BROCHURE
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Wegwijs in de derde hoofdtaak
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
NATIONALE OPERATIES EN (INTER) NATIONALE NOODHULP
5. 5.1 5.2
MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING door Defensie aan derden Binnen Nederland Buiten Nederland
25
6. 6.1.1 6.1.2 6.2 6.2.1
Bijstand op de Nederlandse Antillen en Aruba Aanvraagprocedure Taken en verantwoordelijkheden Harde Bijstand Aanvraagprocedure
26
7.
Bijzondere bijstand in Nederland: De Dienst Speciale Interventies (artikel 60 Politiewet)
27
8. 8.1 8.2
Noodhulp en Humanitaire hulpverlening Algemeen Luchttransport
28
9.
Host Nation Support (gastlandsteun)
29
26 26 26 26
28 28
31
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
32 32 32 33 34 34 34 35 35 36 36 36 36 36 36 36 37 37 37 37 37 38 38 38 38
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
10. Defensie capaciteiten 10.1 Structurele taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten 10.1.1 Kustwacht Nederland 10.1.2 Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba 10.1.3 Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) 10.1.4 Algemene duikondersteuning 10.1.5 Calamiteitenhospitaal 10.1.6 Luchtruimbewaking (Air policing/Renegade) 10.1.7 Patiënten vervoer en militaire Search And Rescue 10.1.8 USAR.NL 10.1.9 Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) 10.2 Gegarandeerde capaciteiten ICMS 10.2.1 Bataljon ten behoeve van bewaking en beveiliging 10.2.2 Twee schepen van de wacht 10.2.3 Stafcapaciteit 10.2.4 Transport 10.2.5 Vouwbrugpeloton. 10.2.6 Constructiecompagnie 10.2.7 3000 militairen 10.2.8 Militaire opvanglocaties 10.2.9 Geneeskundige Hulpposten 10.2.10 Mobiel Noodhospitaal 10.2.11 Ziekenautopeloton 10.3 Voorbeelden van capaciteiten op grond van beschikbaarheid 10.3.1 Luchttransport 10.3.2 Blushelikopters
25 25
04
1. INLEIDING 1.1 Introductie Voor u ligt de brochure ‘Nationale operaties’. Deze brochure beschrijft het taakveld rondom nationale en daaraan verwante operaties. Het biedt niet alleen inzicht in de complexe omgeving waarin nationale operaties worden uitgevoerd, maar is ook een praktische handleiding voor de uitvoering van dit type operaties. De brochure is primair bedoeld voor medewerkers van de Bestuurstaf die op enigerlei wijze betrokken zijn bij nationale operaties. Hierbij valt te denken aan de leden van het Departementaal Beleidsteam (DBT), het Calamiteiten Actie Team (CAT) en het Defensie Operatie Centrum (DOC). Daarnaast is brochure ook bedoeld voor de secties nationale operaties van de krijgsmachtdelen en (civiele) organisaties, die te maken hebben met nationale operaties of internationale noodhulp. De brochure beschrijft de verschillende fora die betrokken zijn bij nationale operaties en biedt inzicht in hun onderlinge relaties. Hiertoe zijn diverse stroomschema’s in deze brochure opgenomen.
1.2 Nationale veiligheid De nationale veiligheid is in het geding als vitale belangen van de Nederlandse Staat en/of samenleving zodanig worden bedreigd dat sprake is van (potentiële) maatschappelijke ontwrichting. Als vitale belangen zijn gedefinieerd: • territoriale veiligheid (in gevaar bij aantasting van ons grondgebied); • economische veiligheid (ongestoord handelsverkeer); • ecologische veiligheid (leefomgeving); • fysieke veiligheid (volksgezondheid); • sociale en politieke stabiliteit (bijvoorbeeld respect voor kernwaarden als vrijheid van meningsuiting).
De krijgsmacht beschikt over specialistische kennis en capaciteiten waarmee hoogwaardige ondersteuning aan het civiele bestuur in Nederland kan worden geleverd. Recente rampen, grensoverschrijdende terroristische dreiging en het groeiende besef dat Defensie over unieke capaciteiten beschikt, hebben ertoe geleid dat ‘nationale’ inzet van de krijgsmacht in belang is toegenomen. De samenleving verwacht van Defensie dat zij er staat wanneer dat nodig is.
1.3 Nationale operaties
01 Nederlandse Defensie Doctrine
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Het ondersteunen van civiele autoriteiten, waarop nationale operaties veelal zijn gericht, is één van de hoofdtaken van de Krijgsmacht. Mede door de veelvuldige inzet in crisishaarden in het buitenland beschikt Defensie over mensen, middelen en ervaringen die ook voor nationale inzet zeer relevant zijn. Binnen Defensie 01 wordt onder nationale operaties verstaan: • het beveiligen van het Nederlandse grondgebied; • beveiligen op de grond; • het verlenen van gastlandsteun; • de logistieke ondersteuning van expeditionair optreden; • explosieven opruiming; • militaire bijstand: - ingeval van een ramp of de vrees voor het ontstaan daarvan; - handhaving van de openbare orde; - strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde; - bijzondere militaire bijstand; • militaire steunverlening openbaar belang.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Het is de taak van de overheid deze nationale veiligheid te verzekeren en te bevorderen. Dat vereist onder meer dat de overheid rampen en crises probeert te voorkomen en dat zij tijdig en adequaat optreedt als zich toch een crisis voordoet. Een ramp is een ernstige verstoring van de openbare veiligheid. Het gaat meestal om een eenmalige, korte en hevige gebeurtenis op één plek. Een ramp bedreigt of schaadt het leven of de gezondheid van veel mensen. Ook kan een ramp het milieu schaden of grote materiële schade veroorzaken. Bij een crisis gaat het meestal niet om één gebeurtenis, maar om een serie gebeurtenissen (soms in de tijd gespreid). De oorsprong is mogelijk diffuus en er zijn meerdere factoren in het spel die een crisis beïnvloeden. Bovendien is niet altijd zonder meer duidelijk wat er moet worden gedaan en door wie. Veel meer dan bij een ramp zal er sprake zijn van belangentegenstellingen, die kunnen leiden tot conflictsituaties. De verschillen tussen ramp en crisis leiden ertoe dat we spreken van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
06
1.4 Intensivering civiel-militaire samenwerking De afgelopen jaren is de rol van het Ministerie van Defensie op het terrein van nationale operaties in belang toegenomen. Op 3 maart 2005 ondertekenden de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Defensie het convenant civiel-militaire bestuursafspraken (CMBA). Het CMBA betekende een koerswijziging voor de derde hoofdtaak van het Ministerie van Defensie. Defensie ontwikkelde zich van een vangnet als civiele capaciteiten tekort schieten, tot een structurele veiligheidspartner naast gemeenten, de politie, de brandweer en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.
1.5 Hoe is deze brochure ingericht? Deze brochure biedt een overzicht van relevante zaken in het kader van nationale operaties. Het schetst een beeld van de omgeving waarin Defensie bijdraagt aan de uitvoering van deze taken door het verlenen van bijstand en steun aan civiele autoriteiten. Daarnaast wordt de interne bedrijfsvoering beschreven. Er wordt antwoord gegeven op de vraag hoe het Ministerie van Defensie zich heeft georganiseerd om deze taak in te vullen. De derde doelstelling van deze brochure is een praktische. De brochure dient als naslagwerk voor de te hanteren procedures bij de uitvoering van nationale operaties. Voorts zijn de capaciteiten waarover Defensie beschikt benoemd.
De volgende hoofdstukken gaan in op de organisatie rondom nationale operaties. Deze hoofdstukken hebben als doel de lezer een beeld te geven over de wijze waarop het ‘crisisbeheersingsveld in Nederland’ is georganiseerd. Hoofdstuk 2 gaat in op de omgeving. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende organisaties, waarmee zaken wordt gedaan buiten het Ministerie van Defensie. In hoofdstuk 3 wordt de relevante interne defensieorganisatie beschreven. Hoofdstuk 4 richt zich op de sectie nationale operaties. Het beschrijft de rol, haar taak en de activiteiten van de sectie. In hoofdstuk 5 tot en met 10 worden de verschillende wijzen van inzet belicht. Per hoofdstuk wordt een specifieke inzetoptie uitgewerkt met de daarbij behorende procedures. Het doel van deze hoofdstukken is helderheid te verschaffen en richtlijnen te geven met betrekking tot de afhandeling van verzoeken. Hoofdstuk 11 biedt een overzicht van defensiecapaciteiten die worden ingezet ten behoeve van nationale operaties.
02 zie voor specifieke Defensie capaciteiten hoofdstuk 13
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Dit betekent dat deze brochure per definitie een levend document is. Gebruikers worden dan ook uitgenodigd onvolkomenheden te melden bij de Sectie nationale operaties van de defensiestaf. Daarnaast zijn suggesties ter verbetering altijd van harte welkom. Deze brochure is uitgegeven door de Hoofd directie Algemene Beleidszaken en is samengesteld door de Directie Operaties, sectie nationale operaties.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De structurele civiel-militaire samenwerking leidde ook tot het besef dat er zich nieuwe mogelijkheden tot samenwerking voordoen. In 2006 is daarom een aanvullend pakket aan samenwerkingsafspraken uitgewerkt over de inzet van specialistische defensiecapaciteiten. Onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ondersteund door TNO zijn diverse scenario’s onderzocht. Ongeveer tweehonderd deskundigen van alle betrokken veiligheidsdepartementen en veiligheidsdiensten werkten mee aan dit onderzoek. Alle analyses toonden een behoefte aan meer defensiesteun en een snellere beschikbaarheid daarvan aan. Het resultaat is een intensivering van de civiel-militaire samenwerking (ICMS) waarbij is gestreefd naar een gegarandeerd minimumpakket met een maximale benutting van de binnen Defensie aanwezige kennis en kunde. De nieuwe afspraken zijn vastgelegd in bestuursafspraken ICMS. Ten opzichte van het convenant “Civiel Militaire Bestuursafspraken”(CMBA) uit 2005, neemt de gegarandeerde ondersteuning van de krijgsmacht toe van 3.000 tot circa 4.600 02 militairen . Deze uitbreiding bestaat uit een specialistische aanvulling op andere al bestaande vormen van samenwerking zoals kustwacht en bijzondere bijstand. Bij elkaar opgeteld stelt het Ministerie van Defensie op rotatiebasis meer dan 25% van haar militaire capaciteit beschikbaar voor haar rol als veiligheidspartner. De grootste verandering is echter dat de afspraken een bindend karakter hebben. Hierdoor kunnen de civiele autoriteiten snel en zonder tijdrovend overleg, beschikken over de benodigde specialistische militaire steun en bijstand.
07
2. DE OMGEVING Veiligheid in Nederland 2.1 Introductie Bij een ernstige of abrupte (dreigende) aantasting van één of meer vitale belangen zijn de normale lijnen van besluitvorming en de gebruikelijke procedures niet meer toereikend. De besluitvorming zal in een dergelijk geval moeten plaatshebben binnen een daarop aangepaste structuur. Het instellen van een coördinatiecentrum is dan geboden. Bij een lichte vorm van crisis kan beheersing plaatshebben door en binnen één departement. Bij een zwaardere vorm is betrokkenheid en inzet van meerdere departementen vereist. Gaande van ‘licht’ naar ‘zwaar’ is er sprake van opschaling en van een toenemende coördinatiebehoefte. Deze opschaling is opgenomen in het schema in hoofdstuk 3.5 Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de belangrijkste structuren en organisaties die van belang zijn in het kader van crisisbeheersing.
2.2 Departementaal Crisiscentrum Uitgangspunt is dat departementen zelf verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en afhandeling van crises op het eigen beleidsterrein. Indien een crisis zich in hoofdzaak afspeelt op het beleidsterrein van één departement en de normale overleg- en communicatiekanalen met andere departementen voldoende zijn, activeert het betrokken departement een eigen Departementaal Crisiscentrum (DCC), waar het Departementaal BeleidsTeam (DBT) vergadert. Het DBT bestaat uit medewerkers van het betrokken departement. Het besluit tot het activeren van een DCC wordt genomen door de Minister die het aangaat. Hij/zij stelt, ongeacht de aard of de mogelijke uitstraling van de crisis, in ieder geval de Minister-President en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van dit besluit in kennis en informeert hen over het verloop.
Indien een crisis zich uitstrekt over meerdere departementen en directe, ingrijpende gevolgen heeft voor beleidsterreinen van die departementen, is zwaardere interdepartementale coördinatie vereist. Deze wordt in beginsel verzorgd door het Nationaal Crisiscentrum (NCC). Het NCC is permanent ondergebracht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Hier zetelt, na activering, de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB). De in het NCC vertegenwoordigde departementen hebben in een dergelijke situatie ook elk een eigen DCC ingericht, waar het DBT zetelt. Het NCC fungeert tevens als departementaal coördinatiecentrum van het BZK en is in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de coördinatie (van de informatievoorziening) naar de besturen van andere overheden. De aard, de omvang en de ernst van de crisis en de daarmee samenhangende wijze van interdepartementale coördinatie en besluitvorming zijn bepalend voor de personele bezetting en inrichting van het NCC. Het NCC is de ondersteunende c.q. uitvoerende staf en het facilitair bedrijf ten dienste van de interdepartementale crisisbesluitvorming, zowel op ambtelijk als op politiek-bestuurlijk niveau. Het NCC is 24 uur per dag bereikbaar.
In de aanloopfase van een (dreigende) crisis, waarbij mogelijk beleidsterreinen of belangen van andere ministeries zijn betrokken, komt op initiatief van BZK of op verzoek van een ander departement, het ACO bijeen op het NCC. Het ACO is een ambtelijk adviesorgaan waarin voor het Ministerie van Defensie in de regel door J3/Hoofd Nationale Operaties en DJZ deelnemen. Het advies van het ACO wordt voor besluitvorming voorgelegd aan het ICCB.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
2.4 Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) en Ambtelijk Crisisoverleg (ACO)
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
2.3 Nationaal Crisiscentrum
08
Het ICCB beraadslaagt en besluit al naar gelang de ontwikkelingen over: evaluatie van de actuele toestand c.q. al getroffen maatregelen mede aan de hand van een situatierapport; eventueel te nemen maatregelen, al dan niet in internationaal verband overeengekomen; • inlichten van de Staten-Generaal; • inlichten van de Raad van State; • voorlichting; • instructies voor de rijksdienst. De door het ICCB genomen besluiten worden indien nodig ter politieke goedkeuring voorgelegd aan de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB).
2.5 Ministeriële commissie Crisisbeheersing Crisisbesluitvorming op politiek-bestuurlijk niveau heeft in beginsel plaats in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB). In de beperkte variant bestaat de MCCB uit de betrokken bewindslieden onder voorzitterschap van de Minister van BZK. In de uitgebreide variant wordt de MCCB gevormd door de (nagenoeg) voltallige (Rijks)ministerraad ((R)MR), onder voorzitterschap van de Minister-President.
2.6 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
De omgeving waarin de NCTb opereert, is bestuurlijk en politiek complex. Politieke afstemming heeft plaats in de Raad voor de Nationale Veiligheid (RNV). De RNV staat onder leiding van de Minister-President. In de Raad overleggen de meest betrokken bewindspersonen op het terrein van terrorismebestrijding en inlichtingen- en veiligheidsdiensten met elkaar. Het Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) bereidt het overleg voor. In de GCT zijn de bij terrorismebestrijding betrokken ministeries en overheidsdiensten vertegenwoordigd, voor Defensie zijn dat de MIVD, DJZ en KMar.
03 Zie bijlage D alertering en alarmering
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Bij een terroristische dreiging zal veelal sprake zijn van een top-down opschaling (van Rijksniveau naar het niveau van de veiligheidsregio). Zo nodig worden hierbij in de specifiek bedreigde sector(en), zoals bijv. de burgerluchtvaart, drinkwatervoorziening of de energiesector, extra maatregelen genomen. Bij gevolgbestrijding (na een aanslag) wordt bottum-up opgeschaald via de Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure (GRIP 03). De besluitvorming heeft plaats in nauw overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tenzij spoed zich daartegen verzet.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft als taak het risico van terroristische aanslagen in Nederland zoveel mogelijk te verkleinen en het op voorhand beperken van schade als gevolg van een mogelijke aanslag. In Nederland zijn meerdere instanties betrokken bij de bestrijding van terrorisme. Om de samenwerking te verbeteren, is de coördinatie ondergebracht bij de NCTb. De organisatie heeft de volgende taken: • De NCTb combineert, analyseert en verwerkt de informatie van inlichtingenverschaffende diensten en bestuurlijke en wetenschappelijke bronnen, zodat integrale analyses en dreigingsbeelden op het gebied van terrorisme kunnen worden gemaakt. • De NCTb zorgt voor de ontwikkeling van een helder en eenduidig beleid op het vlak van terrorismebestrijding. Dit geldt zowel voor strategische en internationale beleidsontwikkeling, als voor de communicatiestrategie. • De NCTb regisseert de samenwerking van de verschillende partijen die betrokken zijn bij terrorismebestrijding. Dit geldt zowel voor structurele en incidentele samenwerking, als voor de regie van voorlichting en woordvoering over terrorismebestrijding. • De NCTb is verantwoordelijk voor het onderhouden, uitvoeren en vernieuwen van het nationaal stelsel van bewaken en beveiligen. • De NCTb is verantwoordelijk voor de beveiliging van de burgerluchtvaart. • De NCTb houdt toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart.
09
2.7 Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) Het LOCC coördineert namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de operationele inspanningen zowel in de voorbereidingsfase als in de responsfase van een crisis. Tegen deze achtergrond heeft het LOCC tot doel om bij dreigende en acute crises, grootschalige incidenten en evenementen te komen tot een efficiënte en samenhangende inzet van mensen, middelen en expertise van Brandweer, Politie, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en rampen (GHOR) en Defensie. De kerntaak van het LOCC is de regievoering op de bijstands- of steunverleningverzoeken en de operationele afstemming tussen operationele diensten. Daarnaast zorgt het LOCC voor adequate landelijke informatievoorziening en advisering op operationeel niveau. De personele vulling is primair afkomstig van Brandweer, Politie, GHOR en Defensie. De Coördinatoren hebben allen een specifieke rol in de aansturing van het LOCC en zijn daarnaast het primaire aanspreekpunt voor aangelegenheden betreffende hun “kolom”-organisatie (Brandweer, GHOR en Defensie). In totaal zijn in de LOCC organisatie vier defensie functieplaatsen opgenomen. Deze zijn zodanig gepositioneerd in het LOCC, dat iedere kolom in elke sectie is vertegenwoordigd.
2.8 Veiligheidsregio Een veiligheidsregio is een gebied waarin verschillende diensten en besturen samenwerken. Zij werken samen op het gebied van: rampenbestrijding, crisisbeheersing, brandweer, geneeskundige hulpverlening bij rampen en de handhaving van openbare orde en veiligheid.
Het bestuur van de veiligheidsregio bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten binnen de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio inventariseert de risico’s in de regio. Bij die inventarisaties zullen gemeenten en andere crisispartners, zoals waterschappen, Defensie en het Openbaar Ministerie worden betrokken. Onderdelen van het regionale beleid zijn onder meer de eventuele landelijke beleidsdoelstellingen, het gezamenlijke oefenen van de hulpverleningsdiensten en de afspraken met crisispartners.
04 Groningen, Friesland, Drenthe, IJssel-Vecht, Twente Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Utrecht, NoordHolland Noord, Zaanstreek-Waterland, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland, Gooi en Vechtstreek, Haaglanden, Hollands Midden, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland Zuid, Zeeland, Midden- en West-Brabant, Brabant Noord, Zuid-Oost Brabant, Noord- en Midden-Limburg, Limburg Zuid en Flevoland
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De burgemeester is altijd (ook indien er sprake is van een ramp of crisis) binnen de gemeente verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid. De burgemeester houdt dan ook het gezag bij de bestrijding van de ramp of crisis. Indien sprake is van een ramp of crisis die een gemeente overstijgt, kan de voorzitter van de veiligheidsregio een Regionaal Beleidsteam (RBT) instellen. Dit RBT bestaat in ieder geval uit de burgemeesters van de getroffen gemeenten en de hoofdofficier van justitie en de crisispartners waarvan de aanwezigheid in verband met de omstandigheden van belang is. Het RBT is belast met de bestuurlijke coördinatie. De voorzitter van het RBT stuurt de regionaal operationeel leider aan, die op zijn beurt het Regionaal Operationeel Team (ROT) leidt. In het ROT zitten de leidinggevenden van betrokken hulpverleningsdiensten en wordt de multidisciplinaire aanpak vormgegeven.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Hoewel veiligheid bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid is, zijn veel gemeenten te klein om een ramp of crisis te bestrijden. Door de brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau bijeen te brengen wordt niet alleen de slagkracht vergroot maar wordt ook eenheid, eenduidigheid en eenvoud in de aanpak bereikt. Analoog aan de indeling van de politieregio’s kent Nederland 25 veiligheidsregio’s 04.
010
3. NATIONALE OPERATIES de interne Defensie organisatie 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de interne defensieorganisatie voor wat betreft nationale operaties. Allereerst door een korte introductie van de organisatiestructuur van het Ministerie van Defensie. Het doel is de, voor nationale operaties, relevante organisatie-elementen te duiden. In hoofdstuk 4 wordt de Sectie nationale operaties gedetailleerd beschreven in termen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
3.2 Bestuursstaf Defensie De Bestuursstaf ondersteunt de bewindslieden (de Minister en de Staatssecretaris) bij de besturing van de organisatie en adviseert hen als lid van het kabinet. De Secretaris-Generaal (SG) is de hoogste ambtenaar van het ministerie en geeft leiding aan de Bestuursstaf. Het werk van de Bestuursstaf is onder te verdelen in drie taken: • het adviseren van de bewindslieden adviseren; • het aansturen van de Operationele Commando’s en de KMar; • het vormgeven aan de beleidskaders voor de Operationele Commando’s, het Commando DienstenCentra en de bedrijven van de Defensie Materieel Organisatie.
3.3 Defensiestaf Onderdeel van de Bestuursstaf is de Defensiestaf. De Defensiestaf is belast met de zorg voor de beleidsadvisering over militaire aspecten van operationele aangelegenheden en de coördinatie hiervan. Voor wat betreft de derde hoofdtaak gaat het niet alleen om operaties in het kader van militaire bijstand en steunverlening, maar ook om z.g. Host Nation Support (HNS) en Noodhulp.
De Defensiestaf bestaat onder meer uit de Directie Operationeel Beleid, Behoeftestellingen en Plannen (DOBBP), de Directie Aansturen Operationele Gereedstelling (DAOG) en de Directie Operaties (DOPS). De DOBBP ondersteunt de Commandant der Strijdkrachten in zijn beleidsrol. De DAOG stuurt het gereedstellingsproces aan bij de Operationele Commando’s. Voor het daadwerkelijk inzetten van eenheden beschikt de Commandant der Strijdkrachten over de Directie Operaties. Medio 2010 zal de Defensiestaf migreren naar een Operationele Staf. Mogelijk worden enkele directies daarbij samengevoegd.
3.3.1 Directie Operationeel Beleid, Behoeftestellingen en Plannen
3.3.2 Directie Aansturen Operationele Gereedstelling De DAOG draagt vanuit een operationele invalshoek bij aan de functionele beleidsontwikkeling in de Bestuursstaf. In een vroegtijdig stadium wordt de uitvoerbaarheid en bruikbaarheid van het geformuleerde beleid en de beleidsuitwerking gewaarborgd. Het onderbrengen van deze capaciteit bij de Defensiestaf voorkomt doublures en geeft de OPCO´s bovendien de mogelijkheid zich te concentreren op het operationele gereedstellingsproces.
3.3.3 Directie Operaties De DOPS zorgt voor de planning en aansturing van militaire operaties en voert o.a. de volgende taken uit: de planning en integrale nationale aansturing van operaties;
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De DOBBP adviseert de CDS op het gebied van het operationele beleid, de integrale plannen en de behoeftestellingen van de krijgsmacht. Deze directie stemt hiertoe af met de andere directies binnen de Defensiestaf, de andere hoofddirecties binnen de Bestuurstaf en met de commandanten van de Operationele Commando’s. De directie bestaat uit de ressorts Operationeel Beleid, Behoeftestellingen en Integrale plannen. Binnen DOBBP wordt het operationele beleid voor de gehele krijgsmacht ontwikkeld. Dit wordt afgestemd op het algemene defensiebeleid en vertaald naar plannen die moeten passen binnen de financiële kaders van de begroting.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De operaties staan onder eenhoofdige leiding van de Commandant der Strijdkrachten (CDS). De CDS is integraal verantwoordelijk voor de planning, voorbereiding, (toezicht op) de uitvoering en de evaluatie van een operatie.
011
• • • •
het adviseren van de CDS en de Minister over alle militaire aspecten van operaties; het voorbereiden van het operationeel besluitvormingsproces voor deelname aan een operatie; het aansturen van de missiegerichte voorbereidingen voor alle operaties; het leiden en aansturen van de inzet van alle (nationale) militaire operaties (bijv. steunverlening en militaire bijstand); • het aansturen van en toezicht houden op de afronding van alle operaties; • het vaststellen van eisen waaraan eenheden, staven en individuen moeten voldoen; • het bijdragen aan het ontwikkelen van doctrinepublicaties. De DOPS wordt geleid door de Directeur DOPS (D-DOPS). Zijn aandacht is primair extern gericht: hij adviseert de CDS en stemt af met andere directoraten, ministeries en (inter)nationale organisaties. Nationale operaties vormen het primaire aandachtsgebied van de Plaatsvervangend D-DOPS (PD-DOPS). De DOPS is ingericht conform de functionele NAVO (J)-structuur. Onderdeel van de DOPS is het Defensie Operatie Centrum (DOC). Het DOC is 24/7 bezet en draagt zorg voor de verwerking en doorgeleiding van inkomende en uitgaande berichten. D-DOPS PD-DOPS
Chef Staf
J-1 Personeel
J-2 Inlichtingen
J-3 Operatiën
J-4 Logistiek
J-5 Plannen
Stafgroep Secretariaat
J-6 Verbinding
J-7 Opleiding & Training
J-8 Controller
J-9 CIMIC
J-SO Speciale Operaties
LSO’n
Binnen de J-3 van de DOPS bevindt zich de Sectie Nationale Operaties.
3.4 Relevante organisatie elementen binnen de Bestuursstaf Andere, voor nationale operaties, relevante organisatie-elementen binnen de Bestuurstaf zijn:
3.4.1 De Hoofddirectie Algemene Beleidszaken De Hoofddirectie Algemene Beleidszaken (HDAB) is verantwoordelijk voor het opstellen van de beleidsvisie met daarin de uitgangspunten voor het defensieplan en de begroting, de beleidsagenda bij de begroting en het beleidsverslag bij het jaarverslag. Deze beleidsdocumenten zijn belangrijke ijkpunten in de z.g. Beleids-, Plannings-, en Begrotings-procedure (BPB-procedure). Met behulp van zo concreet mogelijke beleidsrichtlijnen bepaalt zij jaarlijks de richting waarin het defensiebeleid en de krijgsmacht zich ontwikkelen. De HDAB is daarnaast verantwoordelijk voor de coördinatie en integratie van het defensiebeleid. Onderdeel hiervan, en van belang voor nationale operaties, is de zitting van de HDAB in het departementale coördinatieberaad ten aanzien van nationale taken en terrorismebestrijding. Ook in de ontwikkeling en totstandkoming van het ICMS-beleid speelt HDAB een belangrijke rol.
De doelstelling van de DJZ is het bevorderen van de juridische en bestuurlijke zorgvuldigheid van het defensiebeleid. DJZ is ingedeeld in sectoren, die grotendeels aansluiten op de rechtsgebieden waarop de directie werkzaam is. Voor nationale operaties is in het bijzonder de afdeling Internationale en Juridische Beleidsaangelegenheden (IJB) van belang.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
3.4.2 De Directie Juridische Zaken
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Defensie Operatie Centrum
012
De afdeling IJB is onder andere belast met de volgende taken: het opstellen van verdragen en andere (inter)nationale overeenkomsten en regelingen, de juridische toetsing daarvan alsmede de advisering op dit terrein; • de juridisch-bestuurlijke advisering in aangelegenheden betreffende de KMar; • de juridisch-bestuurlijke toetsing en advisering ten aanzien van verzoeken om militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993, de Wet rampen en zware ongevallen en op grond van de Regeling steunverlening in het openbaar belang; • de juridisch-bestuurlijke toetsing en advisering op het gebied van bijstand en steunverlening aan de Nederlandse Antillen en Aruba, en van de maritieme rechtshandhaving; • de juridisch-bestuurlijke toetsing betreffende maatschappelijke dienstverlening met een politieke of juridisch complexe dimensie; • de beoordeling van, en advisering over, convenanten tussen de rijksoverheid en medeoverheden evenals samen werkingsafspraken tussen departementen. DJZ participeert namens de Minister van Defensie in diverse interdepartementale fora op het gebied van terrorismebestrijding en crisisbeheersing. DJZ werkt daartoe nauw samen met onder andere HDAB, DOPS en Bureau SG.
3.4.3 De Directie Voorlichting en Communicatie
3.4.4 Bureau SG In zijn rol als Korpsbeheerder van de KMar beslist de SG over bijstandsaanvragen Politiewet art 58 betreffende KMar.
3.5 Opschalingmodel Bestuurstaf in geval van crisis Een crisis is altijd een bijzondere situatie waarop snel en adequaat moet worden gereageerd. Het onverwachte karakter van een crisis zal per definitie de routinematige processen verstoren en vraagt om een gecoördineerde actie. Afhankelijk van de ernst van de situatie, wordt de defensieorganisatie als volgt opgeschaald 05: Extern DEF: NCTB LOCC ERC NCC .....
MCCB SG Verantwoordelijkheid ICCB
CDS
DBT SG
DV DJZ DAB
CAT
DV: permanent DJZ: permanent (DAB: na afstemming)
DOC
OPCEN OPCEN OPCEN
Het DCC heeft bij het Ministerie van Defensie bij incidenten ‘een systematiek van opschaling’. Een volledig opgeschaalde DCC functioneert onder verantwoordelijkheid van de SG. Bij kleinschalige incidenten wordt onder verantwoordelijkheid van de DOPS (1e opschaling is oproepen 2e dienstploeg) of van de CDS (2e opschaling is oproepen CAT) georganiseerd.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
CDS Verantwoordelijkheid
Intern DEF: KMar MIVD CDC .....
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De Directie Voorlichting en Communicatie (DVC) is een zelfstandige directie die rechtstreeks valt onder de SG. De directeur Voorlichting en Communicatie, diens plaatsvervanger en de adjunct-directeur zijn verantwoordelijk voor deze directie. De directie heeft de volgende taken: • het formuleren van een algemeen communicatiebeleid voor het Ministerie van Defensie; • het adviseren van de politieke, ambtelijke en militaire leiding op het gebied van de in- en externe communicatie; • het uitvoeren van activiteiten op het gebied van de in- en externe communicatie; • het ondersteunen van lijnmanagers bij hun interne communicatieactiviteiten; • het ontplooien van interne communicatieactiviteiten.
013 05 Zie ook CDS aanwijzing A-344 en de Vaste Order calamiteiten en ongevallenmanagement
DBT
MINDEF/SG (Vz)
ICCB/MCCB
CAT
2e opschaling 24/7 door CDS
NCC/LOCC
1e opschaling 24/7 dubbele dienstploeg door CDS-Dir OPS
NCC/LOCC
24/7 door CDS- Dir OPS
NCC/LOCC
DOC+
DOC
3.5.1 Defensie Operatie Centrum Onderdeel van de DOPS is het DOC. Het DOC is 24/7 bezet door een dienstploeg van drie personen. Het DOC verwerkt conform de “Standard Operating Procedures” de initiële berichtgeving bij een calamiteit. Indien nodig kan het DOC worden versterkt met de ‘reserve dienstploeg’ die de dagelijkse werkzaamheden overneemt zolang de ‘zittende dienstploeg’ belast is met de afhandeling van de calamiteit.
3.5.2 Calamiteiten Actie Team
3.5.3 Departementaal Beleidsteam 06 Het Departementaal Beleidsteam (DBT) wordt voorgezeten door de Minister of Staatssecretaris. Zij kunnen zich laten vervangen door de (Plaatsvervangend) SG. Andere deelnemers in de kernbezetting zijn: • de (P) SG • de CDS • de Hoofddirecteur Algemene Beleidszaken • de Directeur Voorlichting en Communicatie • de Directeur Juridische Zaken Natuurlijk bestaat de mogelijkheid het DBT uit te breiden met andere directeuren, indien dit noodzakelijk wordt geacht. Het DBT richt zich op het nemen van besluiten op het politiek – militaire en strategische niveau, het beoordelen van politieke en juridische consequenties, maakt afspraken over externe communicatie en borgt de afhandeling van de crisis (de crisis na de crisis).
De operationele commando’s (OPCO’s) richten zich op het primaire proces (inzet van eenheden) van Defensie. Zij zijn verantwoordelijk voor het, op aanwijzing van de CDS, formeren en gereedstellen van eenheden en personen. Dit geldt ook voor de personele en materiële instandhouding ervan tijdens een operatie en de afronding van de operatie inclusief de nazorg en recuperatie van de operationele capaciteit.
3.6.1 Nationale operaties binnen het CZSK, het CLSK en het CLAS De sectie nationale operaties is zowel bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK), als bij het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) onderdeel van de respectievelijke Directie Operaties. Voor het CZSK geldt dat het onderdeel is van de sectie N3 Operaties, dat zich bevindt binnen het Maritiem Situatie Centrum (MSC). Bij het CLSK is de sectie nationale operaties onderdeel van de sectie A3 Operaties, dat onderdeel is van het Operatie Centrum (OPCEN). Bij het CLAS is de sectie onderdeel van de G3 Operaties. De sectie nationale operaties van een OPCO is verantwoordelijk voor de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van een nationale operatie. Vanwege het grondgebonden karakter treedt het CLAS doorgaans op als coördinerend OPCO. 06 Aanwijzing van de SG nr. V-15
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
3.6 De Operationele Commando’s
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
DOPS stuurt het operationele niveau aan, informeert het politiek-militaire niveau en coördineert de afstemming van alle acties met betrekking tot de calamiteit of het ongeval. Daartoe kan het CAT worden geformeerd na opdracht van de (P)D-DOPS. Het CAT wordt geformeerd door DOPS personeel conform het z.g. ‘CAT-rooster’.
014
3.6.2 De Koninklijke Marechaussee (KMar) en de nationale taken van Defensie De KMar is een politieorganisatie met een militaire status en een breed takenpakket op het gebied van civiele en internationale politietaken. De KMar is als onderdeel van de krijgsmacht belast met de drie hoofdtaken die in de Grondwet aan de krijgsmacht zijn opgedragen. Daarnaast staan in de Politiewet 1993 de politietaken van de KMar limitatief opgesomd. Hierdoor valt deze inzet van de KMar niet onder de ondersteuning van civiele autoriteiten maar heeft de KMar permanent verantwoordelijkheid voor een eigen (civiel) takenpakket. Takenpakket Het takenpakket van de KMar is het beste weer te geven aan de hand van de zogenaamde taakvelden: 1. Beveiliging, bestaand uit onder andere: • objectbeveiliging van aangewezen objecten zoals de paleizen van het Koninklijk Huis en de ambtswoning van de Minister President; • persoonsbeveiliging 07 in Nederland en in het buitenland; • beveiliging burgerluchtvaart zoals de beveiliging van vliegtuigen, luchtvaartterreinen en toezicht op de passagierscontrole; • beveiliging waardetransporten van De Nederlandsche Bank en ceremoniële diensten. 2. Handhaving Vreemdelingenwet, bestaand uit onder andere: • de grensbewaking aan de Schengen buitengrenzen zoals op Schiphol en de andere luchthavens en zeehavens 08 • Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) aan de Schengen binnengrenzen gericht op de bestrijding van illegale immigratie van vreemdelingen en ter bevordering van de veiligheid; • ondersteuning in het kader van de asielprocedure en het begeleiden van uit te zetten vreemdelingen.
4. Politietaken op Schiphol en andere aangewezen luchthavens, bestaand uit onder andere de handhaving van de openbare orde, opsporing van strafbare feiten en het verlenen van noodhulp. 5. Assistentie, samenwerking en bijstand, hier levert de KMar op verschillende manieren bijstand, verleent assistentie en werkt samen met de politie. De inzet kan bestaan uit het leveren van capaciteit op het gebied van recherche, persoons- en objectbeveiliging en eenheden voor de inzet bij grootschalig en bijzonder politieoptreden. De KMar beschikt daarvoor over een Bijstandsorganisatie met Mobiele Eenheden (ME) en Bijstandseenheden (BE). De BE wordt ook hoger in het geweldsspectrum ingezet voor het handhaven van de openbare orde, bewaken en beveiligen en ter ondersteuning van ME en AOE’s 09. De samenwerking met de politie in het kader van de reguliere taakuitvoering op basis van convenanten valt tevens binnen dit taakveld. 6. Vredesmissies en internationale taken, naast de politiezorg uitgevoerd in Nederland wordt deze politiezorg wereldwijd geboden tijdens militaire operaties. Ook levert de KMar een bijdrage aan (weder)opbouw en hervorming van lokale politieorganisaties door deelname aan internationale (civiele) politiemissies.
Besturing De besturing van de KMar wordt getypeerd door een scheiding tussen gezag en beheer. 07 onder andere Nederlandse militaire en civiele autoriteiten die crisisgebieden bezoeken en hoge buitenlandse militairen die Nederland bezoeken 08 Uitgezonderd de haven van Rotterdam 09 Arrestatie ondersteunende eenheden
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Organisatie De staf van C-KMar in Den Haag is verantwoordelijk voor de (bijdrage aan) beleidsontwikkeling, de afstemming met gezag en beheer en het monitoren van de uitvoering. De operationele taken worden aangestuurd en ondersteund door districten. Er zijn drie districten met een geografische verantwoordelijkheid (Zuid, West en Noord-Oost), een district voor de luchthaven Schiphol en een district voor de landelijke en buitenlandse eenheden. Binnen de districten zijn de brigades verantwoordelijk voor de uitvoering van de operationele taken.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
3. Politietaken Defensie, bestaand uit onder andere de handhaving van de openbare orde op militaire terreinen en de opsporing van strafbare feiten indien er sprake is van een militaire verdachte.
015
Onder gezag wordt hier verstaan de bevoegdheid om te beslissen over de inzet van de KMar. Het gezag over de KMar berust bij de Minister die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waarbinnen de betreffende taak van de KMar valt of de autoriteit onder wiens verantwoordelijkheid de taak wordt uitgevoerd. Dat kan onder andere het Openbaar Ministerie, Burgemeester en NCTb zijn. Hierdoor worden de politietaken van de KMar grotendeels uitgevoerd onder civiel gezag. Andere taken zoals de deelname aan vredesmissies vallen onder het gezag van de Minister van defensie zolang het geen opsporingstaken betreft. Beheer betreft de activiteiten gericht op ondersteuning van de functionaliteit van de organisatie met als doel het waarborgen van de beschikbaarheid van middelen (zowel kwantitatief als kwalitatief ). Het korpsbeheer betreft het beheer van de KMar en berust bij de Minister van Defensie. Deze heeft de rol van korpsbeheerder gemandateerd aan de Secretaris-generaal (SG). Hierdoor is ook voor de KMar net als bij de regiokorpsen en het KLPD een scheiding tussen de aansturing door het gezag en de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder ontstaan. Doordat een groot deel van de taken wordt uitgevoerd voor verschillende gezagsdragers (buiten het ministerie van Defensie) en de noodzakelijke onafhankelijkheid bij de uitvoering van politietaken worden eisen gesteld aan de (operationele) beleids- en bedrijfsvoering van de KMar. Mede daarom is, bij de vaststelling van het nieuwe besturingsmodel Defensie, de KMar binnen het ministerie van Defensie voor haar politietaken rechtstreeks gepositioneerd onder de SG. Bijstand In de politiewet is opgenomen dat politieorganisaties elkaar bijstand kunnen leveren. Daarbij kan bijstand worden geleverd door de regiopolitie/ KLPD aan de KMar en kan de KMar zowel kwantitatieve als kwalitatieve bijstand verlenen aan de regiopolitie/ KLPD. Het kunnen leveren van bijstand is één van de taken van de KMar uit de Politiewet.
Conflict en Cisisbeheersing. Het multidisciplinair optreden van hulpverleningsorganisaties bij rampen en crises is verdeeld in kolommen. De taken van de brandweer maken deel uit van de ‘rode kolom’, de geneeskundige hulpverlening van de ‘witte kolom’, de middelen van Defensie zijn ondergebracht in de ‘groene kolom’ en vanzelfsprekend zijn de politieprocessen benoemd als ‘ blauwe kolom’. Waar de KMar verantwoordelijk is voor de politietaak, zoals op luchthavens en militaire terreinen, is de KMar, als ‘lokale politie’, verantwoordelijk voor de politieprocessen. Ook bij bijstand van de KMar aan de politie wordt de KMar opgenomen in de politiestructuren van de blauwe kolom. De KMar maakt hierdoor, anders dan overige delen van Defensie, geen deel uit van de groene kolom en valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Officier Veiligheidsregio, Regionaal Militair Commando en Commandant Militaire Middelen. De KMar heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid om als politieorganisatie betrokken te zijn bij de relevante veiligheidsregio’s en daar uitgevoerde preparatie en planvorming. Voor het verlenen van bijstand zijn de bureau’s CCB of het Landelijk bureau CCB van de KMar het eerste aanspreekpunt voor de bureau’s CCB van de politie.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
ICMS De KMar is niet opgenomen in ICMS-bundel omdat bij een beroep op de overige defensieonderdelen, de KMar (via art. 58) al is ingezet of er is sprake van een behoefte aan specifieke kwaliteiten van Defensie. Ook is ICMS bedoeld voor inzet van militaire middelen en beschikt de KMar enkel over politiële middelen.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Indien de bijstand door de KMar noodzakelijk is, wordt conform artikel 58 Politiewet door de Minister van Justitie dan wel Binnenlandse Zaken, in overleg met de Minister van Defensie, besloten of de KMar bijstand moet verlenen. Daarna wordt door de Minister van Justitie dan wel Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Defensie, besloten hoe de KMar bijstand moet verlenen.
016
RMC Noord RMC West
RMC Zuid
3.7 Regionaal Militair Commando
Om een goede civiel-militaire samenwerking te bewerkstelligen, treedt de C-RMC of de OVR op als liaison tussen het bestuur van de veiligheidsregio en Defensie. De C-RMC steunt de veiligheidsregio´s bij het maken van plannen voor crisisbeheersing en rampenbestrijding en adviseert daarbij over de inzetmogelijkheden van militaire capaciteiten. Hiertoe kan de C-RMC deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio, de periodieke vergaderingen met alle crisispartners en aan de vergaderingen van het regionale beleidsteam. Verder is de C-RMC intermediair bij de planning en uitvoering van de militaire bijdrage aan multidisciplinaire oefeningen. Wanneer militaire bijstand of steun wordt geleverd, coördineert de C-RMC de daadwerkelijke inzet van de militaire middelen onder civiel gezag. Het is echter mogelijk dat een andere functionaris dan de C-RMC wordt belast met de coördinatie van de daadwerkelijke inzet. De C-RMC vervult, op uitnodiging van de voorzitter van het regionale beleidsteam, ook een actieve rol in het planningsproces vanwege zijn inzicht in de capaciteiten, mogelijkheden en beperkingen van de militaire organisatie. Door op de verschillende niveaus goed af te stemmen kan de civiel-militaire samenwerking nog beter vorm krijgen. De RMC’s maken hierover in de veiligheidsregio’s schriftelijke afspraken. In deze afspraken wordt in ieder geval aandacht besteed aan de militaire bijdrage aan multidisciplinaire oefeningen en aan de adviesrol van de RMC.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Nederland is ingedeeld in drie Regionale Militaire Commando´s 10 (RMC). Deze commando’s vallen direct onder de verantwoordelijkheid van de C-LAS. In de toekomst worden de RMC’s mogelijk ondergebracht binnen de Brigades. De drie RMC´s omvatten elk meerdere veiligheidsregio´s. De Commandant RMC (C-RMC) speelt een belangrijke rol bij de decentrale samenwerking. Het RMC is in zijn regio het eerste aanspreekpunt voor overheden, civiele instanties en personen. De adviescapaciteit van de C-RMC wordt uitgebreid waardoor iedere veiligheidsregio kan beschikken over een eigen militaire adviseur: de officier veiligheidsregio (OVR).
3.7.1 Officier Veiligheidsregio
10 RMC Noord: Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland en Gelderland. RMC West: Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. RMC Zuid: Noord-Brabant, Zeeland en Limburg.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Iedere veiligheidsregio beschikt over een OVR. De OVR vertegenwoordigt Defensie in de veiligheidsregio’s. Hij draagt zorg voor een goede samenwerking met de veiligheidsregio en haar operationele diensten, zowel in de voorbereiding op, tijdens als na een crisis. De OVR maakt structureel deel uit van de crisismanagementorganisatie van de veiligheidsregio. De taken van de OVR zijn gericht op de integrale voorbereiding op en coördinatie van militaire bijstand en steunverlening. Hiertoe geeft hij invulling aan de voorbereiding, coördinatie, uitvoering en evaluatie van maatregelen met betrekking tot pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg van militaire bijstand en steunverleningen binnen zijn toegewezen veiligheidsregio. Daarnaast draagt hij bij aan de organisatie van multidisciplinaire oefeningen en functioneert als intermediair tussen de civiele organisaties, het RMC en onderdelen van Defensie bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van oefeningen binnen zijn veiligheidsregio. Hij adviseert de civiele crisismanagementorganisaties over het proces en de inhoud van bijstandsaanvragen. Bij inzet adviseert de OVR de crisismanagementorganisatie over de inzet van militaire capaciteiten.
017
4. DE SECTIE NATIONALE OPERATIES 4.1 Inleiding Binnen de Defensiestaf is de DOPS belast met de formulering van militair-strategisch beleid, het opstellen van militair-strategische plannen en met het ontwikkelen van beleidsalternatieven met betrekking tot de voorbereiding, planning, sturing en coördinatie van operaties. De DOPS staat onder leiding van de Directeur Operaties. De afdeling J3 is onder meer verantwoordelijk voor de aansturing van de nationale operaties. Voorts draagt de afdeling zorg voor de ambtelijke afstemming aangaande de uitvoering van de operaties met de diverse afdelingen binnen het Ministerie van Defensie en de overige ministeries. Tevens coördineert de afdeling de door de krijgsmachtdelen te verrichten activiteiten met betrekking tot de personele en materiële instandhouding van de diverse operaties. Tot slot is de afdeling J3 verantwoordelijk voor de ‘contingency planning’ binnen de lopende operaties.
4.2 De taken van de sectie nationale operaties
4.3 Voorbereidende werkzaamheden
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De sectie draagt zorg voor de ambtelijke afstemming over de voorbereiding en uitvoering van nationale operaties met de diverse afdelingen binnen Defensie. Daarnaast participeert de sectie in het formuleren van operationeel beleid op het gebied van nationale operaties. Tevens coördineert de sectie de door de krijgsmachtdelen te verrichten activiteiten met betrekking tot de personele en materiële instandhouding. De voorbereiding impliceert de volgende werkzaamheden: a. Participatie in overlegstructuren. • Interdepartementaal Overleg CrisisBeheersing (IOCB). Het IOCB bestaat uit de hoofden van dertien DCC’en. Het komt maandelijks bijeen om gemeenschappelijke vraagstukken te bespreken. In het IOCB wordt de crisisbeheersingsstrategie op rijksniveau vastgesteld. Daarnaast worden landelijke oefeningen voorbereid en uitgevoerd. De vergaderingen vinden plaats bij het Nationaal Crisiscentrum (NCC) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het IOCB rapporteert aan het SG-beraad en verzorgt een tweejaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer. • Project vitale infrastructuur (VITAAL/EPCIP). De sectie heeft zitting in dit overleg, omdat het beoogde pakket aan maatregelen kan leiden tot de behoefte aan militaire bijstand ter bescherming van de vitale infrastructuur. • Netherlands United States Operating Group (NUSOG). In het Nationaal Handboek Kernongevallenbestrijding wordt onder meer ingegaan op ongevallen met nucleair defensiematerieel. Een belangrijk aspect bij dergelijke ongevallen is de verantwoordelijkheidsverdeling bij de rampenbestrijding tussen de Nederlandse en Amerikaanse autoriteiten. Dit heeft in 1992 geleid tot een overeenkomst: het ‘Agreement between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United States of America for Responding to an Occurrence in the Netherlands involving U.S. Nuclear Weapons or Nuclear Components’. Een belangrijk artikel uit deze overeenkomst betreft de nadere invulling en uitwerking van het Implementing Joint Operational Plan (IJOP). Het ‘up-to-date’ houden en beoefenen van de IJOP vindt plaats door de Netherlands United States Operating Group (NUSOG). De Nederlandse delegatie bestaat uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Defensie. • Coördinatie Beraad Civiele Taken (CBCT). Het CBCT is intern Defensie het overlegorgaan waar de voortgang van de alle projecten betrekking hebbende op de ‘derde hoofdtaak’ worden bewaakt. Het CBCT wordt voorgezeten door HDAB.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De sectie nationale operaties valt onder de afdeling J3 en is verantwoordelijk voor de beleidsmatige voorbereiding (i.s.m. DOBPP en DAOG), aansturing en afhandeling van nationale operaties. Hierbij wordt aangetekend dat: • naast genoemde nationale operaties ook de aansturing van noodhulp behoort tot de, door de sectie te behandelen, operaties; • maatschappelijke dienstverleningsoperaties gemandateerd zijn aan de OPCO’s en in geval van mogelijke maatschappelijke en/of politieke gevoeligheid, de sectie nationale operaties, HDAB en DJZ voor de daadwerkelijke inzet worden geconsulteerd; • ceremoniële diensten vallen onder het Kabinet van de CDS en gemandateerd zijn aan de OPCO’s; • coördinatie van onderlinge steunverlening tussen de krijgsmachtdelen door de betrokken krijgsmachtdelen zelf wordt uitgevoerd; • bij extractie/evacuatie uit het buitenland de sectie slechts een rol speelt indien een verzoek van BZK wordt ontvangen om bijstand.
018
b. Beheer, uitwerking en formulering van regelgeving. Het NCRS (NATO Crisis Response System) beoogt vooral de voorbereiding op Crisisbeheersingsoperaties internationaal te synchroniseren. De maatregelen uit het NCRS zijn internationaal en bestemd voor alle krijgsmachtdelen. Daarnaast kunnen andere departementen hier gebruik van maken. Voor Nederland is de sectie, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de beheerder van het NCRS. Binnen het Ministerie van Defensie is de sectie het aanspreekpunt op het gebied van het NCRS. c. Convenanten en vaste werkafspraken. Convenanten en vaste werkafspraken worden door DJZ bewaakt en gereviseerd. De volgende convenanten (niet limitatief ) zijn relevant voor nationale operaties: • Convenant CMBA/ICMS • Convenant Blushelikopter • Convenant Noodhulp • Samenwerking tussen Verkeer & Waterstaat en Defensie met betrekking tot luchtsurveillance, SAR en opleidingsvluchten vanaf Marinevliegkamp De Kooy • Diverse speciale operaties • Circulaire bergen van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningen • Rampen Identificatie Team (RIT): Deelname aan RIT door KMar. • Samenwerkingsovereenkomst USAR.NL EB2003/61554 • Convenant inzake de inzet van defensie helikopters ter behoeve van de Friese Waddeneilanden voor steunverlening bij transport van zieken en gewonden en bij incidenten die een snelle opschaling van de hulpverlening vereisen. • Operationele overeenkomst tussen de directeur Kustwacht en het Ministerie van Defensie. Naast de genoemde convenanten bestaan er ook diverse overeenkomsten op regionaal niveau.
4.4 Uitvoerende werkzaamheden De sectie is verantwoordelijk voor de aansturing van Nationale Operaties. Zij draagt zorg voor de ambtelijke afstemming aangaande de uitvoering van de operaties met de diverse afdelingen binnen het Ministerie van Defensie, de krijgsmachtdelen en de overige ministeries. • Militaire bijstand, steun- dienstverlening. Hieronder vallen zowel de normale aanvragen die zonder ambtelijk vooroverleg plaatsvinden, als de aanvragen waarvoor vooraf veelvuldig ambtelijk vooroverleg plaatsvindt. Daarnaast bestaat er een veelvoud aan vaste afspraken met civiele partijen over de inzet van militaire middelen, waarmee bij de uitvoering rekening dient te worden gehouden. • Noodhulp. Het verlenen van internationale humanitaire hulp, op aanvraag van civiele autoriteiten. • Gastlandsteun (HNS). Gastlandsteun behelst activiteiten in het kader van de ondersteuning van buitenlandse eenheden die Nederland bezoeken of gebruiken als doorvoerland.
De sectie is verantwoordelijk voor de ‘contingency planning’ van lopende operaties. Daarnaast adviseert, informeert en rapporteert de sectie de politieke en militaire leiding ten aanzien van nationale operaties.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
4.5 Afhandelende werkzaamheden
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
d. Participatie in oefening en training. De sectie is namens D-DOPS altijd speler in nationale crisisbeheersingsoefeningen. Dit kunnen oefeningen op papier zijn, maar ook echte oefeningen. Voorbeelden hiervan zijn de evacuatieoefening Waterproef in 2008 en de internationaal ondersteunde oefening Floodex in 2009. Meestal is de sectie niet alleen een speler, maar is zij ook betrokken bij de voorbereiding en evaluatie.
019
4.6 Procedure interne verwerking van verzoeken om bijstand of steun Bij iedere aanvraag dient een zorgvuldige afweging te worden gemaakt ten aanzien van de inzet. Hierbij spelen altijd de volgende drie vragen een rol. 1. Kan een verzoek worden gehonoreerd? Is Defensie instaat om aan het verzoek te voldoen in termen van mensen en middelen? En zo ja, is deze capaciteit beschikbaar voor inzet (indien het een gegarandeerde capaciteit betreft is het antwoord op deze vraag altijd ‘Ja’)? 2. Mag een verzoek worden gehonoreerd? Deze vraag gaat in op zaken als: Is er wel een juridische grondslag voor inzet en zijn de bevoegdheden goed geregeld? 3. Wil het Ministerie van Defensie het verzoek ook honoreren? Past de honorering van een verzoek wel in het beleid van het Ministerie van Defensie op dit gebied? Wat is het nut en de noodzaak van de inzet? Draagt het bij tot een positieve publieke beeldvorming over Defensie? Een aanvraag komt (telefonisch of schriftelijk) binnen bij (of wordt door het DOC doorgeleid naar) de sectie nationale operaties. Buiten diensturen wordt (in dringende gevallen) de piketfunctionaris ingelicht. In alle gevallen vindt afstemming plaats met DJZ. Besluitvorming is afhankelijk van de juridische grondslag van het verzoek. Indien er sprake is van een verzoek op grond van de politiewet besluit DJZ. In alle andere gevallen besluit de DOPS na advies van DJZ.
4.7 Generieke procedure uitvoering en afhandeling Per inzet wijst D-DOPS het uitvoerende Operationele Commando aan. Dit OPCO levert ook de Commandant Militaire Middelen (CMM). Bij operaties die grondgebonden zijn, treedt het CLAS op als uitvoerend OPCO. In principe wijst het CLAS de meest betrokken C-RMC aan als CMM. Voor maritieme operaties treedt het CZSK op als uitvoerend OPCO en voor operaties in het luchtruim treedt het CLSK op als uitvoerend OPCO. Bij gezamenlijke (joint) operaties besluit D-DOPS welk OPCO de CMM levert. De CMM overlegt namens D-DOPS direct met het lokaal civiel gezag. De CMM doet bevelsuitgifte aan alle onder zijn bevel staande militaire eenheden. Per detachement wordt een detachementcommandant (DETCO) door het betreffende OPCO aangewezen. De CMM treedt op onder het bevoegd gezag en volgt diens aanwijzingen op. Hij is tevens ‘Red Card Holder’ dat wil zeggen dat hij namens de CDS bewaakt dat militairen binnen hun bevoegdheden worden ingezet. De CMM rapporteert rechtstreeks aan DOPS, dagelijks en verder zoveel als nodig. Daarnaast draagt de CMM zorg voor verslaglegging. Het uitvoerend OPCO draagt zorg voor de initiële gereedstelling en instandhouding.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De inzet eindigt na consultatie met het bevoegde gezag. Vervolgens beëindigt de CMM, na overleg met DOPS, de onder bevelstellingen. De DOPS informeert de betrokken OPCO’s en defensiebedrijven over het beëindigen van de inzet. De CMM dient uiterlijk 2 dagen na beëindiging van de inzet een First Impression Report (FIR) in. De Detco’s dienen op aanwijzing van CMM hun FIR in. De financiële rapportage wordt binnen 14 dagen door het uitvoerend OPCO ingediend bij DOPS J8. Afhankelijk van de behoefte wordt een nazorgtraject voor deelnemers ingericht.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Rol van het DOC • Binnenkomende berichten en vragen worden binnen diensturen doorgeleid naar de sectie nationale operaties, in afschrift aan DJZ. De sectie draagt zorg voor afhandeling. • Buiten diensturen wordt, indien noodzakelijk, de piketfunctionaris nationale operaties ingelicht. Alvorens deze in te lichten verzamelt het DOC zo veel mogelijk informatie aan de hand van de gegevens ‘inhoud verzoek’ (zie schema bij pt 4.7). Daarnaast informeert het DOC naar de urgentie van het verzoek. • In principe worden alleen geautoriseerde (afkomstig van LOCC / Ministerie van Justitie (OZI)) verzoeken in behandeling genomen . Indien andere autoriteiten een verzoek tot bijstand of steunverlening doen, dienen zij te worden gewezen op de juiste procedure conform de hoofdstukken 5, 6 of 7.
020
Schematische weergave verwerking verzoek
Inhoud verzoek: A Aanvrager B Te verwachten taakopdracht C Juridische grondslag D Reden van de aanvraag E Gevraagde ondersteuning F Data en huur van de inzet G Contactpersoon (incl. tel.nr.) H Plaats van opkomst
Besluitvorming (formeel): DOPS/CDS doet verzoek af namens de Minister of adviseert Minister over besluit/inzet door bevoegd gezag. DJZ doet verzoek of namens Minister of adviseert Minister over het besluit/ inzet door bevoegd gezag.
Proces: Behandeling verzoek A Controleer informatie op volledigheid B Informeer J3/Natops en DJZ (buiten diensturende piketfunctionarissen) C J3/Natops informeert naar beschikbaarheid capaciteiten bij OPCO (via OPCO OPCEN)
DOPS/DJZ Proces: Beslissing Besluitvorming A Overleg J3/Natops (zonodig J3/D-DOPS) met DJZ B DOPS beslist of, indien sprake is van inzet op grond van de politiewet DJZ, over inzet.
OPCO Uitvoering Afhandeling
Proces: Opdracht A Verstrek opdracht aan OPCO B Informeer aanvrager over beslissing C Informeer intern DOPS/DV D Monitor afhandeling
Militaire bijstand en steunverlening In het volgende hoofdstuk worden op basis van de juridische grondslag de verschillende vormen van bijstand of steunverlening beschreven. In alle gevallen geldt dat de aanvraagprocedure start met een schriftelijke aanvraag en eindigt met een bestuurlijk besluit over de inzet. In de gevallen dat snelheid is geboden, wordt de bijstandsaanvraag volgens deze trajecten telefonisch afgehandeld, waarna achteraf de aanvraag alsnog schriftelijk wordt afgehandeld. Bijlage B bevat een model- aanvraag formulier ‘militaire bijstand’. Dit formulier heeft als doel om op een korte, bondige en vooral complete manier militaire bijstand en steunverlening aan te vragen.
4.8 Militaire bijstand op basis van de Politiewet 1993 Op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993 kan door Defensie bijstand aan de politie worden geleverd. Deze bijstand kan ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel het verrichten van taken voor Justitie zijn. Van belang is dat deze artikelen een getrapte systematiek kennen. Dat wil zeggen dat in een bijstandsbehoefte van een politiekorps eerst zal moeten worden voorzien door andere regiokorpsen. Pas daarna kan een beroep worden gedaan op Defensie. Hierbij zal eerst een beroep worden gedaan op bijstand door de KMar op grond van artikel 58. Als de KMar niet in de gevraagde bijstand kan voorzien kan een beroep worden gedaan op bijstand door andere onderdelen van de krijgsmacht op grond van artikel 59.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
In alle gevallen van bijstand of steunverlening geldt dat de C-RMC of de OVR optreedt als liaison tussen het civiele gezag en het Ministerie van Defensie en adviseert over de te volgen procedure en over de inzetmogelijkheden van militaire capaciteiten. Tijdens de inzet kan de OVR zorg dragen voor opvang van de ingezette eenheden en de afstemming verzorgen tussen de eenheid en civiele autoriteiten.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Interne afhandeling: A Vastleggen in computersysteem (CRIMIS) B Afschrift t.b.v. financiële afhandeling C Evt. nota aan Minister van Defensie
LOCC/OZI verzoek
021
De handhaving van de openbare orde geschiedt onder gezag van de burgemeester. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en het verrichten van taken voor Justitie vindt in de regel plaats onder gezag van de Officier van Justitie en in sommige gevallen onder rechtstreeks gezag van de Minister van Justitie. Dit is niet alleen van toepassing op de politie en de KMar maar voor alle militairen, indien bijstand wordt verleend aan de politie. Een bijzondere vorm van bijstand door de krijgsmacht is de inzet van de Unit Interventie Mariniers (UIM), die is geregeld in artikel 60 van de Politiewet 1993. Bij daadwerkelijke inzet valt de UIM onder aansturing van de Dienst Speciale Interventies (DSI).
4.8.1 Militaire bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde Een verzoek om bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde wordt ingediend door of namens een burgemeester. Dit verzoek richt hij aan de Commissaris van de Koningin (CdK). De CdK beziet of bijstand door andere korpsen in de provincie mogelijk is. Is dit niet het geval dan wordt het verzoek doorgestuurd naar het LOCC. Tevens informeert de CdK het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie Justitie. Het LOCC onderzoekt of bijstand uit andere regio’s mogelijk is. Zo niet, dan beziet het LOCC de juridische grondslag waarop bijstand door Defensie kan plaatsvinden. Vervolgens wendt het LOCC zich tot het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie onderzoekt of de gevraagde capaciteit beschikbaar is en beslist over (de wijze van) inzet. Namens de Minister van Defensie stuurt DJZ een antwoord aan BZK en de sectie nationale operaties geeft bij honorering van het verzoek opdracht tot inzet.
4.8.2 Militaire bijstand in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde In een stroomschema ziet de procedure ‘strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ er als volgt uit:
RMC / OVR
College van Procureur Generaals
Ministerie van Justitie OZI
Staf CLAS
Voorwaarschuwing Ministerie van Defensie DJZ/DOPS
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Advies Officier van Justitie
Steun en advies bij uitvoering
Een verzoek om bijstand in het kader van ‘strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde’ wordt ingediend door of namens de Officier van Justitie. Dit verzoek richt hij aan het college van Procureur-Generaals. Het college stuurt het verzoek door naar het Ministerie van Justitie/OZI. OZI beziet de juridische grondslag en wendt zich tot het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie onderzoekt of de gevraagde capaciteit beschikbaar is en beslist al dan niet tot (de wijze van) inzet. DJZ stuurt namens het Ministerie van Defensie een antwoord aan Justitie en de sectie nationale operaties geeft bij honorering van het verzoek opdracht tot inzet.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Bijstand aan civiel gezag
022
4.9 Militaire bijstand op grond van de Wet Rampen en Zware Ongevallen In de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) is de bijstand van militairen geregeld (artikel 18). Voor de WRZO geldt dat bijstand aan een veiligheidsregio eerst wordt geleverd door de regio’s van de eigen provincie. Is dat niet afdoende, dan dragen regio’s buiten de eigen provincies bij. Pas als dit ook niet afdoende is, kan een beroep worden gedaan op bijstand door Defensie. Defensie verleent de militaire bijstand, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten. De inzet op grond van WRZO wordt altijd ongewapend uitgevoerd. In een stroomschema ziet de procedure er als volgt uit:
Advies Burgemeester
RMC / OVR
CdK
Ministerie van Binnenlandse Zaken LOCC
Staf CLAS
Voorwaarschuwing Ministerie van Defensie DJZ/DOPS
Militaire bijstand op grond van artikel 18 van de WRZO kan bij het Ministerie van Defensie worden aangevraagd door de burgemeester. Dit verzoek richt hij aan de CdK. De CdK beziet of bijstand door anderen in de provincie mogelijk is. Is dit niet het geval wordt het verzoek doorgestuurd naar het LOCC. Het LOCC onderzoekt of bijstand uit andere regio’s mogelijk is. Zo niet, dan bepaalt het LOCC de juridische grondslag waarop bijstand door Defensie kan plaatsvinden. Vervolgens wendt zij zich tot het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie onderzoekt of de gevraagde capaciteit beschikbaar is en beslist al dan niet tot (de wijze van) inzet. Het Ministerie van Defensie stuurt een antwoord aan het LOCC en geeft bij honorering van het verzoek opdracht tot inzet.
4.10 Militaire steunverlening in het openbaar belang
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Onder militaire steunverlening wordt verstaan: de steun door de krijgsmacht - niet zijnde militaire bijstand - in situaties waarbij openbare belangen in het geding zijn. Het betreft goederen of diensten die dringend benodigd zijn. Deze vorm van ondersteuning wordt uitgevoerd op basis van de Regeling militaire steunverlening in het openbaar belang. De militaire steunverlening is tijdelijk. Indien militairen worden ingezet op grond van de regeling militaire steunverlening in het openbaar belang worden zij ongewapend ingezet. Een geweldsinstructie is dan ook niet noodzakelijk.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Steun en advies bij uitvoering Bijstand wordt verleend
023
In een stroomschema ziet de procedure er als volgt uit: Advies Burgemeester/CdK/Minister/ Dijkgraaf
RMC / OVR
Ministerie van Binnenlandse Zaken LOCC
Voorwaarschuwing Ministerie van Defensie DJZ/DOPS
Steun en advies bij uitvoering Steunverlening aan civiel gezag
4.11 Verrekening van bijstand en steunverlening Het algemene financieringsprincipe van Defensie stelt dat de instandhouding en de gereedstelling van Defensie wordt geaccommodeerd binnen de defensiebegroting. Voor de additionele uitgaven voor de inzet van de krijgsmacht, zoals in het geval van militaire bijstand en steunverlening, zijn geen middelen gereserveerd en deze worden derhalve exogeen gefinancierd. Tot op heden werden de additionele uitgaven voor de inzet in het kader van militaire bijstand en steunverlening verrekend op basis van een factuur met de initiële aanvrager. Uit onderzoek, mede naar aanleiding van bepaalde inzetten in de afgelopen jaren waarbij achteraf problemen ontstonden met het betalen van de rekening, is gebleken dat deze manier van verrekenen door alle betrokken partijen als onnodig bureaucratisch, onoverzichtelijk, langdurig en het overbodig schuiven met belastinggeld wordt ervaren. Conform de rijksbrede doelstelling tot het terugdringen van de administratieve lasten voor de verschillende overheden is een nieuwe financieringssystematiek voor de verrekening van de additionele uitgaven van militaire bijstand en steunverlening ontwikkeld die invulling geeft aan dit streven.
De aanvragende instanties stellen jaarlijks een bedrag ter beschikking aan Defensie waaruit alle additionele uitgaven voor militaire bijstand en steunverlening worden vergoed. Defensie behoudt zich echter het recht voor om separaat te verrekenen indien er sprake is van uitzonderlijke inzet. In geval van zeer grootschalige en langdurige inzet die het afgesproken bedrag overstijgt, bijvoorbeeld als gevolg van een regio overstijgende crisis of een zware natuurramp, worden in overleg met betrokken partijen afspraken gemaakt over separate verrekening.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De nieuwe financieringssystematiek FNIK (Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht) is ontwikkeld naar voorbeeld van de wijze waarop de additionele uitgaven van crisisbeheersingsoperaties en internationale humanitaire missies vergoed worden binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Het is van toepassing op alle aanvragen voor de inzet van de krijgsmacht waaraan door of namens de Minister van Defensie de status van militaire bijstand of steunverlening verleend moet worden binnen het Koninkrijk der Nederlanden, dus ook op Aruba en de Nederlandse Antillen.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Militaire steunverlening kan bij het Ministerie van Defensie worden aangevraagd door de burgemeester/CdK/Minister of dijkgraaf. Het verzoek wordt gericht aan het LOCC. Het LOCC onderzoekt of en hoe het verzoek gehonoreerd kan worden. Vervolgens wendt zij zich tot het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie onderzoekt of de gevraagde capaciteit beschikbaar is en beslist al dan niet tot (de wijze van) inzet. DJZ stuurt een antwoord aan DOPS/ Natops. DOPS beslist namens de CDS, de sectie nationale operaties geeft opdracht tot inzet.
024
5. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING door Defensie aan derden 5.1 Binnen Nederland Door Defensie wordt sinds jaren maatschappelijke dienstverlening 11 verricht die enerzijds van belang is voor de aanvragende organisatie en particulieren, maar anderzijds van groot belang is voor de verankering van de krijgsmacht in de samenleving. Echter, voorkomen moet worden dat (oneerlijke) concurrentie met de commerciële markt ontstaat. Daarom wordt maatschappelijke dienstverlening alleen gehonoreerd in drie gevallen. 1. Ter ondersteuning van een charitatief doel (bijvoorbeeld aan liefdadigheidsorganisaties zonder winstoogmerk). 2. Uit het oogpunt van goed nabuurschap (beperkt tot de omgeving rond een defensiecomplex). 3. Ter bevordering van een positieve beeldvorming van Defensie (aantoonbare aanwezigheid van de voor werving relevante doelgroep tijdens de uitvoering van de diensten).
5.2 Buiten Nederland Indien het gaat om dienstverlening buiten Nederland dienen het doel en die personen/instanties te passen in het Nederlands buitenlands beleid. Het Ministerie van Defensie moet daarom inzicht hebben in de achtergronden van de aanvragende personen/instanties. Buiten Nederland worden in principe alleen diensten verleend aan gerenommeerde humanitaire organisaties bijvoorbeeld het Nederlandse Rode Kruis. Bij dienstverlening aan andere, minder bekende humanitaire organisaties zal een voor het Ministerie van Defensie aanvaardbaar plan van aanpak moeten worden overlegd aan de hand waarvan het Ministerie van Defensie voldoende vertrouwen kan krijgen dat de hulp ook daadwerkelijk terecht komt bij degenen die deze hulp nodig hebben. Afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is noodzakelijk. Aanvraagprocedure. Een verzoek om maatschappelijke dienstverlening door Defensie kan door een derde schriftelijk worden ingediend bij de commandanten van de operationele commando´s. De afhandeling van de aanvraag heeft plaats door het betreffende krijgsmachtsdeel. Indien een verzoek een politiek of principieel beleidsmatig karakter kent, dient het altijd te worden beoordeeld door de DOPS/ sectie nationale operaties, HDAB en DJZ.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Daarnaast zijn aan maatschappelijke dienstverlening de volgende voorwaarden verbonden: Het mag geen voor Defensie branchevreemde activiteiten of diensten bevatten. Het dient te gaan om diensten die behoren tot of in het verlengde liggen van de hoofdtaken van Defensie in het algemeen en van het desbetreffende organisatieonderdeel in het bijzonder; • Het moet kunnen worden uitgevoerd met de aanwezige personele- en materiële middelen; • Het mag de uitvoering van de hoofdtaken van Defensie niet doorkruisen, de paraatheid aantasten of in strijd zijn met het dienstbelang; • Het moet een positieve bijdrage leveren aan de verankering in de samenleving, waarbij proportionaliteit dient te bestaan tussen de belangen van Defensie en eventuele belangen van derden die kunnen worden geschaad.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
025 11 Zie ook MP 11-10
6. Bijstand op de Nederlandse Antillen en Aruba Als referentie is het Koninklijk Besluit van 3 juli 1987 en het draaiboek MB in de NA&A gebruikt. Er bestaan twee verschillende vormen van bijstand voor de NA & A, te weten zachte bijstand en harde bijstand.
6.1 Zachte Bijstand Zachte bijstand is bijstand in geval van rampen, ongevallen en verstoringen in verkeer of de verbindingen, welke geen samenhang vertoont met andere verstoringen van de inwendige veiligheid en openbare orde.
6.1.1 Aanvraagprocedure De bijstand wordt aangevraagd door de Minister President van de Antillen aan de gouverneur van de Antillen, op verzoek van de Gezaghebber van het betrokken eilandgebied. De initiatiefnemer licht tegelijkertijd de Directeur van het Kabinet van de Gouverneur in. De Directeur van het Kabinet van de Gouverneur neemt contact op met de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch gebied en in gezamenlijk overleg wordt de bijstand geëffectueerd. Het Ministerie van Defensie wordt zo spoedig mogelijk over de verleende bijstand ingelicht. Zodra ondersteuning door eenheden vanuit Nederland benodigd is, stelt CZMCARIB deze behoefte aan de DOPS/ DOC, DOPS informeert DJZ.
6.1.2 Taken en verantwoordelijkheden Inzet eenheden wordt bepaald door CZM Carib i.o.m. het kabinet van de Gouverneur. Ministerie van Defensie (DJZ en DOPS) wordt ingelicht over deze bijstand.
6.2 Harde Bijstand
6.2.1 Aanvraagprocedure De bijstand wordt aangevraagd door de Gouverneur van de Nederlandse Antillen (NA), op verzoek van de Gezaghebber van het betrokken eilandgebied en door tussenkomst van de Minister President van de NA indien het openbare orde handhaving betreft. Bij strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde wordt de procedure door de procureur-generaal ingezet. De initiatiefnemer licht tegelijkertijd de Directeur van het Kabinet van de Gouverneur in. De Procureur-generaal licht tevens de Minister van Justitie in. Over een dergelijk verzoek beslist de Rijksministerraad (RMR). Indien de RMR niet op korte termijn bijeenkomt of de situatie zo spoedeisend is dat de eerstvolgende vergadering niet kan worden afgewacht, heeft op initiatief van de Minister van Defensie overleg plaats met de Minister-President, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen of van Aruba. Indien de situatie zo spoedeisend is dat genoemd overleg niet kan plaatshebben, treedt de Minister van Defensie zelfstandig op, in de plaats van de RMR. De Minister van Defensie deelt het resultaat van het overleg aan de Gouverneur mee. Inhoudelijk wordt ieder verzoek om militaire bijstand op de merites van het geval beoordeeld. Daarvoor zijn geen formele additionele randvoorwaarden vastgelegd. Aandachtspunten bij de beoordeling van het verzoek zijn de grondslag, de beoogde duur van de inzet en de bijbehorende geweldsinstructie.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Inzet vindt pas plaats na uitdrukkelijke toestemming conform het hierboven beschreven proces. Voor het Ministerie van Defensie fungeert de DJZ voor vooroverleg als contactpersoon. Nadat toestemming is gegeven, is de Gouverneur van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba, verantwoordelijk voor de effectuering van militaire bijstand ter handhaving van de inwendige veiligheid en openbare orde. De uitvoering van de militaire bijstand geschiedt onder gezag van de civiele autoriteiten en onder verantwoordelijkheid van CZMCARIB. DJZ en DOPS worden over de uitvoering van de militaire bijstand geïnformeerd. Zodra bijstand vanuit Nederland nodig is, zal dit door CZMCARIB worden gevraagd aan de DOPS. DOPS onderzoekt of het betreffende OPCO aan het verzoek kan voldoen en informeert DJZ. Indien de Rijksministerraad, dan wel het klein ministerieel comité onderscheidenlijk de Minister van defensie, instemt met verzoek tot bijstand, informeert DJZ de DOPS. Bij akkoord geeft DOPS per fax opdracht tot uitvoering aan het OPCO.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Harde bijstand is bijstand ter handhaving van de inwendige veiligheid en de openbare orde, waarin mede wordt begrepen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Bijvoorbeeld de gevolgen van sociale onrust of stakingen.
026
7. Bijzondere bijstand in Nederland: De Dienst Speciale Interventies (artikel 60 Politiewet) De Dienst Speciale Interventies (DSI) is een eenheid die een aantal specifieke politietaken uitvoert in het hogere geweldspectrum. Samen met de Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE’ n) van politie en Koninklijke Marechaussee maakt de DSI deel uit van het stelsel van speciale eenheden. In de DSI zijn drie eenheden opgenomen, • Unit Interventie (UI). De UI, die vroeger bekend stond onder de naam Snelle Interventie Eenheid (BBE-SIE), is de interventie eenheid van de DSI, die beheersmatig is ondergebracht bij het KLPD en is gespecialiseerd in kleinschalige high risk operaties waarbij sprake is van explosieven / zware vuurwapens, opofferingsbereidheid van verdachten en CBRN-dreigingen. De UI is een zeer gespecialiseerde en hoog technologische eenheid gericht op allerlei terroristische varianten waarbij grootschalig optreden (nog) niet aan de orde is. De UI bestaat voor ongeveer 2/3 uit defensiepersoneel (afkomstig van het Korps Mariniers, het Korps Commandotroepen en de BSB) en voor ongeveer 1/3 uit politiepersoneel (afkomstig uit de AOE’n). • De Unit Expertise en Operationele Ondersteuning (UE&OO) is een eenheid van de DSI waarbinnen allerlei noodzakelijke expertise en operationele ondersteuning is gebundeld en wordt ontwikkeld. Een van deze expertises is het lange afstand precisievuur. Dit betreft een expertise die fulltime wordt beoefend door personeel van de Krijgsmacht en de politie, die ieder de helft van de scherpschutters aan de UE&OO leveren. • Unit Interventie Mariniers (UIM). De UIM is de interventie eenheid van het Korps Mariniers, beheersmatig ondergebracht bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De UIM is primair gespecialiseerd in grootschalige, offensieve en / of complexe operaties. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kaping van een passagiersvliegtuig of een situatie waarin grootschalige gijzelingen plaatsvinden in bijvoorbeeld een concertgebouw.
De DSI valt onder het beheer van het Korps Landelijke Politiediensten. De UIM is hierop een uitzondering. Deze eenheid valt beheersmatig onder het Ministerie van Defensie. De UIM valt bij operationele inzet van de DSI wel onder leiding van het Hoofd DSI. Procedure: Wanneer de politie bijstand behoeft ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde geleidt de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dit verzoek op aanvraag van de hoofdofficier van Justitie door aan de Minister van Justitie. In bepaalde situaties heeft de voorzitter van het College van procureurs-generaal de bevoegdheid om namens de Minister van Justitie over de inzet te beslissen. Er bestaat hiervoor geen mandaat in de gevallen dat: a. er geen standaardscenario (vooraf vastgesteld door betrokken ministers) aanwezig is, en/of b. er zich meerdere incidenten tegelijk voordoen waartussen vermoedelijk een verband bestaat en/of c. op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is.
In alle gevallen van inzet worden de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie door de Minister van Justitie over de inzet geïnformeerd.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
In deze gevallen beslist de Minister van Justitie die daarbij wordt geadviseerd door het Beleidsteam DSI. De Minister van Justitie raadpleegt bij een dergelijke inzet - indien mogelijk voorafgaand aan het goedkeuren van het inzetplan - zijn collega’s van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. In het geval een Beleidsteam bijeenkomt en (delen van) de UIM in het inzetplan is opgenomen, maakt DJZ hiervan deel uit. DJZ zal dan zorgen voor de interne Defensiecommunicatie.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Inzet van de DSI komt in principe pas aan de orde op het moment dat zich een situatie voordoet die het geweldsniveau van de AOE’ n (aanhouden vuurgevaarlijke verdachten met als doel het beëindigen van een reguliere criminele situatie) overstijgt.
027
8. Noodhulp en Humanitaire hulpverlening 8.1 Algemeen Defensie kan ten behoeve van internationale noodhulp en humanitaire hulpverlening worden ingezet. Noodhulp is gericht op ondersteuning en hulp aan staten, humanitaire hulpverlening is gericht op individuen. De uitvoering van humanitaire taken wordt afgestemd tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie. De inzet van militair personeel en materieel voor noodhulp en humanitaire hulpverlening zal van korte duur zijn (in beginsel niet langer dan zes weken). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt het vragende land, de vragende landen of de (internationale) organisatie die om noodhulp of humanitaire hulpverlening vragen, op de hoogte van de te verlenen noodhulp of humanitaire hulpverlening. Het draagt, zo nodig in overleg met het Ministerie van Defensie, zorg voor de contacten en de afstemming met andere hulpverlenende organisaties (NGO’s, VN organisaties, ICRC). De wijze van inzet van militair personeel en materieel wordt door het Ministerie van Defensie, in overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgelegd in een projectplan en wordt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter goedkeuring ingediend. De activiteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie, conform het projectplan en in overeenstemming met de met het Ministerie van Buitenlandse Zaken overeengekomen projectbegroting.
8.2 Luchttransport
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
In het geval dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van noodhulp of humanitaire hulpverlening de inzet van luchttransportcapaciteit nodig acht, zal het een aanvraag indienen bij het Ministerie van Defensie. Vluchtaanvragen van andere ministeries, noodhulporganisaties en of media ingediend bij het Ministerie van Defensie worden verwezen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In het projectplan vermeldt het Ministerie van Defensie het vluchtplan, de geschatte tijdsduur, vliegduur, benodigd militair personeel en materieel. De vracht wordt in principe altijd gegroepeerd op vliegbasis Eindhoven en vertrekt daar ook vandaan. Bovendien geeft het Ministerie van Defensie in het projectplan een schatting van de te maken additionele kosten. Daarop stuurt het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter bevestiging een opdrachtbrief. Deze bevat de aard en omvang van de vlucht, de contactgegevens van de contactpersonen van hulporganisaties die verantwoordelijk zijn voor de aanvoer van goederen. Indien de luchttransportcapaciteit van het CLSK ontoereikend is, is de Defensie Verkeer en Vervoer Organisatie (DVVO) verplicht om op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als intermediair op te treden op zowel de militaire als op de civiele markt. De gezagvoerder van het toestel is te allen tijde verantwoordelijk voor de veiligheid van de vluchtopdracht. Aanwijzingen van de gezagvoerder dienen te worden opgevolgd. Indien hij om zwaarwegende redenen is genoodzaakt om van de opdracht af te wijken, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken door tussenkomst van het Ministerie van Defensie / DOPS daarover zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd. Randvoorwaarden: • Het CLSK draagt zorg voor de verkrijging van de diplomatieke overvlieg- en landingsverklaringen voor middelen van het CLSK. • Alle door Defensie door de lucht te vervoeren goederen dienen, voorzien van de benodigde documenten, in principe te worden afgeleverd op vliegbasis Eindhoven. • Goederen behorende tot de categorie gevaarlijke stoffen, moeten ten aanzien van verpakking en documentatie, voldoen aan Dangerous Goods Regulations van de International Air Transport Association (IATA DGR). • Het CLSK heeft het recht de aangeboden vracht aan te passen voor wat betreft gewicht, hoeveelheid en verpakking. Indien een dergelijke aanpassing nodig is, zal dit plaatsvinden in overleg met de aanbieder. In het geval de aanwijzingen niet worden opgevolgd, kan het CLSK de vracht weigeren. • Door toedoen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dient de aanbieder zorg te dragen voor een adequate opvang van goederen op het vliegveld van de bestemming. Dit geschiedt met behulp van een aan te wijzen contactpersoon van de betrokken noodhulporganisatie. Deze contactpersoon onderhoudt contacten met lokale autoriteiten en is verantwoordelijk voor alle essentiële ondersteunende activiteiten. Bij vertrek en aankomst van het vliegtuig is zijn aanwezigheid vereist. De vliegtuigbemanning is verantwoordelijk voor de lading wanneer deze zich in het vliegtuig bevindt. Bij aankomst tekent de contactpersoon voor de overdracht van de goederen.
028
9. Host Nation Support (gastlandsteun) Onder Host Nation Support (HNS) wordt verstaan de civiele en militaire ondersteuning die door Nederland wordt geleverd aan bondgenootschappelijke eenheden en NAVO-organisaties, die verblijven op of verplaatsen over Nederlands grondgebied. De afspraken over gastlandsteun met bondgenoten vinden hun basis in internationale verdragen en afspraken op politiek-strategisch niveau. Het NAVO-beleid voor gastlandsteun is geformuleerd in het NAVO document MC 334, ‘NATO Principles and Policies for Host Nation Support’. Op basis van dit document is de NAVO-doctrine voor gastlandsteun vastgelegd in de ‘Allied Joint Publication (AJP) 4.5 ‘Allied Joint Host Nation Support Doctrine and Procedures’. Deze kunnen verder zijn uitgewerkt in documenten zoals een Memorandum of Understanding (MOU) of een zogenoemd Support Arrangement. Voor de uitvoering van de overeengekomen gastlandsteun zijn nationaal een aantal procedures opgesteld: • Algemeen HNS-beleid waarin de soorten steun, de wijze van verkrijgen en de verantwoordelijkheden voor de uitvoering zijn vastgelegd. • Een ‘Implementatieregeling’ waarin is vastgelegd hoe concrete verzoeken leiden tot het beschikbaar stellen van gastlandsteun. • ‘Uitvoeringsregelingen’, waarin is vastgelegd hoe onvoorziene verzoeken om aanvullende gastlandsteun worden gerealiseerd. • ‘Afwikkelingsregelingen’ waarin de financiële afspraken zijn vastgelegd.
Op procedureel gebied spelen vooral de binnen de NAVO overeengekomen procedures voor HNS en het ‘Eventualiteitenplan HNS’ (contingency plan HNS - CP HNS) van het CLAS een rol. Coördinatie en planning. Coördinatie van deze plannen op ministerieel niveau is noodzakelijk, omdat uitvoering van de meeste HNS-operaties meerdere krijgsmachtdelen en andere civiele en overheidsorganisaties betreft. Het CLAS is belast met de planning en uitvoering van HNS-operaties door de Koninklijke landmacht en Krijgsmachtbrede HNS-operaties. Daarnaast treedt het CLAS op als enig aanspreekpunt naar de autoriteiten van het land, waaraan gastlandsteun wordt geleverd, op operationeel niveau.
Uitvoering. Er zijn een aantal vaste steunlocaties voor HNS-operaties in Nederland beschikbaar. Er wordt hierbij uitgegaan van de huidige gebiedsindeling van Nederland in RMC’s. Het betreft: de luchthavens Schiphol, Rotterdam, Eindhoven en Maastricht; de zeehavens Rotterdam, Amsterdam, Eemshaven en Vlissingen. De logistieke steun op de genoemde locaties vindt plaats met militaire middelen. Indien dit niet mogelijk is, wordt in overleg met de bondgenoot overgegaan tot het inkopen of inhuren van civiele middelen.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Een belangrijk element in de coördinatie van de gastlandsteun is het wederzijds uitbrengen van liaison naar de bondgenootschappelijke eenheden en de met het CLAS vergelijkbare organisaties in buurlanden. • Nationaal niveau (CLAS). Om liaison te kunnen uitbrengen zijn in de organisatie van het CLAS liaisonploegen opgenomen voor HNS-operaties. Deze ploegen kunnen worden ingezet bij een staf van een Zendstaat, een nationale staf van een buurland en een hoofdkwartier van een bondgenootschappelijke eenheid. Zij zijn vooral bedoeld voor het inwinnen en verstrekken van informatie. • Regionaal niveau (RMC). Op regionaal niveau richt het uitbrengen van liaison zich vooral op de coördinatie van de uitvoering en op grensoverschrijdende activiteiten. Daarom is, naast liaison met civiele autoriteiten, ook voorzien in liaison met de regionale commando’s van buurlanden en bondgenootschappelijke staven die zijn geloceerd in het gezagsgebied van een RMC. • Lokaal niveau (HNS-detachement). Op lokaal niveau wordt de liaisonfunctie vervuld door de commandant van het HNS-detachement. Deze richt zich vooral op de coördinatie van de uitvoering.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
In het National Territorial Commanders Committee(NATO) zijn nadere procedure - afspraken gemaakt op het gebied van HNS. Deze zijn vastgelegd in de Guidelines for the provision of HNS (of kortweg het NTC-model). Daarnaast wordt conform de AJP-4.5 ieder land uitgenodigd een ‘capability catalogue’ (CAPCAT) op te stellen. Deze catalogus geeft een overzicht van de faciliteiten die in de zee- en luchthavens aanwezig zijn.
029
Beveiliging en bewaking. De tijdelijk ingerichte logistieke locaties zijn veelal van huis uit niet-militaire objecten; de aanvoerlijnen naar deze locaties zijn altijd openbaar terrein. Het beveiligen en bewaken van locaties en routes tijdens HNS-operaties is daarom een samenspel tussen: • de civiele autoriteiten (die verantwoordelijk zijn voor de openbare orde); • de eigenaar van de betreffende locatie, gebouw of terrein; • Nederlandse en buitenlandse militairen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging en bewaking van – ook tijdelijke – militaire terreinen, objecten of activiteiten. Verantwoordelijkheden. Militaire terreinen zijn in beginsel niet voor het publiek toegankelijk. De interne orde wordt bewaard door defensiepersoneel (inbegrepen burgerbewakers) en is geen verantwoordelijkheid van de burgemeester of korpsbeheerder. Met betrekking tot het geweldgebruik bij de bewaking van militaire objecten, (interne orde) met daarnaast de wettelijke politietaak (taken KMAR op basis van artikel 6 van de Politiewet) dient men de Rijkswet aan te houden. Een tijdelijk militair object of terrein is een door Defensie (of een buitenlandse eenheid) in gebruik zijnde bivaklocatie, verzamel- of logistiek gebied, waar zich militair personeel of materieel bevindt en als zodanig is bekend gesteld. Objecten in de zin van de Rijkswet met betrekking tot geweldgebruik bij de bewaking van militaire objecten zijn onder te verdelen in vaste objecten en mobiele objecten zoals bijv. transporten van wapens.
Bij een tijdelijk verblijf van buitenlandse eenheden op Nederlands grondgebied wordt in beginsel Nederlands bewakingspersoneel ingezet. Militairen van buitenlandse strijdkrachten mogen immers slechts geweld gebruiken in het geval van noodweer. Voor het verblijf in Nederland worden de Rules of Engagement (inbegrepen de vastgestelde geweldsinstructie) voor niet-Nederlandse eenheden door de Minister van Defensie vastgesteld. De media. Bij HNS-operaties kan er belangstelling van de media zijn, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de operatie of vanwege de deelname van (een) bepaald(e) land(en). De coördinatie van de publieksvoorlichting (Public Information Operations) is van groot belang. Daarom worden, in overleg met de bondgenoot, de bezoekers en persactiviteiten doorgaans begeleid vanuit een zogenoemd Joint Visitors Bureau (JVB) respectievelijk een Joint Information Centre (JIC). Er kan ook een gecombineerde JVB/JIC worden ingesteld. Financiën. Het NTC-model en in het bijzonder het opstellen van de SOR resulteert uiteindelijk in een regeling tussen de bondgenoot en Nederland, het JIA. Uitgangspunt bij de berekening zijn de additionele kosten. Overigens zijn er ook in NAVO-verband door middel van een STANAG afspraken gemaakt over het in rekening brengen van kosten. De bondgenoot beoordeelt de in het SOR vermelde voorstellen. Voor de geaccepteerde voorstellen en de daaraan verbonden kosten wordt getekend. De RMC’en bewaken de levering van de overeengekomen gastlandsteun.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
De Commandant van een RMC (C-RMC) is verantwoordelijk voor het verkrijgen van de toestemming voor gebruik van de eigenaar van de locatie. De C-RMC onderneemt daartoe de volgende activiteiten: • indienen van een verzoek bij de rechtmatige eigenaar tot het gebruik van de gewenste locatie; • opnemen van bepalingen over toegangsregeling, brandpreventie en milieuzorg in het met de eigenaar af te sluiten contract en voor wat betreft de geweldsinstructie zie taken KMAR + ambtsinstructie en Rijkswet geweldgebruik bewaken militaire objecten + vaste instructiekaart); • informeren van de KMar; • informeren van de burgemeester.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
030
10. Defensie capaciteiten
De krijgsmacht beschikt over specialistische kennis en capaciteiten waarmee hoogwaardige ondersteuning aan het civiele bestuur in Nederland - de derde hoofdtaak van het Ministerie van Defensie - wordt geleverd. De samenleving verwacht van Defensie dat zij er staat wanneer dat nodig is. Sommige taken zijn reguliere civiele taken, andere taken worden ter ondersteuning van civiele autoriteiten op basis van wetgeving of formele afspraken, structureel uitgevoerd. Naast de genoemde ’structurele taken’ kan, indien nodig en hierom wordt verzocht, militaire bijstand of steunverlening worden verleend. Hierover zijn afspraken gemaakt met andere ministeries en zijn garanties gegeven voor specifieke ‘niet structurele’ bijstand of steun. Het Ministerie van Defensie heeft aan het Ministerie van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd dat specifieke capaciteiten gegarandeerd beschikbaar zijn. Niet gegarandeerde capaciteiten worden op basis van ‘beschikbaarheid’ ingezet, waarbij altijd sprake zal zijn van ‘best effort’. 1.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De genoemde capaciteiten worden in de hierop volgende tekst kort toegelicht. Indien van toepassing wordt de procedure om bijstand aan te vragen beschreven.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Structurele bijdrage ter ondersteuning van civiele autoriteiten op grond van wetgeving en formele afspraken • Kustwacht Nederland • Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba • Explosievenopruiming • Calamiteiten hospitaal • Luchtruimbewaking (Air policing/Renegade) • Search and Rescue (SAR) capaciteit • Bijdrage aan het Urban Search And Rescue (USAR) Team • Bijdrage aan het Rampen Identificatie Team (RIT) 2. Gegarandeerde capaciteiten op basis van de afspraken ICMS (per 01-01-2007) • Bataljon ten behoeve van bewaking en beveiliging van gebieden, routes en objecten. • Mobiele grondradarsystemen voor bewaking en beveiliging van objecten en gebieden. • Kleine onbemande vliegtuigen voor bewaking van gebieden en objecten. • Twee schepen van de wacht voor het onderscheppen en “boarden” van zeeschepen en kleine vaartuigen en het detecteren / ruimen van zeemijnen. • Twee samengestelde eenheden voor havenbescherming. • Detachement van 3.000 militairen. • Stafcapaciteit ten behoeve van de operationele leiding bij grote rampen en nationale crisis. • Transportcapaciteit: Maximaal 350 rups- en wielvoertuigen voor de evacuatie van burgers uit rampgebieden. • Vouwbrugpeloton ten behoeve van noodbruggen en vlotten. • Constructiecompagnie inclusief adviescapaciteit. • Back-up voorziening voor ondersteuning van bestuurlijke of operationele centra (BAM). • Beschikbaarheid per provincie van een militaire opvanglocatie voor rampenbestrijding. • Zes Geneeskundige Hulpposten. • Mobiel Noodhospitaal. • Ziekenautopeloton. • NBC detectie- en ontsmettingscapaciteit. 3. Capaciteiten op grond van beschikbaarheid zijn onder meer: • Luchttransport. • Blushelikopters. • Marine Duik en Demonteer Groep. • Geniecapaciteit (onder meer bergingstanks)
031
10.1 Structurele taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten 10.1.1 Kustwacht Nederland Op 1 januari 2007 is het Besluit instelling Kustwacht Nederland in werking getreden. Hiermee is het samenwerkingsverband Kustwacht formeel omgevormd tot de Kustwacht Nederland. Met het besluit wordt de uitvoering van een deel van het beleid en de wet- en regelgeving bij de Kustwacht belegd met als doel een effectieve en efficiënte uitvoering van overheidstaken op de Noordzee. De Ministers van Justitie, Vreemdelingenzaken & Integratie, Financiën, Verkeer & Waterstaat en Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit en Economische Zaken zijn verantwoordelijk voor het beleid dat de Kustwacht moet uitvoeren. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie hebben uitsluitend een beheersverantwoordelijkheid, onder meer voor de mensen en de middelen die zij onderbrengen in de Kustwacht. De Nederlandse Kustwacht is verantwoordelijk voor de volgende taken. Dienstverleningstaken: • nood-, spoed- en veiligheidsverkeer; • hulpverlening en redding (SAR); • rampen- en incidentenbestrijding; • verkeersbegeleiding; • vaarwegmarkering; • zeeverkeersonderzoek.
De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de Kustwacht en de uitvoering van kustwachttaken. De Kustwacht is beheersmatig ondergebracht bij het Commando Zeestrijdkrachten. Het werkgebied van de Kustwacht omvat de territoriale wateren en de aangrenzende zogenoemde Exclusieve Economische Zone. Het aëronautische werkgebied is de Flight Information Region Amsterdam. Voor de maritieme hulpverlening- en reddingstaak vallen ook de Waddenzee, het IJsselmeer en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen onder verantwoordelijkheid van de Kustwacht. De Kustwacht heeft de beschikking over overheidsvliegtuigen en -schepen die boven en op zee voor kustwachttaken worden ingezet. Het Ministerie van Defensie levert een bijdrage in de vorm van helikopter capaciteit (minimaal 1 helikopter stand-by) en in de vorm van 2 schepen. Voor de uitvoering van de Kustwachttaken heeft de Directeur Kustwacht de beschikking over personeel van het Ministerie van Defensie en op tijdelijke basis over personeel van de betrokken diensten.
De kustwacht voor de Nederlandse Antillen & Aruba (KW NA&A) is een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland; de kustwacht is een Koninkrijksorganisatie. De KW NA&A heeft drie kerntaken: Opsporing. Hieronder vallen algemene politietaken, drugsbestrijding, maritieme grensbewaking, bestrijding van vuurwapensmokkel, terrorismebestrijding en bestrijding van illegale immigratie. Toezicht. Hieronder valt onder meer douanetoezicht, milieu- en visserijtoezicht en toezicht op de veilige scheepvaart. Noodhulp en dienstverlening. Dit behelst het continu bezetten van het Reddings- en Coördinatiecentrum (RCC), het afhandelen van maritieme nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie, opsporing en redding van mensen op zee en het ondersteunen van maritieme rampenplannen.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
10.1.2 Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Toezicht houdende taken: • algemene politietaak; • douane toezicht; • toezicht op het milieu; • toezicht op de visserij; • toezicht op het scheepvaartverkeer; • toezicht op de uitrusting van schepen; • grensbewaking.
032
De KW NA&A is een civiele organisatie, in beheer bij het Ministerie van Defensie. De Commandant der Zeemacht in het Caribische gebied is tevens Directeur Kustwacht. De kustwacht beschikt over eigen organieke middelen, zoals vaartuigen en vliegtuigen, en eigen personeel. Het algemeen beleidsplan voor de Kustwacht wordt jaarlijks voorbereid in de Kustwachtcommissie en vastgesteld door de Rijksministerraad. De ministers van Justitie van de Landen van het Koninkrijk stellen het justitieel beleid voor de Kustwacht vast. De Directeur Kustwacht is belast met de dagelijkse aansturing van de Kustwachtorganisatie. De begroting van de Kustwacht is ondergebracht in Hoofdstuk IV (Koninkrijksrelaties) van de rijksbegroting en hoofdstuk X (Defensie) van de rijksbegroting voor zover het betreft de inzet van defensiemiddelen. Die bijdrage omvat onder meer een vast aantal vaardagen van het stationsschip, vlieguren van de boordhelikopter en inzet van defensiepersoneel.
10.1.3 Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) De EODD is gespecialiseerd in het opsporen en ruimen van explosieven, zowel op het land als in het water. Dit geldt niet alleen voor explosieven uit de Tweede Wereldoorlog maar ook voor geïmproviseerde explosieven. Bommen uit de Tweede Wereldoorlog kunnen nog steeds gevaar opleveren bij bijvoorbeeld bouwprojecten in Nederland. Vandaar dat gemeenten en projectontwikkelaars in samenwerking met de EODD vooraf nagaan of er explosieven in de grond zitten. Daarnaast krijgt de EODD steeds meer te maken met geïmproviseerde explosieven, IED’s (Improvised Explosive Device). Voorbeelden van IED’s zijn zelfgemaakte vuurwerkbommen, autobommen en explosieven die met een afstandbediening tot ontploffing kunnen worden gebracht.
Momenteel garandeert het Ministerie van Defensie dat vier EODD-teams binnen drie uur op locatie zijn. De inzet van explosieven opruimingscapaciteit is in de eerste plaats onder te verdelen in inzet te land en inzet onder water. De inzet is verder onder te verdelen in onvoorzienbare inzet en voorzienbare inzet. De procedure die gevolgd moet worden voor de aanvraag van een EODD-team is als volgt: 1. Onvoorzienbare inzet. Bij het aantreffen van of vermoeden van een explosief neemt het lokale gezag (lees: de politie op civiel terrein en de KMar op militair terrein) rechtstreeks contact op met de EODD. Er wordt bij deze onvoorzienbare inzet geen gebruik gemaakt van de reguliere procedures voor het aanvragen van bijstand, de DOPS/ sectie nationale operaties speelt daarom geen rol en hiervoor is hier dus ook geen procedure beschreven. 2. Voorzienbare inzet. Deze inzet is van tevoren te plannen en vindt plaats met gebruikmaking van de reguliere procedures voor aanvraag van militaire bijstand op grond van de politiewet en kan zowel plaatsvinden in het kader van de handhaving van de openbare orde als de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De procedure hiervoor is beschreven in hoofdstuk vier en verloopt op hoofdlijnen als volgt: Het Ministerie van Defensie / Defensie Operatie Centrum (DOC) ontvangt een fax van het Ministerie van Justitie Justitie/DGR/OZI dan wel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties /LOCC. Het DOC stuurt een kopie door naar de DOPS/ sectie nationale operaties per mail en de DJZ (in geval van spoed buiten de diensturen informeert het DOC de respectievelijke piketfunctionaris). In overleg met DJZ wint de sectie nationale operaties informatie in bij het OPCO of EODD/ DDG of in geval van opdracht aan het verzoek zou kunnen worden voldaan. De sectie nationale operaties geeft antwoord van het OPCO door aan DJZ. Indien DJZ akkoord gaat met bijstandsverzoek, geeft de sectie nationale operaties opdracht tot uitvoering.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
a. b. c. d. e.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Bij CZSK bestaat ook een maritieme tak bekend als de Duik- en Demonteergroep (DDG). Deze tak heeft zich gespecialiseerd in onderwaterwapens (bijvoorbeeld niet-ontplofte bommen of zeemijnen uit de Tweede Wereldoorlog) en (geïmproviseerde) explosieven onderwater. De ruiming van grondgebonden explosieven kan door de maritieme tak van de EODD worden uitgevoerd in het gebied van haar verantwoordelijkheid: Friesland, NoordHolland en de Waddeneilanden. Daarnaast behoort het leveren van duik- en onderwaterassistentie, bijvoorbeeld de controle van schepen op de mogelijke aanwezigheid van explosieven tot haar taak en worden duiktechnische onderzoeken uitgevoerd op verzoek van het Openbaar Ministerie.
033
10.1.4 Algemene duikondersteuning Defensie beschikt over verschillende eenheden die civiele autoriteiten kunnen ondersteunen met duikers. Het betreft de Duik- en demonteergroep van het CZSK en genie-eenheden van het CLAS . Het betreft hier duikerssteun niet zijnde het duiken naar explosieven en wapens (zie EODD), maar bijvoorbeeld het duiken naar vermiste personen of voertuigen of vermiste partijen drugs. Deze inzet is een vorm van militaire bijstand op grond van de politiewet en kan zowel plaatsvinden in het kader van de handhaving van de openbare orde als de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Geografische verdeling: Zowel het CZSK als het CLAS kan deze algemene steun uitvoeren. Om te komen tot een verdeling tussen beide is er een geografische verdeling gemaakt voor de voorzienbare algemene duikersteun: Duik en Demonteer Groep CZSK: Waddeneilanden, Noord-Holland, Zuid-Holland, Groningen, Friesland. 11 Pantsergenie bataljon CLAS: Utrecht, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Flevoland. Opleidings- en Trainingscentrum Genie CLAS: Noord-Brabant, Limburg, Zeeland. Indien er een capaciteitsprobleem is bij de, in eerste instantie, aangewezen eenheid, wordt de opdracht overgedragen aan de eenheid die geografisch het gunstigst gelegen is ten opzichte van het inzetgebied en over voldoende capaciteit beschikt.
10.1.5 Calamiteitenhospitaal Het calamiteitenhospitaal, is net als het Centraal Militair Hospitaal (CMH) gehuisvest in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC). Het calamiteitenhospitaal is een unieke voorziening voor de onmiddellijke opvang van slachtoffers onder bijzondere omstandigheden.
Het ‘Rampenopvangplan’ kan geactiveerd worden onder de volgende vier scenario’s: • Situaties van oorlog en oorlogsdreiging, crisis of conflictbeheersing, waarbij grote aantallen militaire slachtoffers moeten worden opgevangen; • Situaties van ongevallen in het buitenland, waarbij te repatriëren groepen Nederlandse ingezetenen (militair en/of burger) betrokken zijn; • Situaties van specifieke calamiteiten, aanslagen of grote ongevallen in Nederland, die de reguliere opvangcapaciteit te boven gaan; • Situaties waarin de Nederlandse overheid hulp aanbiedt bij de medische opvang van buitenlandse slachtoffers van ongevallen in het buitenland. Het Rampenopvangplan beschrijft de procedures voor de opvang van 100 patiënten (onder bijzondere omstandigheden uit te breiden naar 300) na een opstarttijd van 30 minuten.
Naar aanleiding van de aanslagen op doelwitten in de Verenigde Staten in 2001 is een permanente regeling getroffen tussen het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Defensie voor het verlenen van militaire bijstand in het kader van bestrijding van terroristische dreigingen vanuit de lucht. Deze zogenoemde renegade regeling is gebaseerd op artikel 59 van de Politiewet 1993. Het Air Operations and Control Station (AOCS) van de KLu bij Nieuw Milligen is belast met de bewaking van het Nederlandse luchtruim en vormt de spil in de uitvoering van de regeling. Het AOCS onderhoudt contact met Justitie via de Eenheid Bewaking en Beveiliging (EBB) van de NCTb. De EBB onderhoudt het contact met de Minister van Justitie. Indien noodzakelijk, kan de Minister in geval van een (mogelijke) dreiging twee F-16 jachtvliegtuigen van de
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
10.1.6 Luchtruimbewaking (Air policing/Renegade)
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Het Calamiteitenhospitaal is een voorziening voor gegarandeerde medische en daaraan gerelateerde kortdurende opvangcapaciteit bij ongevallen en rampen voor groepen (groter dan vijf personen) van militaire en burgerslachtoffers, die de reguliere opvangcapaciteit van ziekenhuizen in kwalitatief of kwantitatief opzicht te boven gaan.
034
KLu inzetten: de Quick Reaction Alert (QRA). Vanaf het moment dat de QRA het luchtruim heeft gekozen, is de Minister van Justitie bevoegd via de Master Controller aanwijzingen te geven aan de QRA. De Coördinator Bewaking en Beveiliging treedt hierbij op als adviseur van de Minister. Defensie wordt door het AOCS NM geïnformeerd over een eventuele inzet van F-16’s in het kader van deze regeling.
10.1.7 Patiënten vervoer en militaire Search And Rescue De helikopters die gestationeerd zijn op de Vliegbasis Leeuwarden komen van het Defensie Helikopter Commando (DHC). Vanaf deze basis worden de helikopters ingezet voor het opsporen en redden van jachtvliegers. Naast deze taak zet de luchtmacht de SAR-helikopters in voor het vervoer van patiënten vanaf de Waddeneilanden naar ziekenhuizen op het vasteland en voor het redden van drenkelingen. Aan boord is medische apparatuur geplaatst waaronder een zuurstofpaneel en hartbewakingsapparatuur. Aan het landingsgestel zijn opblaasbare drijvers bevestigd om, indien nodig, de helikopter drijvend te houden. Aan boord van de helikopter is een opblaasbare boot aanwezig. Deze biedt plaats aan 10 personen. Daarnaast beschikt het DHC over transporthelikopters. Ook deze helikopters kunnen worden ingezet voor bijvoorbeeld gewondentransport.
10.1.8 USAR.NL
USAR.NL wordt ingezet als er wordt voldaan aan de volgende criteria: • er is sprake van een ernstige of omvangrijke calamiteit; • het land heeft om internationale bijstand gevraagd bij de calamiteit; • het gaat om het zoeken en redden van mens en dier; • het ramptype en de rampomvang passen in het beeld van ‘urban search and rescue’. Het team is door de modulaire opbouw ook gedeeltelijk in te zetten. USAR.NL dient tussen het 12de en 24ste uur na alarmering operationeel te zijn in het inzetgebied.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Procedure 1. Het LOT USAR stelt het Ministerie van Defensie/ Defensie Operatie Centrum (DOC) op de hoogte van de voorbeslissing dat het USAR.NL wordt ingezet en dat luchttransport noodzakelijk is. De melding dient verder de volgende informatie te bevatten: • inzet ten behoeve van welke ramp? • vertrek USAR.NL (Point Of Debarkation -Estimated Time of Departure)? • eindbestemming (Point of Arrival-Estimated Time of Arrival)? • samenstelling materieel en personeel. 2. Na verificatie opent het DOC een logboek en informeert het hoofd van de afdeling J-3, D-DOPS, Plv.D-DOPS, DJZ en DV&C. 3. Het DOC waarschuwt de Officier van Dienst DVVO en geeft opdracht contact op te nemen met het USAR kernteam teneinde de contactpersoon van DVVO bekend te stellen en de opdracht voor luchttransport te verifiëren. 4. Het DOC informeert de meldkamer KMar, de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) en het CLSK. Het CLSK zal vervolgens de Planning and Control Cell CLSK Vlb. Eindhoven een voorwaarschuwing geven. 5. Na afstemming en coördinatie tussen DVVO en LOT USAR wordt het DOPS/DOC door de contactpersoon van DVVO geïnformeerd over de wijze van uitvoering. 6. Het DOC informeert het HOPCEN en na overleg het afdelingshoofd J-3, D-DOPS, plv- D-DOPS, DJZ en DV&C. 7. Het DOC informeert de meldkamer KMar, MIVD en CLSK over de wijze van uitvoering.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
USAR.NL (Urban Search & Rescue) is de Nederlandse bijstandseenheid voor het zoeken en redden van ingesloten of bedolven slachtoffers bij rampen in binnen- en buitenland. USAR.NL is inzetbaar in Nederland, in Aruba en de Nederlandse Antillen en in het buitenland binnen een afstand van circa 5000 kilometer. De leiding van USAR.NL berust bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een Landelijk Operatie Team (LOT). Een USAR-team omvat vier Reddinggroepen, een Ondersteuningsgroep, een Stafgroep en een Commandogroep. Het team is multidisciplinair samengesteld: zoek- en redpersoneel, verpleegkundigen, speurhondengeleiders, ondersteunend personeel en leiding, bij elkaar circa 65 personen. De belangrijkste beroepsgroepen zijn brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen & rampen en Defensie. De participatie van Defensie bestaat uit het beschikbaar stellen van het platform van de vliegbasis Eindhoven, een transportvliegtuig en het USAR personeel.
035
10.1.9 Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) Het LTFO verleent assistentie bij de berging en de identificatie van personen die bij een ramp of calamiteit zijn omgekomen, zoals vliegrampen, scheepsrampen, treinongelukken, grootschalige verkeersongevallen, treinongelukken en branden. Het team speelt ook een rol in de post mortale zorg: het toonbaar maken van lichamen na een ramp. Het team is uitgerust voor werkzaamheden tot circa vijfhonderd slachtoffers. Als er Nederlanders zijn omgekomen in het buitenland, verleent het team ook assistentie aan buitenlandse overheden. Dit gebeurt alleen na interventie van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken en Defensie (militaire slachtoffers). Het LFTO is een organisatie op afroep. De medewerkers zijn normaliter te vinden bij de regionale korpsen, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), en de Koninklijke Marechaussee. Ook heeft het team enkele externe forensische deskundigen. De kernbezetting van het LFTO bestaat uit veertig personen en kan binnen enkele uren worden opgeschaald naar ongeveer tweehonderd personen. Coördinatie, beheer en zorg voor paraatheid en alarmering zijn ondergebracht bij het KLPD.
10.2 Gegarandeerde capaciteiten ICMS In het kader van het ICMS wordt een aantal Defensie capaciteiten gegarandeerd beschikbaar gesteld ten behoeve van nationale taken. Het onderstaande overzicht betreft uitsluitend middelen die vanaf 1 januari 2007 beschikbaar zijn. Aanvulling heeft plaats zodra capaciteiten ook daadwerkelijk beschikbaar zijn.
10.2.1 Bataljon ten behoeve van bewaking en beveiliging
10.2.2 Twee schepen van de wacht Defensie garandeert binnen 48 uur twee ‘schepen van de wacht’ in te kunnen zetten voor het boarden van zeeschepen, het onderscheppen van kleine vaartuigen, onderwaterbeveiliging tegen ongewenste onderwaterbewegingen en voor het detecteren en ruimen van zeemijnen.
10.2.3 Stafcapaciteit Defensie garandeert binnen 48 uur de beschikbaarheid van voldoende stafcapaciteit voor de operationele aansturing van operaties bij grootschalige rampen en crises. Deze staf is in staat om in een civiele context de operatie te leiden. Gelijktijdige inzet van alle mogelijke transportmiddelen (wegtransport, boten en eventueel helikopters) voor burgers (waaronder mogelijk ook zieken, bejaarden, etc.) maar ook voor dieren, vanuit het getroffen gebied naar opvanglocaties daarbuiten, vergt goede planning en aansturing.
Defensie garandeert binnen een reactietijd van maximaal 48 uur transportcapaciteit ten behoeve van een evacuatieoperatie van burgers en gewonden uit slecht toegankelijke rampgebieden naar verzamelpunten aan de rand van die gebieden. Defensie stelt hiervoor maximaal 350 rups- en wielvoertuigen beschikbaar.
10.2.5 Vouwbrugpeloton. Defensie kan worden belast met het leveren van een peloton vouwbrug voor noodbruggen en noodvlotten. Deze capaciteit kan worden ingezet ten behoeve van het verbeteren van de mobiliteit naar/in het rampgebied, door het overbruggen van een brede waterloop (tot enige honderden meters). Hiervoor beschikt de eenheid over materieel om een vaste, drijvende en flexibele constructie te bouwen. Deze constructie is geschikt om zowel personeel als rijdend materieel over te laten steken. Het vouwbrugpeloton is te allen tijde gereed om binnen 48 uur te verplaatsen naar het rampgebied.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
10.2.4 Transport
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Bewakings- en beveiligingstaken kunnen op verzoek van het bevoegd gezag zelfstandig of op aanwijzingen van de politie worden uitgevoerd. Militaire ondersteuning kan daarbij variëren van kleine groepen militairen ter aanvulling op de politie tot een militaire eenheid (van bataljonsgrootte) die in pieksituaties de bewaking en de beveiliging van vitale objecten of gebieden op zich neemt. De eenheid is te allen tijde binnen 48 uur gereed om te verplaatsen naar de locatie van de ramp of het incident. In situaties van toenemende dreiging kan op verzoek de reactietijd worden teruggebracht. Het bataljon kan worden ingezet als totale eenheid, maar ook in diverse elementen, ter grootte van mimimaal een peloton, die zelfstandig (onder civiel gezag) kunnen optreden. De compagnieën en de bataljonsstaf zijn geoefend in bewakings- en beveiligingstaken. Het personeel beschikt over persoonlijke wapens, voertuigen en interne verbindingsmiddelen. De eenheid en subeenheden kunnen hun taak op 24/7 -basis uitvoeren.
036
10.2.6 Constructiecompagnie Defensie garandeert binnen een reactietijd van maximaal 48 uur een constructiecompagnie (inclusief een technische adviescapaciteit) voor het maken van noodconstructies en het aanleggen van noodvoorzieningen. Deze capaciteit kan worden ingezet ten behoeve van het verbeteren van de mobiliteit in het rampgebied (bijvoorbeeld door het creëren van overgangen of het verbeteren van wegen). Daarnaast kan de capaciteit worden ingezet voor bijvoorbeeld bouw en sloopwerk en de aanleg van noodinstallaties.
10.2.7 3000 militairen Defensie garandeert de beschikbaarheid van een ‘pool’ van 3000 militairen binnen 48 uur. Deze militairen kunnen worden ingezet voor algemene ondersteunende taken. Aangewezen defensiepersoneel wordt gefaseerd beschikbaar gesteld, conform de volgende verdeling:
1e batch, 200 personen Reactietijd 8 uur
2e batch, 1000 personen Reactietijd 24 uur
3e batch, 1800 personen Reactietijd 48 uur
Totaal 200 personen
Totaal 1200 personen
Totaal 3000 personen
10.2.8 Militaire opvanglocaties In geval van tijdelijke opvang van grote aantallen personen kan blijken dat de civiel beschikbare opvangcapaciteit ontoereikend is en dat behoefte bestaat aan het gebruik van opvangcapaciteit van Defensie. Gelet hierop en gegeven de grote hoeveelheid Defensiecomplexen (kazernes, vliegbases etc.) en de sterk variërende capaciteit voor een dergelijke opvang, is per provincie een Defensiecomplex met voldoende capaciteit aangewezen voor de opvang van personen. De volgende Defensiecomplexen zijn aangewezen:
Locatie Willem Lodewijk van Nassau kazerne te Zoutkamp Vliegbasis Leeuwarden Johan Willem Friso kazerne te Assen Johannes Post kazerne te Havelte Oranjekazerne te Schaarsbergen Van Braamhouckgeest kazerne te Doorn Generaal Spoor kazerne te Ermelo Vliegbasis Woensdrecht Gen-maj De Ruyter van Steveninck kazerne te Oirschot Koninklijke Militaire School te Weert Marine Etablissement te Amsterdam Van Genthkazerne te Rotterdam
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Provincie Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Flevoland Zeeland Brabant Limburg N-Holland Z-Holland
10.2.9 Geneeskundige Hulpposten
10.2.10 Mobiel Noodhospitaal Defensie beschikt over medische capaciteiten die met betrekking tot functionaliteit, omvang en aard variabel zijn en die indien gevraagd een bijdrage kunnen leveren. Defensie garandeert binnen 48 uur de beschikbaarheid van een mobiel noodhospitaal, bestaande uit drie verpleeggroepen van 20 bedden elk inclusief een C2-element, als aanvulling op lokale civiele ziekenhuiscapaciteit. De reactietijd dient bij oplopende dreiging in overleg met de civiele bestuurders te worden aangepast.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Defensie garandeert binnen 48 uur de beschikbaarheid van zes geneeskundige hulpposten voor triage en de eerstelijns hulp aan gewonden. Deze kunnen snel een bijdrage kunnen leveren aan de eerste opvang en behandeling van gewonden als aanvulling op lokale civiele ziekenhuiscapaciteit. De reactietijd dient bij oplopende dreiging in overleg met de civiele bestuurders te worden aangepast.
037
10.2.11 Ziekenautopeloton Defensie garandeert binnen 48 uur de beschikbaarheid van een ziekenautopeloton, als aanvulling op de civiele ambulancecapaciteit voor gewondenvervoer van de hulpposten naar de diverse hospitalen. 10.2.12 CBRN respons- en ontsmettingscapaciteit In de strijd tegen terrorisme vormt de bescherming tegen (CBRN) -wapens een belangrijk aandachtsgebied. Defensiemiddelen kunnen in het geval van een CBRN- incident in Nederland nodig zijn. Defensie beschikt over een gespecialiseerde operationele CBRN eenheid, de 101 CBRN verdedigingscompagnie. De compagnie bestaat uit drie ontsmettingspelotons en een verkenningspeloton. Ieder ontsmettingspeloton bestaat uit twee groepen, die elk in staat zijn een ontsmettingsstraat in te richten. De ontsmettingstraten worden, in ongeveer 20-30 minuten, zo dicht mogelijk bij een besmet gebied opgebouwd. Het verkenningspeloton beschikt over zes “N/C Fuchsen”. Dit zijn voertuigen die zijn voorzien van een overdrukcabine met filters, waardoor het personeel zonder persoonlijke beschermende middelen in het voertuig kan werken. De Fuchsen kunnen zowel lucht- en grondmonsters nemen. De gegevens worden digitaal verstuurd worden naar NBC specialisten die deze gegevens kunnen evalueren en commandanten kunnen adviseren. Defensie beschikt daarnaast over een CBRN kenniscentrum, waarin de kennis over CBRN-strijdmiddelen is gebundeld. Dit kenniscentrum vormt een herkenbaar aanspreekpunt voor zowel militaire en civiele instanties. Verder kan gerichte chemisch-toxicologische expertise van Defensie in het Beleidsondersteunend Team Milieu-incidenten (BOTMI) bijdragen aan een betere voorbereiding op CBRN gerelateerde incidenten.
10.3 Voorbeelden van capaciteiten op grond van beschikbaarheid 10.3.1 Luchttransport
De helikopters van het CLSK zijn bedoeld voor de snelle inzet van eenheden voor het uitvoeren van vredes-, crisisbeheersingsoperaties en humanitaire hulpverlening. Maar ze kunnen ook voor reddingsoperaties of andere vormen van civiele hulp en personenvervoer worden ingezet. Het CLSK beschikt over zware transporthelikopters van het type Chinook CH-47D. Deze kunnen personen verplaatsen, maar ook materieel, proviand en andere voorraden. De grotere en zwaardere vracht kan onder de romp van de helikopter worden vastgehaakt. Een aantal Chinooks is uitgerust met een extra reddingslier en voorzieningen om ook, via de laaddeur aan de achterzijde, boven het water te kunnen laden en lossen. De Cougar MK II transporthelikopters zijn lichter dan de Chinook en worden onder meer ingezet voor personentransport, bevoorrading en gewondentransport. Een aantal Cougars is geschikt gemaakt om ook vanaf het amfibische transportschip van het Commando Zeestrijdkrachten te kunnen opereren. Bovendien zijn ze voorzien van opblaasbare drijvers om, indien nodig, de helikopter op het water drijvend te houden.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Het Commando Luchtstrijdkrachten zet vliegtuigen in voor verschillende taken. Dit kan zijn voor het transporteren van personen, maar ook voor het vervoer van luchtvracht. De transportvloot van de Koninklijke Luchtmacht is ondergebracht bij het 334-squadron op de Vliegbasis Eindhoven.
10.3.2 Blushelikopters
Alleen wanneer het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hiertoe een aanvraag heeft ingediend, houdt Defensie een (blus)helikopter en bemanning geconsigneerd voor blustaken. De blushelikopter is binnen twee uur inzetbaar. Wanneer het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit niet heeft aangevraagd, wordt de helikoptercapaciteit door Defensie voor haar organieke taak ingezet en worden aanvragen voor blushelikopters op basis van beschikbaarheid al of niet gehonoreerd. De blushelikopter kan alleen gedurende de daglichturen ingezet worden. Het blussen geschiedt onder verantwoordelijkheid en onder het gezag van de aanvragende burgemeester, dat wil zeggen, ze worden ingezet ter aanvulling van de bestrijding van branden door de lokale civiele brandweer in Nederland. De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland treedt op als coördinator en adviseur tussen de aanvragende gemeente en het Ministerie van Defensie.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Een blushelikopter is voorzien van een waterzak (een zogenaamde fire-bucket). Defensie maakt voor deze taak gebruik van de aanwezige Chinook- of Cougar helikopters. Defensie heeft momenteel tien ´fire-buckets´ ter beschikking.
038
Aanvragen voor ondersteuning door blushelikopters kunnen spoedshalve in eerste instantie telefonisch worden afgehandeld. Deze (voorwaarschuwings)procedure is als volgt: • De aanvragende burgemeester wint eerst advies in bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (advies per fax i.a.a. het LOCC). • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland informeert direct bij CLSK of er een helikopter met bemanning beschikbaar is (welk type en welke termijn). • CLSK informeert vervolgens de eenheid zodat helikopters kunnen worden voorbereid op inzet met ´fire-buckets´ • CLSK informeert de DOPS / DOC over de voorwaarschuwing. Zo spoedig mogelijk na de voorwaarschuwing dient de aanvraag schriftelijk te worden bevestigd via de procedure zoals gebruikelijk voor militaire bijstand. Een aanvraag zal alleen worden gehonoreerd wanneer de brand niet afdoende kan worden bestreden met de middelen die de brandweer zelf voorhanden heeft. De volgende factoren, spelen daarbij een rol: • er is sprake van (of een ernstige dreiging voor) een “zeer grote brand”; • er is ten minste één brandweercompagnie ingezet en/of; • er is sprake van bedreiging van mensen, dieren of bebouwing of van objecten van een zeer groot maatschappelijk belang en/of; • er is sprake van een bedreiging van een gebied met gevaarlijke stoffen en/of moeilijk toegankelijk en berijdbaar terrein. De gezagvoerder van de helikopter blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering. Ook zijn er dwingende richtlijnen voor de maximale inzetduur van de bemanning en kan de inzet van de bemanning worden gelimiteerd door de omstandigheden tijdens de inzet. De beëindiging van een blusinzet wordt bepaald door de Burgemeester op advies van de brandweercommandant. BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
039
11. Lijst van afkortingen
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
DVC EODD FIR GBT GCT GHOR GRIP HDAB HMA HNS H-OPCEN IBT ICMS IJOP IOCB KL KMar KMD´n LFTO LOCC MCCB MinBZK MinBuZa MinDef MinJUS
Beleidsmedewerker Openbare Veiligheid Ministerie van Buitenlandse Zaken Bureau Conflicten Crisisbeheersing Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Calamiteiten Actie Team Coördinatie Beraad Civiele Taken Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair Commando Diensten Centra Commissaris van de Koningin Commandant der Strijdkrachten Commando Landstrijdkrachten Commando Luchtstrijdkrachten Commando Zeestrijdkrachten Commandant Militaire Middelen Commando Plaats Incident College van Procureur Generaals Commandant Regionaal Militair Commando Directie Aansturen Operationele Gereedstelling Departementaal Beleidsteam Departementaal Crisis Centrum Directeur Defensie Archieven-, Registratie- en Informatiecentrum Duik- en Demonteergroep Directie Juridische Zaken Directie Operationeel Beleid, Behoeftestellingen en Plannen Defensie Operatie Centrum Directie Operaties Defensiestaf Dienst Speciale Interventies UI : Unit Interventie UE&OO : Unit Expertise & Operationele Ondersteuning UIM : Unit Interventie Mariniers Directie Voorlichting en Communicatie Explosieven Opruimingsdienst Defensie First Impression Report Gemeentelijk Beleidsteam Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure Hoofddirectie Algemene Beleidszaken Hoogste Medische Autoriteit Host Nation Support Hoofd Operatiecentrum Interdepartementaal Beleidsteam Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking Implementing Joint Operation Plan Interdepartementaal Overleg CrisisBeheersing Koninklijke Landmacht Koninklijke Marechaussee krijgsmachtdelen Landelijk Team Forensische Opsporing Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum Ministeriële commissie Crisisbeheersing Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Minister van Buitenlandse Zaken Minister van Defensie Minister van Justitie
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
BOV BuZa BCCB BZK CAT CBCT CBRN CDC CdK CDS CLAS CLSK CZSK CMM CoPI CPG C-RMC DAOG DBT DCC D-DARIC DDG DJZ DOBBP DOC DOPS DS DSI
040
MIVD MoU NCC NCRS NCTb OPCEN Opplan OvJ OVR OZI QRA RBT ROT RNV SAR SG SOP SoR
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Memorandum of Understanding Nationaal Crisis Centrum NATO Crisis Response System Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Operatiecentrum Operatieplan Officier van Justitie Officier VeiligheidsRegio Operationele Zaken en Incidentenmanagement Quick Reaction Alert Regionaal Beleidsteam Regionaal Operationeel team Raad voor de Nationale Veiligheid Search And Rescue Secretaris-Generaal Standard Operating Procedure Statement of Requirement
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
041
Bijlage A: Inhoud en model operatiebevel nationale operaties RUBRICERING (boven- en onderaan elke pagina)
Exnr ... van … exn Eenheid Plaats van uitgifte Datumtijdgroep Referentienummer OPERATIEBEVEL NR …… (codenaam) (tussen haakjes kan de soort operatie of de codenaam vermeld worden) Refertes: Tijdzone: Gevechtsorganisatie: 1. TOESTAND De toestand geeft een algemeen beeld van de huidige situatie. a. Relevante partijen In deze subparagraaf worden gegevens opgenomen over de samenstelling, locaties, activiteiten, eigenaardigheden, beperkingen en mogelijkheden van andere betrokken partijen.
b. Eigen eenheden In deze subparagraaf dienen in ieder geval de opdracht, het oogmerk en het operatieconcept van het naasthogere niveau te worden beschreven. Dit biedt de uitvoerende commandanten de mogelijkheid hun rol te begrijpen binnen de context van de operatie. Tevens dient de opdracht en evt. het optreden van neveneenheden te worden beschreven, voor zover die invloed kunnen uitoefenen op de opdracht of voorzover ze noodzakelijk zijn voor de ondercommandanten om hun taak uit te voeren. (1) Opdracht, oogmerk en operatieconcept van de naasthogere niveau (2) Neveneenheden (3) Steunende eenheden, die invloed kunnen uitoefenen op de operatie c. Onderbevelstellingen Hier worden de eenheden opgenomen die de eigen eenheid versterken voor de uitvoering van de opdracht en de eigen subeenheden die onttrokken worden aan de eigen eenheid, evt. met een datumtijdgroep van ingang.
2. OPDRACHT Hier wordt opdracht letterlijk opgenomen. Deze paragraaf wordt niet verder onderverdeeld. 3. UITVOERING Paragraaf 3 beschrijft de uitvoering van de operatie. De paragraaf begint ongenummerd met het oogmerk van de commandant en in de eerste paragraaf (a) het operatieconcept. In de daarop volgende paragrafen (b en verder) worden de opdrachten of taken aan de uitvoerende commandanten geformuleerd. Als laatste volgen de maatregelen die voor meer dan twee eenheden gelden en die een coördinerende functie hebben.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
d. Evaluatie van de commandant (facultatief ) Deze subparagraaf wordt alleen ingevoegd indien de we duidelijk wil maken, welke redenen hebben geleid tot zijn operatieconcept. Het bevat in korte en bondige bewoordingen zijn belangrijkste overwegingen.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
(1) Samenstelling (2) Locaties
Oogmerk (beschrijving van het effect dat de commandant wil bereiken met zijn operatie.)
042
a. Operatieconcept: een schets van het verloop van de operatie. De paragraaf beschrijft minimaal: •
de fasen van de operatie, indien van toepassing
•
het operatieconcept: een schets van het verloop van de operatie (wie, wat, waar en wanneer?)
Aan de hand van deze paragraaf moeten de uitvoerende commandanten, gecombineerd met de in het vervolg van deze paragraaf aangegeven opdrachten, in staat zijn te begrijpen welke rol ze in de operatie spelen en welk effect ze hiermee moeten bereiken. Hierdoor wordt hen duidelijk hoe gereageerd moet worden op onverwachte situaties zonder daar vooraf toestemming voor te vragen. b. Opdrachten aan in te zetten eenheden In de volgende subparagrafen worden de opdrachten en taken aan de ondercommandanten van de in te zetten eenheden kort en krachtig beschreven. Zowel de organieke als de onder bevel gestelde eenheden vinden hier hun opdrachten terug. c. Opdrachten aan reserve-eenheden d. Coördinerende bepalingen In de deze subparagraaf dienen de maatregelen te worden vermeld die voor meer dan één eenheid gelden en die noodzakelijk zijn voor een goede coördinatie en synchronisatie van de operatie. Voorbeelden hiervan zijn veiligheidsmaatregelen, prioriteitstelling, deconflictie, afbakening van de fasen: startlijn, rapportages, tijdstip van kracht worden of tijdstip van uitvoering van het plan.
a. Logistiek operatieconcept In subparagraaf 4.a wordt de logistieke ondersteuning weergegeven voor de operatie. Er kan een verdere onderverdeling gegeven in: (1) Materieellogistiek (a) Bevoorrading (diverse goederensoorten) (b) Onderhoud (herstel, berging, afvoer) (c) Verplaatsingen (verkeer, vervoer, verplaatsingsondersteuning) (d) Logistieke diensten (e) Infrastructurele ondersteuning (2) Personeelslogistiek (a) Personeelsbeheer (b) Personeelszorg (c) Geneeskundige verzorging
c. Logistieke groepering In subparagraaf 4.c wordt de logistieke groepering aangegeven, voor zo ver deze afwijkt. 5. BEVELVOERING EN VERBINDINGEN Het doel van paragraaf 5 is te beschrijven hoe de commandovoering wordt ondersteund. Het gaat om die maatregelen, die zorgen voor een systeem dat de commandovoering ondersteunt en die tegelijkertijd afbreuk doen aan de pogingen van een eventuele tegenstander om dit systeem te ondermijnen. Deze paragraaf kan worden onderverdeeld in een subparagraaf bevelvoering en een subparagraaf verbindingen.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
b. Aanvoerroutes In subparagraaf 4.b worden hoofdaanvoerwegen en logistieke routes beschreven, indien deze de planning van de uitvoerende commandanten beïnvloeden, omdat ze bijvoorbeeld in een bepaald deel van het vak liggen.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
4. LOGISTIEK Paragraaf 4 bevat een opsomming van de logistieke maatregelen op commandantenniveau op het gebied van personeel- en materieellogistiek, die de operatie steunen.
043
a. Bevelvoering In subparagraaf 5.a kan worden vermeld: • locatie en actieve periode van huidige en geplande commandoposten • regelingen over liaison b. Verbindingen In subparagraaf 5.b kan worden vermeld: • Identificatieaanwijzingen • beperkingen in het gebruik van elektronische verbindingsmiddelen
Kennisgeving van ontvangst Naam van de commandant Rang Waarmerking:
Bijlagen: E. Rules of Engagement R. Verbindingen V. Logistiek W. Verplaatsingen Z. Verzendlijst De indeling van bijlagen bij het bevel is onderwerp van een standaard operatieprocedure van de eenheid. BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
RUBRICERING (boven- en onderaan elke pagina)
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
044
Bijlage B: Modelaanvraag formulier ‘Militaire bijstand / steunverlening’ AANVRAAGFORMULIER MILITAIRE BIJSTAND / STEUNVERLENING
Titel van de aanvraag (op grond van welke regeling)
Militaire bijstand i.h.k.v. de handhaving van de openbare orde Militaire bijstand i.h.k.v. de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde Militaire bijstand op grond van de Wet rampen en zware ongevallen Militaire steunverlening in het openbaar belang
Vanwege het lokaal bevoegde gezag Reden van de aanvraag Te verwachten taak/opdracht
Aard van de gevraagde bijstand (specificeren op personeel en materieel, alleen na afstemming met OVR) Tijdsduur (data en (vermoedelijke) duur van de inzet) Contactpersoon Naam: Functie: Telefoon nr. (vast/mobiel) e-mail adres: Plaats van opkomst
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Soort van de gevraagde ondersteuning (wat moet worden gedaan)
Omschrijving eigen potentieel (Aantal eigen ingezet personeel van regio) MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Bijzonderheden
045
Bijlage C: Tijdelijke militaire terreinen, objecten Juridische grondslag In de ‘Rijkswet van 24 februari 2003, houdende regels met betrekking tot het geweldgebruik bij de bewaking van militaire objecten (Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten)’ is de bevoegdheid van militair personeel vastgelegd met betrekking tot het gebruik van geweld bij de uitoefening van de militaire beveiligings- en bewakingstaak. In artikel 2 is bepaald dat deze bevoegdheid slechts geldt bij de bewaking en beveiliging van door Onze Minister van Defensie aangewezen objecten. In het ‘Rijksbesluit houdende aanwijzing van te bewaken en te beveiligen objecten’ van 1 oktober 2000 wordt aangegeven welke objecten worden aangewezen. Daarnaast worden nadere richtlijnen gegeven. Zo stelt artikel 2: 1. Aan de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Zeestrijdkrachten en de Commandant Luchtstrijdkrachten wordt mandaat verleend om, ieder voor zover het hem aangaat, namens de Minister objecten aan te wijzen als voor een termijn van ten hoogste 12 weken te bewaken en te beveiligen objecten. 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, wordt hetzij in de Staatscourant dan wel in de Curaçaose Courant of het Afkondigingsblad van Aruba geplaatst, hetzij op een andere door degene die de betrokken aanwijzing vaststelt voor dat geval aan te geven wijze kenbaar gemaakt. In de bijlage van dit rijksbesluit is aangegeven welke objecten in ieder geval zijn aangewezen als te bewaken en te beveiligen objecten. Het betreft de volgende objecten:
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
B. Mobiele objecten 1. tactische voertuigen en mobiele wapensystemen; 2. mobiele installaties waar vitale goederen of gerubriceerd materieel of gerubriceerde documenten aanwezig zijn, zoals commandoposten en verbindingsvoertuigen; 3. luchtvaartuigen, in gebruik bij of ten behoeve van een krijgsmacht; 4. schepen, in gebruik bij of ten behoeve van een krijgsmacht; 5. schepen, in gebruik bij of ten behoeve van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba; 6. transporten van wapens, munitie, gevaarlijke stoffen en vitale voorwerpen.
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
A. Vaste objecten 1. militaire oefenterreinen en schietterreinen; 2. militaire kazernes, legerplaatsen, mobilisatiecomplexen, forten en kampen; 3. militaire vliegbases en vliegkampen, vluchtleidings- en gevechtsleidingscentra, alsmede militaire gedeelten van civiele luchtvaartterreinen; 4. marinebases en -havencomplexen; 5. militaire werkplaatsen en onderhoudsbedrijven; 6. POMS-sites, militaire depots, magazijnen en raccordementen; 7. militaire radiostations, peilgebouwen, antenneparken, zenderparken en verbindingscentra; 8. de militaire hoofdkwartieren; 9. de steunpunten en de vitale onderdelen in gebruik bij of ten behoeve van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba; 10. het NATO-grondstation te Schoonhoven; 11. de vitale onderdelen van de Defensie Pijpleidingen Organisatie.
046
Bijlage D: Alertering en alarmering NATO Crisis Response System Het NATO Crisis Response System (NCRS) is een universeel systeem dat het NAVO crisisbeheersingsproces ondersteunt. Het doel van het NCRS is de vereiste gereedheid en ondersteuning te bieden voor crisis- en conflictpreventie en voor crisisbeheersing in het gehele spectrum van artikel-5- en niet-artikel-5-operaties. Het systeem vergroot het vermogen van de NAVO om zich voor te bereiden op en te reageren op het volledige spectrum van crises. Daartoe omvat het een volledig scala aan maatregelen die het bondgenootschap in staat stellen tijdig en op gecoördineerde wijze te reageren. Het NAVO crisis beheersingsproces en het daarbij horende crisisbeheersingssysteem zijn vastgelegd in het NATO Crisis Response System Manual. Alarmeringssysteem Defensie Vanwege de nauwe verbondenheid van Defensie met de NATO is het alarmeringsysteem van Defensie grotendeels gebaseerd op het NATO Alert System (referte: C-M (2002) 50 d.d. 17 juni 2002, in te zien op de Intranetsite van de Beveiligingsautoriteit), aangevuld met enkele additionele maatregelen om flexibel om te kunnen gaan met specifiek nationale of defensiegerelateerde dreigingen.
Alert State Bravo Alert State Bravo wordt afgekondigd wanneer er een toegenomen (en meer voorspelbare) dreiging van sabotage en/of terroristische activiteiten is ontstaan, hoewel er nog geen specifiek doel is geïdentificeerd. De maatregelen uit Alert State Bravo dienen enkele weken volgehouden te kunnen worden zonder grote gevolgen voor de interne en externe bedrijfsvoering. Alert State Charlie Alert State Charlie wordt afgekondigd wanneer een incident plaatsvindt, of wanneer er inlichtingen zijn ontvangen, die aangeven dat een bepaalde vorm van sabotage en/of terroristische aanslagen mogelijk is. De maatregelen van in deze Alert State kunnen onder vredesomstandigheden slechts voor een korte worden volgehouden zonder gevolgen te hebben voor in- en externe bedrijfsvoering. Alert State Delta Alert State Delta wordt afgekondigd zodra in de onmiddellijke omgeving een terroristische aanval of sabotage activiteit heeft plaatsgevonden. Dit gebeurt ook wanneer inlichtingen zijn ontvangen, die aangeven dat sabotage en/of terroristische acties tegen een specifieke locatie aannemelijk zijn. Normaliter wordt deze Alert State gebruikt als een plaatselijke waarschuwing.
Het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding is een waarschuwingssysteem voor overheid en bedrijfsleven. Het systeem waarschuwt operationele diensten en bedrijfssectoren in geval van een verhoogde dreiging. Op die manier kunnen snel maatregelen worden genomen die het risico op een aanslag kunnen verkleinen of de gevolgen ervan kunnen beperken. Het systeem is puur gericht op professionals die te maken kunnen krijgen met een terroristische dreiging. Het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding kent vier niveaus. Het basisniveau, plus drie niveaus van oplopende dreiging: lichte dreiging, matige dreiging en hoge dreiging. Bij ieder opschalingsniveau hoort een pakket veiligheidsmaatregelen per aangesloten sector. Naarmate het opschalingsniveau hoger is, zijn de beveiligingsmaatregelen zwaarder en ingrijpender. Overigens hoeft niet strikt te worden vastgehouden aan het pakket maatregelen dat bij een opschalingsniveau hoort. Indien nodig nemen betrokken instanties uiteraard extra maatregelen. Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk maatwerk toe te passen.
MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (NcTB)
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP
Alert State Alfa Alert State Alfa wordt afgekondigd als algemene waarschuwing voor een mogelijke sabotage en/of terroristische activiteit, waarvan de aard en omvang grotendeels onbekend is, en indien de omstandigheden de volledige uitvoering van de maatregelen behorende tot een hogere Alert State niet rechtvaardigen. Het kan echter nodig zijn bepaalde geselecteerde maatregelen van Alert State Bravo af te kondigen. De maatregelen uit Alert State Alfa dienen gedurende onbepaalde tijd te kunnen worden volgehouden.
047
Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure (GRIP)
BROCHURE NATIONALE OPERATIES EN (INTER)NATIONALE NOODHULP MINISTERIE VAN DEFENSIE BESTUURSSTAF
De regionale crisisorganisatie is beschreven tegen de achtergrond van artikel 14 van het wetsvoorstel Veiligheidsregio. Middels het Referentiekader GRIP kan, afhankelijk van de behoefte aan multidisciplinaire sturing op een incident, worden opgeschaald naar vier verschillende regionale sturingsniveaus. Binnen deze sturingsniveaus worden de monodisciplinaire leiding- en coördinatiestructuren van de vier kolommen aan elkaar gekoppeld en daar waar nodig aangevuld met liaisons/adviseurs van andere crisispartners. Organieke verschijningsvormen zijn het Commando Plaats Incident, Regionaal Operationeel Team, Beleidsteam en Regionaal Beleidsteam. Het eerste niveau van afstemming is tussen hulpverleners op straat (on scene) en begint via het zogenaamde motorkapoverleg. Dit overleg typeert zich door een ad hoc behoefte aan overleg tussen de betrokken disciplines. Heeft één van de disciplines behoefte aan structurele coördinatie dan wordt besloten op te schalen naar een hoger opschalingniveau. Bij het eerste opschalingniveau (GRIP 1) wordt de operationele sturing multidisciplinair gebundeld in een Commando Plaats Incident (CoPI). Binnen het CoPI worden onder eenhoofdige leiding on scene de te behalen operationele prestaties op de plaats van een incident gepland en gemonitord en daar waar nodig bijgestuurd. Het inrichten van een CoPI gebeurt daar waar er behoefte is aan een structurele coördinatie ter plaatse. Dit is dus niet noodzakelijkerwijs beperkt tot het brongebied; Binnen het CoPI is sprake van een functionele voorziening voor de intake en inzet (verrichten) van ondersteunend werk op de plaats van het incident. De voorziening is onderdeel van het informatie- en logistieke netwerk; Binnen het CoPI is sprake van zogenaamde Officieren van Dienst uit de algemene en functionele operationele keten voor de intake en inzet (verrichten) van uitvoerend werk op de plaats van het incident; Binnen het CoPI is sprake van een Leider CoPI, een ‘niet disciplinegebonden’ actor, voor het inrichten van het uitvoerend en ondersteunend werk op de plaats van het incident. Deze functionaris bevordert het besluitvormingsproces en geeft in beginsel geen bevelen aan de bij de incidentbestrijding betrokken Officieren van Dienst, maar verzoekt hen de gewenste maatregelen te treffen; Bij het tweede opschalingsniveau (GRIP 2) wordt de tactisch-strategische sturing multidisciplinair gebundeld in een Regionaal Operationeel Team, al of niet in combinatie met operationele sturing door het CoPI. Binnen het Regionaal Operationeel Team (ROT) worden onder eenhoofdige leiding off scene integraal de te behalen operationele prestaties in het algemeen gepland en gemonitord en daar waar nodig bijgestuurd. Binnen het ROT is sprake van een functionele voorziening voor het inrichten van het ondersteunend werk. De voorziening is onderdeel van het informatie- en logistieke netwerk. Binnen het ROT hebben de Algemeen Commandanten uit de algemene en functionele operationele keten zitting. Zij geven leiding aan het inrichten van uitvoerend en ondersteunend werk binnen de afzonderlijke actiecentra. Het ROT is kaderstellend voor de incidentbestrijding, al dan niet via actiecentra en/of Commando’s Plaats Incident. Binnen het ROT is sprake van een Operationeel Leider, een ‘niet disciplinegebonden’ actor, die de besluitvormingsprocessen binnen deze coördinatiecel bevordert en de linking pin is tussen het operationele en bestuurlijke netwerk. Deze functionaris geeft in beginsel geen bevelen aan de bij de incidentbestrijding betrokken Algemeen Commandanten, maar verzoekt hen de gewenste maatregelen te treffen; Bij het derde en vierde opschalingniveau wordt de crisisorganisatie geplaatst onder direct bestuurlijk gezag van de burgemeester van de betreffende gemeente (GRIP 3) of de voorzitter van de veiligheidsregio (GRIP 4). De burgemeester respectievelijk voorzitter van de veiligheidsregio laat zich daarbij adviseren door respectievelijk een Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) en een Regionaal Beleidsteam (RBT). Binnen het Gemeentelijk en Regionaal Beleidsteam worden onder eenhoofdige leiding off scene de te behalen bestuurlijke prestaties gepland en gemonitord en daar waar nodig bijgestuurd. Binnen het (R)BT is sprake van bestuurders uit de algemene en functionele operationele keten: burgemeester(s) en relevante rijksheren waaronder de commandant RMC. Binnen het (R)BT is sprake van een (coördinerend) burgemeester, die de besluitvormingsprocessen binnen deze coördinatiecel bevordert. Het (R)BT stelt beleid- en tolerantiegrenzen vast voor de te behalen operationele prestaties in afstemming met de Operationeel Leider. De (coördinerend) burgemeester geeft in beginsel geen bevelen aan de bij de incidentbestrijding betrokken andere bestuurders uit de algemene en functionele keten, maar verzoekt hen de gewenste maatregelen te treffen. Indien een van de kolommen opschaling conform GRIP noodzakelijk acht, vindt die opschaling ook daadwerkelijk plaats. Uitgangspunt is de behoefte aan afstemming op operationeel en bestuurlijk niveau bij (on)voorspelbare grootschalige of bijzondere incidenten, ongeacht de feitelijke opschaling van capaciteit binnen de afzonderlijke kolommen, sectoren en beleidsterreinen. De opschaling verloopt niet per definitie lineair: opschaling naar GRIP 2 of hoger volgt niet noodzakelijkerwijs op het inrichten van een Commando Plaats Incident (GRIP 1). Er kan immers sprake zijn van incidenten, waarbij geen sprake is van het inrichten van een of meerdere Commando’s Plaats Incident, maar wel van afzonderlijke actiecentra c.q. stafsecties voor het inrichten en verrichten van uitvoerend en ondersteunend werk of een incident waarbij meteen duidelijk is dat deze meer coördinatie vereist dan alleen ‘on scene’. De monodisciplinaire uitvoering van het besturen, richten, inrichten en verrichten gebeurt onafhankelijk van de GRIP. Zo is bijvoorbeeld de inzet van gemeentelijke processen niet afhankelijk van opschaling naar GRIP 3 of hoger. Het inrichten van bovenregionale escalatieniveaus (betrokkenheid provincies en rijksoverheid) is gebaseerd op nationale planvorming.
048