Mijn voornaamste daden en ontmoetingen
egodocumenten deel 31
Eerder verschenen in de reeks Egodocumenten: 16. Hermanus Verbeeck, Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe. Editie Jeroen Blaak, isbn 906550-163-0 17. ‘Hoe zal het met mij aflopen’. Het studentendagboek 1833-1835 van Jan Bastiaan Molewater. Editie Henk Eijssens, isbn 90-6550-164-9 18. Carel de Vos van Steenwijk, Een grand tour door de nieuwe republiek: journaal van een reis door Amerika, 1783-1784. Uitgave verzorgd door Wayne te Brake; met medewerking van Jeroen Blaak en Katherine M. Grant, isbn 90-6550-172-X 19. The diary of Elizabeth Richards (1798-1825). From the Wexford Rebellion in Ireland to Family Life in the Netherlands. Edited by Marie de Jong-IJsselstein; with an Introduction on the Wexford Rebellion (1798) by Kevin Whelan, isbn 90-6550-169-X 20. David Baute, Cort relaas sedert den jare 1609. De avonturen van een Zeeuwse koopman in Spanje tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Uitgegeven door Robert Kuiper, inleiding door Rudolf Dekker en Robert Kuiper, m.m.v. Hein Kluiver en Joos Vermeulen, isbn 90-6550-171-1 21. ‘Niet zo erg Hollands’. Dagboek van een reis naar Nederland 1790-1791 door Nina d’Aubigny. Editie en vertaling H. Metzelaar en E.R. d’Engelbronner, isbn 90-6550-174-6 22. Clara Cornelia van Eijck, Mijne waarde vrindin. Een Gents journaal (1790-1791). Ingeleid en van commentaar voorzien door Joost Rosendaal, isbn 90-6550-175-4 23. Arnout Hellemans Hooft, Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon. Het dagboek van een ‘grand tour’ (1649-1651). Editie E.M. Grabowsky en P.J. Verkruijsse, isbn 90-6550-181-9 24. Vader & zoons. / Father & sons Jacob de Vos Wzn. (1774-1844) en de getekende dagboekjes voor zijn kinderen / Jacob de Vos Wzn. (1774-1844) and the journals he drew for his children. Editie Eveline Koolhaas-Grosfeld, isbn 90-6550-182-7 25. Afscheid van de wereld. Het eigen levensverhaal van Boudewijn Donker Curtius, politicus, advocaat en rechter in de Bataafs-Franse tijd. (ed 25), uitgave verzorgd door Maarten W. van Boven, isbn 978-90-8704-122-9 26. De liefde en de vrijheid, natuurlijk! Het dagboek (1877-1910) van Frederike van Uildriks. Bezorgd, ingeleid en geannoteerd door Mineke Bosch, isbn 978-90-8704-178-6 27. De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autobiografie uit een tijdperk van overgang. Uitgave verzorgd door C.J.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders, ISBN 978-908704-179-3 28. ‘Weest wel met alle mensschen’. De ‘Kaapse brieven’ van Cornelis de Jong van Rodenburgh. Uitgave verzorgd door Carla van Baalen en Dick de Mildt, isbn 978-90-8704-282-0 29. Enege gedenckwerdege geschiedenissen. Kroniek van de Friese militair Poppo van Burmania uit de Tachtigjarige Oorlog. Editie en inleiding W. Bergsma, 230 blz, ingenaaid, geïllustreerd, isbn 978-90-8704-304-9 30. Seer teder beminde Heer Vader en Vrouw Moeder! Brieven van de Groninger familie Fockens in de Oost, 1748-178. Uitgegeven door G.J. Schutte, 442 blz., ingenaaid, geïllustreerd, isbn 97890-8704-423-7
Mijn voornaamste daden en ontmoetingen Dagboek van David Beck Arnhem 1627-1628
Uitgegeven door Jeroen Blaak
Hilversum Verloren 2014
In de reeks Egodocumenten verschijnen autobiografieën, dagboeken, brieven, reisjournalen e.d. De nadruk ligt op de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. De teksten worden uitgegeven met een inleiding en annotatie; zonodig worden ze vertaald in het Nederlands. De redactie bestaat uit R.M. Dekker, Arianne Baggerman, G.J. Johannes en Pieter Stokvis. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt dankzij financiële bijdragen van: J.E. Jurriaanse Stichting, Dr. C.L. Louise Thijssen-Schoute Stichting, Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven en Stichting de Roos-Gesink te Arnhem.
De aankoop van het dagboek door het Gelders Archief werd mogelijk dankzij bijdragen van Sint Nicolaï Broederschap, Fonds A.H. Martens van Sevenhoven, Stichting De Roos-Gesink, Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds, Rotaryclub Arnhem-IJssel, Rotaryclub Rheden-Rozendaal.
Illustraties op het omslag: voorzijde, Herman Breckerveld, Bolwerk bij de Sint Janspoort te Arnhem, pen op papier, gedateerd 1626 (foto Christie’s); achterzijde, titelpagina van David Becks manuscript (foto Gelders Archief).
isbn 978-90-8704-436-7 © 2014 Jeroen Blaak & Uitgeverij Verloren Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum www.verloren.nl Opmaak Rombus, Hilversum Omslagontwerp Robert Koopman, Hilversum Druk Wilco, Amersfoort Bindwerk Van Strien, Dordrecht No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher.
Inhoudsopgave
Inleiding
7
Journael ofte Dag-boeckje Historie Ao 1627 Historie A[nn]o 1628
33 137
Bijlagen I Sonnet op Arnhem II School en huishouden: David Becks kasboek
209 209 210
Register van personen en plaatsen
219
Inleiding
Het kleine formaat van het manuscript, de sierlijke titelpagina, het minuscule handschrift: ook zonder de naam van de auteur op de omslag is wel duidelijk wie de schrijver is van het zeventiende-eeuwse dagboek dat nu in het Gelders Archief wordt bewaard.1 Het is geschreven door schoolmeester David Beck, want het heeft precies dezelfde kenmerken als diens dagboek van 1624, nu in de collectie van het Haags Gemeentearchief.2 Dit Haagse dagboek is in 1993 door Svend Veldhuijzen uitgegeven en werd daarna een veelgebruikte bron in historisch onderzoek.3 David Beck, tot dan toe alleen sporadisch genoemd in historische studies vanwege een paar gedichten, werd door de publicatie van Veldhuijzen een bekende naam in de geschiedschrijving.4 Opmerkelijk genoeg is zijn andere dagboek in al deze tijd verborgen gebleven. We zouden het de naam Arnhems dagboek kunnen geven, aangezien het geschreven werd in deze plaats tussen 1626 en 1628. Tot 2011 1 Gelders Archief, Handschriften Gelders Archief, inv. nr. 4. Een eerste verkenning van het dagboek: Jeroen Blaak, ‘Een schoolmeester in Arnhem: het ‘Journael ofte Dag-boeckje’ van David Beck, 1626-1628’, in: Arnhems Historisch Tijdschrift 32 (2012) 168-185. Tenzij anders vermeld, komen de in deze uitgave genoemde bronnen uit het Gelders Archief. 2 Bibliotheek Haags Gemeentearchief, nr. 19-07-37 : Hs 420. 3 David Beck, Spiegel van mijn leven. Haags dagboek 1624, Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Sv.E. Veldhuijzen (Hilversum 1993). 4 Eerdere studies over David Becks gedichten worden genoemd in Veldhuijzens inleiding in Spiegel van mijn leven, 20-21. Studies waarin Becks dagboek een voorname bron is: Marika Keblusek, ‘Haags stilleven met boeken’, in: Th. Bijvoet e.a. (red.), Bladeren in andermans hoofd: over lezers en leescultuur (Nijmegen 1996) 81-95; Jeroen Blaak, Geletterde levens. Dagelijks lezen en schrijven in de vroegmoderne tijd in Nederland 1624-1770 (Hilversum 2004), m.n. p. 42-102; Irma Thoen, Strategic Affection? Gift Exchange in Seventeenth-Century Holland (Amsterdam 2007), m.n. p. 45-96. Er zijn verder nog tal van (cultuur)historische studies over de zeventiende eeuw waarin de naam David Beck wordt genoemd, studies die zeer uiteenlopende thema’s betreffen. Bijvoorbeeld: E.K. Grootes, ‘Het rijke literaire leven. Hollands hegonomie in de letteren en de verwoording van een Hollandse identiteit’, in: Thimo de Nijs en Eelco Beukers (red.), Geschiedenis van Holland deel 2 (Hilversum 2002) 353-378, aldaar p. 356; Thiemo Wind, ‘De ‘Vertoninge en Onderwyzinge op de Hand-fluit’ (1649): of hoe bedreven waren blokfluitisten in de omgeving van Jacob van Eyck?’, in: R.E.V. Stuip (red.), Meer dan muziek alleen (Hilversum 2004) 355- 370, aldaar p. 365; Erik A. de Jong, ‘Taking Fresh Air. Walking in Holland 1600-1750’, in: Michel Conan (red.), Performance and Appropriation. Profane Rituals in Gardens and Landscapes (Washington: Dumbarton Oaks, 2007) 19-42, aldaar p. 23.
wist evenwel niemand van het bestaan van deze Arnhemse aantekeningen. Pas in dit jaar dook de tekst op, bij een veiling van Adams Amsterdam Auctions.5 Deze opmerkelijke vondst kwam onder de aandacht van het Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis, dat vervolgens probeerde het dagboek bij een openbare instelling onder te brengen. Het Gelders Archief zag het belang van de tekst en kon het, met hulp van diverse fondsen, op de veiling aankopen. Gezien de aandacht voor David Becks Haagse dagboek is een uitgave van dit latere Arnhemse dagboek vanzelfsprekend. De Arnhemse aantekeningen zijn, net als de Haagse, in vergelijking met andere zeventiende-eeuwse dagboeken vrij bijzonder. Beck schreef bijvoorbeeld voornamelijk over zijn eigen doen en laten, waar andere auteurs vooral historische gebeurtenissen noteerden. Becks dagboek is daarom een unieke beschrijving van het alledaagse leven in de zeventiende eeuw. Ook opmerkelijk is zijn schrijfstijl. De meeste zeventiendeeeuwse dagboeken zijn kronieken van enkele gebeurtenissen op een dag, maar Beck beschreef wat er in de loop van een hele dag gebeurde, van opstaan tot naar bed gaan – een gegeven dat hij ook bijna altijd in zijn beschrijving noteerde. Beck maakte van zijn dagboek bovendien geen losse verzameling notities, maar schreef over elke dag een goed lopend, afgerond verhaal. Deze stijl van schrijven zien we in andere Nederlandse dagboeken pas veel later.6 Het Arnhemse dagboek sluit naadloos aan op het al langer bekende Haagse dagboek, maar het manuscript waarin de Arnhemse belevenissen staan is veel uitgebreider dan het Haagse. In de eerste plaats beslaan de dagboeknotities een langere periode. Ze lopen van 1 januari 1627 tot 6 november 1628, waarbij de periode mei tot augustus 1628 ontbreekt. Omdat bij zowel het einde van het dagboek als bij de ontbrekende periode de tekst abrupt afbreekt, mogen we ervan uitgaan dat er in de loop van de tijd pagina’s verloren zijn gegaan. Ten tweede bevat het Arnhemse manuscript meer dan dagboekaantekeningen alleen. Voor de jaren 1626, 1627 en 1628 noteerde Beck ook maandelijkse balansen van zijn inkomsten en uitgaven en voor de laatste twee jaren schreef hij bovendien nog een maandelijks overzicht van zijn correspondentie. De combinatie dagboek-kasboek-brievenboek is niet het resultaat van samenvoeging later in de geschiedenis, maar was door Beck zo bedoeld, zoals blijkt uit de titel die hij voor zijn manuscript bedacht: ‘Journael ofte Dag-boeckje, inhoudende mijnen ontfanck ende uijtgaef, mitsgaders mijne voornaemste daden, wedervaringen ende ontmoetingen, alsoock de fortuijnen van mijne vrienden.’ Hoewel David Beck het als één geheel zag, noemen we in deze publicatie alleen het 5 Adams Amsterdam Auctions, Fine & Rare Books and Prints, 28 mei 2011, cat. nr. 86. 6 Over Becks dagboek in vergelijking met en andere vroege zeventiende-eeuwse dagboeken: Blaak, Geletterde levens, 46-48.
8
gedeelte over zijn daden en wedervaren het dagboek. Omdat dit gedeelte als historische bron het meest interessant is, bevat deze uitgave alleen dit deel van het manuscript. Het kasboek en brievenboek – twee termen die Beck evenmin gebruikt – komen in de inleiding aan de orde en zijn, waar dat relevant was, verwerkt in de voetnoten bij de uitgave.
De ‘fortuijnen’ van David Beck en zijn vrienden Voor de uitgave van het Haagse dagboek deed Svend Veldhuijzen uitgebreid onderzoek naar het leven van Beck. In de jaren erna zijn er nauwelijks nieuwe feiten over zijn biografie en genealogie naar voren gekomen en ook het Arnhemse dagboek biedt wat dat betreft weinig nieuwe gegevens. David Beck werd in 1594 in Keulen geboren. Rond 1612 vestigde hij zich in Emmerich, waar hij als schoolmeester werkte. Na enkele jaren vertrok hij, net als veel van zijn familieleden, naar de Republiek en kwam terecht in Den Haag. Daar opende hij een zogenaamde Franse school, een school met een wat uitgebreider lesprogramma dan het voor bijna iedereen toegankelijke Nederduitse onderwijs. In 1618 huwde David Beck met Roeltje van Belle en samen kregen zij drie kinderen: Adriaen (1619), Sara (1621/2) en Roeltje (1623). Zijn vrouw overleed in het kraambed, kort na de geboorte van hun dochtertje. Begin 1625 vertrok Beck naar Arnhem, waar hij door het stadsbestuur was aangesteld als Franse schoolmeester. Hij hertrouwde er in 1630 met Geertruijt Noot, de bezegeling van een relatie waarvan het begin uitgebreid in het Arnhemse dagboek wordt beschreven. Met zijn nieuwe vrouw kreeg Beck nog drie kinderen: Geertruijt (1631), Hendricxken (1632) en Davina (1634). Het is aannemelijk dat Beck de geboorte van het laatstgenoemde kind niet meer heeft meegemaakt en dat zij is vernoemd in nagedachtenis aan haar vader: David Beck werd begraven in februari 1634, zij werd gedoopt op de veertiende van die maand.7 Over de lotgevallen van Becks nazaten is nauwelijks iets bekend. Het enige dat we weten is dat twee van zijn kinderen in Arnhem zijn overleden en dat zijn dochters Sara en Roeltje in 1635 nog leefden.8 Verder ontbreekt elk spoor. 7 In de registers van beluiden (Retroacta Burgerlijke Stand (RBS) 158, p. 25) staat geen datum bij Becks beluiden, enkel het bedrag: twee gulden. Huwelijk: 19 september 1630 (RBS 129, p. 11), getuigen waren Becks broer Steven en Noots broer Balter. Doop van de kinderen: Geertruijt 7 april 1631 (RBS 3, p. 23), Hendricxken 13 november 1632 (RBS 3, p. 98), Davina 14 februari 1634 (RBS 3, p. 132). In Spiegel van mijn leven, p. 11 wordt Becks derde dochter Anna genoemd, maar dat is niet juist. De erfgenamen van Beck sloten een akkoord over de verdeling van zijn boedel. Dit besluit werd wel vastgelegd, de inhoud van het akkoord en de verdeling niet, zie Oud Rechterlijk Archief inv. nr. 505, fol. 15v. 8 Spiegel van mijn leven, 11 en RBS 158, p. 41 en 47. In de Arnhemse registers van beluiden worden
9
Uiteraard bevat het Arnhemse manuscript wel de nodige biografische informatie over Beck en zijn verwanten gedurende de periode waarin de tekst is geschreven. De eerste twee jaar van zijn verblijf in Arnhem bracht David Beck door zonder zijn kinderen. Sara bleef wonen in Den Haag bij Davids broer Steven – ook een schoolmeester. Adriaen woonde in Delft bij Davids andere broer Hendrick, die eveneens schoolmeester was. Jongste dochter Roeltje werd verzorgd door een min, maar wel een andere dan degene die haar als baby had verzorgd. Eind 1626 haalde Beck zijn zoon Adriaen naar Arnhem toe, maar zijn dochters bleven in Holland: Sara bij familie in Den Haag, Roeltje in het gezin van broer Hendrick te Delft, later te Oud-Beijerland. In laatstgenoemde plaats had broer Hendrick namelijk in 1627 een aanstelling als Franse schoolmeester gekregen, een biografisch detail dat tot nu toe niet bekend was. Met deze broer Hendrick en met andere broer Steven voerde David een geregelde correspondentie, zo valt aan het brievenboek af te lezen. Met andere verwanten uit Den Haag had David Beck minder contact. Over diens jongere broer en zus Abraham en Odilia, die beide in 1624 bij hem in huis woonden, vertelt het Arnhemse manucript nauwelijks iets. Odilia verbleef mogelijk in Delft in het huis van broer Hendrick, Abraham was in de kost bij een familie in Amsterdam.9 Het Arnhemse dagboek laat verder zien dat Beck in Gelderland meer familieleden had dan tot nu toe bekend was. In zijn Haagse dagboek beschreef Beck een bezoek van neef Jan Mannis, die in de hofstad was om een plaats te verwerven als apotheker van het leger. Deze neef, door David Beck omschreven als ‘de oude’, was afkomstig uit Tiel en woonde ten tijde van de dagboeken in Rhenen. Zijn zoon, Jan Mannis ‘de jonge’, woonde wel in Arnhem en komt in het dagboek regelmatig voor. Hij was ruiter in het Staatse leger, trouwde in 1627 met de weduwe Maria van Meurs en, na haar overlijden, in 1641 met Cornelia niet de namen van echtgenotes en kinderen genoemd, slechts hun relatie tot de man of vader. Geertruijt Noot, dochter van Jan Wemmes Noot, werd met Pasen 1633 lidmaat van de kerk (Lidmatenboeken Hervormde Gemeente, fol. 128v.) In 1637 hertrouwde zij met Evert Haeck, sinds 1636 weduwnaar (RBS 158, p. 47). In ieder geval in 1647 werd nog een kind geboren uit dit huwelijk. In september 1660 werd de ‘vrouw van Evert Haeck’ begraven (RBS 158, p. 139). 9 In het dagboek is Becks gezin nauwelijks een thema. Bijna alle hier genoemde gegevens zijn dan ook afkomstig uit het kasboek. David betaalde aan broer Hendrick voor Adriaens kleren (mei 1626), gaf broer Steven geld voor kleding en schoenen voor Sara (bijvoorbeeld maart 1626, april 1628) en betaalde de min Susanneke 23 gulden per kwartaal kostgeld voor Roeltje (bijvoorbeeld april 1626). In december 1627 en 1628 noteerde hij zestig gulden kostgeld voor Roeltje, betaald aan broer Hendrick. September 1627 stuurde Beck een brief naar deze broer in Delft met een kado voor zus Odilia (zie brievenboek). De drie oudste broers Beck deelden de verzorging van hun jongste broer Abraham. Brievenboek 13 augustus 1627: Beck kreeg een brief van broer Hendrick ‘met Abrahams rekeninge.’ Kasboek april 1628: drie gulden ‘voor mijn deel aen Abrahams kleer[en]’ betaald aan broer Steven.
10
van den Berg, de weduwe van een luitenant. Dit huwelijk werd voltrokken in Oosterbeek.10 De oude Mannis had ook twee dochters. Een ervan woonde in Doesburg, de andere, Jenneken Mannis, in Arnhem. Zij was getrouwd met Jacob van Ommeren, een zoon van een burgemeester van Tiel. Een deel van Jennekes schoonfamilie woonde eveneens in Arnhem, zoals Jan van Ommeren, getrouwd met een dochter van een Arnhemse burgemeester, en Maria van Ommeren, die in 1628 huwde met de dijkgraaf van Wageningen.11 David Beck beschouwde alle hier genoemde personen als familie. Voor hem waren het allemaal neven en nichten, ook al was er sprake van soms zeer verre verwantschap. In het Arnhemse manuscript komt vervolgens ook een hele nieuwe vriendenkring van David Beck naar voren, al is de belangrijkste persoon in deze groep wel een oude kennis: Herman Breckerveld (1595/6-1673), tekenaar, schilder, graveur en glazenmaker. In Den Haag waren Breckerveld en Beck al goede vrienden en kort nadat Beck naar Arnhem was verhuisd, volgde ook Breckerveld, die getrouwd was met een Arnhemse. Over Herman Breckerveld is een uitgebreide studie verschenen, waaruit blijkt dat hij een zeer succesvolle werkplaats in Arnhem wist op te bouwen. Hij kreeg van het stadsbestuur en andere instellingen vele opdrachten voor het maken of beschilderen van ramen. Breckerveld werd bestuurslid van het St. Josephgilde en bekleedde één jaar de post van boekhouder. Hij legde toen een nieuw gildeboek aan, waarin hij enkele van zijn tekeningen opnam. Behalve deze tekeningen zijn er nog een handvol landschapstekeningen van hem bewaard gebleven en een schilderij van de brand in de Arnhemse Grote Kerk in 1633.12 Uit Becks Arnhemse dagboek blijkt dat Breckervelds werkgebied zich uitstrekte tot buiten de stad. Hij maakte bijvoorbeeld de ramen in de kerk van Voorst en kreeg opdrachten uit Zutphen. Bovendien werkte hij niet alleen. Verschillende keren schrijft Beck dat Breckerveld samen met zijn vrouw Jenneke Arents aan het tekenen was. Zij behoorde zeer zeker ook tot de vriendenkring van Beck.13 De vrienden en familie die het echtpaar Breckerveld had in Arnhem en omgeving, behoorden veelal ook tot de kennissenkring van David Beck, zo blijkt 10 RBS 128, p. 225 en 130, p. 64. Mannis en Meurs waren eigenaren van Daalhuizen, bij Velp (Menno Potjer, De Velperweg in kaart gebracht, 1600-1795. Eigenaren en eigenaardigheden (Utrecht 2008), 84). Volgens het verpondingsregeister van 1647 woonde Jan Mannis in de wijk van het Koningsstraatvendel en verhuurde hij een huis in de wijk van het Ketelstraatvendel. 11 Doesburg: RBS 487.1, p. 162: doop van een kind van Geertge Mannis en Pieter la Pijnen. Huwelijk Mannis en Ommeren: Regionaal Archief Rivierenland, RBS 1448, p.36. Huwelijk Jan van Ommeren met Anna Budding in idem, 42. 12 Reinier van ’t Zelfde, ‘Herman Jansz Breckerveld (1595/1596-1673), een veelzijdig ambachtsman’, in: Oud Holland 120 (2007) 31-106. Eén van Breckervelds landschapstekeningen staat op het omslag van deze uitgave. 13 Jenneke Arents was getuige bij de doop van Hendrickxken, de tweede dochter van Geertruijt Noot en David Beck (RBS 104, p. 78)
11
uit het Arnhemse dagboek. Daaronder bijvoorbeeld Jan Breckerveld, Hermans broer die in de leer was in Nijmegen, of de (edel)smid Hendrick Arents, Jennekes broer. Beck kende ook menig collega van Breckerveld, zoals een niet met name genoemde majoor, die tekenaar en edelsmid was. De vriendschap met glazenmaker Herman Jansz, een oom van Breckerveld, dateerde al van voor de verhuizing naar Arnhem. In het Haagse dagboek beschreef Beck een bezoek van deze Jansz aan de stad en maakte hij melding van het kortstondige leerlingschap van broertje Abraham bij deze glazenmaker. Herman Jansz was de zoon van Jan Sijmons en huwde in 1623 met Elsken Hillebrants. In de akte staat expliciet vermeld dat Jansz een burger van Arnhem was. In 1624 en 1625 was hij, samen met de toenmalige Franse schoolmeester Thomas, lid van de diaconie, wat erop kan wijzen dat hij enig aanzien in de stad genoot.14 Hij had in ieder geval voldoende aanzien om in 1625 als tussenpersoon te kunnen optreden bij de sollicitatie van David Beck naar het vacant gekomen schoolmeesterschap.15 Eenmaal in Arnhem onstond er een goede vriendschap tussen het echtpaar Jansz en Beck, die nog eens werd bevestigd bij de geboorte van hun kinderen. Beck was peetvader van Christijneken Jansz en Elkse Hillebrants was getuige bij de doop van Hendrickxen Beck.16 Tussen beide vrienden van Beck ontstond nog een opmerkelijke verwantschapsband. Oom Herman Jansz en zijn neef Herman Breckerveld kregen dezelfde persoon als schoonzus toen in juni 1626 Hendrick Arents, Breckervelds zwager, trouwde met Jenneken Hillebrants, de schoonzus van Jansz.17
Franse schoolmeester in Arnhem Aangezien David Beck van 1612 tot 1617 in Emmerich had gewoond, zal de stad Arnhem voor hem geen onbekend terrein zijn geweest. Wellicht had hij de stad 14 Huwelijk: RBS 128, p. 15. Diakenen: Hervormde Gemeente Arnhem, Kerkenraad, inv. nr. 1: resoluties, fol. 103. Verantwoording van uitgaven van de diaconie, ook van elke diaken afzonderlijk, in idem, Diaconie. inv. nr. 18: rekeningen, 1624, 1625. In deze bronnen wordt oom Jansz ‘Herman Jans glasemaker’ genoemd. In de rekeningen van 1621 wordt nog een Herman Janssen genoemd als diaken, mogelijk ook deze oom van Breckerveld. Jansz overleed waarschijnlijk in 1636. Hij stelde toen een testament op, ‘cranck te bedde leggende an de beswaerlicke sieckte de[r] peste.’ Oud Rechterlijk Archief inv. nr. 509, fol. 365. 15 Uit het Haagse dagboek weten we dat Hermans Jansz een brief aan Beck schreef waarin hij meldde dat de positie beschikbaar was vanwege het overlijden van meester Thomas. 16 De doop van Christijneken is niet teruggevonden. Dat Beck peetvader was, blijkt uit zijn kasboek. In mei noteerde hij een bedrag van 11 gulden 8 stuivers voor drie zilveren lepels als pillegift (kado bij geboorte) aan zijn petekind. Doop Hendrickxen: RBS 104, p. 78. 17 RBS 103, p. 8.
12
in die tijd al eens bezocht en anders zal hij Arnhem zeker hebben aangedaan op zijn reis naar Emmerich in 1623, waaraan in het Haagse dagboek wordt gerefereerd.18 De verhuizing betekende dat David Beck ging wonen aan de grens van de Republiek en dat betekende in de jaren twintig van de zeventiende eeuw ook: dichter bij de vijand. In deze jaren beleefde de Republiek moeilijke tijden. Het Spaanse leger had de Nederlanden stevig in haar greep, zeker na de verovering van Breda in 1625. En in Duitsland veroverde het Habsburgse leger steeds meer protestantse gebieden die door de Republiek werden gesteund. De Palts was bijvoorbeeld onder de voet gelopen door de keizerlijke troepen, met als gevolg een stroom protestantse vluchtelingen richting de Nederlanden. In de Republiek zelf heerste er nog steeds grote verdeeldheid tussen remonstranten en contra-remonstranten, een strijd die zowel op kerkelijk als op politiek gebied werd gevoerd. Arnhem had hierin de zijde van de contra-remonstranten gekozen.19 De stad werd bestuurd door twaalf schepenen, waarvan er jaarlijks twee tot burgemeesters werden gekozen.20 Dat Arnhem een grensstad was, kon David Beck merken aan de hoeveelheid soldaten in de stad. Er was namelijk permanent een garnizoen van het Staatse leger aanwezig. Militairen en hun aanhang vormden een groot deel van de Arnhemse bevolking: in de jaren twintig van de zeventiende-eeuw zo’n dertig procent van de ongeveer 8000 inwoners.21 De welvaart van de stad werd dan ook in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van het garnizoen. Verder was de stad door haar ligging aan de Rijn een belangrijke handelsplaats en was zij, omdat het hof van Gelre en de Gelderse rekenkamer er gevestigd waren, een vooraanstaand bestuurscentrum.22 In de periode dat Beck zijn dagboek schreef, was de situatie wat de welvaart betreft in Arnhem, net als in de rest van de Republiek, bepaald niet rooskleurig.23 Toch bood de stad in David Becks ogen klaarblijkelijk voldoende kansen voor een schoolmeester. De Arnhemse jeugd kon in de vroege zeventiendeeeuw naar een Nederduitse school, waar eerst en vooral lezen werd geleerd, 18 Spiegel van mijn leven, 6 juni. 19 Jonathan Israel, De Republiek 1477-1806 (Franeker 1996) 531-549. In Becks dagboek komen een aantal uit de Palts gevluchte predikanten voor. In zijn kasboek van november 1628 noteerde hij op de 16de: ‘voor de nabuerigen verdrevenen herders in de collecte 3 gl.’ 20 In de praktijk werden alle schepenen burgemeester genoemd. Verder waren bij het bestuur betrokken de zes gildemeesters, van elk gilde één, en een wisselend aantal gemeenslieden, zie Frank Keverling Buisman, ‘Bestuur en rechtspraak circa 1550-1700’, in: Jeroen Benders e.a. (red.), Arnhem tot 1700 (Utrecht 2008) 92-125. 21 Paul Klep, ‘De economische en sociale ontwikkeling 1550-1700’, in: Benders e.a., Arnhem tot 1700, 188-221, aldaar p. 194. 22 Idem, 220. 23 Idem, 191.
13
en naar de door de stad opgerichte Latijnse school, al zij zich tenminste wilden voorbereiden op een universitaire studie. Kinderen die meer zagen in wat praktischer vaardigheden als een goede schrijfhand, kennis van de Franse taal, rekenvaardigheid of het kunnen opstellen van een (Franse) brief – zaken die in handel en bestuur nuttig waren – hadden meer baat bij een verblijf op de Franse school. Ook om deze vorm van onderwijs had het stadsbestuur zich bekommerd. Zeker al vanaf 1586 betaalden de heren Franse schoolmeesters om de Arnhemse jeugd te onderwijzen.24 Tot 1624 was dit meester Thomas Arnold, maar toen deze in dit jaar overleed, moest het stadsbestuur op zoek naar een nieuwe onderwijzer. Van glazenmaker Herman Jansz kregen de burgemeesters een fraaie brief van David Beck uit Den Haag, met daarbij ‘exemplaren van verscheijden handen bij hem geschreven ende tot een proeve overgesonden.’ Van alle sollicitanten was zijn schrijven veruit het beste, zo vonden zij, en ze besloten hem het ambt aan te bieden.25 De raad ging echter niet alleen af op Becks schrijfhand, maar wilde ook zeker weten dat zij iemand van onbesproken gedrag in huis haalden. Vandaar dat men burgemeester Rutger Huygens, afgevaardigde naar Den Haag, inlichtingen liet inwinnen omtrent Becks ‘leven en comportement.’26 Het contraremonstrantse Arnhem zal zeker geen remonstrantse schoolmeester binnen haar stadsgrenzen gehad willen hebben, dus het is heel goed mogelijk dat Huygens ook op dit punt vragen heeft gesteld. Zijn oordeel was in ieder geval positief, zo liet hij het stadsbestuur in een brief weten, waarop werd besloten David Beck daadwerkelijk aan te nemen.27 In Den Haag had Beck een particuliere school en was hij volledig afhankelijk van het schoolgeld van zijn leerlingen. De Arnhemse positie bood in vergelijking hiermee veel meer zekerheid. In de eerste plaats kon Beck al rekenen op een vergoeding van 150 gulden per jaar, betaald door het stadsbestuur. Vervolgens hoefde hij geen kosten te maken voor woning en verwarming: hij kon wonen in een huis van de stad en kreeg jaarlijks vijftig ton turf op kosten van het stadsbestuur. Bovendien was Beck vrijgesteld van dienst in de schutterij, wat betekende dat hij geen uitrusting hoefde aan te schaffen én niet op gezette tijden ’s nachts de wacht over de stad hoefde te houden. Ten slotte kreeg hij nog de zekerheid dat iedereen die in Arnhem naar een Franse school wilde, al-
24 Menno Potjer, ‘Onderwijs’, in: Ingrid Jacobs e.a. (red.), Arnhem 1700-1900 (Utrecht 2009) 236257, aldaar p. 236-244. Lijst van Franse schoolmeesters in Menno Potjer, ‘Zingt een nieuw lied! Arnhemse voorzangers en schoolmeesters, 1578-1795’, in: Arnhem de Genoeglijkste 25 (2005) 100-114. 25 Oud Archief Arnhem inv. nr. 13: raadssignaten 1623-1628, fol. 119 (9 januari 1625). 26 Idem, fol. 131v (4 februari 1625). 27 Idem, fol. 138 (1 maart 1625).
14