2011 F
Nakosten ‘Welke procedure dienen deurwaarders te volgen bij het vorderen van nakosten?’
Weert, 30 mei 2011 Afstudeerperiode: 1e afstudeerdocent: 2e afstudeerdocent: Afstudeeradres: Auteur: Studentnummer:
Februari t/m mei 2011 Mevrouw M. Weitering Mevrouw M. Duijs Deurwaarderskantoor Van de Pas Sabine van den Borst 2008967
‘Invorderbaarheid van de nakosten’
Weert, 30 mei 2011 Auteur: Functie: Studentnummer: Opdrachtgever: Classificatie:
Sabine van den Borst Onderzoeker 2008967 Deurwaarderskantoor Van de Pas Intern
Voorwoord Voor u ligt een onderzoeksrapport dat is geschreven in de laatste fase van mijn studie. Ik heb mijn stage doorlopen bij Deurwaarderskantoor Van de Pas te Weert. Hier heb ik onderzoek verricht naar de invorderbaarheid van de nakosten. Specifieker welke juridische regels er gelden ten aanzien van de nakosten in navolging van jurisprudentie. Dit rapport geeft het resultaat weer na een onderzoek van vier maanden waar ik met plezier aan heb gewerkt. Dit rapport heeft als doel om duidelijkheid te verschaffen aan Deurwaarderskantoor Van de Pas over de procedure bij het vorderen van de nakosten. De afgelopen maanden heb ik veel literatuur en jurisprudentie onderzocht om deze duidelijkheid te kunnen geven. De bevindingen van het onderzoek zijn in dit rapport verwoord. Ik ben erg verheugd om dit rapport te kunnen presenteren. Graag wil ik enkele personen bedanken voor hun hulp en steun bij de totstandkoming van dit onderzoeksrapport. In het bijzonder wil ik mijn afstudeerdocente van de Juridische Hogeschool Avans-Fontys, mevrouw M. Weitering bedanken voor de begeleiding en ondersteuning van dit rapport. Mede dankzij uw hulp is dit rapport tot stand gekomen. Voorts wil ik de heer Van de Pas bedanken voor de begeleiding tijdens het onderzoek. Tevens wil ik de medewerkers van Deurwaarderskantoor Van de Pas bedanken voor het beantwoorden van vragen. Als laatste wil ik de Deurwaarderskantoren die lid zijn van de Pruijn & Van den Bergh Groep bedanken voor hun respons op de vragen die ik heb gestuurd. Ik hoop dat u dit rapport met net zoveel plezier leest als waarmee ik het geschreven heb.
Sabine van den Borst Weert, 30 mei 2011
Inhoudsopgave Pg. Samenvatting Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Opdrachtgever 1.2 Aanleiding 1.3 Onderzoeksformulering 1.3.1 Probleembeschrijving 1.3.2. Doelstelling 1.3.3 Centrale vraag 1.4 Methoden van onderzoek 1.4.1 Verwerking gegevens 1.5 Betrouwbaarheid en validiteit 1.5.1 Betrouwbaarheid 1.5.2 Validiteit 1.6 Leeswijzer
1 1 1 2 2 2 3 3 3 3 3 4 4
Hoofdstuk 2: Wet- en regelgeving 2.1 Vordering incasseren 2.1.1 Nakosten 2.2 Geschiedenis 2.2.1 De liquidatietarieven 2.3 Wettelijke grondslag 2.4 Wanneer mogen nakosten worden gevorderd? 2.4.1 Voorwaarde één 2.4.2 Voorwaarde twee 2.4.3 Criterium één 2.4.4 Criterium twee 2.4.5 Ontstaan in elke zaak nakosten? 2.5 Wie bepaalt de hoogte van de nakosten? 2.5.1 Bedragen 2.6 Staat er een rechtsmiddel open tegen vaststelling van de hoogte van de nakosten? 2.7 Wat kunnen de gevolgen zijn indien een deurwaarder onterecht nakosten in rekening brengt?
5 5 6 7 8 9 11 11 11 11 12 12 13 14 14 15
Hoofdstuk 3: Ontwikkeling in de nakosten 3.1 Wat zijn de ontwikkelingen in jurisprudentie over de nakosten? 3.1.1 Periode 1994-2002 3.1.2 Periode 2002-2007 3.1.3 Periode 2007-heden 3.2 Hoe dient de uitspraak van de Hoge Raad te worden geduid? 3.2.1 Wettelijke grondslag nakosten 3.2.2 Voor- en nadelen nakosten op voorhand toekennen 3.2.3 Kanttekeningen 3.3 Welke gevolgen heeft de proefprocedure die mr. T. de Greve in samenwerking met de KBvG is gestart voor de praktijk? 3.3.1 Rechtsvragen 3.3.2 Gevolgen praktijk 3.4 Is de huidige manier van in rekening brengen van nakosten (bij Deurwaarderskantoor Van de Pas) toereikend gezien de uitspraak van de Hoge Raad? 3.4.1 Verleden 3.4.2 Toekomst
17 17 17 18 19 20 20
Hoofdstuk 4: Nakosten in de praktijk 4.1 Op welke wijze brengen de zeven deurwaarderskantoren die naast Deurwaarderskantoor Van de Pas lid zijn van de
28
21 23 24 24 25
26 26 27
PB Groep nakosten in rekening? 4.1.1 Leden van de PB Groep 4.1.2 Tussenbeschouwing 4.2 Kan Deurwaarderskantoor Van de Pas nakosten incasseren bij oude en nieuwe vorderingen? Zo ja, hoe dient dit dan te gebeuren? 4.2.1 Oude vorderingen 4.2.1.1 Beslag onder derden op periodieke betalingen 4.2.1.2 Overige beslagen 4.2.2 Nieuwe vorderingen
28 28 29
Hoofdstuk 5: Conclusies 5.1 Wet- en regelgeving 5.2 Jurisprudentie 5.3 Praktijk 5.4 Eindconclusie
34 34 35 37 37
Hoofdstuk 6: Aanbevelingen 6.1 Juridische kaders 6.2 Algemene aanbevelingen
39 39 40
Hoofdstuk 7: Literatuurlijst 7.1 Literatuur 7.2 Publicaties 7.3 Jurisprudentie 7.4 Elektronische bronnen 7.5 Overige bronnen
41 41 41 41 42 42
Hoofdstuk 8: Evaluatie
43
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B:
Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E: Bijlage F: Bijlage G: Bijlage H: Bijlage I:
30 31 31 32 33
Onderzoeksplan; Brief van Mevrouw W.A. Goertz, d.d. 4 maart 2011, Bureau Bewindvoering & Schuldbemiddeling Midden & NoordLimburg; E-mail KBvG d.d. 28-03-2011; Dagvaarding van dossier X; Betekening vonnis (bevel nakosten); Modelbrief aan debiteur (beslag onder een derde); Modelbrief aan werkgever; e Modelbrief aan 1 beslaglegger; Modelexploot voor de nakosten.
Samenvatting Dit onderzoeksrapport staat in het teken van de nakosten. Bij Deurwaarderskantoor Van de Pas bestaat onduidelijkheid over de invorderbaarheid van de nakosten. Het is niet duidelijk wanneer en voor welk bedrag precies nakosten gevorderd mogen worden. Deze onduidelijkheid is ontstaan door de verschillende uitspraken van de afgelopen jaren. Telkens werd in jurisprudentie anders geoordeeld over de nakosten. Zo besloot het Hof te ’s-Hertogenbosch in 2005 dat een vonnis geen titel oplevert voor de executie van nakosten. Vervolgens laat het Hof Amsterdam zich uit over de nakosten en oordeelt dat een gerechtsdeurwaarder een bevelschrift moet indienen voor het verkrijgen van nakosten. In tegenstelling tot deze uitspraken oordeelt de Hoge Raad in maart 2010 dat een vonnis wel degelijk een titel oplevert voor de executie van nakosten. Dit betekende dat in de betekening van het vonnis tevens bevel kon worden gedaan voor de nakosten. Na de uitspraak van de Hoge Raad bleef het voor deurwaarders echter onduidelijk op welke wijze zij precies dienden om te gaan met de nakosten. Dit is de reden waarom een proefprocedure bij de Voorzieningenrechter is gestart. De Voorzieningenrechter heeft de uitspraak van de Hoge Raad uitgelegd. Of de onduidelijkheid na de uitspraak van de Voorzieningenrechter is verdwenen valt te betwisten. Gedurende een tijdsbestek van vier maanden is een onderzoek verricht naar bovenstaande onduidelijkheid. Dit onderzoek heeft bestaan uit een juridisch onderzoek en een praktijkonderzoek. Het juridisch onderzoek is verricht door middel van deskresearch. Het praktijkonderzoek heeft bestaan uit het onderzoeken van de werkwijze van de deurwaarderskantoren die lid zijn van de PB Groep. Het doel van dit onderzoek is de juridische kaders weer te geven waarbinnen deurwaarders bevoegd zijn nakosten te vorderen gezien wet- en regelgeving en jurisprudentie. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een aantal voorwaarden gelden waaraan moet zijn voldaan om nakosten te vorderen. Een deurwaarder dient allereerst over een vonnis (titel) te beschikken. Daarnaast moet de gedaagde in het vonnis zijn veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten. Naast deze twee voorwaarden gelden er twee criteria waaraan een deurwaarder op de juiste wijze aan dient te voldoen. De eerste betreft de hoogte van de nakosten. Een deurwaarder dient in beginsel maximaal 50 % van het forfaitaire tarief aan nakosten te vorderen. Het tweede criterium betreft de informatieplicht van een deurwaarder. Een debiteur moet op de hoogte worden gebracht dat nakosten worden gevorderd. Voorts is uit onderzoek gebleken dat bij de uitspraak van de Hoge Raad een aantal belangrijke kanttekeningen geplaatst kunnen worden. Voorbeeld hiervan is dat de Hoge Raad in haar uitspraak kort samengevat aangeeft dat het een rechter vrij staat de nakosten op voorhand te begroten. De wet kent hiervoor echter geen grondslag. De Hoge Raad geeft niet duidelijk aan welke vonnissen een titel opleveren voor executie van de nakosten. Tevens wordt niet aangegeven welk criterium dient te worden gehanteerd bij de hoogte van de nakosten. Als laatste blijft het onduidelijk op welke wijze een deurwaarder precies aan zijn informatieplicht dient te voldoen.
Onderzoek naar de nakosten wijst tevens uit dat het mogelijk is nakosten te vorderen in oude en nieuwe dossiers. Bij de oude dossiers kan een onderscheid worden gemaakt in beslag onder een derde op periodieke betalingen en overige beslagen (bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak). In dit rapport wordt een aanbevolen werkwijze beschreven over de procedure. Bij een dossier waarin sprake is van beslag onder een derde op periodieke betalingen kan worden volstaan met een brief richting de debiteur. In de brief wordt aanbevolen de grondslag voor de nakosten, de hoogte op te nemen alsmede de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de in rekening gebrachte nakosten. Indien de debiteur na ontvangst van de brief niet tot betaling van de nakosten overgaat en geen verweer heeft gevoerd wordt geadviseerd, indien het kantoor zelf eerste beslaglegger is, de werkgever aan te schrijven met het verzoek met de nakosten rekening te houden. Indien een ander kantoor reeds eerder beslag heeft gelegd, wordt aanbevolen de eerste beslaglegger aan te schrijven met het verzoek bij de verdeling rekening te houden met de nakosten. Indien wel verweer wordt gevoerd wordt geadviseerd de bevelschriftprocedure van artikel 237 lid 4 Rv te starten of voor de nakosten te gaan executeren. Mocht de geëxecuteerde het hiermee niet eens zijn dan kan een executiegeschil worden gestart. Bij overige beslagen wordt aanbevolen alvorens het exploot te vervaardigen de woonplaats van de debiteur te controleren. Indien de woonplaats binnen de postcode 5520 t/m 6471 ligt is het aan te bevelen een exploot te maken en te betekenen. Hierbij is het van belang te bekijken of in het dossier recentelijk een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie is opgevraagd. Dit voorkomt dat een deurwaarder aan het verkeerde adres een exploot gaat betekenen. Bij nieuwe dossiers wordt geconcludeerd en tevens ook geadviseerd nakosten in rekening te brengen bij de betekening van het vonnis. Op deze manier wordt de debiteur naast het vonnis tevens op de hoogte gesteld van de nakosten. Andere mogelijkheid zou zijn de nakosten op voorhand op te nemen in de dagvaarding. Blijkens jurisprudentie wordt dit afgewezen maar mogelijk dat dit in de toekomst verandert.
Hoofdstuk 1:
Inleiding
Hoofdstuk één is een algemeen hoofdstuk dat is gebaseerd op het onderzoeksplan zoals u dat kunt terugvinden in de bijlage (A). Dit hoofdstuk heeft als doel de afbakening van het onderzoek weer te geven. Om een beeld te verkrijgen waar het onderzoek is verricht wordt allereerst achtergrondinformatie over de opdrachtgever gegeven (paragraaf 1.1). Daarna zal de aanleiding van dit onderzoek worden geformuleerd (paragraaf 1.2). Daaropvolgend wordt de onderzoeksformulering weergegeven (paragraaf 1.3) die bestaat uit een probleembeschrijving, doelstelling en centrale vraag. Voorts worden de methoden van onderzoek beschreven (paragraaf 1.4) en de validiteit en betrouwbaarheid (paragraaf 1.5). Tot slot treft u een leeswijzer aan die weergeeft hoe dit rapport is ingedeeld. 1.1 De opdrachtgever Dit onderzoek is uitgevoerd bij Deurwaarderskantoor Van de Pas te Weert. Dit kantoor kan een geheel incassotraject voor een cliënt doorlopen omdat zij naast een deurwaarderskantoor tevens een incassobureau zijn. Daarnaast zijn zij aangesloten bij de Pruijn & Van den Bergh Groep. De Pruijn & Van den Bergh Groep is een landelijke organisatie van gerechtsdeurwaarders en incassospecialisten. Zij bieden landelijke dekking door het kantorennetwerk. Vanaf hier wordt Deurwaarderskantoor Van de Pas nader in dit rapport aangeduid als DWK Van de Pas en Pruijn & Van den Bergh Groep als PB Groep (uitgezonderd bij de centrale vraag en doelstelling). Daarnaast wordt de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders aangeduid als de KBvG. Opmerking die geplaatst moet worden bij dit rapport is dat waar wordt gesproken over ‘hij/hem’, dit een ‘zij/haar’ niet uitsluit. 1.2 Aanleiding De aanleiding van dit onderzoek zijn de verschillende uitspraken van de rechtbank, Hof en Hoge Raad. Er bestaat in de praktijk onduidelijkheid over de nakosten. De gerechtshoven hebben in 20051 en 20062 gesteld dat een vonnis geen titel oplevert voor de executie van nakosten. Om nakosten te vorderen dient men een apart bevelschrift in te dienen. De Hoge Raad heeft in maart 20103 echter bepaald dat een vonnis wel degelijk een titel oplevert voor de executie van nakosten. Er is dus geen apart bevelschrift vereist, zoals een aantal jaren geleden wel het geval was om nakosten te vorderen. Alleen indien de hoogte van de nakosten wordt betwist dienen deurwaarders een bevelschriftprocedure te voeren. In de periode vanaf de uitspraak van de Hoven4 tot de uitspraak van de Hoge Raad5 bestond er onduidelijkheid over de invorderbaarheid van nakosten. De onduidelijkheid bestond in de regels die golden en de wijze waarop nakosten moesten worden gevoerd.
1
Hof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2005, LJN: AU5140. Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. HR 19 maart 2010, LJN:BL1116. 4 Zie voetnoot 1 en 2. 5 Zie voetnoot 3. 2 3
1
1.3 Onderzoeksformulering Voorafgaand aan dit onderzoek is een onderzoeksformulering opgesteld die tijdens het gehele rapport centraal staat. Allereerst wordt een beschrijving van het probleem gegeven dat gevolgd wordt door een doelstelling en een centrale vraag. 1.3.1. Probleembeschrijving Deurwaarders kunnen nakosten in rekening brengen bij een debiteur. Binnen het kantoor bestaat erg veel onduidelijkheid over de nakosten. Er bestaat onder andere onduidelijkheid over de vraag binnen welke juridische kaders nakosten nu precies gevorderd mogen worden en hoe dit dan dient te gebeuren. Recentelijk zijn er drie uitspraken geweest van de Gerechtshoven en de Hoge Raad over deze nakosten. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in 20056 besloten dat een vonnis niet tevens een titel oplevert voor de executie van nakosten wanneer het bedrag van het gevorderde nasalaris niet is bepaald in het vonnis. Evenals het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch heeft het Gerechtshof in Amsterdam in 20067 besloten dat het een deurwaarder niet vrij staat om nakosten in rekening te brengen zonder bevelschrift. De Hoge Raad8 heeft echter besloten dat het oorspronkelijke vonnis wel degelijk ook de titel is voor executie van nakosten. Deze uitspraken lopen erg uit elkaar en hebben gezorgd voor onduidelijkheid over de nakosten. Tevens leidt dit tot rechtsongelijkheid in de praktijk. Om aan deze onduidelijkheid een einde te maken heeft de KBvG een proefprocedure gestart bij de Voorzieningenrechter.9 Deze uitspraak heeft voor de praktijk veel verandering teweeg gebracht. Bij de uitspraak van de Hoge Raad en de Voorzieningenrechter kunnen echter wel kanttekeningen worden geplaatst en de vraag is wat deze uitspraken voor de praktijk hebben betekend en hoe men deze uitspraken moet duiden. Tevens is de vraag wanneer en op welke wijze nakosten gevorderd kunnen worden gezien de jurisprudentie. DWK Van de Pas heeft in de tijd vanaf de uitspraken van de hoven tot de uitspraak van de Hoge Raad geen nakosten gevorderd en wil graag weten op welke wijze dit alsnog mogelijk is. 1.3.2. Doelstelling: Voorafgaand aan het onderzoek is een doelstelling geformuleerd waarmee bovenstaand probleem kan worden opgelost. De doelstelling luidt als volgt: ‘Op 30 mei 2011 wordt aan Deurwaarderskantoor Van de Pas een rapport overhandigd waarin de procedure over de invorderbaarheid van nakosten bij oude en nieuwe dossiers staat beschreven aan de hand van de verschillende uitspraken’. Belangrijke opmerking die bij de doelstelling geplaatst kan worden, is wat in dit onderzoek wordt verstaan onder oude en nieuwe dossiers. Waar in dit rapport wordt gesproken over oude dossiers, worden de dossiers bedoeld waarin reeds vonnis is gewezen en het vonnis tevens reeds betekend is
6
Hof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2005, LJN: AU5140. Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. 8 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116. 9 Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. 7
2
aan de debiteur zonder hierbij bevel te doen voor de nakosten. Onder nieuwe dossiers, worden de dossiers verstaan, waarin na de uitspraak van de Voorzieningenrechter van 23 december 2010 vonnis is gewezen en het vonnis tevens is betekend aan de debiteur en hierbij bevel is gedaan voor de nakosten. 1.3.3. Centrale vraag: Naast de doelstelling is tevens een centrale vraag geformuleerd waarmee de doelstelling gerealiseerd kan worden. De centrale vraag luidt als volgt: ‘Binnen welke juridische kaders kan Deurwaarderskantoor Van de Pas nakosten incasseren?’. Om antwoord op deze vraag te verkrijgen zijn een aantal deelvragen opgesteld die u kunt terugvinden in bijlage (A). 1.4 Methoden van onderzoek Het onderzoek dat is uitgevoerd kan in twee delen worden opgesplitst namelijk een juridisch onderzoek (ofwel ‘mag dat’) en een praktijk onderzoek (ofwel ‘werkt dit’). Het juridisch onderzoek heeft bestaan uit een literatuuronderzoek. Dit is gedaan door middel van deskresearch. Gegevens die reeds bekend zijn, zijn verzameld, samengevat en tegen elkaar afgewogen. Met literatuuronderzoek worden naast boeken en tijdschriften ook wetten, jurisprudentie, parlementaire stukken en elektronische bronnen bedoeld. Daarnaast is een praktijkonderzoek verricht dat heeft bestaan uit het onderzoeken van de wijze waarop andere deurwaarderskantoren omgaan met de nakosten. 1.4.1 Verwerking gegevens De gegevens die tijdens het onderzoek zijn gevonden zijn op verschillende manieren verwerkt in dit rapport. Allereerst is literatuur gezocht en geselecteerd op relevantie. In dit rapport is geciteerd en geparafraseerd. Citaten worden telkens vermeld met aanhalingstekens en cursief. Indien wordt geparafraseerd wordt een bron in de voetnoot vermeld. Tevens worden voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen en op basis daarvan wordt een conclusie getrokken. 1.5 Betrouwbaarheid en validiteit In dit onderzoek heeft de betrouwbaarheid en validiteit een belangrijke rol gespeeld. Hieronder wordt weergegeven waarom dit onderzoek als betrouwbaar en valide kan worden aangemerkt. 1.5.1 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van een onderzoek is van groot belang. Een onderzoek wordt steeds betrouwbaarder indien het onderzoek herhaalde keren wordt uitgevoerd en daarbij dezelfde resultaten laat zien. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van bestaande betrouwbare bronnen waaruit informatie is gehaald. Deze informatie wordt vervolgens vergeleken met andere bronnen en hieruit wordt een conclusie getrokken. De bronnen die gebruikt zijn kunt u terugvinden in hoofdstuk zeven, de literatuurlijst. 1.5.2 Validiteit
3
Validiteit heeft betrekking op de juistheid van de onderzoeksgegevens. 10 Om ervoor te zorgen dat dit onderzoek als valide kan worden aangemerkt is gebruik gemaakt van verschillende bronnen zoals die in de literatuurlijst staan beschreven. Tevens heeft bij DWK Van de Pas regelmatig overleg plaatsgevonden over de gegevens die gevonden zijn en de verwerking hiervan. Daarnaast heeft ook overleg plaatsgevonden over de conclusies en aanbevelingen om te bekijken of deze voldoen aan het probleem dat zich bij DWK Van de Pas afspeelt. Deze zaken hebben gezorgd voor een verkleining van de vertekening van de gevonden onderzoeksgegevens en hiermee wordt de kans op een valide onderzoek vergroot. 1.6 Leeswijzer Dit rapport is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken om op deze wijze een overzichtelijk beeld te verkrijgen. Hoofdstuk één dient als algemeen hoofdstuk waarin inleidende informatie staat vermeld over het onderwerp en de manier waarop het onderzoek is verricht. Hoofdstuk twee geeft de wet- en regelgeving rondom de nakosten weer. In dit hoofdstuk wordt allereerst weergegeven wat onder nakosten wordt verstaan. Vervolgens wordt ingegaan op de regels die gelden ten aanzien van de nakosten. Hoofdstuk drie behandelt de ontwikkelingen op het gebied van jurisprudentie. Tevens wordt in dit hoofdstuk een kritische blik geworpen op de uitspraak van de Hoge Raad en de Voorzieningenrechter. De werkwijze van de leden van de PB Groep wordt beschreven in het vierde hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt tevens een antwoord gegeven op de centrale vraag. De belangrijkste conclusies van het onderzoek kunt u terugvinden in hoofdstuk vijf. De aanbevelingen worden in het daaropvolgende hoofdstuk (zes) weergegeven. Voorts zijn voor dit onderzoek bronnen gebruikt die in de literatuurlijst zijn opgenomen (hoofdstuk zeven). Het laatste hoofdstuk (acht) van dit onderzoeksrapport bestaat uit een evaluatie waarin teruggekeken wordt op de periode waarin onderzoek is verricht.
10
G.A.F.M. van Schaaijk, Praktijkgericht juridisch onderzoek, Den Haag: 2011, p. 147.
4
Hoofdstuk 2:
Wet- en regelgeving
Dit hoofdstuk geeft de regels weer over de nakosten. Allereerst wordt het traject ten aanzien van het incasseren van een vordering beschreven. Daarna zal worden weergegeven wat nakosten zijn en welke werkzaamheden hieronder vallen. Ook wordt de geschiedenis van de nakosten beschreven en de wettelijke grondslag. Daaropvolgend kunt u lezen onder welke voorwaarden een deurwaarder nakosten mag vorderen, welke criteria gelden en wie de hoogte daarvan bepaalt. Tot slot wordt beschreven of er een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de begroting van de nakosten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het tuchtrecht. 2.1 Vordering incasseren Tegenwoordig komt het regelmatig voor dat consumenten/bedrijven11 niet betalen. Er zijn verschillende mogelijkheden om er alsnog voor te zorgen dat een debiteur tot betaling overgaat. Allereerst zal de schuldeiser na de factuur12 een betalingsherinnering sturen. Indien de debiteur hierop niet reageert wordt een aanmaning gestuurd waarin hij de debiteur een termijn stelt om alsnog de betaling te voldoen. In de brief wordt dan doorgaans weergegeven dat indien de debiteur niet tot betaling zal overgaan, verdere stappen worden ondernomen en de vordering wordt overgedragen aan een incassobureau. Indien de debiteur binnen deze termijn niet betaalt verkeert hij13 in verzuim.14 Indien de debiteur niet betaalt, kan de vordering vervolgens bij een incassobureau terechtkomen.15 Een incassobureau gaat de debiteur nogmaals aanschrijven en sommeren om tot betaling over te gaan. De werkzaamheden die worden verricht voorafgaand aan de dagvaarding, worden ook wel het minnelijke traject genoemd.16 Mocht de debiteur wederom niet tot betaling overgaan dan kan het incassobureau de vordering overdragen aan een deurwaarder.17 De vordering kan ook meteen na de verstuurde aanmaning bij een deurwaarderskantoor terechtkomen. Doorgaans zijn de meeste deurwaarderskantoren tevens incassobureau. Een gerechtsdeurwaarder kan ambtelijke taken uitvoeren zoals bijvoorbeeld het dagvaarden van de debiteur.18 De grondslag hiervoor is de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna te noemen GDW). Met een dagvaarding wordt de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Vanaf dit moment is er sprake van het procedurele traject.19 Tevens kan een deurwaarder als het vonnis is gewezen en dit vonnis is betekend, executoriaal beslag leggen. De periode na de betekening van het vonnis
11
In dit onderzoek worden consumenten/bedrijven verder aangeduid als ‘debiteur’. Dit onderzoek richt zich op de onbetaalde facturen. 13 Daar waar in dit rapport wordt gesproken over ‘hij’, sluit dit een ‘zij’ niet uit. 14 Artikel 6:82 lid 1 BW. 15 Aankoopgids incassobureaus, <www.incasso-bureaus.nl>, 14 februari 2011. 16 J.J. Boudewijn, Nasalaris in de praktijk II, Praktisch procederen 2007/4, p. 111114. 17 Tenzij een incassobureau tevens een deurwaarderskantoor is. 18 Artikel 2 lid 1 sub a GDW. 19 Zie voetnoot 16. 12
5
wordt ook wel het executietraject genoemd.20 Er kan dan beslag worden gelegd op zaken of goederen die eigendom zijn van de debiteur. Tijdens bovenstaande trajecten kunnen er diverse soorten kosten ontstaan, namelijk buitengerechtelijke kosten (incassokosten), proceskosten, nakosten en executiekosten. Buitengerechtelijke kosten vinden hun wettelijke grondslag in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen BW) en zijn kosten die gemaakt worden voorafgaand aan een proces. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de werkzaamheden die een incassobureau heeft moeten verrichten om ervoor te zorgen dat de debiteur tot betaling over ging. De wettelijke grondslag voor de proceskosten is artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen Rv, uitgezonderd paragraaf 2.3). Een voorbeeld van proceskosten is bijvoorbeeld het griffierecht en de kosten van de gemachtigde. Kortom kosten die zijn opgekomen tijdens het proces. Wat nakosten zijn wordt onder 2.1.1 uitgebreid toegelicht. Als laatste kunnen er nog executiekosten ontstaan, dit zijn kosten die ontstaan tijdens de executie van een vonnis. Een deurwaarder verricht ambtshandelingen zoals bijvoorbeeld het leggen van beslag op roerende zaken. Hiervoor zijn vaste tarieven opgesteld die zijn opgenomen in het Besluit tarieven gerechtsdeurwaarders ambtshandelingen, ofwel Btag genoemd. Executiekosten zijn kortom te herleiden uit de Btag. 2.1.1 Nakosten Kosten die zijn ontstaan vóór de uitspraak worden bij vonnis vastgesteld.21 Na de uitspraak kunnen ook nog kosten ontstaan, dit zijn de zogenoemde nakosten. Men zegt ook wel ‘de na de uitspraak nog vallende kosten’.22 Nakosten worden dikwijls in de literatuur aangegeven als nasalaris. Nakosten vinden hun grondslag in artikel 237 lid 4 Rv. Nakosten zijn kosten die gemaakt worden voor ‘extra handelingen’ die een deurwaarder moet verrichten na de uitspraak, zodat de debiteur alsnog tot betaling overgaat. Extra handelingen kunnen bestaan uit de onderstaande werkzaamheden: - nasalaris van de advocaat, ‘bestaande uit mededelen en bespreken van de uitspraak met zijn cliënt, het aanschrijven van de advocaat van de wederpartij tot voldoening van het verschuldigde en andere verrichtingen die aan een eventuele executie voorafgaan’;23 - aanhoren van de uitspraak;24 - bestuderen van het vonnis;25 - informeren van de cliënt;26 - overleg over de wijze van incasso van de vordering;27
20
J.J. Boudewijn, Nasalaris in de praktijk II, Praktisch procederen 2007/4, p. 111114. 21 Artikel 237 lid 3 Rv. 22 Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 23 A.M.F. de Groot & M.L. Hendrikse, De buitengerechtelijke kosten, Zutphen: 2005, p. 47-49. 24 A.W. Jongbloed, Nakosten en executiekosten, JBPr 2003-5, p. 437. 25 Zie voetnoot 23. 26 Zie voetnoot 23. 27 Schuldinfo, Juridische info voor schuldverleners, <www.schuldinfo.nl/index.php?id=51c289>, 22 januari 2011.
6
-
kosten van betekening van het vonnis.28
Bovengenoemde voorbeelden zijn kosten die ontstaan na de uitspraak, doch vóór de executie. De executiekosten vallen namelijk niet onder de nakosten want zij worden op grond van artikel 3:277 BW voldaan uit de bruto-opbrengst van de executie voordat de schuldeiser hieruit zijn vordering kan voldoen.29 Een belangrijke kanttekening die bij deze ‘extra handelingen’ geplaatst kan worden is dat uit jurisprudentie is gebleken dat er door de hoven verschillend wordt gedacht over de toewijsbaarheid van de nakosten. Uit een uitspraak30 is gebleken dat er geen sprake hoeft te zijn van een bijzondere inspanning voor het toekennen van nakosten. Het hof Amsterdam stelt in een overweging31: ‘Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat voor de toewijsbaarheid van de na de uitspraak ontstane kosten niet vereist is dat er sprake is van bijzondere inspanningen nu art. 237 lid 4 Rv voor een dergelijke beperking geen grondslag biedt’. Indien een deurwaarder bijvoorbeeld werkzaamheden verricht die geautomatiseerd zijn, staat dit niet in de weg aan het toekennen van nakosten. Twee jaar later wordt deze uitspraak niet meer gevolgd.32 Het hof Arnhem oordeelt namelijk kort samengevat dat nakosten pas kunnen worden toegewezen indien vast is komen te staan dat er sprake is van enigerlei inspanning die kan worden gerangschikt onder het begrip nakosten. In de literatuur wordt door Willem Heemskerk 33 34 aangesloten bij het oordeel van het Hof Amsterdam. Hij is van mening dat in elke zaak nakosten worden gemaakt en dit niet behoeft te worden aangetoond.35 Uit voorgaande blijkt dat hij van mening is, dat er geen sprake hoeft te zijn van een bijzondere inspanning voor het toekennen van nakosten. Anderzijds wordt door mr. Keus36 gewezen op de nakosten, in die zin dat er na de uitspraak altijd wel enige werkzaamheden worden verricht. Of voor het vorderen van nakosten een bijzondere inspanning van de deurwaarder is vereist zijn de meningen aldus verschillend. 2.2 De geschiedenis Vroeger konden alleen advocaten ‘nasalaris’ vorderen.37 De oude wet schreef voor dat in zaken waarin een advocaat38 optrad een kostenstaat
28
Hof Leeuwarden 15 november 2006, LJN:AZ2425. A.M.F. de Groot & M.L. Hendrikse, De buitengerechtelijke kosten, Zutphen: 2005, p. 47-49. 30 Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB4641. 31 Zie voetnoot 30, r.o. 3.8. 32 Hof Arnhem 7 april 2009, LJN:BI1353. 33 Willem Heemskerk, Waarom geen veroordeling op voorhand?, Adv.bl. 23 juni 2006, nummer 9. 34 Advocaat te Pels Rijcken & Droogleever en Fortuijn advocaten en notarissen. 35 Zie voetnoot 33. 36 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116 (concl. mr. Keus). 37 Rapport Voor-Werk I, september 1998, §14.1. 38 ‘Procureur’ is vervangen door ‘advocaat’, Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer, inwerking getreden op 1 september 2008 (Stb. 2008, 274). 29
7
werd overgelegd.39 Er werd salaris toegekend voor verschillende werkzaamheden die de advocaat heeft moeten verrichten nadat het vonnis is gewezen. Een advocaat moet bijvoorbeeld een vonnis bespreken met zijn cliënt. Nasalaris zoals dat door de rechtspraak is erkend komt iedereen toe.40 Volgens J. Nijenhuis (gerechtsdeurwaarder) heeft de praktijk de fout gemaakt het ‘de nakosten van de advocaat’ te noemen waardoor bij velen de indruk is gewekt dat deze kosten alleen aan advocaten toekomen. Men zou zich tevens af kunnen vragen indien men procedeert in kantonzaken, waarin geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt, of er nasalaris is verschuldigd. A.M.F. de Groot en M.L. Hendrikse zijn van mening dat er geen geldige reden bestaat om in kantonzaken zonder verplichte procesvertegenwoordiging geen nasalaris toe te kennen.41 Ook zij zijn van mening dat het in de praktijk het ‘nasalaris van de advocaat’ wordt genoemd maar dit geen reden is om het niet toe te kennen. 2.2.1 De liquidatietarieven De hoogte van de nakosten is jaren een discussiepunt geweest. Moest aansluiting worden gezocht bij de liquidatietarieven van de rechtbanken en gerechtshoven of niet? In de periode vóór 1998 werd aansluiting gezocht bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven.42 Volgens dit liquidatietarief werden de nakosten voor de advocaat (zonder meer) toegewezen op voorwaarde dat de wederpartij was veroordeeld in de volledige proceskosten. De hoogte van de nakosten werd forfaitair berekend. In 1998 is in Rapport Voor-Werk I opgenomen dat ´het nasalaris eerst verschuldigd wordt, na het verstrijken van een redelijke door de schuldeiser gestelde termijn voor de voldoening aan de executoriale titel´.43 In dit rapport is tevens een aanbeveling opgenomen over de nakosten.44 In een arrest van het Hof45 wordt deze aanbeveling als uitgangspunt genomen, in die zin dat nasalaris eerst verschuldigd wordt na het verstrijken van een redelijke termijn voor de voldoening aan de executoriale titel. In deze zaak werd de termijn op drie weken (na het versturen van de aanmaning) vastgesteld. Volgens Rapport Voor-Werk I is een termijn van (ten minste) acht dagen bij een vonnis op tegenspraak redelijk. Vervolgens is paragraaf 14 omtrent het recht op nasalaris in Rapport Voor-werk II
39
E.J. Numann, Opstelling en begroting der kosten;nakosten, Groene serie privaatrecht: Burgerlijke rechtsvordering, Kluwer: Deventer 2003, aant. 19. 40 J. Nijenhuis, Nasalaris in de praktijk**, Praktisch procederen 2003/3, p. 64. 41 A.M.F. de Groot & M.L. Hendrikse, De buitengerechtelijke kosten, Zutphen: 2005, p. 47-49. 42 Adv.bl., 20 maart 1998, nummer 6. 43 Rapport Voor-Werk I, september 1998, §14.3. 44 Aanbeveling VII: ‘Nasalaris van de procureur is eerst verschuldigd na het verstrijken van een door de schuldeiser gestelde redelijke termijn voor de voldoening aan de executoriale titel. Het nasalaris beloopt 1 punt van het betreffende liquidatietarief, in geval van betekening verhoogd met de kosten daarvan. Desgevorderd kan een voorwaardelijke veroordeling terzake van het nasalaris in het dictum worden opgenomen’. 45 Hof ’s-Hertogenbosch 1 december 1999, NJ 2000,618.
8
verwijderd. In Rapport Voor-Werk II is echter geen nieuwe passage opgenomen omtrent de nakosten. Alleen in de inleiding wordt gezegd dat: ‘De werkgroep acht het onder de gegeven omstandigheden beter om eventuele aanpassingen van de regeling van het nasalaris te doen plaatsvinden in het kader van een herziening van het liquidatietarief’. Er wordt dus aansluiting gezocht bij de aangepaste liquidatietarieven met ingang van 1 april 1998. De liquidatietarieven zijn inmiddels meerdere malen aangepast. Voordeel hiervan is, dat het kan leiden tot minder procedures omdat er vaste bedragen gelden. Uit voorgaande blijkt dat de nakosten de afgelopen jaren voortdurend in ontwikkeling zijn geweest. 2.3 Wettelijke grondslag Het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging is op 01-10-1838 in werking getreden.46 Blijkens de memorie van toelichting47 worden hierin geen woorden gewijd aan een veroordeling in de kosten. Vervolgens is op 0707-1896 een wijziging doorgevoerd48 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging49 die op 01-01-1897 in werking is getreden. Blijkens de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel worden hier ook geen woorden gewijd aan een veroordeling in de kosten. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging is op 03-12-1987 gewijzigd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.50 Het huidige artikel 237 was toendertijd artikel 56. Dit artikel luidde als volgt: ‘Lid 1: Al wie bij vonnis in het ongelijk gesteld wordt, zal in de kosten verwezen worden. Echter zullen de kosten in het geheel of ten deele gecompenseerd mogen worden tusschen echtgenooten, bloedverwanten in de regte linie, broeders en zusters of aangehuwden in denzelfden graad, mitsgaders indien de partijen over en weder op eenige punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook zal de regter de kosten, die noodeloos werden aangewend of veroorzaakt, kunnen laten voor rekening der partij, die ze aanwendde of veroorzaakte. Lid 2. Bij provisionele, praeparatoire en interlocutoire vonnissen kan de uitspraak over de kosten tot het eindvonnis worden voorbehouden. Lid 3. Het bedrag der kosten, waarin de verliezende partij wordt verwezen, wordt, voor zooveel die kosten vóór de uitspraak en niet door haar zelve zijn gemaakt, bij het vonnis bepaald. Lid 4. In zaken waarin de wet de verrigtingen van advocaten of procureurs vereischt of toelaat, worden onmiddellijk na het voldingen of bepleiten der zaak of na het nemen der conclusie door het openbaar ministerie, door de procureurs en in cassatie door de advocaten, de rekeningen der kosten aan den regter overgelegd. Bij gebreke daarvan geschiedt de bepaling van het bedrag der kosten uitsluitend volgens de begrooting des regters.
46
Stb. 1828, 50. Kamerstuknummer 5, <www.statengeneraaldigitaal.nl>. Stb. 1896, 103. 49 In deze paragraaf (2.3), worden de wetten voluit geschreven. 50 Stb. 1987, 590. 47 48
9
Lid 5. De na de uitspraak gevallen, niet ingevolge het derde lid bij het vonnis bepaalde kosten worden ten verzoeke van de partije te wier gunste een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze zal daarvoor een bevelschrift afgeven. Tegen een beschikking krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.’
Dit artikel bood destijds de rechter de mogelijkheid om de nakosten op eenvoudige wijze vast te stellen/begroten. Uit bovenstaand artikel blijkt tevens dat voorheen ook een onderscheid werd gemaakt tussen de kosten ontstaan voor de uitspraak en daarna. Vervolgens heeft in 2001 een vernummering plaatsgevonden van het artikel. Artikel 56 werd overgenomen in artikel 2.11.9.51 Momenteel is artikel 237 Wetboek van Rechtsvordering de wettelijke grondslag voor de nakosten. Dit artikel luidt als volgt: ‘Lid 1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. Lid 2. Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden. Lid 3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld. Lid 4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten’
Een vergelijking van artikel 56 (oud) met artikel 237 (nieuw) levert op dat in lid 1 ‘levensgezellen’ is toegevoegd. Tevens blijkt dat lid 4 van artikel 56 (oud) is verwijderd. Uit de Memorie van Toelichting52 blijkt dat lid 4 (artikel 56 oud) door de wetgever als overbodig wordt beschouwd. Tegenwoordig wordt namelijk door een advocaat geen rekening meer van de kosten aan de rechter overgelegd. Het salaris van de advocaat wordt begroot volgens de liquidatietarieven53 waarbij de proceshandelingen die door de advocaat zijn verricht en het belang van de zaak leidend zijn. Bovenstaande wetswijzigingen worden in onderstaande tabel weergegeven om een overzichtelijk beeld te verkrijgen.
51
Stb. 2001, 623. Kamerstuk 26855, (MvT). 53 Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 52
10
Jaartal (inwerkingtreding): 1838 1897 1987 2001 2002
Grondslag: Geen Geen Artikel 56 Artikel 2.11.9 Artikel 237 (huidig)
2.4 Wanneer mogen nakosten worden gevorderd? Deurwaarders mogen niet bij elke zaak zomaar nakosten in rekening brengen. Er gelden een tweetal voorwaarden waaraan moet worden/zijn voldaan voordat een deurwaarder bevoegd is tot het vorderen van nakosten. Tevens gelden er twee criteria. De voorwaarden/criteria worden hieronder weergegeven. 2.4.1 Voorwaarde één: Ten eerste moet er een titel zijn ofwel een grosse. Het ten uitvoer leggen van nakosten zonder rechtsgeldige titel is namelijk niet toegestaan.54 Volgens lid 3 van artikel 237 Rv kan: ‘het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis worden vastgesteld’. De kosten die ontstaan na de uitspraak kunnen worden begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen.55 Uit deze wetsartikelen blijkt dat de nakosten achteraf door de rechter begroot dienen te worden. 2.4.2 Voorwaarde twee: Daarnaast moet de gedaagde in het vonnis zijn veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten.56 Indien de proceskosten geheel of gedeeltelijk gecompenseerd zijn, kan een deurwaarder geen nakosten vorderen. In de periode voor september 1998 was dit ook al opgenomen in het toen geldende liquidatietarief. 2.4.3 Criterium één: Naast bovengenoemde voorwaarden geldt het volgende criterium. Een deurwaarder mag in beginsel maximaal 50 % van het forfaitair tarief aan nakosten vorderen. Er gelden verschillende forfaitaire tarieven. Voor de duidelijkheid dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende tarieven. Sinds 1 januari 2002 zijn de kantongerechten verdwenen en is de sector kanton ondergebracht bij de rechtbank.57 De rechtbank bestaat thans uit vier verschillende sectoren namelijk, bestuursrecht, strafrecht, civiel recht en kanton.58 De kantonrechter is bevoegd voor zaken die een bedrag van € 5000,- euro niet overschrijden59 en onder andere tevens bevoegd voor bijvoorbeeld zaken betreffende een
54
Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. Artikel 237 lid 4 Rv. Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 57 Artikel 2 jo. artikel 47 Wet RO. 58 Rijksoverheid, <www.rijksoverheid.nl>, (zoek op wat is de rechtbank),30 maart 2011. 59 Artikel 93 sub a Rv. 55 56
11
arbeidsovereenkomst of een huurovereenkomst.60 Voor de sector kanton gelden andere tarieven als bij de sector civiel. De hoogte van het salaris van de gemachtigde is voor de sector civiel opgenomen in de liquidatietarieven.61 De liquidatietarieven gelden voor de rechtbanken en gerechtshoven. Hierin zijn andere bedragen opgenomen dan de bedragen die gelden bij de sector kanton. Bij de sector civiel dient een deurwaarder eveneens 50% van het salaris van de gemachtigde aan nakosten te vorderen. De hoogte van de nakosten wordt uitgebreid beschreven in paragraaf 2.5. 2.4.4 Criterium twee: Als laatste moet de deurwaarder op juiste wijze voldoen aan zijn informatieplicht en de debiteur op de hoogte stellen dat er nakosten in rekening worden gebracht.62 Dit wordt uitgebreid beschreven in paragraaf 4.2. 2.4.5 Ontstaan in elke zaak nakosten? Tevens kan men zich afvragen of in elke zaak nakosten worden gemaakt. Het hof heeft deze vraag in 2007 bevestigend beantwoord.63 Het hof overweegt: ‘in zijn algemeenheid geldt dat een partij ten behoeve van wie een proceskostenveroordeling is uitgesproken doorgaans nakosten zal maken, bestaande uit onder meer de kosten van de advocaat of gemachtigde betreffende het bestuderen van de uitspraak en overleg omtrent eventueel te nemen executiemaatregelen’. Naast het Hof is ook Willem Heemskerk, advocaat te ’s-Gravenhage van mening dat er in elke zaak nakosten worden gemaakt. In elke zaak moet de uitspraak worden bestudeerd en dient men dit te communiceren met de cliënt. Om die reden is hij van mening dat nakosten niet hoeven te worden aangetoond.64 In de praktijk is gebleken dat niet iedereen ervan uitgaat dat er in elke zaak doorgaans nakosten worden gemaakt. Bewindvoerder mevrouw Goertz schrijft in haar brief (Bijlage B)65 dat ondanks jurisprudentie van de Hoge Raad66 en de Voorzieningenrechter67 nakosten daadwerkelijk moeten zijn gemaakt. Bovendien stelt zij vraagtekens bij de uitspraak van de Voorzieningenrechter. Binnen de deurwaarderskantoren die lid zijn van de PB Groep bestaat onduidelijkheid over de vraag welke werkzaamheden het in rekening brengen van een forfaitair tarief aan nasalaris rechtvaardigen. Hierover is gecorrespondeerd met de KBvG die hierover het volgende zegt: ‘het simpelweg in ontvangst nemen van het vonnis, het doorlezen en verwerken van het vonnis rechtvaardigt het in rekening brengen van het
60
Artikel 93 sub c Rv. Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 62 Volgt uit: Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. 63 Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB461, r.o. 3.6. 64 Willem Heemskerk, Waarom geen veroordeling op voorhand?, Adv.bl. 23 juni 2006, nummer 9. 65 Brief van Mevrouw W.A. Goertz, d.d. 4 maart 2011, Bureau Bewindvoering & Schuldbemiddeling Midden & Noord- Limburg. 66 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116. 67 Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. 61
12
forfaitair bedrag aan nasalaris. Het is een volstrekt forfaitair bedrag dat geabstraheerd is van de werkelijk verrichte werkzaamheden’ (Bijlage C).68 Uit voorgaande blijkt dat het aantonen van de nakosten niet vereist is. Het simpelweg in ontvangst nemen van het vonnis, rechtvaardigt het in rekening brengen van nakosten. Zoals reeds eerder staat beschreven vindt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat ‘voor zover daadwerkelijk sprake is van reële kosten na het vonnis, er geen reden is om deze niet ten laste van de verliezende partij te brengen’.69 De meningen zijn weliswaar verschillend in de praktijk maar de uitspraak van de Hoge Raad en de reactie van de KBvG zijn leidende factoren. 2.5 Wie bepaalt de hoogte van de nakosten? Een deurwaarder kan nakosten in rekening brengen conform de forfaitaire tarieven voor de sector kanton en civiel. Indien een deurwaarder aansluiting heeft gezocht bij deze tarieven en de hoogte wordt betwist door de debiteur dan zal hij/zij de weg van artikel 237 lid 4 Rv moeten volgen ofwel de bevelschriftprocedure. De hoogte van de nakosten wordt dan door de rechter begroot.70 Hij zal indien er een verzoekschrift tot het verkrijgen van een bevelschrift voor nakosten wordt ingediend de kosten begroten en hiervoor een bevelschrift afgeven. De rechter begroot de kosten, maar hoe worden deze nakosten dan begroot? De hoogte van de nakosten is niet vrij. Dit is namelijk afhankelijk van de hoogte van het salaris van de advocaat.71 Hiervoor zijn forfaitaire tarieven opgesteld. Dit zijn vaste tarieven die vooraf zijn vastgesteld in overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten en vertegenwoordigers van de rechterlijke macht en wordt goedgekeurd door het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren en het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren van de hoven.72 Van de richtlijn mag wel worden afgeweken. Als uitgangspunt geldt dat de nakosten maximaal 50% van de forfaitaire tarieven mogen bedragen. Hier gaat het hof ook van uit in zijn uitspraak.73 Het betreft hier een forfaitair tarief ongeacht welke werkzaamheden zijn verricht of welke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank merkt over dit forfaitair tarief op, dat dit bedrag tot doel heeft om discussies, die vaak relatief geringe bedragen betreffen, en de eventueel daaruit voortvloeiende procedures te voorkomen.74
68
E-mail KBvG, d.d. 28.03.2011. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, <www.sociaalraadslieden.nl/var/uploads/ReactieStasSZWop MMSidK11jul08.pdf>, 6 maart 2011. 70 Artikel 237 lid 4 Rv. 71 Ofwel gemachtigde. 72 Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 73 Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB461. 74 Rb. Breda 15 november 2002, NJ 2003, 57 (BSI/Van Bentem). 69
13
2.5.1 Bedragen De liquidatietarieven die zijn opgesteld gelden voor de rechtbanken en gerechtshoven uitgezonderd de sector kanton.75 De Voorzieningenrechter heeft bepaald76 dat bij kantonzaken wel aansluiting kan worden gezocht bij hetgeen het hof heeft bepaald in zijn uitspraak.77 Bij de sector kanton kunnen er nakosten verschuldigd zijn, als er in redelijkheid kosten zijn gemaakt en als het gaat om geautomatiseerde of gestandaardiseerde werkzaamheden in de incassopraktijk. De Voorzieningenrechter zegt over de hoogte van de nakosten bij de sector kanton, dat een deurwaarder uit moet gaan van maximaal 50 % van één punt kantonliquidatietarief-salaris. Voor elke proceshandeling die een gemachtigde verricht worden punten toegekend. Elk punt levert een bepaald salaris op. De hoogte van het salaris van de gemachtigde is opgenomen in de staffel.78 Bij een vordering tussen de €3750,- en €5000,- geldt bijvoorbeeld een bedrag van €200,voor het salaris van de gemachtigde. Een deurwaarder mag 50% van dit bedrag aan nakosten vorderen. De hoogte van de nakosten die gelden bij de sector civiel komen neer op 50% van de volgende tarieven, €131 zonder betekening in conventie of reconventie, €205 zonder betekening in conventie en reconventie tezamen, en verhoogd met €68 in geval van betekening.79 Als uitgangspunt wordt deze 50% genomen. Het kan echter zo zijn dat een deurwaarder in een zaak meer handelingen heeft moeten verrichten als gebruikelijk. Mogelijk is in zo’n zaak een hoger bedrag aan nakosten gerechtvaardigd. De deurwaarder kan er dan voor kiezen meer dan 50% te vragen aan nakosten. Dit moet dan wel geschieden conform de bevelschriftprocedure van artikel 237 lid 4 Rv. Tevens moet gemotiveerd worden waarom een hoger bedrag aan nakosten gerechtvaardigd is. 2.6
Staat er een rechtsmiddel open tegen de vaststelling van de hoogte van de nakosten? Indien de rechter de nakosten begroot conform artikel 237 lid 4 Rv schrijft de wet80 voor dat er geen hogere voorziening is toegelaten tegen de begroting van de nakosten door de rechter. Men kan dus geen bezwaar of beroep instellen tegen vaststelling van de hoogte van de nakosten. Tevens blijkt uit wetsgeschiedenis dat indien een verzoek ex artikel 237 lid 4 wordt ingediend (bevelschriftprocedure) en wordt afgewezen, het rechtsmiddelenverbod van toepassing is. Willem Heemskerk pleit in zijn artikel voor een ‘vereenvoudigde afdoening’. Indien de nakosten worden betwist en het tot een bevelschriftprocedure
75
Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). 76 Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. 77 Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB4641. 78 Rapport Voor-Werk II §18, (bijlage: staffel kantonrechters). 79 Zie voetnoot 75. 80 Artikel 237 lid 4 Rv.
14
komt, kan de rechter een beslissing geven zonder de wederpartij te horen.81 Voordeel hiervan is, dat dit tijd kan besparen. Een deurwaarder zal indien de weg van artikel 237 lid 4 Rv gevolgd moet worden een verzoekschrift tot het verkrijgen van een bevelschrift voor de nakosten indienen. Op grond van artikel 279 lid 1 volgt een mondelinge behandeling, tenzij de rechter het verzoek toewijst. Wijst de rechter het verzoek af en is men niet in de gelegenheid gesteld82 verweer te voeren, dan staat artikel 237 lid 4 Rv er niet aan in de weg om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof. Dit op grond van schending van een fundamenteel beginsel van ons procesrecht, namelijk hoor en wederhoor.83 2.7
Wat kunnen de gevolgen zijn indien een deurwaarder onterecht nakosten in rekening brengt? Een deurwaarder mag zoals uit paragraaf 1.4 reeds is gebleken niet zomaar nakosten in rekening brengen. Dit mag alleen onder bepaalde voorwaarden. Indien een deurwaarder buiten zijn bevoegdheid treedt en onterecht en/of teveel nakosten oplegt kan een deurwaarder voor de tuchtrechter komen. Het hof Amsterdam84 heeft besloten dat een deurwaarder geen nakosten in rekening mag brengen zonder rechtsgeldige titel. Doet een deurwaarder dit toch, dan is dit tuchtrechtelijk laakbaar ofwel kan er een maatregel worden opgelegd. Een deurwaarder is onderworpen aan tuchtrechtspraak ´ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder onderscheidenlijk kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt´85. Het tuchtrecht is wettelijk geregeld in de GDW. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, hetgeen een onderdeel van de rechtbank te Amsterdam is, is belast met tuchtrechtspraak in eerste aanleg86. Hier kan men een klacht indienen. Uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum is gebleken dat deurwaarders steeds vaker voor de tuchtrechter staan87. Onderstaande grafiek is afkomstig van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders.88
81
Willem Heemskerk, Waarom geen veroordeling op voorhand?, Adv.bl. 23 juni 2006, nummer 9. 82 Indien men wel in de gelegenheid wordt gesteld maar men hier geen gebruik van maakt, kan dit nimmer een schending opleveren van hoor en wederhoor. 83 Artikel 6 EVRM. 84 Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. 85 Artikel 34 lid 1 GDW. 86 Artikel 34 lid 2 GDW. 87 J. Dobber, Deurwaarders staan vaker voor de rechter, Het financiële dagblad 6 maart 2011. 88 Rechtspleging Civiel en Bestuur 2008, Ontwikkelingen en samenhangen, <www.cbs.nl/NR/rdonlyres/259D2EB6-4D14-43E2-A07EAE8ACB770A30/0/2010rechtsplegingcivielbestuur2008.pdf>.
15
Uit deze grafiek blijkt dat het aantal klachten vanaf 2002 flink is toegenomen tot en met 2007. Vanaf 2007 is er sprake van een lichte afname. Tevens geeft bovenstaande grafiek aan hoeveel klachten er worden afgedaan door de voorzitter. Onduidelijk is welke straf en/of maatregel vervolgens door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders wordt opgelegd. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders kan verschillende maatregelen opleggen, indien een bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. De volgende maatregelen zijn mogelijk: ‘a. een berisping; b. een berisping met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen; c. een geldboete van de derde categorie; d. schorsing voor een periode van ten hoogste één jaar; e. ontzetting uit het ambt’.
89
89
Artikel 43 lid 2 GDW.
16
Hoofdstuk 3:
Ontwikkelingen in de nakosten
In het voorgaande hoofdstuk hebt u alle regels met betrekking tot de nakosten kunnen lezen. Uit voorgaande hoofdstuk blijkt ook dat de nakosten, de afgelopen jaren voortdurend in ontwikkeling zijn geweest. Verschillende uitspraken hebben tot onduidelijkheid in de praktijk geleid. Wanneer kunnen nakosten gevorderd worden en wanneer levert het vonnis een titel op voor de executie van de nakosten. Niet alleen uit jurisprudentie blijkt dat dit een gevoelig onderwerp is, maar ook advocaten en deurwaarders schrijven hier regelmatig artikelen over. In dit hoofdstuk kunt u in paragraaf 3.1 lezen wat de ontwikkelingen in de jurisprudentie zijn over de nakosten. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 de uitspraak van de Hoge Raad onder de loep genomen en hier een kritische blik op geworpen. De uitspraak van de Voorzieningenrechter wordt behandeld in paragraaf 3.3. 3.1
Wat zijn de ontwikkelingen in de jurisprudentie over de nakosten? Tot enkele jaren geleden leverde het verkrijgen van een vergoeding van nakosten in de praktijk weinig problemen op.90 Naast de proceskosten werden de nakosten voorheen vrijwillig voldaan door een partij die in de kosten was veroordeeld. Natuurlijk waren er ook gevallen waarin dit niet werd betaald. De nakosten werden dan doorgaans in de executie betrokken zonder dat de nakosten voorafgaand in de uitspraak waren begroot. Onderstaand worden de ontwikkelingen in jurisprudentie weergegeven. 3.1.1 Periode 1994-2002 De afgelopen jaren zijn er belangrijke uitspraken geweest omtrent de nakosten. De regels ten aanzien van de nakosten zijn nooit strikt en helder geweest omdat er steeds jurisprudentie, en daarmee dus nieuwe ontwikkelingen op dit gebied zijn ontstaan. Vanaf 1994 hebben zich min of meer de eerste belangrijke uitspraken over de nakosten voorgedaan.91 De rechtbank overweegt in deze uitspraak ‘de wetgever heeft niet voorzien in de mogelijkheid dat de rechter bij vonnis al een beslissing geeft omtrent de als gevolg van het geding mogelijk optredende nakosten’.92 Tevens wordt door de rechtbank in deze uitspraak aangestipt, dat de wet in 1994 een ondubbelzinnig onderscheid kende tussen de vóór de uitspraak ontstane kosten en de kosten die zich erna kunnen voordoen. De wetgever heeft destijds uitdrukkelijk een aparte rechtsgang voorgeschreven voor de nakosten, namelijk de bevelschriftprocedure (artikel 56 lid lid 5 oud). Uit deze uitspraak blijkt dat de wet al geruime tijd een onderscheid kent tussen de kosten die ontstaan zijn voor de uitspraak en erna. Rond 1994 was het in de praktijk ook niet duidelijk welke kosten precies onder de nakosten vielen. Door het hof wordt wel in een uitspraak93 kort samengevat geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand niet onder de
90
HR 19 maart 2010, LJN:BL1116 (concl. mr. Keus). Rb. Alkmaar 20 januari 1994, NJ 1995,333. 92 Zie voetnoot 91. 93 Hof ‘s-Hertogenbosch 25 juni 1997, NJ 1998,201. 91
17
nakosten vallen omdat dit geen kostenpost is die voortvloeit uit de executie. In deze zaak was rechtsbijstand ingeschakeld omdat een aantal bepalingen waren overtreden waarmee een dwangsom was verschuldigd. De dwangsom werd vervolgens niet betaald. Hierdoor moest tot executie worden overgegaan en is rechtsbijstand ingeschakeld. De kosten van rechtsbijstand vallen echter niet onder de nakosten. Een aantal jaren later wordt door het hof94 geoordeeld dat ‘nu ten tijde van het wijzen van het vonnis nog niet vaststaat of nakosten gemaakt zullen worden, is een veroordeling tot betaling van nakosten niet zonder meer toewijsbaar’. In de literatuur wordt deze visie zoals reeds bij paragraaf 2.4.5 staat beschreven niet gevolgd. Door het hof wordt in dit arrest wel een belangrijke rechtsregel vastgesteld namelijk, ‘Nasalaris is eerst verschuldigd na het verstrijken van een redelijke door de schuldeiser gestelde termijn voor de voldoening aan de executoriale titel’. Voor de praktijk hield dit in, dat men eerst een termijn moest stellen alvorens nakosten verschuldigd konden zijn. Deze regel werd echter in 2002 niet meer gevolgd door de rechtbank. In de zaak BSI/Van Bentum95 werd om een bevelschrift gevraagd tot betaling van de nakosten. In deze uitspraak werd geoordeeld dat de redelijke termijn stellen niet is vereist, immers zoals reeds bij paragraaf 2.2.1 over de geschiedenis staat beschreven, is in het Rapport Voor-Werk II weer aangesloten bij de aangepaste96 liquidatietarieven rechtbanken en hoven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een deurwaarder recht heeft op nakosten, mits nakosten zijn gemaakt zonder voorafgaand een termijn voor de nakoming te moeten hebben gesteld. 3.1.2 Periode 2002-2007 In 2004 heeft een debiteur een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder omdat er bij een exploot nakosten in rekening waren gebracht die niet zijn toegewezen door de rechter. De Kamer heeft de klacht gegrond verklaard97 en heeft geoordeeld dat ‘in een exploot van betekening geen nakosten kunnen worden gevorderd waarvoor geen titel (lees: bevelschrift of een vonnis waarbij de kosten op voorhand al zijn toegewezen) voorhanden is’. Deze uitspraak is enigszins opmerkelijk omdat de kamer hiermee impliceert dat het mogelijk is de nakosten op voorhand toe te wijzen. Dit in tegenstelling tot hetgeen het hof in 1992 heeft bepaald. Omdat er geen, volgens het hof, wettelijke grondslag bestaat. Tegen deze uitspraak is vervolgens hoger beroep ingesteld98 door de deurwaarder. Er is marginaal getoetst door de rechter. Dit omdat in tuchtzaken alleen wordt bekeken of een gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. In hoger beroep zegt het hof dat ‘het in rekening brengen van nasalaris een voor een gerechtsdeurwaarder niet ongebruikelijke handeling is, nu het betreft een forfaitair bedrag voor
94
Hof ‘s-Hertogenbosch 1 december 1999, NJ 2000,618 (Gielkens/Jacbos). Rb. Breda 15 november 2002, NJ 2003, 57 (BSI/Van Bentem). 96 Met ingang van 1 april 1998 gewijzigd. 97 Kamer voor Gerechtsdeurwaarders Amsterdam 4 mei 2004, zaaknummer 2004,14. 98 Hof Amsterdam 31 maart 2005, LJN:AT3529. 95
18
handelingen die worden verricht nadat een vonnis is gewezen, zoals ook in de advocatuur reeds geruime tijd is aanvaard’. Uit voorgaande kan worden geconcludeerd dat een deurwaarder gerechtigd is een forfaitair tarief voor de nakosten in rekening te brengen. Tevens heeft het hof zich in 2005 uitgelaten over een vonnis van de rechtbank van 9 november 2000. In 2002 is het procesrecht gewijzigd en is het huidige artikel 237 Rv in werking getreden. De vraag die in dit arrest centraal stond was ‘of het vonnis tevens een titel oplevert voor de executie van nakosten’. Deze vraag is beantwoord aan de hand van het oude procesrecht. In de praktijk is dit een belangrijk arrest geweest omdat het Hof heeft besloten dat het vonnis geen titel oplevert voor de executie van nasalaris omdat die kosten niet in het vonnis zijn bepaald. Dit betekende voor de praktijk dat de nakosten niet bij de betekening van het vonnis meegenomen mochten worden. In 2006 heeft de notariskamer zich ook uitgelaten over de nakosten.99 In deze zaak heeft een debiteur een klacht ingediend tegen een deurwaarder omdat nakosten in rekening zijn gebracht. De feiten van deze uitspraak hebben zich afgespeeld in 2003/2004 ruimschoots voor de uitspraak van het hof. Uit dit arrest volgt dat er geen nakosten in rekening mogen worden gebracht als daar geen rechtsgeldige titel voor is. Uit een uitspraak van het hof volgt, dat in een verzoekschrift ex 237 lid 4 Rv niet behoeft te worden aangegeven welke werkzaamheden zijn verricht.100 Het hof is van mening dat de eerder aangehaalde liquidatietarieven gelden ongeacht de omvang van de werkzaamheden. Het hof geeft alleen aan dat geen nakosten verschuldigd zijn als daartoe geen verzoek of aanmaning (tot uitvoering van de desbetreffende uitspraak) is gedaan. In 2007 wordt de redenering dat ten tijde van de uitspraak nog niet vaststaat of nakosten worden gemaakt niet meer gevolgd. Het hof overweegt in een uitspraak dat in elke zaak doorgaans nakosten worden gemaakt.101 3.1.3 Periode 2007-heden Na herhaalde uitspraken was duidelijk dat het in rekening brengen van nakosten in een betekening niet was toegestaan als deze kosten niet in het vonnis waren begroot. In 2010 heeft de Hoge Raad als hoogste rechtsprekende instantie in Nederland zich uitgelaten over de nakosten. Eiser is in cassatie gegaan en heeft twee middelen aangevoerd. Het tweede middel is relevant voor dit onderzoek. Dit betrof het verweer tegen de ‘niet vaststelling van de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv’. Eiser was van mening dat lid 3 van artikel 237 Rv er niet aan in de weg staat om de nakosten alsnog op voorhand te begroten of voorwaardelijk toe te wijzen.
99
Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. Hof ’s-Gravenhage 6 april 2010, LJN: BM032. 101 In zaken waarin sprake is van een veroordeling in de volledige proceskosten. 100
19
De Hoge Raad heeft in tegenstelling tot voornoemde uitspraken geoordeeld en overwogen102: ‘De kostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv heeft – anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt – betrekking op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. De in lid 3 bedoelde kosten zijn ten tijde van de uitspraak bekend en kunnen dus in de uitspraak worden begroot. De na de uitspraak ontstane kosten zijn uiteraard dan nog niet bekend. Voor het geval over de hoogte daarvan bij de executie een geschil rijst, kan de rechter het bedrag van deze kosten alsnog begroten op de voet van artikel 237 lid 4 Rv.’ De Hoge Raad merkt tevens in deze uitspraak nog op dat: ‘indien de rechter ten tijde van zijn uitspraak van oordeel is dat de nakosten zich vooraf (voorwaardelijk) laten begroten, het hem vrij staat dit te doen, doch of hij daartoe over voldoende gegevens beschikt, is geheel aan de rechter die over de kosten beslist, moet worden overgelaten’. Door deze uitspraak van de Hoge Raad zijn er een aantal zaken veranderd in de praktijk. Het vonnis leverde gezien bovenstaande uitspraak een titel op voor executie van de nakosten. Deurwaarders konden vanaf 19 maart 2010 er voor kiezen om in de betekening van het vonnis een bedrag van de nakosten op te nemen, dit was immers toegestaan. De vraag die rijst is in hoeverre deze uitspraak voor duidelijkheid heeft gezorgd in de praktijk. Hierop zal worden ingegaan in paragraaf 3.2. Uit voorgaande uitspraken kan worden geconcludeerd dat de nakosten zich in jurisprudentie hebben ontwikkeld en er door de jaren heen verschillend wordt gedacht over de invorderbaarheid van de nakosten. In 2010 wordt geoordeeld dat de rechter de mogelijkheid heeft om de nakosten vooraf te begroten terwijl in 1994 wordt geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestaat de nakosten op voorhand te begroten. De uitspraak van de Hoge Raad is in de praktijk interessant. Deze uitspraak verdient echter ook een kritische blik, die u kunt terugvinden in de volgende paragraaf (3.2). 3.2 Hoe dient de uitspraak van de Hoge Raad te worden geduid? De uitspraak van de Hoge Raad heeft voor de praktijk veel verandering teweeg gebracht. De vraag is echter of met deze uitspraak de onduidelijkheid, die in de praktijk bestond, over de nakosten is opgelost. De uitspraak van de Hoge Raad gaat aan een aantal zaken voorbij. Onderstaand worden een aantal belangrijke kanttekeningen weergegeven die geplaatst kunnen worden bij de uitspraak. 3.2.1 Wettelijke grondslag nakosten De wetgever kent geen andere grondslag voor het toekennen van nakosten dan de bevelschriftprocedure van artikel 237 lid 4 Rv.103 Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 19 maart 2010 kan worden geconcludeerd dat in deze uitspraak voorbijgegaan wordt aan de vraag of het wenselijk is een andere wettelijke grondslag op te nemen om nakosten te vorderen. In de uitspraak wordt alleen over de nakosten gezegd dat: ‘De na de uitspraak
102 103
HR 19 maart 2010, LJN:Bl1116. Voorheen (1998) was in Rapport Voor-Werk I § (14.5) echter opgenomen: ‘Desgevorderd kan in het dictum van een veroordelend vonnis of arrest een voorwaardelijke veroordeling terzake van het nasalaris worden opgenomen’.
20
ontstane kosten zijn uiteraard nog niet bekend’. ‘Indien de rechter ten tijde van zijn uitspraak van oordeel is dat de nakosten zich vooraf (voorwaardelijk) laten begroten, staat het hem vrij dit te doen, doch of hij daartoe over voldoende gegeven beschikt, is een oordeel dat geheel aan de rechter die over de kosten beslist, moet worden overgelaten’. De Hoge Raad oordeelt kortom dat de rechter de mogelijkheid heeft om de nakosten vooraf al dan niet voorwaardelijk te laten begroten terwijl de wet hiervoor geen grondslag kent. Dit is opmerkelijk omdat in Nederland immers het legaliteitsbeginsel geldt en voor elk optreden van de overheid waarbij wordt ingegrepen in de rechten en plichten van burgers een wettelijke grondslag is vereist.104 Het al dan niet begroten van de nakosten op voorhand staat op gespannen voet met dit beginsel. 3.2.2 Voor- en nadelen nakosten op voorhand toekennen Het arrest roept vragen op. Zou er bijvoorbeeld een wettelijke grondslag moeten komen waarin de rechter de mogelijkheid krijgt om de nakosten op voorhand te laten begroten? De Hoge Raad laat deze vraag onbeantwoord. Indien een veroordeling op voorhand gewenst is moet hierbij worden opgemerkt dat het dan noodzakelijk is om in de dagvaarding specifiek te vragen om een veroordeling in de nakosten. Een rechter is namelijk lijdelijk en geeft alleen een beslissing over hetgeen partijen vragen. Indien niet specifiek wordt gevraagd om de nakosten zal de rechter hierover ook geen uitspraak doen. Alvorens een oordeel te vellen hierover, is het van belang om de voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen. Het toekennen van nakosten op voorhand heeft een aantal voordelen. De mening dat in elke zaak nakosten worden gemaakt vindt ondersteuning in de literatuur (zie paragraaf 2.4.5). Zowel het hof als Willem Heemskerk zijn van mening dat er vanuit mag worden gegaan dat in elke zaak nakosten worden gemaakt.105 In de praktijk bleken de meningen verschillend te zijn op de vraag welke werkzaamheden nakosten rechtvaardigen. Geconcludeerd kan worden, dat het niet zozeer gaat om de specifiek uitgevoerde werkzaamheden, maar dat men ervan uit mag gaan dat in elke zaak nakosten worden gemaakt en dat hiervoor een forfaitair bedrag in rekening mag worden gebracht. De nakosten op voorhand toekennen zou tijdsbesparend kunnen zijn omdat de rechter de nakosten achteraf niet meer hoeft vast te stellen. Daarnaast geeft mr. Keus in zijn conclusie aan dat meestal wordt aangevoerd dat artikel 237 Rv de mogelijkheid om de nakosten op voorhand te begroten niet noemt maar ook niet uitsluit. Bovendien zijn er forfaitaire tarieven opgesteld, aan de hand van de liquidatietarieven, hierdoor worden discussies voorkomen. Als een rechter bij de hoogte van de nakosten zich zou houden aan deze tarieven zou er weinig discussie kunnen ontstaan over de hoogte. Willem Heemskerk stipt in zijn artikel ook aan dat het niet zinvol is om partijen naar een bevelschriftprocedure te verwijzen omdat in die procedure ook conform het liquidatietarief wordt bepaald. De bevelschriftprocedure heeft kortom
104
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, <www.ambtenaar10.nl>, (zoek op legaliteitsbeginsel), geraadpleegd op 6 april 2011 105 Willem Heemskerk, Waarom geen veroordeling op voorhand?, Adv.bl. 23 juni 2006, nummer 9.
21
geen toegevoegde waarde omdat dit tevens tijd en geld kost. Het gaat om geringe bedragen waarvan de kosten van een procedure waarschijnlijk niet opwegen tegen de baten ervan. Het zou, gezien bovenstaande argumenten, zinvol kunnen zijn de nakosten op voorhand toe te kennen. Naast bovengenoemde voordelen zijn er ook een aantal nadelen verbonden aan de nakosten op voorhand toekennen. Artikel 237 Rv biedt de rechter niet de mogelijkheid de nakosten op voorhand toe te kennen. Wellicht heeft de wetgever er bewust voor gekozen om deze mogelijkheid niet als wettelijke grondslag op te nemen. Het staat namelijk niet van te voren vast of er daadwerkelijk wel nakosten worden gemaakt. Door deze bepaling niet op te nemen in de wet kan een rechter ook niet vooruitlopen op de nakosten. Mr. Keus geeft daarbij nog aan dat het vooral in kantonzaken ten tijde van de uitspraak onzeker is of er daadwerkelijk nakosten worden gemaakt en voor welk bedrag. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schrijft in een brief106 dat ‘voor zover daadwerkelijk sprake is van reële kosten na het vonnis, er geen reden is om deze niet ten laste van de verliezende partij te brengen.’ Tevens stelt mr. Keus dat er geen dwingende argumenten zijn om naast de bevelschriftprocedure een (voorwaardelijke) veroordeling op voorhand in de nakosten te aanvaarden.107 Hij stelt dat artikel 237 Rv er niet op wijst dat de wetgever het aan de rechter over heeft willen laten om te beoordelen of er ten tijde van de uitspraak al nakosten kunnen worden begroot . Artikel 237 Rv schrijft namelijk expliciet voor dat kosten gemaakt vóór de uitspraak bij vonnis kunnen worden vastgesteld maar kosten ontstaan na de uitspraak moeten door de rechter worden begroot. Daarbij merkt hij op dat gezien de wetsgeschiedenis er tevens geen argument is om iemand op voorhand in de nakosten te veroordelen. Hiermee bedoelt hij dat in 1987 artikel 56 Rv in werking is getreden en hiermee de bevelschriftprocedure is ingevoerd en de mogelijkheid om de nakosten op voorhand toe te kennen aldus wordt uitgesloten. Het is van belang ervoor te zorgen dat er geen kosten in rekening worden gebracht die feitelijk niet zijn gemaakt. Hierbij kan aangesloten worden bij hetgeen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gezegd. Voorafgaand aan het vonnis kan men niet vaststellen of er daadwerkelijk nakosten worden gemaakt. Vanuit dat oogpunt is het ook niet gewenst om de nakosten op voorhand al toe te kennen, omdat daar immers ook geen wettelijke grondslag voor is. Tevens geldt in het procesrecht het beginsel van hoor- en wederhoor.108 Indien de nakosten op voorhand reeds worden toegewezen heeft een debiteur niet de mogelijkheid om verweer te voeren. Dit lijkt een situatie die in de praktijk ongewenst is. Een bevelschriftprocedure kost echter wel tijd en geld. Dit zou wel verminderd kunnen worden door de procedure te vereenvoudigen in die zin dat de nakosten conform het liquidatietarief worden begroot. Op deze wijze kunnen in elke zaak de nakosten conform het forfaitaire tarief
106
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, <www.sociaalraadslieden.nl/var/uploads/ReactieStasSZWop MMSidK11jul08.pdf>, 30 maart 2011. 107 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116 (concl. mr. Keus). 108 Artikel 6 EVRM.
22
worden toegewezen en zal dit tijd besparen. Gezien voorgaande zou in elke zaak daadwerkelijk moeten worden bekeken of er nakosten worden gemaakt en dit aldus niet op voorhand moet worden toegewezen c.q. om worden verzocht. 3.2.3 Kanttekeningen Naast bovengenoemde opmerkingen over de grondslag van de nakosten zijn in het arrest nog een aantal zaken onbelicht gebleven. Onderstaand kunt u een aantal opmerkingen lezen die geplaatst kunnen worden bij de uitspraak. De Hoge Raad heeft in haar arrest bepaald dat ‘een vonnis voor alle kosten een executoriale titel oplevert’ dus ook voor de nakosten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het kan gaan om bijvoorbeeld een verstekvonnis of een veroordelend vonnis waarin de nakosten dus niet in het vonnis zijn toegewezen. Geconcludeerd zou kunnen worden dat een verstekvonnis dus ook een titel oplevert en hiermee voor de nakosten kan worden geëxecuteerd. Is dit wel wenselijk? Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een reactie109 als aanbeveling laten weten dat ‘zorg voor een wettelijke beperking van de nakosten door te bepalen dat er geen recht op nakosten is bij een verstekvonnis of een vonnis op tegenspraak waarbij de vordering geheel is toegewezen’. De staatssecretaris is aldus van mening dat niet alle vonnissen een titel moeten opleveren voor de executie van nakosten. De KBvG is het hier niet mee eens en is van mening dat er ook ten aanzien van verstekvonnissen kosten worden gemaakt die niet tevens al zijn opgenomen in de proceskosten. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is echter niet belast met de wetgevende macht en kan niet zorgen voor een wettelijke beperking. Indien dit wel wordt gewenst dan zal dit alleen kunnen middels een nieuw wetsvoorstel dat vervolgens door de Tweede en Eerste kamer moet worden aangenomen en goedgekeurd. Zoals door de KBvG terecht in een notitie is opgemerkt110 is door de Hoge Raad niet aangegeven welk criterium deurwaarders moeten hanteren over de hoogte van de nakosten. Hieraan wordt voorbijgegaan in de uitspraak. Dit is opmerkelijk omdat juist in het verleden ook onduidelijkheid bestond over de hoogte van de nakosten. De liquidatietarieven voorzien alleen in een bedrag voor de nakosten bij de rechtbanken en gerechtshoven maar niet bij de sector kanton. Welk criterium deurwaarders moeten hanteren bij het bepalen van de hoogte van de nakosten bij de sector kanton blijft onbeantwoord in dit arrest. Bovendien zou men de vraag kunnen stellen na dit arrest, hoe een deurwaarder dient om te gaan met de inlichtingen over de nakosten. Hoe wordt een debiteur op de hoogte gesteld dat er nakosten in rekening worden gebracht? Hierover zwijgt de Hoge Raad in haar uitspraak. Wellicht verdient het aanbeveling de veroordeelde partij te wijzen op de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de hoogte van de nakosten. Wordt er geen verweer gevoerd dan mag voor het bedrag van de nakosten
109 110
Brief d.d. 11 juli 2008, Kamerstukken II 2007/08, 24 515, nr. 138, p.8. KBvG 31 december 2010, notitie nakosten, p.2.
23
worden geëxecuteerd. De KBvG schrijft in haar notitie dat een ‘executie tenzij protest’111, op gespannen voet staat met de rechtsbescherming van justitiabele. Zoals uit voorgaande blijkt heeft het arrest vragen opgewekt en is de Hoge Raad aan een aantal belangrijke zaken voorbij gegaan hetgeen gevolgen heeft voor de praktijk omdat na deze uitspraak niet helder was, hoe deurwaarders nu precies met de nakosten dienden om te gaan. 3.3
Welke gevolgen heeft de proefprocedure die mr. T. de Greve in samenwerking met de KBvG is gestart voor de praktijk? Uit de uitspraak van de Hoge Raad komt naar voren dat een vonnis ten uitvoer mag worden gelegd112 indien door de debiteur geen bezwaar wordt gemaakt tegen de nakosten. Indien wel bezwaar wordt gemaakt, mag voor het bedrag van de nakosten niet worden geëxecuteerd. Een deurwaarder legt dan ‘voorwaardelijk beslag’. Mocht de rechter in de procedure de nakosten toch begroten en hiermee toewijzen dan wordt het beslag onvoorwaardelijk. Zoals reeds in voorgaande paragraaf staat beschreven wordt dit door de KBvG ook wel ‘executie tenzij protest’ genoemd. In de praktijk is gebleken dat net genoemde mogelijkheid niet wenselijk is en daarom heeft de KBvG in samenwerking met mr. T. de Greve een proefprocedure gestart bij de Voorzieningenrechter. 3.3.1 Rechtsvragen Tijdens de procedure113 zijn een aantal vragen voorgelegd aan de Voorzieningenrechter met als doel hier antwoord op te verkrijgen. De volgende vragen zijn gesteld: - ‘mag een partij die beschikt over een vonnis waarin te zijner gunste een procesveroordeling is uitgesproken, bevoegd is tot executie over te gaan voor een vordering op grond van nakosten die in verband met dat vonnis zijn gemaakt, zonder dat deze nakosten op voorhand in dat vonnis zijn begroot en zonder dat daarvoor op de voet van artikel 237 lid 4 Rv een bevelschrift is afgegeven’; - ‘of werkelijk elk verlangd bedrag tot executie zal leiden of dat de deurwaarder daar een toets op los moet laten en, zo ja, welke handvatten de deurwaarder daarbij zou kunnen hanteren’. De Voorzieningenrechter heeft in kort geding antwoord gegeven op de vraag of voor elk bedrag mag/kan worden geëxecuteerd. Kort samengevat stelt de Voorzieningenrechter dat indien de wederpartij is veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten op grond van dat vonnis beslag kan worden gelegd mits er geen geschil ontstaat over de hoogte van de nakosten. De Voorzieningenrechter geeft aan in het geval er een geschil ontstaat de weg van artikel 237 lid 4 Rv gevolgd moet worden. Het is dus niet noodzakelijk dat de rechter vooraf de nakosten al in het vonnis heeft vastgesteld. De Voorzieningenrechter merkt over het bedrag op dat niet iedere opdracht met betrekking tot de nakosten uitgevoerd moet worden.
111
Dit betekent dat er voor het bedrag aan nakosten geëxecuteerd wordt, mits er geen verweer wordt gevoerd. 112 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116. 113 Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910.
24
Een deurwaarder moet hierbij rekening houden, dat alleen beslag wordt gelegd voor nakosten die in redelijkheid zijn gemaakt of die hoger zijn dan gebruikelijk, tenzij de executant aannemelijk maakt dat bijzondere omstandigheden deze hogere kosten rechtvaardigen. Over de hoogte van de nakosten heeft de Voorzieningenrechter gezegd dat het voor de hand ligt aan te sluiten bij de liquidatietarieven sector civiel en voor wat betreft kantonzaken nakosten verschuldigd kunnen zijn als ze in redelijkheid zijn gemaakt en waarbij wanneer het gaat om de incassopraktijk met geautomatiseerde of gestandaardiseerde werkzaamheden. 50% van het voor rechtbanken geldende liquidatietarief wordt redelijk geacht. 3.3.2 Gevolgen praktijk Of de onduidelijkheid in de praktijk is opgelost valt te betwisten. In een uitspraak114 heeft eiser gevorderd om gedaagde in conventie alsmede in reconventie te veroordelen tot het betalen van de nakosten. In zowel de overwegingen als het dictum van de Voorzieningenrechter wordt over de toewijsbaarheid van de nakosten geen oordeel geveld. De vraag rijst dan waarom de Voorzieningenrechter zich niet heeft uitgelaten over de nakosten. Dit is opmerkelijk omdat ongeveer één maand geleden de Voorzieningenrechter115 een duidelijk beeld had gegeven over de regels betreffende de nakosten. In dit geval zijn twee scenario’s te bedenken. Mogelijkerwijs is de Voorzieningenrechter van mening dat het niet noodzakelijk is een beslissing te geven over de nakosten, omdat in navolging van de uitspraak van de Hoge Raad en van de Voorzieningenrechter duidelijk is dat een vonnis een titel oplevert voor de executie van alle kosten en hiermee dus ook de nakosten. Het is niet noodzakelijk een beslissing te nemen over de nakosten. Ook valt in te denken dat de Voorzieningenrechter de nakosten heeft willen afwijzen nu hierover geen woorden zijn gewijd in de overwegingen en het dictum. Mijns inziens heeft de Voorzieningenrechter in deze bedoeld dat de nakosten ten laste van de verliezende partij komen. Weliswaar is dit niet uitdrukkelijk in het dictum bepaald, maar gezien de recente jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat de nakosten niet noodzakelijkerwijs hoeven te zijn opgenomen in het vonnis en dus in deze, de verliezende partij de nakosten zal moeten betalen. Belangrijke opmerking die bij deze uitspraak geplaatst moet worden is dat het een Voorzieningenrechter betreft die in kort geding antwoord heeft gegeven op de vragen.116 De Voorzieningenrechter heeft tijdens het kort geding echter een voorlopig oordeel gegeven. Het is mogelijk indien een bodemprocedure wordt gestart, een andere beslissing wordt genomen. Na de uitspraak in kort geding hebben partijen vier weken de tijd om in beroep te gaan.117 Wordt er geen beroep ingesteld, zoals in deze het geval, dan is de uitspraak van de Voorzieningenrechter na het onherroepelijk worden van de uitspraak definitief.
114
Rb. Haarlem 14 januari 2011, LJN:BP1993. Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. 116 Artikel 254 lid 1 Rv. 117 Artikel 339 lid 2 Rv. 115
25
3.4
Is de huidige manier van in rekening brengen van nakosten (bij Deurwaarderskantoor Van de Pas) toereikend gezien de uitspraak van de Hoge Raad? In de praktijk is gebleken dat er de laatste jaren verschillend is omgegaan met het vorderen van nakosten. Voor de duidelijkheid wordt eerst weergegeven hoe in het verleden werd omgegaan met de nakosten. Daarna zal de huidige manier in kaart worden gebracht en wordt bekeken of dit toereikend is gezien de uitspraak van de Hoge Raad.
3.4.1 Verleden De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders heeft in een uitspraak118 geoordeeld dat indien er geen bevelschrift of een vonnis is waarbij de kosten op voorhand al zijn toegewezen, er geen titel is tot verhaal van de nakosten. Dit betekent concreet dat in de betekening van een vonnis geen bevel kan worden gedaan voor de nakosten. DWK Van de Pas heeft voorheen dus ook geen nakosten in de betekening meegenomen. Tevens heeft het hof in ’s-Hertogenbosch119 en Amsterdam120 kort samengevat besloten dat een vonnis geen titel opleverde voor de executie van nakosten. Indien een deurwaarder destijds toch een vergoeding ter zake de nakosten wenste dan moest de weg van artikel 237 lid 4 Rv worden gevolgd, ofwel de bevelschriftprocedure. Een verzoekschrift moest worden ingediend om een bevelschrift te krijgen voor de nakosten. In de praktijk bleek dat bij de sector kanton structureel verzoekschriften tot het verkrijgen van een bevelschrift werden afgewezen. Dit blijkt tevens ook uit een onderzoek van dhr. J.M. Wisseborn.121 In juni 2006 heeft hij bij alle 60 sectoren kanton in Nederland een dergelijk verzoekschrift ingediend om te bekijken of er eenduidigheid bestaat binnen de verschillende sectoren kanton. Uit zijn onderzoek komt naar voren dat er bij de sectoren kanton geen eenduidigheid bestaat. Van de 60 ingediende verzoekschriften werden er in totaal 43 afgewezen en 17 toegewezen. Hij kwam tot de conclusie dat ‘het verkrijgen van een bevelschrift voor het toekennen van nasalaris blijkt een relatief arbeidsintensieve operatie’. Hiermee bedoelt hij dat de griffies binnen verschillende termijnen reageerden op het verzoekschrift en dat in nagenoeg alle zaken de wederpartij de gelegenheid kreeg om verweer te voeren en dat in vijftien zaken een mondelinge behandeling werd gelast. Hieruit blijkt dat het verzoekschrift arbeidsintensief is. Het verkrijgen van een bevelschrift was destijds aldus niet gemakkelijk. Na de bovengenoemde uitspraken van het hof in ’s-Hertogenbosch en het hof in Amsterdam heeft DWK Van de Pas destijds besloten geen nakosten te vorderen. De weg van de bevelschriftprocedure werd niet gevolgd omdat
118
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders Amsterdam 4 mei 2004, zaaknummer nummer 2004, 14. 119 Hof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2005, LJN: AU5140. 120 Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN AV5233. 121 J.M. Wisseborn, Een vergelijkend onderzoek, nakosten bij de sector kanton, Adv.bl. 30 maart 2007, p. 170-173.
26
dit zoals uit voorgaande tevens blijkt veel tijd en geld kostte en aldus niet zeker was dat een bevelschrift voor de nakosten werd afgegeven. 3.4.2 Toekomst Na de uitspraak van de Hoge Raad122 heeft DWK Van de Pas ervoor gekozen om de nakosten op voorhand te vorderen in de dagvaarding (Bijlage D)123. De Hoge Raad had immers bepaald dat het een rechter vrij staat de nakosten vooraf te begroten indien dit mogelijk is. Voor wat betreft de hoogte van de nakosten werd aangesloten bij de forfaitaire tarieven. De kantonrechter te Roermond124 heeft dit verzoek echter afgewezen nu, ‘enkel de kosten begroot tot aan de uitspraak voor toewijzing vatbaar zijn’. Ook de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch heeft de nakosten afgewezen125 die in de dagvaarding waren opgenomen. Ten tijde van het vonnis staat niet vast of nakosten worden gemaakt. Een dag later worden de nakosten door een andere kantonrechter te ’s-Hertogenbosch126 wederom afgewezen met voorgaande reden. Voorgaande is enigszins opmerkelijk gezien de uitspraak van de Hoge Raad. Deze uitspraak geeft aan dat het een rechter vrij staat de nakosten op voorhand te begroten. De vraag is dan ook waarom rechters de nakosten niet op voorhand toewijzen als aangesloten wordt bij de liquidatietarieven. Motivering hiervoor is wellicht dat de rechter van mening is dat ten tijde van het vonnis niet vaststaat of nakosten worden gemaakt. Hierover zijn de meningen verschillend zoals in paragraaf 2.4.5 reeds staat beschreven. Aan het oordeel van het hof127 dat doorgaans nakosten worden gemaakt kan meer gewicht aan worden toegekend dan een mening van een bewindvoerder128. Toch wordt de redenering van het hof in de praktijk door rechters niet gevolgd zoals uit bovenstaande blijkt. Nadat de nakosten in het vonnis waren afgewezen heeft DWK Van de Pas besloten de nakosten niet meer in de dagvaarding op te nemen maar in de betekening van het vonnis (Bijlage E).129 Het vonnis wordt betekend aan de debiteur. Er wordt dan bevel gedaan om binnen twee dagen alsnog de bedragen te voldoen (inclusief de nakosten). Indien de bedragen niet worden betaald binnen de termijn, dan kan de deurwaarder direct tot executie overgaan, waarbij ook de nakosten kunnen worden geëxecuteerd. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad130 is dit mogelijk omdat in dit arrest is bepaald dat een vonnis voor alle kosten een executoriale titel oplevert kortom ook voor de nakosten.
122
HR 19 maart 2010, LJN: BL1116. Dagvaarding van dossier X. 124 Rb. Roermond (KR) 1 februari 2011, Zaaknummer: 294092\ CV EXPL 10-7135. 125 Rb. ‘s-Hertogenbosch (KR) 12 januari 2011, Zaaknummer: 732960. 126 Rb. ‘s-Hertogenbosch (KR) 13 januari 2011, Zaaknummer: 734178\ CV EXPL 11-283. 127 Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB4641, r.o. 3.6. 128 Zie bijlage B. 129 Betekening vonnis dossier X. 130 HR 19 maart 2010, LJN: BL1116. 123
27
Hoofdstuk 4:
Nakosten in de praktijk
Bij de uitspraak van de Hoge Raad en de Voorzieningenrechter kunnen zoals uit voorgaande blijkt, kritische kanttekeningen geplaatst worden. De vraag die hierbij rijst is of de onduidelijkheid die in de praktijk bestond over de invorderbaarheid van de nakosten is verdwenen. Om antwoord op deze vraag te verkrijgen is onderzocht hoe deurwaarderskantoren (lid van de PB Groep) in de praktijk omgaan met nakosten. In dit hoofdstuk staat dan ook de werkwijze van andere deurwaarderskantoren centraal. Tevens wordt onderzocht of de deurwaarderskantoren een uniform beleid voeren inzake de invorderbaarheid van de nakosten. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk in de laatste paragraaf (4.2) uitgebreid antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek. 4.1
Op welke wijze brengen de zeven deurwaarderskantoren die naast deurwaarderskantoor Van de Pas lid zijn van de PB Groep nakosten in rekening? In het begin van de afstudeerperiode bij DWK Van de Pas is gebleken dat binnen de PB Groep verschillend wordt omgegaan met de nakosten (zie onderstaand voorbeeld). Er bestaan geen algemene regels die de groep hanteert. Om te onderzoeken op welke wijze wordt omgegaan met de nakosten binnen de kantoren, zijn alle leden die lid zijn van de PB Groep benaderd. Door middel van een e-mail is contact gezocht met de kantoren. In dit onderzoek is uitdrukkelijk gekozen om de kantoren te benaderen met een e-mail. Op deze manier kregen zij de tijd om te bekijken hoe precies bij hun werd omgegaan met de nakosten. Omdat niet van alle kantoren respons werd ontvangen is één maand na datum verzending van de e-mail een herinnering gestuurd naar een aantal kantoren. Na deze herinnering bleef het antwoord van enkele kantoren nog steeds onbekend. Hierop is telefonisch contact gezocht met de kantoren waarvan geen antwoord was verkregen. De komende paragraaf geeft een beeld van de werkwijze van de leden van de PB Groep. De paragraaf heeft als doel een vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende kantoren en op basis hiervan een conclusie te trekken of er een uniform beleid wordt gevoerd binnen de PB Groep. 4.1.1 Leden van de PB Groep Onderstaand worden de leden weergegeven die lid zijn van de PB Groep. Deurwaarderskantoor Bouwhuis & Smit; Deurwaarderskantoor De Best & Partners; Deurwaarderskantoor De Man & Partners; Deurwaarderskantoor Pruijn & Van den Bergh; Deurwaarderskantoor Stegeman & Partners; Deurwaarderskantoor Van de Pas & Partners; Deurwaarderskantoor Van Dongen & Partners; Deurwaarderskantoor Van Oudenaarden & Partners. Tijdens het onderzoek hebben zich in de praktijk tussen de kantoren verschillende problemen voorgedaan. Voorbeeld hiervan was indien een vonnis waarin bevel voor de nakosten was gedaan, moest worden betekend aan de debiteur, en de debiteur in Delft en omstreken woonachtig was. In zo’n geval werd de betekening van het vonnis doorgestuurd naar
28
Deurwaarderskantoor Pruijn & Van den Bergh te Delft. Dit kantoor ging echter niet over tot betekening van het vonnis waarin een bevel voor de nakosten was gedaan, omdat volgens hun een voorafgaande sommatie vereist was. Deurwaarderskantoor Van de Pas was van mening dat dit niet noodzakelijk was. Het vonnis levert immers een titel op voor executie van de nakosten. Bij de betekening van het vonnis kan aldus bevel worden gedaan voor de nakosten zonder voorafgaande sommatie. Hierover is contact opgenomen met de KBvG die kort samengevat stelt dat een forfaitair tarief gerechtvaardigd wordt door het simpelweg in ontvangst nemen van het vonnis, doorlezen en verwerken hiervan. Dit is gecorrespondeerd met Deurwaarderskantoor Pruijn & Van den Bergh die vervolgens zonder voorafgaande sommatie overgaan tot betekening van het vonnis. Gaandeweg het onderzoek is dit probleem aldus opgelost. 4.1.2 Tussenbeschouwing Uit onderzoek bij de verschillende deurwaarderskantoren komt naar voren dat door de kantoren na de uitspraken van de Hoven in 2005 en 2006 131 geen nakosten zijn gevorderd. Pas vanaf de uitspraak van de Hoge Raad132 toen duidelijk was dat het vonnis een titel opleverde voor executie van nakosten zijn de kantoren begonnen met nakosten mee te nemen in de betekening van het vonnis. Opvallend is dat in oude dossiers (voor de definitie van oude dossiers, zie paragraaf 1.3.2) op dit moment geen nakosten meer worden gevorderd door de kantoren. Deurwaarderskantoor De Best & Partners geeft hiervoor als reden bijvoorbeeld aan dat door dit kantoor nog geen standpunt is ingenomen om in oude dossiers nakosten te vorderen. Het is tevens niet duidelijk op welke wijze dit mogelijk is en tevens efficiënt is. Andere reden zou zijn dat er extra kosten worden gemaakt richting de debiteur, aldus Deurwaarderskantoor Van Dongen & Partners. Nadat onderzoek is verricht naar de invorderbaarheid van de nakosten worden de juridische kaders in de volgende paragraaf (4.2) beschreven waarbinnen het mogelijk is alsnog nakosten te vorderen. Tevens zijn zoals reeds eerder beschreven, tijdens het onderzoek problemen tussen de kantoren naar voren gekomen, die vervolgens zijn opgelost. Gedurende het onderzoek is gecommuniceerd met de kantoren waardoor er thans een uniform beleid bestaat binnen de PB Groep over het in rekening brengen van nakosten bij nieuwe dossiers. Door elk kantoor worden de nakosten bij de betekening van het vonnis in rekening gebracht en wordt aangesloten voor wat betreft de hoogte bij 50% van het salaris gemachtigde (salaris gemachtigde is afhankelijk van de sector civiel of kanton).
131
Hof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2005, LJN: AU5140 & Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. 132 HR 19 maart 2010, LJN:BL1116.
29
4.2
Kan Deurwaarderskantoor Van de Pas nakosten incasseren bij oude en nieuwe vorderingen? Zo ja, hoe dient dit dan te gebeuren? Zoals uit voorgaande hoofdstukken reeds is gebleken gelden er verschillende regels ten aanzien van het vorderen van nakosten en zijn de nakosten in de jurisprudentie blijvend in ontwikkeling. Na onderzoek verricht te hebben naar de wet- en regelgeving van de nakosten, jurisprudentie en praktijk kan antwoord worden gegeven op de bovenstaande vraag ofwel ‘Binnen welke juridische kaders kan DWK Van de Pas nakosten incasseren’. Bij beantwoording van de vraag wordt een onderscheid aangebracht tussen oude en nieuwe vorderingen. Gezien de wet- en regelgeving, de jurisprudentie en de praktijk moet binnen de volgende juridische kaders worden gehandeld om nakosten te vorderen. Deze gelden zowel voor de oude als de nieuwe vorderingen. De eerste twee kaders betreft een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn alvorens nakosten te vorderen. Het derde en vierde kader is een criterium waaraan een deurwaarder op juiste wijze aan dient te voldoen. -
-
-
Er moet sprake zijn van een titel (grosse). Zonder titel is er geen wettelijke grondslag om de nakosten te vorderen; De gedaagde moet in het vonnis zijn veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten. Uit de liquidatietarieven blijkt namelijk dat indien de proceskosten geheel of gedeeltelijk gecompenseerd zijn er geen recht bestaat op vergoeding van de nakosten; De deurwaarder mag niet zomaar elk bedrag aan nakosten in rekening brengen. Bij de sector kanton dient een deurwaarder het Rapport Voor-werk II, ofwel de staffel te volgen, in die zin dat 50 % van één punt kantonliquidatietarief-salaris (zie paragraaf 2.5.1) wordt gevorderd. Bij de sector civiel dient een deurwaarder zich te conformeren aan de liquidatietarieven die gelden voor de rechtbanken en gerechtshoven. Weliswaar kan een deurwaarder meer nakosten vorderen dan de bedragen die genoemd staan in de richtlijn maar dan zal de deurwaarder hiervoor een bevelschrift volgens artikel 237 lid 4 Rv moeten indienen; De deurwaarder dient op juiste wijze te voldoen aan zijn informatieplicht. Op welke wijze deze informatieplicht moet worden ingevuld is afhankelijk van de vervolgactie. Indien het een beslag betreft onder een derde op periodieke betalingen kan worden volstaan met een brief naar de debiteur. Reden hiervoor is dat bij dit beslag geen apart bevel hoeft te worden gedaan met een exploot.133 Bij overige beslagen (zie paragraaf 4.2.1.2) zoals bijvoorbeeld beslag op roerende zaken134/onroerende zaken moet voor de nakosten afzonderlijk bevel worden gedaan met een exploot. De wet vereist namelijk dat deze beslagen moet worden voorafgegaan door een exploot.135
133
Artikel 475 lid 1 Rv e.v.. Roerende zaken die geen registergoederen zijn, artikel 439 lid 1 Rv. 135 Zie als voorbeeld artikel 439 lid 1 Rv. 134
30
Indien niet wordt voldaan aan bovenstaande, handelt een deurwaarder niet binnen de juridische kaders die gelden, en handelt een deurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar. 4.2.1 Oude vorderingen Uit onderzoek is gebleken dat het bij oude vorderingen mogelijk is om nakosten in rekening te brengen. De Voorzieningenrechter heeft immers besloten dat indien een deurwaarder over een vonnis beschikt waarin gedaagde is veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten, op grond van dat vonnis, beslag mag worden gelegd voor de nakosten. Dit betekent dat ook in oudere zaken waarin reeds vonnis is gewezen alsnog nakosten gevorderd kunnen worden mits wordt gehandeld binnen de hierboven genoemde juridische kaders. Het is wel van belang om te bekijken wat de stand van zaken is, in het oude dossier. Het is raadzaam alleen nakosten in rekening te brengen bij oude dossiers die nog lopen. Mogelijk is in oude dossiers reeds een betalingsregeling getroffen, of de vordering geheel voldaan. Het dossier is dan gesloten en in het archief geplaatst. Bij deze dossiers is het commercieel niet interessant om alsnog nakosten in rekening te brengen. De vordering is in zo’n geval volledig voldaan en de debiteur is in de veronderstelling dat het dossier gesloten is omdat alles dan is betaald. 4.2.1.1 Beslag onder derden op periodieke betalingen Indien het gaat om zaken waarin beslag is gelegd onder een derde op periodieke betalingen kan worden volstaan met een brief. Het is raadzaam de grondslag van de nakosten op te nemen alsmede de hoogte hiervan. Voorts de debiteur in deze brief te wijzen op de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de in rekening gebrachte nakosten. Tijdens dit onderzoek is hiervoor tevens een modelbrief opgesteld (Bijlage F). Uit onderzoek bij DWK Van de Pas waarin bij de oude dossiers alsnog nakosten in rekening zijn gebracht is gebleken dat bij de dossiers waarin derdenbeslag is gelegd en een brief aan de debiteur is verstuurd in 0.67 procent van de gevallen bezwaar wordt gemaakt tegen de nakosten.136 Het doel van de brief is tweeledig. Allereerst stelt een deurwaarder met de brief de debiteur op de hoogte van de vordering voor de nakosten. Tweede doel is dat betaling van de nakosten wordt verkregen. Indien de termijn verstreken is waarbinnen de debiteur verweer had kunnen voeren dan kan men kijken of de nakosten zijn betaald. Doorgaans zal bij een beslag onder derde op periodieke betalingen niet door de debiteur worden betaald omdat reeds een beslagvrije voet is vastgesteld en debiteur het minimale per maand overhoudt om van te leven. Indien niet is betaald en geen verweer wordt gevoerd kan men indien het een dossier betreft waarin het kantoor zelf als eerste beslag heeft gelegd de werkgever aanschrijven met het vriendelijk verzoek met de nakosten rekening te houden en af te dragen aan het kantoor, zie hiervoor modelbrief, (Bijlage G). Mocht er sprake zijn van een dossier waarin reeds
136
Onderzoek heeft bestaan uit het aanschrijven van 149 debiteuren waarin bij het dossier sprake was van beslag onder een derde.
31
eerder door een ander kantoor beslag is gelegd, dan is het efficiënt de 1e beslagleggende deurwaarder aan te schrijven met het verzoek met de nakosten rekening te houden en af te dragen, zie hiervoor modelbrief (Bijlage H). Tevens hierbij een kopie bij te voegen van de brief die is verstuurd aan de debiteur. Indien wel verweer wordt gevoerd bestaan er twee mogelijkheden. Om alsnog betaling van de nakosten te verkrijgen kan de deurwaarder de weg van artikel 237 lid 4 Rv volgen. Hiermee wordt het aan de rechter overgelaten de nakosten vast te stellen. Anderzijds is het mogelijk te gaan executeren voor de nakosten. Is de geëxecuteerde het niet eens met de tenuitvoerlegging van het vonnis, dan bestaat er de mogelijkheid een executiegeschil te starten.137 Onderstaand wordt deze werkwijze ter verduidelijking weergegeven in een schema. Figuur 2: Werkwijze beslag onder derde op periodieke betalingen Bezwaar ontvangen? NEE
Debiteur aanschrijven
Werkgever aanschrijven e 1 beslaglegger
OF
JA
Artikel 237 lid 4 Rv (bevelschriftprocedure) Executiegeschil, 438 lid 1 Rv
4.2.1.2 Overige beslagen Met overige beslagen worden de beslagen bedoeld, anders dan beslag onder een derde op periodieke betalingen. Voorbeeld hiervan is beslag op roerende zaken (geen registergoederen)/onroerende zaken. Bij een oud dossier waarin bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak is gelegd en afzonderlijk bevel moet worden gedaan voor de nakosten met een exploot is het van belang alvorens het exploot te maken, te bekijken of er reeds vonnis is gewezen en de debiteur in dit vonnis is veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten. Tijdens dit onderzoek is een modelexploot opgesteld (Bijlage I ). Bovendien is het van belang te bekijken of de woonplaats van de debiteur binnen het gebied ligt van de betreffende deurwaarder om exploten te betekenen. Hierover wordt een aanbeveling gegeven in hoofdstuk zes, paragraaf 6.1. Indien bijvoorbeeld een dossier aanhangig is bij DWK Van de Pas en een exploot voor de nakosten in ’s-Gravenhage moet worden betekend bij de debiteur, wegen de baten niet op tegen de kosten. Er moet tijd worden vrijgemaakt om het exploot te betekenen en daarbij moet een deurwaarder naar ’s-Gravenhage rijden. De hoogte van de nakosten is tevens betrekkelijk gering. Het is daarom van belang rekening te houden met de woonplaats van de debiteur.
137
Artikel 438 lid 1 Rv.
32
Indien de woonplaats binnen het gebied van het kantoor ligt om een exploot te betekenen kan een exploot voor de nakosten worden opgesteld. Hierbij is het uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie van belang. Mogelijk is de debiteur gedurende de procedure verhuisd. Dit is een reden om te bekijken wanneer voor het laatst een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie is genomen. Dit voorkomt dat een deurwaarder een exploot aan het verkeerde adres gaat betekenen. De kosten van het opvragen van een uittreksel wegen op tegen de baten omdat aan het juiste adres wordt betekend. 4.2.2 Nieuwe vorderingen Bij nieuwe vorderingen is het, gezien jurisprudentie, raadzaam de nakosten op te nemen in de betekening van het vonnis. De debiteur is dan op de hoogte van de vordering voor de nakosten. De nakosten kunnen in de betekening van het vonnis worden opgenomen. Voor het bedrag aan nakosten kan dan tevens worden geëxecuteerd. Een andere mogelijkheid is bij dagvaarding te vragen, gedaagde te veroordelen in de nakosten. Blijkens jurisprudentie wordt dit wel afgewezen maar wellicht dat hier in de toekomst verandering in komt. Bij zowel de oude als de nieuwe dossiers is het van belang, dat voor de hoogte van de nakosten wordt aangesloten bij hetgeen in paragraaf 2.4.3 en 2.5.1 staat beschreven.
33
Hoofdstuk 5:
Conclusies
Dit hoofdstuk geeft de belangrijkste conclusies van het onderzoek weer. Het onderzoek stond in het teken van de invorderbaarheid van nakosten. De vraag die tijdens het gehele onderzoek centraal stond is: ‘Binnen welke juridische kaders kan Deurwaarderskantoor Van de Pas nakosten incasseren?’. Op deze vraag, kan na onderzoek verricht te hebben, antwoord op worden gegeven. 5.1 Wet- en regelgeving Facturen worden in de praktijk niet altijd voldaan. In zo’n geval kan een betalingstraject worden opgezet met verschillende fasen om een vordering voldaan te krijgen. Een incassobureau verricht het minnelijke traject, ofwel werkzaamheden voorafgaand aan de dagvaarding. Hierbij kunnen buitengerechtelijke kosten opkomen. Indien de werkzaamheden van het incassobureau niet effectief zijn, omdat de debiteur niet tot betaling overgaat dan kan een gerechtsdeurwaarder verdere stappen ondernemen en een procedureel traject gaan voeren. Tijdens dit traject kunnen verschillende kosten ontstaan waaronder nakosten. Dit zijn kosten die ontstaan na de uitspraak. Onder nakosten vallen onder andere: het bestuderen van de uitspraak door de deurwaarder. Nakosten vinden hun wettelijke grondslag in artikel 237 lid 4 Rv. Nakosten werden vroeger doorgaans alleen gevorderd door advocaten, later ook door deurwaarders. Een deurwaarder dient bij elke zaak te bekijken of nakosten gevorderd kunnen worden. Uit literatuur blijkt dat er in de praktijk verschillend wordt gedacht over de vraag of in elke zaak nakosten ontstaan. Het hof heeft in 2007 kort samengevat geoordeeld, dat nakosten doorgaans worden gemaakt bij een vonnis waarin een partij in de proceskosten is veroordeeld. Blijkens jurisprudentie wordt er verschillend gedacht door rechtbanken, hoven en de Hoge Raad over de toewijsbaarheid van nakosten. In 2005 en 2006 was de hoofdlijn in jurisprudentie dat het vonnis geen titel opleverde voor executie van nakosten en men een verzoekschrift moest indienen om een bevel voor de nakosten te krijgen. Deze procedure blijkt in de praktijk erg arbeidsintensief te zijn. Deze hoofdlijn is in 2010 veranderd toen de Hoge Raad op 19 maart 2010 uitspraak deed en besloot dat het vonnis wel een titel opleverde voor de executie van nakosten. In de praktijk is er gezien de verschillende uitspraken onduidelijkheid over de invorderbaarheid van de nakosten. Uit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er een tweetal voorwaarden gelden waar een deurwaarder rekening mee dient te houden bij het vorderen van nakosten. Indien onterecht nakosten worden gevorderd is een deurwaarder tuchtrechtelijk aanspreekbaar en kan de tuchtrechter maatregelen opleggen zoals die staan beschreven in artikel 43 lid 2 GDW. Onderstaande voorwaarden geven duidelijkheid over de invorderbaarheid van nakosten. -
De eerste voorwaarde betreft de regel dat er een vonnis (titel) moet zijn ofwel een grosse. Zonder titel kunnen geen nakosten worden gevorderd. De nakosten zijn immers kosten ontstaan na de uitspraak;
34
-
Het tweede vereiste betreft de veroordeling in de proceskosten. Een gedaagde moet bij vonnis zijn veroordeeld in de volledige proceskosten. Heeft de rechter de proceskosten geheel of gedeeltelijk gecompenseerd tussen partijen, dan vervalt het recht op nakosten.
Naast de bovengenoemde voorwaarden is uit onderzoek tevens gebleken dat er een tweetal criteria gelden waaraan een deurwaarder zich dient te houden en op juiste wijze aan dient te voldoen. Deze criteria luiden als volgt: -
-
Voor de hoogte van de nakosten geldt het volgende criterium. Er zijn twee verschillende tarieven opgesteld. Voor de rechtbanken en gerechtshoven gelden liquidatietarieven waarvan een deurwaarder maximaal 50 % van het salaris van de gemachtigde aan nakosten mag vorderen. Voor specifieke bedragen wordt verwezen naar paragraaf 2.5.1. Bij de sector kanton dienen deurwaarders aan te sluiten bij 50 % van één punt kantonliquidatietarief-salaris. Elke proceshandeling die wordt verricht levert een punt op, waaraan een bepaald salaris wordt toegekend. Het salaris van de gemachtigde is opgenomen in de staffel. Tegen de vaststelling van de hoogte van de nakosten staat geen rechtsmiddel open blijkens de wet. Een deurwaarder moet aldus op juiste wijze voldoen aan dit criterium; Als tweede criterium geldt dat een deurwaarder op een juiste wijze moet voldoen aan zijn informatieplicht. Indien beslag wordt gelegd onder een derde op periodieke betalingen, zoals bijvoorbeeld een loonbeslag dan kan een deurwaarder volstaan met een brief. Bij overige beslagen, zoals bijvoorbeeld beslag op roerende zaken (geen registergoederen) dient afzonderlijk bevel te worden gedaan voor de nakosten met een exploot.
5.2 Jurisprudentie De wet biedt de rechter geen mogelijkheid de nakosten op andere wijze te begroten dan de bevelschriftprocedure. Het is de vraag of een veroordeling op voorhand wenselijk is. De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders oordeelt in 2004 dat: ‘in een exploot van betekening geen nakosten kunnen worden gevorderd waarvoor geen titel (lees: bevelschrift of een vonnis waarbij de nakosten op voorhand al zijn toegewezen) voorhanden is’. Deze zin impliceert dat het mogelijk is de nakosten op voorhand te begroten. Nakosten konden destijds niet worden meegenomen in de betekening omdat het vonnis geen titel opleverde voor executie van de nakosten. Dit totdat de Hoge Raad zich in maart 2010 heeft uitgelaten over de nakosten. Deze uitspraak heeft voor de praktijk veel verandering teweeg gebracht, omdat de Hoge Raad van mening was dat een vonnis een titel oplevert voor de executie van nakosten. In eerste instantie dachten deurwaarders dat met de uitspraak van de Hoge Raad de onduidelijkheid die bestond over de invorderbaarheid van de nakosten was verdwenen. Dit bleek niet zo te zijn. Er is onduidelijkheid over de wijze waarop en wanneer nakosten mochten worden gevorderd. De Hoge Raad heeft geen antwoord gegeven op de volgende vragen: -
De Hoge Raad stipt in haar uitspraak kort gezegd aan dat indien een rechter van mening is dat de nakosten zich vooraf laten
35
-
-
-
begroten het hem vrij staat dit te doen. Dit is opmerkelijk omdat de wet hiervoor geen grondslag kent anders dan de bevelschriftprocedure van artikel 237 lid 4 Rv. De Hoge Raad laat de vraag onbeantwoord of er wellicht een andere wettelijke grondslag moet komen voor de nakosten. De nakosten op voorhand begroten heeft een aantal voor- en nadelen. Het zou tijdsbesparend kunnen werken, de nakosten hoeven immers achteraf in een bevelschriftprocedure niet meer worden vastgesteld. Tevens zijn de liquidatietarieven opgesteld om discussie te voorkomen. Indien wordt aangesloten bij deze tarieven zal er weinig discussie ontstaan. Nadeel zou kunnen zijn dat niet in elke zaak van tevoren duidelijk is of er nakosten worden gemaakt. Indien standaard op voorhand nakosten worden toegewezen is het mogelijk dat ook in zaken waarin geen nakosten worden gemaakt, dit wel wordt toegekend; De Hoge Raad geeft in haar uitspraak niet aan welke vonnissen een titel opleveren voor executie van nakosten. Het is aldus niet duidelijk of een verstekvonnis ook een titel voor executie van de nakosten oplevert; Bovendien is door de Hoge Raad geen criterium gegeven dat deurwaarders kunnen hanteren voor wat betreft de hoogte van de nakosten; Als laatste gaat de Hoge Raad niet in op de vraag in hoeverre een deurwaarder aan zijn informatieplicht moet voldoen. Op welke wijze een deurwaarder een debiteur op de hoogte moet stellen van de nakosten is niet duidelijk. Een deurwaarder weet niet wanneer en op welke wijze een debiteur in kennis moest worden gesteld van de nakosten.
Omdat de praktijk een einde wilde maken aan de problematiek met betrekking tot de nakosten, is de KBvG in samenwerking met dhr. T. de Greve een proefprocedure gestart bij de Voorzieningenrechter. Tijdens deze procedure zijn een aantal belangrijke vragen voorgelegd aan de Voorzieningenrechter die u kunt teruglezen in paragraaf 3.4.1. Uit deze uitspraak concludeer ik dat indien de wederpartij is veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten, beslag mag worden gelegd op grond van dat veroordelend vonnis, mits er geen geschil bestaat over de hoogte van de nakosten. De Voorzieningenrechter bepaalt tevens dat voor de nakosten niet altijd beslag moet worden gelegd. Een deurwaarder dient alleen beslag te leggen voor nakosten die in redelijkheid zijn gemaakt of die hoger zijn dan gebruikelijk zonder dat hierbij door de executant aannemelijk wordt gemaakt dat bijzondere omstandigheden deze hogere kosten noodzakelijk hebben gemaakt. Over de hoogte van de nakosten zegt de Voorzieningenrechter dat bij de sector kanton aansluiting kan worden gezocht bij de liquidatietarieven die gelden voor de rechtbanken en gerechtshoven in die zin dat 50% van het voor rechtbanken geldende liquidatietarief redelijk is. Tegen de uitspraak van de Voorzieningenrechter is geen rechtsmiddel ingesteld waardoor de uitspraak definitief is en aldus bindende kracht heeft voor de praktijk. Of door middel van de uitspraak van de Voorzieningenrechter enige duidelijkheid is ontstaan zal de komende tijd moeten blijken. In een uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 14
36
januari 2011 wordt door de rechter niet geoordeeld over de nakosten. De vraag is waarom de rechter hier geen oordeel over heeft geveld. Mogelijkerwijs ging de rechter ervan uit dat het na de uitspraak van de Hoge Raad en de Voorzieningenrechter duidelijk is dat de nakosten ten laste van de verliezende partij komen of wellicht zijn de nakosten afgewezen nu ze niet expliciet zijn toegekend. Na de uitspraak van de Voorzieningenrechter zou duidelijk moeten zijn hoe rechters dienen om te gaan met het toekennen van nakosten. Dit wordt door deze uitspraak echter niet bevestigd. 5.3 Praktijk Praktijkonderzoek (binnen de deurwaarderskantoren die lid zijn van de PB Groep) laat zien dat door de kantoren in oude dossiers geen nakosten in rekening worden gebracht. Dit omdat niet duidelijk was wanneer en op welke wijze dit is toegestaan. Uit onderzoek is gebleken dat het mogelijk is nakosten in oude dossiers te vorderen. Hierbij dient een deurwaarder de onder 5.1 genoemde voorwaarden in acht te nemen en rekening te houden met de criteria. In het volgende hoofdstuk worden een aantal aanbevelingen gegeven voor het vorderen van nakosten in oude dossiers. Tevens blijkt uit praktijkonderzoek dat alle kantoren in nieuwe dossiers nakosten vorderen. De nakosten worden opgenomen in de betekening. Thans bestaat er een uniform beleid binnen de PB Groep over het in rekening brengen van nakosten bij nieuwe dossiers. 5.4 Eindconclusie De centrale vraag of er juridische kaders bestaan om nakosten te incasseren, kan bevestigend worden beantwoord. Nakosten kunnen zowel bij oude als nieuwe dossiers worden gevorderd. Hierbij dienen de in paragraaf 5.1 genoemde voorwaarden/criteria in acht te worden genomen. Bij dossiers die reeds in het archief zijn geplaatst, is het raadzaam geen nakosten in rekening te brengen. Bij oude dossiers waarin de vordering nog niet is voldaan kunnen nakosten in rekening worden gebracht. Bij de lopende dossiers kan een onderscheid worden gemaakt tussen beslag onder een derde op periodieke betalingen en overige beslagen. Bij een beslag onder een derde op periodieke betalingen is het niet vereist een exploot te maken maar kan een deurwaarder volstaan met een brief naar de debiteur waarin wordt gewezen op de nakosten en de grondslag hiervan, de hoogte en de mogelijkheid om verweer hiertegen te voeren. Indien de debiteur niet tot betaling van de nakosten zal overgaan kan vervolgens na het verstrijken van de bezwaartermijn (30 dagen na dagtekening van de brief) de werkgever worden aangeschreven indien DWK Van de Pas als eerste beslag onder een derde heeft gelegd. Indien zij niet als eerste beslag heeft gelegd kan een brief worden verstuurd naar het deurwaarderskantoor die als eerste beslag heeft gelegd. Bij overige beslagen zoals bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak, is het noodzakelijk een exploot uit te vaardigen waarmee de debiteur in kennis wordt gesteld van de nakosten. Bij het vervaardigen van het exploot is het raadzaam de kosten tegen de baten af te wegen. Dit houdt in dat het maken van een exploot alleen zinvol is als het in de buurt van het kantoor kan worden betekend. Anders zijn de kosten voor het betekenen van een exploot hoger dan het bedrag aan nakosten. Alvorens over te gaan tot betekening van het exploot voor de nakosten is het raadzaam het
37
systeem te raadplegen wanneer voor het laatst een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie is opgevraagd. De debiteur kan inmiddels verhuisd zijn. Het vervaardigen van een exploot is dan, uit het oogpunt van de kosten/batenanalyse, niet efficiënt. Het opvragen van het uittreksel is noodzakelijk omdat een deurwaarder niet van honderden dossiers kan bijhouden wanneer iemand gedurende de procedure verhuist. Bij nieuwe dossiers kan blijkens jurisprudentie worden geconcludeerd dat de nakosten in de betekening van het vonnis opgenomen dienen te worden. Dit is gerechtvaardigd omdat het vonnis een titel oplevert voor executie van nakosten. Een andere mogelijkheid die een deurwaarder heeft, is de nakosten in de dagvaarding mee te nemen en de rechter te vragen gedaagde op voorhand te veroordelen in de nakosten. Dit wordt doorgaans afgewezen, maar de mogelijkheid bestaat wel. Wellicht komt er in de toekomst verandering in en worden de nakosten op voorhand toegewezen.
38
Hoofdstuk 6:
Aanbevelingen
Dit onderzoek had tot doel duidelijkheid te verschaffen over de invorderbaarheid van de nakosten. Bij de procedure tot het vorderen van nakosten zijn een aantal aanbevelingen opgesteld voor deurwaarders. 6.1 Juridische kaders Naar aanleiding van het onderzoek dat is uitgevoerd kunnen een aantal aanbevelingen worden gegeven over de procedure tot het vorderen van nakosten. In oude dossiers acht ik het wenselijk alleen nakosten te vorderen bij dossiers die nog lopen en waarin de vordering nog niet volledig is voldaan. Alvorens nakosten in rekening te brengen adviseer ik eerst te bekijken of is voldaan aan de volgende twee voorwaarden: - Is er een vonnis? - Is gedaagde in dit vonnis veroordeeld tot vergoeding van de volledige proceskosten? Naast deze twee voorwaarden adviseer ik rekening te houden met de onderstaande criteria: - Bij de hoogte van de nakosten dient een deurwaarder aan te sluiten bij 50% liquidatietarief dat voor rechtbanken en gerechtshoven geldt of 50 % van één punt kantonliquidatietarief-salaris. (afhankelijk van de sector); - De deurwaarder dient de debiteur op de hoogte te stellen met een brief of een exploot (afhankelijk van het soort beslag). Indien is voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden/criteria dient eerst te worden onderzocht om welk soort beslag het gaat. Bij een beslag onder een derde op periodieke betalingen adviseer ik de debiteur aan te schrijven en in de brief in ieder geval de volgende zaken te vermelden: - Wat onder nakosten wordt verstaan; - Grondslag van de nakosten; - De hoogte van de nakosten; - Mogelijkheid om verweer te voeren. Indien deze zaken niet worden opgenomen is de kans groot dat een debiteur niet begrijpt waarom hij/zij opeens nakosten moet gaan betalen. Bij overige beslagen zoals bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak wil ik adviseren de volgende punten in acht te nemen: - Alvorens een exploot te maken, te controleren of de woonplaats van de debiteur binnen het gebied van de volgende postcodes ligt, 5520 t/m 6471. Dit betreft alle plaatsen in Limburg en Zuid-Oost Brabant. De baten wegen, (in het geval de woonplaats zich bevindt binnen deze postcodes) op tegen de kosten die een deurwaarder moet maken om het exploot te betekenen (kosten-batenanalyse); - Indien de woonplaats is gecontroleerd, een exploot uitvaardigen waarmee de debiteur bekend wordt met de nakosten; - Tevens te bekijken wanneer voor het laatst een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie is opgevraagd. Bij een uittreksel ouder dan drie maanden adviseer ik een nieuw uittreksel op te
39
vragen. Dit voorkomt dat een deurwaarder een exploot gaat betekenen aan het verkeerde adres. Bovengenoemde voorwaarden zorgen er voor dat nakosten binnen de juridische kaders in rekening worden gebracht. Indien niet binnen deze kaders wordt gehandeld, handelt DWK Van de Pas tuchtrechtelijk verwijtbaar. 6.2 Algemene aanbevelingen Uit onderzoek is gebleken dat er verschillende tarieven gelden voor de hoogte van de nakosten bij de sector kanton en civiel. Dit heeft voor onduidelijkheid gezorgd. Het opstellen van één liquidatietarief voor de sector kanton en civiel kan een oplossing zijn. Indien één tarief wordt gehanteerd bestaat geen onduidelijkheid meer bij de sector kanton en civiel over de hoogte van de nakosten. Tevens zou de wetgever ervoor kunnen kiezen om de hoogte van de nakosten niet afhankelijk te maken van de hoogte van de vordering, maar ook hiervoor één bedrag op te stellen. Een gemiddeld bedrag aan nakosten kan een oplossing zijn. Bij DWK Van de Pas is gebleken dat in sommige dossiers het bedrag aan nakosten niet opweegt tegen de ‘extra handelingen’ die moeten worden verricht. Het bedrag aan nakosten is dan te laag. Daartegenover zijn er ook dossiers waarin bijna geen ‘extra handelingen’ zijn verricht en een te hoog bedrag aan nakosten wordt gevorderd. Om deze reden zou ik het wenselijk achten één tarief en aldus één bedrag op te stellen. Tevens levert dit een tijdsbesparing voor de rechterlijke macht op. Er zullen minder geschillen ontstaan over de hoogte van de nakosten indien één tarief wordt gehanteerd. Deurwaarders kiezen er dan niet meer voor de weg van de bevelschriftprocedure te starten. Tevens zullen er dan minder tot geen executiegeschillen ontstaan. Het opstellen van één liquidatietarief is echter een bevoegdheid van de wetgever. Zolang de wetgever hiertoe niet besluit, blijft de onduidelijkheid bestaan. Als tweede acht ik het wenselijk dat artikel 237 lid 4 Rv wordt aangepast. Na de uitspraak van de Hoge Raad en de Voorzieningenrechter zou in de wet opgenomen moeten worden dat een vonnis waarin de gedaagde volledig is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten een titel oplevert voor executie van nakosten. Hiermee verdwijnt de onduidelijkheid voorgoed binnen de kring van deurwaarders.
40
Hoofdstuk 7: 7.1
Literatuurlijst
Literatuur
De Groot & Hendrikse 2005 A.M.F. de Groot en M.L. Hendrikse, De buitengerechtelijke kosten, Zutphen: 2005, p. 47. Van Mierlo, Van Nispen, Polak 2008 A.I.M. van Mierlo, C.J.J.C. van Nispen & M.V. Polak, Burgerlijke rechtsvordering; tekst en commentaar, Deventer: Kluwer 2008. 7.2
Publicaties
KBvG 31 december 2010, notitie nakosten. J.J. Boudewijn, Nasalaris in de praktijk II, Praktisch procederen 2007/4, p. 111-114. J.M. Wisseborn, Een vergelijkend onderzoek, nakosten bij de sector kanton, Adv.bl. 30 maart 2007,p. 170-173. Willem Heemskerk, Waarom geen veroordeling op voorhand?, Adv.bl. 23 juni 2006, nummer 9. Adv.bl. 20 maart 1998, nummer 6. A.W. Jongbloed, Nakosten en executiekosten, JBPr 2003-5, p. 437. E.J. Numann, Opstelling en begroting der kosten; nakosten, Groene serie privaatrecht: Burgerlijke rechtsvordering, Kluwer: Deventer 2003, aant. 19. J. Nijenhuis, Nasalaris in de praktijk**, Praktisch procederen 2003/3, p. 64. 7.3
Jurisprudentie
HR 19 maart 2010, LJN:BL1116. Hof ’s-Gravenhage 6 april 2010, LJN: BM032. Hof Amsterdam 17 juli 2007, LJN: BB4641. Hof Leeuwarden 15 november 2006, LJN:AZ2425. Hof Amsterdam 9 maart 2006, LJN: AV5233. Hof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2005, LJN: AU5140. Hof Amsterdam 31 maart 2005, LJN:AT3529. Hof ’s-Hertogenbosch 1 december 1999, LJN:AB7850. Hof ‘s-Hertogenbosch 25 juni 1997, NJ 1998, 201. Rechtbank Haarlem 14 januari 2011, LJN:BP1993. Rb. ‘s-Hertogenbosch (KR) 13 januari 2011, Zaaknummer: 734178\ CV EXPL 11-283. Rb. ‘s-Hertogenbosch (KR) 12 januari 2011, Zaaknummer: 732960. Rb. Amsterdam 23 december 2010, LJN: BO8910. Rb. Breda 15 november 2002, NJ 2003, 57 (BSI/Van Bentem).
41
Rb. Alkmaar 20 januari 1994, NJ 1995, 333. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders Amsterdam 4 mei 2004, zaaknummer 14.2004. 7.4
Elektronische bronnen
Aankoopgids incassobureaus, <www.incasso-bureaus.nl>, 14 februari 2011. Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, <www.rechtspraak.nl>, (zoek op liquidatietarief). Schuldinfo, Juridische info voor schuldverleners, <www.schuldinfo.nl/index.php?id=51c289>, 22 januari 2011. Rijksoverheid, <www.rijksoverheid.nl>, (zoek op wat is de rechtbank), 30 maart 2011. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, <www.ambtenaar10.nl>, (zoek op legaliteitsbeginsel), geraadpleegd op 6 april 2011 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, <www.sociaalraadslieden.nl/var/uploads/ReactieStasSZWop MMSidK11jul08.pdf>, 6 maart 2011. J. Dobber, Deurwaarders staan vaker voor de rechter, Het financiële dagblad 6 maart 2011. Rechtspleging Civiel en Bestuur 2008, Ontwikkelingen en samenhangen, <www.cbs.nl/NR/rdonlyres/259D2EB6-4D14-43E2-A07E AE8ACB770A30/0/2010rechtsplegingcivielbestuur2008.pdf>. 7.5
Overige bronnen
Stb. 1828, 50. Stb. 1896, 103. Stb. 1987, 590. Kamerstuk 26855, (MvT). Brief d.d. 11 juli 2008, Kamerstukken II 2007/08, 24 515, nr. 138, p.8. Rapport Voor-Werk I, (september 1998). Rapport Voor-Werk II, (bijlage: staffel kantonrechters).
42
Hoofdstuk 8:
Evaluatie
In dit hoofdstuk kunt u een persoonlijke reflectie lezen van de afgelopen maanden waarin ik onderzoek heb verricht naar de nakosten. U kunt onder andere lezen op welke wijze onderzoek is verricht en tegen welke moeilijkheden ik aan liep tijdens dit onderzoek. Na het verrichten van dit onderzoek kijk ik terug op een plezierige periode waarin ik veel heb geleerd. Het onderzoek dat ik ging verrichten was in het begin van de stage meteen helder. In overleg met de heer Van de Pas heb ik een onderzoeksplan opgesteld met een centrale vraag en deelvragen. Het opstellen van de centrale vraag bleek lastig en is ook een aantal keren aangepast. Het moest een vraag zijn waarin alle deelvragen waren verwerkt en dat was best pittig. Uiteindelijk is het mij gelukt een centrale vraag op te stellen die aansluit bij de deelvragen en het gehele onderzoek. Tevens heb ik voorafgaand aan dit onderzoek een planning gemaakt, die ervoor heeft gezorgd dat mijn scriptie op tijd af is. Bij de uitvoering van het onderzoek, merkte ik in het begin dat het lastig was om relevante literatuur te vinden over nakosten. Er zijn geen boeken specifiek geschreven over nakosten. Omdat het voor mij van belang was toch literatuur te onderzoeken ben ik meerdere malen naar de Universiteit van Nijmegen geweest om daar literatuur te onderzoeken. Zij beschikken bijvoorbeeld over literaire tijdschriften, boeken, parlementaire stukken en wetsgeschiedenis waarvan ik gebruik heb gemaakt. Dit heeft naar mijn mening veel waarde toegevoegd aan het onderzoek. Weliswaar zijn de artikelen die ik heb gevonden in verschillende literaire tijdschriften niet recent maar naar mijns inziens wel nog bruikbaar om vergelijkingen te kunnen maken. Er is op verschillende manieren onderzoek verricht om antwoord te verkrijgen op de centrale vraag. Naast literatuur onderzoek heb ik ook jurisprudentie en de praktijk erbij benaderd. Op het gebied van de nakosten is veel jurisprudentie. In het begin was het ook lastig om te onderscheiden wat de grote hoofdlijnen waren in de rechtspraak. Om dit probleem op te lossen heb ik voor mezelf alle uitspraken samengevat en in chronologische volgorde gezet. Voorts is de praktijk in het gehele onderzoek betrokken omdat voornamelijk is bekeken wat voor DWK Van de Pas mogelijkheden zijn om nakosten te vorderen en welke juridische kaders hierbij gelden. Zoals u reeds hebt kunnen lezen in het onderzoek is ook bekeken welke werkwijze andere deurwaarderskantoren zijn. Op deze wijze kon worden bekeken of er een eenduidig beleid bestaat over de invorderbaarheid van de nakosten. Dit onderzoek was voor mij zeer leerzaam. Ik heb geleerd om verschillende bronnen te onderzoeken en te vergelijken met elkaar en gewicht toe te kennen aan de betrouwbaarheid hiervan, om vervolgens op basis hiervan een antwoord te formuleren op de centrale vraag die voor DWK Van de Pas van belang is. Daarnaast hoop ik dat dit onderzoeksrapport handvaten kan bieden voor de andere deurwaarderskantoren die lid zijn van de PB Groep, mochten zij overwegen om nakosten in oude dossiers in rekening te brengen. Dit rapport kan inzicht geven in de effectiviteit hiervan en de regels die in acht dienen te worden genomen.
43
44