.
•
"
.• .
•• • •
•
.
,
•
•
, ••
•
•
lOG 01
- • nr.
4 -;-november.1999
-
Afgiftekantoor Gent X
•
•
..
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE
Uitgave van de Opleidingen Logopedie en Audiologie Hogeschool Gent Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg
Oost-Vlaanderen
Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Gent WETENSCHAPPELIJKE
REDACTIE
RAAD
H. Chantrain, ass. Psychologie, gegr. Log.
P. Bastijns, prof. dr. Psychologie, lic. Logopedie
C. Cornette, lic. en gegr. Logopedie
W. Brans, gegr. Logopedie
P. Corthals, dr. Logopedie en Audiologie
M. Claeys, lic. Orthopedagogiek
F. Debruyne, prof. dr. Otorinolaryngologie
L. Feenstra, prof. dr. Otorinolaryngologie
W. Decoster, dr. Logopedie en Audiologie
E. Manders, dr. Logopedie
C. Hylebos, gegr. Logopedie
S. Peeters, prof. dr., Burg. ir.
M. Laureyns, gegr. Logopedie
A.M. Schaerlaekens, prof. dr. Germ. Fil., lic. Logopedie
M. Peleman, lic. en gegr. Logopedie
R. Stes, lic. en gegr. Logopedie
L. Simoens, gegr. Logopedie
E. Thiery, prof. dr. Neuropsychiatrie
J. Van Borsel, prof. dr. Neuroling., lic. Germ. Fil.
F. Van Besien, dr. Germ. Filologie
R. Vandevoorde,
P. Van Cauwenberge,
gegr. Logopedie
J. Verstraete, lic. en gegr. Logopedie
prof. dr. Otorinolaryngologie
W. Wellens, dr. Neuropsychiatrie
B. Vinek, dr. Logopedie en Audiologie
REDACTIE- SECRETARIAAT G. Van Maele, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (Sint-Kruis) (België), tel./fax (050) 35 24 12 Manuscripten aan dit adres in te zenden ABONNEMENTEN -
België: De abonnementsprijs
bedraagt
450 BEF per jaar (350 BEF voor studenten) te betalen op rekening 380-
0800054-69 van "Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie". -
Buitenland: De abonnementsprijs
bedraagt 600 BEF te betalen op rekening 380-0800054-69
van ''Tijdschrift voor
Logopedie en Audiologie" (Bank Brussel Lambert), De Waterwilgen 9, B-8310 Brugge (Sint-Kruis) (België). AANWIJZINGEN
VOOR AUTEURS
Het Tijdschrift voor Logopedie en Audiologi~ publiceert artikels i.v.m. preventie, diagnose, therapie van en experimenten omtrent spraak-, taal-, stem- en gehoorproblemen
en aanverwante gebieden.
Ingestuurde manuscripten moeten getypt zijn met ruime spatie en kantlijnen. Bij acceptatie bezorgt de auteur de tekst op diskette of via e-mail
[email protected]. Verwijzingen in de tekst gebeuren door vermelding van de naam van de auteur(s), gevolgd door het jaar van publicatie. Bij elk artikel worden een Nederlandse (eventueel ook Engelse) samenvatting gevoegd, enkele tretwoorden, een alfabetisch gerangschikte
bibliografie, alsook het correspondentie-adres.
Beoordeling wordt door leden van het leescomité uitgevoerd. Bij publicatie ontvangt de eerste auteur gratis tien exemplaren. Overname van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst
met de redactie.
De manuscripten moeten gezonden worden naar het redactiesecretariaat. ISBN - 0304-4971
TLA 1999 (29) - 4
ABONNEMENTEN
2000:NU INTEKENEN !
Vanaf heden kan ingetekend worden op de jaargang 2000 van ons tijdschrift. Naast de artikels blijven de u bekende rubrieken Ter Informatie, Uit de opleidingen, Odyssea, Boekbesprekingen, Eindwerken, Mededelingen, u op de hoogte houden van de evolutie van logopedie en audiologie. Ons team van gemotiveerde medewerkers zorgt ook in 2000 voor verantwoorde informatie. De intekenprijs is voor 2000 nog steeds extra laag: 450,- fr. voor de gehele jaargang! Studenten betalen 350 fr. en abonnees Nederland 600 fr. (verzending inbegrepen)
Hoe kan u (her)abonneren?
België:
450 fr.
betalen met bijgaand overschrijvingsformulier. Wil uw adres duidelijk leesbaar en volledig invullen. Studenten betalen 350 fr. indien ze via hun opleiding intekenen, en hoeven het overschrijvingsformulier niet te gebruiken.
Nederland: 600 Belgische frank storten op bankrekening 380-0800054-69 (Bank Brussel Lambert) van Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (Sint-Kruis), België, met melding: abonnement 1999.
Tip: abonneer nu meteen! Zo onderbreekt u de toezending van het tijdschrift niet.
171
TLA 1999 (29) - 4
OVER DE AUTEURS EN HUN ARTIKEL
Om de nasaliteit en nasaliteitsstoornissen
te
bij man-naar-vrouwtransseksuelen
en een paar
evalueren bestaan er verschillende onderzoeks-
aspecten aan te duiden van de stem bij vrouw-
methoden. Het opzet van het artikel 'De relevan-
naar-mantransseksuelen.
tie van nasometrie
Borse!.
velofaryngale
stoornissen'
van de nasometrie meettechniek
in de diagnostiek
van
Auteur is John Van
is de meerwaarde
als objectieve
te verduidelijken.
en directe
De werking en
Voor audiologen
is het belangrijk
een hoor-
toestel niet alleen aan te passen tot verbetering
het doel van de nasometer in de klinische praktijk
van het verstaan van spraak in stilte, maar ook
wordt besproken
het verstaan van spraak in ruis. Het artikel 'Het
en aangevuld
met gevals-
besprekingen. Kristiane
verstaan
Van Lierde
in ruis
met
hoortoestellen.
De
en
audiometrische drempels, frequentieselectiviteit,
licentiaat in de logopedie, fonologie en audiologie
temporele resolutie, lokalisatie en vragenlijsten'
en werkt in het Centrum voor Gehoor- en Spraak-
is een studie omtrent dit probleem.
revalidatie
"Ter Sprake"
is gegradueerde
van het UZ Gent.
Mark De Bodt, dr. in de medische wetenschappen, is directeur van het Universitair Revalidatiecentrum
voor
Communicatiestoornissen,
UZ Antwerpen, prof. dr. P. Van Cauwenberge
is
KNO-arts, diensthoofd ORL, UZ Gent en decaan van de Faculteit Geneeskunde, en prof. dr. John Van Borsel is lic. Germaanse filologie en dr. in de Neurolinguïstiek en werkt in de dienst Universiteit Gent, opleiding Logopedie en Audiologie. Ons tweede
artikel luidt 'De stem bij trans-
Mark Laureyns is gegradueerde in de logopedie (KVH), gehoorprothesist (RIZIV) en volgde hoorwetenschappen
(UIA). Hij is scientific manager
voor de Dialogue@ hoorcentra, werkt als international audiology trainer voor GN ReSound en is coördinator en docent voor de vakken hoortoestelaanpassing
aan de Katholieke Vlaamse
Hogeschool te Antwerpen. IIse eloet,
Bieke De Clerck, Ellen Stinkens,
Mieke Van Overbeke, Hilde Wouters
Katrien
Vermei re en
waren tijdens het onderzoek
seksuelen'. Het doel is een overzicht te bieden
laatstejaarsstudenten
aan
de
opleiding
van de mogelijkheden tot verhoging van de stem
gegradueerde in de audiologie te Antwerpen.
Aandacht Geregeld krijgen wij niet-bestelde tijdschriften terug. Vooral adreswijziging die ons niet (tijdig) bereikte, is er de oorzaak van. Als u ons een adreswijziging laat weten, wil dan tevens het nummer dat op het adresstrookje staat, mededelen.
172
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1999 (29)-4 DE RELEVANTIE VAN NASOMETRIE IN DE DIAGNOSTIEK VAN VELOFARYNGALE STOORNISSEN K.M. Van Lierde M. De Bodt J. Van Borsel P. Van Cauwenberge INLEIDING Nasaliteit is de mate waarin de resonantie van de nasale caviteit bijdraagt aan de fonatie, door een koppeling met de mond- en keelholte (Baken, 1997). Deze koppeling van de neus- mond- en keelholte gebeurt door een velofaryngaal kIepsfinctermechanisme. De graad van nasaliteit is taal- en zelfs dialectafhankelijk (Counihan, 1972). Andere factoren zoals de communicatiesnelheid (Bzoch, 1968), de vocale intensiteit (Lintz en Sherman, 1961) en de graad van articulatorische verticaliteit (d.w.z. mondopening)(Warren, 1967) kunnen eveneens de nasaliteit beïnvloeden. Bij de productie van de nasale consonanten Iml,ln/,ln I en I nl treedt er een koppeling op tussen de neus, mond- en keelholte. Het zijn de enige Nederlandse klanken waar een actieve velofaryngale opening optreedt. Het palatum molle heeft dan contact met de tongrug en de posterieure farynxwand welft naar voor (McWilliams, Morris en Shelton, 1990). Bij de productie van de oralen treedt, afhankelijk van de geproduceerde oraal, een gehele of gedeeltelijke velofaryngale sluiting op. Hierbij functioneren het palatum molle, de laterale farynxwanden en de posterieure farynxwand als een klepsfinctermechanisme, volgens vier vastgestelde bewegingspatronen, een coronaal patroon, sagittaal patroon, circulair patroon of een circulair patroon met de werking van de wal van Passavant (Skolnick, McCa11en Barnes, 1973). Ook klinkers voorafgegaan of gevolgd door een nasale consonant worden gekenmerkt door een bepaalde graad van nasaliteit (Warren en Dubois, 1964). Door een velofaryngale stoornis kunnen nasale resonantiestoornissen veroorzaakt worden op basis van een structurele, neurogene, functionele of psychische etiologie. De literatuur meldt talrijke begrippen om een velofaryngale stoornis perceptueel te beschrijven. Tot de meest gebruikte termen behoren enerzijds "hypernasaliteit" met synoniemen als "hyperrhinofonie", "hyperrhinolalia", "rhinolaliaaperta"
en "open nasaliteif' en anderzijds "hyponasaliteit" met synoniemen als "denasaliteit", "rhinolalia clausa", "gesloten nasaliteif' en "gesloten neusspraak". Om nasaliteit en nasaliteitsstoornissen te evalueren bestaan er verschillende methoden. De NKO-arts en de logopedist zullen meestal een beroep doen op zowel directe als indirecte onderzoeksmethoden. Bij een directe onderzoeksmethode wordt bedoeld dat de graad van nasaliteit rechtstreeks beoordeeld wordt. Met een indirecte onderzoeksmethode wordt een uitspraakgedaan overde graad van nasaliteitzonder dat de nasaliteit als dusdanig gemeten wordt. Op basis van deze directe en indirecte onderzoeksresultaten kan een medisch en/of logopedisch behandelingsbeleid gevoerd worden.
INDIRECTE ONDERZOEKSTECHNIEKEN NASALITEIT
VAN
Tot de indirecte onderzoeksmethoden van de nasaliteit behoort de detectie van de nasaliteit door middel van de nasale spiegeltest. Hierbij wordt een spiegel, voorzien van concentrische cirkels (de spiegel van Glätzel), horizontaal onder de neus geplaatst, halverwege de bovenlip en de neus. Zwaardemaker en Burger (1905) adviseren om de spiegel 0,5 cm onder de neusopeningen te plaatsen. Czermak (1857) vermeldt dat de nasale spiegel enkel tijdens de fonatie onder de neus wordt gebracht en vervolgens ook verwijderd wordt. De ernst van het nasale luchtverlies wordt uitgedrukt in graden van 0 tot 4, waarbij 0 staat voor geen nasaalluchtverlies en 4 voor ernstig nasaalluchtverlies. Aan de hand van de visuele perceptie van dit nasale luchtverlies wordt een uitspraak gedaan over de nasaliteit. Eveneens indirect zijn onderzoekstechnieken die berusten op een visuele observatie van het velofaryngaal klepsfinctermechanisme door bij-
173
TLA 1999 (29) - 4 voorbeeld radiografie, MRI, ultrasound, multi-view videofluoroscopie, elektromagnetische articulografie, velotracing, nasofaryngoscopie, etc. Voor een beschrijving van deze onderzoeksmethodes verwijzen we naar Krakow en Huffman, 1997. Bij al deze technieken wordt via de bouwenlof de functie van het velofaryngaal mechanisme een uitspraak gedaan over de graad van nasaliteit. Zo verschenen reeds tal van publicaties (Croft, Shprintzen en Rakoff, 1981, Harrington, 1944, Shprintzen, McCall en Skolnick, 1975) die de relatie leggen tussen een normale, respectievelijk gestoorde nasaliteit en de faryngale diepte, palatale lengte, hoogte van de palatale sluiting, etc. Naast methodes die berusten op de visuele perceptie van de nasale luchtontsnapping en de visuele observatie van het velofaryngaal mechanisme zijn er ook aërodynamische en akoestische indirecte onderzoeksmethodes. Tot de aërodynamische onderzoekstechnieken behoort o.a. de luchtstroommeting, waarbij door middel van metingen van de hoeveelheid orale en nasale iuchtstroom een evaluatie gebeurt van de velofaryngale functie en de daarmee gepaard gaande nasaliteit. Een akoestische onderzoeksmethode is de spectrale analyse. Het product van een dergelijke analyse is een spectrogram, een driedimensionele voorstelling van de akoestischeeigenschappen van hetspraaksignaal (frequentie, intensiteit en tijd). Tal van studies (Kent en Read, 1992, Krakow en Huffman, 1997, Baken, 1997) zijn reeds gepubliceerd om de karakteristieken van hypernasaliteit via deze techniek te identificeren. De identificatie van spectrale nasale karakteristieken is niet eenvoudig doordat enerzijds een geoefend oog nodig is om deze nasale patronen te herkennen en anderzijds doordat de spectrogrammen belangrijke interindividuele verschillen vertonen en door talrijke factoren beïnvloed kunnen worden (Krakow en Huffman, 1997).
DIRECTE ONDERZOEKSTECHNIEKEN VAN NASALITEIT Tot de directe onderzoeksmethoden om nasaliteitte beoordeien behoort o.a. de perceptuele evaluatie van de nasaliteit d.w.z. het auditief evalueren van het al dan niet aanwezig zijn van nasaliteitsstoornissen. Dit is ongetwijfeld de oudste en wellicht ook de meest gebruikte methode om een eventuele nasaliteitsstoornis te beoordelen. De perceptuele evaluatie kan gebeuren aan de hand van een spontaan gesprek, de afname van de Gutzmann lallil proef en de nasaliteitstesten van Bzoch (Grabb, Rosenstein en Bzoch, 1971). Bij de perceptuele beoordeling van de nasaliteit tijdens het spontaan gesprek doet de iuisteraar een uitspraak over de graad en het type van nasaliteitsstoornis, de alge-
174
mene verstaanbaarheid, de productie van vocalen en consonanten en het al dan niet voorkomen van articulatorische compensatiemechanismen (Shprintzen en Bardach, 1995, Hirschberg en Van Demark, 1997, Kotby et al., 1993). Bij de afname van de Gutzmann Ia/li! proef wordt de patiënt gevraagd de klanken lal en lil te foneren met open, respectievelijk gesloten neusgaten. Indien er een perceptueel nasaliteitsverschil optreedt, kan er sprake zijn van een hypernasaliteit. Bzoch (1989) hanteert hetzelfde principe in zijn hypernasaliteits-, hyponasaliteits- en nasale emissietest (nasale emissie is een abnormaal luchtverlies bij de productie van explosieven en fricatieven, resulterend in een nasale ruis (Harding en Grunwell, 1996)). De patiënt articuleert per test tien één- of tweelettergrepige woorden met open en gesloten neusgaten. Het al dan niet optreden van een perceptueel nasaliteitsverschil wordt weergegeven door een score op 10 toe te kennen. Een andere directe perceptuele methode, de auscultatieproef (Winters, 1975), waarbij d.m.v. een auscultatieslang een verbinding wordt aangelegd tussen één van de neusgaten van de patiënt en het oor van de onderzoeker wordt in de praktijk nog zelden gebruikt. Van alle tot nu toe besproken onderzoeken zijn enkel de aërodynamische, de akoestische metingen en de nasale spiegeltest objectieve meettechnieken. Helaas zijn deze methoden indirecte metingen om de graad van nasaliteit te bepalen. Een recente re methode die zowel objectief als direct kan genoemd worden is de nasometrie. In dit artikel wordt eerst kort ingegaan op de vraag wat nasometrie inhoudt als diagnostisch instrument en als therapiehulpmiddel. Daarna wordt een overzicht gegeven van een aantal mogelijkheden maar ook beperkingen van nasometrie. Eén en ander wordt geïllustreerd aan de hand van gevalsbesprekingen.
DE FUNCTIE VAN DE RESONATOREN De geluidsbron bij het spreken is de trilling van de stembanden. De trilling kan zich boven de larynx verplaatsen in drie resonantieruimten: de keelholte, de mondholte en de neusholte. De vorm van de keelholte wordt bepaald door de positie van het strottenhoofd, dat op en neer kan bewegen. De neusholte, met zijn onveranderlijke vorm, fungeert als resonator wanneer een verbinding met de keelholte ontstaat, door het dalen van het palatum molle. De mondholte is de meest variabele resonator. De vorm hiervan wordt bepaald door de stand van de tong, lippen en onderkaak. De articulatorische functie van de resonatoren is vooral duidelijk bij de klinkers. Het brongeluid van de trillende stembanden, dat zich door de resonatoren
TLA 1999 (29) - 4 voortplant, krijgt een eigen timbre of klankkleur af. hankelijk van de lengte en de vorm van de resonatoren (o.a. de lokalisatie van de constrictie in de resonantieruimten) en de absorptie enlof weerkaatsing van de trillingen. Wanneer een complexe trilling doorheen een resonantieruimte passeert worden de verhoudingen tussen de verschillende trillingscomponenten gewijzigd. Sommige componenten worden versterkt en anderen worden geheel of gedeeltelijk onderdrukt, afhankelijk van de resonantiefrequentie van de resonatoren. De trillingen worden beter "doorgelaten" doorheen de resonantieruimte naarmate de frequentie van de trilling, de resonantiefrequentie van de resonator benadert (Collier en Droste, 1982). Bij een stoornis van de velofaryngale sfincter gaat een trilling zich geheel of gedeeltelijk in een andere dan de bedoelde resonantieruimte gaan verplaatsen. Tijdens de productie van bijvoorbeeld een correcte lal zal de trilling zich bijna volledig door de orale caviteit verplaatsen. Bij een velofaryngale stoornis echter zal de trilling zich gedeeltelijk verplaatsen doorheen de nasale en gedeeltelijk doorheen de orale caviteit. Dit geeft een andere klankkleur. In dit voorbeeld wordt die andere klankkleur als pathologisch beschouwd en wordt de term hypernasaliteit gebruikt. Bij nasometrie wordt het akoestisch signaal afkomstig uit de nasale, respectievelijk orale caviteit opgenomen, met elkaar vergeleken en verwerkt en wordt aldus een nasaliteitspercentage berekend aan de hand van volgende formule: nasaal/(nasaal + oraal) x 100. Bij deze techniek wordt niet de werking van het velofaryngaal mechanisme bestudeerd, maar wel de geluidsgolven die ontstaan ter hoogte van de larynx, zich verplaatsen doorheen het velofaryngaal klepsfinctermechanisme en door de orale en de nasale caviteit. Aldus kan de graad van nasaliteit bepaald worden en kan een normale van een pathologische nasaliteit gedifferentieerd worden.
NASOMETRIE IN DE KLINISCHE PRAKTIJK De nasometerwerd gelanceerd door Fletcher, Adams en McCutcheon in 1989 en geproduceerd door Kay Elemetrics Corporation. Eerder werden prototypes van de nasometer, The Oral Nasal Acoustic Ratio of kortweg TONAR en TONAR 11, ontwikkeld door Fletcher en Bishop (1973). De nasometer is een geringe aanpassing qua structuur, functie en praktische toepasbaarheid van de TONAR. Binnen de NKO-kliniek van het U.z., Gent wordt de nasometer, model 6200-3 IBM PC versie gebruikt. Wat apparatuur en meet opstelling betreft bestaat het systeem uit een hardware gedeelte, een personal
computer en de eigenlijke nasometer met hoofdset. De hoofdset bestaat uit een kunststof plaatdietussen de neus en de bovenlip tegen het gelaat geplaatst wordt. Op de bovenzijde (t.h.v. de neus) en de onderzijde (t.h.v. de mond) van de kunststofplaatzijn microfoontjes ingebouwd die de signalen afkomstig uit de neus en de mond opnemen. De plaat fungeert dus als een geluidsscheiding tussen het orale en nasale signaal en is bevestigd aan een hoofdbeugel die op het hoofd vastgemaakt wordt door middel van een velerostrip. De plaat wordt zodanig geplaatst en vastgehecht d.m.v. draaiknoppen dat de patiënt nog voldoende articulatorische bewegingen kan maken met de bovenlip (Kay Elemetrics, 1994). Noch volwassenen noch jonge kinderen (vanaf 4 - 5 jaar) ondervinden hinder bij het plaatsen en fixeren van de nasometer. Tijdens de plaatsing worden eventuele haarspelden verwijderd en wordt erop gelet dat bij patiënten die een bril dragen geen te hoge spanning wordt gezet op de beugel ter hoogte van het temporale bot. Ter bescherming van de huid en om het onderzoek comfortabel te maken voor de patiënt is ter hoogte van de plaat een plastieken ring bevestigd. Deze plastieken ring wordt steeds bevestigd en wordt gereinigd na het onderzoek met een ontsmettingsmiddel. Ook wordt aan de patiënt gevraagd tijdens het onderzoek zoveel mogelijk stil te zitten om het verplaatsen van het apparaat te beletten.
Figuur 1: de positie van de nasometer op het hoofd (Da/ston, Neiman en Gonza/ez-Landa, 1993). De nasometer leidt de opgenomen signalen doorheen een filter met een frequentie van 500 Hz en een bandbreedte van 300 Hz. Vervolgens wordt de verhouding tussen de sterkte van het gefilterde nasale signaal en de som van de beide gefilterde nasale en orale signalen berekend en vermenigvuldigd met 100 zodat een nasaliteitspercentage wordt bekomen. Wanneer het nasale signaal afwezig is bijvoorbeeld tijdens de productie van de lal, is het nasaliteitspercentage, theoretisch gezien, gelijk aan nul. Bij het praktisch onderzoek is er echter gedurende de fonatie van stemhebbende klanken steeds een kleine transmissie via de nasale microfoon. Indien het orale signaal afwezig is bijvoorbeeld tijdens de productie
175
TlA 1999 (29) - 4
NASOMETER 0 0
~ ~ ~
~
-..
w
::i
« «
,
.'"'1
....
:--
0%
>
'--.;
ü
z
--.
--.
,-."
Cursor: < 0.16 sec
0 LO
Cf)
.'
Z
"
0
DURATION
: 4 (Sec.)
Figuur 2: een nasogram van de zin "mama neemt een banaan". van de Iml is het nasaliteitspercentage 100. Het systeem bepaalt van elke acht milliseconden spraak het gemiddelde percentage. De bemonsteringsfrequentie bedraagt dus 125 Hz. Deze gemiddelde percentages worden grafisch weergegeven opeen nasogram, waarbij de horizontale as de tijd sas voorstelt, en de verticale as het nasaliteitspercentage (dr. figuur 2). Tijdens de articulatie van de patiënt verschijnt op het scherm een stippellijn die het nasaliteitspercentage per tijdseenheid weergeeft. Ook het gemiddelde nasaliteitspercentage, de minimale en maximale nasaliteitswaarden van een gehele uiting - met een maximale lengte van 100 seconden - kan bepaald worden. Dit gemiddeld nasaliteitspercentage wordt binnen de seconde door het systeem bepaald. Over de praktische uitvoering van nasometrie is er nog veel onduidelijkheid. Het systeem is in België weinig verspreid en één van de grootste problemen blijkt het gebrek aan standaardisatie en normatieve waarden. Standaardisatie qua meetopstelling, verzameling van spraakstalen en analyse van spraakstalen is nochtans belangrijk want er zijn talrijke factoren die nasaliteitsmetingen kunnen beïnvloeden. Een identieke verzameling en analyse van spraakstalen met de corresponderende nasaliteitspercentages is belangrijk indien vergelijkend onderzoek gebeurt. Binnen de dienst logopedie van het U.Z. Gent wordt aan de patiënt gevraagd de klanken lal, lil,lul en Iml gedurende vier seconden aanhoudend te foneren. Bij volwassen patiënten wordt gevraagd 10 zinnen (aangepast voor het Nederlands) zoals opgesteld door de Eurocleft Speech Project in 1992 (Grunwell, 1993) voor te lezen. Vervolgens worden drie nasometrische teksten voorgelezen, namelijk een normale tekst (dit betekent een tekst met een normale verhouding nasale en orale klanken), een
176
denasale tekst (een tekst zonder nasalen) en een nasaie tekst (een tekst met overwegend nasalen). Voor elke klank, zin en tekst wordt het nasaliteitspercentage bepaald. Bij kinderen wordt een verkorte versie van de Snaptest (MacKay, Kummer, 1994) afgenomen. Hierbij worden korte zinnen, met behulp van prentstimulatie, door het kind herhaald en wordt tevens gevraagd om gedurende twee seconden steeds dezelfde syllabe te articuleren (6-10 syllaben) (cf. appendix). Het berekenen van het nasaliteitspercentage start tijdens of na de verzameling van de spraakstalen.
Naast de problemen rond standaardisatie bij nasometrie, stelt zich ook het probleem van een gebrek aan normen. Normatieve waarden werden verzameld voor Spaanse vrouwen (Anderson, 1996), voor het Fins (Haapanen, 1991), voor drie dialecten van Canada (Kavanagh etal., 1994), voor Australische kinderen (Van Doorn en PureelI, 1998), het NoordAmerikaans Engels (Seaveret.al., 1991) en het NoordNederlands (Van De Weijer, Slis, 1991). Ofde gevonden waarden voor Nederlandse sprekers zonder meer van toepassing zijn voor de Vlaamse populatie maakt voorwerp uit voor een normatief onderzoek dat gestart is aan het U.Z. Gent.
DOELGROEPEN De nasometer kan gebruikt worden als meetinstrument bij patiënten met verschillende pathologieën. Een hypernasale resonantie kan een mogelijke complicatie zijn van een tonsillectomie enlof adenoidectomie of uvulopalatopharyngoplastie (UP.P.P.). Nasometrie kan op een objectieve wijze de graad van nasaliteit bepalen en kan de postoperatieve evolutie nauwkeurig weergeven.
TLA 1999 (29) - 4 Casus 1 Deze 45-jarige man is een niet-professioneel stemgebruiker en onderging een uvulopalatopharyngoplastie als behandeling van een slaapapnoe. Vooren na de ingreep werden nasometrische gegevens verzameld, zoals weergegeven in tabel 1, om het effect van deze ingreep op de spraak te objectiveren.
en
Ol
(ij
en
-'"
~ Ol
Ol
'"
(ij
Cl
z
E ~
1ii
1ii
(ij
C Ol
'"
Ol
:::::
:J
--
Z
0
-'" Ol I-
-'" Ol I-
Preoperatief
-
<:::
19%
44%
13%
33%
12%
54%
Postoperatief
22%
39%
16%
36%
12%
60%
Casus 2 Deze 8-jarige jongen vertoont een geïsoleerde bilaterale cheilo-gnatho-palatoschisis waarbij reeds een lipplastie en palatoplastie gebeurde. Een intensieve logopedische therapie werd gevolgd vanaf het derde tot zevende levensjaar. De spraak bleef echter moeilijk verstaanbaar voor derden door de aanwezigheid van een ernstige hypernasaliteit met het optreden van een ernstige nasale emissie, een matige assimilatienasaliteit en multipele compensatiemechanismen voornamelijk glottal stops. In overleg met het Centrum voor congenitale aangezichtsafwijkingen van het U.Z. Gent werd onder algemene anesthesie een pharyngoplastie type Bardach verricht, waardoor het palatum molle een tweetal cm werd verlengd. Voor en na deze ingreep werd een nasometrisch onderzoek uitgevoerd aan de hand waarvan de resultaten van de chirurgie konden geobjectiveerd worden (cfr. tabel 2), Perceptueel was een duidelijk verschil hoorbaar. Deze patiënt was duidelijk beter verstaanbaar door de vermindering van de hypernasaliteit en nasale emissie.
Tabel 1: nasaliteitspercentages voor en na de ingreep, gemeten bij verschillende klanken en bij verschillende teksten (casus 1). Postoperatief werden voor 2 van de 3 vocalen en 2 van de 3 teksten iets verhoogde nasaliteitswaarden gemeten,Perceptueel was geen verschil hoorbaar. De ingreep kan geslaagd genoemd worden gezien de patiënt geen slaapapnoe meer vertoonde, niet meer snurkte en de gevolgen van de ingreep op de spraak nagenoeg als nihil konden beschouwd worden. Bij craniofaciale afwijkingen kan de nasometer een belangrijk meet- en evaluatie-instrument zijn bij een geïsoleerde of syndromaal bepaalde cheilognathopalatoschisis, vooral om het effect van een medische enlof logopedische therapie objectief te evalueren. Situaties waarbij nasometrische waarden belangrijke informatie kunnen opleveren zijn o,a. het bepalen van het nasaliteitspercentage voor en na een sluiting van het palatum durum, voor en na een secundaire spraakverbeterende ingreep, voor en na het uitvoeren van een kaakosteotomie, voor en na het dragen van een spraakplaat of voor en na het volgen van een intensieve logopedische revalidatie. De neus- keel- en oorchirurg, de hoofd- en halschirurg en de kaakchirurg kunnen aan de hand van deze nasometrische waarden het effect van de chirurgische ingreep op de spraak objectiveren. Voorde orthodontist bieden nasometrische gegevens belangrijke informatie om het effect van een spraakplaat te objectiveren. De logopedist kan objectief het effect van de logopedische therapie op de nasaliteit evalueren,
Ol
(ij
en c
Ol
-
:::::
':l
""
'" Ol
Ol
Cl
E ~
1ii
(ij
1ii ~
-'"
Ol
(ij
en
z'"
1ii
Z
-'" Ol I-
-'" Ol I-
0
Preoperatief
47%
71%
54%
60%
56%
64%
Postoperatief
28%
57%
51%
54%
51%
59%
Tabel 2: Nasaliteitspercentages voor en na de ingreep, gemeten bij verschillende klanken en bij verschillende teksten (casus 2). Casus 3 Deze 8-jarige jongen vertoont een geïsoleerde velofaryngale insufficiëntie (term gebruikt om een structurele etiologie aan te duiden) die berust op een congenitale wanverhouding tussen de diepte van de nasofarynx en de lengte van het palatum molle. Deze velofaryngale insufficiëntie bleek grotendeels resistent aan logopedische reëducatie. Na vier jaar intensieve logopedische revalidatie was de spraak nog steeds gekenmerkt door een ernstige graad van hypernasaliteit, het optreden van een ernstige nasale emissie en het gebruik van multipele compensatiemechanismen. In de spontane spraak was er zelfs sprake van klinkerspraak. Op 7-jarige leeftijd werd een plastisch chirurgische ingreep type push-back (chirurgische techniek waarbij het palatum molle wordt verlengd) gecombineerd met een faryngoplastie. Een duidelijke regressie van de nasaliteit,
177
TLA 1999 (29) - 4 voornamelijk bij geïsoleerde fonemen was waarneembaar. Vanuit deze betere anatomofysiologische uitgangssituatie werd een gerichte logopedische therapie {wegwerken van compensatoire articulatiemechanismen en werken volgens de methode van Golding-Kushner (Shprintzen en Bardach, 1995)) gestart. Na zes maanden intensieve therapie werd wegens demotivatie van de patiënt één maand rust voorgesteld. Voor en na deze rustperiode werden nasometrische gegevens verzameld, zoals weergegeven in tabel 3, om een eventuele regressie te identificeren. Het effect van de rustperiode en de opgetreden terugval wordt door deze onderzoekstechniek geobjectiveerd.
1ii
'"
0;
"'.'!l"
'"
<1l
0;
'"
z
Z
"'"'" f-
"''"" f-
c:
'" E
Cl
<1l
Preoperatief
-
:::::
""
--
29%
67%
41%
40%
22%
59%
Postoperatief
39%
80%
45%
53%
39%
65%
Ol
Ol
0;
~
0
1ii
1ii
Tabel 3: Nasaliteitspercentages voor en na het inschakelen van een logopedische rustperiode, gemeten bij verschil/ende klanken en bij verschil/ende teksten (casus 3). Zoveel is duidelijk dat nasometrie relevante en betrouwbare nasaliteitswaarden biedt. Verschillende studies onderstrepen de klinische betrouwbaarheid van nasometrie door de aanwezigheid van een hoge correlatie tussen de perceptuele bevindingen van geoefende luisteraars en de nasometrische waarden (Dalston, Warren en Dalston, 1991 a, 1991 b, Hardin, Van Demark, Morris en Payne, 1992, Dalston, Neiman en Gonzalez-Landa, 1993). Toch dienen nasometrische waarden bij patiënten met een matige tot ernstige nasale emissie met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Deze patiënten hebben een gemiddelde hoger nasaliteitspercentage dan patiënten zonder nasale emissie maar met dezeltde graad van hypernasaliteit. Elk afwijkend nasaliteitspercentage bevestigt een pathologie van de transmissie van de signalen doorheen het aanzetstuk, ofwel ter hoogte van de velofaryngale regio of orofarynx, of de nasofarynx of in de nasale caviteit zelf. Toch kan de medische of logopedische diagnose nooit gesteld worden op basis van deze informatie alleen. Een bepaald afwijkend nasaliteitspercentage kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een banale neusverkoudheid, door adenoïde woeke-
178
ringen, een palatoschisis, door een parese van het palatum molle, etc.... Nasometrie is dus geen differentiaaldiagnostische meting en vervangt niet de klassieke nasaliteitsonderzoeken. Nog een ander probleem dat zich kan stellen is dat de nasometer minder goed of niet reageeert wanneer de patiënt te luid praat. Tot nu toe werd de nasometer beschreven als een diagnostisch instrument om de graad van nasaliteit objectief en gedetailleerd weer te geven of om het effect van een behandeling te objectiveren. De . nasometer kan niet alleen gebruikt worden als meetinstrument maar tevens als hulpmiddel tijdens de therapie. Het klassieke behandelingsbeleid kan immers aangevuld worden met nasometrische oefeningen. Fletcher, Adams en McCutcheon (1989) geven een aantal suggesties voor nasometrische oefeningen, maar onderstrepen het belang van de creativiteit van de therapeut. Het nasaliteitspercentage van elk gearticuleerd foneem of woord kan visueel voorgesteld worden. De patiënt kan dan bijvoorbeeld tijdens de articulatie van de lal proberen om hetzelfde visuele blokpatroon te bekomen als de therapeut, of kan proberen om een vorige meting te verbeteren. Voor erg jonge kinderen bieden de nasometrische spelletjes, bij het programma geleverd, een interessante visuele biofeedback. Telkens een orale klank aangeboden wordt krijgt het kind een visuele beloning te zien. Is er sprake van hypernasaliteit dan is de visuele beloning niet te zien of wordt het scherm duister.
BESLUIT Informatie verkregen uit nasometrisch onderzoek mag objectief, betrouwbaar en relevant genoemd worden. Nasometrisch onderzoek is non-invasief, de meetprocedure is eenvoudig en de resultaten zijn onmiddellijk beschikbaar. Het is een ondersteunend, aanvullend maar geen differentiaaldiagnostisch onderzoek binnen de totale nasaliteitsdiagnostiek. Deze recente onderzoekstechniek geeft immers de mogelijkheid tot een gedetailleerde beschrijving van de nasaliteit of de nasaliteitsstoornis. Niet alleen de aanwezigheid maar ook de graad van de nasaliteitsstoornis wordt door deze onderzoekstechniek bevestigd. De ernst van nasaliteitsstoornis kan tevens nauwkeurig gevolgd worden en aan de hand van de nasometrische waarden kan het resultaat van een chirurgische, prothetische enlof logopedische interventie geobjectiveerd worden. Op basis van nasometrische metingen zijn vergelijkende studies tussen verschillende chirurgische technieken of logopedische benaderingen mogelijk. Specifieke logopedische technieken kunnen per patiënt geëvalueerd worden zoals bijvoorbeeld het effect
TLA 1999 (29) - 4 van een grotere mondopening tijdens de articulatie, het effect van een klassieke articulatietherapie, etc ... Tot nu toe echter bestaan er voor de verschillende klanken, zinnen en nasometrische teksten nog geen normatieve waarden voor Vlaanderen, wat de interpretatie van de resultaten niet eenvoudig maakt.
Als Bart haar ziet, zwaait hij. Els loopt weer verder. Bij de bakker koopt ze brood, bij de slager koopt ze vlees. Als het vijf uur is gaat ze terug, zodat ze op tijd weer thuis is.
Het is duidelijk dat een efficiënte diagnose van de nasaliteit nog steeds berust op de interpretatie van de informatie bekomen vanuit verschillende metingen. Naast een grondige perceptuele evaluatie van de nasaliteit en resultaten bekomen uit verschillende beeldvormingstechnieken en aërodynamische metingen kan een nasometrische meting, een gedetailleerde objectieve en directe beschrijving geven van de nasaliteit.
Nasale tekst (aangeoaste versie van Van den Broecke. 1988) Vanmorgen ging Meneervan Dam naar de groentenman. Namelijk om een mand mandarijnen te kopen. Aan zijn arm nam hij een mand mee om de mandarijnen in te doen. Na een minuut of tien stond Meneer van Dam in de winkel. En hij nam een mand mandarijnen mee en ook maar meteen negen bananen en een mooie ananas. Met zijn mand aan zijn arm ging hij toen snel naar huis.
APPENDIX NASOMETRISCHE
TEKSTEN
VOLWASSENEN Zinnen samengesteld door de Eurocleft Soeech Proiect in 1992 en aangeoast aan het Nederlands. (Grunwell. 1993\ Ik zing met hem gezangen in Namen. Mama neemt de banaan mee naar binnen. Ik heb een pakket te koop. Thuis moet ik altijd de tafel dekken. De dieven hadden de doos dicht gedaan. De baby blijft lang huilen. Tante Tine draagt wanten met bont. Aaf en Fiet schrijven de tafel van vijf. Saskia speelt op de stoep met haar step. Sanne snoept van de smeerkaas. Normale tekst (aanoepaste versie van Van den Broecke. 1988) Papa en Marloes staan op het station. Ze wachten op de trein. Eerst hebben ze een kaartje gekocht. Er stond een hele lange rij, dus dat duurde wel even. Nu wachten ze tot de trein eraan komt. Het is al vijf over drie, dus het duurt nog vier minuten. Er staan nog veel meer mensen te wachten. Marloes kijkt naar links, in de verte ziet ze de trein al aankomen. Denasale tekst (aanaeoaste versie van Van den Broecke. 1988\ Het is zaterdag. Els heeft vrij. Ze loopt door de stad. Het is prachtig weer, de lucht is blauw. Op straat ziet ze Bart op de fiets. Hij wacht voor het rode licht.
KINDEREN Nazeaaen van zinnen (deel van de Snaotest. MacKav en Kummer. 1994) Pak het boek-pak de pot-pak de baby Tover de tafel- tover de schildpad-tover de teddybeer Krijg ik een koek-krijg ik een kar-krijg ik een cake Suzie ziet de schort-Su zie ziet de schaar-Suzie ziet de staart Mama maakt mattetaart-mama maakt handschoenen-mama maakt limonade Svllabe herhaling (deel van de Snaotest. MacKav en KummeL 1994) Articuleren van dezelfde syllabe gedurende twee seconden. Elke syllabe wordt 6-10 maal geproduceerd. pa-pi- ta-ti-ka -ki-sa -si-scha-sch i-ma-mi-na -ni
REFERENTIES Anderson R.l. Nasometricvalues fornormal spanishspeaking females: a preliminary report. Cleft Palate-Craniofacial Journal 33 (1996), 333336. Baken R.J. Clinical Measurement of Speech. San Diego-London, Singular Publishing Group, Inc.,
1997. Bzoch K.R. Variations in velopharyngeal valving: the factor of vowel changes. Cleft Palate Journal, 5 (1968), 211-218. Bzoch K.R. Measurments and assessment of categorical aspects of cleft palate language, voice and speech disorders. In Bzoch K.R.: Communication disorders related to cleft Lip and Palate. Boston: College-Hili Press, 1989.
179
TLA 1999 (29) - 4 CollierR., Droste F.G. Fonetiek en fonologie. Leuven: Acco, 1982. Counihan D.T. Oral and nasal sound pressure measures.ln Bzoch K.R. (Ed). Communication disorders related to c1eft lip and palate. Boston, Little Brown, (1972), 186-193. Croft C.B., Shprintzen R.J., Rakoff S. Patterns of velopharyngeal valving in normals and cleft palate subjects: multi-view videofluoroscopic and nasoendoscopic study. Laryngoscope, 91 (1981) 265-273. Czermak J. Das Verhalten des weichen Gaumens beim hervorbringen der Reine Vocale. Wein, 1857. Dalston R.M., Neiman G.S., Gonzalez-Landa G. Nasometric sensitivity and specificity: a crossdialect and cross-culture study. Cleft PalateCraniofacial Journal 30 (1993), 285-291. Dalston R.M., Warren DW., Dalston E.T.Apreliminary investigation concerning the use of nasometry in identifying patients with hyponasality and/or nasa! airway impairment. Journalof Speech and Hearing Research 34 (1991 a), 11-18. Dalston R.M., Warren D.W., Dalston E.T. Use of nasometry as a diagnostic tooi for identifying patients with velopharyngeal impairment. Cleft Palate-Craniofacial Journal 28 (1991 b), 184-
189. Fletcher S.G. Bishop M.E. Measurement of nasality with TONAR. Cleft Palate Journal10 (1973), 610-621. Fletcher S.G., Adams L.E., Mc Cutcheon M.J. Cleft Palate Speech assessment through oral-nasal acoustic measures. In Bzoch K.R. (Ed). Communication disorders related to cleft lip and palate. Boston: College Hili Press, (1989), 246-257. Grabb W.C., Rosenstein SW., Bzoch K.R. Cleft lip and palate. London: J.& A. Churchill, 1971. Grunwell P. Analysing cleft palate speech. London: Whurr Publishers, 1993. Haapanen M.L. Nasalance scores in normal finnish speech. Folia Phoniatrica et Logopaedica 43 (1991),197-203. Hardin M. A., Van Demark D.R., Morris H.L., Payne M.M. Correspondence between nasalance scores and listener judgments of hypernasality and hyponasality. Cleft Palate-Craniofacial Journal29 (1992), 346-351. Harding A., Grunwell P. Characteristics of Cleft Palate Speech. European Journalof Disorders of Communication 31 (1996),331-357. Harrington R. A study of the mechanism of velopharyngeal closure. Journalof Speech and Hearing Disorders 9 (1944), 325-337. Hirschberg J., Van Demark D.R. A Proposal for standardization of speech and hearing evaluation to assess velopharyngeal function.
180
Folia Phoniatrica et Logopaedica 49 (1997), 158-167. Kavanagh M.L., Fee E.J., Kalinowski J., Doyle P.C., Leeper H.A. Nasometric values for th ree dialectal groups within the atlantic provinces of Canada. Journalof Speech and Language Pathology and Audiology 18 (1994), 7-13. Kay Elemetrics. Instruction manual, Nasometer Model 6200-3, IBM PC version. 1994. Kent R.D., Read C. The acoustic analysis of speech. San Diego: Singular Publishing Group, Inc., 1992. Kotby N., Haleem E.K.A., Hegazi M., Safe 1., Zak i M. Validity of some diagnostic procedure of velopharyngeal valve incompetence. Proceedings of XV World Congress of ORL & Head and Neck Surgery, Istanbul, Turkey, 1993. Krakow R.A, Huffman M.K. Instruments and techniques for investigating nasalization and velopharyngeal dysfunction in developing countries. Folia Phoniatrica et Logopeadica 49 (1997),139-146. Lintz L.B., Sherman D. Phonetic elements and perception of nasality. Journalof Speech and Hearing Research, 4 (1961), 381-3317. MacKayJ.R.A., Kummer A.W. TheMacKay-Kummer Snaptest. Kay Elemetrics Corporation, 1994. McWilliams B.J., Morris H.L., Shelton R.L.. Cleft Palate Speech. Philadelphia-Toronto; B.C. Decker Inc., 1990. Seaver E.J., Dalston R.M., Leeper H.A., Adams L.E. A study of nasometric values for normal nasa I resonance. Journalof Speech and Hearing Research 34 (1991), 715-721. Shprintzen R.J., Bardach J. Cleft Palate Speech Management, a multidisciplinary approach. Missourl: Mosby, 1995. Shprintzen R.J., McCall G.N., Skolnick L. Selective movement of the lateral aspects of the pharyngeal walls during velopharyngeal closureforspeech, whistling and blowing. Cleft Palate Journal12 (1975) 51-64. Skolnick M.L., McCall, G. N., Barnes M. The sphincteric mechanism of velopharyngeal closure. Cleft Palate Journal1 0 (1973), 286-293. Van den Broecke M.P.R. Ter Sprake: Spraak als betekenisvol geluid in 36 thematische hoofdstukken. Dordrecht: Floris, 1988. Van De Weijer J.C., Slis IH Nasaliteitsmeting metde nasometer. Logopedie en Foniatrie 63 (1991), 97-101. Van Doorn J., Purcell A. Nasalence levels in the speech of normal australian children. Cleft Palate-Craniofacial Journal 35 (1998), 287292. Warren D.W. Nasal emission of air andvelopharyngeal function. Cleft Palate Journal 4 (1967), 148156.
TLA 1999 (29) - 4 Warren D.W., Dubois A.B. A pressure-f1ow technique lor measuring velopharyngeal oritice area during continuous speech Ilow. Cleft Palate Journal1 (1964),52-71. Winters H.P.J. Het aangeboren te kort verhemelte. Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de geneeskunde aan de Rijksuniversiteitte Utrecht, 1975. Zwaardemaker H., Burger H. Leerboek der Oorheelkunde. Haarlem, 1905
tieerd worden. De nasometer kan gebruikt worden als meetinstrument bij patiënten met verschillende pathologieën die resonantiestoornissen veroorzaken. Informatie verkregen uit nasometrisch onderzoek mag objectief, betrouwbaar en relevant genoemd worden. Nasometrisch onderzoek is noninvasief, de meetprocedure is eenvoudig en de resultaten zijn onmiddellijk beschikbaar. Het is een ondersteunend, aanvullend maar geen differentiaal-diagnostisch onderzoek binnen de totale nasaliteitsdiagnostiek.
SAMENVATTING
Trefwoorden: nasaliteit, nasaliteitsstoornissen, resonatiestoornissen, velofaryngale diagnostiek, nasometrie, nasaliteitspercentage.
De diagnostiek van velofaryngale stoornissen gebeurt op basis van directe en indirecte onderzoeksmethodes, die meestal berusten op subjectieve waarnemingen. Een recente re methode die zowel objectief als direct genoemd kan worden is de nasometrie. Bij nasometrie wordt het akoestisch signaal afkomstig uit de nasale, respectievelijk orale caviteit opgenomen, met elkaar vergeleken en verwerkt en wordt een nasaliteitspercentage berekend. Aldus kan de graad van nasaliteit bpaaid worden en kan een normale van een pathologische nasaliteit gedifferen-
CORRESPONDENTIE-ADRES Kristiane van Lierde U.Z. Gent Dienst Logopedie-Poli De Pintelaan 185 9000 Gent
1
181
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1999 (29)-4 DE STEM BIJ TRANSSEKSUELEN
Jahn Van Barsel
ABSTRACT Voice change in transsexuals. A particular aspect of gen der reassignment in transsexuals is that of adaptation of the voice. This paper discusses the possibilities to raise habitual pitch in male-to-female transsexuals and points out some issues to consider regarding the voice in femaleto-male transsexuals. INLEIDING Wanneer een patiënt zich op de K.N.O.-kliniek aanmeldt omwille van een stemprobleem, dan stelt men gewoonlijk wel een of andere organische afwijking vast aan het stemapparaat of toch een disfunctie ervan. Slechts uitzonderlijk doet zich een stemprobleem voor zonder dat er van een organische of functionele stoornis sprake is. Eén van de situaties waarbij zo'n ongewoon stemprobleem kan optreden, is bij transseksualiteit. Transseksualiteit, tegenwoordig ook vaak genderdysforie genoemd, duidt op een identiteitsprobleem dat zich kenmerkt dooreen onvrede bij een persoon met het eigen biologische geslacht. Bij een transseksueel bestaat er een sterk verlangen om op het andere geslacht te gelijken en door de maatschappij ook beschouwd te worden als behorend tot het andere geslacht (Benjamin, 1966). Transseksualiteit mag niet verward worden met travestie. Ook bij de travestiet bestaat het verlangen om het uiterlijke en het gedrag van het andere geslacht aan te nemen. Bij de travestiet treedt dit verlangen evenwel maar met tussenpauzen op en gaat het dus niet om een blijvend, voortdurend verlangen. Evenmin wenst de travestiet, zoals de transseksueel, een blijvende geslachtsverandering te ondergaan. Verder moet transseksualiteit ook onderscheiden worden van condities zoals hermafroditisme (het samen voorkomen bij eenzelfde individu van zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen) of het niet accepteren van eigen homoseksualiteit. Over de oorzaken van transseksualiteit tast men nog in het duister. Wat vereenvoudigend kan men stellen dat er twee types verklaringen bestaan. Ener-
182
zijds wordt gedacht aan een biologische en meerbepaald chromosomale of hormonale afwijking. Anderzijds bestaan er ook psychologische verklaringsmodellen. Wat deze laatste betreft, wordt o.a. gedacht aan onverschilligheid van de ouders tegenover gedrag volgens de andere sekse, of zelfs het aanmoedigen ervan, aan overdreven aandacht van de ouder van het andere geslacht of ook aan een gebrek aan contact met de ouder van het eigen geslacht als mogelijke oorzaken (Rubens et al. 1989). Transseksualiteit is geen frequente "aandoening" en de prevalentie ervan zou blijkens wat oudere data uit Zweden en het Verenigd Koninkrijk slechts zo'n 1 op 54.000 inwoners bedragen. Verder zou transseksualiteit van het type man naar vrouw meer voorkomen dan transseksualiteit van vrouw naar man en wel in een verhouding van 3 à 4 tot 1 (Walinder, 1971; Hoenig en Kenna, 1974; Van Kesteren, Gooren en Megens, 1996; Landen, Walinder en Lundstrom, 1996). De meest recente date verzameld in Nederland wijzen opeen prevalentie van 1 op 11.900 inwoners voor man-naar-vrouw transseksuelen en 1 op 30.400 inwoners voor vrouwnaar-man transseksuelen (Van Kesteren, Gooren en Megens, 1996). Als een transseksueel zich aanmeldt op de K.N.O.kliniek, dan is dat gewoonlijk wanneer het detransseksualisatieproces, d.W.Z. de aanpassing aan het andere geslacht, al een zekere tijd gestart is. Zo'n detransseksualisatieproces omvat meerdere fases beginnend bij een psycho-diagnostische fase gevolgd door een fase waarin hormonale therapie wordt toegepast en een fase waarin chirurgisch wordt ingegrepen. De vraag waarmee de transseksueel naar de K.N.O.-kliniek komt, is deze naar een aanpassing qua stem. Het betreft bijna altijd man-naarvrouw transseksuelen, die zich er over beklagen dat hun stem te laag klinkt. Bij vrouw-naar-man transseksuelen treedt onderinvloed van de hormonentherapie automatisch een stemverlaging op. Bij biologische mannen daarentegen leidt hormonentherapie niet tot de gewenste verhoging van de stem en blijft de stem laag. Deze bijdrage gaat over de mogelijkheden tot stemverhoging bij man-naar-vrouw transseksuelen waarbij we vooral de werkwijze bij een logopedische interventie belichten. Daarnaast besteden we aan-
TLA 1999 (29) - 4 dacht aan enkele mogelijke problemen bij vrouwnaar-man transseksuelen die niettegenstaande de automatische stemverlaging door hormonentherapie toch kunnen optreden. Vooraf willen we er echter uitdrukkelijk op wijzen dat er qua spraak ook nog andere verschillen zijn tussen man en vrouw dan het verschil in toonhoogte.
VERSCHILLEN QUA SPRAAK TUSSEN MAN EN VROUW Het feit dat mannen lager spreken dan vrouwen is misschien wel het best bekende verschil tussen man en vrouw qua spraak, maar lang niet het enige. Andere belangrijke verschillen betreffen de intonatie, de luidheid, de stemkwaliteit, de resonantie, de articulatie, het vocabularium en de gespreksonderwerpen. Wat de intonatie betreft, wees onderzoek uit dat bij vrouwen over het algemeen een grotere variatie qua intonatie voorkomt dan bij mannen. Of anders gezegd, mannenspraak wordt gekenmerkt door een relatief grotere monotonie (Hollien, Dew en Phillips, 1971). In sommige studies vond men ook verschillen in gebruik van intonatiepatronen. Mannen zouden vaker een dalende intonatie gebruiken en vrouwen vaker een stijgende intonatie (McConneli-Ginet; 1983, Pellowe en Jones, 1978). Mannen spreken over het algemeen ook luider dan vrouwen. Gemiddeld zou het verschil zo'n 3 tot 5 dB bedragen. (Yanagihara, Koike en Von Leden, 1966; Pavlovic, 1987; Awan, 1993). Verschillen tussen man en vrouw zijn er ook wat betreft de akoestische parameters jitter en shimmer, twee parameters die verband houden met de kwaliteit van de stem en slaan op de stabiliteit van de opeenvolgende luchttrillingen die door het open en dichtklappen van de stembanden bij fonatie ontstaan. Onder jitterverstaat men de verschillen in duur van de opeenvolgende trillingen, onder shimmer de verschillen in amplitude. Over het algemeen stelt men vast dat de jitter hoger ligt bij vrouwen dan bij mannen en omgekeerd dat de shimmer hoger iigt bij mannen dan bij vrouwen (Sorensen en Horii, 1983). Verder heeft men in verband met de stemkwaliteit kunnen vaststellen dat er bij vrouwen vaker een aangeblazen stem voorkomt (Klatt en Klatt, 1990). Wat betreft de resonantie, d.1.de filterwerking van het spraakkanaal waardoor bepaalde frequenties uit het spraaksignaal onderdrukt en andere versterkt worden, verschillen mannen en vrouwen eveneens. Bij mannen zijn het over het algemeen lagere frequenties die versterkt worden dan bij vrouwen (peterson en Barney, 1952; Ladefoged en Broadbent, 1957). Dit zou niet alleen te maken hebben met het feit dat de resonantieruimte korter is bij mannen dan bij vrouwen (Hirano, Kurita en Nakahima, 1983;
Childers en Wu, 1991) maar ook doordat er bij vrouwen een grotere mondopening en minder ronding van de lippen zou zijn (Bennett en Weinberg, 1979). Verder blijkt er een ook een verschil te bestaan qua articulatie. De articulatie van vrouwen is veelal correcter en benadert meer de standaarduitspraak dan die van mannen (Fischer,J.L.1958; Labov, 1966). Wat woordgebruik betreft, wordt aangenomen dat vrouwen minder platte taal en een beleefdere woordenschat gebruiken. Wel zou hun woordenschat beperkter zijn. Vrouwen zouden ook meer "benaderende" gebruiken (woorden zoals "ongeveer" of "zowat") en ze zouden meer bijvoegelijke naamwoorden gebruiken die een evaluatie inhouden (zoals "mooi", "leuk", "heerlijk" enz.) (Gerritsen, 1980). Tenslotte is gebleken dat mannen en vrouwen ook over andere onderwerpen praten. Typische mannen topics zijn bijvoorbeeld politiek, beroep, sport en auto's. Typische gespreksonderwerpen van vrouwen zijn o.a. familie en huishouden. Uiteraard gaat het hier om een gradueel en niet om een absoluut verschil (Gerritsen, 1980).
STEMVERHOGING BIJ MAN-NAARVROUW TRANSSEKSUELEN Om een verhoging van de stem te bekomen zoals dat bij man-naar-vrouw transseksuelen gewenst is, zijn er twee opties: fonochirurgie of logopedische therapie.
Fonochirurgie in de loop der jaren werden verschillende chirurgische technieken ontwikkeld om een slemverhoging te creëren (Isshiki, 1980; Waar, 1986). Eén mogelijkheid is een cricothyroid approximatie (zie bijvoorbeeld ook Isshiki, Tairi en Tanabe, 1983; Debruyne, De Jong en Oosterlinck, 1995; De Jong en Norbart, 1997). Bij deze techniek worden het thyroid en cricoid aan de voorzijde naar elkaar toegebracht en gefixeerd. Aldus wordt een blijvende verhoogde spanning in de stemplooien teweeggebracht. Een andere techniek is het verplaatsen van de voorste commissuur. Daartoe wordt het thyroid paramediaan doorgezaagd en wordt de middenpartij met de daarop nog vastzittende stembanden naar voor getrokken. Ook deze ingreep resulteert in een verhoogde spanning van de stemplooien. Bij nog een anderetechniek worden destembanden na opening met laryngofissuur vooraan losgemaakt, naar voren getrokken en vervolgens tussen de twee helften van het thyroid gefixeerd. Weer ontstaat een blijvendeverhoogde spanning van de stemplooien. Uitgaande van de observatie dat bij patiënten met een congenitale of iatrogene vergroeiing of webvorming in de voorste commissuur
183
TLA 1999 (29) - 4 vaak een lichte, hoge stem gehoord wordt, werd nog een andere techniek ontwikkeld (Donaid, 1982; Waar, 1986). Deze bestaat erin juist een web te vormen door hechting van het voorste derde deel van de stembanden. In dit gevai creëert men dus a.h.w. een verkorting van de stembanden om een hogere stem te bekomen.
Logoped~chebehandeHng Naast chirurgische interventie bestaat ook de mogelijkheid om via logopedische behandeling een stemverhoging te bekomen. Men brengt dan geen wijzigingen aan aan het stemapparaat maar men leert de patiënt wel het stemapparaat zoals het is op een andere manier te gebruiken. Een logopedische behandeling met het oog op een stemverhoging begint gewoonlijk met een evaluatie van het stemgebruik en de stemmogelijkheden van de patiënt. Er moet in eerste instantie bepaald worden welke de habituele toonhoogte van de patiënt is. Traditioneel gebeurt het bepalen van de habituele toonhoogte door de toonhoogte te meten in verschillende spraakmodaliteiten (lezen, tellen, conversatie, ...). Bij voorkeur doet men dit objectief aan de .hand van akoestische meetapparatuur zoals bijvoorbeeld het Computerized Speech Lab van Kay Elemetrics (1992). Om zicht te krijgen op de stemmogelijkheden van de patiënt qua toonhoogte kan men best een fonetogram opstellen. Ook hier gaat de voorkeur uit naar een objectieve registratie bij voorbeeld door middel van het voice range profile programma van Kay Elemetrics (1993). Met een bepaling van de habituele toonhoogte en een registratie van de mogelijkheden qua toonhoogte van de patiënt beschikt men over het nodige minimum aan informatie om de logopedische behandeling te starten. Uiteraard beperkt men zich meestal niet tot deze minimumgegevens. Het is aangewezen om zoals bij een klassiek stemonderzoek ook navraag te doen naar het stemgebruik in het dagelijkse leven en om naast de toonhoogte ook de luidheid en de kwaliteit van de stem te beoordelen en na te gaan of de ademhaling en de resonantie verder adequaat zijn. De logopedische behandeling zal zoals altijd ook pas starten na een KNO-onderzoek. Na de evaluatie van de stem is het vaak noodzakelijk een of meerdere sessies te wijden aan auditieve perceptietraining. Patiënten die, zoals mannaar-vrouw transseksuelen, zich aanmelden met de vraag naar een stemverhoging, zijn er zich meestal wel van bewust dat hun stem ergens te laag klinkt om als een vrouwenstem te kunnen beschouwd worden, maar op het gehoor af oordelen of een bepaald stemgeluid nu hoog of laag is, lukt hen dikwijls niet zo goed. Om echter in staat te zijn om met een hogere stem te spreken dan men gewoonlijk doet, is voortdu-
184
rende monitoring van de eigen spraak nodig. Dit vereist natuurlijk een goede auditieve perceptie en discriminatie van wat hoog of laag is. Vandaar dus dat gestart wordt met auditieve perceptietraining. Deze auditieve perceptietraining begint bij het leren beoordelen van de stem van anderen. Dit gebeurt enerzijds tijdens de therapeutische sessies zelf (de therapeut geeft stem, de patiënt beoordeelt of het hoog of laag was, of het hoger of lager was dan daarpas enzovoort). Anderzijds raden we de patiënt ook aan stemmen uit zijn dagelijkse omgeving te beluisteren en te proberen deze als hoog of laag te classificeren. Vervolgens wordt geoefend op het discrimineren van hoog en laag bij zichzelf. Een type oefeningen die hierbij nuttig gebleken is, zijn contrastoefeningen. Bij zo'n oefeningen vraagt men de patiënt om vocalen (bijvoorbeeld een lal of een lil) eerste heel hoog en onmiddellijk daarna heel laag te produceren en terzelfdertijd de aandacht te richten op het verschil tussen beide. Het werken met een aanvankelijk zeer duidelijk contrast tussen hoog en laag vergemakkelijkt de perceptuele discriminatie. Geleidelijk aan kan men dan overgaan tot hoge en lage producties met een minder uiteenliggende afstand. Deze contrastoefeningen zijn niet alleen bedoeld als training van de auditieve perceptie. Ze zijn tevens een eerste stap op weg naar het spreken met een hogere stem. De patiënt wordt ook verzocht de contrastoefeningen metverschillende vocalen regelmatig te oefenen thuis. Slaagt hij er in het verschil tussen hoog en laag goed te discrimineren bij anderen en kan hij met enig gemak paren produceren van een vocaal op een hoge en lage toon, dan kan voluit tot de productiefase overgegaan worden. Het is nuttig aan het begin van deze productiefase duidelijk de doelstellingen vastte leggen. Nogal eens bestaat bij de patiënt de neiging om een zo hoog mogelijke spraak na te streven. Nu is zoiets eerder af te raden en wel om twee redenen. Bij pogingen om zo hoog mogelijk te gaan spreken, krijgt men al vlug een onnatuurlijk stemgeluid te horen. Bovendien gaat het spreken met een zeer hoge stem meestal gepaard met overdreven spanning. Aldus bestaat het gevaar dat de patiënt een reële dysfonie gaat ontwikkelen. Het is dan ook goed heel duidelijk te stelien dat het doel van de therapie niet is met een zo hoog mogelijke stem te leren spreken, maar wel de habituele spreektoonhoogte dusdanig te verhogen dat de stem niet zal afsteken tegenover het toekomstige uiterlijke van de patiënt als vrouw. Cijfermatig uitgedrukt betekent dit dat het doel bereikt is wanneer de patiënt in staat is te spreken met een gemiddelde toonhoogte die iets boven de 150 Hz uitkomt. Onderzoek heeft uitgewezen (zie Spencer, 1988; Wolfe, Ratusnik, Smith en Northrop, 1990) dat man-naar-vrouw transseksuelen door luisteraars als vrouwelijke sprekers beschouwd worden wanneer ze een gemiddelde spreektoonhoogte kunnen aanhouden die bo-
TLA 1999 (29) - 4 ven de155 à 160 Hz uitkomt. Om dit doel te bereiken gaat men stap voor stap te werk. Van het produceren van vocalen contrastief hoog en laag, wordt overgegaan naar eerst korte, monosyllabische woorden en daarna langere, polysyllabische woorden. Als ook dit vlot gaat, kan men overstappen naar het produceren van klanken en woorden op een hoge toon zonder contrast. Men vraagt dan aan de patiënt om meteen vocalen en woorden op een hogere toon te produceren zonder voorafgaande productie op een lage toon. Vanaf dit ogenblik is het wel van belang voortdurend feedback te geven aan de patiënt en hem zeer regelmatig te informeren overde toonhoogte van zijn producties. Fonetische apparatuur met mogelijkheid tot directe feedback kan hier weer zeer nuttig zijn. Ook zal men er steeds op bedacht zijn de nodige instructies te geven en eventueel correctieve oefeningen en ontspanningsoefeningen in te schakelen mocht de patiënt een neiging blijken te vertonen tot overdreven gespannen stemgeving. Van het oefenen van vocalen en woorden zonder contrast zal men vervolgens proberen over te gaan naar de productie van zinnen met een hogere stem. Als tussenstap kan eerst nog met automatische reeksen (tellen van 1 tot 10, het opsommen van de dagen van de week of maanden van het jaar) geoefend worden. Ook korte stereotype uitingen kunnen in deze fase als oefenmateriaal dienen (uitingen zoals "dank u wel", "goedemorgen" ,"hoe gaat het" enzovoort). Lukt dit goed, dan kan men ook het nazeggen van zinnen proberen en vervolgens het lezen van fragmenten tekst. Het gebruik van automatische reeksen en stereotype uitingen, het nazeggen van zinnen of het lezen van een stukje tekst hebben alle het voordeel dat de patiënt zijn aandacht volledig kan richten op het "hoe" aspect van de spraak en geen aandacht moet schenken aan de inhoud, het "wat" aspect. Vaak vergt het wel enige oefening alvorens de patiënt ook in staat is tot reële communicatie en een echte conversatie kan voeren met de nieuwe stem. Als tussenstap hier kan eventueel geoefend worden aan de hand van conversaties uittoneelteksten. Geleidelijk aan lukt het na zekere tijd meestal ook de nieuwe, hogere stem te gebruiken bij meer levensechte conversaties. De laatste fase dan bij logopedische therapie voor stemverhoging, en vaak niet de eenvoudigste, is deze van de generalisatie naar het dagdagelijkse leven. Uiteindelijk komt het er op aan dat de patiënt niet alleen in het therapielokaal maar ook in zijn dagelijks bestaan de nieuwe stem gaat gebruiken. De bijdrage van de therapeut hier bestaat er vooral in samen met de patiënt te zoeken naar de meeste geschikte situaties waarin kan geoefend worden en zo mogelijk ook te komen tot een hiërarchie van spreeksituaties, gaande van gemakkelijk tot moeilijk, die men dan systematisch probeert te doorlopen. Het doel is bereikt wanneer de patiënt in staat is op elk ogenblik en in elke situatie zonder moeite de hogere
stem te gebruiken. Het is onze ervaring dat zelfs patiënten die niet over zo'n uitgebreide stemmogelijkheden beschikken er mits voldoende motivatie en oefening toch in slagen op relatief korte tijd een tweede, hogere stem te ontwikkelen. Eén van onze patiënten bijvoorbeeld met een aanvankelijke habituele toonhoogte van om en bij de 100 Hz en een bereik van 87 Hz tot 392 Hz, kon na negen sessies gespreid over 6 maanden met gemak een zekere tijd converseren met een gemiddelde spreektoonhoogte van 155 Hz. Gelijkaardige resultaten werden ook door anderen gerapporteerd (Kaira, 1977; Bralley, Bull, Gore en Edgerton, 1978; Ravesteyn Van Schie, 1982; Kaye, Bortz en Tuomi, 1993). Wel dient men er rekening mee te houden dat het spreken met een hogere stem wellicht steeds een extra inspanning zal blijven vergen van de patiënt. Het is dan ook niet uit te sluiten dat er niet eens een zekere terugval zal optreden, in periodes van stress of vermoeidheid bijvoorbeeld, en dat dan opnieuw wat oefening zal nodig zijn om de hogere stem weer even goed te kunnen hanteren. Ook is het niet uitgesloten dat patiënten zich wel eens zullen verraden bij het hoesten, lachen, keelschrapen of gebruik van een tussenwerpsel. Men kan dit best voorkomen door aan deze aspecten extra aandacht te schenken in therapie. Verder geven patiënten vaak aan dat het gebruik van een hogere stem vlotter lukt wanneer ze helemaal in de vrouwenrol kunnen opgaan (kledij, niet-verbaal gedrag, ...). Het is m.a.w. van belang dat de logopedische therapie goed getimed is in het geheel van het detranseksualisatieproces en misschien moet men er de voorkeur aan geven de therapie pas te starten als de patiënt ook zo ver gevorderd is dat hij reeds regelmatig de vrouwenrol kan aannemen.
Fonochirurgie of logopedie? Aangezien stemverhoging bij man-naar-vrouw transseksuelen zowel via fonochirurgie als via logopedische behandeling kan bekomen worden, kan men zich afvragen welke van beide opties de voorkeur verdient. Het standpunt dat in dit verband ingenomen wordt door het genderteam van de Universiteit Gent is dat in eerste instantie moet gestart worden met logopedische behandeling. De logopedische behandeling wordt als een onderdeel beschouwd van de zogenaamde real-Iife test. De real-life test, die gewoonlijk zo'n anderhalf jaar tot twee jaar duurt en samenvalt met de periode waarin hormonale behandeling plaatsvindt, heeft tot doel de juistheid van de diagnose te toetsen en vast te stellen of er inderdaad sprake is van een vermindering van genderdysforie wanneer de patiënt de rol aanneemt van het andere geslacht. Tevens gaat men na of de patiënt een stabiele wens heeft om volledig en per-
185
TLA 1999 (29) - 4 manent van geslacht te veranderen. (Kuiper, Asscheman en Gooren, 1992) Tijdens de real-life test wordt van de patiënt verwacht dat hij zich fam iIiaal, sociaal en professioneel gaat gedragen als vrouw. Dit betekent o.a. dat hij ook zijn stemgedrag moet aanpassen. Aan het einde van een geslaagde reallife test is het de patiënt zelf die beslist of er al dan niet een chirurgische ingreep voor de stem doorgaat. Omwille van het gevaar voor beschadiging van de stembanden bij intubatie wordt een stemoperatie hoe dan ook bij voorkeur uitgesteld tot wanneer alle andere geslachtsaanpassende ingrepen achter de rug zijn. De belangrijkste reden waarom patiënten zelfs na een geslaagde logopedische stembehandeling toch kiezen voorfonochirurgie is omdat, zoals reeds eerder aangegeven, het spreken met een hogere stem steeds een extra inspanning blijft vergen. Redenen waarom patiënten beslissen om geen stemoperatie te laten uitvoeren zijn o.a. tevre, denheid met de huidige stem, vrees voor een litteken t.h.v. de hals, vrees dat de operatie ook de kwaliteit van de stem zal wijzigen, dat de stem als oneigen zal klinken of dat de mogelijkheden qua stembereik zullen verminderd zijn. Dit laatste kan inderdaad een reëel probleem vormen bij patiënten die zingen bijvoorbeeld.
Binnen de groep van stempatiënten vormen transseksuelen een bijzondere populatie. Noch organisch noch functioneel is hun stemapparaat als dusdanig afwijkend. Door het detransseksualisatie-proces komt de stem en in het bijzonder de toonhoogte ervan evenwel niet langer overeen met het uiterlijke geslacht. In het geval van man-naar-vrouw transseksuelen kan zowel doorfonochirurgie als door logopedie een hogere stem bekomen worden. Bij vrouw-naar-man transseksuelen is er automatische een verlaging van de stem onder invloed van de hormonentherapie maar ook hier kan een logopedisch consult nuttig zijn. Tot slot moeten we nog eens benadrukken dat de toonhoogte van de stem maar één aspect is van de spraak dat via logopedische therapie kan gewijzigd worden. Voor een succesvolle aanpassing aan de andere sekse is het aangewezen ook aan de andere reeds genoemde aspecten (intonatiepatronen, articulatie, vocabularium) niet uit het oog te verliezen.
STEMVERLAGING BIJ VROUW-NAARMAN TRANSSEKSUELEN
BIBLIOGRAFIE
In tegenstelling tot de talrijke publicaties over de stem bij man-naar-vrouw transseksuelen is in de literatuur slechts weinig terug te vinden over de stem bij vrouw-naar-man transseksuelen. Algemeen overheerst de opinie dat de stemwijziging bij vrouw-naarman transseksuelen geen problemen stelt aangezien er automatisch een stemverlaging plaatsvindt bij toediening van mannelijke hormonen (zie bijvoorbeeld Hamburger, 1969; Battin, 1983; Spencer, 1988; Colton, Casper en Hirano, 1996). Hoewel het inderdaad opgaat dat de stem onder invloed van de hormonentherapie automatisch daalt, moeten we er niettemin op wijzen dat ook bij vrouw-naar-man transseksuelen logopedische tussenkomst aangewezen is. Met name zouden we willen pleiten voor een logopedisch consult voor de aanvang van de hormonentherapie. De ervaring leert dat patiënten soms onrealistische verwachtingen hebben t.a.v. de invloed van de hormonentherapie op de stem. Bij navraag blijkt dat sommige patiënten gehoopt hadden dat de stemverlaging vlugger zou zijn opgetreden of ook dat deze meer uitgesproken zou zijn. Andere patiënten hebben opgemerkt dat ze niet meer in staat zijn te zingen in de hoge tonen. Het is de taak van de logopedist erop te wijzen dat het gewoonlijk toch wel enkele weken tot maanden duurt vooraleer een duidelijke stemverlaging wordtvastgesteld bij hormonentherapie en dat de stemverlaging,
186
zeker bij patiënten die reeds voorheen een wat lagere stem hadden, soms niet zo uitgesproken is. Patiënten die zingen moeten er op gewezen worden dat er een verlies in de hoge tonen optreedt dat niet volledig gecompenseerd wordt door winst in de lage tonen. BESLUIT
Awan, S. (1993). Superimposition ol speaking voice characteristics and phonetograms in untrained and trained vocal groups. Journal ofVoice, 7, 3037. Battin, R.R. (1963). Treatment of the transsexual voice. In: Perkins, W.H. (Ed.) Current therapy ol communication disorders. Voice disorders. New Vork: Thieme Stratton. Benjamin, H. (1966). The transsexual phenomenon. New Vork: Julian Press. Bennett, S., Weinber, B. (1979). Acoustic correlates of perceived sexual identity in pre-adolescent children's voices. Journalof the Acoustical Society ol America, 66, 969-1000. Bralley, R.C., Bull G.L., Harris Gore C., Edgerton M.T. (1976). Evaluation ol vocal pitch in male transsexuals. Journalof Communication Disorders, 11,443-449. Childers, O.G., Wu, K. (1991). Gender recognition Irom speech. Part 11: line analysis. Journalof the Acoustical Society ol America, 90, 1641-1656. Colton, R.H., Cas per, J.K., Hirano, M. (1996). Understanding voice problems. A physiological perspective lor diagnosis and treatment. Baltimore: Williams & Wilkins. Debruyne, F., De Jong, F., Oosterlinck, K. (1995). Changes in lundamental frequency and spectrum of the voice after surgical cricothyroid approximation. Sandinavian Journalol Logopedics and Phoniatrics, 20, 103-106.
TLA 1999 (29) - 4 DeJong, F.I.C.R.S., Norbart, T.C.J. (1997). Cricothyroid approximation for raise of vocal pitch in androphonia. In: Kieinsasser, 0., Glanz, H., Olofsson, J. (Eds) Advances in laryngology in Europe. Elsevier Science. Donaid, P.J. (1982). Voice change surgery in the transsexual. Head and neck Surgery, 433-437. Fischer J.L. (1958). Social influences on the choice of a Iinguistic variant. Word, 14,47-56. Gerritsen, M. (1980). Een Kwantitatief onderzoek naar sekseverschillen in het Amsterdams. In: Geerts G., Hagen A. (uitg.) Sociolinguïstische studies 1. Bijdragen uit het Nederlandse taalgebied. Groningen: Wolters-Noordhoff. Hamburger, C. (1969). Endocrine treatment of male and female transsexualism. In: Green, R., Money, J. (Eds) Transsexualism and sex reassignment. Baltimore: John Hopkins University Press. Hirano, M., Kurita, J., Nakahima, T. (1983). Growth, development and ageing of human vocal folds. In: Bless, D.M., Abbs, JW. (Eds) Vocal fold physiology. San Diego: College Hili Press. Hoenig, J., Kenna, J.C. (1974). Prevalence of transsexualism in England and Wales. British Journalof Psychiatry, 124, 181. Hollien, H., Dew, D., Phillips, P. (1971). Phonological frequency ranges of adults. Journalof Speech and Hearing Research, 14, 755-760. Isshiki, N. (1980). Recent advances in phonosurgery. Folia Phoniatrica, 32, 119-154. Isshiki, N., Tairi, T., Tanabe, M. (1983). Surgicalalteration of the vocal pitch. Journalof Otolaryngology, 12, 335-340. Kalra, M.A. (1977). Voice therapywith a transsexual.ln: Gemme, R., Wheeler, C.C. (Eds) Progress in Sexuology. New Vork: Plenum. Kay, J., Bortz, M.A., Tuomi, S.K. (1993). Evaluation of the effectiveness ofvoice therapy with a male-tofemale transsexual subject. Scandinavian Joumal of Logopedics and Phoniatrics, 18, 105-109. Kay Elemetrics (1992). Operations Manual, CSL Computerised Speech Lab Model 4300, Software vers ion 4x. Pine Brook, NJ. Kay Elemetrlcs (1993). Operations Manual, Voice Range Profile Model 4326. Pine Brook, NJ. Klatt, D., Klatt, L. (1990). Analysls, synthesis and perception of voice quality variation among female and male talkers. Journalof the Acoustical Society of America, 87, 820-857. Kuiper, A.J., Asscheman, H., Gooren, L.J.G. (1992). Transseksualiteit. 111.De tweede diagnostische fase: de 'real-life test'. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 136, 1898-1901. Labov, W. (1966). The social stratification of English in New Vork City. Washington, D.C.: Centre for Applied Linguistics. Ladefoged, P., Broadbent, D. (1957). Information conveyed by vowels. Journalof the Acoustical Society of America, 29, 98-104.
Landen, M., Walinder, J., Lundsrom, B. (1996). Prevalence, Incidence and sex ratio of transsexualism. Acta Psychiatrica Scandinavica, 93,221-223. McConneli-Ginet, S. (1983).lntonation in aman'sworld. In: Thorne, B., Kramarae, C., Henley, N. (Eds) Language, gender, and society. Rowley: Newbury House. Pavlovic, C.V. (1987). Derivation of primary parameters and procedures for use in speech intelligibilty predictions. Journalof the Acoustical Society of America, 82, 413-422. Pellowe, J., Jones, V. (1978). On intonational variability in Tyneside speech. In: Trudgill, P. (Ed.) Sociolinguistic pattems in British English. London: Edward Arnold. Peterson, G.E., Barney, H.L. (1952). Control methods used in a study of the vowels. Journalof the Acoustical Society of America, 24, 175-184. Ravesteyn Van Schie, A.C. (1982). Logopedische behandeling van transsexuelen. Logopedie en Foniatrie, 54, 234-235. Rubens, R., De Cuypere, G., Gerlo, J., Matton, G., Monstrey, S., Vervaet, M., Jannes, C., Vermeulen, A. (1989). Transseksualiteit. Probleemschets en benadering. Tijdschrift voor Geneeskunde, 45, 313-325. Sorensen, D., Horii, Y. (1983). Frequency and amplitude perturbation in the voices of female speakers. Journalof Communication Disorders, 16, 57-61. Spencer, L.E. (1988). Speech characteristics of male-to female transsexuals: A perceptual and acoustic study. Folia Phoniatrica, 40, 31-42. Van Kesteren, P.J., Gooren, L.J., Megens, JA (1996). An epidemiological and demographic study of transsexuals in The Netherlands. Archives of Sexual Behavior, 25, 589-600. Waar, C.H. (1986). Stemveranderingen bijtranssexuelen door operatie. Logopedie en Foniatrie, 58, 135137. Walinder, J. (1971 ). Incidence and sex ratio of transsexualism in Sweden. British Journalof Psychiatry, 121, 119. WOlle, V.I., Ratusnik, D.L., Smith, F.H., Northrop, G. (1990). Intonation and fundamental frequency in male-to-female transsexuals. Journalof Speech and Hearing Disorders, 55, 43-50. Yanagihara, N., Koike, Y., Von Leden, H. (1966). Phonation and respiration. function study in normal subjects. Folia Phoniatrica, 18, 323-340.
CORRESPONDENTIE-ADRES John Van Borsel U.Z. Gent Dienst Logopedie-Poli De Pintelaan 185 9000 Gent
1
187
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1999 (29)-4 HET VERSTAAN IN RUIS MET HOORTOESTELLEN De audiometrische drempels, frequentieselectiviteit, temporele resolutie, lokalisatie en vragenlijsten Mark Laureyns, Iise Cloet, Bieke De Clerck, Ellen Stinkens, Mieke Van Overbeke, Katrien Vermeire en Hilde Wouters
INLEIDING De grootste uitdaging voor de audiologen die hoortoestellen aanpassen is het garanderen dat niet alleen het verstaan van spraak in stilte zal verbeteren, maar ook het verstaan van spraak in ruis. Deze studie gaat na wat de onderliggende factoren zijn die bepalen of iemand goed of slecht verstaat in ruis met een hoortoestelaanpassing. 97 proefpersonen namen deel aan het onderzoek, 54 normaalhorenden (alle audiometrische drempels tussen 250 en 8000 Hz beter of gelijk aan 15dBHl) en 43 slechthorenden (met een hoortoestel aanpassing en minimaal 6 maand gewenning aan deze aanpassing). Alle onderzoeken werden uitgevoerd in de geluidsarme cabine van een Dialogue
188
in stilte (SRT) en spraakaudiometrie in ruis (SNR). - Vragenlijsten: het Oldenburgprofiel en de Glasgow Hearing Aid Benefit Profile. Aangezien meerdere van deze onderzoeken nog niet genormeerd waren in dezelfde testconditie, werden deze eerst uitgevoerd bij de normaalhorende proefgroep. Nadien vergeleken we deze resultaten met die van onze slechthorende proefgroep. We gebruikten een multipele regressieanalyse om na te gaan welke onderliggende factoren de hoogste voorspellende waarde hadden naar het resultaat van de spraakaudiometrie in ruis.
DREMPELAUDIOMETRIE Van alle normaalhorende proefpersonen werd de drempel gemeten onder hoofdtelefoon en in vrij veld. Voor de slechthorenden werd de drempel onder hoofdtelefoon gemeten zonder hoortoestel en in vrij veld met het hoortoestel. Hieronder ziet u een "box & whiskers plot" (onderaan ziet u de laagste waarde, het onderste deel van het rechthoekje is de percentiel 25, het middelste lijntje van het rechthoekje is de mediaan, het bovenste deel van de rechthoek is de percentiel 75 en het bovenste streepje is de maximale waarde) van de resultaten van alle rechter oren voor de frequenties 500, 1000, 2000 en 4000Hz. Merk op dat de drempel van de slechthorenden ondanks het hoortoestel nog steeds gemiddeld 30dB slechter is dan die van de normaalhorende proefgroep.
TLA 1999 (29) - 4
Right Ear Hearing Level 110 100 .J 90 :J: al 80
" .5 ~
j
70 60 50
Cl 40
c:
ï:
III
:J:
30 20
.~
10
•.
o
-10
0.5K 1K 2K 4K 0.5K 1K 2K 4K 0.5K 1K 2K 4K hearing Impalredunalded
hearing Impatred alded
normal hearlnggroup
Figuur 1: De audiometrische drempet van het rechter oor voor respectievelijk de slechthorende groep zonder hoortoestel (hoofdtelefoon), de slechthorende groep met hoortoestel (vrij veld) en de normaalhorende proefgroep (vrij veld).
LUIDHEIDAANGROEI EN DYNAMISCH BEREIK Om het dynamisch bereik van het gehoor te bepalen gebruikten we twee technieken. Bij de eerste methode (luidheidaangroei) kreeg de proefpersoon smalband toonstootjes aangeboden en via een antwoordschaal met zeven toetsen gaf die aan hoe deze stimulus (onhoorbaar, erg zacht, zacht, normaal, luid, heel luid of onuitstaanbaar) ervaren werd. Deze methode was vrij tijdsintensief (duur +/- 3 minuten per frequentie) en het alternatief was het bepalen van de drempel, het meest en het oncomfortabel niveau op meerdere frequenties. Hiernaast ziet U de resultaten van de luidheidaangroei voor 2000Hz in vrij veld. Merk op dat de dynamiek of het verschil tussen onhoorbaar (1) en onuitstaanbaar (2) bij de slechthorenden met hoortoestel kleiner is dan bij de normaalhorenden.
Loudness Sealing in Free Field 2 KHz 130 normal hearin 120 .J 110 ::E: 100
In 'C
ha users
90 80 70
.-c: >- 60 50 c: 40
ii ~
.5
30
20 10
o
-10
1 234
567
1 234
567
scale Figuur 2: Resultaat van de luidheidaangroei voor 2000Hz in vrij veld bij de normaalhorende en de slechthorende (met hoortoestel) proefgroep. U ziet telkens het stimulatieniveau per categorie: 1: onhoorbaar, 2: heel zacht, 3: zacht, 4: normaal, 5: hard, 6: heel hard en 7 onuitstaanbaar.
189
TLA 1999 (29) - 4 Wanneer we het dynamisch bereik bepaalden via de drempel en het meest comfortabel niveau kregen we een gelijkaardig resultaat. Hieronder ziet u de drempel en het meest comfortabel niveau in vrij veld voor
2000Hz voor zowel de normaalhorende als de slechthorende proefgroep. Ook hier is het dynamisch bereik duidelijk kleinervooronze slechthorende proefgroep.
Dynamic range (HL & MCL) 2000 Hz at the right ear in FF ha users
normal hearin 75
65 55 45
..J
:J:
m
'ti
.Iii
35
~
25
..J
15
41
5
-5
HL2K
MCL2K
HL2K
MCL2K
Figuur 3: De drempel (HL) en hel meest comfortabel niveau (MCL) voor 2000Hz in vrij veld bij de normaalhorende en de slechthorende (met hoortoestel) praefgroep.
SPRAAKAUDIOMETRIE
IN STILTE
nagezegd werd en dalen met 3dB als het woord correct nagezegd werd. Aan het einde van de procedure namen we het gemiddelde van de laatste acht stimulatieniveaus (resultaat 11' was afhankelijk van het laatste woord ... als het tiende woord correct werd nagezegd was dit 3dB lager dan het aanbiedingsniveau van woord 10 ... maar er werd geen elfde woord aangeboden!) en dit was de SRT. Het voordeel van deze procedure was dat we maar één lijst nodig hadden om de SRT te bepalen met als gevolg tijdswinst en minder kans op vermoeidheid van de proefpersonen.
Voor spraakaudiometrie in stilte gebruikten we de BLU lijsten en een adaptieve up-down procedure, ontwikkeld door Wouters en Vandenzavel. Om de SRT (Speech Reception Threshold of het niveau voor 50% spraakverstaan) te bepalen werd het eerste woord van één van de BLU lijsten op een niveau van 0 dBSPL aangeboden. We lieten het niveau stijgen in stappen van 6dB tot dit eerste woord de eerste keer correct herhaald werd. Dit was het startniveau voor de test. Vanaf dan lieten we telkens het woordniveau stijgen met 3dB als het woord fout
2. 21 18 15 12
• 6 3 0 ni'Vnuln dBSPL
•• • • • • 1
2
.1. • • 3
4
5
6
•
7
•••
8
9
10
woord
Figuur 4: voorstelling van de adaptieve SRT bepaling
190
.1 11'
TLA 1999 (29) - 4 Via deze procedure verkrijgen we als mediaan van de SRT bij onze normaal horende proetgroep in vrij veld 25dBSPL links en 24dBSPL rechts. Onze slecht-
horende proefgroep 49dBSPL rechts.
haalde
48dBSPL
links
en
SRT in tree field 80 normal 75 70 ~ 65
ha users
---------------------------------------------------------
c:J srt Inorm c:J srt r norm
--------------
~ ~~ = = = = = = = = = = = = = = - - - - - - - - - - - "50 45 I- 40
-------------- -- -- -- - --- -- - - - - - - - - - - - - - - - -
.5
c:::J srt I ha
BiliI,l; 15
sr! I norm
sr! r norm
c:::J srt r ha
sr! I ha
sr! r ha
group Figuur 5: resultaten van de SRT in stilte bij de normaalhorende proetgroep (norm Ivoor rechts en norm r voor links) en de slechthorende proetgroep (ha Ivoor links en ha r voor rechts), alle metingen zijn in vrij veld en de slechthorenden dragen hun hoortoestel.
SPRAAKAUDIOMETRIE
lager moest zijn dan het ruisniveau om 50% van de aangeboden woorden correct na te zeggen. We gebruikten hier ook de adaptieve methode, maar één seconde voor het woord startte er een ruis-
IN RUIS
Voor het bepalen van de SRT in ruis ot de SNR gingen we na hoeveel dB het spraakniveau hoger ot
Signal te Naise ratio in tree field 35 normal
.5 o
=Cll... QI lil
'-m
~" o
-
ha users
30 25
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
20
---------------------------
15 10 5
--------------------------------------------
-------------------------
o --------------
-1-~ ~ - -
-15
- - ~ ~~~
sn I norm
c:Jsn Inorm c:J sn r norm
c:::J sn I ha c::J sn r ha
~ ~~
sn r norm
sn I ha
sn r ha
group Figuur 6: resultaten van de SNR voor 65dBSPL ruis bij de normaalhorende proetgroep (sn I norm voor links en sn r norm voor rechts) en de slechthorende proetgroep (sn Iha voor links en sn r ha voor rechts), alle metingen zijn in vrij veld en de slechthorenden dragen hun hoortoestel.
191
TLA 1999 (29) - 4 signaal (met hetzelfde frequentiespectrum van de aangeboden woorden) en deze ruis stopte ook één seconde na het woord. Het ruis niveau hielden we constant en het woordniveau varieerde zoals beschreven voor de SRT in stilte. Het aanbiedingsniveau van woord 1 startte 20dB onder het nuisniveau. Het ruisniveau voor dit onderzoek bedroeg 65dBSPL. De resultaten kunnen we op twee verschillende manieren beschrijven. Enerzijds kunnen we stellen dat de SRT bijvoorbeeld 63dBSPL bedraagt voor een ruis niveau van 65dBSPL, anderzijds kunnen we zeggen dat we een SNR (Signal to noise ratio) waarde van -2dB verkrijgen voor een ruisniveau van 65dBSPL. Een negatieve SNR waarde is bijgevolg een beter resultaat dan een positieve SNR waarde. De mediaan van de SNR waarde bij onze normaalhorende proefgroep is -3,5dB links en -5,7dB rechts (het beter resultaat rechts vinden we terug in meerdere studies en blijkt samen te gaan met de dominantie van het rechter oor) en voor onze slechthorenden met hoortoestel is dit +1dB links en + 1,7db rechts.
FREQUENTIESELECTIVITEIT Om de frequentieselectiviteit na te gaan gebruikten we psychoakoestische tuningcurves die afgenomen werden in vrij veld (de slechthorenden met hoortoestel). We boden een warble toon aan op 20dBSL (20dB boven de drempel) en we maskeerden deze met een smalbandruis. Het resultaat van de test is het effectief maskeerniveau van deze smalbandruis op verschillende frequenties (b.v. b'lj een warbletoon van 1000Hz, maskeren we op 500, 750, 1000, 1500 en 2000Hz). Hoe scherper de tuningcurve, hoe beter de selectiviteit. Het nadeel van deze procedure was dat we enkel halve octaven konden gebruiken, waardoorde nauwkeurigheid van de procedure verzwakte. Het voordeel was dan weer dat deze procedure met nagenoeg elke audiometer kon uitgevoerd worden. Hierondertonen we de resultaten voor de tuningcurve voor 1000Hz bij de normaal horende en de slechthorende proefgroep. Algemeen zien we dat de slechthorenden minder scherpe (of bredere) tuningcurves hebben dan de normaalhorenden, waaruit we kunnen besluiten dat de frequentieselectiviteit minder goed is.
Psycho Acoustic tuning curves
100 90 80 ..J :r:: 70 m 60 .S 50 ~ 40 ..!! 30 20 10
normal hearing
---------
"
o
hearing aid users
-
-
-
~-
-
--
--~-
.5 .75. 1
1.5 2
.5 .75
1
-
1.5 2
Frequency in KHz Figuur 7: Resultaten van de psychoakoestische tuningcurves (frequentieselectiviteit) voor 1000Hz bij de normaalhorende en de slechthorende proefgroep
192
TLA 1999 (29) - 4
TEMPORELE RESOLUTIE
Voor de normaalhorenden is de mediaan van de resultaten 5msec voor zowel linker als rechter oor. Voor de slechthorenden met hoortoestel bedraagt deze mediaan 11msec links en 10msec rechts. We kunnen stellen dat de lengte van de stilte het dubbele moet zijn voor de slechthorende proefgroep (met hoortoestel) om opgemerkt te worden. Gezien in meerdere onderzoeken reeds duidelijk werd dat het gehoorverlies geen invloed heeft op de temporele resolutie, kunnen we dit verschil wellicht verklaren door de invloed van het hoortoestel.
We gebruikten "gap detection" om na te gaan wat de minimale duur van eenstiite in een ruis moest zijn om deze op te merken. We gebruikten witte ruis, aangeboden in vrij veld, op het meest comfortabel niveau, en lasten op verschillende onregelmatige tijdstippen een stilte in van 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 12, 15, 20, 40 of 80 milliseconden. Via een adaptieve up-down procedure gingen we na wat de discriminatiedrempel was voor deze stiltes (gap detection). Alle signalen werden aangeboden via MINI DISK.
gap detection 20 18 u 16 ;
14
t:: 12 .5; 10
8. l'Cl
8
Ol 6
4 2
o
- - - - - - -
-~-
~~~---~~~------
~~~~-
norm left
- - -
norm right
ha us er I
ha user r
different groups Figuur 8: Resultaten in milliseconden (msec) van de "gap detection" test (temporele resolutie) voor de normaalhorende (links: norm left, rechts: norm right) en de slechthorende (links: ha user I, rechts: ha user r) proefgroep
LOKALISATIE Om het lokalisatievermogen na te gaan gebruikten we de C.L.T. (Centrale LocalisatieTest). We boden hierbij via een ringboog met 13 luidsprekers (zie
figuur hieronder) smalbandsignalen aan op het meest comfortabel niveau en vroegen of de proefpersoon deze links, rechts of centraal lokaliseerde. De score was het aantal graden (azimut of horizontaal vlak) waarbij de stimulus centraal ervaren werd.
90 Figuur 9: Opstelling voor de CL T. (Centrale LokalisatieTest)
193
TLA 1999 (29) - 4 Bij de normaalhorenden is zowel percentiel 25, 50 en 75 van het resultaat 00 op het linker en het rechter oor voor deze lokalisatietest. Bij de slechthorenden met
een stereoaanpassing (30 proefpersonen) zijn de resultaten vergelijkbaar op 500, 1000 en 2000Hz maar krijgen we een groter spreiding op 4000Hz.
Central Localisation Test 90
hearinQ aid users (bi naural)
normal hearinQ
111 80
c::::J . 5 KHz
51
c::::J 1 KHz
GI 70 GI 60 GI
'ti
50 40 30
tg
.5
0
GI
Is
c::::J 2 KHz
I I
-10 -20 111 -30
c::::J 4 KHz I
IJ
I- -40
-50
~o
...I
o
-70 -80 -90
.5
1
2
4
.5
1
2
4
Frequency of the NB Noise in KHz Figuur 10: Resultaat voor de CL T. (Centrale LokalisatieTest) op 500, 1000, 2000 en 4000Hz smalbandruis bij de normaa/horende en de slechthorende (met een stereo hoortoeste/aanpassing) proetgroep. Onze slechthorende proefgroep (met een stereo aanpassing) scoort niet significant slechter dan de normaalhorende proefgroep.
VRAGENLIJSTEN Gezien het Oldenburg Profiel achteraf het meest bruikbaar bleek voor dit onderzoek, beperken we ons in deze bespreking tot deze vragenlijst. De proefpersoon kreeg een lijst met 21 vragen die konden beantwoord worden met nooit, zelden, soms,
dikwijls en altijd. Hoe groter het probleem, hoe hoger de score. De vragen waren gegroepeerd rond vijf deelaspeeten van het auditief functioneren (verstaan in stilte, verstaan in bijgeluiden, lokalisatievermogen, psychosocialeaspeeten en oorsuizingen). Deslechthorenden werd gevraagd om de situatie met hoortoestel als referentie te gebruiken. Uit de resultaten blijkt dat de slechthorende proefgroep (met hoortoestel) duidelijk slechter scoort dan de normaal horende referentiegroep.
Oldenburg Profile 100 80
normal hearin
ha users
-------------
~
"
.e
...0
60
-------------
GI
bi
40 20 0
$
-
-----
stil Jaw rieh psy tinn tot stil law rieh psy tin tot
group
194
1 --I -
Figuur 11: Resultaat voor het Oldenburgprofiel (Vragenlijst). De scores worden uitgedrukt in % (100% is enorme problemen, 0% is geen problemen) . stil (verstaan in stilte), law (verstaan in bijgeluiden), rich (/okalisatievermogen) psy (psychosociale aspecten), tinn (oorsuizingen) en tot (totale score). De normaalhorende (normal hearing) en de slechthorende proetgroep (ha users).
TLA 1999 (29) - 4
MULTIPELE REGREsslEANALysE Hieronder ziet U de samenvatting van de multipele regressieanalyse.
Predictien of the SRT (speech in silenee)
Predictien of the SNR (speech in noise)
group . prediction significance
quest + SIN 93%
quest + SRT
parameters
underst quiet
best fit 98%
•••
underst noÎSe SIN ratio
92%
•••
•••
• unaided HL -11KHz"
mi I
0,5 KHz
-_I,
~l--'----'aided S RT.
.~~l
2KHz 3KHz ~.
~::::=: ..=::.~:: -- la.dedHL.=:= .. O,:~:
... . =
underst nOlSe
best fit 95%
...
unaided HL
3KHz ....
HL :-J ~~~ddYnrange:~;..:
4Kt-tz ....
O,5KHz. 3KHz ••
~l::;:,~:::~d=j~=- i.';:"C~"'''"
i;;~
Figuur 12: Samenvatting van de multipele regressieanalyse De eerste kol/om (quest+S/N) gaat na hoe je kunt het resultaat voor spraak in stilte (SRT) kan voorspel/en via de vragenlijst naar spraak in stilte, spraak in ruis en de SNR waarde De tweede kol/om gaat na hoe je diezeIlde SRT in stilte kan voorspel/en via drempels en SNR De derde kol/om gaat na hoe je de SNR (spraak in ruis) kan voorspel/en via vragenlijsten en SRT De vierde kol/om gaat na hoe je de SNR kan voorspel/en via drempels, SRT en de lokalisatietest.
Gezien parameters als gehoorverlies op verschillende frequenties, dynamiek, spraakaudiometrie etc ... sterk met elkaar correleren is het zinloos om enkel naar correlaties te zoeken, wanneer we willen weten welke onderliggende factoren bepalend zijn voor het beter of slechter presteren bij een spraak in ruis tesl. Daarom gebruikten we een multipele regressieanalyse die het gewicht van elke factor aangeeft en waarbij r" aangeeft hoeveel procent voorspeld wordt door een gegeven set parameters. In de eerste kolom van figuur 12 (quest+ SIN) zien we dat de resultaten van de SNR (spraakaudiometrie in ruis) en de vragenlijsten van het Oldenburgprofiel over spraak in stilte en spraak in bijgeluiden, 93% van het resultaat voorspellen van de SRT (spraakaudiometrie in stilte). In de tweede kolom zien we dat de drempel onder hoofdtelefoon (500, 1000,2000,3000 en 4000Hz), in vrij veld met hoortoestel (500, 3000 en 4000Hz), het dynamisch bereik met hoortoestel op 3000Hz en het resultaat van de SNR test samen 98% van de SRT verklaren.
In de derde kolom merkt men dat enkel de vragenlijst over spraak in ruis van het Oldenburgprofiel en de SRT (spraakaudiometrie in stilte) 92% verklaart van het resultaat van de SNR test (spraakaudiometrie in ruis). In de vierde kolom zien we dat de audiometrische drempel onder hoofdtelefoon (3000 en 4000Hz), de drempel in vrij veld met hoortoestel (500, 3000 en 4000Hz), het dynamisch bereik op 3000 Hz, de SRT en het resultaat op de lokalisatietest (CL T) samen 95% verklaren van de SNR (spraakaudiometrie in ruis). Opvallend is hier het belang van 3000 en 4000Hz voor het spraakverstaan in ruis. De invloed van de lokalisatietest is echter verwonderlijk, gezien bij de SNR test zowel spraak als ruis uit dezelfde luidspreker kwamen. De verklaring zou te vinden kunnen zijn in het feit dat een lokalisatietest ook peilt naar de centraal auditieve verwerkingscapaciteiten. Deze spelen wellicht ook een rol in het scheiden van spraak en ruis. Opvallend is echter dat frequentieselectiviteit (tuningcurves) en het tijdsdomein (gap detection) niet voorkomen bij de belangrijkste voorspellende factoren naar spraakaudiometrie in stilte en ruis.
195
TLA 1999 (29) - 4 Wanneerwe echter enkel de resultaten van de slechthorende proefpersonen bekijken, die met het hoortoestel op 3000 en 4000Hz een drempelaudiogram in vrij veld hebben dat beter of gelijk is aan 30dBHL, zien we een tendens dat betere resultaten voor frequentieselectiviteit en voor temporele resolutie resulteren in betere resultaten bij spraakaudiometrie in ruis (SNR).
BESLUIT Algemeen kunnen we besluiten dat zowel de drempel onder hoofdtelefoon (het gehoorverlies op alle frequenties), de drempel in vrij veld met hoortoestel (de frequentiespecifieke versterking) het dynamisch bereik (compressie) en de SNR resultaten bepalend zijn voor het resultaat bij spraakaudiometrie in stilte of de SRT. Wanneer je niet beschikt over de apparatuur om spraakaudiometrie in ruis uit te voeren, is het een goed idee om naast de klassieke SRT bepaling ook de vragenlijst van het Oldenburgprofiel over spraakverstaan in bijgeluiden af te nemen. Vooral de audiometrische drempels met en zonder hoortoestel op 3000 en 4000Hz blijken belangrijk te zijn om spraak te begrijpen in ruis, naast de SRT (spraakaudiometrie in stilte) en de CL T (Centrale Lokalisatietest). Frequentieselectiviteit en tijdsdomein blijken ondergeschikt te zijn aan de audiometrische drempel met hoortoeStel op 3000 en 4000Hz.
BIBLIOGRAFIE CLOET, I. (1998) Vrije veld project: Frequentieselectiviteit. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 31 p. DE CLERCK, B. (1998) Vrije veld project: Luidheidaangroei. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 26p. FESTEN, J.M. and PLOMP, R. (1986) Speech reception threshold in noise with one and !wo hearing aids. J.Acoust. Soc. Am. ; 79(2),465471.
HAGERMAN, B. (1984) Clinical measurements of speech reception threshold in noise. Scand. Audiol.; 13, p. 90-119. HAGERMAN,B. & KINNEFORS, C. (1995) Efficient adaptive methods for measuring speech receptionthreshold in quietand in noise. Scand. Audiol. ; 24, p. 71-77. LAUREYNS, M. (1998) De Centrale Localisatietest (CL T). Tijdschrift voor logopedie & audiologie; vol. 28 n' 2, p. 66-69. LAUREYNS, M. (1998) La sélectivité, les aspects temporeis et le rapport signal/bruit. Les cahiers de L' Audition; vol.ll n'4, p. 8-12. MOTULSKY, H. (1995) Intuitive Biostatistics. Oxford, Oxford University Press, 1995, 386p. PLOMP, R. and MIMPEN, A.M. (1979) Improving the reliability of testing the speech reception threshold for sentences. Audiology; 18, p. 43-
52. SCHWEITZER, C. (Ed.) (1997) Binaural Processes: Implications for assessment and amplification. Seminars in Hearing; vol.18 n'4, p. 311-418. STINKENS, E. (1998) Vrije veld project: Oldenburg Profiel & Glasgow Hearing Aid Benefit Profile. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 28p. VANDENZAVEL, D. (1996) Spraakverstaan in ruis: een verbetering in diagnose en revalidatie van slechthorendheid? Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Universiteit Leuven, Opleiding Licentiaat in de Logopedie en Audiologie; promotor J. Wouters, 97p. VAN OVERBEKE, M. (1998) Vrije veld project: Centrale localisatie test. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 27p. VERMEIRE, K. (1998) Vrije veld project: Spraakverstaan in stilte en in ruis. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 21 p. WOUTERS, H. (1998) Vrije veld project: Gapdetection. Niet-gepubliceerde scriptie, Katholieke Vlaamse Hogeschool, Opleiding Gegradueerde in de Audiologie; promotor M. Laureyns, 31 p.
ADRES: M. Laureyns Damstraat 19, 9100 Sint-Niklaas
\
196
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 1999 (29)-4
PLEISTERPLAATSEN OP HET INTERNET In deze rubriek worden websites die voor logopedisten en audiologen relevant kunnen zijn kort voorgesteld. Suggesties zijn altijd welkom. Eindredactie P Corthals
We vonden enkele interessante Tutorials in Speech Communication Science op het adres http://www.phon.ucl.ac.uk/home/wbtJucltutor.htm Het gaat hier om lessen, die deels interactief met vraag en antwoord verlopen, die bij wijze van studieproject opgemaakt zijn door en voor studenten.
197
TLA 1999 (29) - 4 http://www.audiologynet.com een informatieve website rond audiologie en gehoorgestoorden. De doelgroep bestaat uit patiënten, familieleden, studenten en therapeuten. De v.z.w. CIOOS (Isabella Brantstraat 5 te Antwerpen) heeft een bundel uitgebracht met 650 URL's met een korte beschrijving van de inhoud uitgebracht. Dit is uiteraard gesneden koek voor liefhebbers van deze rubriek .
...
.,
,
....
"
,',,"" !Jmml:"A.IdS~_>'O,...'_.~.::.'~~~ 1\.
••
. NoIJe~suft& '.l'B~
198
HearIq,
::'/"'"
r~-
-.
",'-,
,
\
-
:.,.-.,
ia
••
TLA 1999 (29) - 4
TER INFORMATIE
In deze rubriek worden verenigingen en organisaties voorgesteld, waarbij ook logopedisten en audiologen rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn. De gepubliceerde tekst wordt opgenomen zoals zij ons bezorgd wordt en valt onder de verantwoordelijkheid van de organisatie. Publicatie betekent niet dat de redactie automatisch achter de tekst staat. Replieken kunnen overigens door de lezers worden ingestuurd op het redactie-adres.
DE VLIEGER (n.v.d.r.: de inhoud van deze beschrijving is samengesteld door Luc Simoens, redactie, en gebaseerd op de brochure "Leefschool de Vlieger") De Vlieger is een ervaringsgerichte leefschool voor kinderen van drie tot twaalf jaar. Deze school werd opgericht vanuit de visie op de didactiek van Freinet, Montesseri en Peterson en kan een beroep doen op de ervaring van scholen met "boeiend en levensecht onderwijs": De Buurt (Gent), De Klimop (Brugge) en 't Speelscholeke (Antwerpen).
Beginselen 1. Een school waar het kind ernstig genomen wordt. Hiermee wordt gewezen op het durven volgen van het probleemoplossend denken van kinderen. Kinderen worden gelijkwaardig beschouwd aan volwassenen zonder dat ze zich als volwassenen moeten gedragen. 2. Een leefschool. Er wordt gestreefd naar een sfeer van solidariteit in de school. Dit heeft een weerslag op het samen zoeken van volwassenen en kinderen naar grenzen en afspraken. Leren onderhandelen, standpunten begrijpen en compromissen sluiten zijn de middelen om met conflicten en ruzies te leren omgaan. Door elkaar te helpen in het bereiken van doelen en verdraagzaamheid wordt aan deze leefschool gewerkt. 3. Een ervaringsgerichte school. Handelen, ervaren, oplossingen zoeken, beslissingen leren nemen en durven stilstaan bij de ervaringen. Deze ervaringen kunnen zowel binnen als buiten de school opgedaan worden. Het ervaringsgericht leren beoogt een voortdurend werken vanuit de leefwereld van de kinderen.
4. Een school waar je zelfstandig kan kiezen. Van jongs af aan worden kinderen gestimuleerd hun leerproces zelf in handen te nemen en te sturen en om te gaan met de gevolgen van gemaakte keuzes. 5. Een school waar je je goed voelt. Het veiligheidsgevoel is elementair voor het leren doerde kinderen. Ditvereist rusten geborgenheid en tezelfdertijd een aanzet tot het ondernemen van uitdagingen. Verder wordt ernaar gestreefd dat de kinderen zich vrij kunnen uiten in beeld, taal en beweging. 6. Een school waar je kan leren op eigen tempo. Dit wordt gezien als een winstpunt voor allen: begeleiders en sterkere leefgroepsgenoten helpen kinderen die meer hulp nodig hebben. De vooruitgang van elk kind apart en het zelf leren beoordelen ervan staan centraal.
Werkwijze Er wordt gekozen voor een basisstructuur waarbinnen de kinderen stilaan groeien naar meer zelfstandigheid, meerverantwoordelijkheid en meer solidariteit. Dit gebeurt aan de hand van: 1. Leefgroepen Kinderen van verschillende leeftijd worden samengebracht in drie leefgroepen: - Eerste leefgroep: van drie tot en met vijf jaar. In deze leefgroep draait alles rond het kringgesprek. In de tweede (van zes tot en met acht jaar) en de derde leefgroep (van negen tot en mettwaalf jaar) wordt er voor taal en rekenen in kleine niveaugroepjes gewerkt. Aan het officieel leerplan wordt gewerkt vanuit de levensechte ervaringen van de kinderen. Begeleideren kind bepalen samen welke leerstofwanneerverwerkt zal worden (ondervorm van 'contracten'). De namiddagen worden aangewend voor projectwerk. In het laatste jaar wordt aan de overgang naar het secundair onderwijs extra aandacht besteed: organiseren van werk op langere termijn, leren memoriseren, weekschema's opstellen, ... Het werken in deze leefgroepen heeft enkele nuttige gevolgen: - Elke leefgroep draagt op zijn niveau eigen verantwoordelijkheid. Kinderen kunnen een andere positie innemen naargelang hun leeftijd (oudste, jongste, ... ) Samenwerking van oudere en jongere kinderen is noodzakelijk door het samenwerken van verschillende leeftijden. De kinderen leren van elkaar en niet alleen van volwassenen.
199
TLA 1999 (29) - 4 -
-
De leefgroep biedt ook ruimte aan het individu in zijn zoeken naar zelfstandigheid. Zittenblijven komt niet voor: kinderen kunnen op een verschillend niveau zitten voor bepaalde vakken. Hun eigen ontwikkeling wordt gerespecteerd.lndien het aantal leerlingen het toelaat krijgt een leefgroep twee begeleiders zodat differentiatie mogelijk wordt, de kinderen een vertrouwenspersoon kunnen kiezen en er tussen de begeleiders een verrijkende samenwerking kan ontstaan. Kleuterschool en lagere school zijn niet van elkaar gescheiden.
2. Het project Leerstof wordt - vrij van ballast - geïntegreerd in projectwekring. Hierbij wordt steeds ingespeeld op de natuurlijke weetgierigheid van het lagere schoolkind. Elk kind neemt deel aan de keuze van het project. Na de keuze volgt een planningsfase voor de realisatie van het project. Vervolgens wordt het project uitgewerkt waarbij nieuwe ervaringen verwerkt worden. De projectafsluiting is de bekroning van het project: een voorstelling, een toonmoment, een toneei, ... In de evaluatie wordt het resultaat beoordeeld en getoetst aan de gestelde doelen.
3. Ouderparticipatie Ouders worden op drieniveaus bij het leren van hun kinderen betrokken: a. Op het niveau van het kind: op vaste momenten worden er gesprekken met de ouders georganiseerd. Daarbuiten zijn ook informele gesprekken mogeiijk.
200
b. Op het niveau van de leefgroep: tweemaandelijkse. samenkomsten van ouders en begeleiders om de groep te bespreken. Ook praktische hulp verhoogt te betrokkenheid. Elke leefgroep heeft een ouderverantwoord leij ke. c. Op het niveau van .de school: regelmatig komt de algemene oudervergadering bijeen om in grote lijnen het beleid mee te bepalen. Deze vergadering staat op voor alle ouders. Een delegatie van ouders vormt het dagelijks bestuur.
4. Inspraak Kinderen krijgen een groot stuk medezeggenschap en moeten geleidelijk leren omgaan met inspraak. Ze moeten de consequenties van afspraken kunnen aanvoelen. Regels zijn er zo weinig mogelijk en moeten verantwoordbaarzijn (vooral veiligheidsmaatregelen worden omgezet in regels). Afspraken worden gemaakt in samenspraak met de kinderen. Wanneer iets misloopt wordt het binnen de ieefgroep besproken en opgelost. Binnen elke leefgroep zijn er muurkranten voor opmerkingen. Deze opmerkingen worden wekelijks met de hele groep besproken. Wekelijks is er een samenkomst met de hele school. Hier kunnen nieuwe afspraken worden gemaakt en nieuwe projecten worden voorgesteld.
TLA 1999 (29) - 4
UIT DE OPLEIDINGEN •
OPROEP Wij doen een oproep aan alle opleidingen Logopedie in Vlaanderen om nieuwtjes allerhande in verband met uw opleiding over te maken aan ons redactie-adres voor eventuele publicatie. Niet alleen docenten kunnen hierin terecht, ook studenten kunnen ons bereiken in verband met bepaalde initiatieven aan hun opleiding. Het is tevens de bedoeling een aantal gezamenlijke topics naar voren te brengen, zoals een overzicht van de stem-, spraak- (en spelling)proef aan de verscheidene opleidingen.
•
POSTHOGESCHOOLVORMING
LOGOPEDIE/AUDIOLOGIE
Het departement Logopedie/Audiologie van de Katholieke Vlaamse Hogeschool - Antwerpen organiseert tijdens het academiejaar 1999-2000 in het kader van het programma Posthogeschoolvorming volgende studiedagen en cursussen:
Titel en spreker Cursus 1 Werken met CHILDES (CHILD language data exchange system): een praktische training Prof.
Cursus 2
S.
Gillis
Technologie en ondersteunde communicatie Theoretische inleiding over spraaktechnologie Prof. J.P. Martens Hedendaagse vragen rond het maken van ondersteunde Ir. B. Noë
Datum
Prijs
2 maart 2000 16 maart 2000 23 maart 2000 30 maart 2000 6 april 2000 13.30 u tot 17.00 u
3.300,-
21 maart 2000 van 09.30 u12.30u
3.300,-
communicatie en van
Overzicht van de verschillende hulpmiddelen met spraakuitvoer, in functie van verschillende doelgroepen
13.30u 17.00 u
'
.
Mevrouw E. Besard
Mevrouw M. Meersmans De heer D. Lembrechts Technologie van $oft- en hardware i.v.m. ondersteunde communicatie Prof. J.P. Martens Demonstratie van hard. en software i.v.m. ondersteunde communicatie + bedieningssystemen Ir. B. Noë
25 april 2000 van 09.30 u 12.30 u
Mind Express: het maken van toepassingen
en van
13.30 u17.00 u
Mevrouw A. Van Roy Ir. J. Cremelie
16 mei 2000
Woordenschatsselectie en -
Casussen en projecten: mentaal gehandicapten en autisten Mevrouw A. Van Roy De heer D. Lembrechts Casussen en projecten: verworven stoornissen, motorische stoornissen, doven, meervoudig handicapten, Mevrouw A. Van Roy De heer D. Lembrechts
blinden
van 09.30 u12.30 u en van 13.30 u17.00 u
201
TLA 1999 (29) - 4
Cursus 3
Titel en spreker
Datum
Prijs
Stemtherapie herbekeken De medische behandeling van stemstoornissen + verwachtingen van de N.K.D.-arts naar de logopedist(e). Dr. E. Koekelkoren
27 april 2000
3.300,-
Stembelasting
en stembelastbaarheid:
09.00 u 12.30 u
hoe meten + 13.30 u17.00 u
consequenties naar interventie. Dr. R. Bueckers De adem ritmisch aangepaste fonatie van Coblenzer: theorie en praktijk (inoefening). De heer R. Verlail/ie
18 mei 2000 09.00 u - 12.30 u 13.30 u - 17.00 u
Nasaleren volgens Pahn: theorie en praldijk (inoefening). De heer D. Vanneste
25 mei 2000 09.00 u - 12.30 u 13.30u-17.00u 2000,inclusief middaglunch
22 oktober 1999
Studiedag 1 Spraak in ruis en lawaai
Morning session: speech audiometry in -noisa (van 09.00 u tot 12.30 u) Prof. Mark Lutman Prof. Jan Wouters Mark Laureyns . Liesbeth De Coninck Diane Joue and Rachid Touijar
09.30 10.30 11.45 12.00 12.15
u u u u u
14.00 15.00 15.15 15.45
u u u u
Afternoon session: improving understanding in noisa (van 14.00 u tot 16.30 Prof. Jurgen Nele Deman Ruth Parren, Dick van der
u) Kiess/ing and Paul Van Doren Jole Stevens and Olivia Martens Kooij
Studiedag 2 Eet- en voedingsbegeleiding bij motorisch de Bobath-Mueller visie Mevrouw C. Rampelberg
gehandicapten:
2000,-
18 november 1999 09.00 u 10t 12.30 u 13.30 u tot 16.30 u 7 december 1999 van 09.00 u tot 12.30 u
1000,-
Studiedag 4 De eerste stappen op internet De heer Piet Ceuppens
16 december 1999 13.30 u tot 17.30 u
1000,-
Studiedag 5 Technologie en ondersteunde communicatie Prof. JP. Martens Ir. B. Noë De heer D. Lembrechts
21 maart 2000 van 09.00 u tot 12.30 u
2000,-
Studiedag 3 Nieuwe trends rond sensorische eet- en drinkproblemen verschillende populaties (kinderen) Mevrouw M. D'Hondt
bij
en van 13.30 u tot 17.30 u
Mevrouw M. Meersmans Mevrouw E. Besard Studiedag 6 Inleiding tot de cognitief psychologische benadering afasie door middel van de PALPA (Psycholinguistic Assessments of Language Processing in Aphasia) De heer J Saerens Mevrouw I. Wilsens
van
Studiedag 7 Vlaamse normering van de AVI-toets 1994. een onderzoeksinstrument voor technisch lezen op tekstniveau Een kritische blik op dit diagnostisch instrument Mevrouw W. Boonen Voor informatie
202
en inschrijvingen:
de h. P. Ceuppens
tel 03/206
28 maart 2000 4 april 2000 van 13.30 u tot 17.00 u
2000,-
9 mei 2000 van 14.00 u tot 16.30 u
1000,-
04 80 / fax 03/206
04 81
TLA 1999 (29) - 4
BOEKBESPREKINGEN ERNSTIGE LEER- EN
GEDRAGPROBLEMEN OP SCHOOL
BIJDRAGEN UIT ONDERZOEK EN PRAKTIJK
•
P. Ghesquière en A.J.M. Ruijssenaars (red.), Acco Leuven/Amersfoort, 1998, p. 272, ISBN 90-334-4114-4, 980 fr.
Naar aanleiding van het 4de Vlaamse Congres Leerproblemen (Hasselt) werd dit boek met bijdragen over de relatie onderwijs en gedrags- en/of leerproblemen, samengesteld. Dit boek is bedoeld voor hulpverleners (orthope-dagogen, psychologen, logopedisten, ... ) en leerkrachten die zich interesseren voor leer- en gedragsproblemen op klasniveau. Elk hoofdstuk werd samengesteld en verder uitgediept door een specialist ter zake. De 2 eerste hoofdstukken zijn algemeen en hebben als thema het responsief onderwijs en denkstimuleringsmethodieken. Hierin geeft men een overzicht van theoretische uitgangspunten en probeert men een link te leggen naar de specifieke schoolvakken. Ook geven ze een aantal voorwaarden om succesvol een denktraining in de klas aan te pakken. In een tweede deel worden enkele recente onderzoeksbijdragen beschreven. W. Van den Sroeck beschrijft de relatie tussen technisch lezen en lezen met begrip. Hij doet dit aan de hand van de "whole language"-benadering die in de Angelsaksische landen en de VS populair is. Momenteel is er in deze landen een grote strijd bezig tussen de voorstanders van de "phonics"-benadering en deze van de "whole language"-benadering. Ook de auteur geeft hier zijn kritische mening. In een spellingstrategieonderzoek wordt vervolgens nagegaan welke strategieën spellingszwakke kinderen gebruiken. Aan de hand van een zelf ontwikkelde strategietoets probeert men zo te achterhalen of zij eerder regeigevoelig dan wel woordbeeld offonologisch gericht zijn. De volgende 2 noofdstukken gaan over kleuters. Van Luit bespreekt de rekenproblemen bij in hun ontwikkeling bedreigde kleuters. Voor hen werd een programma ontwikkeld dat gebaseerd is op verschillende theorieën. "Als speciale kleuter tel je ook meel" bevat oefeningenl activiteiten waarbij de instructie steeds in 2 stappen wordt gegeven. Het te gebruiken materiaal is afwisselend concreet, semi-concreet en abstract. De resultaten van het onderzoek worden verder beschreven. In het andere hoofdstuk wordt bekeken of het optimaliseren van de sociale interactie leidt tot betere prestaties bij risicokleuters. Hierbij worden leerkrachten getraind tot het geven van gepaste feedback waarbij men verondersteld dat zo de sociale interactie zal verbeteren.
Een IQ-test wordt beschouwd als een gestandaardiseerde test met stricte afnameregels. Toch vond Van der Heijden dat het geven van affectief-motivationele hulp wel een invloed kan hebben op de resultaten van b.v. "analogieën". Deze hulp kan bestaan uit oogcontact maken, tegengaan van aandachtstekort, prijzen, feedback geven, enz ... Interessant is een voorbeeld van een observatie-hulpschema waarin verschillende problematieken en hun gerichte hulp worden beschreven. J. Donceel en P. Ghesquière doen een onderzoek naar de impact van leerstoornissen op de opvoeding in het gezin. In dit onderzoek wordt vooral vanuit het oogpunt van de ouder gekeken. "Hoe beleven zij de opvoeding van een leergestoord kind?" en "hoe kwam die beleving tot stand?". Zij bespreken een aantal factoren die in elk gezin voor spanningen zorgt maar ook factoren waar men best rekening mee houdt in een begeleiding. Rond volwassenen met een leerstoornis is nog maar vrij weinig onderzoek gedaan. Interessant is dat men vanuit hun ervaring nagaat wat een negatieve of juist een positieve rol heeft gespeeld in de beleving van hun probleem op dit moment. In het 3de deel worden bijdragen vanuit de praktijk geleverd: 1. "Aspecten van een goed leergesprek" waarbij men vrij uitvoerig ingaat op de verschillende stappen hiervan. Het voeren van een eerste leergesprek, de vervolggesprekken, gesprekstechnieken, leerlingen die niet meewerken, ... allemaal onderwerpen die in een reële klassituatie goed van pas kunnen komen. Ook in een therapiesituatie kan die nuttig zijn. 2. Het "Ello-project" dat al even ter sprake kwam in het hoofdstuk van Van den Sroeck, wordt hier uitgebreid beschreven. Opvallend is dat hier andere resultaten worden gegeven met betrekking tot de effectiviteit van het programma. 3. In "de effecten van differentiatie op het cognitief en sociaal-emotioneel functioneren van leerlingen" wordt de vraag gesteld of zwakker functionerende kinderen beter in een homogene dan wel in een heterogene groep geplaatst moeten worden. Daarnaast stelt de auteur ook nog een alternatief voor: coöperatief leren. 4. Vaak wordt er meer tijd besteed aan het herstellen van de rust in een klas dan aan de lesinhoud. In "help, een lastige klas" wordt naast een aantai theoretische uitgangspunten ook aandacht besteed aan preventie en het geven van enkele concrete tips. 5. Aansluitend wordt in een volgend hoofdstuk een programma voorgesteid dat leerlingen begeleidt in het vermijden van conflicten met leerkrachten. Via een werkboekje (persoonlijk bezit) wordt er gewerkt aan bepaalde gedragingen en houdingen. De oefeningen worden schriftelijk gemaakt. De leerkracht verbindt er zich toe om dagelijks een evaluatieformulier in te vullen.
203
TLA 1999 (29) - 4 Samenvattend kan gezegd worden dat dit boek heel wat interessante theoretische inzichten beschrijft. Het boek is zeer gestructureerd: er is een duidelijke onderscheid gemaakt in de theoretische en de praktische bijdragen. Toch moet de therapeut bij deze praktische bedenkingen nog vaak zelf de link leggen naar zijn eigen praktijk. Positief is ook dat de onderwerpen vrij ruim zijn. Leerproblemen worden in al hun facetten besproken. Martine Ceyssens
NEUROPSYCHOLOGISCHE ASPECTEN VAN PROBLEMEN OP SCHOOL •
A.J.J.W. Ruijssenaars en P. Ghesquière (red.), Acco Leuven/Amersfoort, 1999, p. 128, ISBN 90-334-4115-2, 595 fr.
Vanuit de idee dat zowel hulpverleners binnen het onderwijs als daarbuiten nood hadden aan informatie over de recente ontwikkelingen rond ernstige leer- en gedragsproblemen, kwam dit boek tot stand. Het boek beperkt zich niet tot enkel inzichten rond leerstoornissen maar gaat verder: thema's als geheugen, concentratie, pervasieve ontwikkelingsstoornissen komen ook aan bod. Steeds wordt vanuit neuropsychologisch standpunt gedacht. Regelmatig wordt de link gelegd tussen de problemen onderling. Het boek is vooral gericht op diagnostiek en benadrukt het belang van de multidisciplinariteit. Het boek bestaat uit 8 hoofdstukken die steeds door een specialist(en) ter zake werd(en) geschreven. In een eerste hoofdstuk (A.J.J.M. Ruijssenaars en P. Ghesquière) worden de perspectieven en grenzen van het problematisch leren belicht. Vanuit neuropsychologisch standpunt merkt men dat er zich meer problemen voordoen dan enkel op cognitief vlak. Geheugen-, aandacht- en niet-verbale leerstoornissen krijgen hier een plaats. In de volgende hoofdstukken gaat men specifieker in op bepaalde problemen. Zo wordt in een tweede hoofdstuk het geheugen bekeken als basis voor leerstoornissen (P.P. Deyn, R. D'Hoo~e, J. Goeman en S. Engelborghs). Naast algemene uitleg over de werking van het geheugen wordt naar het einde toe het geheugen besproken bij reken-, lees- en schrijfstoornissen. In de volgende 2 hoofdstukken wordt aandacht ruimer bekeken: in hoofdstuk 3 gebeurt dit door W.H. Brouwer die de theorie van Shallice over planning- en regulatiestoornissen verder beschrijft. Ook wijdt hij uit over de verdeelde aandacht bij oudere mensen. M. Dankaerts probeert in haar hoofdstuk aan te tonen dat ADHD geen fictief maar een reëel probleem is. Vaak worden deze kinderen in de klas als stoorzenders
204
ervaren en worden zij door leerkrachten negatief beoordeeld. Via een sterk positief bekrachtende aanpak enerzijds en de nood aan een structurerend pedagogisch klimaat anderzijds kan de motivatie terug gewekt worden. Ook bespreekt zij de ruimere hulpverlening voor deze kinderen. In het vijfde hoofdstuk komt de neuropsychologische diagnostiek bij kinderen met leer- en gedragsproblemen aan bod (M.P.H. Hendriks). Naast enkele historische achtergronden en verdere uitleg rond de ontwikkelingsneuropsychologie, wordt er concreet ingegaan op de diagnostiek. A.d.h.v. een uitgebreide testbatterij leer je hoe een multidisciplinaire diagnostiek een duidelijker beeld kan werpen op de problematiek. Dit alles wordt nog verduidelijkt door de toepassing ervan op 3 casussen. In het zesde hoofdstuk beschrijft J. Cracco het NLDsyndroom. Telkens worden de neuropsychologische vaardigheden bekeken: perceptie en motoriek, concentratie, het geheugen, het verbale niveau, de schoolse kennis en het psychosociaal functioneren. Ook komt de relatie en de misvattingen tussen NLD en taal-, reken- en andere stoornissen aan bod. In het voorlaatste hoofdstuk worden de cognitieve processen bij personen met autisme door E. Spaepen toegelicht. Hij doet dit vanuit de affectieve en cognitieve benadering. De cognitieve benadering wordt nog eens vanuit 3 invalshoeken bekeken. Eerst komt de Theory of mind aan bod waar men vanuit gaat dat kinderen niet spontaan tot "doen-alsof-spel" komen. Via de beschrijving van enkele test probeert hij dit aan te tonen. In de Central coherence theorie vertrekt men van het feit dat personen met autisme zich niet laten leiden door de context om een probleem op te lossen. Enkele concrete voorbeelden illustreren dit. In de laatste theorie Executive functioning beweert men dat deze personen meer algemene moeilijkheden hebben op het niveau van planning en controle van het gedrag. P. Ghesquière, A. De Munter en E. Gadeyne sluiten af met een onderzoek rond het psychosociaal functioneren van kinderen met leerstoornissen. Zij maken o.a. een vergelijking van het probleemgedrag en socioemotioneel welbevinden bij kinderen van het BLO en het GLO. Ook worden de percepties van de ouders en de leerkrachten op probleemgedrag vergeleken. Dit boek kan een hulp en leidraad betekenen voor hulpverleners die vaak kinderen met leer- en gedragsprobiemen moeten diagnosticeren. De nadruk op de multidisciplinariteit en de bespreking van de neuropsychologische vaardigheden helpen bij een degelijke diagnostische besluitvorming. De relevantievoor leerkrachten en scholen lijkt mij eerderbeperkt: er wordt niet zo vaak de .Iink naar de klassituatie gelegd en bovendien zijn leerkrachten minder bezig met de dia-
TLA 1999 (29) - 4 gnostiek maar eerder met het herkennen van bepaalde symptomen. Erwordt een poging gedaan tot concrete voorbeelden of testen maar dit zou nog verder uitgewerkt mogen worden. Martine Ceyssens
EEN NACHT OP WACHTZING MEE MET DE CD EEN ZOEN VAN MEESTER KOEN •
R. Wille, Averbode, 1999, ISBN 90-317-1466-61 90-317-14667-4/90-317-1465-8, 29 blz per titel, 295 bef per titel.
De Lukas-en Lora-bieb is voltooid. Naast de drie boekjes die we in een vroeger nummer besproken hebben, zijn nu de volgende titels verschenen: «Een nacht op wacht», «Zing mee met de cd» en «Een zoen van meester Koen», respectievelijk AVI 5, 5 en 6. Riet Wille, de auteur van deze reeks, had de bedoeling een zestal boekjes te schrijven voor kinderen die bezig zijn met leren lezen of moeilijk lezen en een extra prettig leesverhaal kunnen gebruiken ter motivatie. Wat er voor deze kinderen op de markt verschijnt, is meestal van Nederlandse hand. Maar Riet Wille, zelf ook logopediste, bewees perfect dat dit niet zo hoeft. Zij maakt een goede combinatie van een gewoon onderwerp (een schoolsituatie met een meester en twee centrale kinderen binnen een klasgroep) met een frisse of verrassende uitwerking, van duidelijke tekst met aanvullende tekeningen (van Hugo Van Look), van bondigheid (de drie boekjes tellen elk 29 blz.) met alle elementen voor een goede verhaalstructuur, van herkenbaarheid met prikkelende fantasie. Goed bruikbaar binnen de therapie bij moeilijk lezende kinderen, maar ook voor de eerste stappen naar zelfstandig lezen. Wivine Decoster
EVEN UITBLAZEN. ONTSPANNINGS-, BEWEGINGS- EN ADEMHALINGSOEFENINGEN VOOR OUDEREN •
N. Behr, M. Verplak. Intro, ISBN 90-5574-186-8, f 34.90
Baarn 1999,
«-Even uitblazen» is een doeboek in de reeks «Activiteiten met ouderen». De beschreven lichaamsoefeningen worden in groep uitgevoerd en zijn gebaseerd op fysiotherapeutische en logopedische principes, hoewel de begeleider niet noodzakelijk een fysiotherapeut of logopedist hoeft te zijn, Het is de bedoeling het handicapniveau van de oudere persoon te verlagen, hetzij door toepassing van therapieoefeningen in het dagelijks leven, hetzij door de oefeningen binnen een therapie beter te kunnen uitvoeren. De inleiding vertelt de lezer
hoe het boek opgebouwd is. De oefeningen zijn gegroepeerd rondvierthema's: ontspannen (hfdst 1),ademhalen (hfdst 2), stem en grove motoriek (hfdst 3) articulatie en fijne motoriek. De auteurs geven de raad deze volgorde te hanteren, maar sporen aan tot gerichte keuze en creativiteit binnen elk hoofdstuk. Bij elk thema krijgen we twaalf oefeningen: de eerste tien zijn zitoefeningen, daarna volgt een oefening uit staande of liggende houding en de twaalfde iseerdereen verzameling activiteiten die in een spelnamiddag of -week kunnen uitgevoerd worden. Elke oefening bevat een warming-up (onderdeel A), een training of verdieping van het thema (onderdeel B) en een C-onderdeel dat ofwel een spelelement is, een cooling-down of een mogelijke toepassing in de praktijk. Bij elke oefening formuleren de auteurs tips en varianten om de onderdelen te vergemakkelijken ofte verzwaren. In "De rode draad», die voorafgaat aan de oefeningen, wordt de keuze voor de hoofdstukken verantwoord, de samenhang en het belang toegelicht en krijgen de ouderen (in de jij-vorm, hoewel het boek eerder bedoeld is voor de begeleiders) al een reeks tips. De 48 oefeningen die volgen zijn systematisch opgebouwd: contextgegevens (benodigd materiaal, ruimte, aantal deelnemers en aard van activiteit), verloop volgens de drie hoger beschreven onderdelen en tips en varianten, De oefeningen zijn gegroeid uit de praktijk van beide auteurs ( N. Behr is fysiotherapeute, M. Verplak is logopediste) en bedoeld voor de praktijk, Dit heeft voor- en nadelen. Een voordeel is de praktische bruikbaarheid. Zelfs een begeleider met een beperkte creativiteit kan al zeer concreet aan de slag met dit logisch opgebouwd activiteitenplan. Een nadeel is de beperkte informatie over de theoretische onderbouw, Werden de vier hoofdthema's geselecteerd op basis van de noden van personen uit de eigen praktijk, op basis van onderzoek bij ouderen, op basis van een algemeen beeld van het handicapniveau van ouderen? Hoewel een literatuurlijstGe) geen afbreuk zou doen aan het praktisch karakter van het boek, moet, wie meer wil lezen, daarvoor één van de auteurs contacteren. De oefeningen zijn ookzeerverschillend qua functioneringsniveau dat van de deelnemerverwacht wordt. Dit wordt gedeeltelijk opgevangen door de aangeboden varianten,Toch is het bij bepaalde oefeningen nuttig dat de begeleider verwittigd wordt over, of op de hoogte is van invloeden van mogelijke disfuncties op de uitvoering van de activiteit en omgekeerd. Dit vooral om het handicapniveau niet te verhogen. Is het boek bruikbaar door en voor logopedisten? Zeker, Het boek benadrukt het belang van stimulering, terwijl het werkterrein van logopedisten om verschillende redenen soms beperkt wordt tot remediëring, Maar het boek is ook een uitdaging: om het te toetsen binnen de eigen praktijk, om het te differentiëren voor verschillende functionerings-niveaus, om het wetenschappelijk te onderbouwen, om de transfer te maken (vooral wat betreftademhaling, articulatie en stem) naarfunctionele communicatie. Wivine Decoster
205
TLA 1999 (29) - 4
MEDEDELINGEN
o
SLF-PRIJS 1999
LIMBURGS UNIVERSITAIR DIEPEN BEEK (B) 27 NOVEMBER 1999
CENTRUM
SYMPOSIUMPROGRAMMA
10.45-11.15u.:
11.20 -11,50 u,: 12.00 - 12.30 u.: 12.30 - 13.30 u.: 13.30 - 14.05 u.: 14.15 - 14.30 u.:
14.30 - 15.00 u.:
Inschrijving en ontvangst Opening van het symposium door de voorzitter, Drs. L.J.M. van Bogaert. Gastiezing door prof. dr. I. Zink, K.U. Leuven (Centrum voor Taalverwervingsonderzoek) met als titel 'De communicatieve ontwikkeling van zeer jonge kinderen: wetenschappelijke gegevens op basis van grootschalig kindertaalonderzoek' Sessie 1: Vier voordrachten van genomineerden Sessie 2: Vier voordrachten van genomineerden Lunch Sessie 3: Vier voordrachten van genomineerden Uitreiking SLF-Prijs 1999 en aanbieding van de symposiumbundel. Receptie
GENOMINEERDEN
SLF-PRIJS 1999
Sessie 1 A Attitude ten aanzien van dyslexie: onderzoek naar de invloed van leeftijd, leesniveau en geslacht bij kinderen uit het Gewoon Lager Onderwijs - K. MONSTREY - Katholieke Vlaamse Hogeschool, Antwerpen B Eet- en drinkteams: een inventarisatie, een protocol en een folder- C. ter BOGT, M. DEGEN, C. van DIJK, M. STEENBERGEN en W. van ZALK - Hogeschool van Arnhem en Nijmegen C Voorstel tot aanpassing van de Voice Handicap Index. Een vragenlijst betreffende de invloed van stemstoornissen op de levenskwaliteit in
206
Sessie 2
A Communicatie bij het Rettsyndroom met
SYMPOSIUM
10.00 - 10.40 u.: 10.40 - 10.45 u.:
relatie met de G-score - G. VANNESTE en S. VERBRUGGHE - Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende D 'Ik stotter erbij. Wat doe jij? Stotterende adolescenten - E. van HOEK en M. van der HEIJDEN - Fontys Hogescholen, Eindhoven
clientassessment bij een 12-jarige I. TAGHON - Hogeschool Gent, Departement Gezondheidszorg Vesalius, Gent B Onderzoek naar stemkwaliteit en nasaliteit bij volwassenen met allergische rhinitis A. KASPEREK - Universiteit Gent - optie logopedie C "Daar zit muziek in!" - J.L. BAX en D. BREUSERS - Hanzehogeschool, Groningen D Profielschets van kinderen met (zeer) ernstige spraak-taalmoeilijkheden op het Instituut voor Doven - Chr. HOFFSCHILDT, U. SETIELS, M. SEULEN en S, VORMBAUM - Hogeschool Limburg, Heerlen Sessie 3
A Mac Ar/hur Lijst voor Communicatieve
Ontwikkeling/ Woorden en Gebaren: Normeringsonderzoek voor het Nederlands - V. EEMANS, H. MERKEN, K. PAUWELS, I. VAN DER SMISSEN - K.U. Leuven - Opleiding Logopedie en Audiologie B Verstaanbaarheid van consonanten in de Nederlandse trachea-oesophageale spraak S. ROELEVEN en R. POLAK - Hogeschool Rotterdam C Afasiebehandeling - Behandeling gericht op het verminderen van de handicap - H. van der VELDEN - Hogeschool van Utrecht D Bijdrage tot de differentiële diagnose ontwikkelingsdysfasie - (ver/raagde) spraak- en taalontwikkelingsstoornis: theoretische beschouwingen en praktische bevindingen L. CRIEL - KaHoG, Gent.
Met medewerking van
EMLY - Sittard
INSCHRIJVING vanuit NEDERLAND Inschrijving geschiedt door het invullen en verzenden van de aangehechte inschrijvingskaart en door overmaking van f 50 (voor donateurs/leden en studenten f 30; voor groepen vanaf 20 personen f 25 (p.p.) aan de SLF, 6270 AA Gulpen, op bankrekeningnummer 57.65.27.793 of op postrekening 4449873 met vermelding 'Symposium 1999'.
TLA 1999 (29) - 4 VANUIT BELGIË Inschrijving geschiedt door het invullen en verzenden van de aangehechte inschrijvingskaart en door overmaking van 1.000 BF (voor donateurs/leden en studenten 600 BF; voor groepen vanaf 20 personen 500 BF p.p.) aan de SLF, Heidestraat 47, 3590 Diepenbeek op het rekeningnummer 784-580375981 van de BACOB met vermelding 'Symposium 1999'. In de inschrijvingskosten zijn begrepen: het programmaboekje, de symposiumbundel, koffie/thee, lunch en receptie.
INSCHRIJVINGSTERMIJN De inschrijvingen en betalingen moeten vóór 10 november 1999 door de SLF zijn ontvangen. U bent pas ingeschreven na bijschrijving van hetinschrijvingsbedrag op één van de rekeningnummers van de SLF. Het maximum aantal deelnemers is vastgesteld op 300. De deelnemers worden ingeschreven in volgorde van binnenkomst van hun betaling.
ALGEMENTE INFORMATIE SYMPOSIUMPLAATS Limburgs Universitair Centrum (LUC) Universitaire Campus, B-3590 Diepenbeek (België) SECRETARIAAT SYMPOSIUM SLF-PRIJS 1999 Heidestraat 47, B-3590 Diepenbeek Tel./Fax 00-32(0) 11 323869
ROUTEBESCHRIJVING AUTO VANUIT ANTWERPEN EN BRUSSEL: Klaverblad Lummen, de E313, richting Hasselt-Luik, uitrit 27b Hasselt-West, richting Hasselt, in Hasselt de Ring (R71) naar links volgen, op de Ring volgen wegwijzers 'Universitaire Campus'. VANUIT EINDHOVEN: Richting Hasselt, in Hasselt de Ring (R71) naar links volgen richting Genk (N702), op de ring de wegwijzers 'Universitaire Campus' volgen. VANUIT MAASTRICHT: N2 Maastricht-Hasselt, voorbij Diepenbeek Centrum richting Hasselt, wegwijzer 'Unversitaire Campus' naar rechts volgen (Nierstraat), u bereikt de achterzijde van het LUC. OPENBAAR VERVOER VANUIT NEDERLAND tot station Maastricht, gratis vervoer vanaf station Maastricht met de De Ujn naar het LUC om 9.35 u. (vertrektijd LUC om 15.40 u.).
VANUIT BELGIË: tot station Hasselt, gratis vervoer vanaf station Hasselt met De Lijn naar het LUC om 10.10 u. (vertrektijd LUC om 15.45 u.).
•
Voorstelling folder ONDERSTEUNDE COMMUNICATIE VOOR MENSEN DIE NIET KUNNEN SPREKEN
Communiceren met mensen die niet kunnen praten is niet eenvoudig. Toch hebben zij ook dikwijls behoefte hun gevoelens, gedachten en noden uit te drukken. Want ondanks alle moeilijkheiden en beperkingen heeft eenieder recht op een menswaardige communicatie. Precies daarom is het van groot belang dat men voor elk individu op zoek gaat naar de juiste communicatieondersteuning. Zowel bij eenvoudige hulpmiddelen (zoals tekeningen, gebaren, ... ), lichaamstaal of technologie is een consequente toepassing door gebruiker en omgeving onontbeerlijk voor het welslagen van deze ondersteuning. De aard van de communicatieve hulp is niet alleen afhankelijk van de aard van de handicap, maar wordt grotendeels door de mogelijkheden van het individu bepaald. Personen met een zintuigelijke handicap kunnen soms een beroep doen op de hen nog resterende zintuigen, bij anderen is een versterking of een hulpmiddel aangewezen; mensen met een verstandelijke handicap vinden misschien hun heil in het gebruik van een andere 'taal', bijvoorbeeld een taal die bestaat uit symbolen. Elk individu beleeft dus zijn communicatieprobleem anders en vraagt ook een gerichte benadering. De Werkgroep Ondersteunde Communicatie Vlaanderen belicht in de folder 'Ondersteunde Communicatie voor mensen die niet kunnen spreken' kort de mogelijkheden voor de optimalisering van de communicatie bij desbetreffende personen. Wie geïnteresseerd is, kan deze folder gratis verkrijgen bij: Vlicht, Cel Spraak St.-Pietersnieuwstraat, 9000 Gent Tel. (09) 26489 14 Email:
[email protected] of bij Modem Doornstraat 331, 2610 Wilrijk Tel. (03) 82580 13 Email:
[email protected]
207
TLA 1999 (29) - 4
o
ER ZIT MUZIEK IN ... 7 OKTOBER 2000
Onder dit motto organiseert het DSI een ontmoetingsdag voor alle Nederlandstalige gebruikers van Ondersteunde Communicatie. We richten ons speciaal tot Bliss-, SMOG- en pictogrammengebruikers, hun ouders en/of begeleiders, omdat naast het schrift, deze vormen van OC bij ons gebruikt worden. Het voorlopig programma ziet er als volgt uit: - vanaf 9.45 u. ontvangst - 10.30 u. officiële start van de gebruikersdag - lunch - vanaf de middag: allerhande activiteiten - doorlopende materialenbeurs en ISAAC-stand - snoezelruimte - goochelaar - kinderdisco - volksspelen - speel-o-theek - dansen
208
-
samen voorlezen enz. We besluiten de dag met een gezamenlijke apotheose om 15.45 u. De kostprijs wordt zo laag mogelijk gehouden: we hopen dat 300 BEF/persoon zal volstaan om deelname aan alle activiteiten, lunch en drank, aangepaste Bliss- of pictokaart te bekostigen. Definitieve uitnodigingen volgen. We verwachten 7 oktober 2000!
uiteraard
een grote opkomst
op
Namens de directie van het DSI en de werkgroep OC 2000 Dominiek Savio Instituut V.z.W. - Koolskampstraat 24 - 8830 Gits Tel. (051) 230611 (centrale) of (051) 23 06 39 (dienst logopedie) - Fax (051) 23 06 99 e-mail:
[email protected]
TLA 1999 (29) - 4
EINDWERKEN ACADEMIEJAAR 1998 - 1999 •
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
BREULS Mieke MacArthur Communicative Deveiopment Inventories: vertaling en aanpassing van de COlIWords and Sentences voor het Nederlands Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere
EEMANS Valerie MacArthur Lijst voor Communicatieve Ontwikkeling/ Woorden en Gebaren: Normeringsonderzoek voor het Nederlands. Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere
CAERS Maire-An Slikproblemen bij amyotrofische lateraal sclerose en/ of neuromusculaire aandoeningen Promotor: L. Feenstra Copromotor: A. Goeieven
FRANSENS Sotie De narratieve functie bij kinderen: een literatuuroverzicht en een onderzoek naar de narratieve vaardigheden van normale en taal-Ieergestoorde kinderen. Promotor: E. Manders
CUMS Kaatje Aan passing van de Reynell Taalontwikkelingsschalen voor kinderen met een visuele handicap. Promotor: I. Zink, A. Schaerlaekens
GELDERS Els Categorische luidheidsschaling als diagnostisch instrumenten hulpmiddel bij hoorapparaataanpassing. Evaluatie van het Madsen categorische luidheidsschalingsprotocol. Promotor: J. Wouters Copromotor: V. Vandenbroeck
DANlELS Ellen Aanpassing van de Reynell Taalontwikkelingsschalen voor kinderen met een visuele handicap. Promotor: I. Zink, A. Schaerlaekens DEMAN Eet Kwaliteit van leven bij patiënten met hoofdhalskanker. De invloed van slikproblemen op KvL. Promotor: L. Feenstra Copromotor: A. Goeieven DE ROUBAIX Nele Taalontwikkeling bij kinderen meteen tracheostomie. Promotor: A. Schaerlaekens Copromotor: N. Rommel DE SMET Katrien Vergelijking tussen methoden die harmonische en ruiskomponenten meten bij pathologische stemmen. Promotor: F. Debruyne Copromotor: W. Decoster DEVALCK IIse De narratieve functie bij kinderen: een literatuuroverzicht en een onderzoek naar de narratieve vaardigheden van normale en taal-Ieergestoorde kinderen. Promotor: E. Manders DIERCKX Ann Evaluatie van experimentele spraakverwerkingsschema's bij cochleair geïmplanteerden: Opstellen van een testprotocol en klinisch onderzoek. Promotor: J. Wouters Copromotor: L. Geurts
GEYPEN Els Voedingsproblemen en voedingsbegeleiding bij kinderen met schisis. Promotor: L. Feenstra Copromotor: A. Goeieven, N. Rommel, W. Wellens GIELEN Nele Lezen van woorden en zinnen: functionele anatomie. Promotor: R. Vandenberghe HENDRICE Nadia Lawaaioverlast door vliegverkeer en de effecten op de gezondheid. Promotor: L. Feenstra HUFKENS Veerle De ontwikkeling van een spraak-in-ruis-test en de evaluatie van een ruisonderdrukkingsalgoritme voor cochleaire implantaten. Promotor: J. Wouters Copromotor: J. Vanden Berghe JACOBS Vanessa Onderzoek naar verschiilende verzamelen van spraakstalen. Promotor: E. Manders
methodes
voor het
LAUWERS Joke Neusademhaling: analyse van neusparameters mondademonderzoek. Promotor: L. Feenstra Copromotor: D. Lembrechts
bij
209
TLA 1999 (29) - 4 MAUSSEN Marla-Gratia Stemkwaliteit in zinnen: perceptieve stembeoordelingen. Promotor: F. Debruyne Copromotor: Wieneke
en objectieve
MERKEN Hilde MacArthur Lijst voor Communicatieve Ontwikkeling! Woorden en Gebaren: Normeringsonderzoek voor het Nederlands. Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere NEVENS Inge Aanpassing en normering van de NonSpeech Test voor Nederlandstalige kinderen en controle van de aangepaste items bij kinderen van 15, 18 en 21 maanden. Promotor: I. Zink Copromotor: D. Lembrechts OMBLETS Ellen Lateralisatievermogen in functie van het interauraai intensiteitsverschil. Promotor: G. Govaerts PLASMANS Anke Ontwikkeling van een analystische identificatie test met betekenisvolle woorden voor zeer jonge kinderen met een cochleair implantaat of hoorapparaat. Promotor: A. Van Wieringen Copromotor: J. Wouters POLLEUNIS Conny De bruikbaarheid van het Parent Report-Instrument bij Vlaamse kinderen. Promotor: E. Manders
VAN BELLE Anne Narratieve vaardigheden van normaal verouderende bejaarden. Promotor: E. Manders VANCOTTHEM Perceptuele beoordeling van normale oudere stemmen in de leeftijdsgroepen jongbejaard en hoogbejaard. Promotor: F. Debruyne Copromotor: W. Decoster VANDENBERGHE Eva Aanpassing en normering van de Reynell Taalontwikkelingsschalen voor motorisch gehandicapte kinderen. Promotor: I. Zink, A. Schaerlaekens VAN DER SMISSEN Inge MacArthur Lijst voor Communicatieve Ontwikkeling! Woorden en Gebaren: Normeringsonderzoek voor het Nederlands. Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere VAN DE WIELE Barbara Aanpassing en normering van de Reynell Taalontwikkelingsschalen voor motorisch gehandicapte kinderen. Promotor: I. Zink, A. Schaerlaekens VAN GIJSEL Annemie Verkennend onderzoek naar de stemgelijkenissen bij monozygote tweelingen. Promotor: F. Debruyne Copromotor: W. Decoster
aUINTIJN Katrien Onderzoek naar de variabiliteit van acht objectieve parameters bij normale stemmen over een periode van één jaar. Promotor: F. Debruyne
VANTHIENEN Griet Aanpassing en normering van de NonSpeech Test voor Nederlandstalige kinderen en controle van de aangepaste items bij kinderen van 15, 18 en 21 maanden. Promotor: I. Zink Copromotor: D. Lembrechts
SANTERMANS Leent je MacArthurCommunicative Development Inventories: vertaling en aanpassing van de COlIWords and Sentences voor het Nederlands. Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere
VAN TONGEL Valérle Het zelfbeeld van de stem bij professionele sprekers. Promotor: F. Debruyne Copromotor: W. Decoster
SMEKENS Leen Therapie-effectiviteitsmeting bij spraak -taalgestoorde kinderen aan de hand van de ''Therapy-OutcomeMeasures". Promotor: E. Manders Copromotor: A. Goeieven, D. Lembrechts, I. Zink
210
VERCAMMEN Julle Verkennend onderzoek naar de stemgelijkenissen bij monozygote tweelingen. Promotor: F. Debruyne Copromotor: W. Decoster
TLA 1999 (29) - 4 VERSTRAETE Karolien MacArthurCommunicative Development Inventories: vertaling en aanpassing van de COlIWords and Sentences voor het Nederlands Promotor: I. Zink Copromotor: M. Lejaegere VRIENS Goedele Neonatale gehoorscreening in Vlaanderen: een vergelijking tussen de TEOAE's en de AL GO. Promotor: L. Feenstra
•
VUERSTAEK Vicky Lateralisatievermogen in functie van het interauraal intensiteitsverschil. Promotor: G. Govaerts WAEGEMAN Elke Evolutie van afwijkende fonoiogie. onderzoek bij negen kinderen.
Een vervolg-
HOGESCHOOL GENT - departement gezondheidszorg "Vesalius"
CAMPS Miet Stem- en spraakproblematiek in de lerarenopleiding regentaat lichamelijke opvoeding mevr. V. Willockx, mevr. C. Ochelen, mevr. L. Ramon
DIERCKENS Connie Lipleestraining en subjectieve verstaanbaarheid dhr. P. Corthals, dhr. L. Simoens
CANTAERT Evelyne Stap voor stap mevr. V. Martens, mevr. Uytersprot
GILEN Birgit Verkennend onderzoek naar de bruikbaarheid van de "7sound tesf' bij nederlandstalige gehoorprothesedragers dhr. P. Corthals, mevr. E. De Rijcke
PHILIPPAERTS Cindy Een bepaling van de leeftijdsondergrens voor toepasbaarheid van de touch-audiometrie bij peuters en kleuters mevr. E. De Rijcke, dhr. C. De Bal
GOOSSENS Inge Neurofibromatosis en leerproblemen mevr. V. Martens, mevr. M. De Scheirder-De Smet
CLERINX Inge Geheugentraining bij dementerenden: zinloos of zinvol? mevr. C. De Vos, mevr. V. Martens
LAMMENS Lynn Enquête naar en analyse van verwarbare smoggebaren met aansluitende training van deze gebaren op video dhr. Corthals, dhr. Simoens, mw. Nijs, dhr. Loncke, dhr. Smet
DE KEGEL Solie & DHAUWE Marijke De integratie van articulatie- en taalvaardigheid bnnen de stottertherapie voor kinderen van drie tot zes jaar mevr. V. Willockx DE WILDE Ariane Het angelmansyndroom mevr. V. Willockx, dhr. C. Menue, mevr. M. Charlier, mevr. V. Govers DECOSTER Sandrine Woordenschatsonderzoek bij langdurig zieke kinderen met acute lymfatische leukemie tussen 3 en 5jaar mevr. V. Willockx, mevr. C. Ochelen, mevr. N. Nol! DEGRYSE Solie Vraagstukkenonderzoek mevr. V. Martens
in het 2e leerjaar
DERWAEL Dominique Preseniele dementie. Gevalsbesprekingen logopedische therapiesuggesties. mevr. C. De Vos, mevr. Kristin Claes, dhr. I. Schaubroeck
en
LEEN KNECHT Evie & PLATIEAU Inge Smog bij taaltests. passieve en actieve woordenschat bij 2 mentaal geretardeerde kinderen a.d.h. v. taaltests: vergelijkende studie. dhr. L. Simoens, mevr. I. Van Camp, mevr. D. Fransen LIP PENS Liesbeth Thuisbegeleiding en revalidatie bij jonge gehoorgestoorde kinderen (0-3;0). Een overzicht. dhr. P. Corthals , dhr. L. Simoens, mevr. G. Serlet MOEREN HOUT Katrijn & VAN BRUSSEL Ann Afasie en geheugenproblemen mevr. C. De Vos, mevr. V. Martens, mevr. A. Van Damme MONSIEUR Annick De perceptuele beoordeling van de stem: onderzoek naar de gradatie van de ernst van de dysfOnie mevr. C. Ochelen, dr. De Bodt
211
lLA 1999 (29) - 4 PEETERS Sylvia & VAN STYVENDAEL Kim De effectiviteit van het programma "picto" mevr. E. De Rijcke, mevr. I. Hanquet SCHOLBERG Edith Peiling: vlaamse normering van de spellingtoets "de nieuwe kerk" voor het voortgezet onderwijs mevr. V. Martens, mevr. E. De Rijcke, mevr. Cooreman STASSIJNS Hannelore Stem-spraakproblematiek in de lerarenopleiding mevr. V. Willockx, mevr. C. achelen, mevr. M. Hernaert STEELAND Tom Oefenboek dysartrie. nederlandse vertaling van het dysarthria sourcebook mevr. C. De Vos, mevr. Bonnamie STEENHAUT Katerina Gon-begeleiding voor kinderen met leerstoomissen mevr. Martens, mevr. De Rijcke, dhr. Pattyn, mevr. Libeert, dhr. Vergucht TAGHON IIse COMMUNICATIE BIJ HET RETISYNDROOM MET CLlENT.ASSESSMENT BIJ EEN 12-JARIGE dhr. Simoens, mevr. De Rijcke, dhr. Demeter THORREZ Lies De methode van Kristin Link/ater: een beschrijving en een vergelijking met de logopedische visie mevrC. achelen, mevr. E. De Rijcke, dhr. De Bruycker
KaHoG STUDIERICHTING
VERDEGEM Ann & VERDONCK Inge Afwijkende mondgewoonten bij (jong)vo/wassenen. Een logopedisch therapieprogramma mevr. V. Willockx , mevr. C. achelen, mevr. M. Van Vlierberghe WINNOCK Cathy Onderzoek naar functionele communicatie mevr. C. De Vos, mevr. N. De Vos, mw. S. Vandekerckhove DE VEL Eddy Centrale examencommissie DEMAN Nele Vergelijkende studie van methoden voor het bepalen van het audioprothetisch nut van een nieuwe generatie directionele microfoons: het twin-mic system in digitale hoortoestellen dhr. P. Corthals , dhr. P. Van Doren
poging
tot
LOGOPEDIE
DE Gl:ISSEME A., LAMMERTIJN C., VERMEERSCH S. Normering van de test 'CONTEXTRIJKE PROBLEEMSITUA TIES' voor begin eerste leerjaar. Begeleiders: Dhr. Dudal, Mw. Desoete, Mw. Van Haute DEZWARTE L., VAN DEN VONDER G., WYBO M. Rekenonderzoek. Begeleiders: Mw. Desoete, Dhr. Dudal BAELE N., HAERINCK J. Test voor begrijpend lezen voor het vierde leerjaar. Aanzet tot een va/iditei/sonderzoek. Begeleiders: Mw. De Paepe, Mw. Desoete, Mw. Hofmans, Mw. Van Vreckem
212
VAN KERCKVOORDE Eveline & VORMEZEELE In ge Voorstudie met betrekking tot een actieve woordenschat/est voor twaalf. tot zestienjarigen dhr. L. Simoens, dhr. P. Corthals
VAN RENGEN Bert Interne ruis bij hoorapparaten. subject/vering dhr. P. Corthals, dhr. P. Van Doren
TIELEMANS Els Logopedie en kaakchirurgie mevr. V. Willockx , mevr. C. achelen
•
UITIERHAEGHEN Wendy Therapy outcome measures. vertaling en aanpassing mevr. C. De Vos, mevr. N. De Vos
HUYGELIER K., MALFAIT H., TERRAS V. Aanpassen van de signaallijst voor kleuters tot een leerlingvolgsysteem. Begeleiders: Mw. Desoete, Mw. Van Celst VANDEWALLE K., VANDROMME M. Mijn stem, mijn vriend! Uitdieping van het onderdeel bewustwording van stemmisbruik en verkeerd stemgebruik uit de programma's van Boone en Wilson aan de hand van een video. Begeleiders: Mw. Giilis, Mw. Michaux, Mw. Vereertbrugghen BAUDEWYNS S., DE CLERCK I. Onvolledige stembandsluiting. Theoretische beschouwingen en onderzoek naar de prevalentie van posterieure onvolledige stembands!uit/ng bij jongvolwassen vrouwen. Begeleiders: Mw. Gillis, Mw.Steeis, Mw. De Bruycker
TLA 1999 (29) - 4 DESCAMPS E. Stemvorming en muzikaliteit .Het herwerken van een oefenprogramma ter bevordering van de auditieve sensibiliteit. Het oefenprogramma op CD. Begeleiders: Mw. De Bruycker. Mw. Steels
CRI EL L. Bijdrage tot de differentiële diagnose ontwikkelingsdysfasie - (vertraagde) spraak- en taaI-ontwikkelingsstoornis: theoretische beschouwingen en praktische bev1T'Idingen. Begeleiders: Mw. Delacauw, Dhr. Matthys DE BLESER A. Elderspeak: Taal en communicatie bij ouderen uit een psycholinguïstisch oogpunt bekeken door de logopedie '? Begeleiders: Mw. Delacauw, Dhr. Van De Craen VAN NESTE S. Dialectgebruik in de klas: implicaties op logopedisch vlak. Begeleiders: Mw. Delacauw, Dhr. Van De Craen VERBERCKT A. Thalamische afasie. Begeleiders: Mw. Delacauw, Dhr. Van De Craen BOMBEKE D. Een vertaling van de 'PSAS' (Pre Speech Assessment Scale) van SE Morris. Begeleiders: Mw. D'hondt, Mw. Delacauw, Mw. Rampelbergh FOUBERT T., LAUWERS V. Ouderbrochure over rekenstoomissen. Begeleiders: Mw. Van Haute, Mw. Merceiis OPSOMERS. Hoe verloopt de overgang van het zesde leerjaar naar het eerste middelbaar bij jongeren met een gehoorstoornis die geintegreerd zijn in het gewoon onderwijs? Begeleiders: Dhr Magry, Mw. Rogiers, Mw. Verstraete R. VANDERZWALM M. Het stemgedrag bij man en vrouw: een literatuurstudie. Begeleiders: Mw. Gillis, Dhr Peleman WILLEMS D. Afasie bij meertaligen. Begeleiders: Mw. Holvoet, Mw. Baert VERROKEN E. Recente beschouwingen rond auditieve agnosie. Begeleiders: Mw. Holvoet, Mw. De Letter
VAN KEER I. Onderzoek naar slikproblemen na een totale laryngectomie. Begeleiders: Mw. Vander Borgt, Dr. Moerman VAN NUFFEL K. Slikstoornissen na behandeling van tumoren in het hoofd-halsgebied. Begeleiders: Mw. De Bruycker, Mw. Vander Borgt DE BEULE E. De adem- en stemmethode volgens François Le Huche. Begeleiders: Mw. Herremans, Mw. Lemmens VAN DAMMEV. Training van het spreekgedrag van beroepssprekers aan de hand van oefeningen van Cécile Fournier. Begeleiders: Mw. Vander Borgt, Mw. Herremans VANDENBERGHE S., VAN DE STEENE E. Literatuurstudie en exploratief onderzoek naar eventuele taalstoornissen bij enkele subtyperingen onder dyslectici uit het derde leerjaar. Begeleiders: Dhr. Cracco, Mw. Van Vreckem, Mw. Milliau DE BONDTA. Het syndroom van Beckwith- Wiedemann. Begeleiders: Mw. De Graeve, Mw. D'hondt, Dhr. Peeters VERHOLEN E. Het Prader-Willi syndroom: een literatuurstudie. Begeleiders: Mw. D'hondt, Mw. Boeykens DE SMET V., DE VULDERE T. Verworven afasie bij kinderen na coma. Begeleiders: Mw. Holvoet, Mw. D'hondt RAMON M., SLEEUWAERT L. Logopedie in België en Nederland: een vergelijkende studie. Begeleiders: Mw. Leroy, Mw. Gillis BLONDEEL K., CLOTTENS E. Kinderheesheid. Kritische beschouwing van vierstemprogramma 's bij kinderen van negen tot elf jaar. Begeleiders: Mw. Steels, Mw. Slambrouck, Mw. Ingelaere DE GUSSEMÉ B. Trainen van sociale vaardigheden in het BUSO. Begeleiders: Mw. Van Vreckem, Mw. Van Laetem VRANCKX I. Effectmeting in de logopedie. Begeleiders: Dhr. Peleman, Mw. Giilis
213
TLA 1999 (29) - 4 HAERVNCK L. Therapeutische stijl bij de logopedische behandeling wn kinderen met ADHD. Begeleiders: Mw. Herremans, Dhr. Bruyneel, Dhr. Baert
DE BRUVNE K., VAN DAMME H. COCP-programma. Aanzet tot de implementatie van het COCP-programma in het Therapeutisch Kinderdagverblijf 'Het Veer' te Sint-Niklaas. Begeleiders: Mw. Coussens, Mw. Hustinx
DE ROCKER I. Taalpragmatiek en normaal begaafde kinderen met een autismespectrumstoornis. Begeleiders: Mw. Van Celst, Mw. Vander Borgt
ANSSENS I., VAN DIJCKE E., VAN WAEVENBERGHE B, VERHEVEN V. AVI-V., omdat integratie belangrijk is. Begeleiders: Mw. Verstraete, Dhr. De Loor, Dhr. De Meyere, Mw. Van Ca uwen berge, Dhr. Vansteelandt
REVSKENS L. Metafonologische functies bij mentaal gehandicapten in een speel/eerklasje: het opstel/en van een oefenprogramma. Begeleiders: Mw. Van Vreckem, Mw. De Ridder
VERHAEGHEN K. Vroegtijdige integrale revalidatie bij slechthorende/ dove baby's (0 - 6 maand). Begeleiders: Mw. Verstraete, Mw. Serlet
VERRECK I. Myasthenia gravis: omschrijving en logopedische behandeling. Begeleiders: Mw. Leroy, Mw. Van Rumst
L1CHTERT E., VASTENHAECK V. Sociale competentietraining voor dove en slechthorende kinderen van 9 tot 12jaar. Begeleiders: Dhr. Magry, Mw. Verstraete
BRUGGEMAN M., COSAERT F. SMOG, bevindingen vanop de werkvloer. Beschrijvend onderzoek in West- Vlaanderen. Begeleiders: Dhr. Loncke, Mw. De Graeve
BRUGGRAEVE K., HOEREE C. Horende ouders in interactie met hun doof/slechthorend kind in een pre-verbaal stadium van de taalontwikkeling. Aanpassing van de VAT-principes uit het boek "Praten doe je met zijn tweeën" van A. Manolson. Begeleiders: Mw. Hinnion, Mw. De Bloek, Dhr. Rijckaert
VANDEMEULEBROUCKE H. De Hanen Oudercursus:ja? Meting van de veranderingen in de communicatieve vaardigheden. Begeleiders: Dhr. Tiberghien, Mw. De Graeve VAN HONSEBROUCK A. Taalontwikkeling en opvanggezin. derzoek naar de taalvaardigheid thuis zijn opgevoed en peuters die een opvanggezin. Begeleiders: Mw. De Graeve, Dhr.
Vergelijkend onvan peuters die opgevoed zijn in Paemeleire
DE GROOTE I., VAN DER KELEN K., WUVTACK K. Multidisciplinaire benadering bij schisispatiënten. Voedingsproblemen en -begeleiding bij kinderen met
schisis. Begeleiders: Mw. D'hondt, Mw. Van Lierde VERMEERSCH A., VERSTRAETE N., WVNTER S. UDSY: Logopedisch Informatiesysteem Dysfagie. Begeleiders: Mw. Rommel, Mw. D'hondt
DE ROO B. Het Irlen syndroom. Een visueel perceptieve stoornis. Begeleiders: Mw. De Paepe, Mw. Desmet, Dhr. Peleman VAN DE PUTTE N. RONDOM: 'WOORDSOORTEN' een waardevol/e hulp in de logopedische therapie bij kinderen in een school voor buitengewoon onderwijs type 8. Begeleiders: Mw. Cambien, Mw. De Paepe MEERSMAN A., TAVERNIER N. Dubbelzinnig. Zinsmateriaal voor de training van spraakafzien voorpersonen met een verworven gehoorverlies. Begeleiders: Mw. Leroy, Mw. Van den Broeck BOECKX J., LIBAERS L. Onderzoek en revalidatie bij (post-)comapatiënten. Begeleiders: Mw. Holvoet, Mw. Van Rumst, Dhr. Van Den Pontseele
COUSSEMENT K., LAUREZ A. Van zelf spreken: vanzelfsprekend? Bevorderen van de balverwerving bij kinderen tussen nul en drie jaar. Een eindwerk in samenwerking met Kind en Gezin. Begeleiders: Mw. Van Haute, Mw. De Meerleer, Dhr. Vander Beken
VAN DAMMEZ. Selectief mutisme. "Spreken is zilver, zwijgen is goud". Begeleiders: Mw. Brocatus, Dhr. Hylebos
GIEDTSK. Onderzoek naar het gebruik van semantische categorieën bij kinderen met autisme. Begeleiders: Mw. De Roeck, Mw. Van Haute
ONGENAE A., PARMENTIER H. Consistentie en adaptatie bij stotterende kinderen met het syndroom van Down. Begeleiders: Mw. Vanrijckeghem, Dhr. Hylebos
214
TLA 1999 (29) - 4
•
I
KATHOLIEKE LOGOPEDIE
VLAAMSE HOGESCHOOL - ANTWERPEN
I
BENlEST Vanessa Het belang en het gebruik van het "diepgaand onderzoek van de articulatie-organen": een studie. Promotor: V. Vanvoorden BERGMANS Cindy Onderzoek naar de bruikbaarheid van de NonwoordRepetitie Taak bij zwakke lezers uit het tweede leerjaar. Promotor: L. Cuyvers BLOMMEN Els Een poging tot inventarisering van de evidentie van het bestaan van een '1aalverwervingsapparaaf' (LAD). Promotor: J. De Laender BREMS Griet Beschrijving van de stem van kinderen met een mentale handicap (6;0-11; 11 ) op basis van een aantal objectieve parameters. Deel 2: akoestische parameters. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: M. De Bodt CANT Katrien Belang van het lipbeeld voor het spraakverstaan presbyacusis. Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: K. Van Driessche CASSIERS Liesbeth Stembelasting naar spreekduur telefonisten: deel 2. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: R. Buekers
en luidheid
bij
bij
CLOOTS Lieve Onderzoek naar de bruikbaarheid van de non woordrepetitie taak bij zwakke lezers uit het eerste leerjaar. Promotor: L. Cuyvers DE CEUCKELAIRE Caroline De Aachener Aphasie-Bedside evaluatie. + appendix. Promotor: H. Chantrain
test: vertaling en
DE CONINCK Helene Onderzoek naar de ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn bij kinderen van 7 tot 10 jaar. Deel 2: samenvoegen en nonsenswoorden nazeggen. Promotor: R. Elen DE COSTER Katrien Vlaamse normering bij de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen voor het 3de leerjaar periode oktober (bij 563 leerlingen). Promotor: W. Boonen
DE LAET Anke Detectie instrument voor stotteren. Deel 1: onderzoek naar de invloed van de variabelen leeftijd, geslacht en milieu op de totaalscore. Promotor: R. Stes DE PRIL Diane Vervolgstudie naar de ontwikkeling van protoimperatief en proto-declaratief gedrag bij normaal ontwikkelende kinderen van 21 maanden. Deel 1: ontwikkelingsonderzoek van de proefgroep en onderzoek naar de relatie tussen de normale taalontwikkeling en de ontwikkeling van proto-imperatieven en proto-declaratieven. Promotor: H. Chantrain Co-Promotor: G. Lichtert DE VEIRMAN Cathérine Evolutie van de kwaliteit van het kinderhandschrift bij kinderen van het tweede naar het derde leerjaar. Promotor: J. Simons DELILLE Elizabet Onderzoek naar de logopedische screening binnen de vrije Medisch Schooltoezicht-centra verspreidover Vlaanderen aan de hand van een zelf opgestelde vragenlijst. Promotor: H. Tuteleers GABRIELS Line Vlaamse normering van de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen op tekstniveau: voor het vierde leerjaar in de periode oktober bij 523 proefpersonen. Promotor: W. Boonen GIJPEN Katrien Stembelasting naar spreekduur telefonisten: deell. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: R. Buekers
en luidheid
bij
GOFFIN Katrijn Beschrijving van de stem bij 94 lagere schoolkinderen met een leerstoornis aan de hand van een aantal objectieve parameters. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: M. De Bodt GUNS Anke Het belang van het lipbeeld voor normaalhorenden bij het verstaan van tweelettergrepige woorden (BLU). Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: K. Van Driessche
215
TLA 1999 (29) - 4 HUFKENS Liesbeth Vervolgstudie naar de ontwikkeling van proto-imperatie! en proto-declaratie! gedrag bij normaal ontwikkelende kinderen van 21 maanden. Deel 3: onderzoek naar het proto-declaratie! gedrag bij normaal ontwikkelende kinderen van 21 maanden. Promotor: H. Chantrain Co-Promotor: G. Lichtert HUGENSGwen Bestaat er een taalverwervingsapparaat neurolinguïstische evidentie. Promotor: J. De Laender
(LAD)? De
KLiMA Bernadette Het belang van het lipbeeld voor normaalhorenden bij het verstaan van een lettergrepige woorden (NV A). Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: K. Van Driessche LAMBERS Mieke Ontwerp van een onderzoeksbatterij voor nonlinguïstische, linguïstische en extra linguïstische uitvallen bij patiënten met een rechter hemisfeerletsel. Promotor: R. Elen Co-Promotor: W. Bernaerts LEENDERS Julie Vergelijkende studie van meningen van ouders en logopedisten rond therapie en therapeutische aanpak. Promotor: H. Robbrecht LEEN KNECHT Marjolein Taalgebruik op intemet: op zoek naar de equivalenten van communicatieve functies en conversatievaardigheden in de communicatie over internet. Promotor: R. Stes MELIS Liesbeth Vergelijkend onderzoek naarde spreekstem bij vrouwelijke studenten zang: op basis van akoestische en aerodynamische parameters. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: M. De Bodt MENTENS Tine Een onderzoek naar de gemiddelde snelheid waarmee jongens van het derde leerjaar getallen tot 10 kunnen opsplitsen aan de hand van een tachistoscopisch computerprogramma. Promotor: L. Cuyvers MONSTREY Kathleen Attitude ten aanzien van dyslexie: onderzoek naar de invloed van leeftijd, leesniveau en geslacht bij kinderen uit het gewoon lager onderwijs. Promotor: R. Elen
216
NELIS Ann Vergelijkend onderzoek tussen schrijfmotoriek en grootmotoriek bij kinderen van het derde leerjaar. Promotor: J. Simons OSTACH Elke Bepalende factoren bij woordenschatselectie SMOG-gebruikers. Promotor: A. Van Roy Co-Promotor: F. Loncke
voor
PELSSERS Ellen Detectie-instrument voor stotteren. Deel 2: onderzoek naar de testhertestbetrouwbaarheid. Promotor: R. Stes PLAsaUI Ann Vlaamse normering van de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen voor het derde leerjaar periode maart bij 530 proefpersonen. Promotor: W. Boonen SMET Tineke Het begrijpen op verschillende communicatiewijzen bij jonge, laagfunctionerende kinderen met autisme: een proef. Promotor: L. Lambeir Co-Promotor: K. Deveugle SMETS Nathalie Herstelstrategieën: een oriënterend onderzoek bij kinderen van de derde kleuterklas en het eerste leerjaar. Promotor: R. Stes SNAUWAERT Inge Woordenlijst voor ondersteunde communicatie: toepassing op Mind Express. Promotor: A. Van Roy Co-Promotor: J. Cremelie SNOIJS Silvie Beschrijving van de stem van kinderen met een mentale handicap (6;0-11; 11) op basis van een aantal objectieve parameters. Deel 1: aerodynamische parameters. Promotor: P. Ceuppens Co-Promotor: M. De Bodt STEEMAN Annemie Een computerprogramma voor de zelfstudie van operante modificatietechnieken bij het behandelen van stotteren. Promotor: R. Stes STEVENS Mieke De integratie is beGONnen: De mening van 13ouders omtrent de integratie van hun gehoorgestoorde kind in het gewone lager onderwijs. Promotor: L. Theunis
TLA 1999 (29) - 4 TUERLlNCKX Marijke Geintegreerd onderwijs: visie van vier ouderparen op hun kind in het GON. Kinderen die uit het type 8 van het buitengewoon onderwijs komen, krijgen een plaats in het gewone onderwijs. Promotor: L. Theunis
VAN LANDEGHEM Catherine Actieve woordenschattest (AWT): aanpassing en aanzet tot normering voor Vlaamse kinderen tussen vier en zeven jaar. Deel 2: bespreking totale proefgroep en vergelijking van de leeftijdscategoriën. Promotor: M. Lejaegere
VAN DEN BROECK Kim Het gebruik van het zelfstandig naamwoord en het werkvoord bij normaal begaafde en licht mentaal gehandicapte kinderen: een vergelijkende studie bij kinderen van 6 en 9 jaar. Promotor: C. Comelle
VAN NUFFEL Jngrid Onderzoek naar het verband tussen visuele perceptie en schrlj"fmotoriek bij kinderen van het derde leerjaar uit het gewoon lager onderwijs. Promotor: J. Simons
VAN DER AUWERA Hilde Vergelijkend onderzoek naar subjectieve stemklachten bij Vlaamse aerobic-instructeurs en deelnemers. Promotor: P. Ceuppens VAN DOORSLAER Mieke Een vergelijkende studie van de morfologische vaardigheden bij Marokkaans-Nederlandse en TurksNederlandse kinderen uit het eerste en tweede leerjaar aan de hand van de Woordvormen-Beoordelingstesten de Woordvormen-Produktie test (subtests van de TvK). Promotor: C. Comette VAN DYCK Wendy Vlaamse normering van de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen: voor het 4de leerjaar periode maart bij 511 proefpersonen. Promotor: W. Boonen VAN EYKEN Ans Vlaamse normering van de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen: voor het tweede leerjaar periode oktober bij 503 leerlingen. Promotor: W. Boonen VAN GESTEL Brilt Onderzoek naar de ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn bij kinderen van 7 tot 10 jaar. Deel 1: rijmen en segmenteren. Promotor: R. Elen
VAN OEVELEN Anke Invloed van psychofarmaca op de spraak: kwalitatieve beoordeling van de spraak aan de hand van observatieschalen en kwantitatieve meting van de spreektijden, pauzetijden en totale tijden aan de hand van spraakanalyse met de computerbij volwassen patiënten met een psychiatrische problematiek. Promotor: F. Asma VAN ROOSBROECK Ann Het begrijpen op verschillende communicatie wijzen bij jonge, laag functionerende kinderen met autisme: een proef. Promotor: L. Lambeir Co-Promotor: K. Deveugle VERMUYTEN Tim Vervolgstudie naar de ontwikkeling van proto-imperatief en proto-declaratief gedrag bij normaal ontwikkelende kinderen van 21 maanden. Deel 1: onderzoek naar het proto-imperatief gedrag bij normaal ontwikkelende kinderen van 21 maanden. Promotor: H. Chantrain VERMAELEN Karen Actieve woordenschattest (AWT): aanpassing en aanzet tot normering voor Vlaamse kinderen tussen vier en zeven jaar. Deel 1: bespreking leeftijdscategorieën: 4;0 4; 11, 5;0-5; 11 en 6;0-6; 11. Promotor: M. Lejaegere
VAN HAESENDONCK Karin Vlaamse normering van de A VI-toets 1994 voor het voortgezet technisch lezen: voor het tweede leerjaar periode maart bij 546 leerlingen. Promotor: W. Boonen
VLAEMINCK Elke Het begrijpen op verschillende communicatiewijzen bijjonge, laag functionerende kinderen met autisme: een proef. Promotor: L. Lambeir Co-Promotor: K. Deveugle
VAN HERCK Ann Onderzoek naar de opinies van verpleging rond de logopedischebehandeling vanafasiepatiënten:effectiviteit, informatieverstrekking en hun eigen inbreng. Promotor: H. Coppens
VLOEBERGS Stélanie Detectie Instrument voor stotteren. Deel 3: analyse van de vals positieve en vals negatieve detecties. Promotor: R. Stes
217
TLA 1999 (29) - 4 WEEMAES Gitta Een onderzoek rond het inbrengen van een maagsonde bij ALS patiënten en de rol van de logopedist daaromtrent. Promotor: A. Van Roy WEERTS Liesbet Het verband tussen de schrijfmotoriek en de fijne motoriek bij kinderen van het derde leerjaar van de basisschool. Promotor: J. Simons WINTERS Corina Fonetische problemen bij anderstalige volwassenen: de invloed van articulatietherapie op de verstaanbaarheid. Promotor: M. Lejaegere Co-Promotor: H. D'haene ZONTROP IIse Een onderzoek naar de gemiddelde snelheid waarmee meisjes van het derde leerjaar getallen tot 10 kunnen opsplitsen aan de hand van een tachistoscopisch computerprogramma. Promotor: L. Cuyvers
I
AUDIOLOGIE
I
BYNENS Sigrid Communicatie en taalontwikkeling bij een kind van 3;0 jaar met een cochleair inplant: evaluatie aan de hand van een spontane taalanalyse. Promotor: M. Lejaegere Co-Promotor: S. Gillis DE CONINCK Liesbeth Spraakverstaan in stilte en in ruis: aanpassing van een adaptieve methode ter afname van de BLV-lijst bij 80 normaalhorenden. Promotor: M. Lau reyns DUYM Mieke Opstellen van testprotocol voor afname van late potentialen: P300 en MMN en normering. Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: G. De Ceulaer GUNS Cindy De invloed van de cochleaire inplant Laura op de herkenning van consonanten bij postlinguaal doven. + appendices. Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: K. Daemers JESPERS Eva Een haalbaarheidsstudie naar het gebruik van vereenvoudigde psycho-akoestische tuningcurven aan
218
de hand van de Ql0 waarde bij normaalhorende tussen 18 en 25 jaar. Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: G. De Ceulaer KNAEPS Katrien Onderzoek naar proto-imperatief gedrag. Deel 1: onderzoek bij normaal ontwikkelende kinderen van 8;15, 11;14 en 13;3 maanden. Deel 2: relatie tussen proto-imperatieve ontwikkeling en gehoorverlies, tijd van appareillering en vroegbegeleiding bij gehoorgestoorde kinderen van 18 en 24 maanden. Promotor: H. Chantrain Co-Promotor: G. Lichtert LAMBRECHTS Peggy Communicatieve ontwikkeling gestoorde kinderen: exploratief bruikbaarheid van de MacArthur catieve Ontwikkeling / Woorden Promotor: M. Lejaegere Co-Promotor: C. De Beukelaer
bij jonge gehooronderzoek naar de Lijst voorCommunien Gebaren.
MARTENS Olivia Een blinde vergelijkende studie tussen digitale signaalverwerking en analoge signaalverwerking bij hoortoestellen: Oldenburg Profiel & Vragenlijst voor Klinisch Onderzoek van Hoortoestellen. Promotor: M. Laureyns MOORS Veerle Communicatieve ontwikkeling bij jonge gehoorgestoorde kinderen met een cochleair inplant. Een exploratief onderzoek naar de bruikbaarheid van de MacArthur Lijst voor Communicatieve Ontwikkeling: woorden en gebaren. Promotor: M. Lejaegere Co-Promotor: C. De Beukelaer PARREN Ruth Een blinde vergelijkende studie tussen analoge en digitale signaalverwerking bij hoortoestellen: spraakaudiometrie in ruis. Promotor: M. Laureyns SCHAUWERS Karen Normering vanauditiefgeëvokeerdepotentialen: Late Latency Responses (LLR), Middle Latency Responses (MLR) en 40-Hz potentialen. Promotor: P. Govaerts Co-Promotor: G. De Ceulaer STEVENS Jole Een blinde vergelijkende studie tussen analoge en digitale signaalverwerking bij hoortoestellen: beoordeling van geluidsopnames. Promotor: M. Laureyns
o
TLA 1999 (29) - 4
UNIVERSITEIT GENT
VERSONNEN Anke De beoordeling van spraakverstaanbaarheid bij personen met dysarthrie: literatuurstudie en ontwerp van een spraakverstaanbaarheidstest. Promotor: Prof. Dr. M. De Bodt Co-promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel NIJS Eva E.CNA. Een meetinstrument voor functionele communicatie. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel
DESENDER Friedl Nasaliteitsverschil bij kinderen met unilaterale bilaterale cheilognatopalatoschisis. Promotor: Prof. Dr. P. Van Cauwenberge Co-promotor: Drs. K. Van Lierde
en
MACHTELlNCKX Kristel Maxumum length sequences: een normatieve beschrijving. Promotor: Prof. Dr. P. Van Cauwenberge Co-promotor: Or. B. Vinck
VAN DRIESSCHE Inge E.C.N.A. Een meetinstrument voor functionele communicatie. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel
MANDANA A. Tehrani Maximum length sequences: een normatieve schrijving. Promotor: Prof. Dr. P. Van Cauwenberge Co-promotor: Dr. B. Vinck
VAN MALDEGHEM Valerie Spontane taalanalyse bij verworven kinderafasie na resectie van een temporo-pariëtale tumor. Een gevalstudie met een 12 jaar follow-up. Promotor Prof. Dr. J. Van Borsel Co-promotor: Dr. P. Paquier, H. Van Dongen
OE SMET Veerle De ontwikkeling van de "rekentaal" bij kinderen van 3 tot 6 jaar. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel
EECKHOUT Karolien Semantische dementie: een gevalstudie. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor: Dr. P. Santens VAN DER MADE Sandie Verworven onvloeiendheden als gevolg van een linker thalamisch infarct; een gevalsstudie. Promotor. Prof. Dr. J. Van Borsel Co-promotor: Or. P. Santens GOETHALS Lien Onvloeiendheden bij het syndroom van Gil/es de la Tourette vier geval/enstudies. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor: Prof. Dr. M. Vanryckeghem TAILLIEU Caroline Ontwikkelingsstotteren versus neurogeen stotteren: een symptomatologisch onderzoek. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel
be-
POULON Sofie Stotteren en meertaligheid een verkennend onderzoek in Vlaanderen. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel KASPEREK Ann Onderzoek naar de stemkwa/iteit en nasa/iteit bij volwassenen met allergische rhinitis. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor: Prof. Dr. C. Bachert, Drs. K. Van Lierde EVERAERTS Elske Screening van de nasalering bij kinderen met en zonder stemstoomissen. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor: Drs. J. Raes VANDEN DRIESSCHE Katleen Een geval van alexie zonder agrafie. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel Co-promotor: Or. P. Paquier, Dr. H. Van Dongen
THEUNS Lieve Spraak- en taalontwikkeling bij het Rubinstein- Taybi Syndroom: onderzoek naar de articulatie. Promotor: Prof. Or. J Van Borsel
VANDENBORRE Dorien Tweetalige kinderen in de Vlaamse klinische praktijk; een enquête-onderzoek. Promotor: Prof. Dr. J. Van Borsel Co-promotor: Prof. Dr. A. De Houwer
Vanden Broecke Joke Stemkarakteristieken bij personen met het syndroom van Turner. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor Dr. I. Dhooge.
VAN LUCHENE Ingrid De taalachtergrond van jonge kinderen in het type 8onderwijs in Vlaanderen. Promotor: Prof. Or. J. Van Borsel Co-promotor: Prof. Dr. A. De Hower
219
TLA 1999 (29) - 4
ct
KATHOLIEKE
HOGESCHOOL
BRUGGE-OOSTENDE
EECKHOUT Nele "De invloed van de bewegingspedagogiek van Sherbome op de communicatie- en taalvaardigheden bij kinderen met het syndroom van Down." Prom.: mevr. S. Van den Berghe, gegrad. in de kinesitherapie dhr. B. Portier, gegrad. in de ergotherapie APPELTANTS Cindy "Een sociale vaardigheidstraining voor kinderen die moeilijk leren. " Prom.: mevr. N. Vandebergh, orthopedagoge BAETSELIER Sharon en DEPOORTERE Mieke "Studie van en onderzoek naar de voorkennis van meetkunde en metend rekenen bij beginnende eersteklassers. " Prom.: dhr. F. Dudal, lic. psychologie ANDRIES Marlène "Opstellen en normeren van INTAK-Torhout: Individuele Taalniveautest voor Kleuters. Normerings-perioden: midden tweede kleuter, begin derde kleuter en begin eerste leerjaar. " Prom.: dhr. P. Dudal, lic. psychologie VINCK Sabien "Stemhygiëne bij kinderen van drie tot twaaltjaar." Prom.: mevr. W. Decoster, lic. & dr. in de logopedie en audiologie VANNESTE Griet en VERBRUGGHE Sofie "Voorstel tot aanpassing van de VOICE HANDICAP INDEX. Een vragenlijst betreffende de invloed van stemstoomissen op de levenskwaliteit in relatie met de G-score." Prom.: dhr. J. Van Gompel, gegrad. in de logopedie mevr. S. Musschoot, gegrad. in de logopedie HEBB Annelies "Theory of mind-therapie als meerwaarde in het aanleren van communicatieve vaardigheden." Prom.: mevr. C. Beauprez, gegrad. in de logopedie HJLLEWAERT Hilde "De ALGO-gehoorscreeningtest: vergelijkend onderzoek tussen afname aan huis en in een regiohuis van Kind & Gezin." Prom.: dhr. W. Damman, gegrad. in de logopedie DAMEN Sandra en VAN CAENEGEM NeJe "Checklist voor de beoordeling van de psychometrische eigenschappen van een test: toepassing op de Taaltest voor Kinderen." Prom.: dhr. J. Scheiris, lic. in de psychologie dhr. J. Goetmaeckers, gegrad. in de logopedie
220
VAN YPER Isabel "SMOG bij kinderen met een meervoudig auditieve handicap. Een exploratief onderzoek naar de kwaliteit van de communicatie." Prom.: mevr. A. Dieriekx, gegrad. in de logopedie DHAENE IIse en EECKHOUT Sofie "Spreken Met Ondersteuning van Gebaren en de gestuele natuur van multimodale communicatie. " Prom.: dhr. F. Loncke, dr. orthopedagogie mevr. R. Kelchtermans, gegrad. in de logopedie DE SMET Tinne "Onderzoek naar taalpragmatische vaardigheden bij gedragsgestoorde kinderen aan de hand van de Test Of Pragmatic Language (TOPL). " Prom.: mevr. A. De Graeve, gegrad. in de logopedie dhr. M. Willems, lic. orthopedagogie DE CLERCK Nele en WIJNANTS Tinneke: "Intensieve stottertherapie voor kinderen van 7 tot 14 jaar en hun gezin: een exploratief onderzoek naar het interactief gedrag aan de hand van de axenroos." Prom.: mevr. A. Breda, gegrad. in de logopedie GRYSON Stefanie en VANDEKERCKHOVE Katrien "Klinisch onderzoek bij patiënten met verworven neurogene slikstoomissen (ervaringen met protocol en handleiding)." Prom.: dhr. J. Grypdonck, gegrad. in de logopedie mevr. M. Moerman, dr. med. CORNJLLIE Nathalie en VANHESTE An "TAALST/MULATE. Bevorderen van de taalontwikkeling bij kinderen verblijvend in een voorziening. " Prom.: mevr. C. Pat/oort, gegrad. in de logopedie NOLF Pieter "Meerwaarde van het programma Theory of Mind in het kader van algemene doelstellingen in functie van sociale competentie en specifieke logopedische doelstellingen met betrekking tot communicatieve vaardigheden." Prom.: mevr. D. Decoene, gegrad. in de logopedie CORNILLIE Nathalie en VANHESTE An 'TAALST/MULA TE. Bevorderen van de taalontwikkeling bij kinderen verblijvend in een voorziening." Prom.: mevr. C. Patfoort, gegrad. in de logopedie VINCK Sabien "Stemhygiëne bij kinderen van drie tot twaalf jaar." Prom.: mevr. W. Decoster, lic. & dr. in de logopedie en audiologie SEYMORTIER Evi ''Afasie. Onderzoek naar de ervaringen van partners van afatici in de revaliderende en chronische fase en naar de visie van de behandelende logopedisten door middel van interviews." Prom.: mevr. L. Vercruysse, neuropsychologe
TLA 1999 (29) - 4
VERANNEMAN
o o
BATTERIJEN - TOEBEHOREN
o
AUDIOMETERS: MADSEN - SIEMENS
o
IMPEDANTIEMETERS:
o
ERA - BERA - ECOG: MADSEN - BIOLOGIC
o
OP MAAT GEMAAKTE GELUIDSARME CABINES
o
GEHOORBESCHERMERS
o
RADIO- EN T.V.-VERSTERKERS
o o
VIBRERENDE WEKKERS
HOORAPPARATEN: WIDEX - SIEMENS - UNITRON
MADSEN - SIEMENS
HERSTELLINGEN
HOOFDZETEL: VERANNEMAN b.v.b.a. RAVENSTEIN GALERIJ 35-37 1000 BRUSSEL TEL. (02) 512 67 37 FAX (02) 512 0413 AGENTSCHAPPEN IN HEEL HET LAND
221
TLA 1999 (29) - 4
De beste toestellen van alle merken Wek- en waarschuwingssystemen
.....;ItI9lJks2~ifterent beCtlyse:ieis,~.nifferent ... ,---:-;-;::-: .e'
-.;,'.:,' ....-,
'_,'-_',,;",'-":'''';.'
I:l.A!'TAY9X'
tNAS0UND
14 hoorcentra in het hele land voor de lijst en bijkomende info: De Medische Akoestiek Guido Gezellestraat, 137 9940 DENDERLEEUW tel: 053 64 63 10 . fax: 053 64 63 25 222
LRPPERRE
• HOORAPPARATEN __ _ AUDIOLOGIE _CHIRURGIE
DE WERELD KLINKT ZOVEEL MOOIER DOOR TWEE OREN.
* Uitgebreid
gamma hoorapparaten. Speciale apparatuur voor kinderen: Phonak, FM Phonic Ear systeem
* Specifieke
bijkomende hulpmiddelen voor slechthorenden: radio-, TV- en telefoonversterkers, wekkers voor slechthorenden, ringleidingen, conferentiemicrofoon, ...
* Grote
keuze van screening, semi-klinische en klinische audiometers; impedantiemeters en andere audiologische apparatuur.
* Reëducatie-apparaten
voor therapie
en taalgestoorden. STATIONSSTRAAT 22 1702 GROOT - BIJGAARDEN Tel. (02) 466 91 90 Fax (02) 466 93 63
bij spraak-
INHOUD
Over de auteurs en hun artikel
172
De relevantie van nasometrie in de diagnostiek van velofaryngale stoornissen K.M. Van Lierde, M. De Bodt, J. Van Borsel, P. Van Cauwenberge
173
De stem bij transseksuelen John Van Barsel
182
Het verstaan in ruis met hoortoestellen Mark Laureyns, IIse Cloet, Bieke De Clerck, Ellen Stinkens, Mieke Van Overbeke, Katrien Vermeire en Hilde Wouters
188
Odyssea: pleisterplaatsen op het Internet
197
Ter Informatie
199
Uit de opleidingen
201
Boekbesprekingen
203
Mededelingen
206
Eindwerken 1998-1999
209