Vier vragen aan: Ruth Clabbers, sinds 1 september directeur Nationale Veiligheid bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Welke (praktijk)ervaring op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing is je tot nu toe het meest bijgebleven?
“Het mooiste is natuurlijk als je ziet dat datgene waar je veel energie en tijd in investeert met elkaar ook zijn vruchten afwerpt in de praktijk en Nederland ook daadwerkelijk een stukje veiliger maakt. In 2007 constateerden we interdepartementaal dat een grieppandemie één van de grootste risico’s was voor de maatschappij (qua kans en impact). Op basis daarvan is het kabinet geadviseerd om een grote inzet te plegen op de voorbereiding onder meer door het maken van continuïteitsplannen door bedrijfsleven en overheden. Die plannen bewezen haar nut bij de recente griep A H1N1. Dan komt alles bij elkaar waar je samen aan hebt gewerkt.” De verwachtingen over het aanpakken van veiligheidsvraagstukken zijn gestegen. Wat zijn, mede tegen die achtergrond, de belangrijkste ambities van de directie voor de komende periode?
“De opdracht zal enerzijds zijn om een realistisch beeld te schetsen van dreigingen, geen paniekverhalen en ook niet de illusie te wekken dat 100% veiligheid te garanderen is (geld is immers ook maar één keer uit te geven). Daarnaast zullen we er wel voor moeten zorgen dat op die dreigingen die reëel zijn ook de goede focus en prioriteit (gevoel van urgentie) wordt gegeven en er
56
concrete handelingsperspectieven zijn voor overheden, bedrijfsleven en burgers. Het voorkómen of de aanpak van ICT dreigingen (al dan niet moedwillig) is één van onze belangrijkste thema’s het komende jaar, maar we hebben ook aandacht voor heimelijke inlichtingenactiviteiten (spionage). Communicatie en informatie voorziening worden steeds belangrijker, vandaar de projecten netcentrisch werken, meldkamerorganisatie, nieuwe media in crisiscommunicatie (twitter) en NL alert. En tot slot wordt er hard gewerkt aan de invoering van de landelijke operationele staf (LOS) die bij grote rampen en crises operationeel advies zal geven aan het kabinet, de invoering van de Wet veilig heidsregio’s en de verbetering van de samenwerking tussen de rijkscrisiscentra. Kortom, voor het geval er iets gebeurt in Nederland, wordt er hard gewerkt op tal van terreinen en tussendoor moeten we er ook nog voor zorgen dat we 24/7 paraat staan. Die combinatie is uniek, maar maakt het ook ontzettend leuk.” Hoe kijk je aan tegen de samenwerking met de veiligheidspartners (bestuur, operationele diensten, bedrijfsleven) en de kennisinstellingen?
organisaties, nieuwe aanspreekpunten. We zullen ervoor moeten waken dat in de hectiek van bezuinigingen of wijzigingen van kabinetsprioriteiten we elkaar niet meer vinden en iedereen zijn eigen ding gaat doen. Dan weet je zeker dat het eindresultaat niet goed is. Dat geldt ook voor samen werking met kennisinstellingen, want die leveren ons (een deel van) de informatie waarop wij handelen.” Wat kunnen we leren van landen om ons heen of uit het internationale speelveld?
“Singapore doet ontzettend veel op het domein van zelfredzaamheid en het betrekken van burgers bij veiligheidsvraag stukken. Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds kort de opdracht om het buitenlandse – en binnenlandse veiligheidsdomein in één strategie en één risicobeoordeling onder te brengen en zo zijn er nog wel meer voorbeelden. We werken veel samen met andere landen op tal van terreinen, overigens ook in EU en NAVO verband, maar we mogen ook trots zijn op een aantal projecten waar we als Nederland echt koploper zijn: NL alert (het alerteren van burgers via de mobiele telefoon), maar ook (alhoewel dat soms anders lijkt in de media) C2000.”
“Die samenwerking is essentieel en gaat steeds beter maar we hebben nog stappen te zetten. Bovendien is het iets waar je continu aan moet werken. Er komen nieuwe
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
jaargang 8 | nummer 5 | september/oktober 2010
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Jongeren Nederlands-Amerikaans onderzoeksnetwerk watercrises Denk achteruit - terugblik Henk Geveke Ruth Clabbers nieuwe directeur Nationale Veiligheid
Inhoud
Colofon
3 | Denk achteruit – terugblik Henk Geveke
Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
Thema: Jongeren 6 | Kan ik zelluf!! 8 | Klaar voor de ramp! Codename Future 9 | Maatschappelijke stage in teken van brandveiligheid 10 | Jongeren en EHBO (Oranje Kruis) 12 | Snelcursus Eerste Hulp (Nederlandse Rode Kruis) 13 | Jongeren, rampen en psychosociale veerkracht 14 | Voorlichting over HPV-vaccinatie: hoe bereik je meisjes en ouders? 15 | Webquest De Storm 16 | ‘Ik doe nog steeds open als de buurman aanbelt’ (Kidsweek Junior en 7Days) 17 | Lespakket basisschool over brandveiligheid 18 | Het Jeugdjournaal en Milly Boele 19 | 72uur.nl 20 | Jongeren en radicalisering
NUWCReN katern 22 | Nederlands-Amerikaanse samenwerking bij waterrampen: NUWCReN 24 | Wat Nederland moet weten over grootschalige buitenlandse bijstand 26 | Burgerorganisaties als bron van sociale veerkracht bij rampen 28 | Gezondheidszorg na evacuatie: ontbrekende schakel in voorbereiding 30 | Crisisbesluitvorming en coördinatie: ondersteuning en training 32 | Wat kan Nederland leren van internationale evaluaties? 34 | Is verticale evacuatie haalbaar of niet?
Overige onderwerpen 37 | Hollandse nuchterheid kenmerkt eerste Deltaprogramma 38 | Beheersen overstromingsrisico’s met publiekprivate verzekering 40 | Communicatie over overstromingsrisico’s: percepties en dilemma’s 42 | Netcentrisch Werken - naar een actueel gedeeld totaalbeeld 45 | Sail 2010 – alle schepen in beeld van de veiligheidsregio 46 | Informatievoorziening Veiligheid en Crisisbeheersing en de aansluiting op de e-overheid
2
48 | Oprichtingscongres Veiligheidskoepel 50 | Veiligheidscongres BZK 51 | Nieuwe brochure Nationale operaties Defensie 51 | Drieluik Wet veiligheidsregio’s 52 | Uit zicht: toekomstverkennen met beleid 52 | Drie nieuwe mobiele C2000 masten 53 | Gezamenlijke EU-respons bij toekomstige gascrises 54 | Wijzer op het Water 54 | Cyberstorm III 56 | Vier vragen aan Ruth Clabbers
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de directie Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Postbus 20011, 2500 EA Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.minbzk.nl/veiligheid Redactie
Redactiecommissie: Ruth Clabbers, Marije Breedveld, Donna Landa, David van Veenendaal, Lodewijk van Wendel de Joode en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Dr. Arjen Boin (Universiteit Utrecht) Mr. dr. Ernst Brainich Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Leiden/ Campus Den Haag) Prof. dr. Ira Helsloot (Vrije Universiteit Amsterdam) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Prof. dr. Uri Rosenthal (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Peter Werkhoven (TNO Defensie en Veiligheid) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Jan-Willem van Aalst, Jeroen Aerts, Hilde van Asveldt, Ronald Bartlema, Krijn van Beek, Irma Boddendijk, Rob Boogaard, Anja van den Bosch, Wouter Botzen, Hans te Brake, Eric-Jan Broeken, Peter de Bruijn, Sündüz Çelen, Ruth Clabbers, Karin Dibbets, Erna Dirkse, Kees van Dongen, Karen Engel, Anna Fallon, Georg Frerks, Henk Geveke, Brandi R. Gilbert, Janneke de Groot-Stemerdink, Jack Harrald, Yolande van Harten, Eveline Heijna, Leonie Hoijtink, Astrid Janssen, Alexandra E. Jordan, Boi A.J. Jongejan, Bas Kolen, Leo Kooijman, Pieter C. Lagas, Monique Matze, Simone van Oosten, Rob Peters, Liesel A. Ritchie, Magda Rooze, Daan van Rossum, Aafke Schaapherder, Greg Shaw, Hannelore Slock, Hella Smit, Vincent van Steen, Kim Steenbergen, Lotte Stegeman, Nynke Stegink, Bernadette Sourbag, Teun Terpstra, Manuel Torres, Joe Trainor, Willem Treurniet, Maaike van Tuyll, Pauline Veldhuis-Beem, Josine van de Ven, Lucia Velotti, Robert Verhoeven, Jeroen Warner, Marco Zannoni
Crisisplein, FEMA, Pieter C. Lagas, Nederlandse Rode Kruis, Oranje Kruis, NOS/Zwijsen, Eric Planquart, Bas Schoemaker, SWVV, Arthur Wijnen Illustraties
Jan-Willem van Aalst, Crisisplein, Deltacommissaris, Kidsweek Junior, NOS Jeugdjournaal, Podium, TNO, VR Brabant-Zuidoost, WRR Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten Druk
OBT bv, Den Haag © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected]. Het magazine is te downloaden via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
55
Henk Geveke, voormalig directeur Nationale Veiligheid, ministerie van BZK, sinds 1 september Defensie en Veiligheid bij TNO Defence
Op 31 augustus heb ik na – op de kop af – zes jaar de deur van mijn kantoor op het ministerie van BZK achter me dicht getrokken. Daarmee is een einde gekomen aan een hectische, maar productieve periode waarin ik directeur Crisisbeheersing en later directeur Nationale Veiligheid mocht zijn. In deze laatste bijdrage voor dit magazine denk ik graag met u achteruit – om onze rampencampagne maar eens te parafraseren.
Denk achteruit De afgelopen zes jaar stonden voor mij in het teken van allerlei mogelijke rampen. In het Beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007, dat ik bij mijn aantreden mocht uitvoeren, stond dat zo mooi beschreven: de rampen van vroeger zijn crises geworden. En die zijn er volop geweest. Van de moord op Theo van Gogh en de inval in het Laakkwartier enkele maanden na mijn aantreden tot en met recent de grote vliegramp in Tripoli waarbij vele Nederlandse slachtoffers te betreuren waren. En van alles daar tussenin: van de Schipholbrand, de Poldercrash en de aanslag op Koninginnedag tot de grieppandemie, de vogelgriep en de Q-koorts en van grote stroomstoringen en diverse extreme weerssituaties tot een vulkanische as- en een heuse strooizoutcrisis. Het beleidsmatige en operationele landschap van de nationale veiligheid is in die jaren drastisch veranderd. Rampenbestrijding is crisisbeheersing geworden. In de brede zin van het woord: niet alleen met betrekking tot de uitruk als de ellende daar is, maar het totale terrein van dreigingdetectie en belangenprotectie, risico-, continuïteits- en capaciteitenmanagement, de organisatie van weerbaarheid, veerkracht, respons en
deployment, alsook van nazorg en herstel. Het is mijn overtuiging dat het beleid van het Rijk, onder aanvoering van het ministerie van BZK, aan deze verandering sterk heeft bijgedragen. De “staat van de rampenbestrijding” moet nog verder verbeteren, maar een stevig fundament is gelegd. De diverse voortgangsrapportages van het Beleidsplan Crisisbeheersing, het programma Bescherming Vitale Infrastructuur en de Strategie Nationale Veiligheid mogen voor zichzelf spreken in hun opsomming van beleidsresultaten. Een paar zaken wil ik er hier echter graag uitlichten, omdat ze goed illustreren hoezeer het perspectief op de nationale veiligheid en crisisbeheersing is gekanteld. In de eerste plaats hebben gebeurtenissen (van natuurrampen en terroristische aanslagen tot de klimaatcrisis en de financiële en economische crisis van het afgelopen jaar) wereldwijd gedemonstreerd dat we breder en integraler moeten kijken, dat wil zeggen naar alle zichtbare en onzichtbare bedreigingen, naar zowel man-made als natuurlijke risico’s, en naar dreigingen zowel op de korte als op de langere termijn. Met andere woorden, all hazards. Daarvoor zijn inmiddels de
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
3
instrumenten ontwikkeld waaronder de regionale risicokaarten, de nationale risicobeoordeling en de handreiking voor het opstellen van het regionale risicoprofiel. Via strategische verkenningen proberen we greep te houden op de verderliggende toekomst. Er is inmiddels een groot (inter-)nationaal netwerk voor de ontwikkeling van zulke verkenningen ontstaan, zowel met inlichtingendiensten en planbureaus als met andere landen (binnen en buiten de EU) en internationale kennisinstellingen (zoals de OESO). In de tweede plaats hebben we in de achterliggende periode geleerd dat we onze vitale infrastructuur goed moeten beschermen, simpelweg omdat uitval een vérgaand ontwrichtend effect kan hebben, of het nu om stroomuitval gaat, een vergiftiging van ons drinkwater of de verlamming van cyberspace. Er is de afgelopen periode een omvangrijk pakket aan beschermingsmaatregelen genomen voor alle kritische bedrijfssectoren. Specifiek voor terroristische dreigingen is voor deze sectoren een alerteringssysteem ontwikkeld en specifiek voor een pandemische ziektegolf hebben overheid en bedrijfsleven continuïteitsplannen ontwikkeld. Op dit moment worden convenanten gesloten tussen de veiligheidsregio’s en sectoren om de gevolgen van uitval (door welke oorzaak ook) te mitigeren.
Verdere vereenvoudiging crisisorganisatie is nodig. Crises worden alleen effectief bestreden met korte lijnen en eenheid van bevel. In de derde plaats hebben we inmiddels uit de door lichtingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en uit de evaluatierapporten van diverse commissies en de Onderzoeksraad voor Veiligheid geleerd dat we beter moeten zijn voorbereid. We zijn de afgelopen jaren gaan oefenen in multidisciplinair verband (want zonder samenwerking geen effectieve bestrijding), in internationaal verband (want rampen houden zich niet aan grenzen) en in grootschaliger verband (want ook het hele systeem moet kunnen functioneren). Het meest tot de verbeelding sprekend zijn wellicht de grote (inter-)nationale oefeningen: Bonfire, Voyager, Waterproef en Floodex. Maar het oefenarsenaal is inmiddels veel omvangrijker. Er wordt tegenwoordig opgeleid, getraind en geoefend volgens vaste schema’s van klein naar groot en van table top naar realistische veldoefeningen en van single-player naar multi-player serious gaming. 4
Een betere voorbereiding houdt ook in een betere rampenplanning. Dat besef heeft de afgelopen jaren niet alleen geleid tot minder en dunnere plannen, maar ook tot het verlaten van de fixatie op het papier. Goede plannen zijn gebaseerd op een analyse van het aanwezige potentieel, capability based planning in het jargon. Behalve de capaciteiten aanwezig bij politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening is de nodige energie gestoken in het intensiveren van de civiel-militaire samenwerking. Dat heeft zijn vruchten afgeworpen bij het leveren van militaire bijstand aan en expertise bij de veiligheidsregio’s, het verbeteren van de informatievoorziening, het bewaken en beveiligen van objecten, het opleiden, trainen en oefenen van hulpverleners en bijvoorbeeld in de aanpak van CBRN-calamiteiten. Recent hebben we (her)ontdekt dat ook zelfredzaamheid van burgers en bedrijven een capaciteit kan zijn die inzetbaar is ten tijde van dreigingen, rampen en crises. Er lopen diverse pilots om dit verder handen en voeten te geven. Ook de publiciteitscampagnes om mensen bewust te maken van het belang van een eigen voorbereiding op rampen (gesymboliseerd met het “noodpakket”) moeten in dit licht worden gezien. Ten slotte is wel duidelijk geworden dat we adequater moeten reageren. De snelle informatiesamenleving van nu en de vergaande YouTube-isering en verTwittering waarmee dat gepaard gaat, stelt grote eisen aan de informatieverwerkende capaciteit van de crisis organisaties, het informeren van burgers en aan de crisiscommunicatievaardigheden van zowel bestuurders als operationele functionarissen. Vandaar dat we de afgelopen jaren veel (bestuurlijke) aandacht hebben gegeven aan zaken als burgeralarmering (zoals NL Alert) en crisisinformatievoorziening (zoals het project netcentrisch werken) vanuit het motto: “crisis management is informatiemanagement”. Door sommigen wordt deze zienswijze wel beschouwd als de “heilige graal” van BZK – ik vermoed omdat de inspectie er in de toetsing ook veel nadruk oplegt. Deze critici geloven er niet in, omdat je hulpverleners ten tijde van rampen niet moet lastig vallen met deze taak. Dáár geloof ik ook niet in, maar informatie is wel nodig wil het strategische niveau (de burgemeester, de minister) verstandige beslissingen kunnen nemen en op zinvolle wijze aan meaning-making kunnen doen. Het verzamelen van informatie hoeft echter niet door hulpverleners gedaan te worden; het loont om je eigen crisis-intelligence naast de directe hulpverlening te organiseren, via mediawatching en het op pad sturen van scouts. Steeds vaker kan het inwinnen van inlichtingen bovendien automatisch plaatsvinden, denk aan de positiebepaling van hulpverleners en voertuigen via GPS (scheelt een hoop mobilofoonverkeer) en beeldvergaring door slimme camera’s in de uitrusting van onze rampenbestrijders.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Veel is er het afgelopen decennium geschreven over de grote complexiteit van de crisisorganisatie in Nederland. Versnippering belemmert een krachtdadige aanpak. De Wet veiligheidsregio’s, die sinds 1 oktober van kracht is, vermindert de complexiteit door schaalvergroting (regionalisering van de brandweer), het neerleggen van het opperbevel bij het regionale niveau (de voorzitter van de veiligheidsregio) en het verplicht betrekken van partners bij de crisisvoorbereiding. Ook is een referentiekader ontwikkeld voor multidisciplinair samenwerken tussen de operationele diensten. Ten behoeve van operationele advisering en coördinatie bij boven regionale crisis heeft het kabinet dit jaar besloten tot de oprichting van een landelijke operationele staf (LOS), die volgend jaar als opgeschaalde variant van het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum operationeel zal worden en die tot grote consistentie in aanpak van zulke crises moet leiden. De crisiscentra binnen de rijksoverheid hebben de afgelopen jaren hun krachten gebundeld in het Nationaal Crisiscentrum. Deze krachtenbundeling is zelfs uitgeroepen tot voorbeeldproject van de Vernieuwing Rijksdienst. Er is dus veel decomplicerend werk verzet, maar – toegegeven – verdere vereenvoudiging is nodig, want crises worden alleen effectief bestreden met korte lijnen en eenheid van bevel. Al deze geleerde lessen zijn de afgelopen jaren beleidsmatig met verve ondersteund. Ten eerste door het opstellen van strategische kaders, vooral het Beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007 en de Strategie Nationale Veiligheid (2007-heden). Ten tweede door regelgeving (de Wet Veiligheidsregio’s met zijn besluiten; diverse sectorwetgeving zoals de Wet publieke gezondheidszorg; het Besluit tot instelling van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing). In deze regelgeving zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de crisisbeheersing en er is doorzettingsmacht op lokaal, regionaal en nationaal niveau gecreëerd. Ten derde door het verstrekken van subsidies (bijvoorbeeld voor regionalisering van brandweerkorpsen, multi disciplinair oefenen, handreikingen voor beleids- en crisisplanning en voor informatievoorziening). Ten vierde door kennisontwikkeling en -deling, bijvoorbeeld op het gebied van risico- en crisiscommunicatie (via expertsessies in alle veiligheidsregio’s). Ten slotte door het versterken van de informatie- en communicatie-infrastructuur voor incidentenbestrijding, waaronder de ontwikkeling van een nieuwe nood communicatievoorziening en de totstandkoming van schaalvergroting in het meldkamerdomein (zie de gezamenlijke meldkamers in het noorden en oosten van het land). Na de publicitaire en politieke ophef over het functioneren van C2000 tijdens de Poldercrash en de rellen in Hoek van Holland, is ook de verbetering van (het gebruik van) dat systeem krachtig opgepakt.
Breder kijken, goed beschermen, beter voorbereiden en adequater reageren dus. Dat perspectief heeft veel vernieuwing gebracht op het terrein van de nationale veiligheid. Met de Nieuwsbrief Crisisbeheersing, tegen woordig het Magazine Nationale veiligheid en crisisbeheersing, is geprobeerd een gezaghebbend podium te creëren voor inhoudelijke reflectie op die vernieuwing. Als ik het moet afmeten aan het toenemende lezersbestand, de constante hoge toestroom van kopij en de vele reacties op de inhoud, zijn we in die opzet meer dan geslaagd. Hoewel de echte eer natuurlijk is voorbehouden aan Geert Wismans, de eindredacteur en samensteller van het Magazine, heb ik me de afgelopen zes jaar als voorzitter van de redactiecommissie met buitengewoon veel plezier beziggehouden met de inhoud en koers van dit periodiek. Ook dat moet ik nu achterlaten. Begin dit jaar kreeg ik de mogelijkheid geboden om een hoge managementpositie te gaan bekleden bij TNO, één van Europa’s grootste en belangrijkste instellingen op het gebied van research en technologie. Mijn opgave: samen met publieke en private opdrachtgevers innovatie met impact realiseren op het gebied van veiligheid. Laat daar nu net mijn hart liggen. Ik hoop u dus te blijven ontmoeten op dit belangrijke werkterrein en achteruit denkend wil ik u bedanken voor uw interesse in dit Magazine en al uw bijdragen de afgelopen jaren.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
5
Krijn van Beek, sinds 1 september directeur strategie bij het ministerie van Justitie, hij werkte hiervoor onder andere voor Denktank 2100 en de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.
Heel kleine kinderen hebben soms een onstuitbare drang om de dingen ‘zelluf’ te doen. Aankleden, veters strikken, pap lepelen, de trap op klauteren. Dikwijls geven die eerste pogingen veel rommel, kosten ze veel tijd en leiden soms zelfs tot gevaarlijke situaties. In elk geval in de ogen van de ouders. Van een afstandje bezien, is de voornaamste bezigheid van ouders dan ook de ondernemendheid en zelfredzaamheid de kop in te drukken. Dat lukt niet altijd en dat is maar goed ook. Tot de jaren zestig van de 20ste eeuw was het disciplineren van kinderen het voornaamste doel van de opvoeding voor het overgrote deel van de bevolking. Dat was ook de belangrijkste kwaliteit voor het latere leven: daarin zou immers moeten worden uitgevoerd wat de baas opdroeg of wat manlief verlangde. Zelf nadenken bood voor de meeste mensen geen middel van bestaan. De afgelopen decennia is dat snel veranderd. Om te kunnen functioneren in onze kennissamenleving is ondernemendheid met het eigen menselijk kapitaal de norm geworden. Mensen moeten creativiteit, kennis, verantwoordelijkheid en omgevingsbewustzijn op hun eigen manier zien te mixen.
Kan ik zelluf!! Het blijkt in de praktijk moeilijk om kinderen hierop voor te bereiden. Discipline bijbrengen langs de ouderwetse autoritaire weg levert niet de bagage en attitude op die in de maatschappij nodig is om te overleven. De vrije opvoeding aan het andere eind van het spectrum geeft ook niet bepaald het gewenste resultaat: verwende dictatortjes hebben het maatschappelijk ook niet altijd even gemakkelijk. De weg daartussen is er een die kaders geeft én vrijheid, die uitdaagt tot groei én richting geeft, die creativiteit laat 6
bloeien én socialiseert. Deze weg is een hele lastige voor ouders, kinderen, scholen, trainers, stagebegeleiders, werkgevers en al die anderen die zich met de jeugd bezighouden. Het is niet voor niks dat ouders tegenwoordig veel meer tijd aan hun kinderen besteden dan 35 jaar geleden, zoals het SCP dat eens in de vijf jaar meet. Hier past ook bij dat ze zich ondanks al die extra inspanning grote zorgen maken over de ontwikkeling van hun kinderen en over hun rol als opvoeder, zoals het tijdschrift J/M dat onlangs vaststelde.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Het is belangrijk om deze achtergrond voor de geest te hebben als we het gaan hebben over de mogelijke rollen van jongeren in crisissituaties. En helemaal als we de vraag willen beantwoorden of jongeren ook een positieve bijdrage kunnen leveren in de allermoeilijkste omstandigheden. Zelfredzaamheid en veerkracht zijn namelijk niet de eerste associatie met jongeren, hoe graag we dat misschien ook zouden wensen. In Nederland maken we ons voornamelijk zorgen over de jeugd, over hun hangen, radicaliseren, criminaliseren, gebruiken, schooluit vallen, adhd-en, enz. Met dit in het achterhoofd, wordt wel duidelijk hoe radicaal de vraag is die de redactie van dit themakatern heeft gesteld: zelfredzaamheid en veerkracht van jongeren in crisissituaties, de vraag alleen al is een revolutie. De vraag of we plezier kunnen hebben van onze kinderen is al een heikele. Maar als het moeilijk wordt dan zal de eerste reflex toch niet snel zijn om jongeren te zien als bron van hulp, steun en inventiviteit. Toch is dat precies wat we gaan doen; zijn jongeren immers niet ook opmerkelijk inventief met nieuwe technologie en vinden we ze niet ook al heel jong geschikt voor werk, sport en politieagent of beroepsmilitair? Jongeren in crisisomstandigheden inschakelen zou dan ook wel eens veel slimmer kunnen zijn dan ze al op voorhand buiten spel te zetten.
Zelfredzaamheid en veerkracht zijn niet de eerste associatie met jongeren, hoe graag we dat misschien ook zouden wensen. Er zijn twee punten waar we het over kunnen hebben: waaruit bestaat het potentieel aan veerkracht en zelfredzaamheid van jongeren en kunnen we iets doen om de kans dat zich dat manifesteert te vergroten? Nu wil het geval dat er dezer dagen wel enige aandacht aan het ontstaan is voor de veerkracht van jongeren. Zo schreef pedagoge Liesbeth Groenhuijsen onder de titel Hoogvliegers en pechvogels een boek over de veerkracht van kinderen. Ze beschrijft met een fijn enthousiasme hoe kinderen met allerlei problematische achtergronden soms toch uitstekend terecht kunnen komen. Waar sommigen knakken, lijken anderen juist sterker en inventiever te worden naarmate de zeeën hoger worden. Lastig is hierbij dat er weinig systematiek is te ontdekken in de factoren die samengaan met kwijnen of bloeien. Het lijken meer toevallige samenlopen tussen beproeving, ontwikkeling en persoonlijkheid die de uitkomst bepalen.
De kredietcrisis geeft op een andere manier een indicatie over zelfredzaamheid van de jeugd. Begin jaren tachtig – bij de vorige economische malaise – was ongeveer 8 procent van alle personen tussen 15 en 25 jaar werkloos; in 2009 was dit 5 procent. Belangrijkste verschil lijkt te zijn dat jonge mensen zich anno 2009 massaal aanmelden voor een extra opleiding als de arbeidsmarkt hen nog geen plek kon bieden. En dat terwijl ons onderwijs in de tussentijd toch heus een stuk zuiniger is geworden. Het lijkt er op dat jongeren nu beter dan in de jaren tachtig snappen welk een ondernemendheid de samenleving van hen verlangt. In die massale toestroom naar opleidingen schuilt misschien ook wel een glimp van het soort context dat er aan kan bijdragen dat jonge mensen de situatie in eigen hand kunnen en durven nemen. Begin jaren tachtig – het is bijna niet meer in te voelen – vertelden sociale diensten jongeren massaal dat ze zich maar moesten voorbereiden op een leven met een uitkering. Inmiddels zijn de regels veranderd en de cultuur ook: jonge mensen krijgen alleen maar inkomensondersteuning als ze een opleiding of een leerwerktraject volgen. Als je andere regels hanteert en een andere boodschap uitzendt, verandert blijkbaar ook het gedrag. Nog een andere invalshoek levert de omvangrijke professionele inzet om de specifieke groep van hangjongeren op het rechte pad te krijgen of te houden. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schetst op basis van een veelheid aan onderzoek en veldervaring een aantal algemene richtlijnen om positief gedrag onder hangjongeren te bevorderen: zorg dat ze praten met andere burgers en omwonenden, dat ze participeren in sport en (vrijwilligers)werk en geef ze verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Inschakelen in plaats van uitschakelen zou ook een samenvatting kunnen zijn. Hiermee komen we terug bij de opdracht van dit kleine stukje. Kunnen we ook iets zeggen over de zelfredzaamheid van jongeren in crisissituaties: ja en nee. Uit allerlei waarnemingen kunnen we afleiden dat er in jongeren een groot potentieel schuilt voor onvermoed constructief handelen. In voorkomende gevallen zal een deel van de jonge mensen in elk geval het beste in zichzelf boven weten te halen. Tegelijk is vooraf lastig te voorspellen wie dat zal zijn en tamelijk onduidelijk hoe we dat potentieel kunnen mobiliseren. Het daadwerkelijk empoweren, het organiseren en benutten van veerkracht daar snappen we per saldo nog weinig van. Toch is dit de weg die we moeten gaan: in onze almaar complexer wordende samenleving kan de zelfredzaamheid van het individu precies het verschil maken.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
7
Klaar voor de ramp! Jongeren moeten zichzelf kunnen redden in geval van nood Op ieder hoog gebouw een vlonder op het dak die te gebruiken is bij een overstroming. Op elke verdieping een opblaasbare glijbaan om door het raam naar buiten te kunnen in geval van brand. Jongeren hebben goede ideeën om zichzelf en anderen te redden in noodsituaties. Het lesproject ‘Ramp’ vergroot het risicobewustzijn en de zelfredzaamheid van jongeren door hen actief te betrekken. Veiligheid taak van volwassenen ‘Ramp’ is een follow up van de campagne ‘Denk Vooruit’. Uit de eerste onderzoeks resultaten van deze campagne in 2006 bleek dat de reclamespotjes en posters jongeren in de leeftijd van dertien tot achttien jaar niet aanspraken. Hun interesse voor het onderwerp veiligheid was niet groot, omdat ze dit een taak van volwassenen vonden. Niets is minder waar. Jongeren zijn immers vaak niet thuis (school, sportclub, uitgaansgelegenheid) en ook dan moeten zij zichzelf en anderen kunnen redden. Er was een nieuw traject nodig dat aansloot bij de belevingswereld van jongeren. Na een aanbesteding door het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) in 2008 ontving Codename Future de opdracht om een lesprogramma te ontwikkelen voor de komende schooljaren.
Leren buiten het schoolterrein Het lesproject ‘Ramp’ bestaat uit vijf lessen. Een basisles die de gevaren van rampen en de voorbereidingen hierop behandelt. Daarna kan gekozen worden voor een les over gevaarlijke stoffen, natuurbranden, overstromingen of pandemie. Achter de computer in een digitale leeromgeving (denkvooruit.codenamefuture.nl) krijgen jongeren opdrachten om bij zichzelf en andere bronnen na te gaan wat veiligheid voor ze betekent. Daarnaast bedenken ze plannen om deze veiligheid te waarborgen. Wat moet je doen als je in het bos loopt en je ziet een beginnende brand? Wat moet je doen als er opeens een gifwolk ontsnapt? ‘Ramp’ is een interactief project waarbij de mening van jongeren telt. Zo blijkt dat zij een noodpakket helemaal niet zo handig vinden. Om je echt goed te kunnen redden,
Irma Boddendijk, Codename Future Anja van den Bosch, directie Nationale Veiligheid, ministerie van BZK
zou je dit pakket dan altijd bij je moeten hebben. Een beter idee vinden ze om in elk groot gebouw genoeg noodvoorraad op te slaan om iedereen daarbinnen te kunnen voorzien. De opdrachten reiken verder dan het schoolterrein. Een bezoek aan de politie of brandweer leert jongeren hoe deze organisaties zich voorbereiden op grootschalige incidenten. Ook gaan ze thuis het gesprek aan over veiligheid, risico’s en het noodpakket. ‘Ramp’ in de toekomst Uit het evaluatieonderzoek van Codename Future is gebleken dat zowel jongeren als docenten het lesproject waardeerden met een gemiddeld hoog cijfer: 8,1. Jongeren waren blij dat ze aan de slag mochten met een onderwerp dat er toe doet. In de toekomst zal Codename Future ‘Ramp’ aan gemeenten presenteren om scholen en daarmee nog meer jongeren te bewegen met zelfredzaamheid en veiligheid aan de slag te gaan. Voor meer informatie en voorbeelden van de lessen: denkvooruit.codenamefuture.nl www.codenamefuture.nl
8
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Bernadette Sourbag, regisseur Brandveiligheid, Brandweer Amsterdam-Amstelland (
[email protected])
Maatschappelijke stage in teken van
brandveiligheid Vanaf het schooljaar 2011-2012 is de maatschappelijke stage verplicht voor alle middelbare scholieren. Dus ook voor middelbaar beroepsen praktijkonderwijs. De stage houdt in dat jongeren vrijwilligerswerk doen tijdens hun schoolperiode. Dat is goed voor anderen en ook voor hun persoonlijke ontwikkeling. Veel scholen hebben de maatschappelijke stage inmiddels opgenomen in hun onderwijsprogramma. Ook Brandweer Amsterdam-Amstelland speelt op het fenomeen in met een maatschappelijke stage Brandveilig leven.
De maatschappelijke stage Brandveilig leven past naadloos in de nieuwe koers van de brandweer met meer accent op het voorkómen van zowel brand als incidenten en op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers en ondernemers. In Amsterdam alleen al zijn er rond de 38.000 middelbare scholieren. Wij willen als brandweer deze jonge mensen uitnodigen ambassadeurs van brandveiligheid te worden. Al zouden we maar 1% van het aanbod leerlingen per jaar bereiken, dan nog gaat het om circa 380 leerlingen op jaarbasis in Amsterdam. Tel daarbij op de olievlekwerking die ervan uitgaat. De maatschappelijke stage is een krachtig instrument om jongeren te motiveren zichzelf en andere mensen in hun omgeving meer veiligheidsbewust en
zelfredzaam te maken. Doel van de stage is mensen weerbaarder te maken als het gaat om brandveilig leven. Dat kan door ze te waarschuwen voor de gevaren van brand en ongevallen, ze te informeren over wat ze zelf kunnen doen om brand en ongevallen te voorkomen, en ze te wijzen op wat ze kunnen doen als er onverhoopt toch brand uitbreekt of zich een ongeval voordoet. Het resultaat moet zijn een veiliger samenleving. Jong geleerd… Ook hier geldt: jong geleerd is oud gedaan. Daarom zoeken we op scholen naar maatschappelijke stagiaires die hun steentje bij willen dragen aan het brandveiliger maken van hun school en andere scholen, van de buurt waarin hun school staat en van de eigen thuissituatie. Dat kan variëren van het maken van een praatje met de eigen gezinsleden en buurtbewoners over brandveiligheid aan de hand van folders, het voorlezen van kinderen op naschoolse opvang en basisscholen, het maken van een fotoreportage over de veiligheid in en om de school, het meehelpen organiseren van veiligheidsmarkten enzovoort. Bijkomende
voordelen van de stage zijn dat jongeren hun sociale vaardigheden vergroten en in brede zin kennis maken met het begrip brandveiligheid. De maatschappelijke stage Brandveilig leven kan continu worden gedraaid met een in beginsel ongelimiteerd aantal stagiairs. De inhoudelijk deskundige ondersteuning verzorgt uiteraard de brandweer, die bij de uitvoering van het project samenwerkt met de stagecoördinator van de school. De eerste activiteit is altijd een introductieles. Leerlingen die daarna geïnteresseerd zijn en een stage willen volgen, krijgen ter legitimatie een introductiebrief mee van Brandweer Amsterdam-Amstelland en een geel hesje van de brandweer met het logo erop. De brandweer stelt naast folder materiaal ook handreikingen voor sociale vaardigheden (gesprekken met wildvreemden voeren, reportage maken) beschikbaar. Stageverslag De stage wordt nog verder ontwikkeld. Tot nog toe bestond die uit het maken van een rondgang thuis, in de eigen school, en het bezoeken van bewoners in de wijk waar de school staat. Het verslag dat leerlingen van de stage maken komt ook in het bezit van Brandweer Amsterdam-Amstelland. Wij denken dat het een leuke manier is om middelbare scholieren bekend te maken met brandveiligheid. En via die jongeren ook anderen. Het project bevindt zich nog in de pilotfase, maar de kans dat we het breed uitrollen is groot.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
9
Boi A.J. Jongejan, arts, directeur Het Oranje Kruis
De missie van Het Oranje Kruis is de verspreiding van kennis en kunde van eerstehulpverlening. De activiteiten zijn erop gericht ervoor te zorgen dat een zo groot mogelijk deel van de inwoners van Nederland kennis heeft van Eerste Hulp en zodanig geïnformeerd en opgeleid is dat men adequaat eerste hulp kan verlenen. Sinds jaar en dag richt de organisatie zich ook op jongeren. De komende jaren wordt dit geïntensiveerd, na analyse en proefnemingen. Individueel enthousiasme en maatschappelijke motivatie vormen de basis van vele mooie initiatieven. De vraag is eigenlijk of niet alle jongeren voor het bereiken van het einde van de leerplichtleeftijd een eerstehulpdiploma zouden kunnen behalen.
Jongeren en EHBO Ruim 70% van de EHBO verenigingen in ons land geeft cursussen voor kinderen, voor het overgrote deel op basisscholen. De nieuwsbrief voor basisscholen en peuterspeelzalen kent op dit moment zo’n 950 abonnees. Voor veel basisscholen vormen lessen in eerstehulp verlening en een afsluitend examen (het zogeheten Jeugd A-examen) een vast onderdeel van het aanbod in groep 8. In de schoolgids van de basisschool Roombeek in Enschede staat tegenwoordig: “Met de EHBO is afgesproken dat vanaf 2007 alle leerlingen die van school afgaan een diploma EHBO hebben behaald”. Soms zijn er zelfs voor de hele kleintjes al enkele activiteiten op dit gebied. Bij de buitenschoolse opvang van Triodus in Den Haag hebben kinderen geoefend met een verbandje, een mitella en geleerd wat te doen
bij een verbranding. Op initiatief van de begeleiders. Ze vonden het allemaal ‘superleuk’. Op middelbare scholen en het voortgezet onderwijs was eerstehulpverlening tot voor kort niet zo’n item. Dat is aan het veranderen! Afgelopen schooljaar ontstond een prima initiatief in het Zaanlands Lyceum in Zaandam. Een enthousiaste docente, tevens vrijwilliger en docent in de Eerstehulpverlening, stelde voor in de keuzeweken ook dit ‘vak’ op te nemen. Maar dan wel leidend tot een officieel Oranje Kruisdiploma. En zo geschiedde, met dispensatie van Het Oranje Kruis in verband met de leeftijd (13 en 14 jaar 1 ) en met toestemming van de ouders. Er waren meer belangstellenden voor dit keuzevak dan plaatsen. Uiteindelijk slaagden alle leerlingen voor het examen met de complimenten van de onafhankelijke externe examencommissie. Het Oranje Kruis heeft inmiddels een aantal samenwerkings overeenkomsten met ROC’s gesloten met het oog op reguliere Eerstehulpverleningslessen en –examens in opleidingen. Wij verwachten dit en volgend jaar vele scholen betrokken te hebben in moderne manieren om dit vorm te geven. E-learning is daarbij een effectief en efficiënt instrument. Samen met partners hebben we dit kunnen ontwikkelen. Wat leren deze voorbeelden? Het is aan enthousiaste initiatiefnemers te danken dat dit soort activiteiten plaatsvinden. Het Oranje Kruis informeert, ondersteunt en verzorgt de examens wanneer opgeleid wordt voor het diploma. Initiatiefnemers blijken ofwel zelf actief in dit type vrijwilligerswerk, dan wel gemotiveerd door het maatschappelijk belang. Jongeren zelf lijken in
1
10
I n de regeling voor het diploma wordt op dit moment nog voorgeschreven dat men pas vanaf 15 jaar het reguliere examen mag doen. Het Oranje Kruis had reeds het voornemen te onderzoeken of dit aangepast zou kunnen en moeten worden.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
toenemende mate behoefte te hebben aan sociale relevantie, in het bijzonder, zoals de socioloog Kees Schuyt het benoemt, de ‘kleine deugden’ 2 De vraag stellen is een ding, het antwoord is wat ons betreft: het is wenselijk dat alle jongeren voor het bereiken van het einde van de leerplichtleeftijd een eerstehulpdiploma hebben behaald. Via school, opleiding, of in relatie tot een rijbewijs. Desgevraagd vinden jongeren dat eigenlijk en logische gedachte. Het Oranje Kruis tracht vrijwillige Eerstehulpverlening voortdurend onder de aandacht te brengen. Via diverse wegen wordt gecommuniceerd. Radiospots, twitter berichten, recent uitgebrachte wervingskaarten met o.a. 2 ‘stoere’jongens (in korte tijd werden er 15.000 besteld), de websites www.ehbo.nl en www.MijnEHBO.nl en de verspreiding van Eerste Hulptips. Laatstgenoemd item mede gekoppeld aan de Denk Vooruitcampagne met een zeer gewaardeerde bijdrage van het ministerie van BZK.
meer gevarieerd aanbod van vraaggestuurde cursussen dicht in de buurt of op maat. Daarnaast het aanvullen en toegankelijker maken van cursusmateriaal door bijvoorbeeld op internet uitgebreid ondersteunend beeldmateriaal aan te bieden (filmpje!). Communicatie en concrete informatie verstrekken zijn dus sleutelwoorden voor Het Oranje Kruis. Gericht op bewustwording, motivatie en activiteit. Dit najaar buigen wij ons over de vraag hoe wij meer kunnen doen met de social media. Al die inspanningen zijn er echter niet alleen gericht op het benoemen van het fenomeen Eerstehulpverlening. Veel belangrijker is het inspelen op de (latente) behoefte en specifieke vragen van mensen en dus ook van jongeren. Een activerender benadering met meer wisseling staat ons voor ogen. Met gebruik van moderne middelen. Zo zijn smartphones onder jongeren razend populair. We zijn suf als we daar niet optimaal op in spelen. Dit najaar kunt u nieuwe producten verwachten.
De eerste Hulp Tips folder (oplage 550.000 stuks) met het Denk Vooruit Logo is tussen juni 2009 en juni 2010 verspreid bij: • 550 bibliotheken; • 340 kringapotheken; • 400 consultatiebureaus; • 400 verloskundige praktijken; • 70 ziekenhuiswachtkamers; • 60 kinderspeelparadijzen; • EHBO Bonden en EHBO verenigingen ; • bezoekers van de Libelle Zomerweek Beurs. Onze twitterberichten (@hetoranjekruis) gaan eveneens over diverse tips, maar bevatten ook verwijzingen naar partnerorganisaties met actuele relevante berichten en persoonlijke succeswensen voor cursussen en examens. Dit wordt gewaardeerd en bevordert het beeld van een moderne organisatie rond een onderwerp dat, zo bleek uit een onderzoek dat wij drie jaar geleden lieten uitvoeren 3, door bijna iedereen best belangrijk wordt gevonden. Er werd een grote latente behoefte onder het publiek aangetroffen. Met de duidelijke wens voor een
2
Verwijzing in P. Dekker en J. de Hart, ‘Normen en waarden: hoe nu verder?’, in: Openbaar Bestuur, 2005/2, 33-36.
3
Eerste Hulpverlening is voor iedereen. Marktonderzoek potentiële klanten voor Het Oranje Kruis. Blauw Research, Rotterdam, 2007.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
11
Simone van Oosten, communicatie-adviseur Het Nederlandse Rode Kruis
Jongeren in de leeftijd van 13 tot 25 jaar lopen een hoog risico op letsels als gevolg van ongevallen. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door hun risicovolle gedrag. Zij zijn impulsiever en nemen bewust grotere risico’s dan (jongere) kinderen en volwassenen. Het kan passief zijn, bijvoorbeeld fietsen in het donker zonder fietsverlichting, maar ook heel actief worden opgezocht, bijvoorbeeld voor de spanning op een dak klimmen.
Samen met Rode Kruis ambassadrice Irene Moors doorloopt men de theorie. Geen droge stof, maar duidelijke, aansprekende filmpjes die in een mum van tijd de basis van Eerste Hulp leren. Vervolgens test de cursist zijn kennis met een toets. Ter afronding van de cursus kan de cursist met een druk op de knop in een levensechte noodsituatie terechtkomen. De cursist moet dan direct als hulpverlener in actie komen en behandelt bijvoorbeeld een brandwond of kneuzing of helpt iemand die bewusteloos is geraakt. Praktijkavond De online cursus (www.rodekruis.nl/ snelcursus) geeft een goede basis van Eerste Hulp kennis. Om complexe handelingen als de stabiele zijligging of de Heimlich manoeuvre volledig in de vingers te krijgen, kan er ook nog een praktijksessie gevolgd worden. Deze duurt 1,5 uur en kost € 27,50.
Snelcursus Eerste Hulp Elk jaar overlijden er 200 jongeren van 13 tot 25 jaar na een ongeluk. De Spoedeisende Hulp krijgt jaarlijks 200.000 bezoeken van jongeren na een ongeluk en 15.000 jongeren komen in een ziekenhuisbed terecht. De meeste ongelukken zijn heel alledaags; van de fiets vallen of een enkel zwikken met voetballen. De gevolgen kunnen echter heel heftig zijn. Bron: Consument en Veiligheid Weet jij wat je moet doen? Ondanks dat er jaarlijks veel jongeren belang hebben bij goede Eerste Hulp, weten de 12
meeste mensen niet wat zij moeten doen. Het Nederlandse Rode Kruis introduceert om die reden een online Snelcursus Eerste Hulp. Met de interactieve snelcursus beoogt het Rode Kruis Eerste Hulp kennis toegankelijk te maken voor iedereen. Jong en oud. Snelcursus Eerste Hulp De snelcursus duurt ongeveer een uur en laat zien wat mensen moeten doen bij zeven veel voorkomende ongevallen, zoals een bloeding, huidwond of bewusteloosheid.
Kleinste handeling al cruciaal Cees Breederveld, directeur van het Nederlandse Rode Kruis: ‘’Eerste Hulp vóór iedereen, dóór iedereen, dat is de ambitie van het Nederlandse Rode Kruis. Iedereen heeft een verantwoordelijkheid om anderen in nood te helpen. Het is echter aan ons als Nederlandse Rode Kruis en aan andere Eerste Hulp onderwijs aanbieders en betrokken instanties om deze kennis ruimschoots toegankelijk en beschikbaar te maken. Met de snelcursus hopen we wederom een stap in deze richting te zetten, want of het nu gaat om een verbranding door hete thee of een verkeersongeluk, zelfs de kleinste handeling kan cruciaal zijn om letsel te beperken of een leven te redden”.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Jongeren, rampen en psychosociale veerkracht: Hoezo kwetsbaar? drs. L.M. Hoijtink, beleidsmedewerker Onderzoek & Ontwikkeling dr. J.H.M. te Brake, senior beleidsmedewerker Onderzoek & Ontwikkeling drs. M.W. Rooze, MBA, directeur Impact
Jongeren worden vaak gezien als een extra kwetsbare groep tijdens en direct na een ramp.1 De vraag is echter of dit een juiste veronderstelling is, er is immers geen duidelijke methode om de veerkracht van mensen in kaart te brengen. Kenniscentrum Impact brengt hierin verandering door een meetinstrument voor psychosociale veerkracht te ontwikkelen: een Resilience Monitor.2 Aan een eerste onderzoek naar dit instrument hebben ruim 1300 Nederlanders deelgenomen. Uit de voorlopige resultaten komt naar voren dat jongeren wellicht veerkrachtiger zijn dan oorspronkelijk aangenomen.
Zelfinschatting en psychische veerkracht Aan de 149 jongeren in de leeftijd 16 tot en met 25 jaar uit het onderzoek is gevraagd hoe veerkrachtig zij zelf denken te zijn na een ramp. Ruim driekwart van de jongeren is er van overtuigd in staat te zijn normaal te kunnen blijven functioneren na een ramp. Vooral jongens blijken positief over hun eigen veerkracht: 82,4 procent zegt het (helemaal) eens te zijn met de stelling “Ik ben veerkrachtig”, tegenover 70,4 procent van de meiden. Vrijwel geen enkele jongere geeft aan het (helemaal) oneens te zijn met de stelling. Zelfinschattingen zijn vaak ook zelfoverschattingen waardoor veerkracht eigenlijk pas echt na een incident gemeten kan worden. In een uitgebreide literatuurstudie zijn echter wel de volgende factoren gevonden die geassocieerd worden met psychische veerkracht: zelfeffectiviteit (o.a. discipline, vastberadenheid); waardering voor zichzelf en het leven (o.a. trots op zichzelf zijn, het leven zinvol vinden); om kunnen gaan met moeilijke situaties (o.a. uitwegen kunnen vinden voor problemen, een situatie van meerdere kanten kunnen
benaderen) en sociaal optimisme (o.a. goed functioneren in sociale contacten). De data laten zien dat jongeren en oudere leeftijdsgroepen niet verschillen in hun waardering voor zichzelf en het leven en ook niet in sociaal optimisme; alle groepen zijn hierover positief. Interessant is dat in vergelijking met respondenten in leeftijdscategorieën ouder dan 45 jaar, jongeren in grotere mate vinden dat zij om kunnen gaan met moeilijke situaties en zij bovendien hun zelfeffectiviteit hoger schatten. Dit kan duiden op relatief grotere psychische veerkracht onder jongeren. Steunende sociale context Uit onderzoek blijkt dat een steunende sociale context vooral voor adolescenten en jongeren van belang is voor de verwerking van schokkende gebeurtenissen.3,4 De jongeren uit het onderzoek geven aan tevreden te zijn met het aantal sociale contacten dat zij hebben. Bovendien zegt ruim 90 procent het (helemaal) eens te zijn met de stelling “Ik kan bij anderen terecht.” Wel blijken meiden meer tevreden te zijn over het aantal contacten dat zij onderhouden en ook meer betrokkenheid te voelen bij hun omgeving dan jongens. Dit kan inhouden
dat meiden in geval van een ramp of schokkende gebeurtenis meer (denken te) kunnen terugvallen op hun sociale omgeving dan jongens. Conclusie Er blijken weinig significante verschillen te bestaan tussen de groep jongeren en de overige, oudere respondenten uit het onderzoek. Hoewel jongeren en adolescenten vaak worden betiteld als kwetsbaar, komt uit het Impact onderzoek naar voren dat Nederlandse jongeren – in vergelijking met de middelbare en senioren groepen – hun probleemoplossend vermogen met betrekking tot rampen en hun zelf effectiviteit relatief hoog inschatten. Tussen jongens en meiden blijken er niet veel significante verschillen te bestaan. Op basis van de gegevens wordt verwacht dat jongens meer op zichzelf en hun eigen capaciteiten zullen bouwen na een ramp, terwijl meiden meer gebruik zullen maken van hun sociale netwerk. Jongeren hebben vertrouwen in zichzelf, het eigen kunnen en in hun sociale netwerk, waardoor zij zichzelf in ieder geval niet beschouwen als een extra kwetsbare groep na een ramp.
1
ATO Joint Medical Committee, Psychosocial care for people affected by disasters and major incidents: a Model for designing, delivering and N managing pyschosocial services for people involved in major incidents, conflicts, disasters and terrorism, Brussels: NATO, 2008.
2
oor meer informatie over dit project kunt u contact opnemen met Leonie Hoijtink: 020 – 56 62 333/
[email protected] of V Hans te Brake: 020 – 56 62 307 /
[email protected]. www.impact-kenniscentrum.nl
3
. Moscardino, a.o., ‘Social Support, sense of community, collectivistic values, and depressive symptoms in adolescent survivors of U the 2004 Beslan terrorist attack’, in: Social Science & Medicine 70 (2010), 27-34.
4
C.A. Olsson, a.o., ‘Adolescent resilience: a concept analysis’, in: Journal of Adolescence 26 (2003), 1-11.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
13
Hella Smit, communicatieadviseur RIVM
‘Prikken doet pijn’
Voorlichting over HPV-vaccinatie: hoe bereik je meisjes en ouders Over de RIVM-voorlichtings campagne ‘vaccinatie tegen baarmoederhalskanker’ (de zogenoemde HPV-vaccinatie) is veel gezegd. Feit is dat de eerste campagne (voorjaar 2009) niet heeft opgeleverd wat was verwacht. De eenvoudige boodschap dat vaccineren de kans op baarmoeder halskanker op de lange termijn verkleint, is niet duidelijk overgekomen. Daarom is de communicatie-aanpak aangepast. De eerste effecten hiervan zijn inmiddels zichtbaar. Onderzoek oorzaak afhaken Om de voorlichtingscampagne aan te kunnen passen, is eerst onderzocht waarom meisjes en ouders zo massaal afhaakten bij het prikken. Daaruit bleek onder andere dat de tijdspanne tussen de aankondiging dat de HPV-vaccinatie in het Rijksvaccinatie programma (RVP) werd opgenomen en het daadwerkelijk vaccineren te kort was. Mensen voelden zich overvallen en gingen zelf actief op zoek naar meer informatie. Op internet troffen ze negatieve berichten die hun twijfel voedden en hun oordeel beïnvloedden. Daarbij kwam dat veel meisjes bang zijn voor de pijn van het prikken. Het is mogelijk dat dit ook heeft meegespeeld bij de uiteindelijke beslissing niet te komen. Ook bleek de informatiebehoefte van de doelgroepen zoals meisjes, ouders, huisartsen, scholen en allochtone meisjes en ouders heel divers te zijn. Iedere doelgroep vereiste een andere aanpak. Tot slot was 14
duidelijk dat mensen informatie vanuit de overheid niet meer automatisch als waarheid aannemen. Het leek zinvol om experts en ervaringsdeskundigen op het gebied van baarmoederhalskanker en vaccinatie bij de voorlichting te betrekken. Experts van buiten Het RIVM besefte dat er intern niet voldoende expertise was op het gebied van online communicatie met een jonge doelgroep. Daarom werd jongeren-communicatie adviesbureau Combat ingeschakeld. Samen met dit bureau is dit voorjaar een nieuwe voorlichtingscampagne ontwikkeld met de ‘lessons learned’ als belangrijkste uitgangspunten: • verduidelijken van de boodschap zodat ouders en meisjes een weloverwogen keuze kunnen maken en niet een keuze gebaseerd op angst of onwetendheid; • onderscheid maken tussen de doelgroepen en deze zowel gezamenlijk als apart benaderd met de informatie waar zij behoefte aan hebben. • inzetten van de juiste communicatiemiddelen en vooral online de doelgroepen opzoeken en ervoor zorgen dat de belangrijkste vragen beantwoord worden, zowel via mail, telefoon of chat. Nieuwe communicatiestrategie In de vervolgcampagne zijn de traditionele communicatiemiddelen niet verdwenen. Ouders en meisjes kregen uitnodigings brieven en een magazine met antwoorden op de meest prangende vragen. Daarnaast is een brede online communicatiecampagne
?
ontwikkeld met als basis een ‘coole’ website www.prikenbescherm.nl met filmpjes, animaties, nieuwsberichten en chatroom. Van de chatmogelijkheid is dit voorjaar veel gebruikgemaakt. Opvallend was dat de gesprekken tussen meisjes vaak via andere sociale netwerken doorging. Op fora en blogs waar de meisjes en de ouders komen, heeft het HPV-team informatie en uitleg gegeven waar dat nodig was. Hierbij bleek dat vooral de positieve reacties van meisjes die zich wel hebben laten vaccineren, heel waardevol was. Verder is met specifieke (software)programma’s de mogelijkheid gecreëerd om het internet te monitoren op feiten en sentimenten over ‘HPV-vaccinatie, baarmoederhalskanker en RVP’. Door al deze activiteiten is vanaf de start van de campagne veel duidelijker geweest wat er leeft bij de doelgroepen en kon hier snel op worden ingespeeld. Experts in huis Inmiddels loopt de 2e voorlichtings campagne bijna ten einde. De meisjes die zijn geboren in 1997 zijn uitgenodigd om de drie HPV-vaccinaties te halen. Het is te vroeg om conclusies te trekken, maar de indruk bestaat dat de doelgroep beter is bereikt, dat de discussies in de (online) media veel constructiever zijn gevoerd en dat de beslissing ‘wel of niet prikken’ weloverwogen is gemaakt. Momenteel wordt de campagne voor 2011 opgezet. Dit keer zonder extern bureau, want het RIVM heeft met vallen en opstaan veel expertise opgebouwd.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Onderwijsmateriaal en leerlingenwedstrijd Ongeveer de helft van Nederland ligt onder de zeespiegel. Zonder dijken en duinen zou dat deel van ons land voortdurend onder water staan. Waterbeheer is voor Nederland van levensbelang. Webquest de Storm daagt scholieren uit hun kennis en creativiteit te gebruiken om hun visie te geven over alles dat te maken heeft met overstromingen. Van de watersnoodramp in 1953 tot de huidige klimaatverandering.
Daan van Rossum, Karien Dibbets, Yolande van Harten Podium, bureau voor educatieve communicatie
Webquest De Storm In september 2009 ging de speelfilm “De Storm” in première. Het Watersnood museum in Ouwerkerk nam het initiatief om scholieren op basis van de film een webquest uit te laten voeren. Het onderwijsproject is gelanceerd rondom de première van de film. In de webquest vormt de watersnoodramp het uitgangspunt voor verder onderzoek. Leerlingen voortgezet onderwijs gaan op zoek naar de risico’s en oorzaken, de dreiging en de mogelijke gevolgen van overstromingen, of de oplossingen en voorzorgsmaatregelen om een ramp te voorkomen. Aansluitend wordt de scholieren gevraagd hoe ze zich zélf kunnen voorbereiden op een overstroming. Dit laatste aspect was de inzet voor de wedstrijd ‘Storm? Denk vooruit!’, waar bijna vijftig korte, door leerlingen gemaakte speelfilmpjes, zijn ingezonden.
De webquest is vrij toegankelijk op internet (www.webquestdestorm.nl); daardoor is het een duurzaam project, dat enkele jaren kan draaien. Ook is de webquest te bestellen op cd-rom (inclusief handleiding). Binnen één jaar zijn al meer dan 500 pakketten aangevraagd. De site is meer dan 10.000 keer bezocht. In juli 2010 is webquest De Storm in Berlijn onderscheiden met een Comenius Edumedia Medaille, de internationale prijs voor de beste Europese educatieve, interactieve media. Er is inmiddels belangstelling voor de webquest vanuit andere, in 1953 getroffen gebieden: Sussex, Engeland en Vlaanderen. Wedstrijd ‘Storm? Denk vooruit!’ Aansluitend op de webquest is de wedstrijd voor jongeren uitgeschreven. De opdracht: ‘Maak een eigen film over hoe je je kunt
voorbereiden op een overstroming.’ De ingezonden filmpjes kwamen niet vooral uit Zeeland, zoals we verwachtten, maar uit alle uithoeken van het land. Met zeer verschillende en soms verrassende invalshoeken. Zo ontvingen we een animatiefilm met Playmobil poppen en een korte, spannende thriller. De prijswinnaars brachten de boodschap ‘Denk Vooruit!’ prima tot uiting. Van de inhoud van het noodpakket tot het helpen van een hulpbehoevende buurvrouw. Kortom, de jongeren hebben met veel zorg, aandacht en soms humor aan dit waterproject gewerkt. De webquest is ontwikkeld door Podium, in opdracht van het Watersnoodmuseum te Ouwerkerk. Met medewerking van de provincies Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant, Delta Zeeland Fonds en Denk Vooruit.
Webquest de Storm Een webquest is een vast omlijnd stramien van zeven stappen. Leerlingen doen aan de hand hiervan onderzoek op internet. In dit geval naar het thema waterbeheer, resulterend in een verslag, filmpje of presentatie. Door te kiezen voor een middel waarmee het onderwijs bekend is zorgen we ervoor dat het materiaal eenvoudig in te passen is in het bestaande curriculum van de school. Het vergt weinig voorbereidingstijd voor de docenten. Na de eerste aankondiging waren docenten, maar ook waterschappen en gemeenten enthousiast: ‘graag het materiaal snel toesturen, dan kan ik de scholen adviseren het te gebruiken’ of ‘kan ik meerdere exemplaren ontvangen, dan kunnen mijn collega’s ook aan de slag’. Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
15
Lotte Stegeman, hoofdredacteur Kidsweek Junior en 7Days (wekelijks gelezen door 225.000 kinderen en jongeren)
Twee Jemenieten die vlak na hun aankomst op Schiphol in de boeien worden geslagen, op verdenking van het plannen van een aanslag. Een meisje dat door haar overbuurman vermoord wordt. Een jongen die op zijn school het vuur opent en een bloedbad aanricht. Een breuk in de aardkorst die toch echt binnenkort zou moeten gaan zorgen voor een aardbeving, met duizenden slachtoffers als gevolg. Bijna dagelijks duiken in de media berichten op die je de stuipen op het lijf kunnen jagen. Steeds weer blijkt dat er niet veel voor nodig is om Nederland met zulk nieuws op zijn kop te zetten.
Ik doe nog steeds open ‘als de buurman aanbelt Via internet, (gratis) kranten, televisie en andere media krijgen ook kinderen veel van dat heftige nieuws mee. Het is een kwetsbare groep. Een groot deel is nog niet in staat om heftig nieuws in een context te plaatsen en te relativeren. Lees je – ik noem maar een geheel willekeurig voorbeeld – De Telegraaf en mis je zelf het vermogen om nieuws in de context te plaatsen? Dan is de kans groot dat je angstgevoelens de overhand gaan nemen. Jammer, want in de meeste gevallen is die angst volkomen ongegrond. De kans dat je omkomt bij een vliegramp is nou eenmaal nagenoeg nul procent. De kans dat je vermoord wordt ook. Aan ons de taak om het bericht in de goede context te plaatsen. Ja, het is gruwelijk. Ja, je mag ervan schrikken. Maar nee, jou zal het echt niet snel overkomen. Vooral jonge kinderen kun je – als je niet oppast – behoorlijk bang maken. Dát is 16
waar we in weekkranten Kidsweek Junior (basisscholieren) en 7Days (middelbare scholieren) actief voor waken. Het meest in het oog springende voorbeeld van dit jaar: de moord op Milly Boele. De mediahype rond het vermoorde meisje en de dader en de massahysterie die erop volgde, ging werkelijk alle proporties te buiten. Heel volwassen Nederland stond op zijn kop. In discussieprogramma’s en op fora wemelde het na de moord van de bezorgde en woeste Nederlanders. ‘Is dan echt niemand meer veilig?’ ‘Kunnen we zelfs de politie niet meer vertrouwen?’ Angst en frustratie domineerden. Een aantal media, en (daardoor?) duizenden Nederlanders leken elke vorm van nuance kwijt te zijn. Onnodig, want de moord op Milly Boele wás een zeldzaamheid. En het feit dat de vermoedelijke dader een politieagent was, is eigenlijk irrelevant. Hij wás niet de
’
veertiende agent in korte tijd die de fout in ging. Hij was gewoon toevallig een politieagent. Maar waar de gemoederen hoog oplopen – aangezwengeld door sensatiebeluste media – kan elk gevoel voor relativering blijkbaar verdwijnen. Ook wij namen het nieuws trouwens mee. We kozen ervoor om te schrijven over het verdriet van de achterblijvers en de manier waarop Milly’s klasgenoten omgingen met het nare nieuws over haar dood. Van achtergrondinformatie over de dader ontbrak op onze voorpagina ieder spoor. Wel werden tientallen lezers gebeld voor hun reactie. Nynke (14) sprak voor de meeste lezers: ‘Tuurlijk is het erg voor haar familie en vrienden. Maar ik ben er zelf niet echt mee bezig, eerlijk gezegd. Ik doe nog steeds open als de buurman aanbelt.’
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Hilde van Asveldt, senior communicatie-adviseur Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost
Lespakket basisschool
over brandveiligheid U kunt uzelf de vraag stellen: wat wil de burger anno 2010 van de brandweer weten? Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost draaide de vraag om: wat móeten we als brandweer aan de burger melden? Mensen hebben namelijk ook een eigen verantwoordelijkheid, dát besef willen we stimuleren. En waar kunnen we dan beter beginnen dan bij kinderen? Speciaal voor basisschoolleerlingen van groep 7 ontwikkelde Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost daarom het lespakket ‘Brááánd!!! Jij, de brandweer en veiligheid’. Dit deed zij samen met een in onderwijs gespecialiseerd bureau. Het lespakket bestaat uit een leerlingenboekje en een docentenhandleiding. Een website ondersteunt de materie. Het pakket behandelt onder meer het ontstaan van brand, een vluchtplan, rookmelders en het werk van de brandweer.
Zelfredzaamheid De leerdoelen van het lespakket sluiten naadloos aan bij de kerndoelen die het basisonderwijs in Nederland nastreeft. Daarnaast richt de inhoud zich op de veranderende rol van de brandweer en de zelfredzaamheid die we bij burgers willen bevorderen. Van de kinderen wordt dan ook een actieve rol verwacht. Thuisopdrachten die de kinderen samen met hun ouders moeten uitvoeren (zoals het maken van vluchtplan, checken van rookmelders) maken onderdeel uit van het lespakket. Door het betrekken van ouders zal ook bij hen een veiligheidsbewustzijn ontstaan.
Laagdrempelig en maatwerk Uniek is de aanpak. In plaats van te kiezen voor een regionale insteek koos Veiligheids regio Brabant-Zuidoost er voor om het pakket dusdanig te ontwikkelen dat alle (gemeentelijke) brandweerkorpsen in het land er van kunnen profiteren. Ook over de kosten is nagedacht. Alle ontwikkelkosten zijn door Veiligheids regio Brabant-Zuidoost betaald. Korpsen die het pakket willen afnemen, hoeven daarom alleen een bijdrage aan de drukkosten te betalen. Enige voorwaarde: voor basisscholen moet het lespakket gratis te bestellen zijn. De drempel voor de scholen wordt hierdoor zo laag mogelijk gehouden. Het pakket is dusdanig opgezet dat basisscholen het lespakket geheel zelfstandig kunnen draaien, al dan niet met ondersteuning van de lokale brandweer. In de docentenhandleiding is opgenomen dat men bij het lokale korps kan informeren welke rol de brandweer kan spelen. Ruimte voor maatwerk dus. Landelijke uitrol Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost is er trots op met dit pakket een bijdrage te kunnen leveren aan de veiligheid van burgers in het land. Dat het lespakket inmiddels al door tientallen korpsen en gemeenten in het land geadopteerd is, geeft aan dat veiligheid hoog op ieders agenda staat. Aan kinderen laten we zien dat de brandweer meer is dan spannend of ‘cool’. En via hen bereiken we ook ouders en leerkrachten. Samen zijn we op de goede weg!
Eind september heeft het lespakket de landelijke Jan van der Heyden prijs gewonnen tijdens het NVBR-congres. Behalve de prijs is ook 10.000 euro toegekend die we zullen besteden aan de verdere (digitale) ontwik keling van Billy Brandkraan, de mascotte van het lespakket. We gaan hiervoor ‘social media’ inzetten; zo krijgt Billy straks een eigen Hyves-pagina en gaat hij chatten met kinderen en zal hij gaan Twitteren over brandveiligheid. Op deze wijze kunnen we een nog grotere doelgroep bereiken. Voor meer informatie: tel. 040 - 2 608 519 of per e-mail via
[email protected].
Noodzaak voorlichting In 2009 nog vielen er 37 slachtoffers bij 34 fatale woningbranden. Bij 22 van deze branden (25 slachtoffers) was sprake van een niet-opzettelijke brandoorzaak. De belangrijkste oorzaken waren explosie, het in slaap vallen tijdens roken en kortsluiting. De meeste dodelijke slachtoffers (60%) waren kinderen jonger dan 10 jaar of ouderen in de leeftijd van 66 jaar of ouder. Bij slechts 4 van de 22 fatale woningbranden waren rookmelders aanwezig, die bij alle 4 de branden hebben gefunctioneerd. Deze cijfers geven overduidelijk aan hoe belangrijk brandpreventie en het geven van voorlichting hierover is.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
17
Ronald Bartlema, chef NOS Jeugdjournaal
Elk nieuwsprogramma bericht als vanzelfsprekend over moord en doodslag, rampen en calamiteiten. Ook het NOS Jeugdjournaal schuwt heftig nieuws niet. De verdwijning van een kind, niet zelden met slechte afloop, is belangrijk nieuws voor de doelgroep van 10 tot 12 jaar. De vraag is niet zozeer of het Jeugdjournaal dit soort items brengt, maar wel hoe. De redactie wikt en weegt. De feiten zijn belangrijk maar soms hebben kinderen ook het recht iets niet te weten.
De feiten, zonder veel opsmuk, maar wel in perspectief Het Jeugdjournaal en Milly Boele Het is zondagmiddag als de telefoon gaat. De eind redacteur van dienst wil graag overleggen over de zaak Mirco, de 11-jarige jongen die in Duitsland spoorloos verdween. Het Jeugdjournaal heeft er spaarzaam over bericht. Nu lijkt sprake van een gouden tip. De Duitse politie heeft meteen 400 man ingezet. We zetten de zaak op een rij. Mirco is in Nederland geen groot nieuws. Er is al eerder en grootschaliger gezocht zonder resultaat. Er zijn kortom geen echte nieuwe feiten. Daar komt bij: we willen dit niet even tussendoor in een kortje melden. Het Duitse jeugdjournaal LOGO heeft nog helemaal niets over Mirco gemeld. Conclusie: we wachten nog even af. Anders gaat het er aan toe bij de verdwijning van Milly Boele, eerder dit jaar. Een zaak die niet alleen de regio Dordrecht bezighoudt. Alle Nederlandse kranten en 18
nieuwsrubrieken besteden er aandacht aan. Ook de redactie van het Jeugdjournaal vergadert uitvoerig en discussieert. Willen we dit verhaal sober houden en eventueel “aftappen” van het GMJ (Grote Mensen Journaal)? Of gaan we er zelf heen met een verslaggever? Wat vertellen we wel en wat vertellen we niet? Door de jaren heen heeft de redactie nodige ervaring opgedaan met berichtgeving over verdwijningen, ontvoeringen en kindermoorden. Er is inmiddels een soort ‘best practice’ ontwikkeld. Door kennis uit te wisselen met andere jeugdjournaals in Europa, door te praten met uiteen lopende deskundigen en door simpelweg gebruik te maken van gezond verstand. De redactie weet hoe belangrijk het is dat een dergelijk verhaal wordt verteld zonder te dramatiseren, zonder gruwelijke details en zonder te veel te personaliseren. Het slachtoffer met foto’s en filmpjes schetsen, inclusief details uit het
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
persoonlijke leven, maakt dat de kijker zich sterk gaat identificeren. En dat kan ertoe leiden dat jonge kijkers overbezorgd en zelfs angstig worden. Even belangrijk is dat de feiten in perspectief worden geplaatst. In het geval van moord erbij vertellen: hoe vaak, of beter hoe weinig, komt zoiets voor? We gaan met een eigen verslaggever naar Dordrecht. We praten met een politiewoordvoerder, spreken met kinderen uit de buurt en zetten zoals elk ander programma de feiten op een rij. We benadrukken dat de politie met man en macht aan het zoeken is. Voor de hand liggend misschien, maar dit heeft voor de doelgroep een dubbele toegevoegde waarde. Er is nog hoop maar ook: als de politie zoveel mankracht inzet, geeft dat een gevoel van veiligheid. Een politiewoordvoerder in uniform versterkt dat gevoel. Als later blijkt dat het een politieman is die van moord op Milly wordt verdacht, beseft de redactie de impact op de doelgroep. Opnieuw geldt: de waarheid vertellen, zonder veel opsmuk en als het even kan in perspectief geplaatst. We interviewen Peter R. de Vries die rechttoe rechtaan, overtuigend uitlegt dat Nederlandse kinderen zich geen zorgen hoeven te maken. Dat dit bijna nooit voorkomt en ook dat het echt niet zo is dat achter elk bosje een politieman zit...
Tijdens de rechtszitting wordt duidelijk hoe Milly om het leven is gebracht. In de berichtgeving laat het Jeugdjournaal de gruwelijkheden voor wat ze zijn. De strafmaat, die is belangrijk. Maar dit zijn feiten waarover wij niet berichten. De Britse traumadeskundige David Tricky verwoordde het in een workshop voor Europese jeugdjournaals als volgt: “Children have the right to know, but sometimes they do have the right not to know.”
72uur.nl Aafke Schaapherder, directie Nationale Veiligheid, ministerie van BZK
Sociale media zijn een populair communicatiemiddel, vooral ook bij jongeren. Op 1 september is de interactieve online film ‘72 uur’ live gegaan, als onderdeel van de massamediale
campagne ‘Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand’. De campagne is op 26 juli gestart met een TV spot om Nederlanders bewust te maken van het belang van een goede voorbereiding op een noodsituatie, te beginnen bij de aanschaf van een noodpakket. Op http://www.72uur.nl worden bezoekers in een spannend verhaal getrokken. Een jonge vrouw in een rampsituatie moet zien te overleven, ze is 72 uur lang opgesloten in huis. De kijker kan ervoor zorgen dat ze er heelhuids uit komt. Of niet, want als de kijker de verkeerde keuzes maakt, loopt het minder goed af. Via muiskliks, de webcam en de telefoon bepaalt de kijker zelf wat er met haar gebeurt. Elke keuze die wordt gemaakt heeft invloed op de manier waarop de vrouw de noodsituatie doorstaat. Het doel is om mensen te laten ervaren hoe snel een noodsituatie tot problemen kan leiden, zoals een tekort aan drinkwater en een gebrek aan informatie en om mensen te stimuleren om voorbereidingsmaatregelen te treffen. De film is te delen via Facebook, Twitter en Hyves.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
19
Hannelore Slock en Rob Boogaard, programma Polarisatie en Radicalisering, DG Veiligheid, ministerie van BZK
Polarisatie en radicalisering zijn ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving die kunnen leiden tot sociale onrust, isolationisme en zelfs tot gewelddadig extremisme en terrorisme. Jongeren blijken in de praktijk het meest vatbaar te zijn voor radicalisering. Tegelijkertijd is het bij jongeren doorgaans gemakkelijker processen van polarisatie en radicalisering ten gunste te keren.
Jongeren + “Het staat eigenlijk op nummer één, je leeft om je geloof, het is je doel van je leven. Het geloof is doel één en je leven is doel twee. Dus je gelooft en daarnaast leef je”. “Als ik door de stad loop en ik zie twee Nederlandse ouders met een lief, klein Nederlands kindje dan vind ik dat prachtig, dat inspireert me heel erg, dan weet ik weer waar ik het voor doe. Voor de toekomst en voor het voortbestaan en dat is mijn inspiratie. Een negroïde man of een islamitische man die een Nederlands meisje heeft, dat vind ik heel erg omdat daarmee een stuk cultuur verloren gaat, een geschiedenis en identiteit. Ik denk dat daar iets heel waardevols is en dat je dat moet bewaken. Als je dat gaat vermengen met een vreemde cultuur dan gaat er heel veel verloren.” Dit zijn twee citaten van jongeren die zijn geïnterviewd voor het onderzoek ‘Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme’ (WODC 2009).
20
Polarisatie en Radicalisering Vanwege de risico’s die radicalisering met zich mee brengt is in 2007 het Actieplan ‘Polarisatie en Radicalisering 2007-2011’ door het Kabinet ontwikkeld. In dit actieplan wordt uitgegaan van een brede benadering. Breed in de zin dat het plan zich richt op het volle spectrum van (vroeg)signalering, preventie, pro-actie tot aan repressie. Polarisatie wordt in het actieplan omschreven als de verscherping van tegen stellingen tussen groepen in de samenleving’ en onder radicalisering wordt verstaan het proces van toenemende bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving na te streven, te ondersteunen of andere daartoe aan te zetten en hiertoe onwettige middelen in te zetten. Onder deze definitie vallen daarmee islamitische radicalisering en radicalisering onder dierenrechten extremisten, rechtsextremisten en linksextremisten. Ondersteuning gemeenten en professionals Centraal in het actieplan staat de ondersteuning van gemeenten en lokale professionals. Dit omdat Polarisatie en Radicalisering verschijnselen zijn die zich op lokaal niveau ontwikkelen en daar voorkomen, gesignaleerd en bestreden moeten worden. Er is daarnaast vanuit het rijk veel geïnvesteerd in kennisopbouw en kennis ontwikkeling om gemeenten, betrokken organisaties en eerstelijnsprofessionals te ondersteunen bij het signaleren en aanpakken van polarisatie en radicalisering. BZK heeft daartoe onder meer het kennis- en expertisecentrum Nuansa opgericht (www.nuansa.nl). Gemeenten, organisaties en burgers kunnen met hun vragen bij de adviseurs van Nuansa terecht. Via de decentralisatie-uitkering en subsidieverstrekking worden lokale initiatieven en projecten gefinancierd. Succesvolle projecten worden breder verspreid, dat wil zeggen dat zij ook in andere gemeenten worden opgestart.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
radicalisering De eerstelijnsprofessionals (zoals in het onderwijs, het jongerenwerk en bij de politie) vormen belangrijke actoren voor de aanpak van polarisatie en radicalisering. Zij zijn het immers die het meest met (radicaliserende en polariserende) jongeren in aanraking komen en zijn ook de aangewezen personen om hier in eerste instantie mee om te gaan. In 2009 is in opdracht van BZK een kwantitatief ‘belevingsonderzoek’ uitgevoerd dat inzichtelijk maakt hoe eerstelijnswerkers geconfronteerd worden met polarisatie en radicalisering en hoe daarmee door hen wordt omgaan. Hieruit blijkt dat bijna alle professionals in aanraking komen met (signalen van) polarisatie en radicalisering. Dit veelal bij de leeftijdsgroep van zestien tot twintig jarigen (vooral jongens). Het gaat daarbij om discriminatie, ‘wij-zij denken’ maar ook om uitingen van rechtsextremistisch denken en islamitisch extremisme. Verreweg de meeste professionals rekenen zichzelf een taak toe voor wat betreft het signaleren, agenderen en interveniëren van en bij radicalisering. Echter, niet alle eerstelijnswerkers voelen zich hierop voldoende toegerust. Om die reden is en wordt vanuit het actieplan geïnvesteerd in het versterken van de eerstelijnsprofessionals. Zo is er een instrument ontwikkeld waarmee radicalisering kan worden vastgesteld (de ‘radicx-tool’) en is sinds kort de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) beschikbaar. Ook dit instrument kan (onder andere) worden ingezet om radicalisering onder jongeren in kaart te brengen. Voorts wordt binnenkort de Handreiking Weerwoord uitgebracht. Deze handreiking informeert eerstelijnswerkers over de theorie achter de verschillende radicaliseringvormen. Daarnaast worden zij aan de hand van voorbelden geholpen bij het duiden van en optreden bij (signalen van) polarisatie en radicalisering onder jongeren. Projecten gericht op jongeren Een voorbeeld van een lokaal, op jongeren gericht project
tegen islamitisch extremisme is de weerbaarheidtraining die wordt gegeven door Stichting Interculturele Participatie en Integratie (SIPI). Door deze training ontwikkelen jongeren zelfvertrouwen en vaardigheden om de verleidingen van maatschappelijke uitval en radicalisering het hoofd te bieden en samen te leven op basis van wederzijds respect. De training is wetenschappelijk geëvalueerd en levert goede resultaten op. Hij is ontwikkeld in opdracht van gemeente Amsterdam en in eerste instantie in deelgemeente Slotervaart uitgevoerd. Vanwege het succes wordt de training nu ook in andere (deel)gemeenten uitgevoerd. Hiertoe wordt een train-de-trainer programma ontwikkeld waardoor niet alleen de aanpak toegankelijk wordt gemaakt voor andere gemeenten maar ook de kennis wordt overgedragen aan een bredere groep. In Winschoten is een succesvol project uitgevoerd dat zich heeft gericht op het tegengaan van rechtsextreme radicalisering. Een overlastgevende groep jongeren bleek in toenemende mate te radicaliseren hetgeen zich uitte in het bezoeken van trainingskampen van rechtsextremistische organisaties en diverse geweld uitingen waaronder een geval van zware mishandeling. Door betrokken partijen (gemeente, jongerenwerk, onderwijs, politie) is in eerste instantie de groep geanalyseerd. Dit door de groep onder te verdelen in ‘hardliners’ en ‘meelopers’ en op deze indeling de aanpak te stoelen waarbij tegen de hardliners keihard wordt opgetreden en de meelopers meer vanuit een zorgperspectief zijn benaderd. Essentieel daarbij was maatwerk. Vanuit de gedachte dat radicalisering een onderdeel is van een meervoudig, complex probleem van onder meer schooluitval, criminaliteit en identiteitsvorming is voor elk van de jongeren een individueel traject opgesteld. De aanpak die in Winschoten is gevolgd is terug te lezen in de door Forum opgestelde Praktische handreiking deradicalisering jongeren.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
21
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Nederlands-Amerikaanse
samenwerking op het terrein van waterrampen: Georg Frerks en Jeroen Warner, respectievelijk hoogleraar en universitair docent Rampenstudies aan de Universiteit van Wageningen (
[email protected] en
[email protected])
De overstromingsramp na orkaan Katrina betekende ook een wake-up call voor Nederland. Naast grote verschillen waren er ook treffende overeenkomsten: een stad gebouwd op een ‘onhandige’ plek in de monding van een delta. Als vanzelf bekropen de Nederlandse bevolking en haar beleidsmakers allerlei angstige vragen. Zou ónze delta wel bestand zijn tegen zoveel natuurgeweld? Dat betekende het doorbreken van een taboe: we meenden immers voorgoed veilig te zijn achter de dijken. Er was misschien hoogstens wat achterstallig onderhoud! Toch luidden de gebeurtenissen een fundamentele discussie in over de beweerde veiligheid van Nederland. Het RIVM-rapport Nederland in bedijkte 22
termen uit 2004 had al de noodklok geluid over de staat van de dijken, en de beperkte kennis daarover. Ook was al geconstateerd dat de watersector nog maar weinig doordrongen was van het belang van een integrale veiligheidsketen van preventie tot nazorg. De watersector versnelde dan ook zijn inhaalslag met verschillende initiatieven, waaronder een aantal grootschalige oefeningen. Een oproep van de Delftse hoogleraren Vrijling en Stive leidde tot de instelling van de nieuwe Deltacommissie, met als taak om twee eeuwen vooruit te kijken. En op het directoraat-generaal Water realiseerde men zich dat onze kennis over rampenmanagement tekort schiet. Wat te doen, als ...? Nederland had immers nauwelijks recente, concrete ervaringen met grootschalige rampen in de praktijk. Zou het geen goed idee zijn om te leren van de Amerikaanse ervaringen? Behalve Katrina kwamen in de Verenigde Staten per slot van rekening heel frequent rampen in alle soorten en maten voor, en had het land een uitgebreide infrastructuur en expertise opgebouwd op dit terrein, zowel in de dagelijkse praktijk als op wetenschappelijk niveau. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat stelde dan ook fondsen ter beschikking om een uitwisseling tussen Nederlandse en Amerikaanse instellingen tot stand te brengen en hiermee was het driejarige project NUWCReN geboren.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
De afkorting NUWCReN staat voor het Netherlands US Water Crisis Research Network. Vier Nederlandse en vier Amerikaanse onderzoeksinstituten van naam en faam vormen de kern van dit kennis- en onderzoeksnetwerk. Zij wisselen onderling kennis uit, identificeren kennislacunes en proberen die op te vullen door vernieuwende vormen van onderzoekssamenwerking aan te gaan in overleg met belanghebbenden in de maatschappij (de zogeheten stakeholders). Daartoe leggen ze contacten met andere relevante individuen, organisaties en instanties die op dit terrein werkzaam zijn. Het netwerk bestaat uit de George Washington University in samenwerking met Virginia Tech, de universiteiten van Delaware en Colorado, het COT Institute for Safety, Security and Crisis Management, TNO, Deltares en Rampenstudies van de Universiteit van Wageningen. Naast het ministerie van Verkeer en Waterstaat is ook het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties in het netwerk vertegenwoordigd en krijgt het netwerk ondersteuning van het adviesbureau HKV Lijn in Water. Het netwerk is in 2009 begonnen. In het eerste jaar zijn de fundamenten van het netwerk gelegd. De partners hebben elkaar zowel in Nederland als in de Verenigde Staten een paar keer ontmoet. Ze hebben het onderwerp nader verkend en bekeken wat ze van elkaar zouden kunnen leren. Er zijn wederzijdse presentaties gegeven en papers en onderzoeksvoorstellen geschreven. Het netwerk heeft zes terreinen geïdentificeerd waarop de aandacht zich voorlopig richt: • Planning, voorbereiding, oefenen en leren; • Management van rampenrespons;
• Menselijk gedrag in respons op rampen; • Kwetsbaarheid en veerkracht van lokale gemeenschappen; • Responscapaciteit; • Crisisinformatie en -communicatie. Daarbinnen worden weer specifieke thema’s uitgewerkt, zoals onder meer verticale evacuatie, de voorbereiding op rampen onder gemeenschapsorganisaties, de uitwerking van overstromingen op de gezondheidszorg, communicatie en besluitvorming binnen regionale rampenteams, lokale veerkracht en redzaamheid, en de deelname van lokale gemeenschappen in rampenmanagement. Wageningen Universiteit organiseerde afgelopen juni voor het NUWCReN netwerk een goed bezochte internationale workshop, waar behalve de zes brede terreinen die NUWCReN behandelt, speciale aandacht uitging naar de kwetsbaarheid en veerkracht van lokale gemeenschappen. Ook werd er een gespecialiseerde bijeenkomst bij Deltares in Delft gehouden over het thema ‘verticale evacuatie’. Op deze bijeenkomsten werden initiatieven gepresenteerd voor nader onderzoek, die met vertegenwoordigers van de veiligheidskolom zijn besproken. In deze speciale thema sectie van het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing wordt door middel van een aantal korte artikelen een beeld geschetst van de onderzoeksactiviteiten die thans in het NUWCReN netwerk lopen en ook in de nabije toekomst tot verder onderzoek zullen leiden. Voor meer informatie of reacties kunt u contact opnemen met de auteurs van deze sectie en/of de NUWCReN coördinator mw. Saskia Hommes: Saskia.
[email protected] Op 1 november 2010 zal de NUWCReN website www.watercrisismanagement.nl in de lucht gaan, die een regelmatige update zal verschaffen van het NUWCReN programma en ook de onderzoeksresultaten en publicaties zal bevatten.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
23
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Karen Engel, onderzoeker en consultant, COT Instituut voor Veiligheid en Crisismanagement Manuel Torres en Joe Trainor, respectievelijk Ph.D. onderzoeker en Assistant Professor, Disaster Research Center, University of Delaware
De afgelopen decennia vergen noodsituaties steeds vaker buitenlandse bijstand. Hierdoor is de aandacht voor internationale rampenbestrijding en crisismanagement ook toegenomen. Nederland heeft slechts beperkte ervaring met het ontvangen van buitenlandse bijstand. Recentelijk zijn er geen rampen geweest die dergelijke bijstand hebben vereist. Dit neemt niet weg dat Nederland in de toekomst wel degelijk internationale bijstand zou moeten kunnen vragen en ontvangen als gevolg van bijvoorbeeld een kustoverstroming. Dit artikel presenteert de bevindingen van het onderzoeksproject Learning from FloodEx.1 Dit project beoogde lessen te trekken over internationale bijstand bij rampen door literatuuronderzoek en het interviewen van Nederlandse en internationale experts.
Wat Nederland moet weten over grootschalige
buitenlandse bijstand Bij grote rampen, zoals een ergst denkbare overstroming, is een groot aantal actoren betrokken. Deze actoren handelen over het algemeen uit altruïstische en humanitaire motieven. Grote rampen raken echter vaak zowel nationale als internationale belangen en daarom moet rekening worden gehouden met het eigen belang van de diverse actoren. Het negeren van de verschillende belangen blijkt negatieve gevolgen te hebben voor de doeltreffendheid en efficiëntie van de rampenbestrijding. Het grote aantal actoren tijdens internationale rampenbestrijding vergt uiteraard een goede coördinatie. In feite staat of valt rampenbestrijding met coördinatie. Coördinatie maakt een adequate verdeling van middelen mogelijk en voorkomt overlap. Coördinatie vereist duidelijkheid over ieders taken en verantwoordelijkheden. Ondanks het veelvuldige gebruik van het begrip ‘coördinatie’ bij rampenbestrijding, interpreteren betrokken organisaties en landen ‘coördinatie’ vaak op een uiteenlopende manier of gebruiken ze zelfs tegengestelde definities. Dit kan leiden tot mis communicatie en gebrekkige samenwerking in het veld,
1
24
niet alleen bij internationale missies, maar ook bij nationale rampenbestrijding. Omdat omvangrijke rampen de inzet van alle relevante partners vergen, is de betrokkenheid van ‘onofficiële’ partners zoals maatschappelijke organisaties en NGO’s van groot belang. Dergelijke organisaties kunnen niet alleen de ‘officiële’ capaciteiten en middelen aanvullen, maar zijn tevens vaak beter ingebed in de samenleving van het getroffen gebied, en sociaal en taalkundig verbonden met de getroffen bevolkingsgroepen. De respondenten in diverse onderzoeken gaven allen het belang aan van al bestaande professionele en persoonlijke netwerken voor zowel de nationale als internationale rampenbestrijding. Zo konden, ondanks het gebrek aan gezamenlijke planvorming, Amerikaanse en Canadese professionals bij een gezamenlijke operatie doeltreffend en tijdig optreden, doordat zij elkaar al kenden en de relevante netwerken al bestonden. Bij de respons op de tsunami in Singapore kenden de relevante
I n september 2009 is onder leiding van het LOCC internationale bijstand tijdens een ergst denkbare overstroming getest door middel van de grootschalige internationale oefening FloodEx.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
nationale en internationale partijen, zoals de WHO, elkaar al en konden de vereiste middelen snel worden gemobiliseerd. De kwaliteit en tijdigheid van buitenlandse bijstand worden sterk beïnvloed door cultuur en politiek. Een getroffen natie is overigens niet verplicht om buitenlandse bijstand aan te vragen of te ontvangen, zelfs niet als de ramp zo groot is dat de eigen capaciteit van de overheid wordt overschreden. In 1995 heeft Japan bijvoorbeeld buitenlandse bijstand bij een aardbeving geweigerd, omdat het ontvangen van dergelijke steun inging tegen de culturele waarde van zelfvoorziening. De respondenten gaven ook aan hoeveel invloed politieke kwesties hebben op nationale en internationale rampenbestrijding. Zo wachten overheden vaak lang met het aanvragen van buitenlandse bijstand om gezichtsverlies te vermijden. Rampenbestrijders lopen hierdoor een ernstig tijdsverlies op. Een tijdig verzoek tot buitenlandse bijstand is cruciaal, omdat het op zich al veel tijd kost voordat internationale eenheden zijn gemobiliseerd. Coördinatie kan niet zonder communicatie. De geïnterviewde professionals geven echter aan dat de communicatie vaak wegvalt doordat iedereen druk bezig is met de rampenbestrijding zelf. Hierdoor wordt vaak vergeten te communiceren of relevante informatie te delen. Bij de internationale uitbraak van SARS in 2003 was een goede communicatie essentieel voor doeltreffende coördinatie. Een adequate respons op infectieziekten moet gebaseerd zijn op real-time informatie en actueel bewijsmateriaal die vaak worden verkregen via moderne communicatiemiddelen. Effectieve communicatie vereist echter ook hier dat de betrokkenen elkaar kennen en vertrouwen. Zodra rampenbestrijding internationaal wordt, wordt de voertaal van de rampenbestrijding grotendeels Engels. Terwijl de internationale rampenbestrijders over het
2
algemeen wel Engels spreken, geldt dit lang niet altijd voor partners uit het getroffen gebied (bij voorbeeld de bevolking, NGO’s, ambtenaren, etc.), waardoor een goed overzicht van de situatie en het inspelen op lokale behoeften worden bemoeilijkt. Een gebrek aan kennis of ervaring van de internationale eenheden met het getroffen land speelt de rampen bestrijding ook vaak parten. De kennis en eerdere ervaringen van internationale eenheden met de Dominicaanse Republiek maakten effectieve hulp aan de slachtoffers in de nasleep van orkaan George mogelijk. Het tegenovergestelde gebeurde echter tijdens de tsunami in 2004. Daar werd de respons vaak belemmerd door een gebrek aan ervaring en kennis van de internationale eenheden met de getroffen gebieden. De geïnterviewden benadrukten telkens weer het belang van relevante informatie over het getroffen land. Internationale bijstand omvat vaak nauwe civiel- militaire samenwerking. Civiel-militaire samenwerking blijkt echter vaak gekenmerkt te worden door culturele botsingen, verschillende stijlen van opereren en uiteenlopende begrippenkaders, die de communicatie belemmeren. Een ander probleem is de gebrekkige standaardisatie van protocollen, richtlijnen, kwaliteitseisen, etc. Er bestaan nog geen internationale richtlijnen ten behoeve van internationale bijstandsmissies. Hierdoor is niet altijd duidelijk wat eenheden precies van elkaar kunnen verwachten. De geïnterviewde professionals onderstrepen het belang van meer uniformiteit, maar weten ook dat dit op internationaal niveau moeilijk te bereiken is, gelet op het grote aantal uiteenlopende partijen, belangen en culturen. Zij geven echter wel aan dat dit binnen de EU een grotere kans van slagen heeft. Tot slot willen wij graag herhalen dat planvorming voor rampen niet is voltooid met het produceren van een plan: “to assume that planning is complete when a written disaster plan is produced, is to court trouble”2. Er zijn geen short-cuts mogelijk naar goede voorbereiding. Goede voorbereiding vergt nu eenmaal dat plannen worden geschreven door degenen die ze ook uitvoeren, en dat er regelmatig geoefend en geëvalueerd wordt. Niet alleen moeten veel voorkomende risico’s worden meegenomen, maar ook risico’s die gekenmerkt worden door een lage waarschijnlijkheid maar grote, mogelijk catastrofale gevolgen. In dit licht erkennen wij de waarde en het belang van internationale oefeningen zoals FloodEx 2009. De getrokken lessen geven aan dat bij internationale bijstand nog veel verbeteringen kunnen worden aangebracht.
ynes, Russell, E.L. Quarantelli and Gary A. Kreps, A Perspective on Disaster Planning. Columbus, Ohio: Disaster Research Center, Ohio D State University, 1972.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
25
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Jeroen Warner en Georg Frerks, respectievelijk universitair docent en hoogleraar Rampenstudies, Universiteit van Wageningen (
[email protected] en
[email protected])
Burgerorganisaties als bron van
sociale veerkracht bij rampen
De burger staat er bij veel hulpverleners niet zo goed op: omstanders molesteren ambulancepersoneel, ramptoeristen blokkeren wegen om mooie plaatjes te schieten, en bewoners negeren noodsignalen, zoals toen de sirenes afgingen in Helmond in 2007. En wie wel te hulp snelt, kan met alle goede bedoelingen nog behoorlijk in de weg lopen! In een reële nood- of overlastsituatie bewijst het rijke maatschappelijke middenveld in ons land echter wel degelijk zijn nut. Burgers zijn niet zo apathisch of panisch als vaak wordt verondersteld. Als een ramp toeslaat, zijn zij als eersten ter plekke. Na de vuurwerkramp in Enschede, de branden in Volendam en Kampen, en de vliegramp nabij Schiphol, stonden boeren, kerken, sportclubs en buurtorganisaties klaar om te helpen. Mensen bellen bij rampen als eerste familie en kennissen voor bijstand en informatie. Verenigingen weten waar kwetsbare mensen wonen. Niet voor niets werkt het Rode Kruis samen met de Zonnebloem om te zorgen dat ouderen bij een hittegolf niet uitdrogen. Medewerkers van de lokale Rabobank in Ubbergen hielpen bij de watersnood in 1995 met de evacuatie van het vee; de bank hielp ondernemers ook met overbruggingskredieten om hun bedrijf weer op de rails te krijgen. “Een grote meerderheid van de polder bankiert bij de Rabo”, vertelde de bedrijfsleider ons, “dan ren je niet zomaar weg als de nood hoog is”. Er is echter nog steeds vrij weinig bekend over wat maatschappelijke organisaties precies doen bij rampen. Studies van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) en Nederlandse universiteiten over risicoperceptie en –communicatie en recent explorerend onderzoek van de Hogeschool Zeeland en de Universiteit van Wageningen in Middelburg, Maastricht, Kampen, de Ooijpolder en Wageningen bevestigen het beeld dat het risicobewustzijn bij veel Nederlandse burgers laag is, maar de sociale betrokkenheid groot. De rol van maatschappelijke organisaties bij de opvang en rehabilitatie van slachtoffers en kwetsbare groepen lijkt daarmee van groeiend belang. 26
We kunnen op dit terrein ons licht opsteken bij de Angelsaksische landen, maar zeker ook leren van ontwikkelingslanden. Juist in landen waar de overheid een minder dominante rol heeft of simpelweg zwak of incapabel is, hebben burgers en burgerorganisaties geleerd zich op elkaar te verlaten. Mensen leven immers in sociale verbanden. Ze ontlenen hun identiteit aan hun werkkring, hun buurt, hun sportclubs en verenigingen, en hun geloofsgemeenschap. Hier vindt een groot gedeelte van hun dagelijkse omgang plaats. In Engels talige en ontwikkelingsliteratuur is het woord ‘community’ gemeengoed: een lokale gemeenschap met een hoge mate van sociale cohesie en wederkerigheid op basis van intensieve communicatie en interactie. Binnen een gemeenschap kun je mensen aanspreken op gedeelde waarden en normen. Afkeurenswaardig gedrag wordt in toom gehouden en sociale verplichtingen als burenhulp en onderling steunbetoon bevorderd (naoberplicht). In Nederland spreken we echter nauwelijks in termen van ‘community’; ook ons calamiteitenbeleid is niet vanuit die optiek gedacht. Niettemin worden sociale verbanden op verschillende beleidsterreinen herontdekt: denk aan de buurt- of wijkaanpak voor sociale overlast en webcommunities als fora voor gezondheidsvoorlichting. De ‘Denk Vooruit’-campagnes zijn daarentegen nog gericht op huishoudens. Na het drie dagen te hebben uitgezongen met een noodpakket op zolder, is er hopelijk een reddingsbrigade langsgekomen. Maar in de praktijk wachten de meeste mensen daar niet op. Ze nemen zelf initiatief en geven hulp aan degenen die dat nodig hebben. Dat kun je als een vervelende vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid zien, maar ook als een kans en een aanknopingspunt voor toekomstig beleid. Hoewel vanouds de burger is opgegroeid met het idee dat de overheid alles wel zal klaren, rekent de overheid vandaag de dag steeds meer op de burger. Voormalig minister Ter Horst heeft aangedrongen op een grotere zelfredzaamheid van de bevolking. Veiligheidsregio’s en gemeenten zoeken samenwerking met burger organisaties. De gemeente Maastricht die geregeld met
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Sociale verbanden in Kampen Brandweer
Vrijwilligers Centrale Kampen Gemeente
Hoogwater brigade
Veiligheidsregio IJsselland
HKV Burgers
Dijkwacht
Politie
Asielzoekers centrum HengelaarsVereniging Ons Vermaak
Dominee Feenstra (Ger. Vrijgemaakt)
Dominee Zomer (Ger. Vrijgemaakt)
Figuur 1: Sociale verbanden in Kampen hoog water op de Maas te kampen heeft, is steeds meer gaan samenwerken met lokale dorpsraden, zoals die in Itteren en Borgharen. Dat vereist wederzijds vertrouwen: vrijwilligers hebben weliswaar specifieke rollen en bevoegdheden gekregen, maar de gemeente blijft juridisch verantwoordelijk. De houding van de buurten tot de overheid verschilt ook per geval. De stedelijke buurtraad Borgharen overlegt veel met de professionals, terwijl het landelijke Itteren wat meer afstand houdt. Maastricht heeft nu een duidelijk hoogwaterbeleid: bij 45 meter moet je weg zijn. Van degene die zich als evacué registreert, wordt het huis in de gaten gehouden, maar wie bij 45,5 meter nog niet is vertrokken, moet de gevolgen zelf dragen. In Itteren blijkt een derde van de bevolking deze informatie wel gekregen, maar niet gelezen te hebben. Wagenings onderzoek elders laat eenzelfde beeld zien: in Middelburg bleek slechts 12% van de 60 geïnterviewden een noodpakket in huis te hebben. Ook heel wat Kampenaren hebben om religieuze redenen geen noodpakket in huis, en laten zich evenmin inenten tegen besmettelijke ziekten. De veiligheidskolom heeft dus minder ‘grip’ op deze mensen. Een kleine steekproef in Kampen, waar 60% van de bewoners tot een kerkgenootschap behoort, laat echter wel zien dat iedereen ingebed is in sociale verbanden. Figuur 1 geeft aan in welke sociale verbanden een kleine selectie van twaalf geïnterviewde Kampenaren al betrokken waren. Die solidariteitsverbanden worden actief in een rampsituatie: in Kampen stonden velen klaar om te helpen of geld te geven toen het nodig was. Kortom, als je iets wil veranderen aan de relatieve desinteresse van Nederlandse burgers in crisisbeleid, is het verstandig te beginnen bij lokale sociale verbanden. Wie zijn de sleutelfiguren in de buurt? Welke organisaties geven de toon aan? Wat zijn de culturele waarden? Op die manier kom je te weten waar je bij een ramp op kunt rekenen en leer je de mensen te kennen met wie je in
een rampsituatie te maken zult krijgen. Burgers dragen doorgaans al bij in de uitvoering van operationele taken: dijklegers patrouilleren bij storm, dijkteams zetten volgens plan schotten neer als het water stijgt. Maar zou je ze niet ook bij de planning en voorbereiding moeten betrekken? Alleen al om morele redenen moeten mensen meedenken bij beslissingen die hun eigen veiligheid aangaan. Ook is er nog weinig systematische aandacht voor nazorg. De gebruikelijke definities van veerkracht betreffen doorgaans het systeemniveau: de veerkracht van een land, een ecosysteem of een regio. Maar hoe zit het met het lokale en gemeenschapsniveau? Psychologische veerkracht is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De wijk Roombeek in Enschede die getroffen werd door de vuurwerkramp, is daarvan een goed voorbeeld. Met vereende krachten is de wijk er wonderwel bovenop gekomen, een succesverhaal op het eerste gezicht. Maar de prachtige tentoonstelling in het nieuwe Twentse Wellenmuseum in die wijk, ‘Veerkracht, echo van een ramp’, laat met foto’s, interviews en kunst zien dat sommige bewoners het nog steeds heel moeilijk hebben, terwijl anderen zijn gaan leven alsof het hun laatste dag is. Meer nog dan rationele planning kunnen sociale verbanden en creatieve expressie helpen om trauma’s te verwerken. In Nederland weten we nog maar weinig over de rol die sociale verbanden bij de voorbereiding, respons en nazorg bij rampen kunnen spelen. De Verenigde Staten heeft hier ruimschoots ervaring mee opgedaan en daar wordt al uitvoerig onderzoek gedaan. In het kader van het NUWCReN willen we ook in Nederland verder studie doen om optimaal gebruik te kunnen maken van bestaande maatschappelijke en sociale verbanden wanneer de nood aan de man komt. NUWCReN verwelkomt suggesties, reacties en deelname van betrokkenen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
27
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Professor John R. Harrald, Ph.D., Virginia Tech Center for Technology, Security, and Policy (
[email protected]) Professor Greg L. Shaw, D.Sc., George Washington University, Institute for Crisis, Disaster and Risk Management (
[email protected]) Pauline Veldhuis-Beem, senior research fellow Virginia Tech, tevens parttime werkzaam voor ministerie van BZK (pauline.
[email protected])
Een grootschalige evacuatie heeft niet alleen een enorme impact op het getroffen gebied, maar ook op de rest van Nederland. Evacués hebben naast onderdak en voeding ook gezondheidszorg nodig. Voorbereiding op het gebied van integrale gezondheidszorg aan zowel de achterblijvers als aan de geëvacueerden is dan ook noodzakelijk. Eén belangrijke groep lijkt in de voorbereiding en planvorming over het hoofd gezien te worden: de mensen met chronische gezondheidsklachten die afhankelijk zijn van medicijnen, medische hulpmiddelen en professionele zorg. Naar aanleiding van ervaringen in de Verenigde Staten na orkaan Katrina kunnen we op dit punt belangrijke lessen trekken. Dit artikel gaat in op deze lessen en doet aanbevelingen ten aanzien van deze problematiek die onvoldoende aan bod lijkt te komen bij de voorbereiding op rampen en de planvorming.
Gezondheidszorg na evacuatie: een ontbrekende schakel in de voorbereiding op rampen Grootschalige overstroming Internationale ervaringen hebben aangetoond dat een besluit tot evacuatie, preventief of niet, nooit tot een volledige evacuatie van het (bedreigde) gebied zal leiden. Ervaringen opgedaan in de VS bij rampen, zoals orkaan Katrina, hebben bewezen dat sommige mensen hun huis niet kunnen of willen verlaten om elders een veiliger onderdak of adequate gezondheidszorg te zoeken (zelfs niet als ze de middelen hebben). Gezondheidszorg: meer dan ziekenhuizen Sprekend over gezondheidszorg ligt de nadruk meestal op ziekenhuizen en (zorg-)instellingen. Zij moeten voorbereid zijn op een gehele of totale evacuatie, logistieke problemen en tal van praktische problemen. Echter, een ander minstens zo belangrijk probleem dat minder aandacht lijkt te krijgen is de gezondheidszorg die patiënten die niet zijn opgenomen in een ziekenhuis of (zorg-)instelling, nodig hebben. Voorbeelden zijn mensen met diabetes, astma of hartproblemen. Daarnaast zijn er mensen die “nietzelfredzaam” zijn (bijvoorbeeld gehandicapten, daklozen, mensen met psychische problemen) en anderen die niet geëvacueerd willen worden en dus in het getroffen (of bedreigde) gebied achterblijven, maar wel gezondheidszorg nodig hebben. Als deze problematiek niet wordt meegenomen in de voorbereiding, kan dit na een grootschalige evacuatie 28
tot gevolg hebben dat allerlei mensen geen toegang meer hebben tot de juiste, benodigde medische informatie, professionele zorg en medicijnen. Orkaan Katrina Ruim 5 jaar geleden, op maandag 29 augustus 2005, naderde orkaan Katrina het zuidoosten van Lousiana en miste op een haar na New Orleans. Hoewel de orkaan in kracht was afgenomen had Katrina toch nog verwoestende gevolgen voor het kustgebied van de staten Lousiana en Mississippi. Een falend dijksysteem had tot gevolg dat 85% van New Orleans overstroomde. Eén dag voor de ramp werd een ieder verplicht tot evacuatie en 80% van de bevolking gaf gevolg aan de oproep. Naar schatting tussen de 80.000 en 100.000 mensen bleven achter in de stad. Dit betrof de meest kwetsbare inwoners: de armen, zieken en gehandicapten. De federale overheid, de staten en de lokale overheid waren volstrekt onvoorbereid op een ramp van een dergelijke omvang. Een commissie samengesteld uit leden van het Huis van Afgevaardigden onderzocht de voorbereiding en de respons op Katrina. De resultaten van dit onderzoek zijn in 2006 gepubliceerd in een rapport onder de naam “Failure of Initiative”.1 De belangrijkste conclusies die het rapport trok ten aanzien van het systeem van de gezondheidszorg waren: • een falende evacuatie van ziekenhuizen en zorgcentra door het ontbreken van evacuatieplannen, een
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
voorraad heen. Medische zorg was noodzakelijk voor problemen die met medicijnen onder controle gehouden konden worden, zoals hartklachten, diabetes en depressie. Anderen die thuiszorg kregen of poliklinisch behandeld werden (bijvoorbeeld met zuurstof of dialyse), konden deze zorg in de opvangcentra niet krijgen.
•
• •
•
•
•
•
gebrek aan voorbereiding en onvoldoende middelen. Beslissingen tot evacuatie genomen in zorgcentra bleken subjectief en ongecoördineerd; beperkte communicatiemogelijkheden tussen medische hulpverleners, ziekenhuizen en particuliere organisaties; een gebrek aan pro-actief handelen met betrekking tot de beschikbare capaciteit van medisch personeel; een slechte planning en logistiek van medische voorraden en middelen, met als gevolg vertragingen in leveringen en tekorten; New Orleans was onvoorbereid op evacuaties en gezondheidszorg voor chronisch zieken. Dit leidde tot chaos en tragische omstandigheden in de opvangcentra (Superdome en Convention Center); medische evacuaties van ernstig zieken naar omringende gebieden verliep chaotisch vanwege een gebrek aan planning, voorbereiding en noodzakelijke middelen; een gebrek aan elektronische patiënten dossiers belemmerde in sommige situaties het leveren van adequate zorg; de chaotische, ongeorganiseerde respons had een nadelig effect op de geleverde gezondheidszorg.
Verder constateerde de commissie dat er aanzienlijke problemen waren met het verstrekken van adequate gezondheidszorg aan de 250.000 mensen die elders in de Verenigde Staten een tijdelijk onderdak hadden gekregen. Veel mensen waren vertrokken zonder hun medicijnen mee te nemen of raakten snel door hun
1
Situatie in Nederland De kans op een grootschalige overstroming in Nederland is uiterst klein, maar nooit helemaal uit te sluiten. Na Katrina stelde het kabinet in 2006 de expliciete doelstelling om te komen tot een goede organisatorische voorbereiding op overstromingen. Daarmee is de laatste jaren enorme vooruitgang geboekt. Dat neemt niet weg dat het aspect van gezondheidszorg voor mensen met chronische gezondheidsklachten onvoldoende aandacht lijkt te krijgen, ondanks het feit dat het aantal chronisch zieken jaarlijks een stijgende trend laat zien. Chronisch zieken vormen een veel grotere groep dan de “nietzelfredzamen”. Een complicerende factor is bovendien, dat deze groep mensen zich bevindt op het snijvlak van verantwoordelijkheden van enerzijds de GHOR- keten en anderzijds de gemeentes en de veiligheidsregio’s voor het proces “opvang en nazorg”. De mensen die medische zorg nodig hebben, maar hun woning niet willen of kunnen verlaten, vormen hierbij een extra punt van aandacht. Aanbevelingen • het vaststellen van vereisten waaraan een adequate, integrale gezondheidszorg na een overstroming moet voldoen. Een dergelijke visie is gebaseerd op een inventarisatie van enerzijds bestaande plannen, initiatieven en middelen, anderzijds op die aspecten van gezondheidszorg (bij voorbeeld de gezondheidszorg aan chronisch zieken, logistiek met betrekking tot medicijnen leveranties, patiëntengegevens, inzet en co-locatie van medisch personeel), waaraan tot op heden nog te weinig aandacht is gegeven; • hoewel een grootschalige overstroming nationale voorbereiding en coördinatie vergt, is regionaal maatwerk noodzakelijk voor het vaststellen van de benodigde middelen, mensen en logistiek om invulling te kunnen geven aan de behoeften van de getroffen bevolking (zowel binnen als buiten het getroffen of bedreigde gebied); • het identificeren en prioriteren van medische interventies die noodzakelijk zijn voor een effectieve, adequate gezondheidszorg; • ten slotte zouden maatstaven ontwikkeld moeten worden om het gewenste niveau van voorbereiding op deze aspecten van gezondheidszorg te testen tijdens oefeningen.
.S. House of Representatives, A Failure of Initiative: The Final Report of the Select Bipartisan Committee to Investigate the Preparation for and U response to Hurricane Katrina. Washington, D. C. 2006.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
29
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Crisisbesluitvorming en coördinatie:
ondersteuning en training Kees van Dongen, TNO Astrid Janssen, HKV lijn in water Josine van de Ven, TNO Robert Verhoeven, HKV
Crisisbesluitvorming op bestuurlijk niveau laat aan efficiëntie en effectiviteit te wensen over, zo blijkt uit evaluaties van oefeningen en rampen. TNO en HKV werken onder het innovatieprogramma ‘Flood Control 2015’ samen aan ondersteuning en training om dit te verbeteren. Complexiteit van crisisbesluitvorming en coördinatie Bij de verdediging tegen het water heeft Nederland zich vooral gericht op het aanleggen en versterken van waterweringen. Desondanks blijft er een rest risico bestaan en bovendien verhoogt klimaatverandering de kans op overstromingen. Nederland is kwetsbaar, want 26% van ons land ligt onder de zeespiegel en 55% van Nederland kan onder water komen te staan als ook de rivieren overstromen. Daarom moet het systeem van dijk, beslissers en omgeving verbeterd worden. Binnen het programma ’Flood Control 2015’ werken Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven aan oplossingen hiervoor. Bij grootschalige overstromingen zijn op regionaal niveau crisisteams bij gemeenten, waterschappen, veiligheidsregio’s en provincies actief. Op nationaal niveau zijn operationele en coördinerende crisisteams betrokken bij informatievoorziening, besluitvorming en coördinatie in bijvoorbeeld het Watermanagement centrum (WMCN), DCC V&W, NCC en LOCC. De kaartjes bij de Ergst Denkbare Overstromingsscenario’s (TMO, 2008) laten zien dat overstromingen al snel gebied overschrijdend zijn. Dan gaan informatie uitwisseling, besluitvorming en coördinatie dus over organisatiegrenzen heen en zijn de expertise en middelen van vele spelers nodig om de uitdagingen het hoofd te bieden. In deze netwerken moet men zowel de eigen rol, proces en informatie behoefte als die van de anderen kennen. Door coördinatie worden de afhankelijkheden tussen doelen, activiteiten, mensen en middelen tussen de partijen afgestemd. Coördinerende crisisteams bestaande uit vertegen woordigers van de betrokken partijen staan voor verschillende uitdagingen. Omgaan met onbekendheid: leden van coördinerende crisisteams kennen elkaars rollen niet goed (genoeg), omdat deze vaak ad-hoc worden samengesteld voor een specifieke crisis. Omgaan met heterogeniteit: eigenbelang en uiteenlopende doeleinden kunnen leiden tot doelconflicten. Verschillen
30
in expertise, taal of stijlen tussen teams kunnen leiden tot inhoudelijke of procesmatige misverstanden en meningsverschillen. Verschillen in organisatiecultuur, identiteit, status kunnen leiden tot relationele conflicten. Omgaan met afstand: de fysieke afstand tussen samen werkende partijen belemmert het elkaar leren kennen, bij elkaar komen en opbouwen van wederzijds vertrouwen. Omgaan met dynamiek: het proactief onderkennen van dreigingen is nodig om tijdig te kunnen beslissen over de te volgen strategieën. Omgaan met complexiteit: beslissingen zijn complex als partijen alternatieve strategieën voor ogen hebben en een strategie aan meerdere criteria moet voldoen. Bovenstaande uitdagingen maken efficiënte en effectieve informatie uitwisseling, besluitvorming en coördinatie moeilijk. In dit kader wordt onderzocht hoe bestuurlijke crisisbesluitvorming en coördinatie ondersteund en getraind kan worden. Uitdagingen bij bestuurlijke crisisbesluitvorming Expertmeetings met vertegenwoordigers uit het veld en interviews met bestuurders en ondersteuners geven aan dat drie factoren de bestuurlijke crisisbesluitvorming negatief beïnvloeden. Ten eerste zijn bestuurlijke crisisteams niet altijd voldoende rolvast. Ze denken onvoldoende strategisch of houden zich teveel bezig met operationele processen. Hier zijn meerdere redenen voor. De ‘strategische’ keuzen of bestuurlijke beslis punten worden niet expliciet gemaakt en de aangeboden informatie geeft geen dilemma’s aan of oplossings richtingen. Situatierapporten bevatten voornamelijk operationele informatie en adviseurs krijgen geen tijd of richtlijnen om strategische vraagstukken te onderkennen. Ten tweede zijn de spelregels voor vergaderingen niet afgestemd op de crisissituatie. De leiderschapsstijl van de voorzitter van crisisteams heeft veel invloed op het verloop van het overleg. Vertegenwoordigers uit de bestuurlijke lijn waarderen een onderhandelende of consultatieve stijl van besluitvorming, terwijl vertegenwoordigers uit de operationele lijn een directieve, snelle en actiegerichte manier van besluitvorming verwachten. Het besluitvormingsproces is onvoldoende afgestemd op de dynamiek, onzekerheid en complexiteit van de crisissituatie. Hierdoor worden besluiten te laat genomen, zijn niet voldoende doordacht of niet goed afgestemd. Ten derde zijn bepaalde beslissers vaak op twee locaties tegelijkertijd nodig en de reisafstanden te groot om te kunnen pendelen. Burgemeesters en dijkgraven zijn
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Figuur: Ergst Denkbare Overstromingsscenario’s (TMO) bijvoorbeeld zowel nodig in regionale beleidsteams als in gemeentelijke of waterschapsbeleidsteams. Daardoor zitten zij niet altijd zelf aan tafel en kunnen zij hun perspectief en belangen minder goed voren brengen. Ondersteuning Om deze knelpunten aan te pakken, zijn samen met vertegenwoordigers uit het veld drie ondersteuningsvormen ontwikkeld: de bestuurlijke impactanalyse, het situationeel beslismodel en richtlijnen voor effectief virtueel vergaderen. Bestuurlijke impact analyse De bestuurlijke impactanalyse helpt bij beslissingen over te volgen operationele strategieën en om de consequenties hiervan inzichtelijk te maken. Hierbij worden alternatieve operationele strategieën afgezet tegen bestuurlijk relevante criteria. De impact wordt uitgedrukt in waarde (positief of negatief ); grootte van het effect; duur; en bereik of waarschijnlijkheid. De uitkomst kan worden gevisualiseerd in een matrix met kleur coderingen voor de waarde en tekstuele en numerieke toelichting in de cellen. Met de impact analyse kan een regionaal beleidsteam zich een beeld vormen van bestuurlijke beslispunten en dilemma’s, en wordt de besluitvorming in het beleidsteam gericht op de bestuurlijke vraagstukken van de crisis in plaats van op de operationele. Situationeel beslismodel Het situationeel beslismodel helpt de vergadervorm af te stemmen op de tijdsdruk, onzekerheid en mate waarin belangen verschillen. Bij een grote onzekerheid over de crisissituatie en/of de impact van een strategie moet advies van experts worden ingewonnen om een oordeel te vellen. De nadruk ligt dan op consultatief beslissen. In andere gevallen is er weinig tijd voor een besluit over een te volgen strategie omdat operationele teams snel moeten handelen. De nadruk ligt dan op directief beslissen. In weer andere gevallen kan er een dilemma ontstaan doordat vanwege schaarse middelen niet voorzien kan worden in de doelen van meerdere burgemeesters. De nadruk ligt dan op onderhandelend beslissen. Door spelregels voor het besluitvormingsproces af te
stemmen op de crisissituatie wordt besluitvorming efficiënter en effectiever. Virtueel vergaderen De richtlijnen voor effectief virtueel vergaderen maken het mogelijk om partijen op afstand te betrekken bij besluitvormingsprocessen. Hiermee kan, ondanks de afstand en beperkte beschikbaarheid van partijen, effectief en efficiënt worden vergaderd. Training TNO en HKV hebben voor de bestuurlijke impact analyse en het situationeel beslismodel een training ontwikkeld die op maat toegepast kan worden. De training start met een aantal oefeningen met als doel de impact analyse en het situationeel beslissen onder de knie te krijgen. Vervolgens moeten deze worden toegepast in een scenario waarin tijdsdruk, onzekerheid en verschillende belangen een rol spelen. Na de oefening beoordelen leden van de crisisteams het toepassen van vereiste competenties en het teamproces. Deze basistraining duurt een halve dag. De training is zo opgezet dat in een korte tijd op een intuïtieve wijze veel geleerd wordt. Momenteel worden praktijkexperimenten met burgemeesters van een regionaal beleidsteam uitgevoerd. Netcentrisch werken In vervolgstappen gaan we ons concentreren op uitdagingen bij externe coördinatie tussen crisisteams in het netwerk. Het doel is om hulpmiddelen en trainingen te ontwikkelen zodat genetwerkte crisis besluitvorming en coördinatie verder verbeterd worden. In de praktijk werken crisisteams nu met liaisons, de netcentrische werkwijze en aanvullende technische ondersteuning. We zien mogelijkheden om te komen tot een verdere invulling van de netcentrische werkwijze waarbij een ieder in staat is de juiste beslissingen te nemen. Uitwisseling van kennis met NUWCReN partners over informatie uitwisseling, besluitvorming en coördinatie in netwerken van crisisteams draagt hier aan bij. Meer informatie
[email protected] (0346-356354)
[email protected] (0320-294282)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
31
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
Wat kan nederland leren van internationale evaluaties? 1 Karen Engel, onderzoeker en consultant, COT Instituut voor Veilgheids- en Crisismanagement Liesel A. Ritchie, adjunct-directeur onderzoek, Natural Hazards Center, University of Colorado, Boulder, VS Alexandra E. Jordan en Brandi R. Gilbert, beiden assistent-onderzoeker, Natural Hazards Center
De voorbereiding op, de respons en de nafase van rampen zijn complexe aangelegenheden. Uniforme standaarden noch beleid kunnen een succesvolle aanpak garanderen. De omstandigheden lopen immers per ramp sterk uiteen. Bovendien spelen talloze actoren met diverse achtergronden een rol, die bij grote rampen mogelijkerwijs ook nog uit andere landen afkomstig zijn. Grootschalige rampen zoals de orkanen Katrina en Rita, de tsunami in de Indische Ocean van 2004, de aardbeving in Haïti en recentelijk de overstromingen in Pakistan, brengen ons weer bij de noodzaak om onze rampenbestrijdingsorganisatie te blijven versterken en te blijven leren van internationale ervaringen. Met een goed uitgewerkte evaluatiepraktijk zijn dergelijke doelen in de toekomst gemakkelijker te bereiken. Het realiseren van goede evaluaties is echter niet gemakkelijk. Het is zaak om de methodieken en benaderingen voortdurend door te lichten, aan te vullen en te herzien. Daarbij kunnen internationale ervaringen met het evalueren van rampenbestrijdingsoperaties van nut zijn.
De Nederlandse context: leren wij van evaluaties? Het evalueren van incidenten en oefeningen vormt een belangrijk onderdeel van de rampenbestrijdings organisatie. De plicht tot evalueren is zelfs ingebed in wetgeving. Voorbeelden van recente evaluaties zijn de ‘strandrellen van Hoek van Holland’ en de Poldercrash. Hoewel evaluaties in omvang, impact en beoogd gebruik verschillen, zijn ze er over het algemeen op gericht de capaciteit van de Nederlandse rampen bestrijdingsorganisatie te versterken. Rampenbestrijdingsprofessionals worden steeds meer gestimuleerd om evaluaties uit te voeren, omdat 1 van een professionele organisatie verlangd wordt dat zij een adequaat M&E- beleid heeft; 2 de media in toenemende mate de tekortkomingen van rampenbestrijdingsorganisaties meldt; en 3 omdat het publiek verantwoording van de hulpverleners verlangt. Hoewel er veelvuldige inspanningen worden verricht om de rampenbestrijdingsorganisatie in Nederland te evalueren, hebben zowel rampenonderzoekers als de Nederlandse rampenbestrijdingsorganisatie het idee dat evaluaties te weinig een leidraad vormen voor het beleid en de praktijk. Het blijkt dat evaluatieonderzoeken steeds weer dezelfde aanbevelingen opleveren zonder dat de crisisorganisatie er zichtbaar op vooruit gaat en op een hoger niveau komt. Dit geldt vooral voor evaluaties op het gebied van rampenbestrijding ten tijde van 1
32
overstromingen. Omdat er recent nauwelijks over stromingen zijn geweest en het aantal overstromings oefeningen beperkt is, wordt het erg lastig zodanig van evaluaties te leren dat rampenbestrijders ook werkelijk beter op een mogelijke overstroming zijn voorbereid. Evaluaties die wel worden uitgevoerd moeten kwalitatief goed zijn en afdoende leren teweeg brengen. De perceptie dat evaluaties onvoldoende effect hebben, verdient onze aandacht. We zouden de Nederlandse evaluatiepraktijk eens goed onder de loep moeten nemen en bezien hoe we met behulp van evaluaties zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen leren. Bij de herziening van de Nederlandse evaluatiepraktijk kan het waardevol zijn om internationale ervaring, kennis en expertise mee te nemen. Vier belangrijke aspecten bij het evalueren Om de complexiteit van rampen en rampenbestrijdingsevaluaties te conceptualiseren moeten we aandacht hebben voor verschillende dimensies. Eén manier om deze elementen inzichtelijk te maken is een multi dimensioneel raamwerk. Zoals figuur 1 aangeeft zijn verschillende aspecten van invloed op de evaluatie en de evaluatiebevindingen. Een eerste aspect is wat er gebeurt gedurende de verschillende fasen van de ramp (voorbereiding, respons en wederopbouw). Het tweede aspect richt zich op het beoogde gebruik van evaluatiebevindingen. Een summative evaluation stelt de resultaten van een programma vast en richt zich in het algemeen
eze bijdrage is grotendeels gebaseerd op L. Ritchie en W. Macdonald, ‘Enhancing Disaster and Emergency Preparedness, Response, D and Recovery through Evaluation’, in: New Directions for Evaluation, 126 (2010), 3-7.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
CONTEXT (Social, Demographic, Cultural, Political,Economic, Legal, Environmental and Technological)
DISASTER/ EMERGENCY PHASE
Figuur 1: Conceptueel kader voor de evaluatie van rampen- en crisisbeheersing (bron: Ritchie en MacDonald 2010)
Development
Preparedness Formative - Real Time Response Summative Recovery Intraagency
Interagency
Systemwide
INTENDED USE OF EVALUATION FINDINGS
EVALUATION STRATEGY op het afleggen van verantwoording, terwijl een formative evaluation zich richt op verbeteringen in het (lopende) programma en feedback aan het management. Developmental evaluations richten zich vooral op leren en ontwikkeling. Het derde aspect is de organisatorische setting waarop de evaluatie zich richt en het laatste, vierde aspect de veelzijdige context waarin beslissingen worden genomen, Het laatstgenoemde element is misschien nog wel het belangrijkst van allemaal voor de discussie. Bij contextuele factoren moeten we onder meer denken aan sociale, geografische, culturele, politieke, milieu-, juridische, economische en technologische elementen. Als deze verschillende factoren niet in acht worden genomen lopen de evaluatoren de kans dat de behaalde resultaten weinig impact hebben, niet gebruikt worden of de relevante actoren ze als onbelangrijk beschouwen. Elk genoemd aspect hangt weer samen met de andere en het is dus van belang om de complexiteit van de evaluatie en de interactie tussen de aspecten te conceptualiseren zoals in figuur 1 is gedaan. Internationale lessen rond de evaluatie van rampenbestrijding Enkele uitdagingen waar evaluatoren uit de rampen bestrijdingsorganisatie tegenaan lopen zijn de volgende: • Onderzoekers en rampenbestrijdingsprofessionals wijzen er steeds meer op hoe belangrijk het is getroffenen bij de activiteiten voor, tijdens en na rampen te betrekken en ze ook in het gehele evaluatieproces te laten deelnemen. • Er moeten gezamenlijke normen worden opgesteld om evaluatie-inspanningen, in zowel binnen- als buitenland, te ondersteunen. • We moeten erkennen dat er methodologische problemen zijn met de evaluatie van nood- en ramp situaties. Tevens moeten de gevolgen van dergelijke problemen grondiger worden onderzocht met het oog op een beter evaluatieontwerp en -uitvoering. • Er is behoefte aan een lange-termijn visie. Onderzoekers en professionals moeten op het volgende blijven aandringen:
1 Volledige en onbelemmerde toegang tot de bevindingen van evaluaties en rapporten; 2 Analyse van evaluaties met het oog op beleid en programmeringdoelstellingen; 3 Toetsing van evaluatieproducten door middel van meta-evaluaties om aldus de technische kwaliteit van evaluatiestudies te kunnen garanderen. Hoe kan de Nederlandse met de internationale context worden verbonden? De Nederlandse rampenbestrijders willen hun organisatie zo goed mogelijk op rampsituaties voorbereiden, ook voor zeldzame maar mogelijk catastrofale risico’s. Hiervoor kan het nuttig zijn de enorme hoeveelheid kennis en ervaring in het buitenland aan te boren, vooral ook om de kwaliteit van de evaluatiepraktijk te verhogen. Want als we evaluatieervaring zien als een continuüm met de meeste ervaring aan de ene kant en de minste ervaring aan de andere kant, dan moeten wij constateren dat er veel afstand is tussen de internationale en de nationale context. Dit is niet alleen in Nederland (‘een klein land met een groot buitenland’) het geval, maar ook in de VS. In de VS had veel beter geleerd kunnen worden en hadden de lessen meer impact kunnen hebben, als de evaluatoren gebruik hadden gemaakt van internationale ervaringen. Niet dat men in de internationale arena alle waarheid in pacht heeft, maar daar is in cumulatief opzicht wel veel ervaring opgedaan en is men al vaak geconfronteerd geweest met een grote hoeveelheid aan diverse uitdagingen. Zodoende is men zich vaak beter bewust van de mogelijke valkuilen en oplossingen. Tevens kan de Nederlandse rampenbestrijdings organisatie leren van de inhoudelijke lessen die internationaal zijn getrokken. Veel van die lessen zijn generiek, en anders kunnen ze met wat aanpassingen worden doorvertaald naar de Nederlandse context. Tot slot willen we benadrukken dat leren niet alleen kan worden bereikt dankzij evaluaties. Leren vereist ook dat evaluaties ingebed zijn in een effectief en omvattend kennisbeleid, waarbij een infrastructuur bestaat die het leren mogelijk maakt en stimuleert.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
33
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
?
Karen Engel, Jack Harrald, Bas Kolen, Manual Torres, Joe Trainor, Pauline Veldhuis, Lucia Velotti, en Marco Zannoni 1
Is verticale evacuatie haalbaar of niet
Mede naar aanleiding van de rampzalige overstroming in New Orleans in 2005 heeft de Nederlandse overheid veel werk verzet om het land beter op een mogelijke overstroming voor te bereiden met de Rampenbeheersings strategie Rijn en Maas (2005), het Kabinetsstandpunt Rampenbeheersing Overstromingen (2006) en de instelling van de Taskforce Management Overstromingen (TMO, 2006). Hierbij is vooral naar horizontale of preventieve evacuatie gekeken. Studies in Nederland en internationale ervaringen zoals in New Orleans hebben echter aangetoond dat horizontale evacuatie soms onmogelijk of onwenselijk is. Onwenselijk voor bijvoorbeeld kwetsbare bevolkingsgroepen met specifieke zorgbehoeften, en onmogelijk omdat de tijd ontbreekt of de wegen verstopt raken. Daarom is het van belang dat alternatieve strategieën onderzocht worden zoals verticale evacuatie. Op basis van kennisuitwisseling binnen het NUWCREN netwerk zijn onderzoeksvragen geformuleerd om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden en onmogelijkheden van verticale evacuatie.
Horizontaal versus verticaal Nederland heeft zich traditioneel vooral gericht op het voorkómen van overstromingen. Dit heeft geleid tot één van de hoogste veiligheidsniveaus ter wereld. Er blijft echter altijd een risico op overstroming aanwezig. Hoewel de kans op zo’n overstroming misschien zeer gering is, kunnen de gevolgen zeer ernstig tot catastrofaal zijn. Daarnaast zijn de beschermingseisen nog gebaseerd op de situatie van de jaren ‘60. Door industrialisatie, grootschalige verstedelijking en een snel groeiende bevolking is de kwetsbaarheid van de betreffende gebieden in de tussentijd sterk toegenomen. In geval van een stormvloed is horizontale evacuatie voor grote delen van de kust (de veiligheidsregio
1
34
aren Engel, onderzoeker en consultant, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement; Lack Harrald, Professor Center for K Technology, Security and Technology, Virginia Tech, VS; Bas Kolen, onderzoeker en senior consultant bij HKV consultants; Manuel Torres, Ph.D. onderzoeker, Disaster Research Center, University of Delaware, waar Joe Trainor Assistant Professor is.Pauline Veldhuis, senior research fellow Virginia Tech, toegevoegd door het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;. Lucia Velotti, Ph.D student, Disaster Research Center University of Delaware, VS en Marco.Zannoni, Managing Senior consultant, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Movement on the Horizontal Plane Movement to Beyond the Threat Area Footprint
No Movement
Downward Movement
Movement Within the Threat Area Footprint
Upward Movement
Movement on the Vertical Plane
No Movement
Figuur 1: Evacuatie tactieken
Haaglanden, maar ook delen van Noord-Holland, Zeeland, Fryslân en Groningen) ontoereikend. Een alternatieve, maar nog niet uitgewerkte, strategie is verticale evacuatie. In Nederland is deze strategie vaak betiteld als een optie voor zelfredzamen. Tevens zouden bij verticale evacuatie minder mensen verdrinken of vast komen te zitten in hun auto. Ervaring leert inderdaad dat de belangrijkste doodsoorzaken bij overstromingen verdrinking en auto-ongevallen door persoonlijk autogebruik zijn. Behalve dit soort intuïtieve aanduidingen, is verticale evacuatie nog nooit goed onderzocht. Gaat het enkel om het verplaatsen naar hogere verdiepingen in de eigen woning of omvat de strategie van verticale evacuatie meer? En is verticale evacuatie dan ook daadwerkelijk wenselijk en haalbaar? Verticale evacuatie: verschillende tactieken Verticale evacuatie is gericht is op het in veiligheid brengen van mensen. Mensen verplaatsen zich naar een locatie hoger dan het dreigingsniveau. Hierbij bestaan verschillende tactieken zoals opgenomen in figuur 1: • Verplaatsen naar een hogere verdieping, in Amerika wordt dit aangeduid als ‘shelter in place’; • Verplaatsen naar schuilplaatsen die pas tijdens de dreiging worden geïdentificeerd (shelter of last resort); • Verplaatsen naar schuilplaatsen die vooraf zijn geïdentificeerd. Dit kunnen voorzieningen zijn zonder diensten als zorg en hulpverlening, maar met een betere bescherming dan buiten (vertical evacuation sheltering). Soms is er sprake van vooraf ingerichte voorzieningen. Deze bestaan in Nederland echter niet voor overstromingen en zijn ook in Amerika maar beperkt aanwezig.
Verticaal evacueren is interessant als de waarschuwingstijd en de beschikbare tijd voor evacueren kort zijn. Dat geldt ook voor specifieke bevolkingsgroepen voor wie horizontale verplaatsing moeilijk, onmogelijk of onwenselijk is. In Amerika zijn zogeheten ‘safe houses’ bekend waar mensen kunnen schuilen voor orkanen. De verschillende vormen van (verticale) evacuatie vereisen een verschillende voorbereiding. Het is onwenselijk om pas tijdens een dreiging locaties voor verticale evacuatie te identificeren. Deze locaties zullen vooraf bekend moeten zijn. Soms zullen extra investeringen of voorzieningen nodig zijn om de capaciteit van de shelters te vergroten. Denk bijvoorbeeld aan de gewenste periode van gebruik, de benodigde versteviging van de gebouwen, en de doeleinden waarvoor de shelter moet worden gebruikt (multi-purpose versus single-purpose ruimtegebruik). Ook moet worden bezien of het om publieke of private eigendom gaat. De complexiteit van verticale evacuatie: een aantal aandachtspunten Het uitvoeren van verticale evacuatie als primaire of secundaire veiligheidsstrategie vergt een complexe en gedetailleerde planvorming. De vraag is, wat is veilig genoeg? De basis hiervoor ligt in realistische kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken, analyses en beoordelingen. Planvorming vereist bijvoorbeeld ook dat de juridische implicaties en kaders in kaart worden gebracht. Niet alleen de uitvoerders, maar ook de bevolking moet weten wat van hen wordt verwacht. Het is nog niet duidelijk aan welke eisen verticale opvanglocaties moeten voldoen, en hoe uitvoering en toezicht moeten worden geregeld. Ligt hier een taak
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
35
Netherlands US Water Crisis Research Network (NUWCReN)
voor publiekprivate samenwerking of kunnen marktprikkels private partijen bewegen bestaande gebouwen aan te passen of locaties te ontwikkelen? De kennisuitwisseling tussen Nederland en Amerika leidde tot de volgende inzichten: 1. Een plan B lijkt noodzakelijk als plan A niet altijd uitvoerbaar is. Verticale evacuatie lijkt een aantrekkelijk plan B. 2. Verticale evacuatie vergt nog steeds een horizontale verplaatsing. Evacués moeten een bepaalde afstand afleggen (en belasten dus de infrastructuur) om de opvanglocaties te bereiken. 3. Verticale evacuatie heeft gevolgen voor latere zorgen reddingsactiviteiten. Dergelijke gevolgen dienen integraal onderdeel te zijn van planvorming en communicatie. 4. Verticale evacuatie als secundaire strategie kan leiden tot een irreëel gevoel van veiligheid dat mensen kan bewegen tot het nemen van risico’s die zij anders niet zouden nemen. 5. Overstromingen zijn meestal interregionaal van aard. Dit betekent dat bij de strategie voor verticale evacuatie rekening moet worden gehouden met de (lokale) verantwoordelijkheden, taken en belangen van de verschillende partijen. 6. Waarschuwingstijd, reistijd naar de opvanglocaties, duur van verblijf, het aanbod aan mensen en de onzekerheid in al deze paramaters dienen in de planvorming meegenomen te worden. 7. Een ieder, ook hulpbehoevenden, moeten de
36
opvanglocaties tijdig kunnen bereiken. Zijn de opvanglocaties gevestigd binnen redelijke loop- of reisafstand? 8. Verticaal evacueren van mensen met “bijzondere behoeften” (als ouderen, lichamelijk gehandicapten, etc) is maatwerk. Iedere groep kent eigen kwetsbaarheden en behoeften en vergt daarom een eigen communicatie benadering. De haalbaarheid en wenselijkheid van verticale evacuatie in Nederland Om verticale evacuatie daadwerkelijk als veiligheids strategie bij overstromingen in Nederland te kunnen inzetten is onderzoek nodig om de haalbaarheid en effectiviteit te bepalen. Het is van belang dat de voor- en nadelen alsook voorkeuren, belangen, expertopinies en gevolgen in kaart worden gebracht. We bevelen aan om in enkele concrete cases te verkennen wat verschillende tactieken daadwerkelijk inhouden, welke organisatievormen nodig zijn, en of verticale evacuatie haalbaar en wenselijk is. Hierna kunnen de planning en uitvoering op basis van de geïdentificeerde stappen en mogelijk heden worden vormgegeven. Wij raden bestuurders aan een participatieve benadering te volgen. Participatieve processen vergen mogelijk meer tijd dan top-down benaderingen. Echter, om een dergelijke strategie uit te voeren is samenwerking met de maatschappij onontbeerlijk. De komende tijd willen Nederlandse en Amerikaanse onderzoekers binnen het NUWCReN de uitwerking van verticale evacuatie verder onderzoeken en staan open voor verdere suggesties en aanbevelingen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Hollandse nuchterheid
kenmerkt eerste Deltaprogramma Ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden. Dat is het belangrijkste doel van het eerste Delta programma dat minister Eurlings op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Het programma is gebaseerd op
metingen en de KNMI-scenario’s uit 2006 en bevat maatregelen om op korte termijn de veiligheid van onze delta op orde te krijgen en biedt houvast voor de voor bereiding op de toekomst. De deltacommissaris Wim Kuijken bereidt vijf deltabeslissingen voor, die voor 2015
Deltaprogramma | Werk aan de delta Hogere gronden Stedelijk gebied Overstromingsgevoelige dijkringen en buitendijkse gebieden* Rijnmond-Drechtsteden R ZZuidwestelijke delta
E EM S
Ameland
IIJsselmeergebied
E
E
Z N
Rivieren R
DOLLARD
E
D
Kust K
Groningen
Leeuwarden
D
Harlingen
W
A
Waddengebied W
E
Assen
• Makkumerwaarden
Afsluitdijk Stevinsluis
E
Kop van Noord-Holland • IJ S S E L M E E R
Z
Z WA
RTE
ZE
EKAN
Almere
IJMEER
RA
DM
D
AMSTE
O
RD A M-
RI
O
Eempolders IJsselsprong •
AL
RW
EN
KANA
Hoek van Holland • Maeslantkering UW • WA TE
Inlaatpunt Gouda
EG N I E U W E
LE
MA AS
NED
ER
RI J
N
K
WaalWeelde Goeree -
GRE
V
HA
RIN
M ERW E D E
GV
EL
Biesbosch
ET
H OL L A N D S C H DI E P
N
Duiveland SC
Dordrecht
A
K
GE
IN
Schouwen OOSTER
LI
VO L K E R
Nauw samenwerken Sinds de bouw van de Deltawerken is ons land de best beveiligde delta ter wereld. Werk te aaninvesteren, de Delta 2011, in uitvoering of voorbereid Alleen door blijvend kunnen we dat zo houden. Daarbij spelen veel Afsluitdijk Ravensteijn/O aspecten een rol, zowel op het gebied van Rijnenburg leefomgeving enAlmere economie als op het vlak Ameland en recreatie. Daarom Ruimte voor van natuur, landbouw Amsterdam Scheveninge is begin dit jaar een deltacommissaris aan het werk gegaan,Dordrecht als verbindende factor en Stadshavens om tempo te maken. Hij werkt nauw samen Harlingen Stevinsluis met verschillende ministeries, provincies, Hondsbossche & Pettemer zeewering Volkerak/Zoo gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven, Inlaatpunt Gouda Waalweelde maatschappelijke organisaties en burgers. Kop van Noord-Holland IJsselsprong Het Deltaprogramma is de reactie van het Lelystad Zandmotor kabinet op het advies van de Commissie Zandvoort Veerman (2008).Maaswerken Voor meer informatie: Maeslantkering Zwakke schak www.deltacommissaris.nl
EN
Arnhem
NIE
E
N
ER
De Bilt
JN
Utrecht Rijnenburg •
Den Haag
ER
DM
I JS S EL
RAN
Scheveningen
N
Zwolle
Flevoland
AAL
Amsterdam Haarlem
R
Zandvoort
Zandmotor •
IJsseldelta Lelystad
NOOR D
Zoetwater (geheel Nederland)
WAT E R
Kampereiland MARKERMEER
WA A L
M AA
B OV
Lobith ENR I
S
JN
Ravenstein • Oss
’s-Hertogenbosch
Moerdijk
HE
LD E
Middelburg WE
STE
Ooijen-Wanssum •
Zoommeer
Vlissingen
Brabantse Wal
RSC
HELDE
Terneuzen
MA
Antwerpen
AS
Gent
hetgeen in het kader van het Deltaprogramma gebeurt. * De generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en Herstructurering gelden voor heel Nederland.
worden voorgelegd aan het kabinet. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen, over de beschikbaarheid van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop het Rijnmondgebied veilig kan blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij de ontwikkeling van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. Zoals in het Deltaprogramma staat: ‘We meten en weten dat de temperatuur en het zeewater Deltaprogramma Werk peil stijgen, de bodem daalt en|dat de aan de Delta extremen, en droog, verder toenemen. Zesnat gebiedsgerichte deelprogramma’s Dat betekent dat we de bescherming van Nederland tegenRijnmond-Drechtsteden het water moeten delta verbeteren, zekerZuidwestelijke als we een ramp voor willen zijn. Daarnaast isIJsselmeergebied de huidige bescherming niet helemaal opRivieren orde.’ De welvaart van ons land is mede aan het Kust water te danken, maar water kan ook Waddengebied onvoorspelbaar zijn en gevaarlijk. De bevolking is de afgelopen decennia flink Drie generieke programma’s gegroeid en de economische waarde van ons land is door de gestegen welvaart toegenomen. Veiligheid (overstromingsgevoelig gebied) Een overstroming zou zowel menselijk als Nieuwbouw/herstructurering (geheel Nederland) economisch grote schade veroorzaken.
Ooijen Wansum
Maastricht Eijsden
0
25km
(bron: Nieuwsbericht Deltacommissaris, 21 september 2010)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
37
van overstromingsrisico’s met een publiek-private
Verschillende delen van Nederland zijn afgelopen zomer geteisterd door hevige regenval. Dit resulteerde in lokale wateroverlast en voor sommige huishoudens in substantiële schade. Op basis van een studie die is uitgevoerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek verwacht het Verbond van Verzekeraars dat in de toekomst zulke buien en schades vaker zullen plaatsvinden door klimaatverandering.
Wouter Botzen, universitair Docent Verzekeringen en Overstromingsrisico’s Jeroen Aerts, hoogleraar Klimaatrisico’s, waterbeheer en verzekeringen Beide verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, Instituut voor Milieuvraagstukken
De particuliere schade veroorzaakt door extreme regenval is in de meeste gevallen gedekt in de gebruikelijke verzekeringen. Echter is dit niet het geval voor schade die veroorzaakt wordt door overstromingen van grote rivieren of de zee, omdat verzekeringspolissen dit uitsluiten. Vanwege het goede beschermingsniveau van Nederland tegen overstromingen komen deze rampen gelukkig zelden voor, maar in de toekomst kunnen overstromingsrisico’s toenemen door zeespiegelstijging en hogere piekafvoeren van rivieren. Dit onderschrijft het belang van nieuwe investeringen in preventie van overstromingen, zoals zijn voorgesteld door de Tweede Delta Commissie onder leiding van ex-minister Veerman. Daarnaast is het ook van belang te bekijken hoe huishoudens op een doelmatige manier schadeloos kunnen worden gesteld in het geval er toch een overstroming plaatsvindt. Vanaf 2006 tot begin dit jaar hebben ambtenaren van de ministeries van Binnenlandse Zaken, Financiën en Verkeer & Waterstaat en medewerkers van het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheden om overstromingen 38
verzekerbaar te maken verkend. In dit overleg is gekeken naar een publiek-private verzekeringsconstructie omdat een pure private verzekering niet haalbaar is vanwege de hoge correlatie van overstromingsrisico’s en de mogelijkheid op zeer hoge schades die de capaciteit van verzekeraars te boven gaan. De overheid heeft uiteindelijk besloten om de publiek-private overstromingsverzekering voorlopig niet in te voeren. Een promotieonderzoek aan de Vrije Universiteit heeft in dezelfde periode als de verkenning van de overheid en het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheid tot het verzekeren van overstromingsrisico’s onderzocht. Dit onderzoek heeft geconcludeerd dat een publiekprivate overstromingsverzekering bestaande uit 3 lagen voordelen heeft ten opzichte van de huidige ad hoc schaderegeling van de overheid: de Wet Tegemoet koming Schade bij Rampen en Zware Ongevallen (WTS). In de voorgestelde publiek-private verzekering wordt een klein gedeelte van overstromingschade betaald door particulieren via een eigen risico (laag 1), dekken private verzekeraars een middenlaag van schade
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
gefinancierd uit premies die deels op risico zijn gebaseerd (laag 2), terwijl de overheid bijspringt als de schade extreem hoog uitvalt (laag 3). Een deel van dit onderzoek heeft tevens de interesse van huishoudens voor een overstromingsverzekering onderzocht. Uit een steekproef van ruim 1000 huishoudens uit het rivierengebied is geschat dat de betalingsbereidheid hoog genoeg is om een gedeeltelijk private verzekering te realiseren. Voordelen van een overstromingsverzekering zijn dat deze bijdraagt aan financiële zekerheid van huishoudens terwijl ad hoc vergoeding van schade uit belastinggelden deels wordt voorkomen. Het is op dit moment namelijk onzeker of huishoudens getroffen door een over stroming hun schade vergoed krijgen via de WTS en hoeveel van de geleden schade door de overheid wordt gecompenseerd. Enquêtes onder Nederlandse huizenbezitters tonen aan dat de algemene perceptie van het overstromingsrisico laag is. Verzekeringen met op risico gebaseerde premies geven een prijssignaal af van het overstromingsrisico dat burgers lopen, en kunnen op die manier hun risicobewustzijn verhogen. Ook kunnen verzekeringen economische prikkels afgeven die het nemen van schadebeperkende maatregelen door huishoudens stimuleren, zoals het plaatsen van kostbare apparatuur op hoog gelegen verdiepingen. Uit een vraagstelling onder 500 huishoudens blijkt inderdaad dat prikkels van verzekeringen, zoals premiekortingen, een effectief middel zijn om risicoreductie door huishoudens te bewerkstelligen, waarmee schade met enkele miljarden euro’s kan worden bespaard tijdens een overstroming. Het bestuderen van maatregelen die de gevolgen van overstromingen beperken is relatief nieuw in het Nederlandse waterbeheer dat gekenmerkt is door preventie, bijvoorbeeld met stormvloedkeringen en dijken. Er is een aantal redenen waarom schade beperkende maatregelen een nuttige aanvulling kunnen vormen op het huidige preventief georiënteerde beleid. Recente inzichten in mogelijke overstromingsdieptes tonen aan dat waterniveaus tijdens overstromingen in verschillende regio’s minder hoog zijn dan algemeen werd aangenomen, wat mogelijkheden schept voor ‘overstromingsrobuust’ bouwen. Daarnaast hebben ervaringen in andere landen, zoals de overstromingen van de rivier de Elbe, aangetoond dat veel schade bespaard kan worden als huishoudens relatief simpele maatregelen nemen. Met het oog op toenemende risico’s door klimaatverandering is het voorts van belang om het beperken van de gevolgenkant van overstromingen te bestuderen, mede omdat in sommige gebieden een te hoge dijkverzwaring als te kostbaar of esthetisch onaantrekkelijk kan worden ervaren. De praktijk in het buitenland wijst uit dat het
niet zo is dat verzekeringen als een alleenstaand middel dienen te worden toegepast om schadebeperking te bevorderen. Een studie van de Vrije Universiteit naar overstromingsrisico’s in New York City toont aan dat een integraal beleid van risico zonering, bouwvoorschriften en verzekeringen een effectieve mix kan vormen om risicoreductie te bewerkstelligen en robuustheid tegen klimaatverandering te vergroten. Overigens is niet enkel klimaatverandering van invloed op toekomstige overstromingsrisico’s en spelen sociaaleconomische ontwikkelingen ook een grote rol. Een belangrijke factor is de toename in blootstelling aan overstromingen die veroorzaakt is door het verder bebouwen van kwetsbare gebieden. Deze trends zullen naar verwachting doorzetten en op dit moment worden bijvoorbeeld verschillende ‘buitendijkse’ gebieden verder ontwikkeld, zoals in Dordrecht en Rotterdam. Deze gebieden zijn aantrekkelijk voor bewoners die graag in de buurt van het water wonen, maar een keerzijde is het overstromingsvraagstuk en in het bijzonder wie daarvoor verantwoordelijkheid neemt. In principe, draagt de overheid niet de verantwoordelijk voor de schadeafhandeling in zulke gebieden terwijl geen verzekering wordt aangeboden. Het is daarom van belang om hiervoor een oplossing te vinden. Tevens is het relevant om te onderzoeken hoe bewoners van buitendijkse gebieden het overstromingsrisico en de verantwoordelijkheid hiervoor ervaren, en welke maatregelen zij kunnen en willen nemen om zich te beschermen tegen overstromingen. Hiervoor wordt in het onderzoekprogramma ‘Kennis voor Klimaat’ momenteel nader onderzocht hoe overstromings verzekeringen kunnen bijdragen aan het beheersen van de risico’s in buitendijkse gebieden en welke invloed de risicoperceptie van bewoners en bedrijven heeft op de effectiviteit van zo’n verzekering. Het is verstandig om een efficiënte schaderegeling voor overstromingen te ontwikkelen voordat een nieuwe overstroming plaatsvindt. Idealiter verzacht een financieel arrangement voor overstromingsschade de gevolgen van toenemende risico’s, terwijl het voldoende prikkels verschaft aan zowel de overheid als huishoudens om de kosten van overstromingen zo laag mogelijk te houden via preventie en beperking van schade. Een grotere rol van private verzekeraars in het vergoeden van overstromingsschade is wenselijk met het oog op het klimaatbestendig maken van Nederland op de lange termijn. Het is dus van belang dat de overheid de verkenning van een publiek-private overstromings verzekering die zij heeft onderbroken vanwege de huidige economische situatie weer gaat hervatten in de toekomst, om zo samen met het Verbond van Verzekeraars tot een duurzame oplossing voor dit vraagstuk te komen.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
39
Communicatie over overstromingsrisico’s:
percepties en dilemma’s Zijn Nederlandse burgers voorbereid op overstromingen? Het Nationaal Waterplan en de beleidsnota Waterveiligheid (ministerie van Verkeer en Waterstaat) spreken de ambitie uit om het waterbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers in geval van een overstroming te vergroten. Overheidscommunicatie is daarbij het toverwoord. Maar die toverkunst is niet eenvoudig. Het vergroten van het water bewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers door middel van effectieve overheidscommunicatie vraagt allereerst om inzichten in de risicopercepties van burgers en in hun attituden ten aanzien van het individueel voorbereiden op overstromingen (zelfredzaamheid). Daarnaast vraagt effectieve communicatie om balanceerkunsten aan de zijde van de overheid. In dit artikel zullen we daarom enkele belangrijke resultaten bespreken van een reeds afgerond promotie-onderzoek naar percepties van overstromingsrisico’s onder het Nederlands publiek, en gaan we in op de dilemma’s die verbonden zijn met de overheids communicatie over risico’s. De burger: resultaten van het risicoperceptie-onderzoek Het risicoperceptie-onderzoek werd uitgevoerd middels een drietal vragenlijsten-surveys. In totaal namen ongeveer 3500 respondenten deel aan het onderzoek, verspreid over verschillende landsdelen in het rivierengebied, langs de kust en langs het IJsselmeer. Ondanks dat alle respondenten woonden in gebieden die beschermd worden door primaire waterkeringen, maakten zij zich gemiddeld genomen nauwelijks zorgen over het overstromingsrisico in hun omgeving. Deze onbezorgdheid kent tenminste twee samenhangende redenen. Ten eerste, de meeste mensen ‘misten’ ervaringen met situaties waaraan zij die zorgen direct kunnen ontlenen. Bovendien, mensen die wél uit eigen ervaringen konden putten, hadden soms zelfs overwegend postief geladen herinneringen, waarin gevoelens van solidariteit en opwinding een belangrijke rol speelden. Deze groep bleek zich de minste zorgen te maken over het risico op overstromingen in de toekomst. Een tweede factor die substantieel bijdroeg aan de lage risicoperceptie is het grote vertrouwen dat mensen hebben in de partijen die zorgen voor de veiligheid tegen overstromingen, met name in hun expertise en het onderhoud van de waterkeringen. Toch verwachtte ongeveer tweederde van de respondenten grote schade aan de eigen bezittingen en de publieke infrastructuur in geval van overstromingen. 40
dr. ir. Teun Terpstra, Hkv lijn in water
Deze perceptie leidde – in tegenspraak met sociaal psychologische theorie – echter niet tot de motivatie om zelf naar informatie te zoeken over het overstromings risico in de eigen omgeving, of om voorbereidings maatregelen te treffen (bijvoorbeeld om schade te voorkomen). Dit kan verklaard worden doordat de risicoperceptie van burgers “kans-georiënteerd” is: de lage perceptie van de (kleine) kans heeft een grotere invloed op het uitblijven van voorbereidingsgedrag dan de relatief hoge perceptie van de (grote) gevolgen. Mensen zien het risico op overstromingen onvoldoende als een bedreiging om zich daarop voor te bereiden, en verwijzen daarbij vaak naar de (recente versterkingen van) waterkeringen in hun omgeving. Naast de lage risicoperceptie speelt eveneens het gepercipieerde handelingsperspectief een voorname rol in het gedrag van mensen. De respondenten hadden moeite om te beoordelen welke voorbereidingsmaat regelen effectief kunnen zijn tijdens (dreigende) overstromingen. Het gebrek aan vertrouwen in handelingsperspectief verklaarde voor 30% tot 40% waarom men nauwelijks bereid was om zich voor te bereiden op overstromingen (bijvoorbeeld door informatie te zoeken, of een noodpakket aan te schaffen). Toch bestond er wel degelijk een latente behoefte aan risico-informatie. In de tweede survey gaf maar liefst 85% van de respondenten aan informatie over over stromingen te zullen lezen of bekijken, wanneer zij die ontvangen. In de derde survey was slechts 5% van de respondenten het eens met de stelling dat overheden hun gehele budget het beste kunnen investeren in het op orde houden van de waterkeringen. Zoals figuur 1 laat zien, verwachtte 95% van de respondenten dat de overheid ook investeert in rampenplannen en communicatie met het publiek. De overheid: dilemma’s in de communicatie over risico’s De bevindingen van het perceptieonderzoek kunnen goed verklaard worden vanuit het gevoerde waterveiligheidsbeleid in Nederland, waarin de nadruk in de voorbije decennia sterk heeft gelegen op het voorkómen van overstromingen, zowel in de uitvoering van het beleid als in de communicatie daarover. Goede
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Figuur 1: Mening van 560 Zeeuwen over rampenplannen en communicatie
100% 100% 90% 90% 80% 80% 70% 70% 60% 60% 50% 50% 40% 40% 30% 30% 20% 20% 10% 10% 0% 0%
Rampenplannen en communicatie zijn onbelangrijk; de overheid kan het beste al het geld investeren in waterkeringen. Rampenplannen en communicatie zijn belangrijk, maar de overheid moet daarin pas investeren als alle waterkeringen voldoen aan de wettelijk veiligheidseisen. Rampenplannen en communicatie zijn belangrijk en de overheid moet daarin investeren; ook als enkele waterkeringen nog niet voldoen aan de wettelijk veiligheidseisen.
voorbeelden hiervan zijn ondermeer de slogan van de waterschappen (‘droge voeten’), en de campagne ‘Nederland leeft met Water’. Ook het advies van de Deltacommissie (2008) past in deze veiligheidsfilosofie. Onlangs nog (op 24 augustus) werd met de oplevering van een nieuwe keermuur in Harlingen het Deltaplan na 57 jaar écht voltooid. De oplevering was een feestelijke aangelegenheid, de kernboodschap was ‘Harlingen Veilig’ (zie bij voorbeeld youtube). Hier stuiten we op het eerste, en meest fundamentele, dilemma in de overheidscommunicatie: idealiter zou er in de communicatie aandacht zijn voor zowel veiligheidsmaatregelen als voor de risico’s die ondanks investeringen in veiligheid altijd zullen blijven bestaan. Waardevrije communicatie bestaat niet, er vindt altijd framing plaats: spreken we over ‘waterveiligheid’ of over ‘overstromingsrisico’s’? Beide ‘frames’ zijn van belang. Om te zorgen dat er voldoende draagvlak is voor het waterveiligheidsbeleid, is het belangrijk om voor de burger inzichtelijk te maken waarin belastinggeld wordt geïnvesteerd (legitimatie). Daarnaast is het belangrijk dat overheden ook open zijn over risico’s; dus over datgene wat de samenleving te wachten staat in geval van een overstroming. De campagne ‘Nederland leeft met Water’ (Verkeer en Waterstaat) benadrukt met name de collectieve investeringen in de waterkeringen. De ‘Denk Vooruit’ campagne (Binnenlandse Zaken) daarentegen legt de nadruk meer op zelfredzaamheid; mensen worden gemotiveerd zich voor te bereiden op allerlei mogelijke noodsituaties. Door de enigszins tegenstrijdige boodschappen uit deze campagnes (collectieve waterveiligheid versus individuele zelfredzaamheid in noodsituaties) kan er verwarring ontstaan bij de burger over de vraag wat nu precies van hem/haar wordt verwacht (‘het framing-dilemma’). Het tweede dilemma heeft betrekking op ethiek. Onder bestuurders en beleidsmakers leeft nogal eens onterecht het idee dat uitgebreide communicatie over de gevolgen van overstromingen of andere omgevingsrisico’s zal leiden tot paniek en angstgerelateerde emoties in de samen leving. Transparantie en communicatie over risico’s lijken daarmee op gespannen voet te staan (‘het ethisch dilemma’). Ten derde, in de communicatie gericht op zelfredzaamheid geeft de overheid tamelijk algemene
voorbereidingsadviezen (bij voorbeeld, promotie van het noodpakket) in plaats van ramp- en gebiedsspecifieke informatie. Een belangrijk ijkpunt in de communicatie is om na te gaan welke informatiebehoeften er precies bestaan bij burgers en in hoeverre de communicatie daarop kan worden afgestemd. Gedetailleerde informatie over de lokale aard en omvang van risico’s zorgen ervoor dat mensen eerder geneigd zijn tot adaptief gedrag. Voor overheden is het efficiënter en eenvoudiger om de communicatie op te zetten rondom meer generieke maatregelen. Het onbreekt echter (nog) aan een kader waarmee de investeringen in communicatie kunnen worden afgezet tegen de bijdrage daarvan aan de veiligheid (‘het advies-op-maat dilemma’). Tot slot De recente uitbreiding van het waterbeleid met meer aandacht voor de communicatie met burgers (zie het Nationaal Waterplan) kan gezien worden als een belangrijke stap naar een meer evenwichtig waterbeleid, waarin zowel aandacht is voor de legitimatie van veiligheid als het bewustzijn dat risico’s niet volledig zijn weggenomen. Een belangrijke vraag die vooralsnog onbeantwoord is, luidt: hoe kan met overheids communicatie de structurele investering in water keringen gelegitimeerd worden, en hoe kan tegelijkertijd het risicobewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers worden gestimuleerd? Het antwoord ligt nog niet voor de hand, omdat het perceptie-onderzoek heeft laten zien dat communicatie over investeringen in de waterkeringen leidt tot een dalend waterbewustzijn, terwijl voor het vergroten van de zelfredzaamheid juist een hoger waterbewustzijn noodzakelijk zal zijn. Het is dus vooral de combinatie van deze beide doelstellingen die zal vragen om een nieuwe, innovatieve aanpak in de overheidscommunicatie. Dit vergt voortgaand sociaalpsychologisch onderzoek. Maar het verlangt ook dat de boodschappen uit de verschillende overheidscampagnes naadloos op elkaar aansluiten. Literatuur T. Terpstra, Flood Preparedness. Thoughts, Feelings and Intentions of the Dutch Public. Proefschrift Universiteit Twente, Psychologie en Communicatie van Gezondheid en Risico, 2009.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
41
Eric-Jan Broeken, adviseur Netcentrisch Werken, Leo Kooijman, projectleider Productontwikkeling & Borging Willem Treurniet, TNO Defensie en Veiligheid
naar een actueel gedeeld totaalbeeld Op het punt van de informatievoorziening bij rampen en crises valt nog veel te verbeteren. Gegevens worden niet meteen vastgelegd, zijn hierdoor voor anderen niet toegankelijk of raken door ad-hoc mondelinge uitwisseling snel vervormd en incompleet. De traditionele situatierapporten maken vaak hun naam niet waar. Ze hebben vaak het karakter van ‘gestolde’ werkelijkheid en bereiken vaak niet alle personen die ze nodig hebben. Bovendien gebruikt elk hoger hiërarchisch niveau het per definitie achterhaalde rapport van het lagere niveau als input. Een vertraging van minimaal een uur is meer regel dan uitzondering. Door deze knelpunten komt er geen betrouwbaar en voldoende actueel beeld beschikbaar van het incident, van de effecten en van eventuele bestrijdingsprocessen. De informatievoorziening is gebaseerd op een achterhaald concept van getrapt doorsturen van informatie via de hiërarchische lijnen, is niet geschikt als basis voor crisisbesluitvorming en -bestrijding en is al jaren de achilleshiel van de crisisbeheersing.
Geconstateerd wordt dat het overgrote deel van de veiligheidsregio’s op het gebied van Informatiemanagement nog steeds te kort schiet. Als de regio’s willen voldoen aan de scherpe doch noodzakelijk geachte eisen in de nieuwe wetgeving zal aanstelling van informatiemanagers en doorvoering van een netcentrische informatievoorziening noodzakelijk zijn. ‘De Staat van de Rampenbestrijding’, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
Netcentrisch Werken Ook vanuit de sector is dit onderkend en in 2007 verwerkt in de Basisvereisten Crisismanagement, die vervolgens zijn verwerkt in het Besluit Veiligheidsregio’s. Het Landelijk project Netcentrisch Werken (LpNW) wil de veiligheidsregio’s ondersteunen bij het invullen van het aspect informatievoorziening van dit besluit. Daarbij gaat het vooral om het implementeren van een werkwijze voor de informatievoorziening en -deling. Deze maakt het mogelijk om binnen de hoofdstructuur van de crisisorganisatie bij opschalingsituaties snel te komen tot een over de verschillende lagen gedeeld actueel totaalbeeld als basis voor de te nemen besluiten en de in te zetten acties. Goede informatievoorziening op basis van een actueel totaalbeeld is alleen mogelijk door rekening te houden met alle aspecten die daarbij een rol spelen: organisatie, processen, mensen en techniek. LpNW kiest daarom voor een integrale, stapsgewijze aanpak waarbij al deze factoren dicht bij de operationele praktijk en in samenhang worden ontwikkeld. Learning on the job – samen met de regio’s – in plaats van perfectie op papier vooraf. Ervaringen met totaalbeeld Binnen diverse veiligheidsregio’s is op deze manier ervaring opgedaan met het werken met een totaalbeeld. LpNW heeft een inventarisatie gemaakt van deze eerste
42
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
gebruikservaringen. Op basis van deze ervaringen, voortschrijdend inzicht en de toegenomen volwassenheid van netcentrisch werken wordt het totaalbeeld nader aangescherpt en doorontwikkeld. Om tot een succesvol functionerend totaalbeeld te komen, moet aan een aantal principes worden voldaan. Beelden van de situatie moeten zijn toegesneden op de doelgroep. De informatie-inhoud moet zodanig zijn dat de doelgroep in staat is er acties en handelings perspectieven uit af te leiden. Een CoPI-beeld moet zich bij voorbeeld concentreren op het bestrijdingsproces in het brongebied en coördinatie van de hulpdiensten ter plekke ondersteunen. Een beeld moet ook overzichtelijk zijn: de presentatievorm moet passen bij de aard van de informatie. Informatie met een locatiecomponent kan het beste op een geografisch plot worden gepresenteerd en tekstuele informatie – inclusief interpretaties, verwachtingen en oordelen – moet zodanig compact worden verwoord dat zonder al te veel scrollen gemakkelijk een overzicht te krijgen is. Beelden van de situatie moeten actueel zijn. Geen gestolde en gedateerde situatierapporten maar beelden die de dynamiek van de situatie volgen. Ook vermoedens en onzekerheden kunnen deel uitmaken van de beelden; wel als zodanig benoemd. Delen van vermoedens en onzekerheden kan
helpen bij het oplossen ervan. Ten slotte moet informatie te herleiden zijn tot de bron. Daarvoor moet het eigenaarschap van informatie helder zijn belegd. Als de kwaliteit van bepaalde informatie niet op orde is, moet helder zijn wie hierop kan worden aangesproken. Inrichting van het totaalbeeld Het totaalbeeld bestaat uit een grafisch deel en een tekstueel deel, die in beginsel complementair zijn. Informatie die grafisch weer te geven is, hoort in het grafische deel thuis. De rest hoort in het tekstuele deel thuis. Het tekstuele deel van het totaalbeeld is onderverdeeld in een aantal deelbeelden. Ieder deelbeeld hoort bij een helder afgebakende doelgroep. De mono-deelbeelden (bevolkingszorg, brandweerzorg, politiezorg en geneeskundige zorg) zijn gestructureerd volgens de in het Referentiekader Regionaal Crisisplan beschreven processen. De multi-deelbeelden (meld kamerbeeld, CoPI-beeld, ROT beeld en bestuurlijk beeld) zijn ingedeeld in een aantal thema’s die in het kader van coördinatie tussen de verschillende kolommen relevant blijken te zijn. Denk hierbij aan operationele veiligheid, bestrijding, slachtofferzorg, bevolkingszorg, pers voorlichting en media. De deelbeelden worden ten slotte samengevat in een situatiebeeld dat bedoeld is voor de hele organisatie en dat ook kan dienen als basis voor
Figuur 1: Netcentrisch werken Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
43
44
crisiscommunicatie richting burgers. Op deze wijze beschikt iedere doelgroep over een beeld van de situatie dat is toegesneden op de eigen taken en verantwoordelijkheden. Alle deelbeelden kunnen overigens wel door de hele organisatie worden geraadpleegd. De informatiemanagers binnen de diverse organisatiedelen zijn verantwoordelijk voor de actualiteit, onderlinge consistentie en de overzichtelijkheid van de verschillende deelbeelden. Wie eindverantwoordelijk is voor dit proces en voor de samenstelling van het samenvattende situatiebeeld is met name afhankelijk van het GRIP-niveau.
“Een goede informatievoorziening is een samenspel tussen mensen, processen, techniek en sturing. De meldkamers en het CoPI staan nu vooraan om dit in Amsterdam-Amstelland te laten zien. Zij zullen zelf ook de werkwijze evalueren en verbeteren.” Arend de Jong, Amsterdam-Amstelland
Hoe verder? Gelet op het eerder genoemde principe van Learning on the job is binnen LpNW – naast de huidige productie omgeving en oefenomgeving – een experimenteeromgeving van het Landelijk Crisis Management Systeem (LCMS) ingericht. Deze kan door de regio’s, samen met het project, in oefeningen worden gebruikt om op de diverse niveaus ervaring op te doen met de nieuwe totaalbeeld samenstelling en de bijbehorende werkwijze. Het streven is om de ondersteuning van het werken met het op deze wijze ingedeelde totaalbeeld eind 2010 in de productieen de oefenomgeving van LCMS te implementeren. De geschetste concretisering en de ervaringen die ermee worden opgedaan zijn vervolgens ten slotte nood zakelijke input voor de volgende major release van LCMS.
“Incidenten tonen aan dat we informatie op een andere manier moeten delen. Netcentrisch Werken is daarvoor de oplossing. Wij zijn de vijfde regio die operationeel is. Veel regio’s volgen ons en de werkwijze ontwikkelt zich de komende jaren verder. Door onze ervaring kunnen we hieraan bijdragen. Het wordt een ‘informatiedelingssysteem’ van en door de veiligheidsregio’s.” Jur van Lieshout, Kennemerland
“In het begin moest men wel even wennen aan de nieuwe manier van informatievoorziening en -deling. Het totaalbeeld is daarbij belangrijk in de acceptatie.” Bas Oude Hengel, Brabant – Zuidoost
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Jan-Willem van Aalst, Imergis Rob Peters, Veiligheidsregio Kennemerland Peter de Bruijn, NoSe Innovations
Alle schepen in beeld van de veiligheidsregio
Tijdens de SAIL-in parade op 19 augustus stroomde het Noordzee kanaal bijna over van de vele schepen en bootjes. De veiligheids regio’s langs het Noordzeekanaal – Kennemerland, ZaanstreekWaterland en AmsterdamAmstelland – waren alert. Niet alleen was de kans op een aanvaring groot, maar de keten aan gevolgen die dat kan hebben, is onvoorspelbaar. In 2005 was een goed overzicht van die parade alleen mogelijk met helikopters die camerabeelden deelden met de meldkamers en coördinatiecentra. Maar tegen woordig is meer mogelijk. Veel schepen zijn uitgerust met een zogenoemde transponder, een soort GPS zender. De schepen zijn dus lokaliseerbaar. De drie veiligheidsregio’s aan het Noordzee kanaal hebben begin 2010 het initiatief genomen om bij SAIL 2010 te komen tot een zogenoemd Dynamisch Geoplot – een kaartbeeld waarop de schepen continu te volgen zijn. Dit initiatief was onderdeel van een interregionaal versterkingsprogramma. De voorbereiding duurde een half jaar. De technologie bleek daarbij niet de uitdaging. Veel meer tijd vergde het uitleggen van het concept en de meerwaarde ervan aan
sleutelpersonen in de organisaties. Daarnaast ging veel tijd zitten in het maken van afspraken met de vele partijen die gegevens leveren. Kadaster levert de topografische kaart, het Interprovinciaal Overleg de luchtfoto’s en de risicokaart. Gemeenten leveren de Grootschalige Basiskaart (GBK) en Rijks waterstaat de kilometerpalen, aanlandingsplaatsen voor boten, en de vaarwegen. De Haven Amsterdam levert informatie over de schepen. Schippers stellen hun locaties ter beschikking aan de Kustwacht, die deze set weer ter beschikking stelde aan het hier beschreven initiatief. Kortom, een kluwen aan afspraken, maar wel met een helder resultaat. Rolf Kuiper van de meldkamer Kennemerland is te spreken over het resultaat: “Tijdens de parade kregen we te maken met een reanimatie. Niet alleen was het betreffende vaartuig snel gevonden op de kaart, maar ook de locaties van de reddingsbrigade (die het vaartuig begeleidde naar de wal) en de locaties van de ambulance bikers waren in beeld. Dit vergemakkelijkt de coördinatie aanzienlijk”. Het experiment bevestigt de volgende twee belangrijke inzichten. Goed organiseren van alle aandachtsniveaus Het rapport ACIR (2005) stelt dat informatievoorziening aandacht vereist op meerdere niveaus. Het helpt niet om, bijvoorbeeld, alleen slimme ICT in te zetten. Geld, besturing,
organisatie en processen zijn minstens zo belangrijk. Voor dit Geoplot bestond een interregionale ‘kapstok’, en de procesregie werd gefaciliteerd door het onafhankelijke innovatie-initiatief “Studio Veiligheid”. De slimme ICT kwam beschikbaar door meerdere leveranciers te vragen om ‘stukjes van de ICT-puzzel’ te leveren. Dankzij internationale open standaarden pasten die in elkaar. Volgens Rinus Boudewijn, districtschef bij Politie Kennemerland, heeft Geoplot zijn meerwaarde bewezen. Hij hoopt dat veel meer schepen worden uitgerust met transponders. Scheiden van gegevens en ICT applicaties Vanaf de start van het experiment is besloten om gegevens van applicaties te scheiden, door middel van webservices (Web 2.0). Gegevens blijven bij de bronhouders, en de applicaties halen op elk moment een stukje van die gegevens op via het web, en tonen dat op het scherm. Door gebruik te maken van Virtual Private Network technologie is de beveiliging van de gegevens gegarandeerd. Hoewel webservices een nieuw fenomeen zijn, werkte het principe prima tijdens de SAIL-in. Als de regio straks de beschikking krijgt over het landelijke LCMS, kan die gebruik maken van diezelfde webservices. Daarmee besparen veiligheidsregio’s flink op kosten voor gegevensbeheer en applicatiebeheer.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
45
Informatievoorziening Veiligheid en Crisisbeheersing en de aansluiting op de e-overheid
…a bridge too far…?!
mr. dr. Pieter C. Lagas, specialistisch juridisch adviseur verbonden aan het programma RENOIR van ICTU. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
Goed werkende informatievoorzieningssystemen binnen de veiligheids sector zijn van vitaal belang voor het goed functioneren van operationele processen op het terrein van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Hoe staat het met de implementatie van ICT-technologie in (delen van) deze veiligheidsector en is er passende binding met de primaire processen en aanwezige e-bouwstenen?
IOOV-rapport Samenwerkingsafspraken Politie Recent publiceerde de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid haar Onderzoeksrapport Samenwerkings afspraken Politie 2008 (Stand van zaken 2010). De Inspectie komt hierin tot vrij harde conclusies. Het perspectief van deze conclusies is de inspanning die in de afgelopen jaren binnen de korpsen heeft plaatsgevonden op het terrein van (implementatie van) nieuwe voorzieningen voor informatievoorziening, in het bijzonder gerelateerd aan de constructie van nieuwe ICT-applicaties. De Inspectie constateert dat korpsen meer dan voorheen informatie uitwisselen, maar dat van echt informatiedelen nog maar beperkt sprake is. De beoogde samenwerking komt (mede) daardoor onvoldoende tot stand. De ICT-governancestructuur is, aldus het rapport, niet op orde. Dit is een belangrijke constatering want zij laat zien dat een betrouwbare en adequate landelijk uniforme informatievoorziening niet goed is geborgd. De Inspectie meldt verder dat de focus van veranderingsprocessen te veel ligt bij de technische implementatie van ICT-systemen en minder bij het bestuurlijkorganisatorisch aspect daarvan. De techniek lijkt leidend te zijn en niet datgene waarvoor men die techniek nodig heeft: het (dagelijkse) politiewerk. Dit betekent feitelijk dat de brug tussen techniek en politieel (operationeel) bestuur en handelen onvolkomen is. Het verwachtingsperspectief rond de nieuwe ICT-technologie, de betrokkenheid van de medewerkers daarbij, het commitment daaraan en het draagvlak daarvoor bij politiemedewerkers komen hierdoor erg onder druk te staan. 46
Aansluiting op basisregistraties e-overheid In het onderzoeksrapport is ook de kwaliteit van aansluiting op de Basisregistraties e-overheid betrokken. Ook hier vinden we vrij harde conclusies. De huidige ICT-Basisvoorzieningen zijn nog niet door middel van daarvoor ontwikkelde standaarden van de e-overheid aangesloten op de al ontsloten basis registraties zoals GBA (personen), het Nieuw Handels register (NHR), Kadaster, BAG (BR Adressen en gebouwen) c.a. Alleen de Basisvoorziening Handhaving (BVH) heeft technische koppelingen met bijvoorbeeld de RDWregisters (kentekens) alsook de GBA-voorzieningen. Relevant is dat de politie voor haar dagelijkse werk wel gebruik maakt van bestaande basisregistraties gelijk GBA, RDW-kentekenregistratie en het NHR. In de algemene toekomstplannen voor de informatiehuishouding van de politie (in termen van architectuur en ICT-strategie) is wel sprake van het realiseren van aansluitingen op sommige dan wel alle basisregistraties van de e-overheid. Het abstractieniveau van deze plannen is echter dermate hoog, dat de relatie met de politiepraktijk niet zichtbaar is. Daarbij zijn de plannen intern gericht, dat wil zeggen alleen gericht op politiële informatie die direct in politieprocessen wordt gebruikt. De rapportage concludeert tevens dat de aansluiting op de basisregistraties niet de prioriteit krijgt die nodig is voor een tijdige realisatie. Benadrukt wordt dat het hele scala van e-bouwstenen van het bij bestuursakkoord in december 2008 afgesloten Nationaal Uitvoerings programma dienstverlening en e-overheid (NUP) de revue passeert. Gemarkeerd wordt echter, dat nergens wordt aangegeven waartoe, wanneer en hoe aansluiting van politiesystemen met die bouwstenen wordt
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
verbonden. De adequate doorontwikkeling van de informatiehuishouding van de politie blijkt hierdoor niet gegarandeerd. Voor de jaren 2010-2013 staat die doorontwikkeling zeer globaal gepland. De conclusie van de Inspectie daarbij is dat echte aansluiting van de politie op de basisregistraties van de e-overheid niet voor 2014 aan de orde zal zijn. Vastgesteld wordt dat afspraken en planningen daarvoor ook nog niet zijn gemaakt. Dat geldt overigens ook voor de (veiligheids-) sector als geheel. Standaardbouwstenen van de e-overheid voor de gegevensuitwisseling met de basisregistraties (gelijk Digikoppeling, Digimelding, Digilevering etc.) komen voor in de – politiële – architectuurprincipes. In de aanwezige ICT-plannen vindt concretisering echter nog nauwelijks plaats. De desbetreffende standaarden zijn voor vele betrokkenen nog onbekend en blijven voor de governance op de ICT-ontwikkeling bij de politie geheel buiten beeld. Ten slotte Adequaat functionerende informatievoorzienings systemen zijn van vitaal belang voor de gehele veiligheidsector, zeker ook voor crisisbeheersing. Passende en werkende verbindingen met de al aanwezige e-bouwstenen (zoals bij voorbeeld Digikoppeling, Digimelding en Digilevering) zijn daarbij ook van cruciaal belang. De hierboven besproken conclusies gelden voor het politiële beleidsterrein. Maar zijn er redenen om te vooronderstellen dat de aansluiting op de e-overheid bij de domeinen GHOR, Brandweer alsmede de andere vitale partners en sectoren (zoals Defensie, RWS c.a.) wezenlijk beter verloopt? En,…als de vitale sectoren geen passende aansluiting hebben hebben met de e-bouwstenen kan dat verregaande consequenties hebben voor een goede en noodzakelijke samenwerking bij crises en calamiteiten, daar waar het hebben van een adequaat functionerende samenwerking daarvoor eigenlijk een primaire vereiste is…
1
Probleem is dat er niet zelden soms al duurzaam wordt gewerkt met – eigen – gescheiden functionerende (ICT-) informatiesystemen. Daarnaast weten degenen die in de primaire processen rond veiligheid werken niet altijd wat de e-bouwstenen voor hen zouden kunnen of moeten betekenen. Omgekeerd is de bouw van de e-bouwstenen vaak ‘technology-driven’, waardoor bij implementatie van nieuwe ICT-technologie het (bestuurlijk)(veiligheids-)proces, waarvoor die bouwsteen nodig is niet altijd goed in beeld is en men niet weet waaraan in de dagelijkse werkpraktijk behoefte is. Die conclusie werkt (ook) voor het brede terrein van crisisbeheersing en veiligheid funest uit. Het is nadrukkelijk geboden daarvoor sectorbreed een inhoudelijke governance-idee te construeren met echte meerwaarde voor de inhoud van informatievoorziening in de gehele veiligheidsector. (Met andere woorden: hoe werken we adequaat samen met hulp en inzet van moderne informatietechnologie in het bijzonder ook via de reeds aanwezige e-bouwstenen). De kwaliteit van de interoperabiliteit van het elektronisch berichten verkeer binnen de overheid is hier tevens in het geding. Standaarden worden niet voor niets bedacht én afgesproken. Relevant is daarbij – mogelijk als ‘efficiëncy-stimulator’ – dat de inzet van die bouwstenen ook een mogelijke aanmerkelijke financiële besparing zou kunnen opleveren.1 Het proces van vergroting van interoperabiliteit kan worden ondersteund door het op regionaal niveau pilotsgewijs doen uitvoeren van businesscases, ten einde te onderzoeken waar de belangrijke voordelen van de e-bouwstenen in relatie tot de nadere constructie van informatiesystemen in de veiligheidssector concreet zijn gelegen. Voor het moment lijkt te gelden dat de aansluiting van de informatievoorziening van (belangrijke delen van) de veiligheidssector met de e-overheidsbouwstenen – nog een brug te ver is…echter wél een enorme uitdaging.
Zie bijvoorbeeld F. Terpstra en B. van Os, ‘Digikoppeling is geen verzinsel van overheid’, in: Automatiseringsgids, 20 augustus 2010.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
47
Oprichtingscongres Stichting Werknemersbelangen Vrede en Veiligheid
De toekomst van veiligheid Janneke de Groot-Stemerdink, beleidsmedewerker SWVV
Begin dit jaar richtten de Politievakbond ACP en de Bond voor defensiepersoneel ACOM een koepel organisatie op voor werknemers- en vrijwilligers organisaties in het veiligheidsveld. Op 16 september jl. trapte de Stichting Werknemersbelangen Vrede en Veiligheid (SWVV) af met het oprichtingscongres ‘De toekomst van veiligheid’. met andere betrokkenen werken aan een evenwichtige ontwikkeling van de sector in het belang is van zowel samenleving, als werknemers, als werkgevers. Die ontwikkeling is volop aan de gang. De tijd dat de politie en het leger zich als enige organisaties met veiligheid bezighielden ligt achter ons. Het aantal spelers is toegenomen en er vindt steeds meer samenwerking plaats. Deze samenwerking en de ontwikkelingen daarin waren het thema van het oprichtingscongres.
De professionals in het veiligheidsveld hebben behoefte om barrières tussen de verschillende sectoren te slechten. Veiligheidsdomein in beweging De SWVV is opgericht door de ACP en de ACOM met als doel bij te dragen aan de ontwikkeling van de veiligheids sector. Uiteraard met nadruk op de belangen van werknemers en vrijwilligers, maar de SWVV wil boven het wij-zijdenken staan. De deelnemende bonden – in augustus is de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) toegetreden – zijn ervan overtuigd dat het samen 48
Actuele discussie: politiebestel Het congres bestond uit een ochtendprogramma met verschillende sprekers: Gerd Leers, tevens dagvoorzitter, minister Hirsch Ballin van Justitie en BZK, generaalmajoor Middendorp, directeur Operaties bij Defensie, professor Fijnaut, hoogleraar rechtswetenschappen in Tilburg en Gerrit van de Kamp, voorzitter van de Politievakbond ACP en tevens voorzitter van de SWVV. In de middag discussieerden de deelnemers met behulp van digitale techniek over de belangrijkste doelen van de SWVV. Rode draad door de bijeenkomst was de actuele discussie over het politiebestel: wel of geen nationale politie. Sprekers en deelnemers waren het er over eens dat het wenselijk of zelfs noodzakelijk is dat er een nationale structuur komt om processen en structuren te uniformeren. Ook de steeds verder gaande specialisatie in met name de opsporing maakt het onmogelijk om die nog langer regionaal te organiseren. Professor Fijnaut voorspelde dit al in een toekomstscenario voor de politie dat hij in 1985 ontwierp. Het is echter, in de woorden van Gerd Leers: “de dood in de pot voor de veiligheid als er landelijk wordt bepaald over wat de behoefte en inzet is in de regio.”
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Onderlinge uitwisseling van kennis en afstemming op overkoepelende thema’s verhogen de professionaliteit van de werknemers. Samenwerking: regionaal tot internationaal Die regio’s zijn het waar juist de samenwerking tussen politie en andere organisaties zich de laatste decennia ontwikkelt. De veiligheidsregio’s zijn de officiële structuur voor samenwerking tussen politie, brandweer en ambulancezorg (GHOR) en in sommige gevallen ook defensie. Ook buiten de veiligheidsregio’s om ontstaat echter meer en meer samenwerking. In gemeenten wordt gewerkt met ketenpartners om de openbare orde en veiligheid in wijken te garanderen. In het openbaar vervoer, tijdens evenementen en op bedrijventerreinen wordt in groeiende mate samengewerkt tussen politie, brandweer en particuliere beveiligers. Al deze spelers hebben te maken met dezelfde thema’s en dezelfde arbeidsomstandigheden. Werknemers en vrijwilligers in het hele veld hebben bijvoorbeeld te maken met geweld van het publiek, met falende communicatiemiddelen, met gevaarlijke stoffen etc. Ook internationaal groeit het aantal spelers. In Europa, maar ook daarbuiten. Nationale veiligheid is letterlijk een wereldprobleem. Mensensmokkel, drugshandel en terrorisme maken dat het netwerk van veiligheids partners groter en ingewikkelder wordt. Ook hier vinden (vrijwillige) werknemers elkaar in overkoepelende onderwerpen. Politiemensen staan zij aan zij met militairen in buitenlandse missies. Nederlandse en Europese toezichthouders werken samen aan veilige buitengrenzen van Europa.
Voetbalteam Voor werknemers- en vrijwilligersorganisaties is het van belang dat hun leden dit werk op een goede manier kunnen doen. Dat de professionals in het veiligheidsveld kunnen doen wat hun passie is: het garanderen van een veilige samenleving. Vanuit die visie is de SWVV ontstaan. De SWVV voelt de noodzaak om een rol te spelen in het ontwikkelen van de sector. Waar het de burger niet uitmaakt hoe veiligheid georganiseerd is, als zij er maar is, hebben de leden van de SWVV-partners behoefte om barrières tussen de verschillende veiligheidssectoren te slechten. Zij hebben dit nodig voor hun werk. Zij willen, in de vergelijking van generaal Van Middendorp, samen een voetbalteam van sterspelers zijn. Minister reikt thema’s aan Uit de lezingen en de discussies bleek dat er voorlopig voldoende onderwerpen zijn waar de SWVV zich mee bezig kan gaan houden. Minister Hirsch Ballin gaf zelfs concrete punten aan om een visie op te vormen. Het op elkaar afstemmen en onderling erkennen van de opleidingen in de veiligheidskolom en het meer afstemmen van deze opleidingen op het reguliere onderwijs. De mobiliteit en flexibiliteit van werknemers in het veld. De nieuwe werknemer werkt niet meer een leven lang bij een organisatie. Wat is ervoor nodig om mensen die bijvoorbeeld de politie verlaten, te behouden voor het veiligheidsveld? Een derde onderwerp voor de SWVV is het bijdragen aan de ontwikkeling van een seniorenbeleid voor alle veiligheidssectoren. Mensen moeten en kunnen ook langer doorwerken, maar dit betekent bijvoorbeeld tot op hogere leeftijd nachtdiensten draaien. Een laatste focuspunt, volgens de minister, is ‘kennis en kunde’, het vinden van een balans tussen de mogelijkheden van werknemers en de behoeftes van werkgevers.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
49
Een koepel, geen nieuwe vakbond In de discussie ’s middags waren de deelnemers het er over eens dat de SWVV grote meerwaarde heeft als partner in het veiligheidsdomein. De SWVV zorgt voor een bundeling van kennis en kracht en biedt tegenwicht van werknemerszijde tegenover de integratie van sectoren aan werkgeverskant. Onderlinge uitwisseling van kennis en afstemming op overkoepelende thema’s verhogen de professionaliteit van de werknemers. Op de vraag hoe de SWVV de samenwerking tussen de sectoren zou kunnen bevorderen, was het antwoord duidelijk: communicatie en informatie. Tussen de partners van de SWVV onderling, tussen de werknemers in de verschillende sectoren en tussen werknemers aan de ene en werkgevers aan de andere kant. De SWVV wordt echter niet gezien als één grote vakbond voor het hele veiligheidsdomein. Het is een koepel, een parapluorganisatie die een samenbindende bijdrage kan gaan leveren aan de
Erna Dirkse, bureau DG Veiligheid, ministerie van BZK
Meer lezen over de SWVV? Kijk op www.swvv.nl
Jaarlijks veiligheidscongres in teken van verandering ‘Veiligheid in verandering’. Dat is het thema van het veiligheidscongres dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook dit jaar weer organiseert. Op donderdag 11 november zullen in congrescentrum Figi in Zeist weer tal van boeiende en actuele veiligheidsonderwerpen de revue passeren. In het ochtendprogramma staan casus centraal, die zowel betrekking hebben op sociale als op fysieke veiligheid. Aan de hand van realistische incidenten zal worden verkend wat een vruchtbare operationele reactie of wenselijke beleidsaanpak is om veiligheid te vergroten, risico’s te verkleinen of escalatie te voorkomen. De congresgangers zullen onder leiding van een aansprekende dagvoorzitter worden uitgenodigd om met interactieve middelen bij te dragen aan een discussie over oplossingen. Workshops In het middagprogramma kunnen de deelnemers weer kiezen uit een groot aantal workshops. Deze hebben betrekking op onder meer de politieorganisatie, de veiligheid tijdens de jaarwisseling, de mogelijkheden veiligheidsgevoel te vergroten, internationaal veiligheidsbeleid, campagnes, ‘storytelling’,
50
veiligheidsector in het algemeen en in het bijzonder in relatie tot de belangen van (vrijwillige) werknemers. Deze rol als koepel die communiceert en informeert en zo ‘meestuurt’ in het veiligheidsdomein, gaat de SWVV vanaf vandaag oppakken. De eerste stap is gezet en de SWVV nodigt alle deelnemers aan het congres en andere belangstellenden van harte uit om over een jaar te kijken hoe deze rol is opgepakt en wat dit ons gebracht heeft. Uiteraard wil de SWVV daarvoor graag input ontvangen van alle betrokkenen in het veiligheidsveld.
doorontwikkeling veiligheidsregio’s, actueel onderzoek en de invoering van innovatieve technieken, zoals NL-alert. Iedereen wordt in de gelegenheid gesteld twee workshops bij te wonen. Ronde tafels Evenals vorig jaar is het tijdens het middagprogramma mogelijk deel te nemen aan een van de rondetafel gesprekken met een aantal directeuren en topambtenaren van het directoraat-generaal Veiligheid van het ministerie. Deze rondetafelgesprekken reserveren we vooralsnog voor het eventuele nieuwe regeerakkoord. Aan de tafels zal met elkaar worden gesproken over de consequenties van het regeerakkoord voor het veilig heidsbeleid. Uiteraard zijn er voldoende mogelijkheden om bijvoorbeeld tijdens het bezoek aan de informatiemarkt collega’s uit het veiligheidsnetwerk te ontmoeten. Ook de netwerkborrel aan het einde van de congresdag is daarvoor bij uitstek geschikt. Voor meer informatie over het jaarlijkse veiligheidscongres en voor aanmelding: www.hetveiligheidscongres.nl.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Sündüz Çelen, directie Voorlichting & Communicatie, ministerie van Defensie
Nieuwe brochure Nationale operaties Defensie Het ministerie van Defensie heeft een nieuwe brochure samengesteld die het takenpakket rond nationale operaties en noodhulp beschrijft. De uitgave biedt inzicht in de complexe omgeving waarin deze operaties worden uitgevoerd en geeft een overzicht van de middelen die Defensie daarvoor tot zijn beschikking heeft. De publicatie haalt onder meer de verschillende instanties aan die betrokken zijn bij nationale operaties en biedt inzicht in de onderlinge relaties. Daarnaast geeft het een overzicht van Defensiecapaciteiten die worden ingezet voor deze taken. Het ondersteunen van civiele autoriteiten is de derde hoofdtaak van de krijgsmacht. Niet iedereen weet dat altijd 4000 militairen, 24 uur per dag paraat staan om te helpen bij grote nationale rampen. Belangrijke taken Minister Eimert van Middelkoop benadrukt het belang van nationale operaties: “De aandacht gaat altijd naar
de missies in het buitenland, maar we moeten niet vergeten dat Defensie ook in Nederland ingezet wordt voor vrede en veiligheid. De krijgsmacht beschikt ook over specialistische kennis en capaciteiten waarmee hoogwaardige ondersteuning aan het civiele bestuur in Nederland wordt geleverd.” De brochure Nationale operaties en (inter-)nationale noodhulp is alleen digitaal beschikbaar via www.defensie.nl
Drieluik Wet veiligheidsregio’s regie. Om alle bestuurlijke en operationele partners over de volle breedte van de Wet te informeren heeft het ministerie van BZK een drieluik gepubliceerd, bestaande uit: deel 1, algemene informatie over de Wet veiligheidsregio’s, deel II de geconsolideerde tekst van de Wet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning en deel III, het Besluit veiligheidsregio’s en het Besluit personeel. De brochures kunnen worden aangevraagd via
[email protected] Per 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s in werking getreden. Deze wet beoogt een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg,
geneeskundige hulpverlening en crisis beheersing onder één regionale bestuurlijke
Voor de brochures (in PDF) en de volledige wetteksten zie: http://www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/veiligheid-regionaal/ wet-veiligheidsregio-s-wvr
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
51
Uit zicht: toekomstverkennen met beleid Zonder beeld van de toekomst wordt beleid stuurloos. Beleidsmakers, experts en adviseurs proberen daarom met behulp van wetenschappelijke kennis na te denken over wat er in de toekomst mogelijk zou kunnen zijn. In de op 27 september verschenen bundel Uit zicht: toekomstverkennen met beleid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden deze praktijken beschreven. De meeste ministeries doen zelf aan toekomstverkenning of maken gebruik van toekomstverkenningen van planbureaus of andere adviesorganen. Een recente Europese inventarisatie van toekomstverkenningen leverde ruim 250 Nederlandse studies op, waarvan zo’n 80 procent in opdracht van de overheid. De auteurs van Uit zicht concluderen dat vaak te gemakkelijk wordt blind gevaren op één type toekomstverkenning: het verkennen van de verrassingsvrije toekomst. De toekomst laat zich niet voorspellen. Maar hiermee houdt het niet op. Niet alles wat denkbaar is, is mogelijk en niet elke mogelijke toekomst is relevant voor beleid. Goede toekomstverkenning neemt onzekerheid serieus en houdt rekening
met verschillende mogelijkheden. Wat zou er gebeuren als alles gaat zoals het ging? Dit type toekomstverkenning wordt vaak opgevat als voorspelling. En dat is een probleem: we zijn dan immers niet goed voorbereid op onverwachte dynamiek, zoals een economische crisis. Bij elke poging tot toekomstverkenning moet de vraag gesteld worden: is het verstandig om uit te gaan van stabiliteit en continuïteit? De bundel geeft handvatten om wetenschappelijke kennis op een innovatieve manier te gebruiken voor het nadenken over de toekomst. In veel toekomst verkenningen zitten ideeën over wat wenselijk is verstopt. Zo lang er consensus is over die gewenste toekomst, is dat geen
probleem. Maar het komt ook vaak genoeg voor dat verschillende perspectieven tot heel uiteenlopende toekomstbeelden leiden. In Nederland is er echter een blinde vlek voor wat de auteurs van Uit zicht normatief toekomstverkennen noemen: het aanreiken van verschillende beleidskeuzen met expliciete inschattingen van de mate waarin deze wenselijk zijn en voor wie. De Verkenning staat onder redactie van Marjolein van Asselt, Nina Faas, Franke van der Molen en Sietske Veenman en bevat bijdragen van Harro van Lente, Erik van de Linde, Roel in ‘t Veld, Ed Dammers, Martijn van der Steen, Jenny Andersson en Wouter van der Torre. Meer info: www.wrr.nl (bron: Nieuwsbericht WRR)
Drie nieuwe mobiele C2000 masten voor calamiteiten en evenementen Met de inzet van mobiele zendmasten wordt een nieuwe standaard bereikt in de kwaliteit van C2000. Dat zei staatssecretaris Bijleveld van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 24 september bij oplevering van drie nieuwe ‘mobiele opstelpunten’. Op het Plein in Den Haag stelde zij de drie brandweerauto’s met daarop de uitschuifbare masten beschikbaar aan politie, brandweer en ambulancediensten. Johan Postma, regionaal brandweercommandant te Friesland, nam de drie auto’s symbolisch in ontvangst. De mobiele zendmasten, waarvan er nu zes zijn, worden ingezet bij calamiteiten en evenementen om een optimale dekking te garanderen van het C2000 communicatiesysteem. De nieuwe mobiele opstelpunten hebben de namen gekregen van mensen die veel voor het C2000 systeem hebben betekend: Bob de Hon, Hans Borgonjen en Gert Zigterman.
52
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Huishoudens zouden als gevolg van een crisis in de gasvoorziening niet zonder gas mogen komen te zitten en dergelijke crises zouden beter beheerd moeten worden. Dat beoogt nieuwe wetgeving die de coördinatie in de EU moet bevorderen en interconnectieplannen voorziet. Op 21 september heeft het Europarlement de bijbehorende verordening aangenomen.
Gezamenlijke EU-respons bij toekomstige gascrises De nieuwe Europese regels voor de veiligstelling van de gasvoorziening moeten de kwetsbaarheid voor toekomstige verstoringen verminderen en de ontwikkeling van infrastructuur op nationaal en EU-niveau bevorderen. Uiteraard moet in het geval van verstoringen zolang mogelijk op marktmechanismen vertrouwd worden. Tegelijkertijd zullen huishoudens tijdens een crisis de eersten zijn die beschermd worden. Binnen twee jaar moeten lidstaten preventieplannen opstellen. De Commissie zal een grotere rol spelen door de noodmaatregelen te coördineren en ervoor te zorgen dat de nationale plannen de zekerheid van de gasvoorziening in andere lidstaten in crisis niet in gevaar brengt. Huishoudens mogen niet zonder gas komen te zitten, zelfs niet bij extreem lage temperaturen gedurende een zeven dagen durende piekperiode of tijdens een periode van uitzonderlijk hoge gasvraag van tenminste dertig dagen. Zelfs als de grootste
infrastructuur in een lidstaat onder gemiddelde winterse omstandigheden gedurende een periode van dertig dagen zou uitvallen, dan nog zouden huishoudens voorzien moeten worden van gas. De lidstaten zullen ervoor moeten zorgen dat, zelfs als hun belangrijkste gasinfrastructuur uitvalt, het overige netwerk in staat is om op een dag van “uitzonderlijk hoge vraag” aan de totale dagelijkse vraag naar gas te voldoen (komt statistisch gezien eens in de 20 jaar voor). Nationale autoriteiten krijgen vier jaar de tijd om zich daarop voor te bereiden, maar de nieuwe grensoverschrijdende inter connecties tussen de EU-landen moeten al binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening zijn uitgevoerd. Noodtoestanden Als er, ondanks de preventieve maatregelen, als gevolg van een ernstige verstoring of uitzonderlijk hoge vraag toch een nood
toestand zou voorkomen, kan de betrokken lidstaat nationale noodmaatregelen nemen. De drie belangrijkste crisisniveaus zijn “vroegtijdige waarschuwing”, “alert” en “noodtoestand”. In het geval van een noodtoestand moeten plannen ervoor zorgen dat de grensoverschrijdende toegang tot opslaginstallaties en de toevoer van gas over de grenzen heen worden gehandhaafd. De Europese Commissie kan volgens de nieuwe regels een “noodtoestand in de Unie” of een “regionale noodtoestand” uitroepen, op verzoek van tenminste twee lidstaten die zelf in een nationale nood toestand verkeren. Tijdens een noodsituatie in de Unie is de Commissie verantwoordelijk voor een soepele informatie-uitwisseling, de samenhang van de nationale acties en de coördinatie met derde landen. (bron: Nieuwsbericht Europarlement, 21 september 2010)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
53
Wijzer op het Water Hulpverleners op het water kunnen voortaan gebruik maken van het naslagwerkje Wijzer op het Water. De Wijzer op het Water is een zakboekje over het Incident bestrijdingsplan voor IJsselmeergebied en Waddenzee.
Het boekje is bedoeld voor Officieren van Dienst van de verschillende hulpdiensten in het IJsselmeer- en Waddenzee. Op het KNRM-station in Lemmer ontvingen vertegenwoordigers van de hulpdiensten op 3 september de eerste exemplaren van de wijzer uit handen van SAMIJ-voorzitter Margreet Horselenberg (burgemeester van Lelystad) en Dick Stellingerwerf (burgemeester Lemsterland, namens het CRW). Het boekje bevat checklists, informatie, operationele informatiekaarten en de belangrijkste waterongevallenprocedures en is daarmee een hulpmiddel voor hulpverlening op het water. Tegelijkertijd verwijst de titel naar het doel van het boekje. Immers, kennis van het IBP maakt hulpverleners op het water wijzer bij het uitoefenen van hun werkzaamheden. De Wijzer op het Water is gemaakt door vertegenwoordigers van de Samenwerkingsregeling Incidentbestrijding IJsselmeergebied (SAMIJ) en het Coördinatieplan Rampenbestrijding Waddenzee (CRW). In de SAMIJ en het CRW werken 12 veiligheidsregio’s rondom het IJsselmeer en de Waddenzee samen met Rijkswaterstaat, Kustwacht, KNRM, Reddingsbrigades, het KLPD en waterschappen.
Cyberstorm III Een computervirus dat wereldwijd miljoenen computers besmet heeft. Met de dreiging dat het virus voor een computeraanval wordt ingezet, waarbij websites massaal plat gaan. Geheime computer gegevens dreigen op straat terecht te komen, elektronische bestanden en systemen worden bij een aanval vernietigd of zijn ontoegankelijk. Op wegen, stations en luchthavens kan chaos ontstaan door het uitvallen van verkeers- en reizigersinformatie. Economische schade dreigt als de elektronische handel stilvalt. Plus de dreiging dat de elektriciteit en de telefonie uitvallen. Dat was het scenario van de internationale crisisoefening Cyber Storm III op 30 september waar ook Nederland aan meedeed (negen ministeries en een aantal diensten van de Rijksoverheid). Naast Nederland deden ook andere landen mee die lid zijn van het International Watch and Warning Network (IWWN). Vijftien landen nemen deel aan het IWWN: Australië, Canada, Finland, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Italië, Japan, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zweden, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de VS. Cyber Storm III was een oefening waar de buitenwereld niets van merkte; politie en 54
brandweer zijn niet echt uitgerukt. Wel ‘echt’ waren de besluiten en activiteiten van de ministeries en diensten om dreigende schaarste, chaos en onveiligheid het hoofd te bieden, de dilemma’s die zij moesten oplossen, de nationale en internationale informatie-uitwisseling en coördinatie en de (fictieve) crisisvoorlichting aan de media en het publiek. Doel van de oefening was de bestaande plannen, procedures en mogelijke maatregelen te oefenen die er zijn om de veiligheid en vitale voorzieningen te waarborgen bij grootschalige uitval van ICT-systemen. De oefening kan ook verbeteringen opleveren in het beveiligen van belangrijke ICT-voorzieningen. Ook is
het functioneren geoefend van de nieuwe ICT Response Board (IRB, in oprichting). Daarin werken nu bedrijven uit de ICT-, de telecom- en de energiesector en de financiële wereld samen met de crisisorganisaties van de Rijksoverheid om effecten van een grote ICT-storing zo veel mogelijk te beperken. Het is de bedoeling om de IRB later uit te breiden tot alle vitale sectoren. In het decembernummer van dit magazine volgt een uitgebreide terugblik op de oefening. (bron: Nieuwsbericht ministerie van BZK, 30 september 2010)
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Inhoud
Colofon
3 | Denk achteruit – terugblik Henk Geveke
Redactieadres Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing
Thema: Jongeren 6 | Kan ik zelluf!! 8 | Klaar voor de ramp! Codename Future 9 | Maatschappelijke stage in teken van brandveiligheid 10 | Jongeren en EHBO (Oranje Kruis) 12 | Snelcursus Eerste Hulp (Nederlandse Rode Kruis) 13 | Jongeren, rampen en psychosociale veerkracht 14 | Voorlichting over HPV-vaccinatie: hoe bereik je meisjes en ouders? 15 | Webquest De Storm 16 | ‘Ik doe nog steeds open als de buurman aanbelt’ (Kidsweek Junior en 7Days) 17 | Lespakket basisschool over brandveiligheid 18 | Het Jeugdjournaal en Milly Boele 19 | 72uur.nl 20 | Jongeren en radicalisering
NUWCReN katern 22 | Nederlands-Amerikaanse samenwerking bij waterrampen: NUWCReN 24 | Wat Nederland moet weten over grootschalige buitenlandse bijstand 26 | Burgerorganisaties als bron van sociale veerkracht bij rampen 28 | Gezondheidszorg na evacuatie: ontbrekende schakel in voorbereiding 30 | Crisisbesluitvorming en coördinatie: ondersteuning en training 32 | Wat kan Nederland leren van internationale evaluaties? 34 | Is verticale evacuatie haalbaar of niet?
Overige onderwerpen 37 | Hollandse nuchterheid kenmerkt eerste Deltaprogramma 38 | Beheersen overstromingsrisico’s met publiekprivate verzekering 40 | Communicatie over overstromingsrisico’s: percepties en dilemma’s 42 | Netcentrisch Werken - naar een actueel gedeeld totaalbeeld 45 | Sail 2010 – alle schepen in beeld van de veiligheidsregio 46 | Informatievoorziening Veiligheid en Crisisbeheersing en de aansluiting op de e-overheid
2
48 | Oprichtingscongres Veiligheidskoepel 50 | Veiligheidscongres BZK 51 | Nieuwe brochure Nationale operaties Defensie 51 | Drieluik Wet veiligheidsregio’s 52 | Uit zicht: toekomstverkennen met beleid 52 | Drie nieuwe mobiele C2000 masten 53 | Gezamenlijke EU-respons bij toekomstige gascrises 54 | Wijzer op het Water 54 | Cyberstorm III 56 | Vier vragen aan Ruth Clabbers
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
Het Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing is een tweemaandelijkse uitgave van de directie Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het blad informeert, signaleert en biedt een platform aan bestuurders en professionals over beleidsontwikkeling, innovatie, uitvoering en evaluatie ten aanzien van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteurs.
Postbus 20011, 2500 EA Den Haag E-mail:
[email protected] Internet: www.minbzk.nl/veiligheid Redactie
Redactiecommissie: Ruth Clabbers, Marije Breedveld, Donna Landa, David van Veenendaal, Lodewijk van Wendel de Joode en Geert Wismans (samenstelling en eindredactie) Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070-426 53 00) Redactieraad
Prof. dr. Ben Ale (Technische Universiteit Delft) Dr. Arjen Boin (Universiteit Utrecht) Mr. dr. Ernst Brainich Dr. Menno van Duin (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid) Prof. dr. Georg Frerks (Universiteit Wageningen) Prof. dr. Bob de Graaff (Universiteit Leiden/ Campus Den Haag) Prof. dr. Ira Helsloot (Vrije Universiteit Amsterdam) Prof. dr. Erwin Muller (Universiteit Leiden) Prof. dr. Uri Rosenthal (Universiteit Leiden) Dr. Astrid Scholtens (Crisislab) Prof. dr. Erwin Seydel (Universiteit Twente) Prof. dr. Peter Werkhoven (TNO Defensie en Veiligheid) Prof. dr. Rob de Wijk (The Hague Centre for Strategic Studies)
Aan dit nummer werkten mee:
Fotografie
Jan-Willem van Aalst, Jeroen Aerts, Hilde van Asveldt, Ronald Bartlema, Krijn van Beek, Irma Boddendijk, Rob Boogaard, Anja van den Bosch, Wouter Botzen, Hans te Brake, Eric-Jan Broeken, Peter de Bruijn, Sündüz Çelen, Ruth Clabbers, Karin Dibbets, Erna Dirkse, Kees van Dongen, Karen Engel, Anna Fallon, Georg Frerks, Henk Geveke, Brandi R. Gilbert, Janneke de Groot-Stemerdink, Jack Harrald, Yolande van Harten, Eveline Heijna, Leonie Hoijtink, Astrid Janssen, Alexandra E. Jordan, Boi A.J. Jongejan, Bas Kolen, Leo Kooijman, Pieter C. Lagas, Monique Matze, Simone van Oosten, Rob Peters, Liesel A. Ritchie, Magda Rooze, Daan van Rossum, Aafke Schaapherder, Greg Shaw, Hannelore Slock, Hella Smit, Vincent van Steen, Kim Steenbergen, Lotte Stegeman, Nynke Stegink, Bernadette Sourbag, Teun Terpstra, Manuel Torres, Joe Trainor, Willem Treurniet, Maaike van Tuyll, Pauline Veldhuis-Beem, Josine van de Ven, Lucia Velotti, Robert Verhoeven, Jeroen Warner, Marco Zannoni
Crisisplein, FEMA, Pieter C. Lagas, Nederlandse Rode Kruis, Oranje Kruis, NOS/Zwijsen, Eric Planquart, Bas Schoemaker, SWVV, Arthur Wijnen Illustraties
Jan-Willem van Aalst, Crisisplein, Deltacommissaris, Kidsweek Junior, NOS Jeugdjournaal, Podium, TNO, VR Brabant-Zuidoost, WRR Vormgeving
Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag Productiebegeleiding
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Communicatie en Informatie / Grafische en Multimediale Diensten Druk
OBT bv, Den Haag © Auteursrecht voorbehouden. ISSN 1875-7561
Voor een gratis abonnement mail:
[email protected]. Het magazine is te downloaden via www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid.
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
55
Vier vragen aan: Ruth Clabbers, sinds 1 september directeur Nationale Veiligheid bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Welke (praktijk)ervaring op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing is je tot nu toe het meest bijgebleven?
“Het mooiste is natuurlijk als je ziet dat datgene waar je veel energie en tijd in investeert met elkaar ook zijn vruchten afwerpt in de praktijk en Nederland ook daadwerkelijk een stukje veiliger maakt. In 2007 constateerden we interdepartementaal dat een grieppandemie één van de grootste risico’s was voor de maatschappij (qua kans en impact). Op basis daarvan is het kabinet geadviseerd om een grote inzet te plegen op de voorbereiding onder meer door het maken van continuïteitsplannen door bedrijfsleven en overheden. Die plannen bewezen haar nut bij de recente griep A H1N1. Dan komt alles bij elkaar waar je samen aan hebt gewerkt.” De verwachtingen over het aanpakken van veiligheidsvraagstukken zijn gestegen. Wat zijn, mede tegen die achtergrond, de belangrijkste ambities van de directie voor de komende periode?
“De opdracht zal enerzijds zijn om een realistisch beeld te schetsen van dreigingen, geen paniekverhalen en ook niet de illusie te wekken dat 100% veiligheid te garanderen is (geld is immers ook maar één keer uit te geven). Daarnaast zullen we er wel voor moeten zorgen dat op die dreigingen die reëel zijn ook de goede focus en prioriteit (gevoel van urgentie) wordt gegeven en er
56
concrete handelingsperspectieven zijn voor overheden, bedrijfsleven en burgers. Het voorkómen of de aanpak van ICT dreigingen (al dan niet moedwillig) is één van onze belangrijkste thema’s het komende jaar, maar we hebben ook aandacht voor heimelijke inlichtingenactiviteiten (spionage). Communicatie en informatievoorziening worden steeds belangrijker, vandaar de projecten netcentrisch werken, meldkamerorganisatie, nieuwe media in crisiscommunicatie (twitter) en NL alert. En tot slot wordt er hard gewerkt aan de invoering van de landelijke operationele staf (LOS) die bij grote rampen en crises operationeel advies zal geven aan het kabinet, de invoering van de Wet veiligheidsregio’s en de verbetering van de samenwerking tussen de rijkscrisiscentra. Kortom, voor het geval er iets gebeurt in Nederland, wordt er hard gewerkt op tal van terreinen en tussendoor moeten we er ook nog voor zorgen dat we 24/7 paraat staan. Die combinatie is uniek, maar maakt het ook ontzettend leuk.” Hoe kijk je aan tegen de samenwerking met de veiligheidspartners (bestuur, operationele diensten, bedrijfsleven) en de kennisinstellingen?
organisaties, nieuwe aanspreekpunten. We zullen ervoor moeten waken dat in de hectiek van bezuinigingen of wijzigingen van kabinetsprioriteiten we elkaar niet meer vinden en iedereen zijn eigen ding gaat doen. Dan weet je zeker dat het eindresultaat niet goed is. Dat geldt ook voor samen werking met kennisinstellingen, want die leveren ons (een deel van) de informatie waarop wij handelen.” Wat kunnen we leren van landen om ons heen of uit het internationale speelveld?
“Singapore doet ontzettend veel op het domein van zelfredzaamheid en het betrekken van burgers bij veiligheidsvraagstukken. Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds kort de opdracht om het buitenlandse – en binnenlandse veiligheidsdomein in één strategie en één risicobeoordeling onder te brengen en zo zijn er nog wel meer voorbeelden. We werken veel samen met andere landen op tal van terreinen, overigens ook in EU en NAVO verband, maar we mogen ook trots zijn op een aantal projecten waar we als Nederland echt koploper zijn: NL alert (het alerteren van burgers via de mobiele telefoon), maar ook (alhoewel dat soms anders lijkt in de media) C2000.”
“Die samenwerking is essentieel en gaat steeds beter maar we hebben nog stappen te zetten. Bovendien is het iets waar je continu aan moet werken. Er komen nieuwe
Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing september/oktober 2010
jaargang 8 | nummer 5 | september/oktober 2010
Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing Thema: Jongeren Nederlands-Amerikaans onderzoeksnetwerk watercrises Denk achteruit - terugblik Henk Geveke Ruth Clabbers nieuwe directeur Nationale Veiligheid