nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie
necov wintermeeting 13 en 14 december 2000 WICC te Wageneningen
“Naar een duurzaam herstel van ecosystemen”
Inhoud de toekomst van de necov programma samenvattingen sessie 1 sessie 2 sessie 3 sessie 4 posters agenda jaarvergadering necov jaarverslag 1999 exploitatieoverzicht 1999 huishoudelijk reglement werkgroepen lijst van deelnemers
blz. 2 3 4 8 13 20 24 28 29 35 39 43 46
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
1
De toekomst van de NecoV Het wintersymposium van de Nederlandstalige ecologen kent zo zijn vaste rituelen: de openingsrede, de sessies met lezingen, de wandelgangen, de jaarvergadering voor een klein aantal belangstellenden, prijsuitreikingen etc. Die rituelen hebben hun functie. Ze geven structuur aan zo’n bijeenkomst maar tegelijkertijd stellen ze ook grenzen. We praten over de nieuwste ontwikkelingen in ons vak, we stellen kritische vragen over details maar tijd en ruimte om afstand te nemen en eens van buitenaf naar onze activiteiten te kijken is er niet zoveel. De thema’s van de wintersymposia trachten zo goed mogelijk in te spelen op die grotere vragen in ons vakgebied maar die worden opgeknipt in deelproblemen, netjes in volgorde af te werken. De grote vragen zelf blijven eigenlijk liggen. Waarom hebben we eigenlijk een beroepsvereniging en wat vinden we dat die vereniging zou moeten doen namens ons, dragen we bij aan de grote vragen rondom het leefmilieu van levende organismen waaronder de mens, luisteren mensen buiten onze kring naar wat we te zeggen hebben, zeggen we eigenlijk wel wat, dragen we een boodschap uit of niet ? Gaan we straks vol van nieuwe ideeën uit dit symposium weer naar huis en zien we volgend jaar opnieuw dat de NecoV wel organiseert maar niet communiceert? Het is duidelijk dat het ‘Milieu’ uit is. Mensen raken verzadigd van rampen en ook ontmoedigd door de schaal van de problemen en de complexiteit van de oplossingen, niet in de laatste plaats omdat die een hoog gehalte “verbeter de wereld maar begin bij jezelf” in zich dragen. Tegelijkertijd hebben we toch maar een nieuwe faunawet, krijgt Schiphol een boete en is het water veel schoner dan 20 jaar geleden. Daarom moeten we aandacht blijven vragen voor de problemen van alle levende wezens ongeacht hun “ras, geloof of huidskleur”. Misschien moeten we de boodschap anders brengen want we zien dat hoewel het milieu uit is dat tegelijkertijd de ecologie big business aan het worden is: ecologische producten, ecologische organisaties, ecologische politieke partijen, ecologische pagina’s in beleidsdoelstellingen etc. Maar wat is dat voor een ecologie? Onze ecologie? Zijn wij de kennisdragers die achter deze ecologisering zitten of zijn het handige marketingdeskundigen die onze kennis parasiteren en misvormen ter wille van de winst, of is er toch synergie tussen markt en kennis mogelijk en hoe pakken we dat aan? We verenigen ten slotte het allergrootste deel van de beroepskennis onder onze vlag: onderzoekers, praktijkmensen, adviseurs, beleidsmakers. Vergelijk onze invloed eens met de beroepsorganisaties rondom de gezondheid van de mens? De mens, toch maar één van de 1.4 miljoen gekende soorten? De NecoV wil natuurlijk dat er veel meer gebeurt op de terreinen waar we de deskundigheid voor in huis hebben en ze wil graag daarover adviseren. Daarom moet de NecoV zichtbaarder worden in Nederland en in Vlaanderen. De conclusies van onze symposia en workshops moeten helder worden samengevat en uitgedragen naar het publiek. We moeten onze leden inspireren om zich in te zetten, om op hun specifieke terreinen werkgroepen te vormen waar kennis wordt gebundeld en nieuwe ideeën worden geboren. Daarbij zullen we ook moeten proberen de toepassing van onze kennis te actualiseren en vooruitdenkend nieuwe oplossingen te genereren. Dat zal de zichtbaarheid van ons onderzoek maar vooral ook van onze beroepspraktijk daadwerkelijk verhogen bij beleid en publiek. Op dergelijke initiatieven kunt en moet u ons als bestuur aanspreken, en wij doen daarbij een beroep op u: wij komen samen op voor de belangen van het milieu van het leven, als de groep van deskundigen die daarover de kennis heeft. Laat dat ook duidelijk worden aan de velen die buiten onze kring de natuur en het milieu een warm hart toedragen, in belang van wie wij onze kennis bundelen, vernieuwen en actualiseren en die op ons een beroep zouden moeten kunnen doen. Jan van Groenendael Niels De Pauw
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
2
Programma necov wintermeeting 2000 “Naar een duurzaam herstel van ecosystemen” Woensdag 13 december 2000 10.00-10.30 uur Inschrijven, Koffie 10.30-10.35 uur Opening door de voorzitter van de necov 10.35-12.35 uur Sessie 1: effecten en herstel van UV/ozon (vz. Winfried Gieskes) 12.30-14.00 uur Lunch 14.00-16.00 uur Sessie 2: effecten en herstel van vermesting (vz. Jos Verhoeven) 16.00-16.30 uur Thee 16.30-19.00 uur Posters en Receptie 20.00 uur Diner 22.00 uur Dialezing Alaska (Frank Berendse) Donderdag 14 december 2000 09.00-11.00 uur Sessie 3: effecten en herstel van verdroging (vz. Martin de Haan) 11.00-11.30 uur Koffie 11.30-12.30 uur Jaarvergadering necov 12.30-14.00 uur Lunch 14.00-16.00 uur Sessie 4: effecten en herstel van toxicanten (vz. Colin Janssen) 16.00-16.15 uur Prijsuitreiking Afsluiting door de voorzitter van de necov 16.15 uur Thee
Alle activiteiten van de ‘Nederlands-Vlaamse vereniging voor ecologie’ worden aangekondigd in ‘Bionieuws, het medium voor biowetenschappen en –technologie’. Als lid van de necov krijgt U di blad twee-wekelijks thuisgestuurd. Alle informatie over toekomstige activiteiten en het lidmaatschap vindt U op onze webpagina. Kijk op:
http://home.wxs.nl/~necov
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
3
Sessie 1: Effecten en herstel van UV/ozon Introductie Herstel van de Ozonlaag in de Stratosfeer: langzamer dan verwacht
Winfried W.C. Gieskes Universiteit van Groningen, Biologisch Centrum, Postbus 14, 9750 AA Haren In recente rapporten van de wetenschappelijke begeleidingscommissie van het Verdrag van Montreal (van 1990) wordt gesuggereerd dat het waarschijnlijk is dat de concentratie chlooren broombevattende verbindingen die de ozonlaag in de stratosfeer aantasten pas in 2050 weer op het niveau van voor 1980 zal zijn – aannemend dat de afspraken die daar toen in Quebec werden gemaakt ook nageleefd zullen worden, wat vermoedelijk niet het geval zijn zijn. Meer vertraging bij het herstel van de ozonlaag wordt opgelopen door opwarmen van de aarde en de atmosfeer door toenemende hoeveelheden kooldioxide, waardoor de hogere stratosfeer afkoelt. Een hogere dosis UV-B-straling dan waar biota aan het aardoppervlak aan zijn aangepast zal dus nog lange tijd voor problemen zorgen. Om die reden is onderzoek aan directe en indirecte effecten van verschuivingen in het lichtspectrum die het gevolg zijn van ozondepletie voorlopig gewenst. Het is al lang bekend dat celfuncties in microben, planten en dieren, en mede daardoor ook de interacties binnen ecosystemen, beinvloed worden door ultravioletstraling. UV is een natuurlijke stress-factor voor organismen op het land en aan de oppervlakte van de oceaan. De vroege evolutie vond honderden miljoenen jaren geleden plaats toen UV-doses veel hoger waren dan het niveau onder het meest intense “ozongat” dat tegenwoordig wordt geregistreerd, vandaar dat er een veelheid aan typen aanpassingen aan hoge UV-blootstelling is te vinden. Fotochemisch onderzoek aan de invloed van UV op abiotische componenten van het leefmilieu kreeg een stimulans door “de 3 Z’s” in de jaren 70 (dus nog voor de ontdekking van het gat in de ozonlaag boven Antarctica): Zepp, Zaika en Zafiriou beschreven de invloed van foto-oxidatie op organische stoffen, op het zuurstofbudget op aarde, en op conversies van gassen in de atmosfeer. Op dit ogenblik wordt vanaf de “Polarstern” bestudeerd hoe UV in de Zuidelijke Oceaan de speciatie beinvloed van ijzer, het element dat planktongroei daar beperkt, met gevolgen voor de mariene kooldioxide-fixatie. Ondanks de kennis van effecten van verhoogde UV-instraling is het nog moeilijk, voorspellingen te doen over gevolgen. De effectiviteit van beschermingsmechanismen kan nog niet ingeschat worden, en modellering van het niveau van schade is lastig als essentiële processen niet bekend zijn. Eén voorbeeld moge volstaan: verticale menging in de oceaan (het gevolg van wind, van getij, van dichtheidsverschillen) is bepalend voor de blootstelling van plankton aan hoeveelheid licht en UV-straling, waarbij de spectrale samenstelling van de irradiantie ook nog wisselt met de diepte....... maar de snelheid van “vertical mixing” is in bijna geen enkel gebied van de oceaan bekend. Niettemin ligt er momenteel een vraag om modellering van de atmosfeer gekoppeld aan UV-effectmodellen, geformuleerd door het “NOP”, het Nationaal Programma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering. De vraag is ingegeven door publicaties over de rol die het “broeikas-effect” heeft in de recente depletie van stratosferisch ozon boven de Noordpool: een Arctisch ozongat is er nu ook! Programma
Jelte Rozema (VU) Afbraak van de ozonlaag: gevolgen van verhoogd UV-B straling voor de terrestrische biota.
Ellen van Donk (NIOO-CL) Fytoplankton in arctische meren op Spitsbergen met verschillen in gevoeligheid voor natuurlijke UV straling
Peter Boelen (RUG) Accumulatie en reparatie van door UV-B straling geïnduceerde DNA schade in bacterio- en fytoplankton.
Gerhard Herndl (NIOZ) UV radiation and the aquatic microbial food web
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
4
Afbraak van de ozonlaag: gevolgen van verhoogd UV-B straling voor de terrestrische biota
Jelte Rozema, Afdeling Systeem Ecologie, Instituut voor Ecologische Wetenschappen, Vrije Universiteit, Amsterdam Mede namens Jos van de Staaij, Barbara Meijkamp, Nancy de Bakker, Annemiek Oudejans, Rob Broekman en Adri van Beem Sinds 1985 is het duidelijk dat de ozonlaag om de aarde wordt afgebroken door chloorradicalen afkomstig uit CFK’s. Daardoor bereikt meer UV-B straling (280-315 nm) de aarde. UV-B straling kan schadelijk zijn voor mens, plant en dier. Elk voorjaar treedt boven de Zuidpool een gat in de ozonlaag op. In het voorjaar van 2000 was er ook een groot ozongat boven de Noordpool. Dit laatste wordt toegeschreven aan een koppeling van het broeikaseffect en het gat in de ozonlaag. Opwarming van de troposfeer gaat gepaard met afkoeling van de stratosfeer. Dit bevordert de vorming van Polar Stratospheric Clouds. Op deze dunne wolken speelt zich de chemie van afbraak van stratosferische ozon af. Op grond van het Montreal Protocol en latere aanvullingen zijn CFK’s uitgbannen, maar herstel van de ozonlaag blijft uit. Dit wordt toegeschreven de bovengenoemde koppeling van het broeikaseffect en het gat in de ozonlaag. Herstel van de ozonlaag wordt nu niet eerder dan tegen het eind van deze eeuw verwacht. UV-B straling kan schade aanrichten aan het DNA van planten en dieren, en tal van fysiologische processen en structuren storen. In veel laboratorium – en kasproeven is in onderzoek uit de 80-er en 90-er jaren groeiremming en schade gerapporteerd. Bij proeven die buiten worden verricht is groeiremming vaak veel minder. Dit komt enerzijds door activiteit van DNA fotolyase. Dit is een enzym dat onder invloed van licht (Photosynthetic Active Radiation 400-700 nm) de schade aan het DNA wegknipt. De groeiremming is ook minder, doordat UV-B absorberende pigmenten in de epidermislaag de UV-B straling wegvangen, waardoor de fotosynthese bijvoorbeeld niet geremd wordt. Behalve schade, treden ook veranderingen in de structuur en chemie van planten op. Vaak zijn bladeren dikker en ook vertakken planten meer onder hoog UV-B. Er bestaan betrekkelijk weinig studies naar effecten van verhoogde UV-B straling op planten uit natuurlijke ecosystemen. Bij het onderzoek naar effecten van verhoogde UV-B straling op terrestrische ecosystemen worden twee methoden gebruikt: met UV-B filters wordt de responsen van planten gemeten op de vergelijking van ambient en verlaagde (weggefilterde) UV-B straling. Met lampen wordt extra UV-B gegeven, wat een vergelijking tussen ambient en verhoogd ambient UV-B mogelijk maakt. Met die verhoogde UV-B straling kan de extra straling worden nagebootst als gevolg van de dunner worden ozonlaag. Op dit moment onderzoeks Drs Nancy de Bakker dergelijke effecten op mossen, korstmossen en kranswieren. Eerder werd onderzocht hoe planten van een duingraslandecosysteem reageren op verhoogde UV-B straling De chemische veranderingen in planten onder hoog UV-B zijn een gevolg van de inductie door UV-B van Chalcone Synthase (CHS) en Phenyl Alanine Ammonia Lyase (PAL). Daardoor worden niet alleen flavonoiden geinduceerd die als UV-B filter werken, maar ook andere polyfenolen zoals tanninen en lignine. Dit kan de vraatafweer en de strooiselafbraak beinvloeden. Dergelijke (UV-B absorberende) polyfenolen worden ook in het stuifmeel van planten door UV-B geinduceerd, ook in het bioresistente sporopollenine. Dit deel van het stuifmeel is slecht afbreekbaar en fossiliseert heel goed. Door dit UV-B absorberende omhulsel wordt ook het haploide genoom in de stuifmeelkorrels tegen stralings schade beschermd. Momenteel onderzoeken wij of de door UV-B geinduceerde polyfenolen in fossiele of subrecente stuifmeelkorrels ook gebruikt kunnen worden als proxy om historische UV-B niveaus te reconstrueren. Dat is zeer gewenst omdat de kennis van de stratosferische ozonlaag van voor 1985 heel gering is.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
5
Differential sensitivity to natural ultraviolet radiation among phytoplankton species in Arctic lakes (Spitsbergen, Norway)
E. van Donk, NIOO-Centre for Limnology, Rijkstraatweg 6, 3631 AC Nieuwersluis, The Netherlands Incubation experiments demonstrated a differential sensitivity to natural UV-radiation among the dominant phytoplankton species from three Arctic lakes, situated near Ny-Ålesund, Spitsbergen (79o N). The growth of small chlorophytes, diatoms and picocyanobacteria from two oligotrophic lakes was inhibited primarily by the shorter wavelength UV components, while the growth of the larger colony-forming species (cyanobacteria, Planktothrix sp., Woronichinia sp. and the chrysophyte, Uroglena americana Calkins) apparently was stimulated. These colonies (not easily edible for daphnids) dominated at the end of the experiment in the treatments where the short wavelength UV components were not excluded. For the two oligotrophic localities, 70 and 61%, respectively, of total phytoplankton biovolume was edible in the treatments excluding short wavelength UV, compared to only 13 and 19%, respectively, in the treatments including such radiation. For the third, more productive and less transparent lake, the percentage of edible species in the treatments with and without short wavelength UV radiation did not differ (ca. 75% for both treatments).
Accumulatie en reparatie van door UV-B straling geïnduceerde DNA schade in bacterio- en fytoplankton
Peter Boelen and Anita G.J. Buma, Centre for Ecological and Evolutionary Studies, Afdeling Mariene Biologie, Rijksuniversiteit Groningen, Postbus 14, 9750 AA Haren In de heldere tropische en subtropische zeeën en oceanen kan UV-B straling (280 – 315 nm) ver doordringen. Mede omdat in de tropen UV-B niveaus van nature hoog zijn, kan dit het bacterio- en fytoplankton dat aanwezig is in deze wateren beïnvloeden. Dit kan resulteren in een afname van bacteriele of primaire produktie, inductie van UV-absorberende stoffen of schade aan essentiële macromoleculen, zoals DNA. Schade aan het DNA is een van de belangrijkste effecten van UV-B straling op cellulair niveau. UV-B straling veroorzaakt onder andere het ontstaan van fotoprodukten in het DNA. Deze fotoprodukten belemmeren transcriptie en replicatie van het DNA. Cyclobutane pyrimidine dimeren (CPDs) zijn de fotoprodukten die het meest ontstaan onder invloed van natuurlijke UV-B straling. Onder normale omstandigheden zijn cellen in staat deze schade te herstellen. De belangrijkste reparatie-mechanismen zijn foto-reparatie, waarvoor licht nodig is, en “excision repair” (donker-reparatie) wat zowel overdag als ‘s nachts kan plaatsvinden. Tijdens het onderzoek wat hier gepresenteerd zal worden is gekeken naar de accumulatie en afname van DNA schade, in de vorm van CPDs, in plankton populaties afkomstig uit de Atlantische Oceaan, Caribische Zee en de Golf van Aqaba (Rode Zee). Tevens is de uitdoving van UV-B straling in deze wateren gemeten met behulp van een DNA dosimeter. In het plankton werd een toename van DNA schade gemeten in de loop van de dag wat suggereert dat UV-B straling een stress factor is in deze wateren. Afname van DNA schade (reparatie) vond voornamelijk plaats tijdens het eind van de dag of gedurende de nacht. Dit wijst erop dat excision repair een belangrijke rol vervult in deze plankton populaties. Bij de meeste populaties kon geen verschil in DNA schade worden aangetoond tussen twee grootte-fracties. Dit houdt in dat in deze populaties andere aspecten, zoals bv. reparatievermogen, belangrijker zijn dan celgrootte.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
6
UV radiation and the aquatic microbial food web
G.J. Herndl, I. Obenosterer, C. Winter, C. Pausz, B. Reitner Dept. of Biological Oceanography, Netherlands Institute for Sea Research, P.O. Box 59, 1790 AB Den Burg, Texel, The Netherlands Email address:
[email protected] Ultraviolet radiation (UVR) has a variety of potential impacts on the functioning of aquatic food webs. UVR might have direct as well as indirect effects. Direct effects comprise direct growth inhibition of microorganisms, destruction of ectoenzymes, damage of DNA and reduced motility or impaired orientation. These direct UVR effects have been well documented over the past decade. Much less understood is the role of indirect effects of UVR on the food web, particularly the role of UVR on dissolved organic matter (DOM) and its bioavailability to bacterioplankton. This is, however, a critical step in the microbial food web and might have cascading effects on higher trophic levels and hence, on the overall productivity of the system. Examples from different freshwater and marine systems will be given showing that the bioavailability of the DOM can be altered by UVR in both ways: it can become more labile or more refractory upon solar radiation. A distinct pattern emerges now: High molecular weight DOM is mostly bioavailable and is only photoreactive in the presence of photosensitizers but becomes more refractory upon exposure to solar radiation. In contrast, the bulk of the oceanic low molecular weight DOM is refractory with a high aromaticity but is photoreactive and becomes bioavailable upon exposure to UVR. This complex pattern is influenced by the overall hydrographic regime of the water column. There is evidence that even in open oceans, a diurnal stratification develops, exposing the microplankton and the DOM to high levels of UVR for almost the entire period of solar radiation. Evaluating the overall impact of UVR on aquatic ecosystems is somewhat difficult since there are complex physical, chemical and biological interactions at work influencing different systems in a different way. In this presentation, examples will comprise research on the influence of UVR on bacterioplankton species composition, on the bioavailability of size-fractionated DOM from the North Sea and the Southern Ocean and on the interaction between the physico-chemical environment in the upper water column of the (sub)tropical Atlantic and a freshwater lake.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
7
Sessie 2: Effecten en herstel van vermesting. Introductie Verhoogde nutriëntentoevoer naar ecosystemen: achtergrond, effecten en herstel
Jos T.A. Verhoeven Landschapsecologie, Universiteit van Utrecht, Postbus 800.84, 3508 TB Utrecht
Gedurende de afgelopen 50 jaar hebben de meeste ecosystemen in Nederland blootgestaan aan veelal sterk verhoogde nutriënteninputs. In terrestrische systemen is vooral sprake van extra inputs van stikstof via atmosferische depositie, terwijl in aquatische systemen zowel stikstof- als fosfaatverrijking is opgetreden. Daar in de meeste ecosystemen deze beide elementen een belangrijke groeilimiterende rol kunnen spelen zijn de effecten van de verhoogde toevoer vaak drastisch geweest. Ondiepe meren zijn veranderd van heldere, waterplant-gedomineerde, soortenrijke systemen in troebele wateren met blauwwierdominantie. Graslanden en veenmoerassen zijn soortenarmer geworden door de hogere biomassaproductie als gevolg van stikstofverrijking. In bossen is de nutriëntenkringloop vanwege de hoge interceptie van stikstof uit de atmosfeer sterk versneld. Deze veranderingen zijn door ecologen in Nederland diepgaand onderzocht, mede met het oog op mogelijke maatregelen om negatieve effecten op waterkwaliteit en biodiversiteit af te zwakken. Dit onderzoek heeft belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd over de rol van stikstof en fosfor als beperkende factoren voor biologische activiteit en over de het belang van interacties tussen functionele groepen in het ecosysteem. In deze sessie zullen dergelijke inzichten worden gepresenteerd voor een aantal verschillende typen ecosystemen.
Marie-Louise Meijer (RIZA) Eutrofiëring van ondiepe meren: effecten en herstel. Albert Tietema (UvA) en Dries Boxman (KUN) Sikstofverzadiging in bossen: oorzaak, gevolg en herstel.
Sabine Güsewell (UU/ETH, Zürich) Nitrogen versus phosphorus enrichment in wetlands Wim Braakhekke (WUR) Nutrientenbalans en soortenrijkdom in graslanden.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
8
Effecten van vermesting en het herstel van ondiepe meren: het belang van alternatieve stabiele toestanden bij het herstel
Marie-Louise Meijer RIZA, Lelystad Vroeger werden de meeste Nederlandse oppervlakte wateren gekenmerkt door helder water en een rijke onderwatervegetatie. Omstreeks 1960-1970 heeft een toenemende eutrofiëring in vrijwel alle ondiepe wateren de algenbiomassa doen toenemen, waardoor het water troebel werd en de waterplanten verdwenen. Uitgebreide herstelprogramma’s gericht op het terugdringen van de fosfaatbelasting deden de algenbiomassa’s afnemen, maar het doorzicht van het water nam nauwelijks toe. Ook gebiedsgerichte maatregelen zoals defosfatering van het inlaatwater en baggeren brachten niet het gewenste herstel van het doorzicht en waterplantenontwikkeling. De troebele toestand blijkt zeer stabiel te zijn. Omstreeks 1987 is duidelijk geworden dat een eenzijdige opbouw van de visstand dominantie van brasem en karper) een herstel van de waterkwaliteit in de weg kan staan. Toepassingen van Actief Biologisch Beheer (een drastische uitdunning van de visstand) laten zien dat met deze methode het water helder kan worden. Uit een evaluatie van 20 experimenten volgt dat met name een drastische uitdunning van de visstand het systeem doet omslaan van een troebele naar een heldere toestand. De stabiliteit van de heldere toestand wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van waterplanten. De waterplanten zorgen voor een afname van resuspensie, een toename van sedimentatie, ze bieden schuilgelegenheid aan watervlooien, ze concurreren met algen om nutriënten en ze doen de visstand veranderen. De roofvis heeft zich als stabiliserende factor tot nu toe nog niet bewezen. Hiervoor is waarschijnlijk een sterkere ontwikkeling van de oevervegetatie noodzakelijk. In wateren waar de vegetatie ontwikkeling niet binnen korte tijd gebiedsdekkend aanwezig is , kan een overgangssituatie ontstaan met binnen éen meer gebieden die troebel zijn en gebieden die helder zijn. Uit de ontwikkeling van de Veluwerandmeren is af te leiden, dat een dergelijke situtatie uiteindelijk kan leiden tot helder water in het hele gebied. De gegevens van de Veluwerandmeren maken het mogelijk om te kwantificeren hoeveel waterplanten en welk fosfaatgehalte nodig is voor een redelijk stabiel helder water systeem. Tevens is op basis van de gegevens van deze meren mogelijk om een hysterese proces te kwantificeren. Door de stabiliserende mechanismen in de troebele situatie en de heldere situatie zal het herstel van de heldere toestand pas bij veel lagere fosfaatgehalten optreden dan de gehalten waarbij de heldere toestand is ingestort. De gegevens van het Veluwemeer laten zien dat het instorten van de heldere toestand waarschijnlijk is gebeurd bij fosfaatgehalten van ongeveer 0,15 mgP/l, terwijl het herstel van de heldere toestand pas bij een gehalte van 0.10 mg P/l kon aanvangen. Deze fosfaatgrenzen zijn niet eenvoudig toe te passen op andere Nederlandse ondiepe meren, aangezien het herstel van de meren afhankelijk is van de diepteverdeling, de bodemsamenstelling, de algen samenstelling en de grootte van de meren. Er blijken in Nederland verschillen tussen de ondiepe meren te bestaan. De belangrijkste uitdagingen voor de toekomst vormen het opknappen van de Hollandse veenplassen (met een relatief laag fosfaatgehalte, maar veel blauwalgen en veel makkelijk opwervelbaar slib) en het opknappen van iets diepere wateren met een drijflaag van blauwalgen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
9
Stikstof-verzading in Nederlandse bossen: oorzaak, gevolg en herstel.
A. Tietema en A.W. Boxman Universiteit van Amsterdam en Katholieke Universiteit Nijmegen
Door de verhoogde atmosferische depositie van stikstof is in veel Nederlandse bossen de stikstof-limitatie opgeheven. Overtollig stikstof wordt opgeslagen in de verschillende compartimenten van het ecosysteem. Deze opslagcapaciteit is echter beperkt en wordt in veel Nederlandse bossen overschreden. Het gevolg is dan ook dat stikstof in de vorm van nitraat uitspoelt naar het grondwater. In deze stikstof-verzadigde ecosystemen zal bij voortzetting van een verhoogde stikstof toevoer negatieve verschijnselen optreden. Bij nitrificatie worden protonen geproduceerd en deze verdringen essentiële nutriënten uit de bodem. Samen met het nitraat spoelen deze uit het ecosysteem wat tot verstoring van de minerale balans in de bodem leidt en uiteindelijk tot gebrekverschijnselen in de vegetatie. Ook kunnen als gevolg van de protonen aluminium(hydr)oxiden in oplossing gaan, wat het functioneren van boomwortels negatief beïnvloedt. Een belangrijke beleidsvraag is of dit proces van stikstofverzadiging door een verlaging van de stikstof toevoer omkeerbaar is. Om dit te onderzoeken is in 1989 in de buurt van Ysselsteyn in de Peel een grootschalig experiment gestart. Het onderzoek maakte deel van het EU project NITREX, waarin vergelijkbare experimenten in 8 Europese landen werden gecoördineerd. In Ysselsteyn werd met behulp van een dak onder de kroonlaag van een Grove den opstand de normale depositie vervangen door schone depositie. Dit `schone` proefveld werd vergeleken met een proefveld onder normale, `vuile` depositie. Binnen ieder proefveld werd regelmatig de vitaliteit van de bomen en de samenstelling van de bodemoplossing gemeten. De vermindering van de stikstofaanvoer leidde binnen een jaar tot een vermindering van de nitraatconcentratie in het bodemvocht onder de wortelzone. De bomen in het `schone` proefveld groeiden beter dan in het `vuile` proefveld. De nutriëntenbalans verbeterde in belangrijke mate als gevolg van minder stikstofdepositie. De wortelgroei en de mycorrhiza infectiegraad van de fijne wortels waren duidelijk hoger in de schone situatie. Ook de stikstofstromen in het ecosysteem bleken sterk beïnvloed. Een aanzienlijk hoger percentage van de stikstof in de depositie bij lage aanvoer werd teruggevonden in de bodem, terwijl een kleiner deel was uitgespoeld naar het grondwater. Veel van de verschijnselen van stikstofverzadiging zijn als gevolg van een vermindering van de depositie om te keren, met al gevolg een verbetering van de vitaliteit van de biota. Een belangrijke vraag blijft wat er op de lange termijn gebeurt. Er is namelijk nog steeds sprake van een grote hoeveelheid opgeslagen stikstof in het ecosysteem. Afhankelijk van de stabiliteit van de vorm waarin stikstof is opgeslagen, vormt het een potentieel gevaar om alsnog uit te spoelen. Middels een verstandig en duurzaam beheer van de bossen in Nederland moet dit worden voorkomen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
10
Nitrogen versus phosphorus enrichment in wetlands
Sabine Güsewell Department of Geobiology, Utrecht University and Geobotanical Institute, Swiss Federal Institute of Technology, Zurich Eutrophication in wetlands can concern either nitrogen (e.g. through atmospheric deposition) or phosphorus (e.g. through surface run-off), with different effects on the biomass production and species composition of the vegetation. Fertilisation experiments in Dutch floating fens and dune slacks showed that total biomass production at most of these sites was limited by N or co-limited by N and P. However, at each site one or several plant species were enhanced by the nutrient which did not limit total biomass production. The same might be expected at P- or K-limited sites. Thus, eutrophication would affect the plant species composition of wetlands even if biomass production does not increase (at least in the short term). In our experiments, grasses and sedges responded to N or N&P fertiliser relatively more often than forbs, legumes, woody plants or mosses, whereas the latter responded to P more often than graminoids. The response types of the plant populations were also related to their aboveground biomass N:P ratio: populations enhanced by P had on average higher N:P ratios than those enhanced by N. However, neither species growth forms nor biomass N:P ratios were related to fertiliser effects strongly enough to provide reliable predictions of how N or P enrichment would affect the species composition of the vegetation. Various measures can be taken to restore wetlands affected by eutrophication. The most common ones are mowing, topsoil stripping and flooding. These measures often influence the availability of N and P differently, and effects depend on site conditions. Mowing removes the amounts of N and P present in the above-ground biomass of the vegetation. Greenhouse and field experiments showed that these amounts depend on the supply of N and P to the plants, but also on the frequency and time of mowing. Mowing often removes only a very low fraction of total nutrient stocks per year, and these exports may be compensated by external inputs. As a result, mowing may not reduce the availability of N and/or P to any significant extent in the short term. The measure may still reduce the biomass production and enhance the botanical diversity through direct effects on plant growth and species composition. The effects of topsoil stripping on N and P stocks depend on the vertical nutrient distribution in the soil and on the thickness of the stripped soil layer. However, effects on N and P availability are not necessarily proportional to those on nutrient stocks and depend on soil type, water levels before and after stripping, water chemistry, etc. Flooding does not affect nutrient stocks in soil and tends to enhance the availability of P, but may reduce the availability of N, especially in base-rich soils. Since the effects of N and P enrichment and the effects of management on N and P availability cannot be predicted in a simple and general way, management to restore wetlands affected by eutrophication should be preceded by an assessment of all relevant factors and/or associated with monitoring of the effects on soils, vegetation and animals. In cases where nutrient availability is difficult to reduce and botanical diversity difficult to enhance, it may be preferable to pursue other restoration aims compatible with a continued high productivity, e.g. reed stands as bird habitats and peat-forming ecosystems.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
11
Nutriëntenbalans en soortenrijkdom in graslanden.
Wim Braakhekke, Leerstoelgroep Natuurbeheer en plantenecologie, Wageningen Universiteit De nutriëntenbeschikbaarheid in de bodem heeft een sterke invloed op de soortensamenstelling en soortenrijkdom van graslandvegetatie. Uit beschrijvend onderzoek en bemestingsexperimenten die zijn uitgevoerd in natuurlijke graslanden en cultuurgraslanden is gebleken dat de soortenrijkdom het hoogst is bij matige bodemvruchtbaarheid en dat de soortensamenstelling afhangt van welk nutriënt beperkend is. Hoe kunnen we dit begrijpen en wat hebben we aan dat theoretisch inzicht bij het bestrijden van de gevolgen van vermesting? Het denken over soortenrijkdom wordt al vele decennia gedomineerd door het Principe van de Wederzijdse Uitsluiting, dat zegt dat soorten die door dezelfde factoren worden beperkt niet duurzaam kunnen samenleven. Volgens dit principe kunnen soortenrijke vegetaties slechts bestaan wanneer de voorwaarden worden geschonden: (1) soorten worden niet door dezelfde factor beperkt, of (2) zij leven slechts schijnbaar samen, of (3) het samenleven is niet duurzaam, maar verdringing wordt voortdurend uitgesteld. Theoretisch onderzoek heeft een scala opgeleverd aan mogelijkheden om te ontsnappen aan, of te leven met de dreiging van wederzijdse uitsluiting, die passen in een van deze categorieën. Om te begrijpen waarom de beschikbaarheid van nutriënten invloed heeft op de soortenrijkdom moeten we inzicht hebben in de rol die nutriënten spelen bij deze ontsnappingsmogelijkheden. Nutriënten kunnen met name een rol spelen bij mechanismen differential resource limitation (1) en micro-habitatdifferentiation (2). Bij mechanisme 1 geldt: hoe meer nutriënten tegelijkertijd een beperkende rol spelen hoe groter is de kans dat verschillende soorten in dezelfde vegetatie worden beperkt door verschillende factoren. Bij mechanisme 2 geldt: hoe meer kleinschalige variatie er is in de beschikbaarheid van beperkende nutriënten hoe is groter de kans dat verschillende soorten geschikte micro-habitats kunnen vinden binnen een vegetatie. In beide gevallen geldt dat de kans op soortenrijkdom het grootst is wanneer, op vegetatieschaal gezien, de aanbodverhouding van zoveel mogelijk nutriënten het midden houdt tussen de optimale aanbodverhoudingen van de lokaal beschikbare soorten (Resource Balance Hypothesis of species diversity). Volgens deze hypothese kan het optimum in de relatie tussen soortenrijkdom en productie worden geïnterpreteerd als een balans tussen de beschikbaarheid van licht en bodemfactoren. Naarmate meer bodemfactoren colimiterend zijn zou de soortenrijkdom in het optimum hoger kunnen zijn. Veldonderzoek naar de relatie tussen soortenrijkdom en nutriëntenverhoudingen in graslandvegetatie lijkt deze hypothese te bevestigen: hoge soortenrijkdom wordt niet aangetroffen bij extreme nutriëntenverhoudingen. Nader onderzoek moet uitwijzen of mechanismen 1 en 2 in het optimum een rol spelen en wat de oorzaak is van de lagere soortenrijkdom bij de extreme nutriëntenverhoudingen. Er zijn aanwijzingen dat beperking door fosfor minder nadelig is voor de soortenrijkdom dan beperking door stikstof of kalium. Kennelijk bieden deze beperkende nutriënten niet dezelfde mogelijkheden voor coëxistentie. Dat kan te maken hebben met verschillen tussen deze nutriënten in mobiliteit in de bodem, variatie in verschijningsvormen en variatie in verwervingsstrategieën van de soorten. Ook de tolerantie van de beschikbare soorten voor extreme verhoudingen kan een rol spelen. De Resource Balance Hypothese impliceert dat het voor het herstel van de soortenrijkdom na vermesting niet voldoende is om de biomassaproductie te verlagen door verschralend beheer. Er moet ook voor worden gezorgd dat de verhouding tussen de nutriënten wordt hersteld. Dat vraagt inzicht in de regulatie van de beschikbaarheid van de afzonderlijke nutriënten en in de mogelijkheden om ze afzonderlijk te manipuleren door beheersmaatregelen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
12
Sessie 3: Effecten en herstel van verdroging Introductie Verdroging en herstel van natuur
Martin de Haan Kiwa Onderzoek & Advies, Postbus 1072, 3430 BB Nieuwegein Natuurbeheerders en inrichters van de groene ruimte staan voor een grote uitdaging waar het gaat om herstel van verdroogde ecosystemen. Een groot deel van de botanische soortenrijkdom in Nederland en Vlaanderen is te vinden in natte en vochtige ecosystemen. Mede door verdroging is gedurende de laatste decennia een sterke achteruitgang opgetreden in zowel de omvang als de kwalteit van dit type ecosystemen. Er is reeds veel onderzoek verricht naar de oorzaken en gevolgen van verdroging. Hiermee is de verdrogingsproblematiek echter nog niet opgelost en lopen we ver achter op onze beleidsdoelstellingen. Deze achterstand is, naast maatschappelijke factoren, het gevolg van openstaande vragen over kansen en randvoorwaarden van herstelmaatregelen. Welke combinatie van herstelmaatregelen is nodig voor succesvol herstel? Wat zijn lokale en regionale factoren die herstel in de weg staan? In het thema “verdroging en herstel van natuur” wordt ingegaan op bovenstaande vragen. Na een overzicht van de verdrogingsproblematiek zal worden ingezoomd op onderzoek naar mogelijkheden en randvoorwaarden voor herstel van verdroogde ecosystemen. De slotdiscussie zal zich richten op de vraag welke informatie de natuurbeheerder nog mist voor een adequate aanpak van verdroogde natuur. Programma
Remco van Ek (RIZA) & Koen Martens (AMINAL) Verdroging in Nederland en Vlaanderen. Wat doet de overheid?
Willy Huybrechts (Instituut voor Natuurbehoud) Verdrogingsbestrijding in integrale valleiprojecten
Mark Jalink (Kiwa O&A) Van kennis van hydro-ecologische systemen naar randvoorwaarden voor herstel
Renée Bekker (RUG) Effectieve bestrijding van verdroging leidt tot herstel van standplaatsen, echter ook tot (her)vestiging van plantensoorten?
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
13
Verdroging in Nederland: wat doet de overheid?
Remco van Ek, RIZA
Sinds eind 80-er jaren wordt verdroging door de Nederlandse overheid erkend als een nationaal milieuprobleem. De aanpak van het milieuprobleem verdroging kan worden beschreven aan de hand van de beleidslevenscyclus van Winsemius. Bij de presentatie wordt kort aandacht besteed aan de rol van de verschillende overheidslagen.
Probleem herkenning:
Eind jaren tachtig heeft de rijksoverheid een verkenning laten uitvoeren naar de omvang en ernst van de verdroging in Nederland. Die bleek aanzienlijk te zijn. De grondwaterstand bleek over grote gebieden een structurele daling van enkele decimeters te vertonen. Ongeveer driekwart van de 475 onderzochte natuurterreinen bleek matig tot ernstig verdroogd. Verschillende oorzaken zijn te noemen voor de verdroging, maar met name de ontwatering voor de landbouw en de toename in grondwateronttrekkingen worden als belangrijke boosdoeners gezien.
Beleidsformulering:
Vanwege de omvang en ernst van het verdrogingsprobleem zijn op rijksniveau doelstellingen geformuleerd om de verdroging terug te dringen. Als rijksdoelstelling is gesteld dat in 2000 het areaal verdroogd gebied met 25%, en in 2010 met 40% moet zijn afgenomen t.o.v. het jaar 1985. Daarnaast is gesteld dat de grondwaterwinning na 2000 niet meer mag groeien. Aan de provincies is gevraagd om uiterlijk in 2002 het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) vast te stellen in hun waterhuishoudingsplannen.
Beleidsimplementatie:
Ter ondersteuning van de aanpak van het verdrogingsprobleem is in 1993-1997 het Nationaal Onderzoeksprogramma Verdroging (NOV) ingesteld. Binnen dit kader zijn een groot aantal studies uitgevoerd naar de verschillende aspecten van de verdrogingsproblematiek. Tevens is via het NOV ook de communicatie versterkt tussen verschillende partijen betrokken bij de verdrogingsproblematiek. Uitvoer van de anti-verdrogingsmaatregelen ligt bij de provincies, waterschappen en gemeenten. Daarnaast zijn uiteraard de terreinbeherende organisaties betrokken bij de antiverdrogingsmaatregelen. Vanuit het rijk worden er subsidies verstrekt voor antiverdrogingsprojecten (REGIWA, GEBEVE, en straks SGB). In 2000 bleek dat het GEBEVE geld (96 miljoen over 1995-1999) slechts voor minder dan de helft daadwerkelijk is uitgegeven.
Evaluatie van resultaten:
Vanaf 1994 stelt het RIZA in overleg met de provincies om de twee jaar een kaart van de verdroogde gebieden samen. Deze ‘verdrogingskaart’ wordt gebruikt om de voortgang van het beleid ten aanzien van verdroging na te gaan. Op basis van de verdrogingskaart 2000 is geconcludeerd dat slechts 3% van de 500.000 ha hydrologisch is hersteld. Rijk en provincies verwachten nog wel dat de doelstelling voor 2010 haalbaar is vanwege het grote aantal herstelprojecten in planning of uitvoering. Het tempo van de verdrogingsbestrijding lijkt evenwel te laag te liggen. Overigens is er ook kritiek op de verdrogingskaart als zijnde een instrument om de voortgang van het beleid mee te toetsen. De kaart lijkt vooral geschikt om inspanningsverplichtingen te monitoren. Of maatregelen ook daadwerkelijk tot herstel hebben geleid vereist aanvullende monitoring. Tot nu toe is er helaas geen sprake van een systematische monitoring van ecologie en hydrologie vòòr en na maatregelen. Hierdoor ontstaat het gevaar dat straks niet goed zal zijn na te gaan of, en zo ja in hoeverre, het beleid effectief was. Daarnaast is het uitblijven van systematische monitoring ook een gemiste kans in relatie tot de nodige kennisverwerving. Ten aanzien van de terugdringing in grondwateronttrekkingen lijkt de beleidsdoelstelling wel te zijn gehaald. De dalende trend in grondwaterstand en stijghoogte wordt niet meer overal teruggevonden. In sommige gebieden lijkt zelfs sprake te zijn van een stijging.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
14
Verdrogingsbestrijding is moeizaam, o.a. vanwege belangentegenstellingen t.a.v. de waterhuishouding binnen de verschillende regio’s. Vanwege deze aspecten lijkt een nadere invulling van de GGOR een kansrijke benadering om de verdroging verder aan te pakken.
Verdroging in Vlaanderen. Wat doet de overheid?
Koen Martens, AMINAL afdeling water
Verdroging wordt in Vlaanderen pas recent als een milieuprobleem erkend. In het milieubeleidsplan 1997-2001 werd het thema verdroging voor het eerst volwaardig opgenomen. In vergelijking met Nederland wordt ook voor een ruimere definitie geopteerd. In de voorbereidende teksten voor het milieubeleidsplan 2002-2007 wordt als definitie opgenomen: “Verdroging is de verstoring van de waterinhoud en –cyclus van de watervoerende lagen, waterlopenstelsel en van de bodem door menselijke beïnvloeding. Hierdoor neemt de beschikbaarheid van water voor natuur en mens af.” Dit betekent dat onder verdroging zowel het voorraadbeheer als standplaatsverdroging beschouwd wordt. Probleem herkenning: Onder andere uit de natuur- en milieurapporten blijkt dat men in Vlaanderen niet voorbij kan gaan aan de veelheid en verscheidenheid van aanwijzingen van verdroging. Een probleem is evenwel dat de vermoede verdrogingverschijnselen bijzonder slecht gedocumenteerd zijn waardoor ze moeilijk kunnen worden aangetoond en waardoor geen harde gegevens kunnen worden voorgelegd. Een belangrijke prioriteit van het beleid is dan ook de verhoging van de watersysteemkennis. Gebiedsgericht is verdroging wel grondig gedocumenteerd. Zo blijkt uit een recente studie dat in de Demervallei (vogelrichtlijn- en habitatrichtlijn) voor 90% van de oppervlakte de natuur niet optimaal ontwikkeld is. Verdroging, is naast vermesting, de belangrijkste oorzaak hiervan. Beleidsformulering:
In Vlaanderen kreeg het natuurbeleid een sterke stimulans bij de goedkeuring van het natuurdecreet (21/10/1997). Dit decreet zorgde (en moet nog steeds zorgen) voor een sterke vernieuwing van het natuurbeleid. Voor verdroging belangrijke elementen in dit decreet zijn: - de afbakening van een “natuurlijke structuur” bestaande uit het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk, 125.000 ha met als hoofdfunctie natuur) en IVON (Integraal verwevings- en ondersteunend netwerk bestaande uit 150.000 ha verwevingsgebied + x ha natuurverbindingsgebied) - Aandacht voor “natuurgerichte milieukwaliteit” o.a. inzake verdroging; bvb. art. 18: “De administratieve overheid voert in het VEN een beheer van de waterhuishouding gericht op de verwezenlijking van een duurzaam ecologisch functioneren van het watersysteem dat bij de bestaande of beoogde natuur behoort. In het bijzonder wordt beoogd: het terugdringen van de risico’s op verdroging, herstel van verdroogde gebieden en het beheer van de waterlopen gericht op het behoud en herstel van de natuurwaarden, zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de gebieden buiten het VEN.” - Instrument “natuurinrichting”: met natuurinrichtingsprojecten worden maatregelen en inrichtingswerkzaamheden beoogd die gericht zijn op een optimale inrichting van een gebied met het oog op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuur en natuurlijk milieu. Anti-verdroging is in de meeste van deze projecten één van de hoofddoelstellingen.
Beleidsimplementatie:
In het milieubeleidsplan 1996-2001 zijn een aantal belangrijke acties opgenomen die als doel hebben het verdrogingbeleid in Vlaanderen uit te werken: - Thema biodiversiteit, Actie 105: opmaak van ecosysteemvisies voor valleigebieden: de bedoeling is om de potenties voor natuur te bepalen bij verschillende scenario’s necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
15
-
-
-
(randvoorwaarden, zoals verminderde drainage, afname waterwinning,…). De opmaak van ecosysteemvisies (voor +/- 8 valleigebieden) wordt verspreid over Vlaanderen zodat meer algemene conclusies over de natuurpotenties van valleigebieden getrokken kunnen worden. Thema verdroging, actie 73: proefprojecten actief peilbeheer worden in alle provincies opgestart met als doel het verwerven van een duidelijk inzicht in actief peilbeheer, met het oog op veralgemening en schaalvergroting van actief peilbeheer om verdroging te voorkomen of vernatting te bekomen. Thema verdroging, actie 66: beleidsinstrumenten voor bodemgebruik ontwikkelen en verbeteren. Doel van deze actie is het afstemmen van het bodemgebruik op de eigenschappen van het waterhuishoudkundig systeem via het beleid voor ruimtelijke ordening. Thema verdroging, actie 70: herstelprogramma’s uitwerken en uitvoeren om grondwaterwinning in overeenstemming met de draagkracht te brengen. In deze actie is het oa bedoeling om de verdroging in de duinen aan te pakken.
Evaluatie van resultaten en toekomstperspectieven: De voorbije jaren werd in Vlaanderen een aanzet gegeven tot het uitwerken van een beleid rond verdroging. Door de toenemende overstromingsproblemen de voorbije jaren is de aandacht vanuit maatschappij en beleid voor de kwantitatieve waterhuishouding toegenomen. Dit biedt perspectieven om het verdrogingsprobleem vanuit een geïntegreerde benadering verder te ontwikkelen. Verschillende pistes worden hierbij bewandeld: - het natuurbeleid besteed momenteel vooral aandacht aan afbakening van de natuurlijke structuur. Na afbakening zal de klemtoon waarschijnlijk verplaatst worden naar het bereiken van een hogere natuurkwaliteit. Het streven naar een natuurgerichte milieukwaliteit zal hierbij essentieel zijn. - de opmaak van een volgend natuur- en milieubeleidsplan (2002-2006) wordt voorbereid. Hierin is het de bedoeling om voor een verhoogde aandacht voor (standplaats)verdroging te voorzien. - een basisdecreet integraal waterbeleid- en beheer wordt momenteel voorbereid. De bedoeling is voornamelijk om integraal waterbeleid en –beheer in Vlaanderen juridisch te implementeren. Hierbij is het de bedoeling om de wetgeving inzake kwantitatieve waterhuishouding te vernieuwen via uitvoeringsbesluiten; Om succesvol te zijn dienen bovenstaande beleidsintenties maximaal op elkaar in te haken.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
16
Verdrogingsbestrijding in integrale valleiprojecten
Willy Huybrechts, Instituut voor Natuurbehoud
Valleigebieden vormen een uitgesproken gunstige vestigingsplaats voor natuurlijke natte en vochtige biotopen. In de vorige eeuwen hebben, in Vlaanderen net zoals in andere Europese regio’s, de activiteiten van de mens de waterstromen in het landschap beïnvloed en zette zich een algemene trend in van verdroging van valleigebieden. Deze verdroging heeft niet zozeer te maken met de totale hoeveelheid beschikbaar water, dan wel met de verdeling ervan in tijd en ruimte. De wijziging van de waterstromen en de waterbalans leidt tot een toename van de snelle evacuatie van water en verminder de vertraagde afvoer. De berging van water in het landschap neemt sterk af, waardoor de buffer die in valleigebieden het overschot aan evapotranspiratie ten aanzien van de neerslag in zomer moet compenseren, onvoldoende is. Het resulteert in de standplaatsverdroging en de afname van natte en vochtige biotopen. De directe oorzaken voor verdroging kunnen zeer divers zijn: vermindering van infiltratie, grondwaterextractie, drainage, lage rivierpeilen, … . In valleigebieden betreft het meestal een combinatie van factoren die door hydrologische processen aan elkaar gekoppeld zijn en terug te voeren tot de gebrekkige waterbuffering. In deze bijdrage staat de aanpak van verdroging in een integrale benadering van de waterhuishouding in valleigebieden centraal. Als voorbeeld wordt ingegaan op de verdrogingsproblematiek in de Dijlevallei stroomopwaarts van Leuven, en de oplossingen die daaraan gegeven worden in het kader van integrale valleibeheerplannen. Daar waar in het verleden waterbeheerdoelstellingen en natuurdoelstellingen vaak tegenover elkaar stonden wordt hierin gepoogd deze te verzoenen en op elkaar af te stemmen. Standplaatsverdroging is hierbij een belangrijk aandachtspunt. De nieuwe benadering is gebaseerd op het herstel van de natuurlijke hydrologische processen zoals erosie en sedimentatie, vrije meandering, veilige overstromingen, … . De technische ingrepen zijn tot een minimum beperkt. Het integrale beheerplan biedt de basis voor de restoratie van het alluviale gebied.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
17
Van kennis van hydro-ecologische systeemtypen naar randvoorwaarden voor herstel
Mark Jalink, Kiwa Onderzoek & Advies
In Nederland hebben we vele honderden verdroogde of verdrogingsgevoelige natuurgebieden. Om de juiste maatregelen te kunnen nemen voor het behoud en herstel van deze natte ecosystemen is het nodig te weten welke hydrologische en hydrochemische processen de standplaats bepalen en welke (hydro)geologische factoren daarop van invloed zijn. Om dit inzicht te verwerven, is gedegen veldonderzoek nodig. Dat onderzoek is kostbaar en heeft een lange doorlooptijd. Ervaring uit een groot aantal anti-verdrogingsstudies leert, dat we bepaalde hydroecologische systeemtypen kunnen onderscheiden. Onder een systeemtype verstaan we een in het landschap regelmatig terugkerende combinatie van sturende hydrologische en hydrochemische processen, die samen leiden tot een karakteristieke gradiënt van bodem-, standplaats- en vegetatietypen. Doordat ze door dezelfde processen worden aangestuurd, zijn ze veelal ook voor hetzelfde type ingrepen gevoelig en dat zijn de "knoppen" waaraan we moeten draaien voor herstel van het hydro-ecologisch functioneren. Indeling van natuurgebieden in een aantal hydro-ecologische systeemtypen maakt het daardoor mogelijk voor groepen terreinen tegelijk systeemspecifieke maatregelpakketten op te stellen. Onderzoek aan enkele representatieve kernen volstaat voor uitspraken over andere terreinen. Een methode om terreinen in te delen in hydro-ecologische systeemtypen geeft water- en natuurbeheerders een instrument in handen, waarmee meer complexe situaties eenvoudig kunnen worden geanalyseerd en effectieve maatregelen kunnen worden voorbereid. De laatste jaren is ervaring opgedaan met deze aanpak. Indeling van natuurgebieden in deze systeemtypen is gericht op: - terugkerende patronen (in vegetatie of bodem) herkenbaar maken als manifestatie van een stelsel sturende processen; - snelle herkenning van relevante processen op basis van een beperkte set gegevens; - een eerste inzicht geven voorafgaand aan uitgebreid hydro-ecologisch onderzoek naar sturende processen; op basis van dat inzicht kunnen meetinspanningen worden gestroomlijnd of beperkt; - het scheppen van een referentiekader waarover men kan communiceren; - quick scan voor de gevoeligheid van natuurgebieden voor ingrepen of van de potenties na ingrepen. De systeemtypen vormen als het ware een stalenset waaruit men zijn eigen terrein kan selecteren en kan inschatten welke maatregelen het meest effectief zullen zijn. In de voordracht zal dit worden geillustreerd aan de hand van een aantal situaties, waar vergelijkbare vegetatietypen onder heel verschillende omstandigheden kunnen worden aangetroffen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
18
Effectieve bestrijding van verdroging leidt tot herstel van standplaatsen, echter ook tot (her-)vestiging van plantensoorten?
Renée Bekker, Rijksuniversiteit Groningen
Verdroging heeft grote gevolgen op de kwaliteit van ecosystemen. Over het algemeen geldt dat wanneer langdurige verdroging van de wortelzone optreedt, een verhoogde mineralisatie van organisch materiaal leidt tot een toename van de nutriëntenbeschikbaarheid. Hierdoor verruigt de bovengrondse vegetatie wat vaak leidt tot verlies van soorten van nutriëntenarme standplaatsen. Verdroging heeft ook een negatief effect op de houdbaarheid van zaden in grond. Op allerlei manieren wordt er binnen en buiten natuurherstel-projecten gewerkt aan het tegen gaan van verdroging. Het pakket aan maatregelen tegen verdroging verschilt per vegetatie- of ecosysteemtype. Naast hydrologische maatregelen worden vaak maatregelen getroffen ter verlaging van het nutriëntenniveau in de bovengrond zoals plaggen, baggeren of ontgronden. In 2000 werd een vergelijkende studie afgerond naar het effect van herstelmaatregelen in natuurterreinen die de afgelopen 10 jaar zijn uitgevoerd met geld van de regeling Overlevingsplan Bos en Natuur. De studie evalueert het herstel van Rode-Lijst soorten als gevolg van concrete maatregelen binnen natuurgebieden. Het blijkt dat de aanpak van verdroging (en het verminderen van verzuring en vermesting) in veel projecten leidt tot hervestiging van plantensoorten. Dit geldt echter slechts voor een deel van de te verwachten soorten. Binnen de relatief korte termijn waarover de maatregelen konden worden geëvalueerd blijkt dat binnen het ecosysteem Vennen 23 van de 37 RodeLijst soorten (62%) profiteerde van de maatregelen terwijl dit percentage voor Duinvalleien ligt op 27%.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
19
Sessie 4: Effecten en herstel van toxicanten Introductie
Colin Janssen Universiteit Gent, J. Plateaustraat 22, B900 Gent, België Alhoewel ecotoxicologisch onderzoek gedefiniëerd wordt als de geïntegreerde studie van het gedrag en effecten van chemische stoffen in ecosystemen, is een belangrijk deel van dit onderzoek enkel gericht op het uitvoeren van routinematige biotesten voor de bepaling van de giftigheid van chemische stoffen en afvalwaters. Ondanks de nood aan dit type toxicologische informatie is de ecologische dimensie van het ecotoxicologisch onderzoek gering tot onbestaand. De erkenning van deze tekortkomingen maakt dat er een, ook bij overheids- en beleidsinstanties, groeiende belangstelling is in de (fundamenteel) ecologische onderbouwing van ecotoxicologisch onderzoek en de daaruit afgeleide milieucriteria. In deze sessie zal een beknopt overzicht gegeven worden van de onderzoeksnoden en hoe ecologische en ecotoxicologische technieken kunnen aangewend worden bij ecologische risico-evaluaties en normstelling Programma
Theo Brock (WUR) Community ecotoxicology: linking ecosystems structure and function Rony Blust (Univ. Antwerpen) Bioaccumulation and ecosystem stress Han van der Geest (UvA) Insects in polluted rivers: an experimental analysis C. Janssen (RuGent) Ecological versus regulatory risk assessment of metals: increasing the ECO in ecotoxicology
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
20
Ecotoxicologie van ecosystemen: integreren van structuur en functie
Theo C.M. Brock, ALTERRA, afd. Water en Milieu, Wageningen UR, Postbus 47, 6700 AA Wageningen Indien we de effecten van toxische stoffen in ecosystemen willen voorspellen is het een voorwaarde om voldoende informatie te verzamelen over de structuur, functie en dynamiek van de levensgemeenschap die risico loopt. Daarnaast is uiteraard kennis vereist over de fysisch-chemische eigenschappen van de toxicanten, hun blootstellingconcentraties in het ecosysteem, en de gevoeligheid van soorten voor deze stoffen. Het is een ervaringsfeit dat effecten van toxische stoffen die op ecosysteemniveau tot expressie komen vaak afwijken van verwachte effecten gebaseerd op gangbaar laboratoriumonderzoek. Bij relatief lage concentraties is de respons van de levensgemeenschap vaak minder extreem vanwege een lagere biobeschikbaarheid in het veld, en ecologische compensatiemechanismen. Bij hogere concentraties kan het waargenomen effect in het veld juist extremer zijn door indirecte effecten die optreden na het verstoren van voedselweb interacties. In mijn presentatie zal de voorspelbaarheid van directe en indirecte effecten van toxische stoffen op zoetwaterecosystemen geïllustreerd worden d.m.v. voorbeeldstudies met insecticiden en herbiciden. Bij insecticiden-stress blijkt de structuur van het aquatisch ecosysteem gevoeliger te reageren dan functionele kenmerken. In het geval van herbicidenstress kunnen functionele kenmerken (o.a. zuurstofmetabolisme) even gevoelig zijn als structurele kenmerken, maar treedt herstel bij functionele parameters in de regel sneller op. Herstel van gevoelige populaties na beëindiging van chemische stress wordt in hoge mate bepaald door de levenscyclus van de betrokken taxa, en de isolatiegraad van het aangetaste systeem.
Bioaccumulatiion and ecosystem stress
Rony Blust Universiteit van Antwerpen
Helaas hebben we deze samenvatting niet in deze bundel kunnen opnemen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
21
Insecten in vervuilde rivieren: een experimentele analyse.
Harm G. van der Geest, Gerdit D. Greve, Michiel H.S. Kraak en Wim Admiraal. Aquatische Ecologie en Ecotoxicologie, Universiteit van Amsterdam. Kruislaan 320, 1098 SM Amsterdam. http://www.bio.uva.nl/onderzoek/aot De verslechtering van de waterkwaliteit en de vernietiging van natuurlijke habitats hebben er toe geleid dat de biodiversiteit van de grote rivieren in Europa gedurende de vorige eeuw sterk is gedaald. Om het herstel van natuurlijke rivier ecosystemen mogelijk te maken is het noodzakelijk te weten hoe representatieve organismen kunnen profiteren van verbeterende omstandigheden. Omdat aquatische insecten (zoals bijvoorbeeld kokerjuffers en haften) van oorsprong in rivier ecosystemen in een grote verscheidenheid voorkwamen maar tegenwoordig in belaste rivieren niet of nauwelijks meer gevonden worden, kunnen zij een sleutelrol spelen bij het vaststellen van de ecologische status en het volgen van ecologisch herstel van rivieren. Op dit moment is er echter weinig bekend over de precieze factoren die hun voorkomen belemmeren. In dit onderzoek is daarom gestreefd om voor drie verschillende aquatische insecten (de kokerjuffers Hydropsyche angustipennis en Cyrnus trimaculatus en de haft Ephoron virgo) kweek- en test methoden te ontwikkelen en met behulp van die nieuw ontwikkelde tools basale eco(toxico)logische kennis te verzamelen. De nieuw ontwikkelde kortdurende toxiciteitstesten met de geselecteerde insecten, combineren de representativiteit van de testorganismen voor rivierecosystemen met de beschikbaarheid van een continue voorraad van jonge larven met een bekende achtergrond en leeftijd. Om de gevoeligheid van de geselecteerde soorten vast te stellen zijn de effecten van drie verschillende model stressfactoren (koper en diazinon en een verlaagd zuurstofgehalte) onderzocht, zowel afzonderlijk als in combinaties. Daarnaast zijn bioassays uitgevoerd met veldverzamelde (porie)water monsters. Uit de toxiciteitsexperimenten met de model toxicanten is gebleken dat de gevoeligheid van de geselecteerde insecten hoog is in vergelijking met andere test-organismen. De 96 uurs LC50 waarde voor C. trimaculatus blootgesteld aan diazinon is zelfs lager dan voor enig ander insect beschreven in de literatuur. Subletale effecten, gemeten aan de hand van gedragsveranderingen van de kokerjuffer H. angustipennis, kunnen al optreden bij concentraties die veel lager liggen dan letale concentraties. Uit het mengsel experiment met koper en diazinon bleek dat deze twee stoffen ook onder hun eigen ‘no-observed-effect’ concentraties een bijdrage kunnen leveren aan de toxiciteit van het mengsel. De negatieve effecten van een toxicant bleken bovendien versterkt te worden door de aanwezigheid van een verlaagd zuurstofgehalte. Op basis van de waargenomen gevoeligheid voor de geteste modelstoffen (afzonderlijk en in mengsels), veldverzamelde (porie-) watermonsters en toxicanten in combinatie met lage zuurstofgehalten, wordt geconcludeerd dat de nieuw ontwikkelde testen gevoelige instrumenten zijn voor de locatiespecifieke beoordeling van waterkwaliteit. Naast de gevoeligheid van de blootgestelde organismen, lijken ook de levenscyclus kenmerken in relatie tot de temporele aspecten van vervuiling een belangrijke rol te spelen in de impact van toxicanten op rivier soorten. Een analyse van de resultaten van de toxiciteitsexperimenten in vergelijking met de situatie in het veld laat zien dat in de grote west europese rivieren de aanwezigheid van toxicanten, in combinatie met andere suboptimale omgevingscondities, een negatieve invloed hebben op de verspreiding van rivier insecten en daarmee het herstel van een natuurlijk rivier ecosysteem kunnen belemmeren.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
22
Ecologische versus wetgevende risicobeoordeling van metalen in het milieu: een pleidooi voor meer ECO in ecotoxicologie.
Colin. R. Janssen, Universiteit Gent, Laboratorium voor Milieutoxicologie en Aquatische Ecologie, J. Plateaustraat 22, 9000 Gent, België,
[email protected]
De mogelijke gevaren van de aanwezigheid van metalen in aquatische en terrestrische ecosytemen worden momenteel beoordeeld door middel van milieunormen welke opgesteld worden (of zouden moeten worden) door het uitvoeren van risicobeoordelingen. In de afgelopen jaren wordt echter meer en meer ingezien dat de technieken en kaderwerken gebruikt bij het afleiden van milieunormen en het uitvoeren van risicobeoordelingen van metalen ontoereikend zijn om een correcte inschatting te maken van hun werkelijke impact op de ecologische kwaliteit van diverse ecosystemen. Voor aquatische milieu’s kunnen deze tekortkomingen als volgt samengevat worden: • De biobeschikbaarheid en ecotoxiciteit van metalen is afhankelijk van zowel de fysischchemische eigenschappen van het water als van de samenstelling van de biologische gemeenschappen. Momenteel wordt met deze fysisch- chemische en biologische diversiteit van oppervlaktewaters geen of onvoldoende rekening gehouden. • Ecotoxiciteitsgegevens, welke gebruikt worden voor het afleiden van milieunormen of voor de effect-evaluatie in risicobeoordelingen, zijn meestal afkomstig van laboratoriumtoetsen met standaardorganismen. Directe en indirecte effecten op ecologische processen worden niet beschouwd. • Metalen zijn natuurlijk voorkomende elementen waardoor er verschillende (natuurlijke) achtergrondconcentraties voorkomen in verschillende aquatische systemen en geografische gebieden. Door acclimatisatie en/of adaptatie aan deze verschillende achtergrondconcentraties kunnen biologische gemeenschappen in deze aquatische systemen een differentiële gevoeligheid voor metalen vertonen. Een overzicht zal gegeven worden van recent onderzoek gericht op de meer wetenschappelijke – ecologische onderbouwing van milieurisicobeoordelingen van metalen. Onderzoek naar de ecotoxiciteit van essentiele metalen heeft aangetoond dat de variabiliteit van de in het laboratorium waargenomen effect-concentraties kan worden verklaard door de fysisch-chemische eigenschappen van het testmedium: pH, opgelost organisch materiaal, aanwezigheid van (competitieve) ionen zoals Ca2+, Mg2+, Na+ en K+. Dit heeft geleid tot de onwikkeling van empirische en mechanistische modellen, zoals het Biotisch Ligand Model, die in staat zijn de waargenomen metaaltoxiciteit te voorspellen op basis van deze waterkarakteristieken. Ander onderzoek heeft aangetoond dat organismen die langdurig worden blootgesteld aan hoge of lage concentraties van een essentieel metaal (zoals zink en koper), zich aan deze condities kunnen aanpassen en respectivelijk een lagere of hogere gevoeligheid voor dit metaal vertonen. Metaaltoxiciteit is dus afhankelijk van zowel de achtergrondconcentratie aanwezig in het milieu als van de fysisch-chemische eigenschappen van het oppervlaktewater. Uit de analyse van Europese databases blijkt dat al deze ‘modifiërende’ parameters van nature verschillend zijn voor verschillende geografische gebieden in Europa. Met de nieuwe inzichten moet het mogelijk zijn om een gerichte risicobeoordeling van metalen in het aquatisch milieu uit te voeren die rekening houdt met de regio-specifieke eigenschappen van de verschillende aquatische ecosystemen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
23
Posters Veronique Adriaenssens, RU Gent, J. Plateaustraat 22, 9000 Gent België, Tel.: 09 /2643776 14
Development of an Estuarine Fish Index of Biotic Integrity for Flanders
1
Nutrientenonderzoek aan kroosecosystemen in mesocosms
2
Ectomycorrhizal fungi in wet Alder carr forests: indicators of desiccation and eutrophication.
Mw. Gertie H.P. Arts, Alterra, Postbus 47, 6700 AA Wageningen, Tel.: 0317-478736
Jaqueline Baar, KU Nijmegen,Dept. Aquat.Ecol. and Environ.Biol., Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen Tel.: 024-3652859 Chris Bakker, VU afd. EEP, De Boelelaan 1087, 1081 HV Amsterdam, Tel.: 020-4447053 12
Characterisation of key variables for the restoration of wet dune slack vegetation (samen met Peter van Bodegom)
Liesbeth Bakker, Univ. Wageningen, Bornsesteeg 69, 6708 PD Wageningen, Tel.: 0317484050 20
Impact of grazing on shrub and tree regeneration in grassland
Nancy de Bakker, VU Amsterdam, De Boelelaan 1087-A159, 1081 HV Amsterdam, Tel.: 0204447047 21
Margien Bootsma, Milieuwetenschappen, Postbus 8045, 3508 TC Utrecht, Tel.: 030-2532650 3
4
Stress and recovery of shallow lake ecosystems. Hydrological degradation, eutropication and recovery of Naardermeer (samen met A. Barendregt) Rehabilitation of acidified floating fens located in a groundwater infiltration area (samen met A. Barendregt and B. Beltman)
Tjeerd Bouma, NIOO-CEMO, Postbus 140, 4400 AC Yerseke, Tel.: 0113-577454 13
Root system topology and diameter distribution of species from habitats differing in inundation frequency. (samen met Nielsen van Hal & Koutstaal)
Gert-Jan van Duinen, Stg. Bargerveen afd. Milieukunde, KU Nijmegen, Postbus 9010, 6500 GL Nijmegen, Tel.: 024-3653288 5
Herstel en beheer van Nederlandse hoogvenen. A. inleiding B. Stikstof en vegetatie C. kwantitatieve en kwalitatieve hydrologie D. Fauna (samen met Jan Roelofs, Frank Berendse, Hans Esselink, Juul Limpens, Fons Smolders, Hilde Tomassen, Sake van der Schaaf en Geert van Wirdum)
Wim Gabriels, RU Gent,J. Plateaustraat 22, 9000 Gent België, Tel.: 09/2643996 15
Modelling benthic macro-invertebrate communities in Flanders using artificial neural networks
Niko Groen, RWS/RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad, Tel. 0320-298598 16
Impact of polution on the litle owl, Artena noctua vidalii, in river ecosystems
17
Influence of salinity and eutrophication on the bioaccumulation of radioactive waste product 99Tc in duckweed
Jasper Hattink, Buitenom 8, 2512 XA Den Haag, Tel.: 070-3888524
Monique Heijmans, WU Natuurbeheer, Bornsesteeg 69, 6708 PD Wageningen, Tel.: 0317483528 9
Effects of elevated CO2 and increased N deposition on a bog ecosystem in the Netherlands.
Dhr. J.H. Janse, RIVM-LWD, 3720 BA Bilthoven, Tel.: 030-2743136 10
A model study on the effects of eutrofication on water quality and vegetation in polder ditches (together with M. Jeuken, L. van Liere & P. van Puyenbroek)
Dhr. J. Oosterbaan, RIZA-WSE ,Postbus 17, 8200 AA Lelystad, Tel.: 0320-298610 18
Pripyat: ecotoxicological reference for large Dutch rivers.
22
Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek
Froukje Rienks en Mw. L.E.M. Vet, NIOO, Postbus 1299, 3600 BG Maarssen, Tel.: 0294239303 Wouter Rommens, Lab. voor Ecologie KUL, Kard. Mercierlaan 92, 3001 Heverlee België, Tel.: 016/321522 23
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
24
Dhr. G. Straatsma, Proefstation Champinon, Slooyerbroek 60, 5961 LW Horst, Tel.: 0774647575 24
Zeldzaamheid en algemeenheid van paddestoelen, een Zwitsers paddestoelenreservaat als voorbeeld.
Tim Vermeulen en Rik-Jan. Opsteeg, Kanaaldijk 36, 9404 TV Loon, Tel.: 0592-407217 25
Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden: ontgronden: nieuwe kansen voor flora en fauna? Predicting dispersal of ground-dwelling arthropods in landscapes. Met demonstratie van een computerprogramma.
Michel Vorenhout, Inst. Ecol.wetenschappen VU, De Boelelaan 1087, 1081 HV Amsterdam, Tel.: 020-4447066
11
The purifying function of the Dutch delta
14
Ecologische risico’s als onderbouwing van een extensieve saneringsvariant; locatie Kollum Chemie.
Marlea Wagelmans, Bioclear b.v., Postbus 2362, 9704 GG Groningen, Tel.: 050-5718455
Enkele samenvattingen van posters poster 1 Nutrientenonderzoek aan kroosecosystemen in mesocosms.
Gertie H.P. Arts, J.D.M. Belgers & J.W.H. van der Kolk, Alterra Wageningen Studies on de-eutrophication and vegetation recovery in Lemna-dominated mesocosms. Effects of management. Since 1999, experimental ecosystems dominated by Lemna minor are loaded with phosphorus at five different levels. The effects of removal of detritus and/or 95 % of duckweed are presented.
poster 2 Ectomycorrhizal fungi in wet Alder carr forests: indicators of desiccation and eutrophication.
Jacqueline Baar, Univ. Nijmegen
Wet Alder carr forests have been present in North-Western Europe since the latest ice age (appr. 6500 B.C) forming an important component of wetlands. During the last decades, wet Alder carr forests on peatlands and along streams (e.g., Carici elongatae-Alnetum and Thelypterido-Alnetum carr forests) have declined due to desiccation and eutrophication, particularly in The Netherlands. The dominant tree species in the wet Alder carr forests is Alnus glutinosa which associates abundantly with ectomycorrhizal fungi, even in waterlogged soil. However, knowledge about the response of ectomycorrhizal fungi in wet Alder carr forests to disturbances is limited. Therefore, the aim of the study was to investigate whether ectomycorrhizal diversity in wet Alder carr forests is affected by desiccation and eutrophication. Sporocarp surveys carried out in the Fall of 1999 and 2000 showed that the number of ectomycorrhizal fungi was highest in the undisturbed wet Alder carr forests on waterlogged soil (Carici elongatae-Alnetum and Thelypterido-Alnetum carr forests) and lowest in the eutrophied and desiccated wet Alder carr forests. Below ground, ectomycorrhizal development was relatively high in the undisturbed wet Alder carr forests and low in the desiccated forests. Reduction of ectomycorrhizal development due to disturbances may have implications for the nutrient uptake from the soil affecting the growth of A. glutinosa trees and the development of wet Alder carr forests. necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
25
posters 5,6,7 & 8 Dutch survival plan for bogs: how to guarantee successful bog restoration?
Jan Roelofs, Frank Berendse, Hans Esselink, Juul Limpens, Fons Smolders, Hilde Tomassen, Sake van der Schaaf, Gert-Jan van Duinen and Geert van Wirdum
University of Nijmegen, Department of Aquatic Ecology and Environmental Biology,Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen, Tel: 024 3653014, Fax: 024 3652134, Email:
[email protected],
[email protected],
[email protected] Wageningen University, Nature Conservation and Plant Ecology Group, Bornsesteeg 69, 6708 PD Wageningen, Tel: 0317 483469, Fax: 0317 484845, Email:
[email protected],
[email protected] Bargerveen Foundation, Department of Environmental Studies, University of Nijmegen, PO Box 9010, 6500 GL Nijmegen, Tel: 024 3653281, Fax: 024 3653030, Email:
[email protected],
[email protected] Netherlands Institute of Applied Geoscience TNO (NITG-TNO), PO Box 6012, 2600 JA Delft, Tel: 015 2697446, Fax: 015 2564800, Email:
[email protected]
In the Netherlands, undisturbed raised bogs have disappeared, and substantial efforts for restoration during 25 years have not been as successful as hoped for. Early successional stages were colonised by the fast-growing grass Molinia and by birch. Moreover, it was felt that certain restoration projects actually can destroy important habitats for bog-related fauna. In some cases, however, rewetting has been successful, characteristic bog vegetation developing within a few years. In order to elucidate the key factors determining a successful restoration the Ministry of Agriculture, Nature Management and Fisheries financed a research programme as part of the survival plan for woodland and nature. Different research groups unite their efforts in the multi-focussed programme on hydrology and hydrochemistry, effects of nitrogen deposition on bog vegetation and nutrient cycling, and on fauna. Less disturbed and undisturbed reference complexes are studied in other countries. This research should contribute to a coherent scheme of measures.
Impact of enhanced nitrogen deposition on ombrotrophic bogs
The vegetation of ombrotrophic bogs is adapted to extremely nutrient poor conditions. Therefore, increasing nitrogen loads may cause vegetational changes, favouring more nitrophilous species. First results of field and laboratory experiments suggest that with increasing N loads, all N is used for Sphagnum growth until P becomes the limiting growth factor. N is still taken up in this phase, but it is stored in free amino acids rather than used for growth. With further increasing amounts, N can no longer be retained by Sphagnum and it becomes available for vascular plants. From then on the growth of the highly competitive Betula and Molinia will be stimulated, and the decline of characteristic species of the unshaded nutrient poor bog environment may be expected. Chemical control of buoyancy of Sphagnum mats Floating Sphagnum mats develop rapidly where the chemical composition of the peat water is characterized by moderate bicarbonate (± 1 mM) and low sulphate concentrations. A major problem is the lack of appropriate conditions for buoyancy of the remaining substrate that occurs in a considerable number of cases. Experiments show that methane is responsible for the buoyancy of the substrate. Bicarbonate buffering results in increased pH levels, which in turn may cause an increased production of methane from the peat substrate. Sulphate, however, impedes methane production and in combination with high bicarbonate levels provokes peat disintegration and an increased internal phosphate mobilization.
Conservation and restoration of fauna
Until now relatively little attention has been paid to the faunistic aspects of peatland restoration. To study whether rewetting leads to restoration of fauna communities characteristic of intact raised bog landscapes we compare macrofauna of various water bodies within and between Dutch bog remnants in different stages of restoration and intact raised bogs in Estonia and Ireland. Investigation of dragonflies showed remarkable differences in species composition between study areas. A main factor seems to be presence or absence of variation and gradients in water quality, as naturally found in bog centres, laggs, and transitional habitats. Atmospheric deposition due to intensive agriculture can hinder restoration efforts. necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
26
poster 17 Influence of salinity and eutrophication on the bioaccumulation of radioactive waste product 99Tc in duckweed
Jasper Hattink, Interfaculty Reactor Institute, Mekelweg 15, 2629 JB Delft
[email protected]
This study concerns the bioaccumulation in common duckweed (Lemna minor L.) of the longlived nuclear waste product technetium-99 (99Tc). The oxyanion TcO4– is the main chemical form of technetium in aquatic systems. In contrast to studies with terrestrial plants this work shows that the bioaccumulation in duckweed is independent of the nitrate concentration. However, electrostatic effects in the cell wall determine uptake. These effects play an important role in the bioaccumulation of 99Tc in natural environments where duckweed is found. These waters are characterised by a wide range of salinity and hardness; the present study suggests that this may result in a three-fold difference in accumulation. As a result of screening of negative charges in the cell wall, the highest accumulation can be found in hard, brackish water. A general model that includes electrostatic effects and binding of cations at the cell wall can describe this behaviour. The model also explains why cationic radionuclides are preferably taken up in soft, fresh water, while anionic species are concomitantly taken up in hard, chlorine rich waters.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
27
Agenda 2e jaarvergadering nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie - necov 14 december 2000 om 11.30 uur in het WICC, Lawickse Allee 9 te Wageningen
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Terugblik op het afgelopen jaar door de voorzitter Jaarverslag en verslag kascontrolecommissie (Bijlage 1) Instelling nieuwe kascontrolecommissie Aanpassing en uitbreiding van Huishoudelijk Reglement (Bijlage 2) Bestuurswisselingen Presentatie van de begroting voor 2001 door de penningmeester Vaststelling contributie 2001 Instelling nieuwe werkgroepen Presentatie van voorlopig programma van activiteiten en studiedagen in 2001 door de coördinator themadagen 10. Rondvraag
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
28
Jaarverslag 1999 nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie necov Doel van de vereniging Het belangrijkste doel van de vereniging is de bevordering van de fundamentele en de toegepaste ecologie, zowel aquatisch als terrestrisch. Daarnaast zet de necov zich in voor nationale en internationale samenwerking van ecologen en een verantwoord beheer van de biosfeer. Lidmaatschap Een lidmaatschap biedt necov-leden: • Deelname aan symposia, studiedagen, cursussen en andere ecologische activiteiten tegen gereduceerd tarief • Ontvangst van mededelingen van de vereniging en van nieuws uit en over het vakgebied via het blad Bionieuws. • Mogelijkheid om zich tegen verenigingstarief te abonneren op het tijdschrift Aquatic Ecology. • Daarnaast steunt men met het lidmaatschap de uitvoering van de hierboven beschreven doelstellingen van de vereniging. Website http://home.wxs.nl/~necov Secretaris Rob Hendriks per adres Expertisecentrum LNV Postbus 30 6700 AA Wageningen Nederland Telefoon: +31 (0)317 474857 E-mail:
[email protected] Verenigingsadministratie Annette Bisseling-Visser Mozartstraat 53a 6661 BH ELST Nederland Telefoon: +31 (0)481 372679 E-mail:
[email protected] 1. Verslag van de secretaris
Uitwerking fusie
Het jaar 1999 stond voor een belangrijk deel in het teken van de uitwerking van de fusie tussen de Nederlandse Vereniging voor Aquatische Ecologie (NVAE) en de NederlandsVlaamse Ecologenvereniging (Nevecol). De eerste stap hiervoor werd gezet op 18 maart toen het fusiebesluit in een gecombineerde ledenvergadering van de NVAE en Nevecol officieel werd genomen en daarmee de nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie werd opgericht. Vanaf 13 april 1999 is het huidige bestuur aan de slag gegaan met het nemen van alle formeel benodigde stappen. Om de procedure met enige snelheid te kunnen doorlopen werd besloten om niet te komen tot een fusie in juridische zin. In plaats daarvan werden de beide oude verenigingen opgeheven (Nevecol op 24 juni 1999 en NVAE op 31 augustus) en werden de leden gevraagd om zich aan te melden bij de nieuwe nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie. Er kwamen nieuwe statuten (op 4 november in notariële acte vastgelegd) en een huishoudelijk reglement (op 9 december tijdens de 1e jaarvergadering
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
29
van de necov vastgesteld). Om de herkenbaarheid van de vereniging te verbeteren is er sinds oktober 1999 een eigen logo en huisstijl.
Ledental
Op 31 december 1998 hadden de beide oude verenigingen na aftrek van dubbelleden tesamen 802 leden. Van deze leden hebben 207 personen in 1999 niet de overstap naar de necov gemaakt. Daar staat tegenover dat de ingezette PR-aktiviteiten in de laatste 3 maanden van 1999 al 74 nieuwe leden hebben opgeleverd, zodat het ledental per 31 december 1999 is uitgekomen op 669.
Secties en werkgroepen
De vereniging is van start gegaan met twee secties: Aquatische Ecologie en Terrestrische Ecologie. De secties coördineren de activiteiten en publikaties binnen de desbetreffende aandachtsgebieden en zijn in het Algemeen Bestuur vertegenwoordigd door hun voorzitter of secretaris. De secties vervullen voornamelijk een bestuurlijke en organisatorische rol en zijn de indirecte voortzettingen van de oude verenigingen. De necov kent daarnaast ook werkgroepen. Hierin kunnen leden met een gezamenlijke interesse voor een deelaspect van de ecologie elkaar ontmoeten. Werkgroepen vormen de inhoudelijke ruggegraat van de vereniging. Vanuit de beide oude verenigingen zijn drie werkgroepen ‘meegegaan’ naar de necov: Water- en Oeverplanten, Ecofysiologie en Restoration Ecology. Tijdens de jaarvergadering is tevens de werkgroep Mycorrhiza formeel onder de vlag van de necov gekomen. Na de jaarvergadering zijn er nog twee werkgroepen opgestart: Exoten en Ecologie van de poolgebieden. Deze laatste twee werkgroepen zijn nu ‘in oprichting’ en zullen in de jaarvergadering 2000 formeel aan de leden ‘ter goedkeuring’ worden voorgelegd.
Vergaderingen in 1999
Naast de al genoemde oprichtingsvergadering van de necov (op 18 maart) en de opheffings(leden)vergaderingen van de oude verenigingen vonden er plaats: • 2 ledenvergaderingen van de necov (vaststelling van de statuten op 31 augustus en de jaarvergadering op 9 december) • 4 vergaderingen van het Algemeen Bestuur • 3 vergaderingen van het sectiebestuur Aquatische Ecologie (waarvan de eerste nog als NVAE-bestuur) Het sectiebestuur van de sectie Terrestrische Ecologie is in 1999 nog niet bijeengeweest. De Sectiebestuursleden zijn wel in wisselende samenstelling (soms zelfs voltallig) aanwezig geweest bij de vergaderingen van het Algemeen Bestuur.
Studiedagen in 1999
• 18 maart: Wetlands: the interfase between terrestrial and aquatic ecosystems • 18 mei: Waterzuiverende eigenschappen van water- en oeverplanten (Werkgroep Wateren Oeverplanten) • 4 juni: Schelpdierdynamiek, vogels en visserij in de Waddenzee • 21 oktober: Natuurlijke systemen voor (afval)waterzuivering in Nederland en Vlaanderen • 2 november: Peilbeheer: kansen voor herstel van oevervegetaties • 4 november: Themadag werkgroep Ecofysiologie
Jaarlijks wintersymposium
De beide oude verenigingen hebben in de voorgaande jaren al de traditie opgebouwd van een gezamenlijke tweedaagse bijeenkomst in december. Het eerste wintersymposium na het ontstaan van de necov werd op 8 en 9 december 1999 in Antwerpen gehouden. Deze locatie werd bewust gekozen om te benadrukken dat de vereniging serieus wil proberen om er zowel voor Nederlandse als Vlaamse leden te zijn. De omgeving van de Zoo bleek een zeer geschikte plaats voor een aangename bijeenkomst zodat is voorgenomen om in de komende jaren hier alternerend voor de winterbijeenkomst terug te keren.
Publicaties, Communicatie en PR necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
30
Onder de inhoudelijke eindverantwoordelijkheid van de sectie Aquatische Ecologie valt het wetenschappelijk tijdschrift Aquatic Ecology dat wordt uitgegeven door Kluwer. Met de overgang naar de necov is het abonnement op Aquatic Ecology niet meer een automatisch onderdeel van het lidmaatschap (zoals dit bij de NVAE het geval was), maar is facultatief voor alle leden van de necov. 1999 was het laatste jaar waarin vier maal het mededelingenblad Econieuws verscheen. Tijdens de algemene ledenvergadering is besloten om Bionieuws voortaan het verenigingsorgaan te laten zijn. Deze stap werd onder andere ingegeven door de hoge verschijningsfrequentie van Bionieuws en de mogelijkheid om ruim 4000 andere abonnees naast onze eigen leden te bereiken. Econieuws is 12 jaar het mededelingenblad van de Nevecol geweest en de laatste 3 jaar tevens van de NVAE. Het bestuur bedankt eindredacteur Jan Vermaat en zijn voorgangers hartelijk voor hun inzet. Naast Bionieuws als verenigingsmedium is er in 1999 hard gewerkt aan een goed functionerende en informatieve website (http://home.wxs.nl/~necov). De necov-site is onder beheer van Nico de Boer. Behalve Nico hebben ook de leden van de nieuw opgerichte PRcommissie bijgedragen aan de invulling ervan. Deze PR-commissie heeft zich in 1999 verder bezig gehouden met o.a. de ontwikkeling van het verenigingslogo en huisstijl, de flyer ten behoeve van de werving van nieuwe leden en met de PR-aspecten van de bovengenoemde overgang van Econieuws naar Bionieuws. 2. Verslag van de penningmeester Ook de financiën hebben in het jaar 1999 volledig in het teken van de opstart van necov en de opheffing van Nevecol en de NVAE gestaan. Dit resulteert voor de verslaggeving in een iets meer gecompliceerde situatie dan gebruikelijk is, omdat er een overlap is tussen de start van necov en de opheffing van de beide andere verenigingen. Er is gekozen voor een rapportage in de vorm van een exploitatieoverzicht, omdat de vereniging geen kapitaalgoederen bezit en daardoor verslaglegging in de vorm van een balans niet erg zinvol is. In het exploitatieoverzicht is een begroting voor necov opgenomen, die gemaakt is op basis van de gezamenlijke inschattingen van Nevecol en NVAE. De omvang van deze begroting was NLG 58.550,-. Vervolgens zijn de resultaten weergegeven van de Nevecol en NVAE tot het moment van de respectievelijke opheffingen en voor necov vanaf het moment van de effectieve financiële start in juni 1999. Tenslotte is het totaal resultaat voor de necov, inclusief de beide moeder verenigingen over het jaar 1999 aangeduid. Er is in totaal een omzet van NLG 100.477,- gemaakt. Deze omzet is hoger dan begroot, met name vanwege het feit dat er meer is omgegaan in de themadagen en vanwege het feit dat het zogenaamde Stortenbekerfonds in de jaarrekening is opgenomen. Het exploitatieoverzicht is als bijlage bij dit jaarverslag opgenomen. 3. Verslag van de kascommissie Inleiding Op maandag 5 juni 2000 hebben ondergetekenden de boeken en het jaaroverzicht 1999 van de penningmeester van de NecoV (T. Tietema) gecontroleerd. Omdat per 24 juni 1999 de Nederlands-Vlaamse Ecologen Vereniging (Nevecol) opgeheven is, waarbij alle lusten en lasten door de NecoV zijn overgenomen, en per 1 oktober 1999 hetzelfde gebeurd is ten aanzien van de Nederlandse Vereniging voor Aquatische Ecologie (NVAE), zijn impliciet ook de jaaroverzichten van de Nevecol (1 januari - 23 juni, penningmeester P. v.d. Haar) en de NVAE (1 januari - 30 september, penningmeester A.H. Eugelink) in onze controle betrokken. De penningmeester van de NecoV (T. Tietema) is verantwoordelijk voor de boeken en de opgestelde jaarrekening. De administratie is in handen van een administratrice (A. Bisseling), waardoor de uitvoerende continuïteit goed gewaarborgd is. Controle De boeken
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
31
De boeken zijn door ons via een steekproef gecontroleerd. We zijn van mening dat de administratie precies gebeurd is; en hebben de boeken in orde bevonden. De jaarrekening De jaarrekening bestaat uit drie onderdelen: - een samenvatting van de feitelijke transacties in 1999: alle ingekomen en uitgegane posten in 1999. Deze kunnen op voorgaande en komende jaren betrekking hebben; - een exploitatieoverzicht: een samenvatting van alle inkomsten en uitgaven die het jaar 1999 zelf betreffen. Een deel van deze inkomsten kan al in 1998 (of eerder) gerealiseerd zijn, of nog in 2000 (of later) verwacht worden. - een saldo-overzicht. Het saldo-overzicht geeft het bezit aan van de vereniging bij de overgang van NVAE resp. Nevecol naar NecoV, en het bezit per 31/12/1999. Deze indeling impliceert bijvoorbeeld dat een post ‘reservering’ wel op het exploitatie-overzicht staat, maar niet op het transactie-overzicht. - Jaarrekening NVAE De jaarrekening van de NVAE bevat een overzicht van de jaarrekening van 1998, en de verwerking van enkele bijstellingen (in 1999 binnengekomen posten), en een overzicht van de toestand per 30/9/99. De jaarrekening is in orde bevonden. - Jaarrekening Nevecol De jaarrekening van de Nevecol is enigszins anders opgesteld dan die van de NVAE; er is geen transactieoverzicht opgesteld. Hierdoor is het niet mogelijk het verschil tussen inkomsten en uitgaven over 1999 te vergelijken met de verschillen in banksaldi. De jaarrekening is wel in orde bevonden. - Jaarrekening NecoV De jaarrekening van de NecoV bevat een overzicht van stand van zaken bij de overdracht van Nevecol respectievelijk NVAE naar de NecoV, en van de credit- en debetposten sindsdien. De indeling is als die van de NVAE: een onderverdeling is gemaakt tussen daadwerkelijke transacties in de NecoV-periode en de verrekening van alle transacties die betrekking hebben op voorafgaande en komende jaren. De jaarrekening is in orde bevonden. Eindsaldi De eindsaldi, zoals vermeld in de balans, zijn gecontroleerd, en in orde bevonden. Inventaris De NeVeCol beschikte over een beperkte inventaris. Deze is in 1999 op een klein restant na afgeschreven. Wij zijn het hiermee eens. Deze afschrijving is in de exploitatierekening en het balanstotaal terug te vinden. Opmerkingen De onderstaande opmerkingen onzerzijds dienen als aanbeveling aan de NecoV-jaarvergadering gezien te worden. Themadagen De themadagen worden niet of niet voldoende begroot op de jaarbegroting. We menen dat dit wel dient te gebeuren; daarmee wordt de omvang van dergelijke uitingen ook beter duidelijk. Er zullen overigens altijd onzekerheden over het te besteden bedrag blijven; de winterbijeenkomst in Antwerpen lijkt heel veel duurder te zijn geweest dan al de overige bijeenkomsten. Maar het kostenoverzicht wordt voor een groot deel bepaald door de hotelkosten, die door veel deelnemers via de NecoV zijn voldaan. Toch is ons inziens een begroting noodzakelijk om een vinger aan de pols te kunnen houden. Tevens geeft dat een idee van de financiële risico’s die gelopen kunnen worden bij de organisatie van een dergelijke bijeenkomst. Ook is van belang dat een bijeenkomst als die in Antwerpen in december 1999 voor een wezenlijk deel gedragen werd door een ALW-subsidie; zonder deze zouden de inkomsten niet kostendekkend zijn geweest. necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
32
Aansprakelijkheid Aansluitend op het punt ‘themadagen’ vinden wij dat de aansprakelijkheid bij het financiële handelen bij symposia of themadagen beter vastgelegd moet worden, juist omdat soms derden (instituten of andere verenigingen) mede-organisator zijn. Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is voor de financiële afhandeling, hoe dit ingepast wordt in de organisatie van een betreffend symposium, en onder welke voorwaarden de NecoV verantwoordelijkheid aanvaardt. Het komt blijkbaar (af en toe) voor dat er een bijeenkomst onder NecoV-vlag georganiseerd wordt, zonder dat er een goede financiële afbakening bestaat. Dit is ons inziens niet wenselijk. Conclusie Ondergetekenden verklaren boeken, jaaroverzicht en eindsaldi van de penningmeester van de NecoV in orde. Dit geldt evenzeer voor de delen die de boekhouding van de NVAE en van de Nevecol betreffen. Wij stellen voor T.Tietema (NecoV, periode 24-juni 1999- 31 december 1999)), A.H. Eugelink (NVAE, periode 1 januari 1999 -30 september 1999) en P. v.d. Haar (Nevecol, periode 1 januari 1999 -23 juni 1999) decharge te verlenen. Hengelo (O) / Groningen, 21 juni 2000 A.G. Brinkman en D.M. Pegtel 4. Begroting, contributie en afdrachten De begroting voor 2000 omvat een omzet van NLG 72.500 en is door de ledenvergadering op 9 december 1999 goedgekeurd. De contributie voor 2000 is door de algemene vergadering vastgesteld op: NLG 35,- / BEF 640 voor leden die tevens lid zijn van NIBI (of van een van de andere verenigingen met een collectief abonnement op Bionieuws) en NLG 65,- / BEF 1190 voor de overige leden. Senioren (vanaf 60 jaar), studenten, AIO’s, OIO’s en doctoraatstudenten betalen respectievelijk NLG 20,/ BEF 365 of 50,- / BEF 915. Een ledenabonnement op Aquatic ecology kost in 2000: NLG 50,- / BEF 915 (of de helft daarvan voor studenten). 5. Verkiezingen en benoemingen Met het tot stand komen van de necov kwam er een eind aan het bestuurswerk van Theo Brock en Michiel Hootsmans voor de NVAE en aan dat van Rudi Drent, Han Olff en Peter van der Haar voor de Nevecol. De overige mensen die in de beide besturen vertegenwoordigd waren, zetten hun bestuurswerk binnen de necov voort. Tesamen met een aantal nieuwe bestuursleden vormen zij het algemeen bestuur en twee sectiebesturen:
Algemeen Bestuur
Voorzitter: Jan van Groenendael Secretaris: Rob Hendriks Penningmeester: Tabe Tietema Coördinator themadagen: Niels De Pauw Voorzitter sectie Terrestrische Ecologie Voorzitter sectie Aquatische Ecologie
Sectie Aquatische Ecologie
Voorzitter: Gerard van der Velde Secretaris: Jacqueline Stefels Coördinator themadagen: Ludwig Triest Coördinator Publiciteit: Hugo Coops Lid: Gon Eugelink
Sectie Terrestrische Ecologie
Voorzitter: Jacques van Alphen necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
33
Secretaris / Coördinator Publiciteit: Wim van der Putten Coördinator themadagen: Maarten Loonen De drie besturen zullen in 2000 hun taken voorzetten in ongewijzigde samenstelling, op één uitzondering na: op 9 december 1999 is Wim van der Putten opgevolgd door Tjeerd Bouma. Goedkeuring van dit jaarverslag Het Algemeen Bestuur van de necov zal dit jaarverslag tijdens de jaarvergadering 2000 op 14 december 2000 ter goedkeuring aan de leden voorleggen.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
34
Exploitatieoverzicht 1999 nederlands–vlaamse vereniging voor ecologie - necov EXPLOITATIEOVERZICHT 1999 NECOV NEDERLANDS-VLAAMSE VERENIGING VOOR ECOLOGIE van 1/1t/m 31/12 (inclusief liquidatieoverzicht Nevecol/NVAE) Begroot Liquid. Nevecol 1999 1/1-23/6 _______ _______ f f BATEN: Vooruit ontv. contribuie 2000 Nog ontv. contributie 1998 Contributie personen Contributie instellingen Abonn. Aquatic Ecology Vol.33 Rente Redactieverg. Aquatic Ecology Vol.33 Redactieverg. Aquatic Ecol. Vol. 31/32 Nog ontv. Themadagen ‘98 Themadagen: - 18/5 Waterzuivering - 4/6 Schelpdieren - 21/10 Natuurlijke Syst. Afvalwaterz. - 8/9-12 Wintersymposium Antwerpen Stortebekerfonds TOTAAL BATEN Vooruit ontvangen contributie ‘99 in 1998 Vordering ‘97 en ‘98 redactiekosten Aquatic Ecology Vordering 1998 contributie Vordering 1998 themadagen In 1999 ontv. contributie 2000
TOTAAL
34075 2675 14800 2000 5000
Liquid. NecoV NVAE 1/1-30/9 24/6-31/12 _______ _________ f f
895
1090 607
3
740 1525
754 95 15375 540 8220 570 -
10000 1837 215 2290 598
7566 17492 43151
_______ _______ _______ _______ 58550 898 18902 93763 315
375 -10000 -1090 -1837
Totaal resultaat 1999 ______ f 754 1185 16877 540 8960 2098 10000 1837 215 2290 8164 17492 43151 _______ 113563 690
-95
-10000 -1185 -1837
-754
-754
_______ _______ _______ _______ 58550 1213 6350 92914 ====== ====== ====== ======
Nog te ontvangen in 2000: - Deelnamegelden Wintersymposium 8/9-12 - Subsidie ALW i.z. Wintersymposium 8/9-12 - Redactiekosten Aquatic Ecology Vol. 33 van Kluwer - Nog te ontvangen contributie 1999 + Abonnementen Aquatic Ecology Vol. 33
_______ 100477 ====== 2109 ca. 10000 5000 13075
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
35
Begroot Liquid. Nevecol 1999 1/1-23/6 ________ _______ f f LASTEN: Abonnementen Aquatic Ecology Vol.32 Abonnementen Aquatic Ecology Vol.33 Ledenadministratie Econieuws jaargang nr. 12 Redactiekosten Aquatic Ecology Vol.33 Contributie andere organisatie’s (SIL, EEF, NIBI, SNM) Algemene kosten * PR (Internet,mailing,affiches) Vergaderkosten Fusiekosten Themadagen 1998 Themadagen - 4/6 Schelpdieren - 21/10 Natuurlijke Syst. Afvalwaterz. - 8/9-12 Wintersymp. Antwerpen Portokosten Enveloppen
21003 19150 6000 16000 3000 1500 3000 2250
7409 3000 270 1735
TOTAAL Nog te betalen in 2000:
1500
322 919
347 2934 2700 120
2111
Totaal resultaat 1999 ________ f 21003 21889 6000 13081 3000 617 6169 2700 442 919 2111
4500 3511 8969 5651 1160 416
Schuld 1998 Aquatic Ecology Vol.32 Schuld themadagen’98
Naar reserve
21889 6000 5672
_______ _______ _______ _______ 55400 10385 31395 55858
TOTAAL LASTEN
Reservering Dresscherprijs Reservering Ecologieprijs Afschrijving Inventaris
Liquid. NecoV NVAE 1/1-30/9 24/6-31/12 _______ ________ f f
-21003 -2111 750 1000 1400
1400
3511 8969 5651 1160 416 _______ 97638 -21003 -2111
1400
-10572 -1931 37056 24553 ______ _______ _______ _______ _______ 58550 1213 6350 92914 100477 ====== ====== ====== ====== ====== - Notariskosten i.z. fusie 5874 - Dierentuin Antwerpen i.z. Wintersymposium 8/9-12 18948 - Atlantahotel Antwerpen i.z. Wintersymposium 8/9-12 3715
Voor Akkoord d.d.: Dr. T. Tietema Penningmeester van NecoV (Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Ecologie)
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
36
TOELICHTING BIJ EXPLOITATIEREKENING 1999 NECOV NEDERLANDS-VLAAMSE VERENIGING VOOR ECOLOGIE van 1/1 t/m 31/12 1999 (inclusief liquidatieoverzicht van Nevecol/NVAE) Liquidatie van Nevecol/NVAE: overgedragen saldo’s: Beginsaldo NEVECOL:(per 24/6) Kas Postbank 868229 ING-bank Result.rekg. (66 43 27 087) ING-bank Rekg.crt. (68 81 00 635) NVAE:(per 1/10) Postbank 67308 Postbank Kapitaalrekg. Postbank Leeuwrekg. Belgische Postgiro
393.60 8003.06 20158.83 745.35
7982.87 10.55 32512.69 2786.05
NECOV: Kas Postbank 8122663 ING-bank Result.rekg (68 00 86 234) ING-bank Result.rekg. (68 00 86 277) Belgische Postgiro
Eindsaldo per 31/12 1999 - (naar Postbanknr. 8122663) - (naar ING-bank Result.rekg. nr. 68 00 86 234) - (naar ING-bank Result.rekg. nr. 68 00 86 234) 162.77 * 10.55 * 1887.69 *
* Restant wordt in jaar 2000 overgeboekt naar de Postbankrekg. van NECOV.
7.20 30566.06 64677.37
________ 72593.00 =======
Verschil i.v.m. afronding en Belgische postgiro Totaal liquidemiddelen Waarde Inventaris (computer/kopieërmachine)
5000.00 8191.00 _________ 110502.64 ======== 72593.00 _________ 37909.64 4.64 _________ 37905.00 ======== 688.00 ========
Toelichting uit reserve Nevecol: f 10.887,-- - f 315,-- (ontvangen contributie 1999 in 1998) = f 10.572,-De inventaris afkomstig van Nevecol (computer + Kopieërmachine) staat op de liquidatiebalans per 23/6 1999 nog met een waarde van f 688,--. Deze zijn overgenomen door NecoV, en zal per 31-12-2000 volledig worden afgeschreven. De voorraden postzegels en enveloppen f 315,03 en f 287,85 zijn opgemaakt. De ontvangen contributie 1999 wijkt af van de begroting. Door het beëindigen van het lidmaatschap i.v.m. de fusie, en de bijdrage van NecoV f 10,-- per abonnement op Aquatic Ecology. * De Algemenekosten zijn: secretariaatkosten, kantoorbenodigdheden, drukwerk, verzenden convocaties.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
37
KAPITAALOVERZICHT van NVAE/Nevecol/NecoV periode 1/1 -31/12 1999 (incl. liquidatie NVAE/Nevecol) Kapitaal per 1/1 1999 ___________ f
Kapitaal bij bij liquidatie ___________ f
55784.90
43292.16
36200.95
29300.84
___________ 91985.85 ========== 2088.00
___________ 72593.00 ========== 688.00
Kapitaal per 31/12 1999 ___________ f
NVAE Nederlandse Vereniging voor Aquatische Ecologie (liquidatie per 30/9 1999)
Nevecol Nederlands-Vlaamse Ecologenvereniging (liquidatie per 23/6 1999)
NecoV Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Ecologie
TOTAAL Waarde Inventaris van Nevecol
110502.64 ___________ 110502.64 ==========
(computer en kopieërmachine)
Waarde Inventaris naar NecoV
688.00
(computer en kopieërmachine)
Voorraad Postzegels en Enveloppen van Nevecol
1527.28
Voorraad Postzegels en Enveloppen zijn opgemaakt. Waarde voor NecoV
602.88 0.00
Door NecoV in het jaar 2000 nog te ontvangen i.z. 1999
30184.00
Door NecoV in het jaar 2000 nog te betalen i.z. 1999
-28537.00
Toelichting stijging kapitaal: NecoV heeft het saldo van het Stortebekerfonds gekregen, f 43.151,--. De rente hiervan wordt in 2000 bijgeboekt.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
38
Huishoudelijk reglement van de nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie - necov De algemene ledenvergadering van de necov wordt uitgenodigd om conform artikel 25 van de statuten op 14 december 2000 te Wageningen het onderstaande huishoudelijk reglement vast te stellen. STRUCTUUR VAN DE VERENIGING Artikel 1. Volgens Artikel 4 van de statuten kent de necov secties. Op dit moment zijn dit: de sectie Aquatische Ecologie en de sectie Terrestrische Ecologie. Daarnaast zijn er binnen de vereniging werkgroepen actief. Deze werkgroepen kennen geen statutaire status. De regels voor oprichting en organisatie van werkgroepen staan in artikel 7 van dit huishoudelijk reglement. TAKEN VAN ALGEMEEN BESTUURSLEDEN Artikel 2. 1. De taken van de in van de in artikel 14 van de statuten genoemde coördinator themadagen, onderzoek en onderwijs worden verdeeld over de voorzitter en de coördinator publiciteit. 2. De voorzitter heeft de algemene leiding en zit vergaderingen van de vereniging en het Algemeen Bestuur voor. De voorzitter is attent op voor het vakgebied van de vereniging belangwekkende ontwikkelingen op het terrein van (wetenschappelijk) onderzoek en haar toepassingen, onderwijs en beleid. De voorzitter behartigt ook de internationale belangen, in samenwerking met de vertegenwoordigers van de necov bij de European Ecological Federation (EEF) en bij INTECOL (artikel 11). Een plaatsvervangend voorzitter kan de voorzitter overal vervangen. 3. De secretaris convoceert en verslaat de vergaderingen en voert de correspondentie over zaken die de vereniging betreffen. 4. De penningmeester ziet toe op de ledenadministratie, inning van jaarlijkse contributies, boekhouding van inkomsten en uitgaven voor activiteiten, betaling van verplichtingen en jaarlijkse rapportage over de financiële toestand van de vereniging. Indien het beheer is opgedragen aan een administrateur, berust het toezicht bij de penningmeester. 5. De coördinator publiciteit behartigt publiciteits- en marketing taken. De coördinator publiciteit is voorzitter van de commissie Publieke Relaties (artikel 13) en voert de regie over het aankondigen van verenigingsactiviteiten via de diverse kanalen. 6. Het Algemeen Bestuur ziet er op toe dat jaarlijks minstens twee activiteiten met een algemeen ecologisch karakter en een goede interactie tussen subdisciplines worden gerealiseerd. TAKEN VAN SECTIEBESTUURSLEDEN Artikel 3. 1. Volgens artikel 16 van de statuten bestaat een sectiebestuur uit ten minste drie personen (voorzitter, secretaris en een algemeen lid). In artikel 16 wordt geregeld dat sectieledenvergaderingen bevoegd zijn het aantal bestuursleden nader vast te stellen. Sectieledenvergaderingen kunnen zich daarbij laten leiden door de taakomschrijvingen in lid 2 tot en met 5 van dit artikel. 2. De voorzitter heeft de algemene leiding en zit vergaderingen van de sectie voor. Een plaatsvervangend voorzitter kan de voorzitter overal vervangen. 3. De secretaris convoceert en verslaat de vergaderingen en voert de correspondentie over zaken die de sectie betreffen. 4. De coördinator themadagen is belast met (het toezicht op) de afstemming van de programmering en de organisatie van symposia en studiedagen op het terrein van de sectie, in nauw overleg met diens collega binnen het andere sectiebestuur 5. De coördinator publiciteit is verantwoordelijk voor relevante bijdragen van de sectie aan de inhoud van het mededelingenblad van de vereniging (artikel 8). Tevens is deze necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
39
verantwoordelijk voor de noodzakelijke publiciteit rond sectieactiviteiten en belangen, in nauw overleg met de coördinator publiciteit van het Algemeen Bestuur. AGENDALEDEN Artikel 4. 1. Zowel het Algemeen Bestuur als de sectiebesturen zijn gerechtigd om vertegenwoordigers van voor de vereniging belangrijke instellingen de agenda en notulen van hun respectievelijke bestuursvergaderingen te doen toekomen. Deze agendaleden hebben het recht, maar niet de verplichting aan alle betreffende bestuursvergaderingen deel te nemen, echter zonder stemrecht. Zij behoeven geen lid te zijn van de vereniging. 2. De vertegenwoordiger van de necov in de redactieadviesraad van het mededelingenblad (artikel 8) is agendalid van het Algemeen Bestuur. 3. De vertegenwoordigers in internationale platforms zijn agenda lid van het Algemeen Bestuur. 4. De eindredacteur van het tijdschrift Aquatic Ecology (artikel 9) is agendalid van het sectiebestuur Aquatische Ecologie. 5. De leden van het Algemeen Bestuur zijn tevens agendalid van de sectiebesturen. BESLUITVORMING ALGEMEEN BESTUUR Artikel 5. Volgens artikel 14 van de statuten kunnen in het huishoudelijk reglement nadere regels worden gegeven aangaande de vergaderingen van en de besluitvorming door het Algemeen Bestuur. 1. Het Algemeen Bestuur komt minimaal drie maal per jaar in vergadering bijeen. 2. Beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen. 3. Indien de stemmen staken, heeft de voorzitter de beslissende stem. BESLUITVORMING SECTIEBESTUUR Artikel 6. 1. De sectieledenvergadering kan nadere regels geven aangaande de vergaderingen van en de besluitvorming door het sectiebestuur. 2. Bij het organiseren van activiteiten houdt men zich aan artikel 10 van dit huishoudelijk reglement. 3. Het sectiebestuur is bevoegd onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde onderdelen van zijn taak te doen uitvoeren door commissies, die door het sectiebestuur worden benoemd. WERKGROEPEN Artikel 7. 1. Ieder lid van de vereniging kan het initiatief nemen om een werkgroep op te richten. 2. Een werkgroep houdt zich bezig met een duidelijk omschreven thema of doelstelling. De doelstelling dient te passen binnen de vereniging. 3. Een werkgroep dient uit ten minste 3 actieve leden te bestaan. 4. Een voorstel tot de instelling van een werkgroep dient te worden ingediend bij het Algemeen Bestuur en zal in de algemene vergadering in stemming worden gebracht. 5. Werkgroepen kunnen onder de vlag van de necov activiteiten organiseren. 6. Bij het organiseren van activiteiten houdt men zich aan artikel 10 van dit huishoudelijk reglement. MEDEDELINGENBLAD Artikel 8. 1. Volgens artikel 11 van de statuten hebben alle leden recht op adequate communicatie- en informatievoorziening. Aan dit recht wordt binnen de vereniging onder andere gestalte gegeven door middel van een mededelingenblad. 2. Op dit moment ontvangen alle leden het blad Bionieuws dat wordt uitgegeven door het NIBI. 3. Leden die tevens lid zijn van het NIBI, of via een andere vereniging een abonnement op Bionieuws hebben, betalen een gereduceerd necov lidmaatschapsgeld.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
40
4. 5.
De vereniging zorgt steeds voor vertegenwoordiging in de redactieadviesraad van Bionieuws. Deze vertegenwoordiger van de necov in de redactieadviesraad ziet er op toe dat de ecologie en de necov op een goede manier in Bionieuws aan bod komen.
HET TIJDSCHRIFT AQUATIC ECOLOGY Artikel 9. 1. Het wetenschappelijke tijdschrift Aquatic Ecology wordt uitgegeven onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van het sectiebestuur Aquatische Ecologie, en de financiële verantwoordelijkheid van de uitgever. Alle leden van de necov kunnen Aquatic Ecology ontvangen en betalen hiervoor een gereduceerd abonnementstarief. 2. De inhoudelijke verantwoordelijkheid wordt door het sectiebestuur Aquatische Ecologie gedelegeerd aan een eindredacteur. Deze wordt voor een periode van vier jaar benoemd door het sectiebestuur, met de mogelijkheid van een eenmalige herbenoeming. 3. De eindredacteur formeert een managing editorial board, bestaande uit hem- of haarzelf en twee associate editors. De laatsten worden ter goedkeuring voorgedragen aan het sectiebestuur. Associate editors worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van een eenmalige herbenoeming. 4. De eindredacteur draagt een consulting editorial board ter goedkeuring voor aan het sectiebestuur. Consulting editors worden benoemd voor een periode van ten hoogste zes jaar. 5. Zolang de vereniging en het tijdschrift verbonden blijven zorgt de vereniging voor een geoormerkte financiële reserve ter grootte van het aantal leden abonnementen vermenigvuldigd met de leden abonnementsprijs voor het tijdschrift. ACTIVITEITEN Artikel 10. 1. Bij de planning van activiteiten (symposia, studiedagen, ecologisch gerichte cursussen, excursies etc.) dient te worden overlegd met (een van) de coördinatoren themadagen in de sectiebesturen. 2. Voor alle activiteiten moet over het programma en de verdeling van risico's of baten vooraf overeenstemming bestaan aan de hand van een ontwerp-programma en voorstel tot financiering. Na goedkeuring door de penningmeester wordt een verantwoordelijke aangewezen die binnen de goedgekeurde begroting financiële handelingsbevoegheid heeft. 3. Voor het in de publiciteit brengen van de activiteiten wordt er gebruik gemaakt van de huisstijl van de necov en vindt afstemming plaats met de coördinator publiciteit in het Algemeen Bestuur (eventueel via de coördinator publiciteit van de sectie). 4. Alle symposia en studiedagen worden vooraf aan de leden bekend gemaakt en zijn voor alle leden van necov toegankelijk. 5. Niet-leden die willen deelnemen aan een verenigingsactiviteit, betalen een door het bestuur te bepalen toeslag. INTERNATIONALE SAMENWERKING Artikel 11. 1. Internationaal worden de belangen van de vereniging behartigd door vertegenwoordigers van de necov bij de European Ecological Federation (EEF) en bij INTECOL. 2. Vertegenwoordigende leden worden door het Algemeen Bestuur voorgedragen. 3. De vereniging zoekt samenwerking met haar buitenlandse zusterverenigingen, en organiseert gezamenlijke bijeenkomsten. PRIJZEN Artikel 12. 1. Alternerend zullen tijdens het jaarsymposium de Dresscherprijs en de Ecologie Aanmoedigingsprijs worden uitgereikt.
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
41
2. 3. 4. 5.
De Dresscherprijs wordt door het Algemeen Bestuur op voordracht van het bestuur van de sectie Aquatische Ecologie toegekend aan de auteur(s) van het beste artikel in Aquatic Ecology van de twee voorafgaande jaren. De Ecologie Aanmoedigingsprijs wordt door het Algemeen Bestuur op voordracht van het bestuur van de sectie Terrestrische Ecologie toegekend aan een ecoloog uit Vlaanderen of Nederland. Tijdens symposia kunnen er posterprijzen worden uitgereikt. Hierbij treedt het Algemeen Bestuur op als jury, of zij stelt voor de gelegenheid een jury samen. De hoogte van de verschillende prijzen wordt vastgesteld door het Algemeen Bestuur.
COMMISSIE PUBLIEKE RELATIES (PR) Artikel 13. 1. Conform artikel 15 lid 3, van de statuten heeft het Algemeen Bestuur een commissie Publieke Relaties ingesteld. 2. Deze commissie heeft tot taak om de publiciteit rond de vereniging en haar activiteiten te organiseren en coördineren. 3. Deze commissie wordt voorgezeten door de coördinator publiciteit uit het Algemeen Bestuur en bestaat verder uit: eventuele algemene leden, de beheerder van de internetpagina’s van de necov (artikel 14), de vertegenwoordiger van de necov in de redactieadviesraad van Bionieuws (artikel 8) en de coördinatoren publiciteit uit de secties. 4. De commissie PR komt minimaal twee maal per jaar bijeen. INTERNETPAGINA’S (WEBSITE) Artikel 14. 1. Volgens artikel 11 van de statuten hebben alle leden recht op adequate communicatie- en informatievoorziening. Aan dit recht wordt binnen de vereniging onder andere gestalte gegeven door middel van het onderhouden van internetpagina’s. 2. De beheerder van de internetpagina’s is verantwoordelijk voor het technisch onderhoud en de vormgeving. Hij of zij maakt deel uit van de PR-commissie. 3. Er wordt naar gestreefd om de necov-site te voorzien van een zo compleet mogelijke toegang naar voor Nederlandse en Vlaamse ecologen relevante sites. COLLECTIEF LIDMAATSCHAP VOOR MEDEWERKERS VAN ORGANISATIES Artikel 15. 1. De vereniging biedt organisaties de mogelijkheid om voor (een aantal van haar) medewerkers collectief het lidmaatschap aan te gaan. 2. Ten aanzien van de aard van het lidmaatschap van de betreffende medewerkers gelden onverkort de artikelen 5 tot en met 11 van de statuten. Deze lidmaatschappen staan derhalve op naam en zijn niet binnen de organisatie overdraagbaar. 3. Ten behoeve van de betaling van de jaarlijkse bijdrage ontvangt de organisatie jaarlijks een rekening ter hoogte van de necov-lidmaatschapsbijdrage vermeerderd met het aantal medewerkers waarvoor het collectieve lidmaatschap is aangegaan. 4. Bij een collectief lidmaatschap van meer dan vijf leden wordt de lidmaatschapsbijdrage door het Algemeen Bestuur nader bepaald. VERENIGINGSARCHIEF Artikel 16. 1. Documenten en producten die betrekking hebben op de vereniging of inhoudelijk van belang zijn voor de vereniging worden opgenomen in het verenigingsarchief. 2. Er wordt indien mogelijk gebruik gemaakt van digitale opslag. 3. Het papieren deel van het archief is ondergebracht in het Amsterdams Gemeentemuseum. 4. Opname van materiaal in het archief vindt plaats onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de secretarissen van de secties en het Algemeen Bestuur. 5. Er wordt naar gestreefd om het archiefmateriaal te ontsluiten voor leden en belangstellenden van buiten de vereniging. necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
42
Werkgroepen werkgroep Water- en Oeverplanten De werkgroep heeft zich tot doel gesteld om jaarlijks twee themadagen te organiseren over recente ontwikkelingen op het gebied van water- en oeverplanten. Op deze bijeenkomsten zullen inleidingen worden gehouden waarna een zo open mogelijke discussie kan worden gevoerd. Het aantal lezingen op één dag zal dan ook beperkt zijn tot vijf à zes, en er zullen mogelijkheden voor posters en workshops worden gegeven. De onderwerpen worden steeds zo veel mogelijk geleverd vanuit: grote wateren én kleine wateren; waterplanten én oeverplanten; wetenschappelijk onderzoek, beheerspraktijk, én beleidsvorming; in veel gevallen zal het thema zich echter niet lenen voor alle combinaties. De werkgroep is een voortzetting van de Contactgroep Water- en Oeverplantenonderzoek die in 1988 in het leven werd geroepen. De contactgroep ressorteerde onder de NRLO. In 1993 is de werkgroep onder de vlag van Nederlandse Vereniging voor Aquatische Ecologie (NVAE) verder gegaan met ongewijzigde doelstelling; zo ook na de fusie in 1999 van NVAE en NEVECOL tot Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Ecologie (NecoV). De werkgroep bestaat uit een viertal personen die de activiteiten coördineren. Hugo Coops (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RIZA) Roelf Pot (Roelf Pot onderzoek en adviesbureau) Gertie Arts (Alterra-DLO, voorheen IBN-DLO) Nico Jonker (Provincie Noord-Holland) werkgroep Mycorrhiza In februari 1999 is de mycorrhizawerkgroep opgericht met het doel om contacten tussen geïnteresseerden in mycorrhiza-onderzoek in Nederland en België te versterken en om onderlinge samenwerking te bevorderen. De mycorrhizawerkgroep heeft zich tot gesteld ten minste twee bijeenkomsten per jaar te organiseren. Tijdens deze bijeenkomsten presenteren een aantal deelnemers hun onderzoek waarbij er veel gelegenheid geboden wordt om te discussieren. Het aantal presentaties zal beperkt blijven tot vier à vijf. Elke bijeenkomst wordt door een andere onderzoeksgroep georganiseerd, waarbij de onderzoeksgroep gelegenheid biedt voor rondleidingen door de laboratoria. Naast deze bijeenkomsten die een wat informeel karakter hebben, wordt er eens per twee jaar een (mini-) symposium georganiseerd. Een dergelijk (mini)-symposium is gewijd aan een thema over recente ontwikkelingen op het terrein van mycorrhiza-onderzoek. Hiervoor kunnen een of meer spreker(s) uit het buitenland worden uitgenodigd. Daarnaast is er gelegenheid voor het presenteren van posters. werkgroep Ecofysiologie Eens per jaar wordt er in Utrecht een bijeenkomst gehouden voor geïnteresseerden in ecofysiologie en fysiologie van de hele plant. Het doel van deze bijeenkomst is om op informele wijze een platform te bieden waar aspecten van de fysiologie, groei en reproduktie op het niveau van de individuele plant bediscussieerd kunnen worden. De presentaties vinden plaats in het Engels. Opgave is niet nodig. Een lunch kan in de kantine verkregen worden. Informatie over de volgende bijeenkomst (http://www.bio.uu.nl/~oecofys/people/hendrik/necov_program.htm) De activiteiten van de werkgroep ecofysiologie worden gecoördineerd door: Hendrik Poorter (Universiteit Utrecht), Tjeerd Bouma (Centrum voor Estuariene en Mariene Oecologie, Yerseke) en Adrie van der Werf (Plant Research International, Wageningen) necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
43
werkgroep Ecologie van Poolgebieden De poolgebieden behoren tot de extreme gebieden van de aarde. In deze gebieden bevindt zich een kwetsbaar ecosysteem, dat grote oppervlakten beslaat en waar de mens zelf nog nauwelijks aanwezig is. De lage temperatuur en de lange winternacht vereisen grote aanpassingen van plant en dier en de relatief lage dichtheid aan leven maakt het ecosysteem overzichtelijk. Na de verkenning van de poolgebieden, waarbij 'onze' Willem Barentsz een nationaal symbool werd, zijn deze gebieden intensief door de mens ge‰xploiteerd en leeggeroofd. Toen de walvissen, ijsberen en walrussen dreigden uit te sterven, ontstond gelukkig het mondiale besef dat deze unieke natuurgebieden beschermd dienden te worden. Maar de laatste decennia blijkt dat lokale bescherming niet voldoende is. Het broeikaseffect, de afbraak van ozon in de bovenste luchtlagen en allerlei vervuiling worden veroorzaakt in de bewoonde wereld, maar hebben juist in de poolgebieden grote negatieve gevolgen. Internationaal bestaat het besef dat er zorgvuldig omgegaan moet worden met deze laatste grote wildernis en dat onderzoek daarbij een belangrijk gereedschap is. Vanuit Nederland en Vlaanderen bestaat er een grote publieke belangstelling voor de poolgebieden en vindt er ook een bescheiden onderzoeksactiviteit plaats. De werkgroep 'ecologie van de poolgebieden' wil graag een platform zijn voor alle mensen die onderzoek in de poolgebieden doen. Door deze mensen samen te brengen op themadagen, wil de werkgroep een stimulans zijn voor kennisuitwisseling en samenwerking en een herkenbaarder gezicht geven aan het Nederlandse en Vlaamse poolonderzoek. U kunt zich opgeven voor deze werkgroep door een email te sturen naar
[email protected]. Mede organisatoren zijn: Wim de Smet (Universiteit van Antwerpen), Mennobart van Eerden (RIZA, Lelystad) en Ad Huiskes (NIOO-CEMO, Yerseke). Werkgroep Restoration Ecology De werkgroep Restoration Ecology werd op 11 december 1996 opericht onder de paraplue van het toenmalige NEVECOL. De groep heeft ongeveer 20 leden uit c. 10 universitaire en andere onderzoeksinstellingen. De werkgroep organiseert twee tot drie keer per jaar bijeenkomsten waar lopend onderzoek op het gebied van Natuurontwikkeling wordt besproken. De werkgroep stelt zich tot doel het vakgebied Restoration Ecology wetenschappelijk te stimuleren door middel van werkbesprekeingen, het organiseren van themadagen of cursusen. Tot nu toe hebben we ons vooral op ecologische mechanismen van natuurherstel in terrestrische ecosystemen gericht. De bijeenkomsten zijn informeel en gericht op bespreken van tussentijdse resultaten van onderzoek. Ook beginnende promovendi worden in de gelegenheid gesteld hun plannen te presenteren. Naast het organiseren van wetenschappelijke bijeenkomsten hebben we ook een aantal malen terreinen bezocht waar herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Verschillende werkgroep leden waren betrokken bij het organiseren van een workshop binnen de 2nd International Conference on Restoration Ecology (Groningen augustus 1998). De resultaten van deze presentatie worden dit jaar gepubliceerd in drie verschillende internationale tijdschriften (Applied Vegetation Science, Ecological Engineering and Restoration Ecology. De werkgroep heeft een bestuur bestaande uit Boudewijn Beltman (UU), Roland Bobbink (UU), Annemiek Kooijman (UvA) and Ab Grootjans (RUG). Ab Grootjans functioneert als secretaris. Adres: Laboratorium voor Plantenoecologie, Postbus 14, 9750 AA Haren. E-mail:
[email protected], Tel. 050-3632229. Belangstellenden voor de werkgroep kunnen zich bij de secretaris melden, bij voorkeur per E-mail. Van leden wordt verwacht dat ze zich actief met het vakgebied Restoration Ecology bezighouden. necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
44
Werkgroep Vertebrate Herbivory In het begin van de zeventiger jaren, onstond een BION werkgroep die de effecten van maaien en beweiden op de vegetatie bediscussieerde. Deze groep organiseerde in 1983 en 1987 een serie colleges aan de universiteiten van Wageningen en Groningen. Dit resulteerde in het boek: 'Begrazing in de natuur', eds. S. de Bie, W. Joenje & S.E. van Wieren, gepubliceerd door Pudoc, Wageningen, ISBN 90-220-0931-9. Sinds de eind tachtiger jaren noemde deze groep zich BON (Begrazingsonderzoek Nederland), hoewel ook verschillende Vlamingen tot de groep gingen behoren. Een overzicht over 25 jaar onderzoek werd gepubliceerd als: M.F. WallisdeVries, J.P. Bakker & S.E. van Wieren (eds) (1998) Grazing and Conservation Management, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, ISBN 0-412-47520-0. De groep organiseerde jaarlijks twee daagse excursies naar gebieden in Nederland en Vlaanderen, waar begrazing werd gebruikt als beheersmaatregel. Overdag werden gebieden bezocht en 's avonds werden er presentaties gehouden over de achtergronden. Nu de Nederlands-Vlaamse vereniging voor ecologie (necov) haar activiteiten organiseert via werkgroepen, hebben we besloten om verder te gaan als de necov werkgroep Vertebrate Herbivory. We zijn van plan om jaarlijks een themadag te organiseren over herbivorie door vertebraten in de range van muizen tot olifanten. Op deze dagen kan onderzoek gepresenteerd worden over herbivoren en de relaties met hun voedsel en hun predatoren, ofwel 'Herbivores between plants and predators' zoals het boek naar aanleiding van het gecombineerd symposium van de necov en de British Ecological Society, gehouden in 1997 in Wageningen, het thema benoemt. Verder zullen we doorgaan met excursies om de effecten van herbivoren en de implicaties voor het natuurbeheer te bekijken. Contactpersonen van deze werkgroep zijn:
[email protected],
[email protected],
[email protected],
[email protected]
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
45
Deelnemers Naam: Mw. K. Albers Dhr. J. van Andel Mw. V. Adriaenssens Mw. G.H.P. Arts Mw. J. Baar Dhr. H. Backx Mw. A. Bak Dhr. C. Bakker Dhr. J.P. Bakker Mw. L. Bakker N. de Bakker Mw. J. v. Baren Dhr. J.W. Baretta Dhr. G.C.W. v. Beek Dhr. R. Bekker Dhr. B. Beltman Dhr. F. Berendse Dhr. L. Bervoed Mw. M. Blomqvist Dhr. R. Blust Dhr. R. Bobbink Dhr. P. Boelen Dhr. M. Boersma Dhr. H.D. v. Bohemen Mw. G. Bolier Dhr. B. v.d. Boom Dhr. L. van Boom Mw. M. Bootsma Mw. S. ter Borg Dhr. T. Bouma Dhr. D. Boxman Dhr. W. Braakhekke Dhr. T. Brock Mw. Broekhuijsen Dhr. J. Bruin Dhr. H. Coops Dhr. L. De Bruyn Dhr. N. De Pauw Mw. E. van Donk Dhr. G.J. v. Duinen Dhr. R. van Ek Dhr. P.F.M. Elenbaas Dhr. W. Gabriels Dhr. H. v.d. Geest Dhr. W. Gieskes Dhr. E. van Gool Dhr. N. Groen Dhr. J. v. Groenendael Mw. C. de Groot Dhr. R. Gulati Mw. S. Güsewell Dhr. M.W.A. de Haan Dhr. J. Hattink
Werkadres: Biol.Centrum RU Gent Alterra KUN Univ. Bur. Waardenburg VU (EEP) RUG Univ. Univ. Univ. RIKZ Bur. Waardenburg RUG Univ. Utrecht Univ. Univ. Antwerpen Univ. Antwerpen UU RUG Max-Planck-Inst. Univ. RIVM-LWD UU milieuwet. Univ. NIOO-CEMO KUN Univ. Natuurbeh. Alterra Univ. A’dam RIZA Inst. v. Natuurbeh. RU NIOO-CL KUN milieuk. RIZA Hogeschool Zeeland RU UvA RUGroningen RWS/RIZA KUN Aquat.ecol. Plant Research NIOO Univ.Utrecht/ETH KIWA
Plaats: Maarheeze Haren Gent Wageningen Nijmegen Wilrijk België Culenborg Amsterdam Haren Wageningen Amsterdam Wageningen Den Haag Culenborg Haren (spreker sessie 3) Utrecht Wageningen Antwerpen (spreker sessie 4) Leiden Antwerpen (spreker sessie 4) Utrecht Haren (spreker sessie 1) Plön Duitsland Delft Delft Wageningen Bilthoven Utrecht Wageningen Yerseke Nijmegen (spreker sessie 2) Wageningen (spreker sessie 2) Wageningen (spreker sessie 4) Haren Amsterdam Lelystad Brussel België Gent Nieuwersluis (spreekster sessie 1) Nijmegen Lelystad (spreker sessie 3) Vlissingen Gent Amsterdam (spreker sessie 4) Haren (voorzitter sessie 1) Weesp Lelystad Nijmegen Wageningen Nieuwersluis Zürich (spreekster sessie 2) Nieuwegein (voorzitter sessie 3) Den Haag
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
46
Mw. M. Heijmans Dhr. G.P. Hekstra Dhr. R.J.J. Hendriks Dhr. G. Herndl Dhr. A. v. Hinsberg Dhr. D.C.J. v.d. Hoek Dhr. W. v.d. Hoek Dhr. M.J.M. Hootsmans Dhr. G.J. Horlings Dhr. S.H. Hosper Dhr. A.H.L. Huiskes W. Huybrechts Dhr. M. Jalink Dhr. J.H. Janse Dhr. J.J.M. Jansen Dhr. C. Janssen Mw. M. de Kanter Dhr. F. Kerkum Dhr. K. Kersting Dhr. H. Kessels Dhr. D. Kleijn Dhr. J. v.d. Koppel Dhr. M.H.S. Kraak Dhr. H.A.M. de Kruijf Mw. M. de Lange Dhr. R.J. Leewis Dhr. J.J. v.d. Lek Dhr. L. van Liere Mw. Limpens Dhr. M. Loonen Dhr. K. Martens Mw. M. Meijer Mw. C.T.A. Moermond Dhr. H. Mosterdijk Mw. M. Mouwen Mw. G. Mulderij Dhr. I. Nagelkerken Mw. A. Neutel Mw. J.W. Nijburg Mw. H. v. Oene Dhr. J. Oosterbaan Dhr. W. Ozinga Mw. E. Penning Dhr. J. Reitsma Mw. F. Rienks Dhr. J. Ringelberg Mw. W.J. Roem Dhr. W. Rommens Dhr. J. de Rooij Dhr. D. Rousseau Dhr. J. Rozema Dhr. J. Simons Mw. F. Sival Dhr. J. v.d. Staaij Mw. J. Stefels Dhr. P. Stoutjesdijk Dhr. G. Straatsma
Univ. Natuurbeh.
Wageningen Harich EC-LNV Wageningen NIOZ Texel (spreker sessie 1) RIVM Bilthoven RIVM Bilthoven Arnhem Gem. waterleid. Amsterdam Utrecht RIZA Lelystad NIOO-CEMO Yerseke Inst. v. natuurbehoud Brussel (spreker sessie 3) KIWA O&A Nieuwegein (spreker sessie 3) RIVM-LWD Bilthoven Leeuwarden RU Gent (voorzitter sessie 4) VU A’dam Amsterdam RIZA Lelystad Alterra Texel Roermond Univ. Wageningen IHE Delft UvA IBED Amsterdam Amersfoort Univ. Wageningen RIVM Bilthoven Groningen RIVM Bilthoven Univ. Wageningen Dierecologie Haren AMINAL Antwerpen (spreker sessie 3) RIZA Lelystad (spreekster sessie 2) Univ. Aquat.Ecol. Wageningen Melick Boxtel KUN Nijmegen KUN Aquat.ecol. Nijmegen Univ. Utrecht Utrecht Adv.bur. De Meent Boxtel Univ. Natuurbeh. Wageingen RIZA WSE Lelystad Alterra Wageningen Wageningen Culemborg NIOO Maarssen Putten Univ. Wageningen KUL Lav.v.Ecol. Heverlee Zuiveringschap, Rivierenland Tiel RU Gent VU Amsterdam (spreker sessie 1) VU Biologie Amsterdam Alterra Wageningen VU syst.Oecol. Amsterdam RUG Marine Biol. Groningen Forsheda Zweden Proefstation Champignon Horst
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
47
Dhr. A. Tietema Dhr. T.Tietema Dhr. L. Triest Dhr. G. v.d. Velde Dhr. J. Verhoeven Dhr. J. Vermaat Mw. C. Vermeer Dhr. Vermeulen Mw. L. E.M. Vet Dhr. M. Vorenhout Mw. M. Wagelmans Dhr. M. Wassen Dhr. W. Wessel Dhr. P.E.H. Wesseler Mw. F. Winsemius Mw. W. Zevenboom
UvA Environm. options VUB ARNA KUN Aquat.ecol. Univ. Utrecht IHE RIZA NIOO Inst.Ecol.Wetensch. Bioclear b.v. Univ. Utrecht Gem. De Ronde Venen VU RWS dir. Noordzee
Amsterdam De Meern Brussel Nijmegen Utrecht Delft Lelystad Loon Maarssen Amsterdam Groningen Utrecht Amsterdam Mijdrecht Amsterdam Rijswijk
(spreker sessie 2)
(voorzitter sessie 2)
Wordt lid van de necov. Voor slechts f 95,- per jaar ondersteunt U een ecologisch platform in Nederland en Vlaanderen, hebt U gereduceerd toegang tot alle activiteiten en ontvangt U iedere twee weken Bionieuws met daarin mededelingen van de vereniging. Bezoek onze web-pagina: http://home.wxs.nl/~necov.
samenstelling congresbundel: Maarten Loonen oplage: 150 exemplaren necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
48
necov - nederlands-vlaamse vereniging voor ecologie, wintermeeting 13 & 14 december 2000, Wageningen
49