen naar Bocholt (D). In 1870 studeerde hij aan het German Presbyterian Seminary in Dubuque. Daarna werd hij predikant, eerst in verschillende congregationalistische en “presbyterian” gemeenten (1870-1887), daarna in de RCA te Lennox, South Dakota 1889 en vanaf 1892 tot aan zijn overlijden in Chapin, Iowa.
Müller, Harald Gottlieb * 29 juli 1959 in Nagold Vooropleiding: Studie theologie aan de Universiteit Tübingen Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1982. Inschrijving teruggetrokken. Nummer van inschrijving: 2755 Doctoraalexamen: Carrière: ?
661
Russell L. Gasero, Historical Directory of the Reformed Church in America 1628-1992, The Historical Series of the Reformed Church in America 23 (Grand Rapids: Eerdmans, 1992), 116 en Charles Edward Corwin, A manual of the Reformed Church in America 1628-1922, 5de bewerkte druk (New York: Board of Publication and Bible-School Work of the Reformed Church in America, 1922), 432 en bevolkingsregisters Kampen en Rotterdam. De bevolkinsregisters hebben 1840 als geboortedatum en Gasero en Corwin 1841. Gasero en Corwin komen niet overeen in hun beschrijvingen, waarbij mij Gasero betrouwbaarder lijkt omdat Corwin dingen beweert waarvan met zekerheid kan worden gezegd dat ze niet kloppen (bijvoorbeeld dat Möllenbeck in Kampen bij Kuyper les had).
147
Müller, Heinrich662 * 25 september 1915 in Weener-Holthusen, Oost-Friesland † 31 mei 2001 in Veldhausen Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 3 oktober 1938 Nummer van Inschrijving: 1282 Kandidaatsexamen: Carrière: 18 augustus 1943 examen theologie. Predikant te Westerhusen in 1947 (EKR), Simonswolde in 1950 (EKR), Weidenau/Siegen in 1956 (EKvW) en vanaf 1967 tot aan zijn emeritaat in 1978 in Weener (EKR).
Müller, Karl Friedrich Konrad663 * 22 maart 1906 in Lehe bij Bückeburg † 22 januari 1951 in Buer [Gelsenkirchen] Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteiten Göttingen en de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 28 oktober 1928 Nummer van Inschrijving: 1105 Kandidaatsexamen: Carrière: Pasen 1931 examen theologie in Münster. Predikant in gemeenten van de EKvW te Berleburg in 1932 en vanaf 1942 tot aan zijn overlijden te Buer-Hasselt.
Naber, Georg * 25 december 1963 in Emlichheim, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium en studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1983. Nummer van inschrijving: 2822 Doctoraalexamen: Mei 1995 Carrière: Predikant te Neede in 1995, te Sliedrecht in 2001 en sinds 2010 te Ruinen.
Ouden, Johannes den664 * 13 januari 1905 in Emden, Oost-Friesland † 26 juli 1980 in Bad Endbach Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 25 september 1925 Nummer van Inschrijving: 985 Kandidaatsexamen: 30 april 1930 Carrière: Predikant te Campen in 1934 en daarna vanaf 1939 tot aan zijn emeritaat in 1971 in Harkstede. Op 7 januari 1945 met deze gemeente overgestapt naar de GKv.
662
Deze informaties uit zijn personneelsakte werden aan mij gegeven door Bärbel Alles, archivaris van het Archiv van de Evangelisch-Reformierte Kirche. 663 Ibid. 664 Geert Janssen, “In memoriam Ds. Johannes den Ouden”, in Informatieboekje van de Nederlands Gereformeerde Kerken, red. Geert Janssen (Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1981), 124-126.
148
Petersen, Heinrich Gerhard * 29 augustus 1959 in Emden, Oost-Friesland Vooropleiding: Studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1982. Nummer van inschrijving: 2763 Doctoraalexamen: Carrière: Hij is Lutherse predikant in Wardenburg.
Plescher, Jan665 * 14 mei 1849 in Osterwald, Graafschap Bentheim † 14 april 1935 te Parkersburg, Iowa (VS) Vooropleiding: Bij de predikanten Nicolaus Martin Steffens en Lambert Stroeven. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 10 september 1874 Nummer van Inschrijving: 290 Litterair Examen: Theologisch Examen: Carrière: Hij moest in april 1877 met zijn studie in Kampen stoppen omdat de altreformierte synode hem niet meer financieel kon/wou steunen. Hij studeerde vervolgens bij predikant Jan Schoemaker te Veldhausen, maar slaagde niet in het theologisch examen in augustus 1881. In 1885 emigreerde hij naar de VS en werd predikant in de CRC te Lincoln Center, Iowa 1885, te Parkersburg, Iowa in 1897 en te Bunde, Minnesota in 1912 tot aan zijn emeritaat in 1916.
Posmik, Axel * 4 januari 1956 in Masel [Sprakensehl] Vooropleiding: Opleiding tot landbouwer. Hochschule Lüneburg. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 2956 Doctoraalexamen: Carrière: Hij is werkzaam als houthandelaar.
Robbert, Jan666 * 19 maart 1857 in Großringe [Ringe], Graafschap Bentheim † 2 oktober 1922 in Holland, Michigan Vooropleiding: Bij de predikanten Lambert Stroeven en Folkert Breitsma Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 17 september 1879 Nummer van Inschrijving: 379 Litterair Examen: 14 juli 1882 Theologisch Examen: Op 12 juli 1884 niet geslaagd, op 10 juli 1885 wel. Carrière: Predikant te De Lier 1885 en Lutten aan de Dedemsvaart 1890. In september 1893 geëmigreerd naar de VS en vervolgens predikant in de CRC te Roseland, Chicago 1893; First Kalamazoo, Michigan 1901; Niekerk, Michigan 1908; Paterson 1911; East Paris, Michigan en Rusk, Michigan 1916 tot aan zijn vanwege “zwakheid” vervroegd emeritaat in 1918.
665 666
Neermoor, Neermoor, 93 e.v. Beuker, Beukers, 228,293 en De Bazuin, 4 november 1922.
149
Schevel, Geert: * 8 november 1831 in Waldseite [Bad Bentheim], Graafschap Bentheim † 7 februari 1863 in Sluis Vooropleiding: Bij de predikanten Jan Bavinck, Roelof Eising en Jan Hendrik Schoemaker. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 3 september 1856 Nummer van Inschrijving: 62 Litterair Examen: 19 juni 1856 Theologisch Examen: 12 oktober 1858 niet, 21 april 1860 wel geslaagd. Carrière: Predikant te Vollenhove in 1860 en vanaf 1862 tot aan zijn overlijden te Sluis.
Schirrmacher, Thomas * 25 juni 1963 in Schwelm Vooropleiding: FETA Basel. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1983. Nummer van inschrijving: 2848 Doctoraalexamen: 7 juni 1984 Carrière: Onder andere predikant in Bonn tussen 1982 en 1986 (FEG) en sinds 1996 hoogleraar aan het Whitefield Theological Seminary.
Schoemaker, Hermann Hendrik 667 * 3 april 1878 in Veldhausen [Neuenhaus], Graafschap Bentheim † 3 maart 1950 in Zuidhorn Vooropleiding: Gereformeerd Gymnasium Kampen Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 21 september 1900 Nummer van Inschrijving: 716 Kandidaatsexamen: December 1904 Carrière: Predikant te Hollandscheveld 1905; Wezep 1910; Zwartsluis 1916 en vanaf 1925 tot aan zijn emeritaat in 1945 in Enumatil. Op 10 oktober 1944 stapte hij met deze gemeente over naar de GKv.
Schoemaker, Rötgert Johann * 11 april 1874 in Neuenhaus, Graafschap Bentheim † 31 maart 1927 in Groningen Vooropleiding: Hogere stedelijke school te Neuenhaus Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 19 maart 1891 Nummer van Inschrijving: 561 Litterair Examen: Op 14 juli 1895 niet, tussen 6 en 8 juli 1896 wel geslaagd. Kandidaatsexamen : 12 juni 1900 Carrière: Predikant te Ambt-Vollenhove 1900; Heemse [Hardenberg] 1908 en Den Ham 1918 tot aan zijn emeritaat in 1926.
667
E.H. Woldring, “In memoriam ds. H.H. Schoemaker”, in Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, red. Klaas Schilder (Goes: Oosterbaan en Le Cointre N.V., 1951), 127 e.v.
150
Schrader, Friedhelm * 11 juni 1968 in Emden, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1993 Nummer van inschrijving: 3259 Doctoraalexamen: Maart 1996 Carrière: Sinds 1996 predikant in Emlichheim.
Schrader, Gerhard * 31 januari 1959 in Emden, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium en studie theologie aan de Universiteit Münster Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1981 Nummer van inschrijving: 2692 Doctoraalexamen: 29 augustus 1989 Carrière: Predikant te Campen in 1986 en sinds 2003 te Bunde.
Schrovenwever, Geert * 29 juli 1906 in Veldhausen [Neuenhaus], Graafschap Bentheim † 26 november 2001 in Kampen Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 25 september 1925 Nummer van Inschrijving: 984 Kandidaatsexamen: 13 november 1930 Carrière: Predikant te Campen 1931, Wilsum (D) 1933, Scheemda 1947 en Stadskanaal 1954 tot aan zijn emeritaat in 1971.
Schulz, Walter * 16 april 1955 in Nordhorn, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 augustus 1979 Nummer van inschrijving: 2538 Doctoraalexamen: Carrière: Onder andere predikant in de ERK in Canum en Woltzeten (1983-1991) en van 1991 tot 2008 rector van de Johannes á Lasco-Bibliotheek te Emden.
Slaar, Richard * 17 januari 1969 in Emlichheim, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium Neuenhaus. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1988 Nummer van inschrijving: 3098 Doctoraalexamen: September 1999 Carrière: Predikant in Midwolda in 1999, in Workum in 2006 en sinds 2009 in Onstwedde.
151
Smidt, Hermann * 8 mei 1958 in Leer, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Münster en de Universiteit Göttingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 23 augustus 1979 Nummer van inschrijving: 2539 Doctoraalexamen: 27 november 1992 Carrière: Sinds 1994 ombudsman voor gevangenen in Bremen.
Steffens, Nicolaus Martin:668 * 13 maart 1839 in Emden, Oost-Friesland † 24 juli 1912 in Holland, Michigan (VS) Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 10 september 1863 Nummer van Inschrijving: 128 Litterair Examen: juli 1864 Theologisch Examen: juli 1864 Carrière: Predikant in de altreformierte gemeenten te Neermoor 1864; Veldhausen 1865 en Emden 1870. Verder in de RCA in Silver Creek 1872; New York 1875; Zeeland, Michigan 1878; Holland, Michigan 1883; Orange City 1898. Hoogleraar aan het Hope College in Holland Michigan (1884-1894 [o.a. homiletiek] en 1904-1912 [kerkgeschiedenis]) en aan het German Presbyterian Seminary in Dubuque in Iowa (1894-1898 en 1900-1904).
Tappers, Jan * 28 november 1909 in Neu-Sappenborg [Jemgum], Oost-Friesland † 26 mei 1938 in Gronau Vooropleiding: Gereformeerd Gymnasium en Lyceum Kampen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 21 september 1934 Nummer van Inschrijving: 1212 Kandidaatsexamen: Carrière: Hij overleed nog voor afronding van zijn studie in Kampen aan de gevolgen van een verkeersongeval.
Teunis, Hermann * 6 september 1963 in Emlichheim, Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1983. Nummer van inschrijving: 2835 Doctoraalexamen: 27 september 1991 Carrière: Predikant in Ihrhove en Neermoor sinds 1991
668
Beuker, “Steffens”, 267 e.v.
152
Tien, Harm * 3 juni 1910 in Veldhausen, Graafschap Bentheim † 1 november 1990 in Enter Vooropleiding: Bij predikant Wiard Bronger te Bentheim. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 18 september 1931 Nummer van Inschrijving: 1164 Kandidaatsexamen: 2 juli 1937 Carrière: Predikant te Ihrhove in 1937, Bunde in 1951, Nijkerk in 1956 en Ede vanaf 1961 tot aan zijn emeritaat in 1975.
Tiesler, Karl Heinrich669 * 20 april 1904 in Mannheim † 31 oktober 1990 in Wetzlar Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Bonn en de Universiteit Tübingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 29 november 1927 Nummer van Inschrijving: 1070 Kandidaatsexamen: Carrière: Herfst 1928 examen theologie in Koblenz. Predikant in onder andere Mühlheim an der Ruhr in 1934 (EKiR) en Bielefeld vanaf 1950 tot aan zijn emeritaat in 1972 (EkvW).
Thon, Helmut Werner * 11 oktober 1956 in Campen, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 25 augustus 1977 Nummer van inschrijving: 2386 Doctoraalexamen: 3 mei 1985 Carrière: Onder andere predikant te ’t Zandt en Zijldijk in 1986, te Lemmer in 1991 en sinds 2005 te Valthermond.
Tolksdorf, Roland Albrecht * 9 juni 1953 in Berlijn Vooropleiding: Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 13 december 1978 Nummer van inschrijving: 2477 Doctoraalexamen: 3 februari 1984 Carrière: Hij promoveerde op 11 mei 1990 als laatste promovent bij Heinrich Baarlink aan de Theologische Universiteit Kampen (Oudestraat).
669
Deze informaties uit zijn personneelsakte werden aan mij gegeven door Ingrun Osterfinke, medewerkster van het “Landeskirchliche Archiv der Evangelischen Kirche von Westfalen”.
153
Vink, Wilhelm670 * 17 mei 1904 in Eilsum, Oost-Friesland † 7 oktober 1997 in Bad Salzuflen Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 20 september 1929 Nummer van Inschrijving: 1125 Kandidaatsexamen: Carrière: 4 oktober 1933 examen theologie in Aurich. Predikant te Groß-Midlum-Freepsum in 1935 (ERK) en vanaf 1953 tot aan zijn emeritaat in 1969 in Bad Salzuflen (LipLK). Tussen 1935 en 1953 bovendien leraar aan het gymnasium Emden.
Voogd, Heinrich * 27 april 1922 in Wilsum (D), Graafschap Bentheim † 5 mei 1994 in Emden Vooropleiding: Oberschule Nordhorn. Studie theologie aan de kerkelijke Hogeschool te Wuppertal en aan de Universiteit Bonn. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 26 september 1947 Nummer van Inschrijving: 1461 Kandidaatsexamen: 1 juli 1953 Carrière: Predikant te Ihrhove in 1953, Nordhorn in 1966 en vanaf 1977 tot aan zijn emeritaat in 1985 te Campen.
Vos, Jan Hendrik: * 18 Maart 1826 in Osterwald [Veldhausen], Graafschap Bentheim † 17 Februari 1913 in Graafschap, Michigan (VS) Vooropleiding: Bij de predikanten Jan Bavinck, Roelof Eising en Jan Hendrik Schoemaker. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 3 september 1856 Nummer van Inschrijving: 61 Litterair Examen: 1 oktober 1856 Theologisch Examen: 10 juni 1858 Carrière: Predikant te Uelsen 1858, Heerenveen 1860, Katwijk aan Zee 1865, Lutten aan de Dedemsvaart 1870, Pernis 1874, Ommen 1878, en vanaf 1881 tot aan zijn emeritaat in 1900 te Grand Rapids, Spring Street (CRC).
670
Deze informaties uit zijn personneelsakte werden aan mij gegeven door Maja Schneider, archivaris van het Archiv van de Lippische Landeskirche.
154
Wetter, Paul * 28 februari 1920 in Erndtebrück † 31 januari 1999 in Bonn Vooropleiding: Gymnasium en studie theologie onder andere aan de Universiteit Göttingen. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 3024 Doctoraalexamen: 19 juni 1987 Carrière: Onder andere predikant in Bad Kreuznach (1955-1962 EKiR) en docent aan het seminarie voor zendelingen van de Neukirchener Mission in Neukirchen (1965-1973). Sinds 1975 promotieonderzoek aan de Theologische Hogeschool te Kampen (Oudestraat), in 1997 overgenomen door oud-student Thomas Schirrmacher: bij hem is Wetter in 1998 gepromoveerd.
Wiarda, Christoph Diddo Johannes * 18 juli 1967 in Leer, Oost-Friesland Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan verschillende Duitse universiteiten. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1991 Nummer van inschrijving: 3194 Doctoraalexamen: Carrière: Examen theologie in Leer in 1994. Sinds 1999 predikant in Uelsen (ERK).
Wiggers, Dieter * 3 oktober 1966 in Hilten [Neuenhaus], Graafschap Bentheim Vooropleiding: Gymnasium. Studie theologie aan de Universiteit Münster. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1989 Nummer van inschrijving: 3137 Doctoraalexamen: 30 september 1994 Carrière: Predikant te Wilsum in 1994. Sinds 2003 werkzaam te Veldhausen en voor geheel de Altreformierte Kirche in het jeugdwerk. Bovendien leraar aan het gymnasium Neuenhaus.
Wolff, Johann Gerrit * 9 september 1890 in Höcklenkamp [Uelsen], Graafschap Bentheim † 21 oktober 1917 in Nordhorn Vooropleiding: Theologische School van de Altreformierte Kerk te Emden. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 27 november 1914 Nummer van Inschrijving: 821 Kandidaatsexamen : Carrière: Hij was kandidaat in de theologie toen hij naar Kampen kwam. Na zijn studie in Kampen predikant te Nordhorn 1915, waar hij al in 1917 na “lange währender Krankheit” overleed.
155
Wünch, Hans-Georg * 8 juni 1958 in Laufdorf [Schöffengrund] Vooropleiding: Gymnasium en daaarna studie theologie, onder andere aan de FETA in Basel. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1985 Nummer van inschrijving: 2969 Doctoraalexamen: 19 juni 1987 Carrière: Predikant in Essen in 1982 (niet altreformiert) en sinds 1989 docent aan het “Neues Leben” seminarie in Altenkirchen
Zemmrich, Annelie * 3 september 1965 in Erlabrunn Vooropleiding: Studie theologie aan de protestantse predikantenschool te Erfurt. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 1 september 1990 Nummer van inschrijving: 3172 Doctoraalexamen: Carrière: Examen theologie in 1990 in Erfurt. Daarna predikante in Glauchau in 1993 en sinds 1999 in Dresden (Lutherse gemeenten)
Zwiens, Harm671 * 2 oktober 1843 in Osterwald, Graafschap Bentheim † 25 februari 1877 in Osterwald Vooropleiding: Bij de predikanten Nicolaus Martin Steffens en Hermannus op’t Holt. Inschrijving aan de opleiding te Kampen: 17 september 1873 Nummer van Inschrijving: 278 Litterair Examen: 14 juli 1875 Theologisch Examen: Carrière: Hij werd in 1876 tijdens zijn studie in Kampen ernstig ziek en daarom naar zijn moeder in Osterwald gebracht, waar hij overleed.
671
P. van Vlaanderen, Bij het graf van broeder H. Zwiens, inventarisnummer 22, Archief van het college van hoogleraren, GAK..
156