Lissabonstrategie NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA 2008-2010 BELGIË
Vooruitgangsrapport 2009
www.be2010.eu
Inhoudstafel Inleiding
1
1.
Context
1
2.
Grote ontwikkelingen
2
2.1.
Federaal Relanceplan
3
2.2.
Regeerakkoorden en relanceplannen van de gemeenschappen en gewesten
4
3.
Vooruitgang ten opzichte van de 5 prioritaire assen en de landenspecifieke aanbevelingen
11
4.
Landenspecifieke aanbevelingen
18
5.
Verbeteren van de ownerhsip in het kader van de partnership approach
23
1. Macro-economische stabiliteit
27
Macro-economisch beleid
31
1.1. Financiële sector
33
1.1.1. Reddingsoperaties van de financiële sector
33
1.1.2. Streven naar een efficiënter regelgevingskader van de financiële sector
36
1.2. Een verantwoord begrotingsbeleid
37
1.2.1. De begroting 2008
37
1.2.2. Verwachte evolutie van het begrotingssaldo op korte en middellange termijn
38
1.2.3. De uitdaging van de vergrijzing
41
1.3. Het concurrentievermogen van de ondernemingen, waarborg voor een stijging van de werkgelegenheid
43
1.3.1. De verlaging van de lasten op arbeid
43
1.3.2. Een aangepast loonbeleid
46
1.3.3. Het fiscaal bedrijfsklimaat en de bedrijfsregelgeving
48
1.4. Een versterkte sociale bescherming 1.4.1. De maatregelen inzake pensioenen
50 50
1.4.2. De verbetering van de toegang tot kwaliteitsvolle zorg in het kader van de beheersing van de gezondheidsuitgaven 51
1.4.3. De versterking van de sociale bescherming, de armoedebestrijding en de ondersteuning van de koopkracht
2. Een productieve groei aanmoedigen 2.1. Een innoverende economie
53
55 56
2.1.1. O&O bevorderen
57
2.1.2. Het menselijk kapitaal in O&O versterken
63
2.2. Ontwikkelen van nieuwe activiteiten: stimuleren van ondernemerschap en industrieel concurrentievermogen
68
2.2.1. Betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging
68
2.2.2. Ondersteunende diensten voor bedrijven
72
2.2.3. Toegang tot financiering
77
2.2.4. Industrieel beleid
83
2.3. Verbetering van de marktwerking
85
2.3.1. Een krachtig mededingingsbeleid
85
2.3.2. Elektriciteit en gas
86
2.3.3. Spoor- en Postdiensten
88
2.3.4. Dienstenrichtlijn
89
2.3.5. Wet op de eerlijke handelspraktijken en de bescherming van de consument
91
2.3.6. Telecommunicatiesector
91
2.4. Investeringen
92
2.4.1. Infrastructuur
92
2.4.2. Bedrijfsinvesteringen
95
2.5. Stimuleren van duurzaam gebruik van energie en klimaatbescherming
96
2.6. Stimuleren van duurzaam gebruik van andere hulpbronnen dan energie en versterken van synergieën tussen milieubescherming en groei
99
3. Flexicurity als evenwichtige aanpak voor een inclusieve arbeidsmarkt met meer en betere banen 3.1. Een betere begeleiding naar en op de arbeidsmarkt
101 107
3.1.1. Een begeleiding op maat voor alle werkzoekenden
107
3.1.2. Een betere begeleiding van werknemers en tijdelijk werklozen
109
3.1.3. Sterke werkgelegenheidsdiensten in moeilijke tijden 111 3.2. Levenslang leren
111
3.2.1. Leren voor de samenleving van morgen
112
3.2.2. Competenties als sleutel tot een beroep
113
3.3. Een vlotter werkende arbeidsmarkt waarop iedereen een plaats vindt
115
3.3.1. Groei en banen moeten hand in hand gaan
115
3.3.2. De uitwisseling tussen de gewesten kwam op kruissnelheid
116
3.3.3. Een verantwoord arbeidskosten- en loonbeleid
117
3.3.4. Oudere werknemers zijn de arbeidsreserve van morgen
118
3.3.5. Duurzame uitsluiting van jongeren vermijden
119
3.3.6. Sociale inclusie vraagt om een brede arbeidsmarkt
120
3.3.7. Een focus op de integratieproblematiek
122
3.4. Een vlotter werkende arbeidsmarkt waarop transities worden ondersteund en vergemakkelijkt
123
3.4.1. Flexibiliteit, kwaliteit en zekerheid in crisistijden
123
3.4.2. Sociale zekerheid om een moeilijke periode te overbruggen
124
4. Bijdrage van de Europese Structuurfondsen aan de uitvoering van de Lissabonstrategie in België
125
4.1. Inleiding
125
4.2. Algemene uitgangspunten (m.b.t. de uitvoering) van de structuurfondsen door de gemeenschappen en gewesten (met inbegrip van de krachtlijnen en principes van de operationele plannen)
126
4.3. Bespreking van de uitvoering van de structuurfondsen
131
4.3.1. Doelstelling “Convergentie”
131
4.3.2. Doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”
131
4.3.3. Doelstelling ”Europese Territoriale Samenwerking”
148
4.4. Bijdrage van het cohesiebeleid aan het bestrijden van de economische crisis
152
4.4.1. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
153
4.4.2. Vlaanderen
154
4.4.3. Waals Gewest en Franse Gemeenschap
154
4.4.4. Duitstalige Gemeenschap
155
Inleiding 1. Context 2009 was een bewogen jaar voor het Belgische socio-economische beleid. Net zoals in de rest van de EU, is België getroffen door de zwaarste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. De gevolgen van de crisis tasten alle sectoren en aspecten van de economie aan. De banken, de verwerkende nijverheid, de werkgelegenheid en de openbare financiën ondergingen belangrijke schokken. Een krachtdadig en eendrachtig optreden van de Belgische overheden was noodzakelijk om een vrije val van de economie te vermijden, de koopkracht van de consument te beschermen en een kader te scheppen voor een geleidelijk herstel. Buiten een rapportering van de voortgang in de uitvoering van de prioriteiten van het NHP, besteedt dit vooruitgangsrapport ruime aandacht aan de acties die de Belgische overheid ondernomen heeft in de strijd tegen de crisis. Deze acties kaderden immers in het European Economic Recovery Programme en het Lissabonpartnerschap voor duurzame groei en jobs. De Belgische overheden hebben snel gereageerd op het verlies in vertrouwen op de financiële markten, via zowel het herkapitaliseren van systeemkritische instellingen als het verlenen van waarborgen, en zo hebben we een domino-effect in de Europese Unie kunnen vermijden. De relanceplannen waren gericht op de structurele uitdagingen van de economie en hielden rekening met de beperkte budgettaire ruimte. De plannen besteedden aandacht aan de competitiviteit van de bedrijven en de werkgelegenheid. Tezelfdertijd, werden de duurzame sociaaleconomische hefbomen versterkt en de investeringen in een groenere economie verhoogd. Het opvangen van de schokken van de economische crisis heeft, net zoals in de rest van de Europese Unie, tot een belangrijk overheidstekort geleid. De terugkeer naar een begrotingsevenwicht is noodzakelijk om ons welvaartsmodel te vrijwaren voor deze en toekomstige generaties. De verschillende overheden van België hebben zich er dan ook toe verbonden in het Stabiliteitsprogramma om ten laatste in 2015 terug een begroting in evenwicht te hebben. Dit moet kaderen in een duurzame win-win-politiek die de sociale bescherming verbetert, ons milieu beschermt en de competitiviteit van onze bedrijven versterkt. 1
De nieuwe regeerakkoorden van de gemeenschappen en gewesten zijn bakens op de weg van de duurzame sociaal-economische hervormingen. De Belgische overheden bevestigen dan ook hun engagement in het kader van het Lissabonpartnership na 2010. In dit inleidend hoofdstuk wordt eerst een overzicht gegeven van de economische ontwikkelingen sinds september 2008. Daarna wordt ingegaan op de beleidsreacties: de krijtlijnen van de nieuwe regeerakkoorden en het relanceplan worden uiteengezet. Vervolgens wordt de belangrijkste vooruitgang weergegeven ten opzichte van de 5 prioritaire assen van het Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 en de landenspecifieke aanbevelingen. Tot slot, wordt er ingegaan op de betrokkenheid van de verschillende stakeholders in het Lissabonpartnerschap. In de volgende hoofdstukken wordt verder in detail ingegaan op de stand van zaken en geboekte vooruitgang met betrekking tot de macro-economische omgeving, de micro-economische hervormingen en het arbeidsmarktbeleid (Informatie tot 25 september 2009 werd verwerkt). In een laatste hoofdstuk wordt beschreven hoe de structuurfondsen bijdragen tot het Nationale Hervormingsprogramma 2008-2010. Dit voortgangsrapport werd door de federale overheid in nauwe samenwerking met de gewesten en gemeenschappen opgesteld. Tot slot, zijn de volgende bijlagen opgenomen bij de tekst - Vlaams Lissabon voortgangsrapport 2009 - Voortgangsrapport 2009 betreffende de implementatie van het Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 in het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap.
2. Grote ontwikkelingen Ondanks de huidige economische crisis blijven de doelstellingen van het nationale hervormingsprogramma 2008-2010 onverkort geldig. Sterker nog, de economische crisis maakt het des te noodzakelijker om het ambitieus sociaaleconomisch beleid verder te zetten en werk te maken van verbetering van de openbare financiën teneinde terug aan te sluiten bij een budgettair traject dat leidt naar duurzame begrotingsevenwichten. In de loop van 2009 heeft de federale regering talloze beslissingen genomen, in het bijzonder in het kader van de verschillende relancemaatregelen, die de vijf prioritaire sociaaleconomische assen versterkten.
2
De relanceplannen van de verschillende regeringen en de regeerakkoorden van de gemeenschappen en gewesten zijn in overeenstemming met het hervormingsprogramma 2008-2010 en geven nieuwe impulsen aan het socio-economische beleid. 2.1.
Federaal Relanceplan
Om het hoofd te bieden aan de ergste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de federale regering in december 2008 een relanceplan aangenomen dat in het kader stond van een herstel van het vertrouwen. De inspanningen zijn geconcentreerd op 4 assen: 1. Aanpakken van de financieel-bancaire crisis. België werd als eerste land op het Europese vasteland getroffen door de internationale financiële crisis. Hoewel die crisis, achteraf gezien, al lang aan het smeulen was, had tot de ondergang van Lehman Brothers op 15 september 2008 niemand de impact ervan echt kunnen inschatten. De regering heeft er alles aan gedaan om het Belgische bancair en financieel systeem te verdedigen en de systeemkritische instellingen te redden van het bankroet. Bovendien heeft ze belet dat de situatie van de Belgische banken een domino-effect veroorzaakte in de Europese Unie. 2. Versterken van de duurzame sociaal-economische hefbomen en investeringen in het leefmilieu. De crisis is een opportuniteit om de duurzaamheid van de economie te bevorderen. Daarom heeft de regering in het kader van de relanceplannen ingezet op duurzame ontwikkeling, werd de activiteit in de bouwsector ondersteund en werden een aantal investeringsprojecten versneld. 3. Competitiviteit van de bedrijven, werkgelegenheid en een goed sociaal klimaat. Gezonde bedrijven dreigden door de crisis geremd te worden in hun ontwikkeling. Daarom heeft de regering gereageerd door de toegang tot krediet te vergemakkelijken, door financiële ademruimte te creëren en door de lasten op arbeid te verlagen in het kader van het Interprofessioneel Akkoord. Via tijdelijke werkloosheid en een uitbreiding van de begeleiding pogen we het aantal arbeidsplaatsen maximaal te behouden. Voor iedereen die uit de boot valt, is het sociaal vangnet versterkt, onder meer in het kader van de welvaartsenveloppe. 4. De duurzame gezondmaking van de overheidsfinanciën veilig stellen. Ten gevolge van de crisis loop het begrotingstekort dit jaar volgens de HRF op tot 5,9 % BBP en volgend jaar bij ongewijzigd beleid tot 6,5 % BBP. Om de welvaartstaat ook in de toekomst te kunnen betalen, de vergrijzing indachtig, zijn de Belgische overheden overeengekomen in het Stabiliteitsprogramma om de begroting tegen 2015 terug structureel 3
evenwicht te brengen. Voor 2010 en 2011 zal reeds een belangrijke structurele inspanning geleverd worden. 2.2.
Regeerakkoorden en relanceplannen van de gemeenschappen en gewesten
Vlaams Gewest De Vlaamse Regering zal op basis van de doelstellingen en de doorbraken van Vlaanderen in Actie (VIA), in overleg met de sociale partners en de federale regering, de sociaaleconomische hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie voortzetten. Vlaanderen zal, met VIA als referentiekader, ook meewerken aan de verdere voorbereiding van een nieuwe Lissabonstrategie op Europees niveau. De klemtoon ligt daarbij op het realiseren van economische innovatie en op een geïntegreerd arbeidsmarktbeleid. Dit werd neergelegd in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 dat op 15 juli 2009 is goedgekeurd. De Vlaamse Regering nam met het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ van 14 november 2008 al een pakket maatregelen om de crisis te bestrijden. Dit plan bevat concrete acties op 3 prioritaire assen: - De versterking van de kredietverstrekking aan bedrijven - De versterking van het activerend arbeidsmarktbeleid - Het versnellen en versterken van publieke en private investeringen. Vooral de verwerkende nijverheid en de industriële sectoren krijgen zware klappen. Voorspeld wordt dat de werkloosheidsgraad in Vlaanderen nog zal oplopen tot in 2010. De noodzakelijke transformatie van het Vlaams economisch weefsel biedt vele kansen op vlak van vergroening en verduurzaming, een proces dat de overheid met haar toekomstplannen ondersteunt. Met het Regeerakkoord tekent de Vlaamse Regering het traject verder uit waardoor Vlaanderen sterker uit de crisis zal komen met acties op korte en langere termijn. De Vlaamse Regering schakelt over van het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ op een duurzaam werkgelegenheids- en investeringsplan, dat vorm zal krijgen in overleg met de werkgevers- en werknemersorganisaties in het najaar. Met het duurzaam werkgelegenheids- en investeringsplan beoogt de Vlaamse Regering op korte termijn de negatieve gevolgen van de crisis te remediëren om erger te voorkomen.
4
Mensen én bedrijven moeten sterker uit de crisis komen. Het regeerakkoord voorziet in meer maatwerk zowel bij de begeleiding van werkzoekenden als wat dienstverlening aan bedrijven (vacatures) betreft. De Vlaamse Regering voert vernieuwingen in opdat het arbeidsmarktbeleid voldoende flexibel wordt om ook in de toekomst conjuncturele schokken op te vangen. In het werkgelegenheidsakkoord zullen hieromtrent duidelijke afspraken geformuleerd worden. De Vlaamse Regering zal bij het begin van de legislatuur naast een werkgelegenheidsplan, eveneens een meerjarig investeringsplan opstellen. Met een versterking van de publieke investeringen tijdens de crisisperiode, helpt de Vlaamse Regering niet alleen de werkgelegenheid vooruit, maar zorgt ze er ook voor dat bedrijven beter voorbereid zijn eens de economische groei weer op gang komt. Innovatie is het sleutelelement voor bedrijven om stand te houden in een nieuwe, hyperconcurrentiële omgeving. De uitdaging bestaat erin het economisch potentieel te vergroenen en verduurzamen. De Vlaamse overheid leent zelf de nodige financiële middelen op de markt om deze projecten en plannen te realiseren. De Vlaamse Regering maakt zich ook sterk dat procedures voor het verkrijgen van vergunningen voor investeringsprojecten sneller zullen worden afgerond, zowel voor publieke als private investeerders. De langetermijndoelstellingen van de Vlaamse Regering zijn neergelegd in het Pact 2020. De vijf doorbraken uit Vlaanderen in Actie (de lerende Vlaming, de open ondernemer, innovatiecentrum Vlaanderen, slimme draaischijf van Europa, en groen en dynamisch stedengewest) concretiseren het beleid dat Vlaanderen zal toelaten de ambitieuze doelstellingen te bereiken. Aan deze doorbraken heeft de Vlaamse Regering acties gekoppeld. Op het vlak van begroting wenst de Vlaamse Regering dat Vlaanderen ook in de toekomst financieel gezond blijft en zal daarom een besparingspad volgen met het oog op het bereiken van een begrotingsevenwicht in 2011. De tussenkomsten van de Vlaamse Regering om de financiële slagkracht van financiële instellingen te versterken, zullen, in het kader van een efficiënt financieel beheer, regelmatig geëvalueerd worden. Omdat de begrotingsinkomsten naar aanleiding van de crisis sterk zijn verminderd, kiest de Vlaamse Regering voor een pragmatische aanpak binnen een strikt budgettair kader. Wat uitgaven betreft, zullen keuzes gemaakt worden. De klemtoon ligt daarbij op efficiëntiewinsten, voor een overheid die beter, 5
klantvriendelijker en meer probleemoplossend werkt. Een belangrijk deel van de efficiëntieverhoging kan gerealiseerd worden mits een staatshervorming en een verbeterde werking van het Vlaams overheidsapparaat (o.a. via afslanking van de kabinetten, besparingen bij de administraties en door verbetering van de instrumenten van het overheidsbeleid). Op investeringen zal slechts minimaal bespaard worden. Voor de periode 2012-2014 streeft de Vlaamse Regering een begrotingsevenwicht na maar geen overschotten. Zo wordt ruimte en tijd gecreëerd om het nieuwe beleid uit het Vlaams Regeerakkoord te implementeren, en Vlaanderen zowel sociaal als economisch klaar te maken voor de toekomst. Waals Gewest De Waalse regering heeft eind 2008, in reactie op de financiële crisis, specifieke maatregelen genomen om de economie weer op gang te brengen. Deze maatregelen beantwoorden zowel aan kortetermijndoelstellingen als aan een ontwikkelingsperspectief op langere termijn, meer bepaald gelinkt aan de uitdagingen op het vlak van duurzame ontwikkeling. De Waalse regering heeft een eerste reeks maatregelen goedgekeurd in oktober en november 2008 die de financiële instellingen moeten ondersteunen en de Waalse financiële instrumenten moeten versterken. Voorts heeft de Waalse regering op 5 december 2008 een Anticrisisactieplan aangenomen tegen de gevolgen van de economische crisis. Dit plan staat voor een totaal budget van 1,5 miljard € en bestaat uit 5 interventieassen: - Thema 1 – De investeringen versnellen: goedkeuring van een pakket maatregelen om publieke en private investeringen te steunen. - Thema 2 – Toegang tot krediet: het gaat erom de toegang van bedrijven tot financiering te verzekeren, via verschillende mechanismen. - Thema 3 – Werkgelegenheid-opleiding: maatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen, meer bepaald voor jongeren, om de koopkracht van nieuwe werknemers met lage lonen en van tijdelijk werklozen te verhogen, en maatregelen rond begeleiding en opleiding. - Thema 4 – Alliantie milieu-werkgelegenheid: maatregelen voor steun aan investeringen inzake duurzame ontwikkeling en aan de ontwikkeling van groene sectoren, meer bepaald op het vlak van opleiding en werkgelegenheid. - Thema 5 – Vereenvoudiging en versnelling van administratieve procedures in domeinen die cruciaal zijn voor de economische ontwikkeling. De Waalse, Brusselse en Franse Gemeenschapsregering hebben hun regeerakkoorden voor de legislatuur 2009-2014 gekaderd in een gemeenschappelijke strategie. De gedeelde doelstellingen bestaan erin het 6
hoofd te bieden aan de crisis en een samenleving te creëren die gebaseerd is op een model van duurzame, menselijke en solidaire ontwikkeling. De inspanningen van de drie regeringen zullen moeten worden omkaderd door een beheerst budgettair beleid en een omzichtig traject. De evaluatie van het Plan van Prioritaire Acties (“Marshallplan” genoemd), dat de Waalse regering over de periode 2006-2009 heeft geïmplementeerd, heeft duidelijk getoond dat de strategie relevant is en de uitvoering ervan doeltreffend. Volgens de evaluatie is het aanbevolen deze coherente benadering van duurzame economische ontwikkeling voort te zetten en te bestendigen. Op basis van deze verworvenheden zullen de prioriteiten van de Waalse regering voor de legislatuur 2009-2014 worden geïmplementeerd via een “Marshallplan 2.Vert”, dat de kern van het regeerakkoord vormt. Dit plan zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Gemeenschap Wallonië-Brussel. Hieronder volgen de prioriteiten die erin zullen worden ontwikkeld: - Het menselijk kapitaal: Op basis van een betere samenhang tussen gewest- en gemeenschapsbeleidslijnen inzake onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en economie wil de regering de hervormingen voortzetten die zijn opgestart in het kader van het “Contract voor de School”, inzake kwalificerend onderwijs, de bevordering van levenslang leren, de ontwikkeling van meertaligheid en de bevordering van het aanbod aan kwalificerende en prekwalificerende opleiding, meer bepaald als antwoord op de behoeften van de sectoren en knelpunten. Het actieve beleid voor inschakeling op de arbeidsmarkt zal worden voortgezet en versterkt, met bijzondere aandacht voor de jongeren. De begeleiding van werknemers die getroffen zijn door de crisis zal ook een prioriteit vormen. - De competitiviteitspolen: Het industriële beleid van het Gewest zal verder worden ontwikkeld. Enerzijds door de bestaande initiatieven inzake competitiviteitspolen en clustering te bevorderen, met een bijzondere nadruk op duurzame ontwikkeling, de deelname van kmo’s, de ontwikkeling van innovatie en O&O. Anderzijds zal de oprichting van een zesde pool gewijd aan nieuwe milieutechnieken worden opgestart. - De creatie van een kader dat geschikt is voor het opzetten van kwaliteitsvolle activiteiten en het scheppen van arbeidsplaatsen: De regering zal via deze prioriteit verder werken aan de economische herstructurering van het Gewest via een coherent geheel van beleidsmaatregelen die het opzetten van activiteiten moeten ondersteunen, met inbegrip van de luiken onderzoek, innovatie en vorming in de ruime betekenis. Het 7
-
-
zal er meer bepaald om gaan de hervormingen voort te zetten die gelanceerd zijn op het vlak van economische en technologische stimulering, een Waals plan voor kmo’s te lanceren, de inspanningen inzake onderzoek en innovatie zowel op kwantitatief als op kwalitatief vlak voort te zetten, alsook de beleidsmaatregelen voor de aantrekkingskracht op investeerders. De allianties werkgelegenheid-milieu: Dit betreft de lancering en implementatie, op basis van een partnership tussen de overheidssector, de betrokken sectoren en de sociale partners, van ambitieuze actieplannen inzake duurzame ontwikkeling die zowel milieudoelstellingen als economische en sociale doelstellingen omvatten. Een eerste alliantie zal snel worden gelanceerd in het domein van de opwaardering van het energie- en milieuverbeteringspotentieel van gebouwen. De verbetering van de levenskwaliteit door de steun aan diensten voor bijstand aan personen: De regering zal een beleid voeren dat een antwoord wil bieden op de groeiende noden van de bevolking inzake bijstand aan personen (vergrijzing, verarming, kinderopvang,…), en ook op doelstellingen op het vlak van een betere toegang tot werk en de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
De bevordering van duurzame ontwikkeling zal een transversale prioriteit vormen van de regering. De duurzaamheidsdimensie zal niet alleen worden opgenomen in de verschillende prioritaire actie-assen die hierboven beschreven staan, maar zal ook worden geïntegreerd in alle acties van de overheden, opdat die hun voorbeeldfunctie en rol van motor ter zake ten volle opnemen. Voorts zal de Waalse regering, in reactie op de uitdagingen van de klimaatsverandering en in het kader van de Belgische en Europese aanpak op dit vlak, een strategie voeren om de broeikasgasuitstoot met 30 % te verlagen tegen 2020 en met 80 à 95 % tegen 2050. Dit zal gebeuren door het Plan Lucht-Klimaat en het Plan voor Duurzaam Energiebeheer voort te zetten. Tot slot wil de regering inzake bestuur een ambitieus beleid voeren om zowel de ethiek als de doeltreffendheid van de overheidsinstrumenten te versterken en het vertrouwen te vergroten tussen de staat, de vertegenwoordigers ervan en de burgers. In het kader van het Marshallplan 2.Vert zal, op basis van de ervaring van de vorige legislatuur, een performante en permanente sturing worden ontwikkeld, die gepaard zal gaan met regelmatige en onafhankelijke evaluaties. Er zal bovendien een Plan voor vereenvoudiging en e-government worden gelanceerd, voortbouwend op vroegere beleidsmaatregelen ter zake (impactanalyses, leesbaarheid van de regelgeving, elektronische formulieren, elektronische transacties,…). 8
Franse Gemeenschap Wat de Gemeenschap Wallonië-Brussel betreft, zet de Communautaire Beleidsverklaring 2009-2014 de actieprioriteiten uiteen van de regering voor haar verschillende sectorale beleidslijnen. De assen, die sterk aansluiten op de Lissabonstrategie, gaan over het onderwijs (Contract voor de School, kwalificerend onderwijs, kwaliteitsvol en toegankelijk hoger onderwijs), levenslang leren (onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs), uitmuntend wetenschappelijk onderzoek, ICT en peuteropvang. Die prioriteiten zijn nauw verstrengeld met de hiervoor beschreven gewestelijke prioriteiten, waaraan de Gemeenschap zal bijdragen in haar competentiedomeinen. Naast de specifieke maatregelen om een antwoord te bieden op de crisis hebben de Waalse en de Franse Gemeenschapsregering hun structurele hervormingen verder geïmplementeerd, en in het bijzonder het Plan van Prioritaire Acties, om de economische omgeving van de ondernemingen structureel te verbeteren en de steun aan de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen actief voort te zetten, meer bepaald op het vlak van innovatie en opleiding. Brussels Hoofdstedelijk Gewest De Brusselse regering heeft de 5 grote uitdagingen die Brussel de komende jaren te wachten staan duidelijk geïdentificeerd. - de uitdaging van de demografische groei, in functie van de voorspellingen van een aanzienlijke bevolkingstoename, in het bijzonder van de bevolking afkomstig uit immigratie; - de uitdaging van de werkgelegenheid, de opleiding en het onderwijs is belangrijker dan ooit omwille van de gevolgen van de economische crisis die is voortgevloeid uit de financiële crisis, gekoppeld aan de demografische groei die ertoe leidt dat steeds meer jongeren op de arbeidsmarkt komen; - de uitdaging op milieuvlak die ervoor zorgt dat Brussel een model inzake duurzame ontwikkeling wordt, een uiterst belangrijke economische bron voor het scheppen van werkgelegenheid en voor de bevordering van het internationale imago van het Gewest; - de uitdaging van de strijd tegen de dualisering van de stad en de armoede die vereist dat het transversale en geterritorialiseerde beleid wordt voortgezet en versterkt op sociaal, economisch en cultureel vlak; - de uitdaging van de internationalisering die meer dan ooit de roeping is van Brussel maar die de inwoners van de stad beter zou moeten betrekken en hen meer tot voordeel zou moeten zijn. 9
De Brusselse regering zal van de alliantie werkgelegenheid-milieu onverwijld een belangrijke krachtlijn van het stadsproject maken om zowel in te spelen op de uitdagingen op het vlak van milieu als van werkgelegenheid, vooral bij jongeren, en door synergieën te ontwikkelen met de economische doelstellingen alsook met de doelstellingen die verband houden met onderwijs en opleiding. Een eerste bron van economische mogelijkheden en werkgelegenheid (die reeds werd geobjectiveerd en ten dele werd geactiveerd tijdens de voorbije legislatuur) heeft betrekking op de herwaardering van het potentieel voor de verbetering op milieuvlak van de gebouwen in Brussel. Om het Gewest een leidinggevende positie te geven op dit vlak zal de regering van bij de aanvang van de legislatuur het initiatief nemen tot de uitwerking en vervolgens de uitvoering – in het kader van een alliantie werkgelegenheidmilieu – van een Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei. Het zal gaan om een multisectoraal pact tussen de overheden, de betrokken sectoren in Brussel en de sociale partners om het aanbod inzake duurzaam bouwen in Brussel aanzienlijk te stimuleren en te structureren. Dit pact zal bijzondere aandacht schenken aan de beroepsopleiding (ongeacht de richting), de begeleiding van ondernemingen/ondernemers, de problematiek van de toekenning van een label, de voortzetting van de stimulering van de vraag, de voorbeeldfunctie van de overheid en de toegang tot financiering. Rekening houdend met de situatie in Brussel en de vooropgestelde doelstellingen zullen de problematiek van de renovatie van de bestaande gebouwen en de betrokkenheid van de kmo’s en de zko’s, alsook van de actoren van de sociale economie worden beschouwd als een prioriteit. De ontwikkeling van de economie en het levenskader in Brussel zal ook gedragen worden door een nieuw Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling. Dit is een echt stadsproject, waarin wordt nagedacht over onze ontwikkeling, waarin de uitdagingen op economisch, sociaal en milieuvlak evenwichtig aan elkaar worden gekoppeld en waarvan de uitwerking zal beginnen van bij de start van de legislatuur. Concreet zal dit GPDO een weergave zijn van de uitdagingen van duurzame ontwikkeling in het Brussels Gewest, waarbij het job- en woningaanbod kan stijgen, nieuwe programma’s voor stadsvernieuwing kunnen worden aangestuurd, ondernemingen kunnen worden ontwikkeld en ruimte kan worden gevonden voor de diversifiëring van onze economie, de veiligheid kan worden verbeterd, milieudoelstellingen kunnen worden nagestreefd,... 10
Deze doelstelling is tevens een belangrijke troef die moet worden gevaloriseerd voor de internationale positionering van het Gewest. Het GPDO zal ook de doelstellingen van het Plan voor de Internationale Ontwikkeling integreren om de strategische gebieden voor de internationale ontwikkeling van Brussel te herwaarderen. Om te anticiperen op de sterke demografische groei, die een kans inhoudt voor het Brussels Gewest, zal de regering een Plan 2010-2020 voor Kinderen en Jongeren uitwerken dat, in samenwerking met de andere betrokken beleidsniveaus, als doel zal hebben op transversale manier de beleidsinitiatieven te coördineren die essentieel zijn voor de ontplooiing van de Brusselse jeugd van morgen.
3. Vooruitgang ten opzichte van de 5 prioritaire assen en de landenspecifieke aanbevelingen Hieronder wordt kort een overzicht gegeven van de belangrijkste maatregelen ter uitvoering van de 5 prioritaire assen. De vijf assen hebben een belangrijke rol gespeeld om de gevolgen van de economische crisis op te vangen, zowel op economisch als sociaal vlak, en blijven dan ook behouden als prioritaire assen van de Belgische Lissabonstrategie. Meer detail wordt gegeven in de volgende hoofdstukken.
AS 1 Een globale werkgelegenheidsstrategie, onder meer via een versterking van het activeringsbeleid, levenslang leren, en de strijd tegen werkloosheidsvallen Het werkgelegenheidsbeleid stond dit jaar in het teken van het minimaliseren van de effecten van de crisis op de werkgelegenheid. Vooreerst werd het bestaande regime van tijdelijke werkloosheid voor arbeiders versterkt door de vergoedingspercentages op te trekken. Daarnaast werd voor bedienden een gelijkaardige regeling voor tijdelijke schorsing van de arbeidstijd uitgewerkt (verhoging van plafond). Daarnaast werden ook tijdelijk het individueel of collectief verminderen van de arbeidstijd aantrekkelijker gemaakt om het hoofd te bieden aan de crisis.
11
Het is belangrijk om de gevolgen van de economische crisis op de arbeidsmarkt van nabij te blijven volgen en te vermijden dat conjuncturele werkloosheid zich vertaalt in structurele werkloosheid. De strategie van het activeren van werkzoekenden zal dan ook aangehouden worden. Ook werd het herstructureringsbeleid uitgebreid naar -45 jarigen. Op die manier wordt elke getroffen werknemer toegeleid naar een nieuwe job met behulp van tewerkstellingscel en outplacement. Ook voor zelfstandigen in moeilijkheden (nakend faillissement) werd voorzien in een tegemoetkoming ter overbrugging. In Vlaanderen heeft men ingezet op een snelle opvang van nieuwe werkzoekenden, ondermeer via specifieke acties naar personen van wie het tijdelijk contract niet verlengd wordt, als ook in competentieversterking in perioden van tijdelijke werkloosheid, ondermeer via het Impulsprogramma naar sectoren. Bij de overbruggingspremie wordt een extra financiële stimulans voor competentieversterking voorzien. Tegelijkertijd blijven we inzetten op activering van werkzoekenden, ook van oudere werkzoekenden teneinde de werkzaamheidsgraad van 70 % zo spoedig mogelijk te realiseren en wordt in de komende periode ingezet op een uitrol van een intensievere begeleiding op basis van competenties. In het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap werden de prioritaire werven rond werk, onderwijs en vorming voortgezet: begeleiding van werkzoekenden en van de jongeren in het bijzonder, steun aan de interregionale mobiliteit, hervorming van het alternerend leren, opwaardering van het kwalificerend onderwijs, bevordering van levenslang leren en competentieontwikkeling (validatie van competenties, competentiecentra, talen, e-learning, antwoord op knelpunten), steun aan inschakeling op de arbeidsmarkt en diversiteit, verhoging van het aantal kinderopvangplaatsen. Voorts ging bijzondere aandacht naar de omkadering van personen die hun baan verliezen ingevolge de crisis, en naar het behoud van hun inzetbaarheid. Specifieke begeleidings- en vormingsmaatregelen werden getroffen, alsook steunmaatregelen voor het scheppen van banen, in het bijzonder in de "groene" sectoren. In 2008 hebben het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de sociale partners een Actieplan voor de Brusselse jongeren afgesloten met een twintigtal nieuwe of versterkte maatregelen. Op grond van dit nieuwe themaplan worden de prioritaire werkterreinen van het in 2005 gesloten Contract voor de Economie en de Tewerkstelling in de praktijk omgezet. In het Contract voor de Economie en de Tewerkstelling (C2E), dat werd aangenomen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de sociale partners, worden de grote lijnen vast12
gelegd van dit beleid en werden zo'n 15 werkterreinen ontwikkeld van prioritaire acties inzake tewerkstelling en vorming. Het betreft een engagement over 5 jaar met 2 hoofdprioriteiten: ondernemen tot een van de grote aandachtspunten van Brussel maken en zo de economische ontwikkeling van het Gewest bevorderen, en de toegang van Brusselaars tot tewerkstelling bevorderen. Tot slot maken de maatregelen van as 2 over de vermindering van de lasten op arbeid deel uit van de globale werkgelegenheidsstrategie van as 1.
AS 2 Het voortzetten van het beleid gericht op de vermindering van de (fiscale en parafiscale) lasten op arbeid in het bijzonder voor de lage en middeninkomens In het kader van het Interprofessioneel akkoord heeft de regering voor ongeveer 0,3 % BBP (1.056 miljoen euro in 2010) bijkomende loonlastenverlaging doorgevoerd: - Een algemene lastenverlaging om de opgelopen loonhandicap goed te maken. De bestaande vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing van 0,25% wordt opgetrokken tot 0,75 % in juni 2009 en tot 1 % in 2010. - Een lastenverlaging voor nacht- en ploegenarbeid. Het vrijstellingspercentage inzake bedrijfsvoorheffing dat nu 10,7 % bedraagt, zal worden opgetrokken tot 15,6 % in 2010. - De vrijstellingsregel voor de overuren wordt verder uitgebouwd. Het aantal overuren dat recht geeft op fiscale lastenverlaging stijgt van 65 naar 100 uur in 2009 en naar 130 uur in 2010. - Bovendien is een herschikking en vereenvoudiging voorzien van een aantal specifieke patronale lastenverlagingen. De doelgroepverminderingen voor ouderen, voor langdurig inactieven en voor bepaalde jongeren zullen worden vervangen door een versterkte lastenverlaging op de te betalen werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, in het bijzonder voor werknemers met een laag loon. Het resultaat zal zijn dat de indirecte loonkost (sociale zekerheid-bijdragen) op het niveau van het minimumloon zo goed als onbestaande geworden is. Via de Vlaamse jobkorting wil de Vlaamse overheid de beroepsactieve bevolking belonen en stimuleren om te werken en langer aan het werk te 13
blijven. In 2009 kreeg iedereen met een beroepsinkomen die woonachtig was in het Vlaams Gewest een belastingsvoordeel of korting op de personenbelasting. Deze maatregel kostte de Vlaamse overheid 710 miljoen euro. De nieuwe Vlaamse Regering besliste om de jobkorting (opnieuw) selectiever in te zetten in het bijzonder voor de lage inkomens.
AS 3 De aanmoediging van de ondernemerszin, onderzoek en ontwikkeling, en innovatie In het kader van de relanceplannen zijn er verscheidene initiatieven genomen om de financiering van kleine en grotere bedrijven te verzekeren. Zo werd uitstel van betaling van de bedrijfsvoorheffing toegestaan voor 4,5 miljard euro. Het in oktober 2008 goedgekeurd federaal KMO-actieplan omvat 40 maatregelen verdeeld over 5 transversale assen, de oprichting van ondernemingen aanmoedigen, de zekerheid van de ondernemer verhogen, de relaties tussen de KMO’s en de overheid verbeteren, de arbeidsmarkt van de KMO’s verbeteren, het statuut van de zelfstandigen uitdiepen, alsook drie sectoriele assen die zich specifiek richten tot de kleinhandel, de bouwsector en de horecasector. De implementatie van het actieplan ligt op schema en in alle transversale assen als de sectoriële assen is er al vooruitgang geboekt. Daarnaast werd er verder gewerkt rond betere regelgeving en administratieve lastenverlaging en zijn de budgetten rond innovatie en onderzoek en ontwikkeling opgetrokken door de verschillende Belgische overheden. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft zijn Gewestelijk Plan voor Innovatie integraal geïmplementeerd, met hulpmaatregelen langs de gehele innovatieketen. Tijdens de laatste legislatuur werden de middelen die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest investeert inzake onderzoek en ontwikkeling gevoelig opgetrokken en hoofdzakelijk besteed aan projecten die de universiteiten mobiliseren rond projecten die bestemd zijn om te worden gevaloriseerd binnen het Gewest. De acties van de regering worden hoofdzakelijk gericht op drie sectoren die erg ruim bepaald zijn: de informatieen communicatietechnologieën, de gezondheidssector en het leefmilieu. Het Gewest heeft ook een reeks mechanismen ingevoerd om een optimale begeleiding mogelijk te maken van de ondernemingen in deze crisistijd 14
(Centrum voor Ondernemingen in moeilijkheden), om de toegang tot financiering voor ondernemingen te verzekeren (via de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel en het Brussels Waarborgfonds) en om de investeringen van ondernemingen te ondersteunen. Het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap hebben de implementatie voortgezet van hun prioritaire beleid ter ondersteuning van het concurrentievermogen van de ondernemingen en van de aantrekkingskracht van het Gewest voor investeerders. De gevoerde acties hadden betrekking op de steun aan de ondernemingsgeest en het ondernemerschap, de steun aan het opzetten van activiteiten (meer bepaald via instrumenten van counseling en financiering van ondernemingen, administratieve vereenvoudiging), de steun aan O&O en innovatie (in het bijzonder werden de overheidsbudgetten verder verhoogd), de ontwikkeling van een geïntegreerd industrieel beleid gebaseerd op het in een netwerk brengen van actoren (competitiviteitspolen, clusters, opwaardering van onderzoek, vorming, ...), de ontwikkeling van performante infrastructuur (onthaal van ondernemingen, logistiek en multimodaliteit). Om voorts een antwoord te bieden op de crisis werden aanvullende maatregelen genomen, meer bepaald inzake steun aan openbare en private investeringen, toegang tot financiering voor ondernemingen en administratieve vereenvoudiging. De Vlaamse regering werkt aan een programma en maatregelen om het open ondernemerschap te bevorderen, gericht op internationalisering, innovatie, duurzame economische groei en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkeling van een groene economie en de noodzaak aan internationale groeibedrijven staat voorop. Bijzondere aandacht gaat ook naar het stimuleren van het ondernemerschap. In Vlaanderen zijn de Brugprojecten Economie-Onderwijs samen met de “oproep ondernemerschap” en een hele reeks andere (bestaande en nieuwe) initiatieven gebundeld in een nieuw Actieplan Ondernemerschap. In Vlaanderen werd de samenwerking tussen VDAB en SYNTRA Vlaanderen versterkt om werkzoekenden met interesse in ondernemerschap sluitend te begeleiden. Ook zal werk gemaakt worden van flexibele ondernemerstrajecten na afloop van de opleiding.
15
AS 4 De versterking van het systeem van sociale bescherming als belangrijke bron van welvaart en welzijn en de strijd tegen de armoede As 4 heeft de schok van de economische crisis voor een belangrijk deel opgevangen en de welvaart en het welzijn verzekert in het kader van de strijd tegen de armoede. De regering heeft belangrijke initiatieven genomen om de koopkracht van gezinnen te ondersteunen, in het bijzonder de meest kwetsbare, zodat het stelsel van sociale bescherming versterkt wordt. Binnen de enveloppen "welvaart" van 234,2 miljoen euro in 2009 en van 541,4 miljoen euro in 2010 werd overgegaan tot een verhoging van de socialezekerheidsuitkeringen voor werknemers en zelfstandigen. Bovenop deze welvaartsenveloppen besliste de regering binnen de begroting 2009 tot een verhoging van de jobkorting, een verhoging van de pensioenen van werknemers en zelfstandigen, een verdere uitbreiding van de kortingen op stookolie-, gas- en elektriciteitsprijzen en een verhoging van gezins- en leeftijdstoeslagen. Alle reeds genomen maatregelen binnen de sector van de sociale zekerheid betekenen in 2009 een bedrag van ongeveer 540 miljoen euro en in 2010, op kruissnelheid, ongeveer 900 miljoen euro aan rechtstreekse koopkrachtinjectie. Het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap hebben de steunmaatregelen voor de koopkracht van gezinnen geïmplementeerd die werden aangenomen in het tweede semester van 2008 en die meer bepaald betrekking hebben op een bepaald aantal kosten en taksen ten laste van gezinnen (openbaar vervoer, kribbes, kijk-en-luistergeld, registratierechten), de verhoging van de studiebeurzen en de steun aan energiebesparende investeringen (leningen tegen 0 %). Ook de Vlaamse overheid zette verder in op het bestrijden van de armoede. Er kan op dit vlak o.a. verwezen worden naar de actualisering van het Vlaams Actieplan armoedebestrijding en de aanpassing van het decreet betreffende de armoedebestrijding. Inzake werkgelegenheid werd ondermeer een piloot met specifieke trajecten voor werkzoekenden in armoede opgezet. Met het selectief maken van de jobkorting wordt ingespeeld op de koopkrachtproblematiek bij lage lonen. Ook specifiek voor werkzoekenden wordt tegemoet gekomen in de kosten van verplaatsing en van kinderopvang. 16
AS 5 De versterking van het beleid m.b.t. het leefmilieu en duurzame ontwikkeling In het kader van het federale relanceplan werd verder ingezet op energiebesparende investeringen via leningen toegekend aan particulieren (200 miljoen) en in overheidsgebouwen (100 miljoen), groene investeringen (232 miljoen op kruissnelheid). Daarnaast werden een aantal investeringsprogramma’s versneld voor het verbeteren van de publieke infrastructuur voor een totaal van 500 miljoen. In zijn totaliteit is er dus voor 1.032 miljoen (ca 0,3 % BBP) ingezet in duurzame investeringen. Tot slot komt de aanleg van off-shore windenergieparken in een stroomversnelling terecht. Het Vlaams Gewest voorzag bovenop de 1,3 miljard euro in het Klimaatbeleidsplan 2006-2012 nog eens 50 miljoen euro extra voor haar beleid m.b.t. rationeel energieverbruik in woningen. Belangrijk te vermelden is dat in het Vlaams gewest een transitie naar duurzaam materialenbeleid werd opgezet en dat in het kader van het milieuinnovatieplatform werd gestart met het Vlaams actieplan milieu- en energie-innovatie. Het Waals Gewest heeft de implementatie van zijn Plan Lucht-Klimaat actief voortgezet en heeft zijn Plan voor Duurzaam Energiebeheer geüpdatet. De geïmplementeerde acties slaan op de steun aan O&O, de ontwikkeling van hernieuwbare energie, de energie-efficiëntie, de ontwikkeling van competenties, de steun aan investeringen en de ontwikkeling van de "groene" sector. Zoals elders aangegeven past het anticrisisplan dat werd aangenomen door de Waalse regering ook perfect binnen duurzame ontwikkeling, met investeringsmaatregelen in duurzaam transport, steun aan de ontwikkeling van de "groene" sectoren en meer bepaald hernieuwbare energie (steun aan private investeringen, steun aan het scheppen van werkgelegenheid, maatregelen rond vorming, ...).
17
4. Landenspecifieke aanbevelingen België heeft drie landenspecifieke aanbevelingen: het verlagen van de lasten op arbeid rekening houdend met de budgettaire ruimte, het versterken van de competitiviteit in de gas- en elektriciteitsmarkt en om binnen een geïntegreerde flexicurity aanpak, de uitvoering van een gecoördineerd beleid te versnellen dat de efficiëntie van de arbeidsmarkt verbetert. Uit de volgende hoofdstukken blijkt dat op alle domeinen belangrijke vooruitgang is geboekt in de afgelopen jaren en dat er in de loop van het jaar beleidsinitiatieven zijn genomen die verdere vooruitgang in de toekomst mogelijk maken. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de evolutie van deze structurele uitdagingen en de maatregelen die genomen of gepland zijn ter uitvoering van het nationaal hervormingsprogramma 20082010 in deze domeinen. In de tabel wordt de titel van de maatregel gegeven. De geïnteresseerde lezer wordt tevens verwezen naar relevante secties in de hoofdstukken voor verdere informatie. België wordt aanbevolen om de belastingdruk op arbeid verder te verlagen, met name door de belastingwig bij laagbetaalden te verkleinen, en op middellange termijn de uitgaven beter te beheersen om de begrotingsconsolidatie te bevorderen. Belangrijke indicatoren - Evolutie van de schuldratio: het verschil tussen de schuldratio van de Belgische overheid en de gemiddelde schuldratio van de eurozone is gestaag gedaald tot 2008: de schuldratio van de Belgische overheid werd van 107,8 % van het BBP in 2000 teruggebracht tot 94,4 % van het BBP in 2004 en 89,6 % van het BBP in 2008, terwijl de schuldratio in de eurozone gemiddeld 68,7 % van het BBP bedroeg in 2000, 69,7 % van het BBP in 2004 en 69,6 % van het BBP in 2008. - Evolutie van het impliciete heffingstarief op de inkomens uit arbeid: in België werd dit tarief teruggebracht van 44 % van het BBP in 2004 tot 42,3 % van het BBP in 2007, terwijl dit tarief in de eurozone gemiddeld van 38,5 % van het BBP in 2004 is gestegen tot 38,7 % van het BBP in 2007. - Evolutie van het heffingspercentage op de lage lonen: in België werd dit percentage van 85 % in 2004 teruggebracht naar 83 % in 2007, terwijl het gemiddelde percentage van de eurozone is gestegen van 75,05 % in 2004 naar 75,82 % in 2007.
18
Maatregelen Sectie 1.3.1 - Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing - Lastenverlaging voor nacht- en ploegenarbeid - Lastenverlaging voor onderzoekers - Vrijstellingsregel voor overuren - Geplande vereenvoudiging banenplannen - Vrijstelling van bedrijfsvoorheffing op de lonen van onderzoekers - Federale Jobkorting - Gedeeltelijke vervroegde indexering van de belastingschalen in oktober 2008 en behoud van de indexering in 2009 - Forfaitaire vermindering van de personenbelasting in het Vlaams Gewest Sectie 1.2.2 - Stabiliteitsprogramma 2009-2013 - Engagement terugkeer naar een evenwicht in de regeerakkoorden van de gemeenschappen en gewesten - Begroting 2010 en 2011 op 13 oktober 2009 België wordt aanbevolen om meer mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkt te creëren door mededingingsbevorderende regelgeving vast te stellen, met volledig onafhankelijke en krachtdadige reguleringsinstanties, en de maatregelen ten aanzien van transportnetbeheerders en distributienetbeheerders te handhaven. Belangrijke indicatoren - Switching rates: Vlaanderen: ±89 %, Wallonië: ±55 %, Brussel: ±59 % (= alle consumenten die een keus hebben gemaakt = 'actieve consumenten' of die niet gekozen hebben voor de standaardleverancier) - Volume op Belpex: steeg van 7,6 TWh (8,5 % van verbruik) in 2007 naar 11,2 TWh (12,6 % verbruik) in 2008 - Prijzenevolutie in de laatste maanden (2004 = 100) Elektriciteit Gas
jan 2009 130,80 186,01
Bron: NBB
19
apr 2009 120,16 160,61
aug 2009 117,18 132,24
-
Market share grootste operator 2000 91,1 93,8 34,0 20,6
België Frankrijk Duitsland UK
2004 87,7 90,2 28,4 20,1
2007 83,9 88,0 18,5
Bron: Eurostat
Maatregelen Sectie 2.3.2 - Electrabel verkoopt 10 % van nucleaire capaciteit aan SPE. - E.O.N. wordt derde elektriciteitsproducent - Aandeel van Electrabel in Elia daalde tot minder dan 25 % in 2007 - De scheiding van activiteiten van Fluxys is uitgevoerd - Politiebevoegdheid voor CREG - VL.energie, Vlaams energiebedrijf gericht op groene energie - Heffingen op onderbenutte sites België wordt aanbevolen om in het kader van een geïntegreerde flexizekerheidsaanpak de gecoördineerde beleidsmaatregelen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren, sneller uit te voeren, de werkloosheidsuitkeringen te herzien om ervoor te zorgen dat werklozen gemakkelijker snel terugkeren op de arbeidsmarkt, de arbeidsmarktparticipatie te verhogen (met name voor oudere werknemers en werknemers met een migrantenachtergrond), regionale verschillen te verkleinen en ervoor te zorgen dat in alle regio’s meer mensen een levenlang blijven leren. Belangrijke indicatoren - Met betrekking tot flexicurity is de beleidsreactie positief: Zoals uit de figuren die werden overeengekomen voor de opvolging hiervan blijkt, leggen de Belgische overheden sterk de nadruk op actief arbeidsmarktbeleid en levenslang leren. - Met betrekking tot het vergemakkelijken van de terugkeer naar de arbeidsmarkt: De uitstroom van werkloosheid naar werk na 1 jaar is 20,2 % in 2008. Om dit cijfer verder te verhogen wordt de activering van werklozen verder gezet. In 2004 nam 26,8 % van de langdurig werklozen deel aan een activeringsmaatregel in 2008 was dit reeds 39 %.
20
-
-
Met betrekking tot het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie. De werkzaamheidsgraad voor ouderen nam toe met 9,5 percentpunt tussen 2000-2008 tot 34,5 %. Hoewel de toename ietwat sterker is dan in de EU-27 (slechts 8,8 percentpunt), blijft de werkzaamheidgraad veel lager dan in de EU-27 (45,6 % in 2008). Het verschil in de werkloosheidsgraad tussen mensen met een nietBelgische nationaliteit of afkomst en mensen met een Belgische afkomst daalde van 25,9 percentpunt in 2004 tot 21,0 percentpunt. Het uiteindelijke doel is om het verschil te doen verdwijnen.
Maatregelen Met betrekking tot het vergemakkelijken van de terugkeer naar de arbeidsmarkt: Sectie 3.1.1 Een begeleiding op maat voor alle werkzoekenden - Verplichting om een tewerkstellingcel op te richten uit te breiden tot alle herstructureringen waarbij meer dan 20 werknemers betrokken zijn - Wallonië en Vlaanderen voorzien in een extra opvolging en begeleiding van de ontslagen tijdelijke werknemers - Een eerste stap in het “Degressief” maken van de werkloosheidsuitkeringen - Uitbreiden en versterken tijdelijke werkloosheid - Uitrol van methodieken Vlaams Jeugdwerkplan naar andere leeftijdsgroepen Met betrekking tot het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie van ouderen en mensen met een migrantenbackground: Sectie 3.3.4 Oudere werknemers zijn de arbeidsreserve van morgen - Uitrol van akkoord met aanpassing werkhervattingstoeslag (lagere anciënniteitsvereiste) - premie overgang van zwaar naar lichter werk - Versterking begeleiding bij collectief ontslag - Sensibilisering in de Gewesten. Bijvoorbeeld met sociale partners 'Samen op de bres voor 50+' rond systematische aanpak van oudere werkzoekenden in Vlaanderen
21
Sectie 3.3.6 Sociale inclusie vraagt om een brede arbeidsmarkt - CAO om discriminatie te bestrijden. - Verhoging van het aantal diversiteitsplannen bij ondernemingen - Versterkt makelaarschap inzake EAD en diversiteit in de Gewesten - Diversiteitsbeleid voor organisaties die subsidies ontvangen of overheidsopdrachten uitvoeren in de Gewesten - Inburgering in Vlaanderen Met betrekking tot de regionale verschillen op de arbeidsmarkt: Sectie 3.3.2 De uitwisseling tussen de gewesten kwam op kruissnelheid - Uitwisseling vacatures - Sensibilisering Waalse en Brusselse werklozen om in Vlaanderen te werken - Gemengde teams van werkgelegenheidsdiensten - Versterken taalopleidingen - Aanpassing openbaar vervoersnet - Interregionale teams - Uitwisseling cursisten in leertijd en stages voor werkzoekenden - Dialoogmomenten met de RESOCs n.a.v. de Streekpacten in Vlaanderen Met betrekking tot levenslang leren: Sectie 3.2 Levenslang leren - Verhoging stageaanbod - Versterking stelsels levenslang leren - Uitrol basisdienstverlening loopbaanbegeleiding - Impulsprogramma voor sectoren om in tijden van crisis mensen op te leiden - Vlaamse aanvullende overbruggingspremie voor competentieversterking tijdens arbeidsduurvermindering
22
5. Verbeteren van de ownership in het kader van de partnership approach In het nationaal hervormingsprogramma 2008-2010 wordt op algemene wijze beschreven hoe de regio’s, de sociale partners en het middenveld betrokken zijn in de Lissabonstrategie in België. Hieronder wordt er een kort overzicht gegeven van de adviezen en workshops in het kader van de partnership approach. - Een uitgebreide oefening om het middenveld te betrekken bij de voorbereiding van het Belgische voorzitterschap van 2010 met als doel het Europees project tastbaar en toegankelijk te maken voor de burgers hield het volgende in: Het raadplegen van de Belgische officiële overlegorganen om hun standpunten te vragen over Europese thema’s, waaronder de Lissabonstrategie. Een interactieve dialoog over de Europese Constructie via de lancering van het forum www.forum2010.belgium.be. De organisatie van 7 seminaries over de grote Europese thema’s. Deze seminaries, georganiseerd door de FOD Buitenlandse Zaken en het Egmont Instituut, hadden als doel de overlegorganen, de sociale partners en de actoren van onze maatschappij te raadplegen. Een van de workshops was gewijd aan de mening van de sociale partners en het middenveld over de Lissabonstrategie post 2010. - De sociale partners en het middenveld zetten hun werk voort ter implementatie van de Lissabonstrategie. De sociale partners adviseerden de regering sinds het vorige vooruitgangsrapport onder meer over: de vooruitgang ten opzichte van de Lissabondoelstellingen in het tweejaarlijkse technische verslag; innovatiecultuur; het actieplan duurzame overheidsopdrachten; het herstelbeleid; het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie in de 2e helft van 2010; voortgezette opleidingen; het versterken van de kennisuitwisseling tussen de academische wereld en het bedrijfsleven; en de thematiek van de groene jobs1. - De Belgische overheid zal een non-paper lanceren over de ownership en partnership approach in het kader van het debat over Lissabon post 2010. Hierbij zal worden gebouwd op verschillende contributies van de sociale partners, het middenveld en gemeenschappen en gewesten. Ook in het kader van het strategische programma van het trio voorzitterschap is er aandacht besteed aan de Lissabonstrategie post 2010. 1.
Zie voor de adviezen http://www.ccecrb.fgov.be/avis.asp? en http://www.frdo.be/ FR/publications_avis_2009.html 23
-
-
-
-
2.
De Vlaamse Regering nam in Mei 2009 akte van een mededeling betreffende de Lissabonstrategie post 2010. In deze mededeling werden door de Vlaamse overheid zowel op procesmatig als inhoudelijk vlak voorstellen geformuleerd m.b.t. de vormgeving van een Lissabonstrategie post 2010. Deze mededeling werd ook gebruikt om een antwoord te geven op de enquête van het Comité van de Regio’s betreffende de Lissabonstrategie post 2010. De Vlaamse overheid wil voortbouwen op haar Lissabonwerkzaamheden uit het verleden (eigen hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporten, een Lissabonwebsite2, de organisatie van conferenties inzake de Lissabonstrategie – “Lisbon is a region” van eind 2008) om op deze manier het belang van de rol aan te geven die de regionale overheden inzake de realisatie van de Lissabonstrategie op zich kunnen nemen. In de loop van 2008 organiseerde Vlaanderen in Actie (ViA) vier ateliers om te peilen naar de ideeën van de captains of society: een atelier talent, een atelier logistiek en mobiliteit, een atelier internationalisering, een atelier innovatie en in 2009 werd ook een atelier solidariteit tegen armoede en sociale uitsluiting georganiseerd. Heel wat van de conclusies van de ateliers werden overgenomen in de Doorbraken 2020. Dit brede partnerschap heeft geleid tot het ondertekenen van een pact 2020 om Vlaanderen tegen 2020 in het koppeloton van de Europese regio’s te brengen. Zoals dat het geval was voor de uitwerking van het NHP hebben de Waalse regering en de Franse Gemeenschapsregering een gezamenlijke bijdrage uitgewerkt voor het Belgische uitvoeringsverslag 2009. Deze bijdrage werd in 2009 door beide regeringen aangenomen en werd in bijlage bij dit rapport opgenomen. In de bijdrage wordt de balans opgemaakt van de implementatie van de strategische beslissingen van het Gewest en de Gemeenschap zoals uiteengezet in het NHP, en worden de bijkomende maatregelen voorgesteld die sindsdien getroffen zijn, meer bepaald in reactie op de financiële crisis. Ook bevat ze een samenvatting van de belangrijkste strategische assen van de beleidsverklaringen 2009-2014 van het Gewest en de Gemeenschap, die de prioriteiten beschreven in het NHP updaten. De implementatie van het Plan van Prioritaire Acties van de Waalse regering heeft het voorwerp uitgemaakt van een gedetailleerde evaluatie aan het eind van de legislatuur. Deze evaluatie werd opgesteld op basis van het verslag van de bijzondere afgevaardigde belast met de opvolging van het Plan, van een globale evaluatie door het IWEPS (Institut wallon de l'évaluation, de la prospective et des statistiques) www.vlaandereninactie.be/lissabon
24
-
met de steun van externe consultants, en werd uitgevoerd in dialoog met de Waalse sociaal-economische actoren (sociale partners, begunstigden, besturen). Voorts voorziet de Waalse regering de ontwikkeling van een participatieve aanpak op alle beleidsdomeinen tijdens de legislatuur 2009-2014. In het bijzonder zullen burgerpanels worden bijeengeroepen over de grote prospectieve uitdagingen van het Marshallplan 2.Vert dat zal worden geïmplementeerd op basis van een collectieve mobilisatie van burgers en sociaal-economische, educatieve en verenigingsactoren. Deze zullen eveneens worden geraadpleegd in de uitwerkingsfase van het Plan.
25
26
RS
1. Macro-economische stabiliteit Net als de andere Europese economieën, is de Belgische economie eind 2008 aanzienlijk gekrompen ingevolge de verergering van de financiële crisis en de ineengestorte internationale handel. Na een geleidelijk vertraagde stijging is het bbp bruusk gedaald met 1,7 % in het laatste kwartaal van 2008 ten opzichte van het vorige kwartaal. In totaal bedroeg de bbp-groei slechts 1,1 % in 2008, tegenover een groeitempo van 2,8 % in 2007 en 3 % in 2006. Na een uitgesproken afname van de activiteit in het eerste kwartaal van 2009 (het bbp is opnieuw met 1,7 % gedaald) werd in het tweede kwartaal met een daling met 0,3 % van het bbp een matigere terugval waargenomen. Een terugkeer naar licht positieve groeicijfers wordt in de tweede helft van 2009 verwacht, vooral onder impuls van de uitvoer. Het economische herstel zou geleidelijk verlopen. Volgens de jongste indicatoren zou het herstel sneller dan voorzien kunnen zijn. Volgens de jongste vooruitzichten van het Federaal Planbureau (FPB) van september 2009 zou het bbp met 3,1 % krimpen wat niettemin, gemiddeld over het jaar, de grootste daling sinds de tweede wereldoorlog is. Voor het hele jaar 2010 zou de stijging van het bbp 0,4 % bedragen. Deze groei zou ondersteund worden door de particuliere consumptie alsmede door de investeringen van de ondernemingen en de overheidsinvesteringen. Ter vergelijking en volgens de tussentijdse vooruitzichten van het najaar 2009 van de Europese Commissie zou het bbp van de eurozone in 2009 met 4 % afnemen. Het herstel van de economische activiteit zou sneller verlopen dan voorzien in de lentevooruitzichten, met een opnieuw positieve groei in de tweede helft van 2009. Gemiddeld over het jaar werd de terugval van het bbp voor 2009 echter op 4 % behouden, zoals voorzien in de lente, omwille van een daling van het bbp in 2008 en in het eerste kwartaal van 2009 die sterker was dan vooropgesteld. Daarnaast is de differentiatie van de conjunctuurprofielen naargelang van de landen versterkt. De plots sterkere verslechtering van de economische context werd weerspiegeld in de evolutie van de vertrouwensindicatoren: de conjunctuurbarometer van de NBB en de vertrouwensindex van de gezinnen zijn vanaf het najaar 2008 afgenomen en bereikten begin 2009 een peil dat in hun huidige samenstelling nooit zo laag was. Alhoewel zij op een tamelijk laag peil
27
RS blijven liggen, verbeteren deze indicatoren sinds april 2009 geleidelijk, wat de geleidelijke verbetering van de conjunctuurvooruitzichten bevestigt. De voornaamste vraagcomponenten werden in 2008 getroffen door de verslechtering van de algemene economische omstandigheden. De investeringen van de ondernemingen zijn tot midden 2008 op een hoog peil gebleven en zijn vervolgens duidelijk gedaald. Gemiddeld over het jaar stegen ze in 2008 verder met 7,4 %. De duidelijk afgenomen bezettingsgraad van de productiecapaciteit, de ongunstige vooruitzichten met betrekking tot de vraag, de moeilijkheden inzake externe financieringen, in het bijzonder de strengere kredietvoorwaarden, en de verminderde rendabiliteit zouden moeten leiden tot een gevoelige daling van de investeringen, door het FPB geraamd op 4,9 % in 2009. Deze negatieve factoren zouden geleidelijk niet meer voorkomen, wat in de loop van 2010 in een herstel van de productieve investeringen zou moeten resulteren. Gemiddeld over het jaar zou de evolutie daarvan echter negatief blijven (-1,2 %). De investeringen in woningen zijn in 2008 met slechts 1 % gestegen. In de context van een laagconjunctuur en een toegenomen werkloosheid zouden die in 2009 (-3,2 % volgens het FPB) en waarschijnlijk verder in 2010 (-4,6 %) teruglopen. Het reële beschikbare inkomen van de gezinnen is in 2008 bijna stabiel gebleven, ondanks de gestegen werkgelegenheid. Deze evolutie weerspiegelt met name de sterk versnelde inflatie en in het bijzonder de sterk verhoogde energieprijzen die niet worden opgenomen in de gezondheidsindex op basis waarvan de lonen en de sociale uitkeringen worden geïndexeerd. De indexering wordt bovendien toegepast met enige vertraging. Gezien de stagnatie van het beschikbare inkomen zijn de consumptieve uitgaven van de particulieren met 0,9 % in 2008, tegen 2,1 % in 2007, slechts licht gestegen, ondanks de vermindering van de spaarquote van 13,7 % in 2007 tot 13,2 % in 2008. Volgens de vooruitzichten van het FPB zou het reële beschikbare inkomen van de gezinnen in 2009 met 1,5 % toenemen. In tegenstelling met vorig jaar zou de inkomensindexering hoger zijn dan de totale inflatie, ingevolge de scherpe terugval van de energieprijzen, en zouden de werknemers uit de privé-sector het vertragingseffect van de indexering genieten. Voorts zouden de belastingen afnemen als gevolg van de door de overheid besliste belastingverminderingen en zouden de sociale uitkeringen stijgen. In een context van verslechtering op de arbeidsmarkt en in een futloos econo28
RS misch klimaat zouden de consumptieve uitgaven van de gezinnen echter met 0,9 % dalen. Zij zouden in 2010 slechts licht stijgen, in lijn met de beperkte verhoging van de koopkracht. Wegens de onzekere economische vooruitzichten en de negatieve vermogenseffecten die voortvloeien uit de vermindering van hun financieel vermogen, zouden de gezinnen hun voorzorgsparen verhogen. De spaarquote zou aldus toenemen van 13,2 % in 2008 tot 15,1 % in 2009. Dit percentage zou in 2010 lichtjes dalen. In 2009 zou de binnenlandse vraag alleen door de overheidsuitgaven ondersteund worden. De overheidsinvesteringen en -consumptie zouden met 1,9 % toenemen. De groei van de overheidsinvesteringen zou in 2010 bijzonder sterk zijn (6,3 %), terwijl die van de overheidsconsumptie kleiner zou zijn (1,4 %). De uitvoer werd getroffen door de ineenstorting van het internationale handelsverkeer. Hij is in 2008 met slechts 2,2 % gestegen en zou in 2009 spectaculair inkrimpen. Deze terugval wordt door het FPB geraamd op 15,1 %. Ingevolge het economisch herstel op wereldvlak zouden de wereldmarkten zich geleidelijk herstellen en zou de uitvoer over het hele jaar 2010 met 1,5 % licht stijgen. De invoer, die door de terugval van de vraag beïnvloed wordt, zou ook teruglopen, maar iets minder uitgesproken, met een daling ten belope van 13,7 % in 2009. De bijdrage van de netto-uitvoer tot de groei zou in 2009 dan ook -1,2 % bedragen en zou in 2010 nauwelijks positief zijn. De inflatie, die door de nationale consumptieprijsindex gemeten wordt, heeft in juli 2008 ten opzichte van dezelfde maand van het voorgaande jaar een piek van 5,9 % bereikt. De prijsevolutie van de energieproducten en, in mindere mate, van de voedingsmiddelen heeft geleid tot deze versnelling van de inflatie en tot de terugval daarvan vanaf de tweede helft van 2008. De inflatie was tussen mei en augustus 2009 zelfs negatief. Deze toestand zou slechts tijdelijk zijn en volgt vooral uit de basiseffecten als gevolg van de hoge noteringen voor de aardolieprijzen gedurende de zomer van 2008. De inflatie zou eind 2009 opnieuw positief zijn ingevolge de verdwijning van deze basiseffecten. Gemiddeld over het jaar wordt een nulinflatie verwacht voor 2009, na een stijging met 4,5 % in 2008. De prijsstijging zou in 2010 1,5 % bereiken als gevolg van de prijsstijging van de olieproducten. Het inflatiepeil zou dan ook opnieuw dicht aansluiten bij het gemiddelde in de eurozone: volgens de lentevooruitzichten van de Europese Commis29
RS sie zou de stijging van de Belgische geharmoniseerde consumptieprijsindex in 2009 0 % bedragen en in 2010 1,2 %, tegen respectievelijk 0,4 % en 1,2 % in de eurozone. De werkgelegenheid wordt traditioneel slechts met enige vertraging beïnvloed door de conjunctuurschommelingen. Terwijl de groei reeds gekrompen was, bleef de jobcreatie begin 2008 op een tamelijk hoog peil en begon slechts nadien te vertragen. Deze trend versterkte zich in het laatste kwartaal, met een stilvallen van de stijging van de werkgelegenheid. Gemiddeld over het jaar is de werkgelegenheid in 2008 met 1,6 % toegenomen, namelijk 71.200 eenheden, en is de werkgelegenheidsgraad van 63,1 % tot 63,6 % gegroeid. De geharmoniseerde Eurostat-werkloosheidsgraad daalde van 7,5 % tot 7 %. Als reactie op de verminderde economische activiteit, hebben de ondernemingen vooreerst de verschillende aanpassingsmechanismen gebruikt. Met deze mechanismen kan de arbeidsinput aangepast worden aan de productiebehoeften zonder te raken aan het personeelsbestand van de ondernemingen. De ondernemingen hebben met name het aantal overuren verminderd of een beroep gedaan op het stelsel van de tijdelijke werkloosheid voor de arbeiders. Uitzonderlijke crisismaatregelen werden bovendien genomen om de ondernemingen de mogelijkheid te geven het aantal werkuren van de bedienden te verlagen. Ondanks deze hefbomen van flexibiliteit zullen de omvang en de duur van de recessie leiden tot een gevoelige verslechtering van de arbeidsmarkt in 2009 en waarschijnlijk ook in 2010. De werkgelegenheid zou in 2009 met 0,8 % dalen, wat een nettoverlies van 34.600 banen betekent. De werkgelegenheidsgraad zou in 2009 afnemen tot 62,7 % en zou in 2010 verder teruglopen tot 61,5 %. Gecombineerd met een stijging van de beroepsbevolking zou de afgenomen werkgelegenheid in 2009 resulteren in een toename van de geharmoniseerde werkloosheidsgraad tot 8,2 %. Deze verhouding zou in 2010 verder stijgen tot 9,4 %. Sinds het begin van de crisis was de stijging van de volledige werkloosheid in België tot nu toe veel minder hoog dan de gemiddelde toename in de EU27 (of de eurozone), en is zelfs een van de laagste in de 27 Lidstaten. De onzekerheid met betrekking tot de economische vooruitzichten blijft echter hoog. Van het najaar 2008 tot midden 2009 werden de vooruitzichten systematisch gevoelig naar beneden herzien omwille van de verslechtering van de economische en financiële crisis. Er zijn momenteel 30
RS verschillende tekenen van conjunctuurstabilisatie en zelfs van -verbetering. Risico’s op een verslechtering blijven echter bestaan. In het bijzonder blijft de toestand op de financiële markten kwetsbaar en de aanpassingen inzake werkgelegenheid en investeringen, die noodzakelijk zijn geworden gezien de omvang van de recessie, kunnen de omvang van het herstel van de economische activiteit beperken. Bovendien wordt het huidige herstel gedeeltelijk beïnvloed door de steunmaatregelen die door de overheid werden genomen. Het is thans moeilijk de omvang van het herstel, na de geleidelijke verdwijning van deze effecten te ramen, te meer omdat de mogelijkheden om bijkomende maatregelen te nemen sterk verminderd zijn door de toename van het overheidstekort.
Macro-economisch beleid De twee belangrijkste uitdagingen van het nationaal hervormingsprogramma 2005-2008 op het vlak van het macro-economisch beleid zijn: - Enerzijds het voortzetten van een verantwoord begrotingsbeleid met het oog op de geleidelijke vorming van begrotingsoverschotten, om zich voor te bereiden op de gevolgen van de demografische vergrijzing. Het gaat daarbij om een actief beleid: het bevat een uitgebreid hervormingsprogramma bestemd om de economische activiteit en de werkgelegenheid te stimuleren en de sociale bescherming te verhogen. - Anderzijds de versterking van het concurrentievermogen van de ondernemingen, en in het bijzonder hun kostenconcurrentievermogen, via een aangepast loonbeleid, via de vermindering van de lasten op arbeid en, meer in het algemeen, via de verbetering van de regelgeving en de fiscale context. Deze doelstellingen moesten worden aangepast wegens de economische en financiële crisis, maar zij worden behouden. Teneinde de weerslag van de crisis te verlichten en de activiteit te ondersteunen, heeft de regering beslist om een contracyclisch beleid te voeren, door de automatische stabilisatoren te laten werken en door economische herstelmaatregelen te nemen in de lijn van de door de Europese Raad uitgestippelde richtlijnen. Dit beleid impliceert een tijdelijke versoepeling van het begrotingsbeleid: er werd dan ook beslist een tijdelijk tekort toe te laten. Om de uitdaging van de demografische vergrijzing aan te gaan, heeft de regering er zich echter toe verbonden om, zodra de economische toestand dat toelaat, de begrotingsdoelstellingen op langere termijn weer na te streven.
31
RS Naast de doelstelling die erin bestaat de financiële sector te stabiliseren, heeft het in december 2008 goedgekeurde herstelplan tot doel om de economie te stimuleren door het concurrentievermogen van de ondernemingen, de werkgelegenheid en de koopkracht van de bevolking te ondersteunen. Daarnaast heeft het plan als essentiële componenten de maatregelen van het interprofessioneel akkoord 2009-2010 opgenomen. Dit akkoord streeft bovendien naar het bereiken van een evenwicht tussen de verantwoorde evolutie van de loonkosten, het welzijn van de werknemers, het behoud van hun koopkracht en de sociale vrede. Deze bepalingen komen bovenop de voorheen in het bijzonder in de begroting 2009 ontwikkelde hervormingsmaatregelen, om het concurrentievermogen van de ondernemingen te ondersteunen, met name via lastenverlagingen en de verbetering van hun activiteitskader, alsmede om een hoogstaande sociale bescherming in stand te houden. Tabel 1:
Structurele macro-economische indicatoren België EU-15 2004 2008 2004 2008 120,7 114,6 113,2 110,8 131,9 124,7 110,9 109,8
Bbp per inwoner, uitgedrukt in KKS Productiviteit van de arbeidskrachten per werkzame persoon Inflatiegraad Overheidssaldo (% bbp) Rijksschuld (% bbp)
1,9 4,5 -0,3 -1,2 94,4 89,6 België 2004 2007 85 83
2,11 -2,8 63,3 EU-15
3,31 NB NB
EU-27
2004 100 100
2008 100 100
22 -2,9 62,2
3,7 -2,3 61,5 EU-27 2004 2007 74,13 74,63
2004 2007 74,2 74,64 Heffingsvoet op lage lonen Lageloonval (alleenstaande zonder kinderen)3 48,9 49,6 40,2 40,5 40,3 40,5 Heffingsvoet op lage lonen Gewicht van de fiscaliteit op de kostprijs van arbeid4 44 42,3 38,5 38,7 36,2 36,5 Impliciete aanslagvoet op arbeid1,5 4,8 Ongelijkheid van de inkomensverdeling 3,9 3,9 4,8 4,9 4,86 16 Armoederisicopercentage na sociale 14 15 17 17 166 overdrachten 1: de referentie is de eurozone en niet de EU-15 2: de referentie voor het jaar 2004 is de EU-15 3: wijziging in het netto-inkomen ingevolge een grotere arbeidsinspanning, gedeeld door de wijziging in het bruto-inkomen ingevolge een grotere arbeidsinspanning (personen die 67 % van het gemiddelde loon verdienden) 4: belasting op brutobezoldigingen en socialezekerheidsbijdragen ten laste van de werknemer en van de werkgever, uitgedrukt in % van de totale loonkost 5: verhouding tussen de belastingen en de sociale bijdragen geheven op inkomens uit arbeid en de totale loonlasten 6: de referentie voor het jaar 2004 is de EU-25 32
RS De betrekkelijk bescheiden omvang van het herstelplan (dat in 2009 0,6 % van het bbp vertegenwoordigt op federaal vlak en 0,3 % op gewestelijk vlak) is te verklaren door de hoge staatsschuld en het feit dat België een kleine open economie is, wat de weerslag vermindert van een nationaal herstelplan. Deze beperkte omvang moet daarnaast gerelativeerd worden door de aanzienlijke rol die gespeeld wordt door de automatische stabilisatoren (geraamd op ongeveer 2,5 % van het bbp in 2009), de vroeger genomen expansionistische maatregelen, de steunmaatregelen ten gunste van het financiële stelsel en de bijkomende bepalingen inzake werkgelegenheid die in maart 2009 werden goedgekeurd en die in hoofdstuk 3 beschreven worden.
1.1. Financiële sector 1.1.1. Reddingsoperaties van de financiële sector Vanaf het najaar 2008 heeft de Belgische overheid verschillende maatregelen genomen om de stabiliteit van het financiële stelsel, de voortzetting van de kredietactiviteit en het spaargeld van de burgers te waarborgen, met het oog op de ondersteuning van het vertrouwen in de financiële sector. Vooreest heeft de Belgische overheid systemische financiële instellingen geherkapitaliseerd en de activa of passiva gewaarborgd. De herkapitalisatieverrichtingen hadden betrekking op Fortis Bank België, Dexia, KBC en Ethias. Op 28 september 2008 heeft de federale regering, in overleg met de Nederlandse3 en Luxemburgse regeringen, 4,7 miljard euro ingebracht in Fortis Bank België, in ruil voor 49 % van haar kapitaal. Op 6 oktober 2008 heeft de federale regering beslist om het saldo van de aandelen die werden aangehouden door Fortis Holding in Fortis Bank België aan te kopen voor een bedrag van 4,7 miljard euro. Daaruit volgt dat de participatie van de Belgische Staat in Fortis Bank opgetrokken werd tot 99,93 %. De Belgische Staat is ook met BNP Paribas overeengekomen dat bijna 75 % van haar deelneming in Fortis Bank zou overgedragen worden tegen 121,2 3.
Ingevolge de aankoop op 3 oktober 2008 van de bank- en verzekeringsactiviteiten van de Fortisgroep in Nederland door de Nederlandse regering, werden de Belgische en de Nederlandse entiteiten van Fortis van elkaar gescheiden en werd de Nederlandse tussenkomst geannuleerd. 33
RS miljoen door BNP Paribas uit te geven aandelen, maar dat zij een blokkeringsminderheid zou behouden. Voorts bepaalde het akkoord dat BNP Paribas de Belgische verzekeringsactiviteiten van Fortis Holding zou aankopen. Bovendien moest een portefeuille van gestructureerde producten van Fortis Bank België overgedragen worden naar een nieuwe financiële structuur (Special Purpose Vehicule - SPV). Na verschillende tussenstappen werd op 6 maart 2009 een definitief akkoord, dat het protocol van oktober 2008 wijzigt, gesloten tussen de Belgische Staat, Fortis Holding en BNP Paribas, en op de algemene vergaderingen van eind april 2009 goedgekeurd door de meerderheid van de aandeelhouders. Dit akkoord bevestigt de verkoop ten belope van 75 % van de participatie van de Belgische Staat in Fortis aan BNP Paribas. Het akkoord voorziet ook in de aankoop door Fortis Bank van 25 % van Fortis Verzekering België, die door BNP Paribas gefinancierd wordt, alsmede de herziening van de regels met betrekking tot de overdracht van de portefeuille van gestructureerde producten naar het SPV. In ruil voor de vermindering van haar participatie in het SPV biedt de Staat een waarborg van maximum 1,5 miljard euro op de portefeuille van de gestructureerde activa die door Fortis Bank behouden worden (de eerste verliezen worden gedragen door Fortis Bank ten belope van 3,5 miljard euro). Fortis Bank krijgt ook de mogelijkheid om een kapitaalverhoging door te voeren, waarop de Staat zal inschrijven voor een maximumbedrag van 2 miljard euro gedurende een periode van 3 jaar. Op 30 september 2008 heeft de Belgische overheid, in overleg met de Franse en Luxemburgse regeringen, 3 miljard euro geïnvesteerd in Dexia. De federale regering, de drie Gewesten en de institutionele aandeelhouders (Gemeentelijke Holding, Arcofin en Ethias) droegen elk bij voor een bedrag van 1 miljard euro. De inbreng van de Gewesten wordt verdeeld als volgt: 500 miljoen euro door het Vlaams Gewest, 350 miljoen euro door het Waals Gewest en 150 miljoen euro door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daarnaast hebben de Belgische en Franse regeringen op 14 november 2008 beslist de activaportefeuille van de Amerikaanse dochteronderneming FSA Asset Management van Dexia te waarborgen. Op 27 oktober 2008 heeft de federale regering 3,5 miljard euro ingebracht in het kernkapitaal van KBC, via de inschrijving op niet-overdraagbare effecten zonder stemrecht. Op 22 januari 2009 heeft ook de Vlaamse regering 34
RS 2 miljard euro ingebracht in het kernkapitaal van KBC onder gelijkaardige voorwaarden en heeft een bijkomende faciliteit voorzien ten belope van 1,5 miljard euro in termen van kernkapitaal. De kapitalisatie van 3,5 miljard euro werd op 20 juli 2009 vervolledigd. Op 13 mei 2009 heeft de federale regering een akkoord gesloten met KBC, dat voorziet in de toekenning van een dekking van verliezen die KBC lijdt op een portefeuille van gestructureerde kredieten. De nominale waarde van de gedekte financiële instrumenten bedraagt ten hoogste 19,97 miljard euro4. Een eerste verliestranche van 3,16 miljard wordt ten laste genomen door KBC. Voor een tweede tranche van 1,97 miljard kunnen 90 % van de verliezen gedekt worden door een inbreng van geld door de Staat in ruil voor de uitgifte van aandelen of effecten die reglementair eigen vermogen van KBC uitmaken. De Staat neemt de verliezen ten laste voor 90 % van het saldo. Op 20 oktober 2008 hebben de federale regering, het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, elk ten belope van 500 miljoen euro, dus voor een totaal bedrag van 1,5 miljard euro, de verzekeringsmaatschappij Ethias geherkapitaliseerd. België heeft een lening van 160 miljoen euro toegekend aan het Groothertogdom Luxemburg in het kader van de redding van Kaupthing Bank Luxemburg. Deze lening was bedoeld om het faillissement te vermijden van Kaupthing Bank Luxemburg (KLux). Het gaat om de Luxemburgse dochteronderneming van de gelijknamige IJslandse bank, die in België en in Zwitserland actief was in de vorm van een bijkantoor. Deze bank had ongeveer 20.000 Belgische klanten. De Belgische en Luxemburgse regeringen hebben de voorkeur gegeven aan de weg van een overname en aan een rechtstreekse tussenkomst in de redding van de bank, net als wat gedaan werd voor Fortis en Dexia. De rekeningen van de Belgische klanten van Kaupthing werden uiteindelijk overgenomen door Keytrade Bank. Een tijdelijke staatswaarborg werd ook ingevoerd om de herfinanciering van de financiële instellingen op de interbankenmarkten en bij de institutionele tegenpartijen te vergemakkelijken. De kredietinstellingen nemen er vrijwillig aan deel. De waarborg wordt verleend op alle financieringen die de betrokken instelling aangaat om zich te herfinancieren bij kredietinstellingen en institu4.
Waarde op 17 juli 2009. 35
RS tionele tegenpartijen, alsook op de obligaties en de schuldbewijzen, mits ze vóór 31 oktober 2014 vervallen. De waarborg is aldus van toepassing op interbankendeposito’s, fiduciaire deposito’s, deposito’s van centrale banken, deposito’s van institutionele beleggers, commercial papers, depositocertificaten en medium term notes, voor zover ze tussen 9 oktober 2008 en 31 oktober 2010 werden aangegaan of vernieuwd. De waarborg wordt verleend tegen betaling van een premie die het door de instelling genoten financiële voordeel weerspiegelt5. Ten slotte werd het maximumbedrag van de waarborg inzake deposito’s verhoogd van 20.000 tot 100.000 euro. Er werd ook de verzekeringsmaatschappijen de mogelijkheid geboden om bepaalde verzekeringsproducten van tak 21 op een gelijkaardige manier te waarborgen, via de vrijwillige deelneming aan het waarborgstelsel. 1.1.2. Streven naar een efficiënter regelgevingskader van de financiële sector De Belgische overheid ondersteunt actief de talrijke initiatieven die op internationaal en Europees vlak worden ontwikkeld om de regelgeving van en het toezicht op de financiële sector te hervormen en te verbeteren. Op Europees vlak ondersteunt de regering volledig de hervormingsaanbevelingen die worden opgenomen in het verslag van de Larosièregroep en die momenteel in concrete wetgeving vertaald worden door de Europese Commissie. De regering vindt het essentieel om nieuwe toezichtsinstellingen op te richten op basis van wat wordt voorgestaan in het verslag van de Larosière, en pleit voor een snelle tenuitvoerlegging van de hervormingen. Op Belgisch vlak heeft de regering in december 2008 een Hoog comité voor een nieuwe financiële architectuur opgericht. Dit comité had als opdracht aanbevelingen te formuleren met het oog op een beter beheer van het financiële systeem op Belgisch, Europees en internationaal vlak. Teneinde beleidslijnen daaromtrent uit te stippelen voor de regering heeft het in februari 2009 een tussentijds rapport en in juni 2009 een eindrapport gepubliceerd.
5.
Deze waarborg werd reeds toegekend aan Dexia. Bovendien werd het bedrag van de waarborg beperkt tot 91 miljard euro voor Dexia (op een totaal bedrag van 150 miljard euro dat gezamenlijk wordt gewaarborgd door de Belgische, Franse en Luxemburgse regeringen) en tot 150 miljard euro voor Fortis. Deze laatste instelling heeft deze waarborg niet aangevraagd. 36
RS Meer bepaald is de regering van mening dat de aanbevelingen van dit comité een referentiepunt zijn voor iedere hervorming en versterking van het Belgische financiële toezichtsysteem. Deze aanbevelingen zullen geanalyseerd en besproken worden met alle betrokken partijen. Een stappenplan zou eind 2009 uitgetekend moeten worden zodat er tegen eind 2010 in een nieuw toezichtsysteem kan voorzien worden.
1.2. Een verantwoord begrotingsbeleid 1.2.1. De begroting 2008 De rekeningen van de gezamenlijke overheid werden in 2008 afgesloten met een tekort van 1,2 % van het bbp. Overeenkomstig het Stabiliteitsprogramma 2008-2011 was een begrotingsevenwicht voorzien. Dit tekort is gedeeltelijk te verklaren door conjunctuurfactoren. Het jaar 2008 werd immers gekenmerkt door een plotse en forse verslechtering van de economische context, omwille van de verslechterde economische en financiële crisis. De macro-economische hypothesen van de in maart 2008 opgemaakte initiële begroting waren reeds aangepast bij de begrotingscontrole van juli 2008: het bbp-groeipercentage was herleid van 1,9 % tot 1,7 % en de inflatiegraad van 3 % tot 4,6 % opgetrokken. De doelstelling van een evenwicht was behouden. Deze economische prognoses werden vervolgens opnieuw naar beneden herzien. Bij de opmaak van de begroting 2009 werden de budgettaire vooruitzichten voor de begroting 2008 bijgewerkt, waarbij het tekort op 0,3 % van het bbp geraamd werd. De regering heeft beslist af te wijken van de oorspronkelijke doelstelling omdat het voor een evenwicht noodzakelijk zou geweest zijn om ofwel eenmalige verrichtingen uit te voeren ofwel beperkende maatregelen te nemen, wat de vertraging van de economische activiteit nog zou hebben versterkt. De economische groei bedroeg in 2008 uiteindelijk slechts 1,1 % tegen nog 2,8 % het jaar daarvoor. De sterker dan vooropgestelde conjunctuurvertraging had een negatieve weerslag op de fiscale ontvangsten, met name inzake btw en voorafbetalingen van de vennootschappen en de zelfstandigen. De verminderde groei van de fiscale ontvangsten is ook te verklaren door de gedeeltelijk vervroegde indexering van de belastingschalen. Wat de uitgaven betreft,
37
1
RS werd eind 2008 een bijzonder aanzienlijk uitstel van de uitgaven aangezuiverd. De schuldgraad van de overheid is gestegen van 84 % van het bbp eind 2007 tot 89,7 % van het bbp eind 2008. Deze toename is te verklaren door de weerslag van de in 2008 genomen steunmaatregelen ten gunste van de financiële sector (kapitaalinbreng en kredietverlening). Deze maatregelen, die 6,4 % van het bbp vertegenwoordigen, hebben ook de vermindering van de rentelasten beperkt. Zonder deze tussenkomsten zou de schuldratio verder gedaald zijn tot 83,4 % van het bbp. De verwachte inkomsten van de waarborgpremies en dividenden bedragen ongeveer 750 miljoen in 2009. Gelet op het feit dat de Staat een gemiddeld tarief van ongeveer 3,35 % is overeengekomen om zijn investeringen te financieren, met een oorspronkelijke waarde van 15,1 miljard, betekent dit een last van ongeveer 500 miljoen. Voor de begroting 2009 leveren de bankenoperaties dus een nettowinst op van ongeveer 250 miljoen. Dit bedrag lijkt een redelijke vergoeding voor het onderliggende risico op deze investeringen. De uiteindelijke meerwaarde op de bankenoperaties hangt af van het verloop van het onderliggende risico en de gerealiseerde verkoopprijs van de activa. Op dit moment is de waarde van de activa 14,9 miljard 1.2.2. Verwachte evolutie van het begrotingssaldo op korte en middellange termijn 1 3
Het in april 2009 ingediende Stabiliteitsprogramma 2009-2013 en de aanvulling daarbij van september 2009 stellen de krachtlijnen voor van het Belgische begrotingsbeleid. Dit beleid is bedoeld om, vanaf het herstel van de economische activiteit, opnieuw aan te knopen met de begrotingsdoelstellingen op lange termijn. Het programma van april 2009 werd opgemaakt op basis van het advies van de Hoge Raad van Financiën (HRF) van maart 2009 en de toen beschikbare macro-economische vooruitzichten. De Belgische overheid heeft in september 2009 een aanvulling bij het Stabiliteitsprogramma ingediend, in lijn met het oorspronkelijke programma. Deze aanvulling bevat een herziening van de macro-economische hypothesen en gegevens die leidt tot een bijgewerkt begrotingstraject. De aangepaste strategie is gebaseerd op het advies van de HRF van september 2009 dat uitdrukkelijk werd uitgebracht ter voorbereiding van deze aanvulling bij het Stabiliteitsprogramma. Alvorens deze strategie voor te stellen, is het essentieel de begroting 2009 in zijn economische context te zien. Zoals gebruikelijk was de initiële be38
RS groting gebaseerd op de vooruitzichten van de economische begroting van september 2008 van het FPB. Deze vooruitzichten gingen ervan uit dat de financiële crisis een economische vertraging zou veroorzaken die in 2009 de bbp-groei tot 1,2 % zou afremmen. Op deze basis werd derhalve een begrotingsevenwicht vooropgesteld voor de gezamenlijke overheid. In de loop van de tijd is het echter duidelijk geworden dat de neergang van de economie sterker dan voorzien zou zijn en dat een recessie onafwendbaar zou zijn. Gezien de snelle en uitgesproken verslechtering van de conjunctuur, heeft de regering beslist de traditionele begrotingscontrole naar februari 2009 te vervroegen. De begrotingsparameters werden aangepast in functie van de nieuwe economische prognoses6 en de maatregelen die opgenomen zijn in het herstelplan van december 2008, werden geïntegreerd. In het licht van de economische crisis heeft de regering geoordeeld dat een tijdelijk tekort aanvaardbaar was, zodat de automatische stabilisatoren hun rol kunnen spelen en het economische herstel bevorderd kan worden door discretionaire maatregelen. Het tekort werd geraamd op 3,4 % van het bbp op basis van een groeihypothese van -1,9 %. De evaluatie van de macro-economische context is sindsdien duidelijk ongunstiger geworden. Het FPB heeft in mei 2009 zijn vooruitzichten naar beneden herzien, waarbij een terugval van het bbp van 3,8 % gemiddeld over het jaar wordt geraamd. Op basis van de in het tweede kwartaal vastgestelde evoluties en van de verbeterde verwachtingen, voorziet de economische begroting, die in september werd gepubliceerd door het Instituut voor de Nationale Rekeningen, nu een daling met 3,1 % van het bbp. De overheidsfinanciën worden natuurlijk getroffen door deze conjunctuurevolutie. De fiscale ontvangsten zijn sterk gedaald, vooral op het vlak van de roerende voorheffing op dividenden en de voorafbetalingen van de vennootschappen, terwijl de werkloosheidsuitgaven aanzienlijk toegenomen zijn. In zijn advies van september gaat de HRF dan ook uit van een tekort van 5,9 % van het bbp voor de gezamenlijke overheid in 2009. Volgens dit advies zou het overheidstekort, bij ongewijzigd beleid, snel stijgen tot ongeveer 7 % van het bbp, zelfs in het geval van een sterk en stabiel herstel vanaf 2010. Het zou tot 2015 rond dit peil stabiel blijven. Met 6.
Twee economische begrotingen werden in feite opgemaakt: de eerste op 29 januari 2009 en een bijwerking daarvan op 11 februari 2009. De economische begroting van januari ging uit van een economische groei van -1,7 %, die vervolgens op -1,9 % werd gebracht. Om te vermijden de begrotingscontrole nutteloos te verlengen, heeft de regering beslist de weerslag van het verschil tussen beide vooruitzichten in de begroting te integreren door middel van een algemene conjunctuurcorrectie. 39
RS alleen de verwachte cyclische begrotingswinsten zouden de structurele stijging van de budgettaire kosten van de vergrijzing alsmede de vanaf 2010 toegenomen interestlasten, als gevolg van het opnieuw optreden van het “sneeuwbaleffect”, niet opgevangen kunnen worden. Ten aanzien van deze spontane evoluties beveelt de HRF aan de terugkeer naar het evenwicht in 2015 te behouden, zoals voorzien in het Stabiliteitsprogramma van april 2009. De HRF is daarnaast van mening dat, teneinde het herstel niet af te remmen, de inspanning inzake begrotingsconsolidatie niet hoger zou moeten zijn dan 1,5 % van het bbp gecumuleerd over de jaren 2010-2011. De regering heeft dan ook haar strategie aan deze nieuwe parameters aangepast om opnieuw een begrotingsevenwicht te bereiken en de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën te waarborgen. In lijn met de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie is de regering van plan het groeiherstel te gebruiken om vanaf 2010 te beginnen met de consolidatie van de overheidsfinanciën en gedurende de volgende jaren deze inspanningen voort te zetten. Overeenkomstig het advies van de HRF is de Belgische overheid van plan in 2010 en 2011 een inspanning van respectievelijk 0,5 % en 1 % van het bbp te leveren op het vlak van het primair saldo. Voor de volgende jaren zal deze inspanning tot 1,3 % van het bbp verhoogd worden. Met deze strategie en volgens de in aanmerking genomen macro-economische hypothesen, zal het tekort in 2013 opnieuw onder het peil van 3 % van het bbp liggen en zal in 2015 een evenwicht bereikt worden. De schuldgraad zou van 2009 tot 2012 in een afnemend tempo stijgen tot 104,2 % van het bbp. Vervolgens zou hij geleidelijk dalen en vanaf 2015 onder het peil van 100 % van het bbp liggen. De in de aanvulling bij het Stabiliteitsprogramma uitgetekende beleidslijnen zullen meer gedetailleerd worden bij de opmaak van de meerjarenbegroting voor 2010 en 2011. Deze preciseringen zullen in het bijzonder betrekking hebben op de verdeling van de consolidatie-inspanning tussen de ontvangsten en de uitgaven. Met de sluiting van een nieuw samenwerkingsakkoord tussen de verschillende overheidsniveaus zal de verdeling van de begrotingsinspanning tussen de entiteiten kunnen worden gepreciseerd7.
7.
De in het programma uitgetekende doelstellingen kunnen echter met de in de verschillende regeerakkoorden opgenomen trajecten gerealiseerd worden. 40
RS 1.2.3. De uitdaging van de vergrijzing De Belgische overheid heeft een globale en coherente strategie opgezet om de uitdaging van de demografische vergrijzing aan te gaan. Naast de ondersteuning van de activiteit en de werkgelegenheid, is het begrotingsbeleid een pijler van deze strategie. Dit beleid is bedoeld om geleidelijk begrotingsoverschotten te vormen en de schuldgraad van de overheid te verminderen. Met de afname van het gewicht van de rentelasten kan een marge vrijgemaakt worden om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Het feit dat het begrotingsbeleid wordt gericht op problemen op korte termijn in het kader van de economische en financiële crisis, leidt echter de aandacht van de overheid niet af van de doelstellingen op lange termijn. Er wordt immers voorzien opnieuw aan te knopen met een traject ter geleidelijke vorming van begrotingsoverschotten bij het herstel van de economische activiteit. In haar verslag van juni 2009 heeft de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) de budgettaire kosten van de demografische vergrijzing geraamd op 8,2 % van het bbp over de periode 2008-2060. In het vorige verslag van de SCvV werden deze kosten geraamd op 6,3 % van het bbp over de periode 2007-2050. Deze opwaartse herziening is te verklaren door drie factoren. Ten eerste leidt de weerslag van de economische en financiële crisis op het bbp tot een bijkomende stijging van de kosten van de vergrijzing met 1,2 % van het bbp. Ten tweede resulteert de neerwaartse herziening van de groeihypothese inzake jaarproductiviteit op lange termijn (van 1,75 % tot 1,50 %) in het referentiescenario, in een snellere toename van deze kosten met 0,9 % van het bbp. Deze hypothese houdt rekening met de onzekerheden over de economische vooruitzichten en komt overeen met de gemiddelde productiviteitswinsten gedurende de laatste 30 jaar. Ten laatste is een bijkomende toename met 0,2 % van het bbp te verklaren door de verlenging van de projectieperiode. De kosten van de vergrijzing zouden over de periode 2008-2014 3,2 % van het bbp moeten bedragen, hetzij een stijging met 2,1 % van het bbp ten opzichte van de vorige prognoses. De meerkost wordt waargenomen gedurende de periode 2008-2010, vooral omwille van een noemereffect, ingevolge de lagere bbp-groei in de economische crisistijd. 41
2
RS Wegens deze verhoogde budgettaire kosten van de vergrijzing is het meer dan ooit noodzakelijk verder een meerdimensionale strategie toe te passen om deze kosten op te vangen. Twee sensitiviteitsanalyses werden in dit opzicht uitgevoerd om de budgettaire weerslag te meten van gewijzigde parameters in het referentiescenario en aldus richtlijnen uit te tekenen met betrekking tot de mogelijkheden om de kosten van de vergrijzing te beperken. Deze parameters zijn de volgende: de welvaartsaanpassing van de uitkeringen en de evolutie van de werkgelegenheidsgraad. De kosten van de vergrijzing worden verminderd met 0,9 % van het bbp wanneer er beter rekening wordt gehouden met de hypothese betreffende de effectieve loonevolutie in de berekening van de parameters inzake welvaartsaanpassing. Deze afname is bijzonder duidelijk op het vlak van de pensioenuitgaven, aangezien de welvaartsaanpassing minder sterk is voor veel begunstigden. De SCvV wijst echter op de weerslag van dergelijk beleid op sociaal vlak omwille van de afname van de benefit ratio (verhouding tussen het gemiddelde pensioen en het daarmee overeenkomende gemiddelde loon). Als de werkgelegenheidsgraad van de 55-plussers stijgt tot het gemiddelde dat in 2008 in de Scandinavische landen werd waargenomen (namelijk een toename met 14 procentpunten), nemen de kosten van de vergrijzing met 1,2 % van het bbp af. In dat scenario leidt de daling van de structurele werkloosheidsgraad tot een sterkere economische groei en derhalve een groter economisch draagvlak. Bovendien werden alternatieve scenario’s ontwikkeld met betrekking tot de groeihypothese van 1,5 % van de jaarproductiviteit op lange termijn in het referentiescenario. Als de groei van de productiviteit vermindert tot 1,25 %, stijgen de kosten van de vergrijzing met 1,2 % van het bbp; als de groei van de productiviteit stijgt tot 1,75 %, dalen deze kosten met 1,2 % van het bbp. De regering heeft, in overleg met de sociale partners, een Nationale Conferentie voor de Pensioenen gelanceerd, met als doel ons pensioenstelsel te hervormen en te versterken, alsook een reflectie op gang te brengen over de berekeningsmethodes van de pensioenen, de belemmeringen voor de opbouw van het pensioen verbonden aan de mobiliteit tussen de verschillende pensioensystemen, de aanpassing aan nieuwe uitdagingen, zoals de verlenging van de levensverwachting, maar ook de situatie van bepaalde categorieën van werknemers, zoals de deeltijdse werknemers, contractuele ambtenaren of bepaalde categorieën van zelfstandigen. 42
RS
1.3. Het concurrentievermogen van de ondernemingen, waarborg voor een stijging van de werkgelegenheid Het concurrentievermogen van de ondernemingen wordt versterkt door de verminderde heffingen op arbeid, de verantwoorde evolutie van de loonkosten en een gunstig fiscaal en regelgevingskader voor de ondernemingsactiviteit. 1.3.1. De verlaging van de lasten op arbeid De verdere vermindering van de lasten op arbeid, met name voor lage en middelhoge inkomens, is een hoofdpijler van het sociaal-economische beleid van de federale regering. De verlaging van de fiscale en parafiscale druk op arbeid maakt overigens deel uit van de aanbevelingen van de Raad, die vermeld worden in zijn evaluatie van het voortgangsverslag 2008. Talrijke initiatieven werden ontwikkeld om deze doelstelling in het kader van de begroting 2009 en het herstelplan te bereiken. Deze verschillende maatregelen stimuleren niet alleen de participatie op de arbeidsmarkt, maar verhogen ook de koopkracht van de gezinnen en ondersteunen bijgevolg de economische activiteit. Deze maatregelen bestaan uit globale lastenverlagingen of verminderingen die worden gericht op doelgroepen. Zij hebben zowel op de werknemers als op de werkgevers betrekking. Vooreerst werden met de naar oktober 2008 vervroegde indexering van de belastingschalen in de bedrijfsvoorheffing ten belope van 2 %, de netto-inkomsten van de werknemers verhoogd. Het behoud van de integrale indexering van deze belastingschalen in 2009, op basis van de in 2008 waargenomen sterke inflatie, leidde ook tot een toename van de netto-inkomsten. De budgettaire weerslag van deze maatregelen bedraagt respectievelijk 87,6 miljoen euro en 1,1 miljard euro. In het verlengde van de in 2006 en 2007 doorgevoerde verhogingen werd in 2009 bovendien de eerste schijf van de aftrekbare forfaitaire beroepskosten verder verhoogd met 1,5 procentpunt. De bovengrens van de aftrekbare uitgaven werd in dezelfde mate opgetrokken. Met deze maatregelen kan het netto-inkomen van de werknemers worden verhoogd zonder bijkomende kosten voor de werkgevers. Zij zijn concreet geworden bij de bere-
43
3 5
RS kening van de bedrijfsvoorheffing van mei 2009. De kost daarvan bedraagt 85 miljoen euro. Er werd daarnaast beslist vanaf 2009 het bedrag van de basisvrijstelling van de terugbetalingen door de werkgever van de kosten voor het woonwerkverkeer te verdubbelen. Het Vlaams Gewest heeft de in 2007 ingevoerde forfaitaire vermindering van de personenbelasting voor de in dit Gewest gedomicilieerde werknemers verhoogd en veralgemeend. De vermindering werd in 2009 toegekend aan alle werknemers, met bijzondere aandacht voor werknemers met lage lonen. Het voordeel bedraagt 250 euro voor alle werknemers en 300 euro voor werknemers met lage lonen. De totale budgettaire weerslag van deze maatregel bedraagt 710 miljoen euro. In 2010 zal de vermindering enkel van toepassing zijn op werknemers met lage lonen en 125 euro bedragen. De federale regering heeft ook verschillende lastenverlagingen versterkt ten gunste van de werkgevers, om het interprofessioneel akkoord 20092010 uit te voeren dat door de sociale partners gesloten en in het herstelplan als essentieel luik geïntegreerd werd. Een algemene lastenverlaging was in het vorige interprofessioneel akkoord opgenomen om de Belgische loonhandicap te beperken (de “structurele interprofessionele looncorrectie”). Met deze maatregel genoten de werkgevers een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing ten belope van 0,25 % en aldus een vermindering van 0,15 % van hun totale loonkost. Deze maatregel werd versterkt: het vrijstellingspercentage werd in juni 2009 opgetrokken tot 0,75 % en zal vanaf januari 2010 1 % bedragen8. De budgettaire weerslag bedraagt 233 miljoen euro in 2009 en 590 miljoen euro in 2010. Eveneens om de Belgische loonhandicap te verminderen, heeft de regering in juni 2009 het vrijstellingspercentage van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor nacht- en ploegenarbeid verhoogd van 10,7 % tot 15,6 %. Deze lastenverlaging heeft een weerslag van 160 miljoen euro in 2009 en 311 miljoen euro in 2010.
8.
Wat de privé non-profit-sector betreft, zal de toename van de algemene lastenverlaging bovendien bestemd worden voor de financiering van de sociale Maribelfondsen, om de jobcreatie in deze sector te ondersteunen. 44
RS Bovendien werd het maximaal aantal overuren die recht geven op fiscale voordelen, verhoogd van 65 uren tot 100 uren in 2009 en tot 130 uren in 2010. Deze fiscale stimulansen bestaan uit een vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor de werkgever en een belastingvermindering voor de werknemer. De begrotingskost van de maatregel bedraagt 23 miljoen euro in 2009 en 45 miljoen euro in 20109. De regeling voor de herverdeling van de sociale lasten van de kleine naar de grote ondernemingen werd daarnaast herzien: de door de grote ondernemingen betaalde compensatiebijdrage zal vanaf 2010 begrensd worden. De kost van deze herziening bedraagt 70 miljoen euro. De sociale partners hebben ook een kader uitgewerkt om de regeling inzake lastenverlagingen te vereenvoudigen. Verschillende voor doelgroepen bestemde verlagingen zullen aldus op federaal niveau afgeschaft worden en de verlaging voor lage lonen zal verder versterkt worden. Van deze laatste wordt immers verwacht dat zij een maximaal effect op de werkgelegenheid heeft. De Vlaamse overheid heeft de premie die de ondernemingen ertoe moet aanzetten om 50-plussers aan te werven, verhoogd. Daardoor is het aantal gevraagde premies ook in 2009 verder toegenomen. Ruim 8.000 werkzoekende 50-plussers hebben werk gevonden dankzij deze premie. De federale regering moedigt daarnaast de activiteiten van onderzoek en ontwikkeling aan10 door aan de werkgevers een vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van onderzoekers toe te kennen. De tarieven van toepassing op de verschillende categorieën van onderzoekers werden in juli 2008 geharmoniseerd op het maximumtarief van 65 %. Dit tarief werd in januari 2009 opgetrokken tot 75 %, met name om een negatieve weerslag van de crisis op de werkgelegenheid van onderzoekers te vermijden. De kost van deze verhoging bedraagt 85 miljoen euro. Daarnaast werd de vrijstelling van lasten op eenmalige innovatiepremies verlengd voor de periode 2009-2010. Deze maatregel is van toepassing op alle werknemers en is bedoeld om de ontwikkeling van nieuwe ideeën binnen de onderneming aan te moedigen. 9.
Deze drie vorige lastenverlagingen worden daarnaast uitgebreid tot de aan concurrentie onderworpen overheidsbedrijven (Belgacom en NMBS vanaf 2009 en De Post vanaf 2010). De netto budgettaire weerslag van deze uitbreiding bedraagt 24,1 miljoen euro in 2009 en 56,6 miljoen euro in 2010. 10. In hoofdstuk 2 (afdeling 2.1) wordt een diepgaande analyse opgenomen van de steunmaatregelen ten gunste van onderzoek en ontwikkeling, die werden genomen door de verschillende regeringsniveaus. 45
RS 1.3.2. Een aangepast loonbeleid 4 5
In België zijn de sociale partners bevoegd voor de loononderhandelingen. De overheid heeft echter een referentiekader geschapen voor die loononderhandelingen, via de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot vrijwaring van het concurrentievermogen. Interprofessionele onderhandelingen vinden om de twee jaar plaats om een akkoord te sluiten over de evolutie van de loonkosten. Meer structurele kwesties met betrekking tot de werking van de arbeidsmarkt, zoals de opleiding van de werknemers of het innovatieproces, worden ook onderzocht. Wat de lonen betreft, is het aanknopingspunt met betrekking tot de evolutie van de Belgische lonen de verwachte gemiddelde stijging van de arbeidskost bij de drie belangrijkste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Op die basis wordt er, ter indicatie, een maximale marge voor loonsverhoging bepaald. Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de effectieve loonstijging ten opzichte van deze indicatieve norm. De sociale partners moeten overleg plegen over het corrigeren van de mogelijke afwijking tot de norm door de bepalende factoren van de arbeidskost alsmede de sociaal-economische context in rekening te brengen. In het interprofessioneel akkoord 2007-2008 werd de indicatieve nominale loonnorm vastgelegd op 5 % over deze twee jaren. Deze norm ging uit van een verwachte inflatie en toename van de gezondheidsindex van 3,9 %, alsmede van een stijging met 5,5 % van de uurloonkosten in de referentielanden. Met de naleving van deze norm moest België zijn loonhandicap ten belope van 0,5 % corrigeren. Volgens het verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) van november 2008 zijn de Belgische uurloonkosten in werkelijkheid toegenomen met 7,6 % over de periode 2007-2008, tegen 5 % bij de buurlanden11. Van 1996 tot 2008 was de evolutie van de loonkosten in België in totaal 4,1 % hoger dan het gemiddelde van de referentielanden. De overschrijding van de loonnorm over de periode 2007-2008 is grotendeels te wijten aan de inflatie en derhalve de loonindexering die hoger waren dan verwacht. In plaats van de verwachte 3,9 %, bedroeg de inflatie over beide jaren 6,7 % en steeg de gezondheidsindex met 6,1 %12.
11. Dit verslag houdt een uitvoerige analyse in van de evolutie van de loonkosten in België en in de buurlanden. 46
RS Hoewel de loonvorming in bijna alle landen bepaald wordt door de inflatie, verschilt echter het tijdsverloop alvorens deze invloed merkbaar wordt. In België worden de lonen van de meeste werknemers immers automatisch geïndexeerd op basis van de afgevlakte gezondheidsindex. In de andere landen wordt de inflatie in rekening gebracht bij de collectieve onderhandelingen in het kader van een globaal akkoord over de nominale loonevolutie. Een loonsverhoging kan dan ook met een zekere vertraging plaatsvinden. Volgens het verslag 2008 van de CRB zullen zowel de gemiddelde evolutie van de uurloonkosten in de drie referentielanden als de aan de indexering toe te schrijven toename van de Belgische loonkosten, 5,1 % bedragen over de periode 2009-2010. Ondanks de vooropgestelde terugval van de inflatie, zal de versnelde inflatie in 2008 de Belgische loonvorming in 2009 nog sterk beïnvloeden, omwille van het vertragingsmechanisme van de verschillende indexeringssystemen. In verschillende sectoren worden de lonen immers slechts één keer per jaar of om de zes maanden op een vaste datum aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De context van de interprofessionele onderhandelingen voor 2009-2010 bleek dan ook bijzonder delicaat te zijn, niet alleen omwille van deze onbestaande loonmarge buiten indexering, maar ook wegens de plotselinge verslechtering van de economische conjunctuur. Het interprofessionneel akkoord voor die periode werd eind december 2008 gesloten door de sociale partners, en vervolgens goedgekeurd door de verschillende vakbonden en werkgeversorganisaties. De bedoeling daarvan is de steunmaatregelen ten gunste van het concurrentievermogen van de ondernemingen, van de koopkracht van de werknemers en van de werkgelegenheid, met elkaar in evenwicht te brengen. Gezien de onbestaande loonmarge hebben de sociale partners geen maximaal verhogingspercentage van de loonkosten vastgelegd, maar hebben, in overleg met de regering, een uitzonderlijke onderhandelingsenveloppe vrijgemaakt. Overeenkomstig deze enveloppe zullen de verschillende sectoren een nettovoordeel van maximum 125 euro in 2009 en maximum 250 euro in 2010 kunnen toekennen aan de werknemers, bovenop de toepas12. De doorgevoerde indexering vertegenwoordigde 4,6 % van de gestegen loonkosten. Het vertragingseffect dat resulteert uit de toepassing van verschillende indexeringssystemen, heeft echter slechts in het begin van het jaar 2009 tot een loonsverhoging geleid. De normoverschrijding in 2007-2008 is ook toe te schrijven aan de met 2,3 % gestegen loondrift (loonschaalverhogingen en bevorderingen) en aan de met 0,7 % gestegen reële lonen. 47
RS sing van het indexeringsmechanisme en de loonschaalverhogingen. Deze voordelen zullen ook vrijgesteld worden van alle bijkomende lasten voor de werkgevers. Het zou met name kunnen gaan om de toekenning van “groene cheques”, een verhoging van de nominale waarde van de maaltijdcheques of een stijging van de bovengrens van de mobiliteitsvergoeding. Bovendien heeft de regering het concurrentievermogen van de ondernemingen ondersteund door verschillende lastenverlagingen te versterken die in het herstelplan opgenomen en in de vorige afdeling omschreven worden. In de nationale rekeningen worden de vrijstellingen van doorstorting van bedrijfvoorheffing echter beschouwd als subsidies en niet als lastenverlagingen. Deze maatregelen worden bijgevolg niet in rekening gebracht bij de berekening van de loonkosten, ondanks hun effectieve weerslag op de afname van deze kosten. 1.3.3. Het fiscaal bedrijfsklimaat en de bedrijfsregelgeving 3
De ontwikkeling van een gunstiger fiscaal bedrijfsklimaat en bedrijfsregelgeving is een essentiële prioriteit13. In een dergelijke context kunnen de werkgelegenheid, de innovatie en de investeringen gestimuleerd worden en kan bijgevolg het economische groeipotentieel gedynamiseerd worden. Het fiscaal bedrijfsklimaat werd de jongste jaren reeds aantrekkelijker gemaakt door verschillende maatregelen, zoals de notionele-intrestaftrek of de aftrek voor octrooi-inkomsten. Op verzoek van de Gewesten zal bovendien de mogelijkheid om een carry back-systeem in te voeren, onderzocht worden door de federale regering, zodat de ondernemingen hun verliezen kunnen verrekenen met de voorheen geboekte winsten. De Belgische overheid heeft bijkomende maatregelen genomen om het hoofd te bieden aan de moeilijkheden die de ondernemingen door de economische crisis ondervinden. Specifieke maatregelen werden aldus genomen om de liquiditeitsproblemen van de ondernemingen te beperken. Deze laatste kunnen gedurende de eerste drie kwartalen van 2009 betalingsfaciliteiten genieten, door het 13. Dit thema wordt uitvoerig onderzocht in hoofdstuk 2 (punt 2.2), met een voorstelling van de door de Gewesten ontwikkelde initiatieven, met name in het kader van hun herstelplannen (onder andere de vergemakkelijking van de toegang tot krediet, de steun aan energiebesparende investeringen en de vereenvoudiging van de administratieve procedures). 48
RS uitstel van de belastingbetaling (btw en bedrijfsvoorheffing) en een versoepelde aanvaarding van betalingsplannen inzake sociale bijdragen. De regeling met betrekking tot de teruggave van btw-tegoeden op maandbasis werd daarnaast uitgebreid tot alle betrokken sectoren. Dat stelsel werd bovendien versoepeld om snellere terugbetalingen te waarborgen. Daarnaast heeft de overheid zich ertoe verbonden om de betaling van haar facturen te versnellen. De bouwsector is bijzonder conjunctuurgevoelig. Teneinde deze sector te ondersteunen, heeft de regering in 2009 verlaagde btw-tarieven ingevoerd voor de bouw van nieuwe woningen (op een beperkte schijf van de facturen) en van institutionele sociale woningen, alsmede voor de vernieuwbouw na sloopwerken. Bovendien werden de belastingvoordelen voor energiebesparende investeringen versterkt (gespreide belastingverminderingen, belastingkredieten en bonificatie van leningintresten). Met deze voordelen kan tevens de energiefactuur van de gezinnen beperkt en de duurzame ontwikkeling bevorderd worden. Ten slotte werd de taks van 9,25 % op de kredietverzekeringscontracten die commerciële en landenrisico’s dekken, in april 2009 afgeschaft, om de uitvoer te ondersteunen. In augustus 2009 werd ook een bijkomende staatswaarborg (Belgacap) ingevoerd. Zoals gedetailleerd in hoofdstuk 2, werd het gewicht van de administratieve lasten van de ondernemingen ook verminderd door de invoering van verscheidene vereenvoudigingsmaatregelen. Er werd bijzondere aandacht geschonken aan de kleine en middelgrote ondernemingen: een KMO-actieplan werd op federaal vlak aangenomen. Bijzondere maatregelen werden daarnaast genomen om de weerslag van de financiële crisis op de toegang van de KMO’s tot krediet af te zwakken en de realisatie van hun investeringen te vergemakkelijken. Als kleine open economie dient België bovendien af te rekenen met een felle concurrentie op de internationale markten, in het bijzonder van de opkomende en lageloonlanden. Om nichemarkten te creëren ten opzichte van deze concurrenten en zijn concurrentievermogen aldus te versterken, is België van plan de kaart van de ontwikkeling van O&O-projecten en van de innovatie te trekken. Teneinde de Europese doelstelling te bereiken om 3 % van het bbp te besteden aan O&O-uitgaven, zal de overheid proberen haar O&O-uitgaven te verhogen tot 1 % van het bbp en zullen de ondernemingen streven naar een betere omzetting van hun uitgaven naar innovatie die op de markt geëxploiteerd kan worden. De verspreiding van kennis en van 49
RS de beste praktijken tussen de economische actoren zal ook verbeterd worden.
1.4. Een versterkte sociale bescherming Naast de bevordering van de werkgelegenheid en het Belgische concurrentievermogen, is de ontwikkeling van een kwalitatief hoogstaand sociaal beschermingsstelsel een andere belangrijke pijler van het sociaal-economische beleid van de federale regering. Met dit stelsel kunnen het welzijn, de welvaart en de solidariteit tussen de burgers gewaarborgd worden en kan armoede bestreden worden. Dit stelsel verzekert daarnaast een behoorlijk inkomen voor de gezinnen, met name voor gezinnen met lage inkomens, en draagt daardoor bij tot de ondersteuning van de economische activiteit. Deze doelstellingen zijn meer dan ooit relevant in de huidige moeilijkere economische context. Talrijke maatregelen werden dan ook genomen om, met inachtneming van de beschikbare begrotingsmarge, een reeks sociale uitkeringen te herwaarderen, waaronder de pensioenen. De toegang tot de gezondheidszorg wordt ook aanhoudend verbeterd, met inachtneming van het financiële evenwicht van de sociale zekerheid. 1.4.1. De maatregelen inzake pensioenen 2
De verhoging van de pensioenen is een essentiële doelstelling van de Belgische overheid. Overeenkomstig het door het Generatiepact ingevoerde tweejaarlijkse mechanisme, werd voor de periode 2009-2010 een specifieke enveloppe besteed aan de gedeeltelijke welvaartsaanpassing van de pensioenen van de werknemers in de privé-sector en van de zelfstandigen14. Ter aanvulling van deze welvaartsaanpassing heeft de regering extra middelen gereserveerd voor de verhoging van de pensioenen in 2009 en werd er opnieuw voorrang gegeven aan de oudste en laagste pensioenen. Onder de werknemersregeling werden in juni 2009 de pensioenen die meer dan 15 jaar geleden ingegaan zijn, met 2 % verhoogd en werden de minimumpensioenen met 3 % opgetrokken. Het minimumrecht per loopbaanjaar werd daarnaast met 3 % verhoogd. De andere pensioencategorieën genoten in juni 2009 ook een stijging met 1,5 %. 14. Overeenkomstig dit mechanisme werden gedurende de periode 2009-2010 specifieke bedragen gereserveerd voor de welvaartsaanpassing van alle sociale uitkeringen. De beslissing van de regering met betrekking tot de precieze verdeling van deze enveloppe tussen de verschillende uitkeringen (pensioenen, vergoedingen, enz.) heeft rekening gehouden met het advies van de sociale partners. 50
RS Wat de zelfstandigen betreft, werden de minimumpensioenen in mei 2009 verhoogd met 20 euro per maand, om de pensioenkloof tussen de zelfstandigen en de werknemers te verkleinen. Op 1 augustus 2009 werden het minimumpensioen en de andere pensioenen ook opgetrokken met respectievelijk 3 % en 1,5 %. Bovendien wordt in 2009 de pensioenmalus in geval van vervroegde pensionering na 42 jaar loopbaan afgeschaft. In het verlengde van de in 2007 en 2008 genomen maatregelen hebben de pensioenen van de werknemers en de zelfstandigen die in 2004 zijn ingegaan, in september 2009 een welvaartsaanpassing van 2 % genoten. Overeenkomstig het regeerakkoord werd in januari 2009 een Nationale Conferentie over de pensioenen georganiseerd om ons pensioenstelsel te hervormen en versterken, een reflectie op gang te brengen over de berekeningsmethodes van de pensioenen, over de hinderpalen bij de pensioenopbouw die gebonden zijn aan de mobiliteit tussen de verschillende pensioenstelsels, over de aanpassing aan nieuwe uitdagingen, zoals de verlenging van de levensverwachting, maar ook over de situatie van bepaalde categorieën van werknemers, zoals de deeltijdse werknemers, contractuele ambtenaren of bepaalde categorieën van zelfstandigen. De werkzaamheden van de verschillende werkgroepen zullen gedurende het hele jaar 2009 plaatsvinden. De voornaamste thema’s zullen de volgende zijn: de modernisering en vereenvoudiging van de verschillende pensioenstelsels, het wettelijk pensioen, het aanvullend pensioen en de plaats van de ouderen in de maatschappij. 1.4.2. De verbetering van de toegang tot kwaliteitsvolle zorg in het kader van de beheersing van de gezondheidsuitgaven De beheersing van de evolutie van de gezondheidsuitgaven is bedoeld om het financiële evenwicht van de sociale zekerheid duurzaam te waarborgen en past bovendien in het kader van de versterking van het kwalitatief hoogstaand sociaal beschermingsstelsel. Een norm van 4,5 % was in 2003 vastgelegd voor de maximale reële jaarlijkse stijging van de gezondheidsuitgaven. Ingevolge de overschrijding van deze norm in 2003-2004 heeft de federale regering eind 2004 structurele besparingsmaatregelen genomen om de evolutie van deze uitgaven beter te beheersen. De doelstellingen van dit beleid van strikte beheersing van de uitgaven werden later bevestigd.
51
2
RS Met het voortzetten van dit beleid heeft de stijging van de gezondheidsuitgaven tussen 2005 en 2007 de reële groeidoelstelling van 4,5 % gerespecteerd. Volgens de beschikbare ramingen zou de toename van de gezondheidsuitgaven in 2008 deze groeinorm blijven naleven. De begroting van de gezondheidszorg 2009 voorziet in de naleving van de reële groeinorm van 4,5 %. Deze begroting werd in nominale termen opgemaakt op basis van een inflatie van 2,6 %. Uit de jongste vooruitzichten inzake inflatie, die volgens de economische begroting van september 2009 nul zou zijn, blijkt echter dat dit percentage van inflatie overschat is. Structurele besparingsmaatregelen15 werden genomen om, binnen de norm, middelen vrij te maken ten gunste van nieuwe acties en om het Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging te spijzen. Deze maatregelen worden met name bedoeld om de toegang tot de gezondheidszorg te verbeteren, de huisartsengeneeskunde te bevorderen, de herfinanciering van de ziekenhuizen voort te zetten en een plan te ontwikkelen om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijker te maken. Bovendien worden extra middelen besteed aan de uitvoering van het Kankerplan en aan de invoering van een meerjarige regeling teneinde de dekking van de specifieke behoeften van chronisch zieken te verbeteren. Daarnaast wordt de vooruitziende strategie inzake gezondheidszorg voortgezet. Een bedrag van 306,6 miljoen euro16 wordt in 2009 toegewezen aan het Fonds voor de toekomst van de geneeskundige verzorging, bestemd om vanaf 2012 de toekomstige medische kosten te compenseren die zullen voortvloeien uit de vergrijzing van de bevolking. De voorrang wordt bovendien gegeven aan de waarborg van de duurzame beheersing van de uitgaven, de verhoogde responsabilisering van de verschillende actoren en de efficiënte toewijzing van de beschikbare middelen. Daartoe zal een task force ermee worden belast structurele maatregelen voor te stellen om de financiële houdbaarheid van het stelsel van de gezondheidszorg te waarborgen.
15. Deze maatregelen hebben met name betrekking op de geneesmiddelen- en implantatensector en de ziekenhuizen. 16. Dit bedrag komt bovenop dat van 615 miljoen euro dat gedurende de vorige jaren toegewezen werd: het Fonds werd in 2007 gestijfd met 309 miljoen euro en de regering had beslist, bij de begrotingscontrole van juli 2008, 306,3 miljoen euro toe te wijzen aan het Fonds. 52
RS 1.4.3. De versterking van de sociale bescherming, de armoedebestrijding en de ondersteuning van de koopkracht Parallel met de herwaardering van de pensioenen werden welvaartsaanpassingen doorgevoerd in het uitkeringsstelsel. Overeenkomstig de wet betreffende het Generatiepact wordt vanaf 2009 een bijkomende financiële enveloppe toegekend voor de welvaartsaanpassing van de bijstandsuitkeringen17. De regering heeft beslist deze enveloppe te gebruiken om het leefloon alsmede de inkomensvervangende tegemoetkoming voor de personen met een handicap in juni 2009 met 2 % te verhogen, en het bedrag van de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) in juni 2009 met 0,8 % en in 2010 met 0,6 % op te trekken. Er wordt ook bijzondere aandacht geschonken aan de koopkracht van de gezinnen. De toeslag bij de kinderbijslag voor de eenoudergezinnen met een laag inkomen alsmede het inkomensplafond dat hierop recht geeft, werden in oktober 2008 opnieuw opgetrokken. De verhoging van de leeftijdstoeslag voor de jongeren van 18 tot 25 jaar, die voor 2010 voorzien was, werd naar 2009 vervroegd. Bovendien wordt een leeftijdstoeslag van 25,50 euro thans toegekend aan de kinderen tot en met 5 jaar. Het bedrag van de kinderbijslag voor het eerste kind van de zelfstandigen werd in januari 2009 opnieuw verhoogd. Bovendien is het ouderschapsverlof voor zelfstandige vrouwen sinds 2009 meer flexibel geworden (verlof per week) en wordt de moederschapshulp (dienstencheques) nu toegekend vanaf de dag na de bevalling, zodat de sociale bescherming met het verhoogde gebruik van die cheques versterkt kan worden. Verschillende maatregelen werden genomen om de energiefactuur van de gezinnen, in het bijzonder die met de laagste inkomens, te beperken. Deze gezinnen hebben recht op het verminderd sociaal tarief voor gas en elektriciteit of op de tussenkomsten uit het Sociaal Stookoliefonds. Bovendien worden de sociale tarieven sinds juli 2009 automatisch toegekend. Voor de gezinnen met een bescheiden inkomen die geen recht hebben op sociale tarieven, wordt voorzien in een forfaitaire en eenmalige vermindering op de gas- en elektriciteitsfactuur. Deze gezinnen kunnen eveneens een beroep doen op een tussenkomst uit het Sociaal Stookoliefonds.
17. Overeenkomstig deze wet moet deze enveloppe ten minste overeenkomen met het geraamde bedrag van de uitgaven die voortvloeien uit een welvaartsaanpassing van deze uitkeringen met 1 %. 53
2
RS De inkomensdrempel waaronder een tussenkomst van het Fonds mag worden gevraagd, werd in 2008 reeds opgetrokken door de invoering van een nieuwe categorie van begunstigden. Het bedrag van de toelagen werd ook verhoogd. In 2009 wordt het inkomensplafond van de nieuwe categorie van begunstigden opgetrokken en wordt een minimumtegemoetkoming toegekend aan de andere categorieën. Bovendien zullen de categorieën van begunstigden en de tegemoetkomingen voor gas, elektriciteit en stookolie geharmoniseerd worden. Zoals bepaald in het herstelplan, wordt daarnaast in 2009 een eenmalige korting van 30 euro op de elektriciteitsfactuur automatisch toegekend aan alle gezinnen. In het Waals Gewest werden de in augustus 2008 besloten maatregelen met betrekking tot de ondersteuning van de koopkracht eind 2008 of begin 2009 uitgevoerd. Het gaat met name om leningen tegen 0 % voor het uitvoeren van energiebesparende werken, de kostenvermindering van de gezinszorg, de afschaffing van het kijk- en luistergeld, de kostenvermindering van het openbaar vervoer, de verhoging van de globale begroting voor studiebeurzen, de kostenvermindering van crèches en Kinderdagverblijven, enz. Bijkomende maatregelen werden in november 2008 genomen: de vermindering van de registratierechten met betrekking tot “sociale” leningen en de prijsbevriezing in 2009 voor het openbaar vervoer. Bovendien heeft het Waals Gewest beslist de opvolging van de maatregelen ter bestrijding van grote armoede te versterken en heeft het de raamovereenkomst met betrekking tot het project “Vers une Wallonie sans pauvreté d'ici 2025” tot 2010 verlengd. De Vlaamse regering voorziet in haar regeerakkoord verschillende maatregelen om vernieuwend sociaal beleid mogelijk te maken zowel ten aanzien van ouderen, met name via de integratie van de maximumfactuur in de thuiszorg en het begrenzen van de kosten in de residentiële ouderenzorg, als ten aanzien van zieken en van jongeren. Daarnaast zullen er omtrent de inburgering van nieuwkomers en het leren van Nederlands acties worden genomen om een aantal vastgestelde kloven op vlak van werk, onderwijs en maatschappij te dichten. Deze maatregelen zullen in de loop van de legislatuur opgestart worden. Ondertussen zijn in het kader van het crisisbeleid maatregelen genomen ten aanzien van de beschutte en sociale werkplaatsen teneinde er de tewerkstelling veilig te stellen. In 2008 zijn ook concrete maatregelen opgestart om duurzaam energiegebruik bij lage inkomens, en in het bijzonder bij niet-belastingbetalers te stimuleren. 54
RS
2. Een productieve groei aanmoedigen In een geglobaliseerde wereld vereist welvaartscreatie op lange termijn een beleid dat de micro-economische voorwaarden schept voor een volgehouden groei, zonder echter het leefmilieu voor toekomstige generaties te hypothekeren. De Lissabonstrategie wil de Europese economie omvormen in een competitieve kenniseconomie door beleid dat innovatie ondersteunt, nieuwe activiteiten alle kansen geeft, de marktwerking – in het bijzonder in nutssectoren – verbetert en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen aanmoedigt. De Europese Raad formuleerde in maart 2009 geïntegreerde aanbevelingen aan België over twee belangrijke punten: de relatief lage uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) door de Belgische economie en het gebrekkige niveau van mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkt, wat zich in 2008 zou hebben gemanifesteerd in een meer dan normale prijsstijging tegenover de rest van de EU. (Zie ook tabel 2). In dit hoofdstuk zijn een aantal belangrijke maatregelen opgenomen die aan beide bekommernissen tegemoet proberen te komen. In dit hoofdstuk zal speciale aandacht gaan naar maatregelen die proberen de impact van de mondiale crisis te verlichten, gaande van de fiscaliteit voor onderzoek over nieuwe en versnelde investeringen, tot initiatieven die de financiering van ondernemingen in liquiditeitsproblemen moet garanderen. We willen benadrukken dat het beleid in tijden van crisis niet alleen tot doel heeft de kortetermijnimpact te verlichten, maar ook de gezondheid van de economie op lange termijn te vrijwaren. Gezaghebbend onderzoek18 suggereert namelijk dat recessies de investeringsplannen in O&O van ondernemingen in moeilijkheden doorkruisen, en zo de langetermijngroei in gevaar brengen. De maatregelen uit dit hoofdstuk dienen om dergelijke negatieve effecten te voorkomen.
18. Zie bijvoorbeeld: Aghion, P. en Durlauf, S. (2007) “From Growth Theory to Policy Design”. 55
RS Tabel 2:
Structurele indicatoren voor de domeinen innovatie, onderzoek, economische hervormingen en leefmilieu
Bruto binnenlandse uitgaven aan O&O (% van het BBP)
2005
2006
2007
België
1,84
1,88
1,87
EU-15
1,88
1,92
1,93
EU-27
1,82
1,85
Scholingsniveau van jonge- België ren (% 20-24 jarigen met EU-15 diploma van secundair EU-27 onderwijs) Vergelijkend prijsniveau (EU-27 = 100)
2008
1,85
81,8
82,4
82,6
82,2
74,7
75
75,2
75,8
77,5
77,9
78,1
78,5
België
106,4
106,7
106,3
110,7
EU-15
104,8
104,9
104,7
104,3
EU-27
100
100
100
100
België
18,6
19,4
20
21,1
EU-15
17,7
18,2
18,6
18,4
EU-27
17,7
18,2
18,8
18,5
België
97,4
93,7
90,1
EU-15
97,1
96,5
95
EU-27
91,9
91,8
90,7
Energie – intensiteit (binnenlandse consumptie olie – equivalent per 1000 euro GDP)
België
224,16
215,04
198,76
EU-15
162,87
157,54
151,66
EU-27
181,51
176,06
169,39
Vrachtvervoer (tonkilometer/ GDP) (2000 = 100)
België
84,7
82,3
78,3
EU-15
103,5
104,4
104,9
EU-27
105,4
106,3
106,8
Bedrijfsinvesteringen (% van het BBP) Broeikasgasemissies (1990 = 100)
Bron: Eurostat.
In het kader van het Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 hebben de regeringen verschillende initiatieven genomen in het kader van de overzetting en de uitvoering van het Europees recht. De Belgische overheden streven de Europese norm van 1 % niet overgezette richtlijnen na. Richtlijnen die voor 30 april 2010 overgezet moeten zijn, worden op de reguliere manier opgevolgd in het overlegcomité.
2.1. Een innoverende economie Zoals in het Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 vermeld, is het opdrijven van de O&O intensiteit van de Belgische economie een prioriteit voor de verschillende overheden van ons land.Het beleid spitst zich in concreto toe op het verhogen van overheidskredieten voor O&O, stimuleren van privaat onderzoek door subsidie- en belastingsmaatregelen, aanmoe56
RS digen van kennisoverdracht en valorisatie van onderzoeksresultaten, mobiliseren van menselijk kapitaal en het versterken van de ICT-capaciteit van de bevolking en het bedrijfsleven. 2.1.1. O&O bevorderen Publieke en Private investeringen in O&O Momenteel is het nog niet mogelijk betrouwbare cijfers te leveren over de bruto binnenlandse uitgaven aan O&O voor 2008. Uit voorlopige (niet gepubliceerde) cijfers van de POD Wetenschapsbeleid was op te maken dat de Belgische cijfers verder verbeterden. Het uitbreken van de crisis later in het jaar maakt het echter gevaarlijk enige definitieve conclusies uit dergelijke voorlopige gegevens te trekken. Te vrezen valt dat de huidige crisis een negatief effect zal hebben op de investeringen in O&O. Bedrijven kampen namelijk met kredietschaarste, en overheden met een verminderde budgettaire ruimte. Desondanks hebben de nieuwe regionale regeringen van hun kant zich verplicht verdere stappen te zetten in de richting van de 3 %-regel. Voor de federale overheid zouden de O&O-begrotingskredieten tussen 2008 en 2009 gevoelig stijgen van 463 miljoen tot 514 miljoen euro. In 2009 loopt de Vlaamse meerjarenbegroting 2006-2009 af, die voorzag in een totale netto-toename van 525 miljoen euro publieke middelen voor wetenschapsbeleid gedurende deze periode. De Vlaamse overheid realiseerde in 2008 een bijkomende toename van 25,5 miljoen euro bovenop de in het vorige NHP gerapporteerde structurele en eenmalige stijgingen van in totaal 120 miljoen euro. Deze extra stijging was het gevolg van een budgetherschikking in het najaar van 2008, waardoor de totale stijging in dat jaar uiteindelijk 145,6 miljoen euro bedroeg. De klemtonen van de bijkomende middelen in 2008 lagen bijvoorbeeld op de versterking van de onderzoeksomgeving, van innovatie via O&O-bedrijfsprojecten, en van de samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen, en de realisatie van het actieplan onderzoeksloopbaan. In 2009 bedraagt de nettotoename 64 miljoen euro waarvan 29 miljoen euro structureel en een eenmalige kapitaalsparticipatie van 35 miljoen in IMEC. Het totaal van de kredieten voor wetenschapsbeleid bedraagt in 2009 zo’n 1804 miljoen euro, waarvan 1.147 miljoen euro bestemd voor O&O. Op wettelijk vlak werd in het voorjaar van 2009 een innovatiedecreet goedgekeurd, dat o.a. een aantal structurele partners en terugkerende dotaties verankert.
57
3 7
RS Buiten de middelen voor onderzoek in het ‘Plan d’Action Prioritaires’ – ter herinnering: 270 miljoen over 2006-2009 – zijn de gewone budgetten voor de steun aan onderzoek van het Waals Gewest in 2009 verhoogd tot 177 miljoen in 2009. Tegenover 2008 komt dit neer op een verhoging met 18 miljoen. In het kader van het Structuurfonds zijn dit jaar voor een bedrag van 63 miljoen O&O-projecten goedgekeurd en zijn maatregelen geactiveerd voor de ondersteuning van O&O in KMO’s. Op legislatief vlak is het nieuw Decreet Onderzoek eind 2008 in werking getreden, waardoor een aantal nieuwe steunmaatregelen mogelijk werden (o.a. voor jonge innoverende ondernemingen, technologische partnerschappen). Voor fundamenteel onderzoek heeft de Franse Gemeenschap in 2009 11,2 miljoen euro extra uitgetrokken, waarvan het grootste deel zal toegekend worden aan het Fonds voor wetenschappelijk onderzoek. De begroting voor toegepast onderzoek van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 2009 bedraagt 38,814 miljoen euro. De nieuwe ordonnantie voor onderzoek werd goedgekeurd. Zo wordt nu de steun meer geconcentreerd op kleinere ondernemingen. Daarenboven worden vier types steun voorzien: steun voor innovatieve starters; steun voor proces- en organisatie-innovatie op het gebied van diensten; steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning en steun voor het tijdelijk aanwerven van hooggekwalificeerd personeel. De uitbouw van netwerken en de internationalisering van het onderzoek Het beleid dat gericht is op het samenbrengen van innovatie-actoren verloopt voor een belangrijk deel via de zogenaamde competentiepolen. Voor een schets van de vooruitgang op dat vlak verwijzen we naar de paragraaf over industrieel beleid (2.2.4.) Dit jaar kon een balans opgemaakt worden van de Belgische deelname aan het 6de EU-Kaderprogramma, dat liep van 2002 tot 2006. Onderstaande tabel herneemt de belangrijkste cijfers, zowel voor België in zijn geheel, als voor de gewesten.19
19. Voor Brussel is het belangrijk in het oog te houden dat universiteiten en hogescholen binnen het Brussels Gewest die ressorteren onder de twee grote taalgemeenschappen onder de respectievelijke gewesten zijn ondergebracht. 58
RS Tabel 3:
Deelname van België en de gewesten aan het 6de EU Kaderprogramma Deelnames
%
Deelnemers Projecten Toelage
%
Returna
België
2856
100
1170
1860
660,61
100
3,98 %
Vlaanderen
1342
47
422
1051
352,29
53
2,12 %
Brussel
807
28
503
622
148,82
23
0,90 %
Wallonië
700
25
238
556
156,08
24
0,94 %
7
3
3,42
1
0,02 %
Niet toegewezen
7
a. De landelijke/regionale return betreft het aandeel van toelage voor de respectievelijke geografische eenheid in het totaalbudget van het Kaderprogramma. Bron: ‘Vlaanderen in het Europese Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek’, EWI, 2009.
De totale Belgische toelagen bedragen 3,98 % van de totale middelen voor het 6de KP, terwijl dat voor het 5de KP 4,42 % bedroeg. Vanuit internationaal perspectief bekeken scoorde België niet slecht, vooral wanneer het aantal deelnames of de toelage relatief op het BBP of het aantal inwoners als maatstaf wordt gehanteerd. Wanneer zo het aantal deelnames wordt bekeken, moest ons land slechts de Scandinavische deelnemers voor zich dulden. Bij het relateren van de deelnametoelage aan het BBP en aantal inwoners, moet België naast enkele Scandinavische landen ook Nederland laten voorgaan. Vlaanderen nam in het zesde KP deel aan in totaal 24 ERA-NETten, via verschillende deelnemers. Een aantal loopt door of worden mogelijk verlengd binnen het zevende KP. Wallonië neemt deel aan een tiental projecten ERA20 NET, waarvan sommige verlengd of onderhandeld worden. Overigens komt Wallonië sinds december 2008 tussen in de kosten die met de aanvraag van Europese projecten gepaard gaan, via het instrument “Horizon Europe”. Verder nemen Vlaanderen en Wallonië sinds eind 2008 deel aan Europese initiatieven van Gemeenschappelijke Programma's (Art. 169) en Gemeenschappelijke Ondernemingen of Gezamenlijke Technologie-initiatieven (art. 171).21 In het kader van ESFRI is Vlaanderen betrokken in de voorbereidende fase van zes projecten.22 Met de VN zijn overeenkomsten afgesloten, 20. Hieronder: ERA-STAR Régions, CORNET, MATERA, MNT, EUROTRANSBIO, MANUNET, EURONANOMED, COMPERA, LEAD ERA, TRANSNASEC, AirTN, ERA-SME. 21. Dit zijn voor Vlaanderen ARTEMIS, ENIAC, EUROSTARS, Ambient Assited Living (AAL), IMI. In Wallonië neemt het Waals Gewest deel aan EUROSTARS en via de pôles de compétitivité aan JTI CLEANSKY en IMI. 22. Het gaat om SHARE, PRINS, CLARIN, LIFEWATCH, ICOS, ESS. De Vlaamse overheid besliste bovendien om de Vlaamse actoren betrokken in de voorbereiding van de ESFRI-dossiers LIFEWATCH (biodiversiteit) en CLARIN (taaltechnologie) te subsidiëren. 59
7 8 10
RS enerzijds over 2009-2014, dat tot doel heeft een Science Trust Fund op te zetten dat de activiteiten van UNIDO in de industriële biotechnologie moet ondersteunen, en anderzijds over 2009 -2013 voor fase III van het Vlaamse UNESCO trustfund wetenschappen. Verder stimuleert in Wallonië het ‘Agence de Stimulation Technologique’ het in netwerk brengen van diverse actoren binnen het bedrijfsleven. Ook de ‘centres des recherches agréés’ zijn verder geherstructureerd, met het oog op het versterken van de synergieën en mogelijkheden tot samenwerking. Kennisoverdracht en valorisatie van het onderzoek 8 10
In het kader van een advies van de sociale partners werden dit jaar de resultaten van een studie over sterkten en knelpunten in de wisselwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven voorgesteld. Daaruit bleek onder andere dat België niet slecht presteert op het vlak van financiering door het bedrijfsleven van onderzoek door de wetenschappelijke wereld, samenwerking rond O&O-projecten en gebruik van wetenschappelijke publicaties door bedrijven. Zoals de sociale partners in hun uiteindelijke advies vroegen, zal blijvende aandacht gaan naar het verhogen van mobiliteit van onderzoekers tussen private en publieke instellingen, beter overleg tussen de verschillende overheden van het land inzake innovatiebeleid en het versterken van de collectieve centra in hun rol van innovatieverstrekker over de stand van de technologie en normering. In België is de federale overheid bevoegd voor intellectuele eigendomsrechten en het beleid dat bedrijven – en dan vooral KMO’s – moet helpen hun innovatieve ideeën in octrooien te verankeren. De regionale overheden leggen zich toe op het financieel ondersteunen van initiatieven die de kennisuitwisseling tussen bedrijfswereld en onderzoek moeten stimuleren. Teneinde de kosten voor bedrijven bij de aanvraag van een patent te drukken, heeft de federale overheid vanaf 1 januari de onderzoekstaks verlaagd van 887 naar 300 euro. In ruil voor deze verminderde bijdrage, verkrijgt de aanvrager een verslag over voorgaand onderzoek en over de stand van de technologie en een advies over de patenteerbaarheid van de aanvraag. Volgens een eerste inschatting heeft deze maatregel het aantal patenten in 2008 met 15 % doen stijgen.
60
RS Het protocol van Londen, dat vooral de vertaalkosten die bedrijven oplopen bij het verkrijgen van internationale patenten moet inperken, is in september 2008 ingediend bij het parlement. Om KMO’s verder te helpen op weg naar een patent, ontwikkelde de overheid in 2008-2009, in samenwerking met het Europees Octrooibureau, een Belgische versie van de ‘Service Pré-Diagnostic Propriété intellectuelle’, gebaseerd op het model van het Franse ‘Institut National de la Propriété Industrielle’. Het betreft hier een dienstverlening ter sensibilisatie van de KMO’s voor de verwerving en aanwending van intellectuele eigendomsrechten, in een partnerschap met de sectorale Octrooicellen.23 Een andere maatregel om de kwaliteit van het Belgisch octrooisysteem te verbeteren, is de afschaffing van het klein octrooi. Dit octrooi werd afgeleverd zonder nieuwheidsonderzoek en voor een maximale duur van 6 jaar. De afschaffing van het klein octrooi is effectief ingegaan op 8 januari 2009. De modernisering van de wetgeving op uitvindingsoctrooien heeft tot doel het Belgisch octrooirecht aan te passen en conform te maken met het Verdrag inzake Octrooirecht (SPLT) van 1 juni 2000 en de herziene versie van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 29 november 2000. De Vlaamse overheid steunt de valorisatie van onderzoeksresultaten via een reeks instrumenten, waarronder de programma’s voor Strategisch Basisonderzoek (SBO), Toegepast Biomedisch Onderzoek (TBM), het VISprogramma, het Baekelandt-Fonds, de IWT-specialisatiebeurzen, het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF), de universitaire interfaceactiviteiten en het TETRA-fonds voor hogescholen. In 2008 werden de interfaceactiviteiten en het IOF geëvalueerd, waarop nieuwe besluiten in 2009 volgden. Daarbij werd het toepassingsgebied van het IOF uitgebreid. De bijdrage van de Vlaamse overheid in vier strategische onderzoekscentra24 werd verhoogd met 10,4 miljoen euro in 2008 t.o.v. 2007 en 4 miljoen euro in 2009 t.o.v. 2008, wat de totale inbreng op 152,86 miljoen brengt. Daarenboven werd in 2008 23. Deze octrooicellen zijn groepen experts die de ondernemingen informeren en sensibiliseren omtrent het belang van een optimaal gebruik van de intellectuele eigendom. Tot op heden beschikken drie sectoren over een octrooicel: Bouw, Metaal en Textiel. Een studie heeft uitgewezen dat er momenteel nog drie andere sectoren (Hout, Chemie en Voeding) geïnteresseerd zijn, terwijl een uitbreiding van de bestaande cellen voor 2010 tot 2012 is voorgesteld. Net als bij de bestaande cellen zal de overheid voor 75 % de kosten voor het gekwalificeerd personeel dat in de nieuwe Octrooicellen wordt tewerkgesteld financieren. 24. IMEC (nanotechnologie en -elektronica), VIB (biotechnologie), VITO (energie, milieu, materialen, aardobservatie) en IBBT (breedband). 61
RS nog 8 miljoen voorzien voor infrastructuurinvesteringen bij VITO, en wordt in 2009 opnieuw een belangrijke eenmalige injectie doorgevoerd van 35 miljoen voor de bouw van een nieuwe “clean room” bij IMEC. Nieuwe onderzoekscentra zijn het ‘Strategisch initiatief materialen’ (15,23 miljoen over 2009-2010) en een nog op te richten centrum ‘Translationele biomedische innovatie’. Een ander netwerkinitiatief dat de Vlaamse regering goedkeurde is de ondersteuning van de Strategische Multidisciplinaire Samenwerking “Neuro-Electronics Research Flanders” (NERF), een gelijkwaardige samenwerking tussen IMEC, VIB en KULeuven, en de 2e fase van het Milieu- en Energietechnologie Innovatie Platform (MIP2) (zie verder). De nieuwe Vlaamse regering wil de valorisering van onderzoeksresultaten verder aanmoedigen door met kenniscentra innovatieakkoorden te sluiten. Hierbij wordt, onder andere, financiële ondersteuning afhankelijk gemaakt van resultaten op het vlak van samenwerking, in het bijzonder met KMO’s. De Waalse overheid steunt de valorisatie van toepasbare kennis in universiteiten via mobilisatieprogramma’s en uitmuntendheidprogramma’s. Voor de mobilisatieprogramma’s, luik onderzoek, werden in 2009, bovenop de zes weerhouden projecten (voor 7,9 miljoen) uit de eerste twee oproepen, zes nieuwe projecten weerhouden, voor een bedrag van 5,7 miljoen. Voor het luik energie betreft het in totaal 15 projecten, met een budget van 8,2 miljoen. In het kader van de competitiviteitspolen, werden na de vijfde oproep in 2008, 18 projecten weerhouden (Het Waals gewest heeft ook een onderzoeksinstituut rond biowetenschappen en biotechnologie opgericht (WILL), gebaseerd op een samenwerkingsverband met de universiteiten. (voor een budget van 30 miljoen). Meer specifieke projecten in het kader van kennisoverdracht en intellectuele eigendomsrechten, opgezet onder de coördinatie van het ‘Agence de Stimulation Technologique’ (met de steun van ESF), zijn Pi² Wallonie, (operator gespecialiseerd op het vlak van intellectuele eigendom), Innovatech (networking van de valorisatiediensten van de universiteiten en hogescholen). In het kader van de steun aan Spin-offs en Spin-outs, kunnen volgende resultaten worden voorgelegd: via de invests werden 82 interventies voor een bedrag van 19,5 miljoen gerealiseerd, 47 projecten voor een bedrag van 9,9 miljoen via FIRST Spin-off en 11 projecten voor 1,65 miljoen via FIRST Spin-out.
62
RS Het Brussels Hoofdstedelijk gewest installeerde twee nieuwe incubators, het Brussels Life Science Incubator (voor 2,5 miljoen) en het EEBIC (voor 3 miljoen). In Vlaanderen zowel als in Wallonië werden steunmechanismen voor O&O in KMO’s vereenvoudigd. Zo heeft de Waalse overheid, in het kader van haar anticrisis plan, besloten het fond de roulement in het kader van een gesubsidieerd onderzoeksproject met 50 % te verhogen, KMO’s in moeilijkheden twee jaar uitstel van terugbetaling te geven, en enkele toekenningsprocedures in het kader van de competentiepolen te vereenvoudigen. Na de doorlichting van het Vlaamse innovatie-instrumentarium in 2007, startte in 2008 een aanzienlijke vereenvoudiging van het steunmechanisme voor O&O en innovatie aan KMO’s, het KMO-Programma. Vanaf 2009 zijn vijf types samengevoegd tot één enkel projecttype, de KMO-Haalbaarheidsstudie, en zijn twee types geïntegreerd in en afgestemd met de Technologieverkenningen pijler van de aangepaste KMO-Ondernemerschapsportefeuille. In de periode 2004-2008 gaf de Vlaamse overheid in totaal 79,28 miljoen euro steun via het KMO-Programma, en 404,6 miljoen euro voor de O&O-bedrijfssteun. Wat de normalisering betreft, zijn er momenteel 20 normen-antennes. Er wordt een uitbreiding van de normen-antennes overwogen (2010 tot 2012), niet enkel in de collectieve onderzoekscentra maar ook in de centra die er geen hebben, met name de verpakkingssector, de grafische communicatiesector, elektrische installatiebedrijven en diverse subsectoren van de chemie, met name plastic en detergenten. De maatregel inzake de innovatiepremie waarbij de vergoeding die door de werkgever aan zijn creatieve werknemers wordt betaald voor een innovatief idee in de onderneming volledig fiscaal wordt vrijgesteld, werd verlengd voor de jaren 2009 en 2010 met het oog op een nog grotere efficiëntie. 2.1.2. Het menselijk kapitaal in O&O versterken Zoals de structurele indicator voor menselijk kapitaal aan het begin van dit hoofdstuk aantoonde, scoort België niet slecht op vlak van de scholingsgraad van de bevolking. Voor O&O is echter niet zozeer het aantal mensen met een secundair diploma van belang, maar is voortgezette opleiding eens zo belangrijk. Onderstaande tabel presenteert daarom een aantal aanvullende indicatoren. Wanneer men het aantal personen met een tertiair diploma bekijkt, scoort België boven het EU-gemiddelde. Wanneer men echter kijkt naar het aantal afgestudeerden en het aantal doctoraten binnen 63
7 23
RS de positieve wetenschappen blijkt dat België een inhaalbeweging te maken heeft. Tabel 4:
Enkele indicatoren omtrent aanbod en inzet van menselijk kapitaal 2005
2006
Bevolking met een tertiair diploma (% van 24-64 jarigen)
België
31,0
31,8
2007 32,1
EU-27
22,5
22,9
23,5
Afgestudeerden in wetenschap en techniek (‰ 20-29 jarigen)
België
10,9
10,6
14,0
EU-27
13,2
13,0
13,4
Doctoraten in wetenschap en technieka (‰ 25-34 jarigen)
België
0,89
0,94
EU-27
1,04
1,11
a. Sociale wetenschappen inbegrepen. Bron: Eurostat and European Innovation Scoreboard.
In België zijn de gemeenschappen en gewesten in hoofdzaak bevoegd voor beleid dat tot doel heeft het menselijk kapitaal in onderzoek te stimuleren, hoewel de federale overheid via haar fiscaliteit ook een rol speelt. De federale overheid heeft bijvoorbeeld de vrijstelling op de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de lonen van onderzoekers verder opgetrokken van 65 % tot 75 % vanaf januari 2009. De instrumenten van de gemeenschappen voor het ondersteunen van fundamenteel onderzoek zijn het FWO25 en het BOF, en FNRS (resp. van de Vlaamse en de Franse gemeenschap). Binnen deze fondsen ontwikkelden beide gemeenschappen initiatieven om toponderzoek langdurig te steunen (zoals Methusalem in Vlaanderen) of internationale toponderzoekers naar hun gemeenschap terug te halen (Odysseus / Ulysse in respectievelijk Vlaanderen en de Franse Gemeenschap). Het Brussels Gewest financiert een gelijkaardig programma (Brains Back to Brussels, hernieuwd in 2009 voor 2 miljoen euro). De gewesten ondersteunen daarnaast O&O en innovatie ten behoeve van het bedrijfsleven, non-profit en overheid via IWT en FRIA in resp. Vlaanderen en Wallonië. Voor wat Vlaanderen betreft, bedraagt de BOF-basissubsidie in 2009 104,59 miljoen euro, in de begroting van het beleidsdomein Onderwijs, en vanuit de begroting voor wetenschapsbeleid en innovatie zijn er in 2009 structu-
25.
FWO:
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, FNRS: Fonds pour la recherche scientifique, BOF: Bijzondere onderzoeksfonds, IWT: Instituut voor de aanmoediging van innovatie door wetenschap en technologie in Vlaanderen, FRIA: Fonds pour la recherche dans l’industrie en l’agriculture. 64
RS rele verhogingen voorzien voor het Methusalem-programma, bijkomende ZAP-mandaten (Zelfstandig Academisch Personeel) en het tenure trackstelsel26. Voor het FWO bedraagt de subsidie in 2009 122,85 miljoen euro. Er zijn extra kredieten voorzien voor bijkomende postdoctorale mandaten aan het FWO, middelen voor postinitieel onderwijs en bijkomende academiseringsmiddelen. In totaal betreft de structurele verhoging over de beide sporen 13,47 miljoen euro beleidsmiddelen. Via de FIRST-maatregelen ondersteunt het Waals Gewest de tewerkstelling van onderzoekers (door voor 2 jaar het loon van een jonge onderzoeker op zich te nemen). Eind 2008 werden in dit kader vier oproepen gerealiseerd (Spin-offs, Hautes écoles, Post-Doc en DOC.A). De maatregelen FIRSTentreprise Docteur zijn begin 2009 geactiveerd. De Franse gemeenschap creëerde eind 2008 een onderzoeksfonds voor hogescholen, voor 250.000 euro per jaar, dit om hogescholen in staat te stellen om projectleiders die via FIRST Hautes ecoles elders ingezet worden te vervangen. Het budget van het Fonds de la Recherche Scientifique werd in 2009 verhoogd met 5,4 miljoen (totaal: 86,65 miljoen). Dit laat het fonds toe om de stijging in het aantal mandaten en onderzoekers voort te zetten, terwijl ook de mechanismen voor het aantrekken van internationaal talent (mandats Ulysse,...) kunnen worden versterkt. In dit kader kan ook vermeld worden dat in 2009 het doel van de Plan d’Action Prioritaires werd gehaald om het aantal FRIA doctoraatsbeurzen te verhogen tot 600. 2.1.3. Tabel 5:
Verspreiding en gebruik van ICT 9
Indicatoren over computerbezit en -gebruik
Internettoegang van huishoudens
België EU-15 EU-27 Penetratiegraad breedband België (n lijnen per 100 inwoners) EU-15 % individuen die een pc gebruik- België ten (afgelopen jaar) EU-15 EU-27 Beschikbaarheid e-government België (% basisdiensten online) EU-15 Bron: Eurostat en NIS.
2005 50 53 48 17,4 12
2006 54 54 49 20,7 16,5 69
64 61 47 56
2007 60 59 54 23,9 20,8 72 69 66 60 68
2008 64 64 60 26,6 24,3 74 72 68
26. Door de invoering van het tenure track-stelsel kan aan een beperkt aantal post-doctorale onderzoekers de mogelijkheid worden geboden om op het niveau van docent gedurende vijf jaar zelfstandig onderzoek te verrichten, eventueel verlengbaar tot ZAP-kader. 65
RS Tussen de indicatoren in tabel 5, valt in internationaal perspectief de relatief sterke verspreiding van breedband op. Ondanks de hoge penetratiegraad van computer en internet bij gezinnen, ligt het gebruik van ICT door bepaalde subgroepen aan de lage kant. Vooral onder ouderen, inactieven en laaggeschoolden blijft het computergebruik beperkt. In 2007 zouden slechts 24 van de 65-plussers en slechts de helft van de laagopgeleiden een PC gebruikt hebben. Om deze ‘digitale kloof’ verder weg te werken, werd in de loop van 2009 een en internetstimuleringsplan (Start2Surf) opgestart door de federale overheid, als opvolging van de campagne ‘internet voor iedereen’ uit 2006. Het plan bestaat uit 3 luiken: - PC at Home, waarbij iedere Belg – belastingbetaler of niet – een computerpakket (PC, breedbandaansluiting gedurende 1 jaar, software, ransapparatuur) een bundel software kan kopen en de btw als belastingskrediet terugvorderen. - PC Bonus, waarbij werkgevers een deel van de factuur van een PC met internet voor minder kapitaalkrachtige werknemers27 in de bedrijfsboekhouding kunnen binnenbrengen, om zo de werknemer terug te betalen. - PC Recup waarbij afgeschreven PC’s vanuit de federale administratie aan steuntrekkende mensen ter beschikking gesteld worden. PC-
Op vlak van de beschikbaarheid van e-government heeft België recent een inhaalbeweging ingezet. Vanaf november 2009 zal elke Belg over een elektronische identiteitskaart (e-ID) beschikken De invoering van e-ID maakt een administratieve vereenvoudiging en modernisering van de overheidsdiensten mogelijk. Het laat de burger toe om op een beveiligde manier, een elektronische communicatie te voeren met zowel overheidsdiensten als private ondernemingen of organisaties. Voor de kinderen beneden de 12 jaar, werd de Kids-ID ontworpen. De Kids-ID is niet alleen een identiteitsen reisdocument voor kinderen dat geldig is in alle landen van de Europese Unie. Het maakt eveneens veilig surfen en chatten op Internet mogelijk voor kinderen vanaf zes jaar. Andere federale maatregelen: - De regulator BIPT werd versterkt door hem mogelijkheden te geven om meer adequaat en krachtdadig op te treden tegen operatoren met een aanmerkelijke markmacht.
27. Een werknemer met een inkomen van 29.900 euro per jaar. 66
RS -
Om de internetsnelheid te verhogen van multimedia- en andere online-diensten, alsook toepassingen te ontwikkelen, green ICT te stimuleren werd een denktank opgericht om de administratieve, budgettaire en juridische implicaties van glasvezelnetwerken te onderzoeken.
Het actieplan Vlaanderen i2010 heeft tot doel ICT maximaal te benutten in innovatieprocessen en onderzoekers in Vlaamse instellingen uit te rusten met hoogperformante infrastructuur. In dit kader werd eind 2008 de proeftuin i-City voor draadloze breedbandapplicaties toegespitst op stedelijk gebruik ondergebracht in het IBBT, met een dotatie van 6,2 miljoen. Voor de uitbouw van ‘capacity computing’ en ‘capability computing’ van het Vlaams Supercomputer Centrum, kregen de Associaties Universiteiten – Hogescholen een extra eenmalige investeringssubsidie van 5,2 miljoen uit het 28 FFEU . Dit brengt de totale financiering op 21,6 miljoen euro voor 20092010. Het Waals beleid rond ICT wordt uitgevoerd door het Agence Wallonne des Télécommunications. Rond haar as e-business is een netwerk voor professionele uitwisseling (Club PME 2.0) opgezet, gericht op het uitwisselen van best-practices en er werd een campagne gelanceerd om KMO’s te sensibiliseren voor het gebruik van ICT (“Je suis fantasTIC”). Ook de koepel e-learning is voortgezet, en de initiatieven van het programma TIC & e-learning van juli 2008 (met de steun van het Europees structuurfonds) zijn in werking gezet (sensibilisering, vorming, ...) Voor wat betreft de toegang tot breedband, kan vermeld worden dat het programma Cyberclasses midden 2009 589 dossiers behandelde over 3300 onderwijsinstellingen. Voor het schooljaar 2009-2010 moet de doelstelling van één PC per 15 leerlingen worden gehaald. Verder is in Mons een ICT incubator opgericht, en in Transinnes een incubator WSLux, gelieerd aan het ESA station. Voor de gewestelijke legislatuur 2009-2014 stelde het Brusselse CIBG-CIRB een actieplan van 34 maatregelen voor op vlak van ICT in Brussel.
28. Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven. 67
RS
2.2. Ontwikkelen van nieuwe activiteiten: stimuleren van ondernemerschap en industrieel concurrentievermogen 2.2.1. Betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging 14 15
Onder de coördinatie van de Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging (DAV) heeft de federale regering een uitgebreid programma inzake administratieve vereenvoudiging opgestart. In 2008 werden de administratieve lasten voor burgers en ondernemingen met 92,87 miljoen euro verminderd. Ongeveer 88 % van de daling was toe te schrijven aan de invoering of de wijziging van regelgevende bepalingen en de overige 11,8 % vloeide voort uit sommige e-governmenttoepassingen. In juli 2009 heeft de federale regering voor de periode 2009-2011 akte genomen van een nieuw actieplan voor administratieve vereenvoudiging. De in 2006 opgerichte Ronde Tafel voor de modernisering van de regelgeving van het Belgisch economisch recht is nu in de codificatiefase beland en zou in het najaar van 2009 moeten resulteren in een uniforme en soepele regelgeving die een antwoord biedt op de versnipperde wetgeving in het economische domein. Als het ontwerp eenmaal is opgemaakt, zal het uiteraard worden voorgelegd aan het democratische debat. Sinds 30 juni 2009 zijn alle Belgische economische activiteiten (met inbegrip van de vrije en intellectuele beroepen en de dienstverrichters) opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO). De in de KBO opgenomen gegevens in verband met de uitgeoefende vrije beroepen worden gecontroleerd en verbeterd in samenwerking met de betrokken beroepsorden en –instituten. Bovendien werd er een KBO-wetsontwerp voor het Parlement uitgewerkt om de mogelijkheden op het gebied van administratieve vereenvoudiging van de KBO te valoriseren. Door een kwalitatieve en kwantitatieve toename van de beschikbare gegevens kunnen, zowel voor ondernemingen als voor het grote publiek, de Belgische economische spelers beter in kaart worden gebracht en kan de online beschikbare informatie gevoelig worden verbeterd. Door aanhoudende controles is de doorlooptijd voor de behandeling van een volledig dossier bij de loketten verder teruggebracht. De meerderheid van de inschrijvingen gebeurt op de dag van de aanvraag zelf. Bovenop de opdrachten die hen momenteel zijn toevertrouwd door de federale regering, zullen de ondernemingsloketten vanaf 28/12/2009 de taken van één68
RS loket uitvoeren zoals voorzien in de Dienstenrichtlijn, en dat zowel op federaal als op regionaal vlak. Op die manier worden de loketten het contactpunt bij uitstek, zowel voor Belgische als voor buitenlandse ondernemingen. De ondernemingsloketten krijgen steeds meer taken toebedeeld, in overeenstemming met het principe van een Uniek Loket. De gefedereerde entiteiten zullen, in het kader van de tenuitvoerlegging van de Dienstenrichtlijn, opgeroepen worden om enkele opdrachten aan het Uniek Loket toe te vertrouwen, waarbij op zijn minst de informatie mbt. de machtigingsprocedure in de richtlijn. Op het vlak van statistiekgerelateerde administratieve lasten heeft de officiële Belgische statistische instantie in de loop van 2008 de steekproef van in het kader van de PRODCOM-enquête ondervraagde ondernemingen met 25 % verminderd. Er zijn drie acties gepland om de last te verlichten die verbonden is met de samenstelling van de vragenlijst, namelijk de invoering van een doorstroomsysteem waardoor in een overgangsperiode van 3 jaar het aantal ondervraagde ondernemingen met 35 % wordt teruggedrongen, een vereenvoudiging van de verschillende vragenlijsten en een invulling vooraf van deze vragenlijsten met behulp van administratieve gegevens. Het project ging van start op 1 augustus 2008 en zal een einde nemen op 31 december 2010. Vlaanderen heeft verschillende maatregelen genomen om de papierberg verder weg te werken en te streven naar meer kwaliteitsvolle regelgeving. Inzake kwaliteitsvolle regelgeving werden in 2008-2009 zowel de RIA, de regelgevingsagenda, de cellen Wetskwaliteit als de compensatieregel onderworpen aan een grondige evaluatie. Deze evaluaties werden reeds binnen de Vlaamse administratie besproken. De nieuwe Vlaamse Regering zal hierover een beslissing kunnen nemen. Het Vlaams Interinstitutioneel Akkoord over de gemeenschappelijke aanpak en de toepassing van de reguleringsimpactanalyse werd op 4/02/2009 ondertekend door de Vlaamse Regering, de SERV, de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken en het Vlaams Parlement en wordt nu ter ondertekening voorgelegd aan de andere strategische adviesraden. In 2009 worden nieuwe modules wetgevingsleer georganiseerd en wordt in het kader van Wisselleren ook onderzocht hoe de vorming op langere termijn kan worden uitgebouwd.
69
RS In januari 2009 werd ook een studie opgestart naar een sterker handhavingsbeleid van Vlaamse regelgeving. Eind 2009 wordt een onderzoeksopdracht opgestart naar wetsevaluatie in het algemeen en de specifieke RIEmethodiek in het bijzonder. In 2009 zal een centrale website worden opgesteld ter verhoging van de toegankelijkheid van de Vlaamse regelgeving en van het regelgevingsproces. Er wordt ook een onderzoek gestart naar een code voor de communicatie van regelgeving. Inzake administratieve vereenvoudiging werd de meting van de administratieve lasten (in kaart gebracht via panelgesprekken met de doelgroep) via nulmetingen die leiden tot actieplannen met vereenvoudigingsprojecten en reductiedoelstelling per beleidsdomein in 2008 en 2009 verder gezet. Tegen het einde van 2009 zullen alle beleidsdomeinen hun metingen beëindigd hebben, een reductiedoelstelling geformuleerd hebben en een actieplan hebben opgesteld. Het einddoel blijft een voelbare lastenvermindering tegen 2012. De dienst Wetsmatiging zal deze actieplannen jaarlijks opvolgen via voortgangsrapportages. Binnen de actieplannen wordt prioritair aandacht besteed aan projecten die binnen het toepassingsgebied van de Europese Dienstenrichtlijn vallen. De dienst maakt ook een eigen actieplan op met beleidsdomein- en bestuursniveauoverschrijdende vereenvoudigingsprojecten. Na de beëindiging van een eerste proefproject naar het meten van beheerskosten voor de overheid, zullen in 2009 nieuwe proefprojecten worden opgestart om op die manier de onderzochte methodiek te verfijnen. De kwaliteitsverbetering van externe formulieren werd in 2009 verder gezet. Er wordt in september ook gestart met het ontwikkelen van een aparte taalkundige toetsing en een toetsing reguleringsmanagement waarin o.a. het principe van eenmalige gegevensopvraging wordt getoetst. Wat de lokale besturen betreft, werd in september 2009 een onderzoeksopdracht opgestart naar de stand van zaken en behoeften op vlak van reguleringsmanagement bij lokale besturen. Op basis daarvan worden aanbevelingen geformuleerd voor een strategische ondersteuning. Op het vlak van monitoring werd ook in 2009 werd een globaal rapport “Vlaamse regelgeving 2008” opgesteld. In september wordt een studie voor een verfijning en uitbreiding van de huidige indicatoren m.b.t. het Vlaamse reguleringsmanagement opgestart. 70
RS Tenslotte kan aangegeven worden dat zowel in het Vlaams relanceplan als in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord wordt ingezet op vereenvoudigde procedures. In het Vlaams relanceplan “Herstel het vertrouwen” van 14 november 2008 werd ingezet op het versnellen en versterken van de publieke en private investeringen. Eén van de maatregelen die tot deze versnelling moesten bijdragen was het gebruik van vereenvoudigde procedures. In het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 wordt voorzien in het opstellen van een duurzaam investeringsplan waarin o.a. ook wordt ingezet op de snellere afronding van procedures voor het verkrijgen van vergunningen. In het bijzonder zal aandacht besteed worden aan onderzoek naar versnellingen in de investeringen in hernieuwbare energie en energietransportinfrastructuur. Een aantal belangrijke maatregelen die in het investeringsplan voorzien worden zijn: het meer mogelijk maken van infrastructuurwerken zonder ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), het zorgen voor een vlottere toepassingen van de MER29-regelgeving, het onderzoeken in welke mate een infrastructuurdecreet voor MER-plichtige projecten effectief een kader kan scheppen waarbinnen de decreetgever zelf sneller vergunningen kan uitreiken, de versoepeling van administratieve procedures die bij onteigeningen moeten worden gevolgd, enz.. In het Waals Gewest werd het beleid inzake administratieve vereenvoudiging en een betere regelgeving in 2008-2009 voortgezet via het door EASIWAL gecoördineerde actieplan “Plan d’action simplification administrative, egouvernement et lisibilité 2005-2009”. De doelstelling is de geplande acties te voltooien tegen het einde van het jaar. Dit beleid zal worden voortgezet in het kader van een nieuw plan “simplification administrative et e-government 2009-2014”. De volgende balans kan worden opgemaakt: 197 opgeheven verouderde teksten, 250 uitgebrachte adviezen over vereenvoudiging (sinds januari 2006), 235 uitgevoerde Kafka-tests (sinds mei 2007) en voortzetting van de vereenvoudiging van formulieren en van de terbeschikkingstelling van interactieve formulieren via het portaal “formulieren”. Het portaal overheidsopdrachten werd in 2008 druk bezocht (ongeveer 95.000 raadplegingen), er werden 55 % meer bekendmakingen van overheidsopdrachten gepubliceerd ten opzichte van 2007, 294 gegunde opdrachten aangekondigd (sinds eind maart 2008) en 23 opdrachten elektronisch beheerd (in 2008). Bovendien daalde met de Digiflow-toepassing het aantal aanvragen van ondernemingen voor diverse attesten.
29. Milieueffectenrapportage. 71
RS In het kader van het anti-crisisplan werden stappen ondernomen om de procedures voor de betaling van schuldvorderingen van het Gewest te vereenvoudigen en te versnellen. Er werden eveneens versoepelingsmaatregelen goedgekeurd op het vlak van O&O- en investeringssteun. Op 13 december 2007 heeft het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een organieke ordonnantie betreffende de steun ter bevordering van de economische expansie goedgekeurd die in één organieke tekst alle economische steun aan ondernemingen groepeert die voorheen verspreid was over verschillende wetgevende en regelgevende teksten waarvan sommige dateerden van eind jaren 70. Die ordonnantie vereenvoudigt en moderniseert dus de bestaande steun, verkort de verwerkingstermijnen voor de dossiers en introduceert nieuwe vormen van steun die beter aangepast zijn aan de huidige noden van ondernemingen in stedelijke zones. 2.2.2. Ondersteunende diensten voor bedrijven 15
Om de oprichting van nieuwe ondernemingen te stimuleren, startte de federale regering op 10 oktober 2008 een KMO-actieplan van 40 maatregelen, dat geïnspireerd was op de Small Business Act van de “Think Small First”benadering. Het actieplan is uitgesplitst in verschillende hoofdlijnen: de oprichting van ondernemingen stimuleren, de zekerheid van de ondernemer versterken, het zelfstandigenstatuut verbeteren, de betrekkingen tussen KMO’s en de overheid en specifieke initiatieven verbeteren. De stimulering van de oprichting van ondernemingen steunt op de uitbreiding van de opdrachten en de versterking van het juridische kader van de erkende ondernemingsloketten om er één enkel contactpunt van te maken en de in de dienstenrichtlijn bedoelde functie van één-loket op te nemen. Sedert 30 juni 2009 zijn de vrije en intellectuele (niet-commerciële) beroepen eveneens in de Kruispuntbank van Ondernemingen (zie 2.2.1.) ingeschreven via de erkende ondernemingsloketten. Op het vlak van zekerheid van de ondernemer biedt de uitoefening van een vrij beroep in een vennootschap, zoals vastgelegd in de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon, de ondernemer de mogelijkheid de ermee verbonden aansprakelijkheid van de rechtspersoon na te gaan en draagt ze dus bij tot een verhoging van zijn rechtszekerheid. Het Federaal Plan voor KMO’s voorziet in de uitbreiding van die mogelijkheid naar alle vrije beroe-
72
RS pen. Het project is onderverdeeld in 4 fasen: economische, boekhoudkundige, juridische en medische beroepen. Een nieuwe vennootschapsvorm voor starters, die concrete vorm kreeg in een op 23 april 2009 door de Ministerraad goedgekeurd voorontwerp van wet, beoogt de invoering in Belgisch recht van een vennootschapsvorm die toegankelijker is voor startende ondernemers zonder evenwel afbreuk te doen aan om het even welke garantie voor schuldeisers en consumenten. Het kapitaal van de startende vennootschap zal begrepen liggen tussen 1 € en het minimum wettelijk kapitaal van een PVBA, met de verplichting dit kapitaal binnen de 5 jaar na de oprichting van de vennootschap te verhogen tot het voor een PVBA vereiste minimumkapitaal. Een met de hulp van een cijferspecialist (boekhouder, bedrijfsrevisor, …) uitgewerkt financieel plan zal worden vereist om vroegtijdige faillissementen door een gebrek aan ervaring te voorkomen. Er werden maatregelen genomen voor een betere financiering van KMO’s (zie 2.2.3) en een vereenvoudiging van de administratieve lasten die verbonden zijn met de terugbetaling van de btw (01/05/09). Een wetsontwerp in voorbereiding zal het kort geding voor een rechterlijk bevel tot betaling in het Gerechtelijk Wetboek invoeren. De belangrijkste beslissingen van de regering ten gunste van het sociaal statuut van de zelfstandigen hebben betrekking op de optrekking van het minimum pensioen voor zelfstandigen, de versoepeling van het moederschapsverlof, steun aan het moederschap via het gebruik van dienstencheques, de hervalorisering van de uitkeringen voor invaliditeit en arbeidsongeschiktheid, de verkleining van het verschil in kinderbijslagbedragen tussen loontrekkenden en zelfstandigen, de verhoging van de schadevergoedingen van de sociale verzekering in geval van faillissement. Met het oog op betere betrekkingen met KMO’s heeft de overheid maatregelen genomen op het vlak van overheidsopdrachten om zich te conformeren aan het Europees recht (richtlijn, etc.) en om de administratieve lasten voor kandidaat-KMO’s te vereenvoudigen. Om het principe van “think small first” toe te passen, heeft de regering een impactfiche voor KMO’s opgesteld die wordt ingevuld vóór de uitwerking van al haar wetgevende en reglementaire akten. Uitvoering van de vereen-
73
RS voudiging van de structurele enquête die ondernemingen moeten beantwoorden. Tot slot werden er specifieke maatregelen genomen voor de kleinhandel. De eerste maatregel was de modernisering van de wet op de schadeloosstelling van slachtoffers van wegenwerken. De praktijk heeft inderdaad uitgewezen dat deze wet al snel zeer moeilijk toepasbaar bleek met name vanwege de ingewikkelde schadeloosstellingsprocedure waarin zij voorziet, de moeilijkheid het financieringsmechanisme ervan in de praktijk toe te passen, de beperkte schadeloosstelling en een aantal onduidelijkheden. Er werd een dotatie van een miljoen € in de begroting 2009 ingeschreven om het instrument te financieren. De wet van 3 december 2005 werd aangepast met de programmawet van 22 december 2008, terwijl de nieuwe bepalingen in werking traden op 1 januari 2009. De tweede maatregel hield een hervorming in van de voorwaarden en de procedure voor de erkenning van gemeenten als toeristisch centrum. De voorwaarden en sommige bepalingen voor de erkenning van toeristische centra moeten inderdaad worden vereenvoudigd, geharmoniseerd en aangepast. Het koninklijk besluit van 16 juni 2009 werd in die zin aangenomen. In Wallonië is het Agence de Stimulation Economique (ASE) volledig operationeel met een budget van 14,3 miljoen €. Via zijn “Programme wallon esprit d'entreprendre” werd een echt kwaliteitslabel ingevoerd en sommige door het ASE gelabelde sensibiliseringsacties om te ondernemen zijn al door de Europese Commissie erkend als “goede praktijk” (‘Cré active toi’, Cap’ten en het team van sensibiliseringsambtenaren van het ASE). Bij de aanvang van het nieuwe schooljaar 2008 werd er een mediacampagne gelanceerd en bij de innoverende acties en projecten waren in 2008 bijna 33.000 jongeren, meer dan 2.500 leraars en 64 % van de Waalse onderwijsinstellingen betrokken. De projecten worden uitgevoerd met de financiële steun van het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap en het ESF. Het ASE heeft eveneens een dienstennetwerk opgezet voor steun aan ondernemingen, waarvan de projecten meegefinancierd worden door het Europees Fonds en de acties gestructureerd worden in een meerjarenprogramma dat volgens 5 hoofdlijnen wordt georganiseerd (weten, creëren, differentiëren, ontwikkelen en coördineren). Sinds 2008 worden er door de spelers acties op touw gezet onder leiding van het ASE. Zo werden er 6 nieuwe proefprojecten geselecteerd voor een bedrag van 84.000 euro. 74
RS In overleg met het ASE en de verschillende spelers wordt er momenteel een meerjarenplan “Création d’activités” uitgewerkt. Sinds 1 januari 2009 beheert het ASE verschillende soorten rechtstreekse steun (beurzen voor pre-activiteit en niet-technologische innovatie van KMO’s, voor een bedrag van 12.500 € elk en verduurzaamd door besluiten van oktober 2008). 67 beurzen voor innovatie werden toegekend aan innoverende projecten. Het ASE beheert eveneens de invoering van “Best practice”-cheques om ondernemingen te begeleiden bij de invoering van nieuwe interne innoverende praktijken. Er werd een op basis van verschillende hoofdlijnen (sensibilisering, begeleiding, opleiding, networking en delen van kennis) georganiseerd programma “Intelligence Stratégique” voor Waalse KMO’s ontwikkeld en er werd een website gecreëerd. Via een door het ASE opgestart proefproject “Pensez I” konden 25 bedrijfsleiders in maart 2009 deze opleiding volgen. Op het vlak van zichtbaarheid, promotie en administratieve vereenvoudiging zou het ASE in samenwerking met EASI-WAL en andere instellingen die iets te maken hebben met ondernemingen, binnenkort een ondernemingsportaal moeten opstarten. Het ASE heeft overigens een stand van zaken gepubliceerd over vrouwelijke ondernemers. Wat tot slot de overdracht van ondernemingen betreft, zet het ASE zijn operationele partnerschap met SOWACCESS voort, en het "matching"-platform tussen cedenten en overnemers heeft het vandaag mogelijk gemaakt 9 transacties te concretiseren (voor een globaal bedrag van 3,8 miljoen € en 50 banen) en er lopen een dertigtal onderhandelingen. Binnen de Vlaamse overheid zijn sedert 1 april 2009 het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) en het Agentschap Economie gefusioneerd tot het Agentschap Ondernemen, AO. In het voorjaar van 2008 startte het Enterprise Europe Network (EEN) op binnen de Vlaamse overheid dat de informatie-, advies-, bemiddelings- en promotiediensten van dit netwerk ter beschikking van de Vlaamse ondernemingen stelt, alsook de informatie voor bedrijven over Europese regelgeving en subsidiemechanismen via de uiteenlopende EU Programma’s. verspreidt. Ondernemers zullen ook worden geholpen bij het zoeken naar zakenpartners in andere regio's en bij het opzetten van internationale samenwerkingsverbanden.
75
RS De maatregelen voor innovatie, ondernemerschap en internationaliseren binnen het IWT (innovatie), AO (Economische Steun) en FIT (Flanders Investment and Trade) zijn beter op elkaar afgestemd door een aanpassing van het KMO-Programma en de KMO-Ondernemerschapsportefeuille (zie boven). De steun voor organisatoren van peterschapsprojecten bedraagt in 2009 3 miljoen euro en voor de brugprojecten Economie-Onderwijs (samenwerkingsverbanden tussen het onderwijs en de bedrijfswereld) was voor de oproep 2008 (specifieke beleidsdoelstelling “technologisch ondernemen in het lager- en kleuteronderwijs”) 3 miljoen euro voorzien waarvoor in totaal 12 projecten goedgekeurd werden. In het najaar van 2008 is een Actieplan Ondernemerschap opgesteld dat de belangrijkste initiatieven bundelt voor de sensibilisering en bevordering van ondernemerschap met specifieke focus op de eerste fasen in de levensloop van de onderneming, de pre-start en de startfase. De Brugprojecten Economie-Onderwijs zijn samen met de “oproep ondernemerschap” en een hele reeks andere (bestaande en nieuwe) initiatieven opgenomen in dit nieuwe Actieplan Ondernemerschap. Het actieplan bevat een analyse van het ondernemerschap in Vlaanderen op basis van beschikbare feiten en cijfers, maakt de koppeling met de vastgelegde doelstellingen van het overheidsbeleid betreffende ondernemerschap (Vlaams, federaal, Europees) en voert aan wat de overkoepelende doelstellingen zijn: creëren van een positief ondernemersklimaat, een meer ondernemende samenleving, meer mensen aansporen om ondernemer te worden, ondernemers uitrusten voor groei en concurrentiekracht, en een geconsolideerd datamodel voor ondernemerschap ontwerpen. In 2009 wordt voor initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap een totaal krediet voorzien van 7,55 miljoen euro. Na een vergelijkende studie van het preventieve bedrijfsbeleid in andere Europese landen is op Vlaams niveau door het Agentschap Ondernemingen een concrete aanpak voorgesteld voor de stimulering, ondersteuning en bevordering van financieel gezonde ondernemingen. Naast het sensibiliseren van ondernemingen en het aanbieden van een vervolgtraject aan de ondernemingen in geval van mogelijke continuïteitsproblemen, is ook een instrument voor zelfdiagnose en eerstelijnsadvies aan ondernemingen ontwikkeld (“quickscan”). Preventief bedrijfsbeleid is verder uitgebouwd in 2008; de afloop van een tussenkomst van de Vlaamse overheid is enigszins verschillend naargelang de bedrijfsgrootte (prioritair wordt gefocust op de groepen tussen 20 en 100 werknemers). Voor de bedrijven met minder dan 20 werknemers wordt een bijzondere sensibilisering opgezet, deels in bestaande peterschapsprojecten, deels door een specifiek extra ondernemer76
RS schapsoproep (EFRO) gericht op de bijzondere sensibilisering van de KMO’s met betrekking tot de continuïteitsproblematiek. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dienen drie initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap onderstreept te worden. Ten eerste, de ontwikkeling van een ‘mentorprogramma voor het zakenleven’ dat het ondernemerschap van jonge starters beoogt te ondersteunen en de “leadership”-kwaliteiten versterken van de senior ondernemers die hun mentor zullen worden. Vervolgens lanceert het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) een website die alle initiatieven groepeert die zich richten op scholen, professoren, studenten en die de ondernemingszin bij jongeren stimuleren. Tot slot, het project getiteld “De ondernemingszin stimuleren in de prioritaire interventiezones (PIZ)” beoogt de ondernemingszin van geschoolde jongeren in de prioritaire interventiezone aan te wakkeren. 2.2.3. Toegang tot financiering Op het federale niveau werden zowel in het kader van het relanceplan als in het KMO plan maatregelen genomen, met de medewerking van het Participatiefonds, om de toegang tot kapitaal voor KMO’s te vereenvoudigen. De maatregelen zijn van tweeërlei aard: enerzijds de creatie in het Participatiefonds van nieuwe financiële producten die specifiek bedoeld zijn om de toegang tot kapitaal voor KMO’s te vergemakkelijken, en anderzijds een uitbreiding van de taken van het Kefik. De bedoeling is de toegang tot kapitaal voor KMO’s te vereenvoudigen. De in het Participatiefonds ontwikkelde financiële producten zijn de volgende: - INITIO: achtergestelde lening die wordt toegekend als aanvulling op bankkrediet. Het specifieke kenmerk hiervan is dat het gebruikelijke aanvraagmechanisme wordt omgekeerd: de kandidaat-ondernemer dient zijn aanvraag rechtstreeks in bij het Participatiefonds. Vervolgens neemt hij, na het princiepsakkoord van het Fonds te hebben verkregen, contact met de bankinstelling van zijn keuze. De door het Fonds toegekende bedragen zijn geplafonneerd tot 100.000 €, 5 keer het bedrag van de persoonlijke bijdrage en 50 % van het totale investeringsvolume. De omkering van het aanvraagmechanisme maakt het voor de kandidaat-ondernemer mogelijk zich bij de bank aan te bieden met de steun van een overheidsinstelling, waardoor de bank meer garantie krijgt.
77
15
RS -
-
-
: lening die bestemd is om schuldvorderingen van KMO’s verhandelbaar te maken ten aanzien van de overheid en de ondernemingen waarin de staat een meerderheidsaandeel heeft. Het Participatiefonds is verantwoordelijk voor de schuldvorderingen en schiet tot 80 % ervan voor aan de KMO’s. De overige 20 % worden vrijgemaakt zodra de opdrachtgevers hun schulden hebben afgelost. CASHEO is vooral bedoeld om de liquiditeitsproblemen van KMO’s te verhelpen dankzij de aanzienlijk versnelde betalingstermijn in overheidsopdrachten. Startersfonds II : tweede door de federale overheid op 23 maart 2009 gelanceerde verplichte lening met als doel het Participatiefonds bijkomende middelen te geven ten bedrage van meer dan 100 miljoen € om KMO’s krediet te verlenen via een neutrale budgettaire techniek. Inschrijvers kunnen bovendien eenzelfde fiscale aftrek genieten als die van het eerste luik, d.i. 5 % met een maximumbedrag van 290 € per persoon en 580 € per gezin. BELGACAP: aanvullende dekking bij de kredietverzekering ten belope van 50 % van het risico, die door de kredietverzekeraar wordt uitgegeven, gewaarborgd wordt door de staat en waarvan het Participatiefonds het administratieve beheer op zich neemt. Deze bijkomende dekking kan worden toegekend aan elke onderneming waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is in België en die sinds 1 januari 2009 een dekkingsvermindering door een verzekeraar ondergaat. Door deze dekking kunnen tal van bedrijven, met name exportfirma’s, de crisis beter het hoofd bieden. BELGACAP dekt de leverancierskredieten die door in België gevestigde ondernemingen worden toegekend aan debiteurs van de Europese Economische Ruimte (EER), en kan niet gecumuleerd worden met een ander equivalent systeem. Tot nader officieel bericht van de Belgische staat kan het systeem evenwel enkel worden gebruikt voor Belgacap-beperkingen op Belgische klanten. Zodra de Europese Commissie Belgacap verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt, kunnen de Belgacap-beperkingen aangevraagd en aanvaard worden voor andere EERklanten dan Belgische. CASHEO
Het Kefik heeft sinds 12 februari 2009 een kredietbemiddelaar op wie elke onderneming, elk vrij beroep, elke handelaar, ambachtsman, individuele ondernemer een beroep kan doen bij financieringsproblemen die hij niet kan oplossen. 6 maanden na de oprichting ervan zijn er 180 dossiers behandeld of in behandeling voor een totaal van 56 miljoen euro en bijna 2.000 betrekkingen. 27 dossiers zijn onontvankelijk verklaard, 93 dossiers zijn reeds behandeld met een slaagkans van 72 %. Op die manier werden 93 % 78
RS van de werkgelegenheid behouden op een totaal van 1.828 (voltijds equivalent) betrekkingen. Tegelijk werd het Kefik door de federale regering belast met de invoering van een kredietbarometer om een voortdurende monitoring uit te voeren van de voorwaarden voor ondernemingen om toegang te krijgen tot krediet. Deze barometer resulteert uit de vaststelling dat de terbeschikkingstelling van specifieke financiële producten om kredietschaarste te bestrijden, pas ten volle vruchten kan afwerpen als de kredietvoorwaarden (PGI- door de kredietinstellingen vereiste kredietprijs, waarborgen en informatieniveau) de krediettoegang niet bovenmatig afremmen. De kredietbarometer heeft dus als voornaamste functie ervoor te zorgen dat de regering sneller kan reageren wanneer het nodig is. De snelle betaling van facturen door de federale overheid werd in het Herstelplan van de regering opgenomen door de federale besturen via een rondzendbrief aan te manen hun facturen op tijd te betalen. Een specifieke cel “facturen” werd opgericht om hierop toe te zien en heeft een budget van 400 miljoen € ter beschikking gekregen. Het aantal tijdig betaalde facturen neemt toe (momenteel 66 % tegen 60 % in het laatste kwartaal van 2008) en het aantal wanbetalingen daalt van 23 % naar 5 %. Het is de bedoeling de wanbetalingen volledig weg te werken tegen eind 2009. Voor het Waals Gewest hebben de belangrijkste ontwikkelingen voor 20082009 betrekking op economische herstelmaatregelen en op de activering van door het FEDER gecofinancierde maatregelen. Zo werden in de loop van het laatste kwartaal van 2008 de eerste anticrisismaatregelen goedgekeurd die de financiële instrumenten voor KMO’s via verschillende maatregelen moeten versterken: uitbreiding van het actieveld van SOWALFIN naar kleinhandel, diensten, en vrije beroepen, verhoging van het plafond voor de waarborgmachtiging, uitbreiding van de notie waarborg en uitbreiding van de INVEST-acties. De versterking van de financieringsmiddelen gebeurt ook via de ontwikkeling van specifieke financiële producten op korte termijn in de 9 Waalse INVEST’s met waarborg van het Gewest van maximum 50 %, en de uitbreiding van de kortetermijnwaarborgen van SOWALFIN. Sinds januari 2009 beschikt het Waals Gewest bovendien over een bemiddelaar in SOWALFIN voor krediet aan KMO’s om de toegang tot bankkrediet voor KMO’s te bevorderen. Tot de andere maatregelen van het herstelplan behoren de oprichting van een “Caisse wallonne d’investissement” die een beroep doet op het spaarwe79
RS zen met het oog op een ondersteuning van bedrijfsinvesteringen (voornamelijk voor KMO’s en ondernemingen die actief zijn in de sector van duurzame ontwikkeling). Het beroep op het spaarwezen, die midden juni 2009 werd afgesloten, heeft 81,6 miljoen € (12.000 inschrijvingen) opgebracht. Bovendien werd er een waarborgmechanisme voor grote bedrijven ingevoerd (voor bankkrediet en ondernemingen die zich willen internationaliseren of hun exportactiviteiten willen ontwikkelen). Tot slot werden er maatregelen genomen om exportgerichte industrieën te ondersteunen, zoals de uitbreiding van de SOFINEX-waarborg naar grote ondernemingen, de verhoging van de uitstaande waarborgbedragen van SOFINEX ten gunste van KMO’s (van 20 tot 50 miljoen €) en de uitbreiding van de maximale tegemoetkomingsquotiënt als dekking voor uitvoergerelateerd bankkrediet (van 50 naar 75 %). Wat de door het FEDER gecofinancierde maatregelen inzake risicokapitaal betreft, werden er begin 2009 specifieke filialen opgericht die voornamelijk gericht zijn op micro-ondernemingen, jonge innoverende bedrijven en innoverende projecten, terwijl de via SOCAMUT uitgevoerde waarborgmaatregel in werking werd gesteld en de maatregel “Oproep tot innoverende projecten”, die bedoeld is om de innoveringsinspanningen van KMO’s te stimuleren, opgenomen werd in de FEDER-programma’s 2007-2013 (met een totaal budget van 46 miljoen € en een maximale tegemoetkoming van 500.000 € per project in de vorm van een achtergestelde lening). In Vlaanderen worden de meeste financieringsinstrumenten onder één koepel aangeboden: de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV). Dit met het oog op het verhogen van de transparantie en het vergemakkelijken van de toegang ervan, in het bijzonder voor KMO’s. De belangrijkste financieringsinstrumenten zijn achtergestelde leningen, kredietwaarborgen en het verstrekken van risico-kapitaal. Bovendien werden de voorziene budgetten van deze instrumenten verhoogd. Naar aanleiding van de crisis heeft de Vlaamse Regering beslissingen genomen die het toepassingsgebied van een aantal instrumenten bij de PMV uitbreiden, hervormen of afschaffen. Zo werd met betrekking tot de Waarborgregeling middels het Urgentiebesluit van 21/11/2008, het budget en toepassingsgebeid aanzienlijk uitgebreid, zijn sommige voorwaarden versoepeld, en beperkingen opgeheven, en werd naast de pijler voor KMO’s een tweede pijler voor Grote Ondernemingen ingevoerd en een afzonderlijke pijler die ad hoc waarborgen verstrekt aan kleine en grote bedrijven rekening houdend met de tijdelijke versoepeling van de EU-staatssteunre80
RS gels die de Commissie heeft afgekondigd najaar 2008. Daarnaast bestaat ook een reeks instrumenten voor directe ondernemingssteun. Deze houden rekening met de belangrijkste Lissabondoelstellingen zoals het stimuleren van innovatie, het verhogen van de groeicapaciteit van ondernemingen (in het bijzonder KMO’s) op basis van duurzame ontwikkeling, het verschaffen van voldoende ruimte om te investeren, het verschaffen van opleiding, en het stimuleren van uitvoer en internationalisering van de ondernemingen. Ook het VINNOF werd hervormd: zo wordt VINNOF voortaan enkel gebruikt als merknaam voor Zaaikapitaal-investeringen (het bedrag aan zaaikapitaal wordt ook verhoogd en de doelgroep uitgebreid naar oudere bedrijven), wordt de VINNOF-Incubatiefinanciering voortaan uitgevoerd door het IWT; en verdwijnt de pijler Projectfinanciering bij VINNOF waarbij deze wordt ondergebracht binnen de nieuwe PMV-Mezzanine regeling rond quasi-kapitaal. Het NRC-fonds, waarop slechts beperkt beroep werd gedaan, wordt afgeschaft. Eind 2008 is ook beslist om een nieuw fonds op te richten vanaf 2009 gericht op grote ondernemingen: XL-fonds. Dit fonds zal investeren in grotere bedrijven wiens economische waarde tussen de 75 miljoen euro en 750 miljoen euro ligt en starten met een onderschreven kapitaal van minstens 500 miljoen euro. Ook nieuw is het InVita Life Science fonds, voor investeringen in levenswetenschappen. Verder is overeengekomen de uitbetaling van de schijven van sommige steunmaatregelen te versnellen. Na de hervorming van de ecologiepremie vanaf 2008 naar een stelsel gebaseerd op een oproepsysteem en het verhogen van de steunpercentages en maximale steunbedrag, is vanaf 2009 de groeipremie afgeschaft en het budget hiervan bij de ecologiepremie gevoegd. Dit bedraagt aldus 120 miljoen euro op jaarbasis. Voor 2008 waren drie op elkaar aansluitende oproepen voorzien, en een jaarbudget van 75 miljoen euro. De fotovoltaïsche omzetting van zonne-energie was een erg populaire technologie bij de aanvragen. De oproepen vanaf 2009 verlopen hierdoor volgens een aantal andere criteria, namelijk: 1. de steunpercentages zijn verdubbeld, van 10 naar 20 % voor grote ondernemingen en van 20 naar 40 % voor kleine en middelgrote ondernemingen; 2. het steunplafond is verhoogd van 1,5 mln. naar 1,75 mln euro per aanvraag en per oproep; 3. investeringen kunnen voortaan gefinancierd worden via een patrimoniummaatschappij als die tot dezelfde groep behoort als de steunaanvragende onderneming; 81
RS 4. om bedrijven tegemoet te komen om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis wordt een versneld uitbetalingsritme gehanteerd en wordt de investeringstermijn verlengd van drie tot vijf jaar. Financiering vanuit Europese bronnen wordt eveneens naar deze doelstellingen georiënteerd.30 In het kader van het beheer van de crisis heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest twee belangrijke maatregelen goedgekeurd die alle actoren van het Brussels bedrijfsleven de kans moeten bieden om de financiële crisis aan te pakken. Enerzijds werden de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) en haar dochtermaatschappijen (met uitzondering van Brinfin, Sofibru en Sfar) gemachtigd om leningen op korte termijn toe te kennen en om een gedeelte van het risico eigen aan die leningen te dekken via het Brussels Waarborgfonds. Anderzijds heeft het Brussels Waarborgfonds een nieuwe product ontwikkeld, de “crisiswaarborg”, waarbij het maximumbedrag van de waarborg op het krediet van 150.000 euro op 250.000 euro wordt gebracht, met een dekkingspercentage dat stijgt van 65 naar 80 % en dit voor een onveranderd commissiepercentage. Bovendien werden de voorwaarden voor het verkrijgen ervan versoepeld. Het uitstaand bedrag van het Brussels Waarborgfonds werd daarom verhoogd van 62 naar 80 miljoen euro. Die uitzonderlijke maatregelen worden enkel toegepast voor de periode van 1 januari tot 31 december 2009. Voor de begeleiding van de ondernemingen werd het Centrum voor Ondernemingen in Moeilijkheden (COM) versterkt. Dat centrum heeft tot doel zelfstandigen en bedrijfsleiders te helpen bij het identificeren van hun moeilijkheden, het uitdenken en toepassen van scenario’s voor na de crisis en ze in contact te brengen met juridische of financiële experts die hen zullen bijstaan.Die versterking heeft zich onder meer geuit door de toekenning van bijkomende middelen ten belope van 150.000 euro en wat betreft de gevoerde acties, door de mogelijkheid om gratis een beroep te doen op de dienst van een boekhoudkundig en fiscaal (boekhoudkundig pro deo) professional.
30. Zie ook hoofdstuk structuurfondsen. 82
RS 2.2.4. Industrieel beleid In zowel Vlaanderen als Wallonië speelt een actief beleid inzake clusters en competentiepolen31 een cruciale rol binnen het industriebeleid. Door middel van het samenbrengen van alle stakeholders en door middel van het opzetten van netwerken wordt bijgedragen tot de versterking van de concurrentiekracht. In de drie gewesten worden de structuurfondsen hoofdzakelijk toegespitst op belangrijke Lissabondoelstellingen zoals het stimuleren van de kenniseconomie en innovatie, het bevorderen van ondernemerschap, het verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren en het bevorderen van stedelijke ontwikkeling. In Vlaanderen liepen de convenanten met een reeks competentiepolen in 2008-2009 af, waarna – na evaluatie van hun werking – de steuntrajecten werden vernieuwd en vaak verhoogd.32 Op 15 mei 2009 keurde de Vlaamse Regering de financiering goed van twee nieuwe competentiepolen: Flanders' Synergy en Flanders' Plastic Vision. De rondetafel-methodiek van de voorbije jaren was nuttig om de noden van de industrie te bespreken met de betrokken Vlaamse en federale beleidsmakers en intermediairs. In 2007-2008 werd een methodiek uitgewerkt voor de structurele inbedding in het beleid van de rondetafelconferenties. Na de scheikunde, de automobiel en de levenswetenschappenindustrie, is in december 2008 ook een Rondetafeloverleg opgestart met de Vlaamse textiel-, hout- en meubelindustrie. Als gevolg van een van de acties van het overleg heeft de Europese Commissie in het kader van het Globalisatiefonds financiële steun voor de textielsector toegezegd. In de levenswetenschappen is begin december 2008 een akkoord gesloten tussen FIT en de sectororganisatie Essencia. Het afgelopen jaar werd veel overleg gevoerd binnen de voertuignijverheid. Op 3/12/2008 ging een rondetafel door die resulteerde in de aankondiging dat de Vlaamse en federale regering maatregelen wensten te nemen om de economische klappen voor de voertuigindustrie op te vangen.33 Op 2/2/2009 vond er opnieuw een rondetafeloverleg plaats in de voertuigindustrie (de derde). Doel was de crisis in de sector te bespreken en een gemeenschappelijke aanpak voor de huidige 31. Zie ook punt 2.1.1. 32. Dit is het geval voor het Flanders' Mechatronics Technology Centre Plus (FMTC Plus), Flanders Materials Centre (Flamac), Flanders InShape (productontwikkeling en industrieel design), het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL), Flanders' FOOD, het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM), IncGeo, en Flanders' DRIVE II. 83
10
RS problematiek van de voertuigindustrie af te spreken. De evolutie in de sector wordt op de voet gevolgd. Binnen de competentiepool Flanders' Drive, het innovatiecentrum voor de voertuigindustrie in Vlaanderen, is in 2009 gestart met het verzamelen van alle wetenschappelijke en industriële kennis over "het voertuig van morgen", wat in een aantal uitgewerkte scenario’s moest resulteren over de mate waarin Vlaanderen een rol kan spelen in de evolutie naar hybride wagens. In het kader van het dossier Opel neemt de Vlaamse overheid, gesteund door de federale overheid de nodige initiatieven opdat de bevoegde instanties waken over het level playing field en voor de toepassing van de regels inzake staatssteun. In het Waals Gewest is het clusterbeleid gericht op de ontwikkeling van (trans-) sectorale ondernemingsnetwerken. Momenteel zijn er 14 erkende clusters in Wallonië (73 % van de leden zijn KMO’s), waaronder een nieuwe sinds begin dit jaar (Plastiwin: innovaties op het gebied van plastic en elastomeren), clusters die tal van inter-cluster- en internationale partnerships hebben ontwikkeld. Wat het beleid aangaande de competitiviteitspolen betreft, werd in november 2008 een vijfde oproep tot projecten gelanceerd voor de 5 polen. Er werden 24 projecten in aanmerking genomen en in juni 2009 door de regering van een label voorzien (5 zonder voorwaarden en 19 onder voorwaarden). Voor de eerste 4 oproepen werden er 120 projecten ondersteund voor een overheidsbudget van 240 miljoen €. Bovendien nam het Waals Gewest in 2009 maatregelen om zijn industrieel beleid duurzamer te maken door de oprichting van een inter-clustersplatform (TWEED, CAP 2020, Eco-construction, Val+) en door de lancering van een partnerschap voor technologische innovatie op het gebied van duurzaam bouwen. De regering is van plan een zesde pool voor nieuwe milieutechnologieën op te starten.
33. Dat de voertuigindustrie het moeilijk heeft, valt af te leiden uit Agoria-gegevens van de vier autoassemblagefabrieken (Audi-Volkswagen Vorst, Ford Genk, Opel Antwerpen en Volvo Gent) die in 2008 samen bijna 689.000 voertuigen assembleerden, 13 procent minder dan in 2007. Voor 2009 verwacht Agoria een daling met nog eens 20 procent. Deze vier fabrieken (3 in Vlaanderen en 1 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) stelden vorig jaar rechtstreeks ook 15.100 mensen aan het werk, 10 procent minder dan in 2007. 84
RS
2.3. Verbetering van de marktwerking 2.3.1. Een krachtig mededingingsbeleid In maart 2009 breidde de federale regering de taken van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) uit met de analyse en de observatie van de prijzen, wat neerkomt op de opstelling van 3 kwartaalverslagen, een jaarverslag, thematische verslagen over belangrijke kwesties op het gebied van prijzen, en specifieke analyses op vraag van de bevoegde ministers. Er werden studies gemaakt over de rundvlees-, de melk- en de varkensvleesketen. De Regering is bezig om de doorzichtigheid te verhogen op het gebied van prijsvorming en marges in deze ketens in moeilijkheden. De Belgische overheid heeft eveneens, in nauwe samenwerking met de Europese Commissie, een methode ontwikkeld voor monitoring van de markten. Op basis van prijsanalyse en monitoring van de sectormarkten verloopt het onderzoek van de Belgische mededingingsautoriteiten efficiënter. Deze autoriteiten kunnen in het veld steunen op een team van controleurs die belast zijn met markttoezicht. De Algemene Directie Mededinging toont een toename van het aantal afgehandelde dossiers en van het aantal beslissingen, evenals een substantiële verkorting van de behandelingstermijn van de dossiers. Reeds in 2008 maar meer nog in 2009 worden de diensten van de mededinging aanzienlijk versterkt door o.m. de aanwerving van economen, de aanwerving van een chief economist, en de verdere uitbouw van de opleidingen, zoals reeds gebeurd is in samenwerking met de federale politie inzake ondervragingstechnieken, en met de Europese Commissie inzake de opleiding ICT forensic. N.a.v. de informele contacten die de AD bijna op dagelijkse basis onderhoudt met diverse actoren is het mogelijk om binnen het kader van de beslissingen die genomen werden door de Commissie en de Raad voor de Mededinging heel direct en praktisch de mededingingsregels toe te passen en te verduidelijken. Aan de formalisering van de samenwerking met de diverse regulatoren wordt de nodige aandacht besteed. Gezien deze samenwerking is een timing moeilijk te definiëren. Er werd voor geopteerd om de samenwerking eerst te structureren met het BIPT, en zowel voor vorming als in zaken wordt goed samengewerkt. De Belgische Algemene Directie Mededinging werkt actief mee aan de activiteiten van de Europese Commissie. Het Waals Gewest past zijn steuninstrumenten geleidelijk aan aan het nieuwe Europese kader of aan de Europese richtlijnen. Zo werden er begin 2009 maatregelen voor investeringssteun goedgekeurd met het oog op de af85
12 13
RS stemming ervan op de bepalingen van de nieuwe verordening voor algemene vrijstelling per categorie. De Commissie keurde in november 2008 eveneens een steunregeling goed voor alternatieve manieren van wegvervoer (2008-2013). 2.3.2. Elektriciteit en gas 13 16
In januari 2009 richtte de federale overheid een Energieobservatorium op dat belast is met de verzameling en de verwerking van nuttige informatie aangaande energie om grondige en gerichte analyses te kunnen uitvoeren. Om ervoor te zorgen dat de energiefactuur van de gezinnen daalt, hebben de diverse Belgische betrokken instanties (federale en gewestelijke instanties, de Nationale Bank van België, de energieregulator, het Federaal Planbureau) deelgenomen aan de door de federale regering uitgevoerde technische screening van de energieprijzen (evolutie, componenten en vooruitzichten). Er wordt een sectorenquête afgenomen bij de leveranciers om de marges grondiger te onderzoeken en specifieke maatregelen te overwegen. Om de energiefactuur van de gezinnen te verlagen, heeft de federale regering in het kader van haar herstelplan beslist in 2009 een eenmalige vermindering van 30 euro toe te passen op de elektriciteitsfactuur. In 2009 deed een derde elektriciteitsproducent (EON) zijn intrede op de Belgische markt naar aanleiding van een “SWAP”-operatie tussen Electrabel (historische operator) en EON voor een productiecapaciteit van 1.700 MW. Met deze overeenkomst zou GdF Suez zijn verbintenissen met de Belgische regering (Pax Electrica) moeten kunnen naleven. Ook is de heffing op ondergeëxploiteerde sites van toepassing en is Belpex een van de meest geavanceerde stroombeurzen van Europa geworden: het onderhandelde volume op de Belpex DAM (day ahead market) bedroeg in 2008 11,1 TWh, wat ongeveer overeenkomt met 12,6 % van het Belgische elektriciteitsverbruik, vergeleken met 7,6 TWh in 2007 (d.i. een stijging met 46 % in 2008 ten opzichte van 2007) en 8,5 % van het verbruik. Op het vlak van kernenergie verbond Electrabel zich in maart 2008 ertoe 10 % van zijn kerncapaciteit (635 MW van ±6.000) af te staan aan de tweede grootste Belgische elektriciteitsproducent (SPE) in het kader van de eind 2006 door Suez aangegane verbintenissen om de mededinging op de Belgische elektriciteitsmarkt te bevorderen. Het marktaandeel van 15 % hangt af van de aan de gang zijnde ontwikkelingen.
86
RS Eveneens met het oog op een verscherping van de mededinging werd het aandeel van Suez in Distrigaz eind mei 2008 afgestaan aan Eni. In juli 2008 werd het aandeel van GdF in SPE verkocht aan Centrica en het aandeel van Suez in Fluxys werd teruggebracht op 44,75 %. Om daarentegen het aandeel van de historische operator (Electrabel) te doen zakken onder 25 % in de Transmission System Operator (TSO), werd het wetsontwerp van 25/07/08 in de Kamer goedgekeurd en blijft in de Senaat tot het einde van de evocatieperiode. Wat betreft de verdeling van de activiteiten van de TSO gas (Fluxys) in 3 afzonderlijke entiteiten (transport, opslag en GNL), is er een aanwijzingsprocedure van deze 3 beheerders aan de gang. Op het vlak van corporate governance voor de TSO gas, werd een wetsontwerp met reeds bestaande bepalingen aangaande elektriciteit in de Kamer goedgekeurd en blijft in de Senaat tot het einde van de evocatieperiode. De nieuwe bevoegdheden van de federale regulator (CREG) op het gebied van prijscontrole en toezicht op de mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkt werden vastgelegd in de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen. Om bovendien de door de CREG uitgevoerde controles efficiënter te maken, kent de programmawet van 22 december 2008 de hoedanigheid van wetshandhaver toe aan de leden van het directiecomité en zijn personeel. De Waalse energiemarkten zijn sinds 1 januari 2007 volledig vrijgemaakt, maar er werden wettelijke aanpassingen aangenomen met het oog op een voortdurende verbetering van de werking van de markt en de omkaderingsmaatregelen voor consumenten (wijzigingsdecreten van 17 juli 2008) en zo de resterende problemen op het vlak van facturatie en wijzigingen van operatoren op te lossen. Ook wordt er momenteel een gewestelijke bemiddelingsdienst opgericht in de CWaPE, d.i. de Waalse marktreguleringsinstantie, en worden er andere ondersteunende maatregelen genomen in overleg met de CWaPE en het Bestuur Energie (observatorium van de prijzen voor gas en elektriciteit, tariefsimulator, follow-up van de marktspelers). Uit de na twee jaar opgemaakte balans blijkt dat twee van de drie klanten voor gas een contract hebben ondertekend met een leverancier naar keuze en dat het aantal nieuwkomers blijft toenemen. Op de niet-particuliere gasmarkt is de concurrentie scherp en zijn er momenteel 9 leveranciers. Op de elektriciteitsmarkt heeft 59 % van de klanten (particulieren en beroepslui) een contract afgesloten en werden er in 2008 2 nieuwe leveringsvergunningen toegekend.
87
RS De Vlaamse energiemarkt is sinds 2003 volledig geliberaliseerd. De nieuwe Vlaamse regering is overeengekomen om een Vlaams energiebedrijf (VL.energie) op te richten om de technologische opportuniteiten van groene energie maximaal te benutten. Dit Vlaamse energiebedrijf zal o.a. participeren in groene energieproductie, investeren en participeren in innovatieve energie-efficiëntieprojecten, deelnemen aan internationale klimaatprojecten ter verwerving van Kyoto-eenheden en energie-efficiëntieprojecten in Vlaamse overheidsgebouwen faciliteren en financieren. Daarnaast wordt in het Vlaamse Regeerakkoord 2009-2014 voorzien in de modernisering van energiemeters en de optimalisatie van energienetten, de zgn. smart meters en smart grids. Een grootschalig proefproject wordt geoperationaliseerd in deze regeerperiode. Deze meters moeten niet alleen een slim net mogelijk maken, met inbegrip van de aansluiting van decentrale elektriciteitsproductie-installaties, maar ook leiden tot meer comfort en minder verbruik voor de energiegebruikers. Ze moeten ook bijdragen tot een betere werking van de energiemarkt. 2.3.3. Spoor- en Postdiensten Er is een koninklijk besluit uitgevaardigd dat Richtlijn 2007/58 omzet in Belgisch recht. In het kort heeft het de volgende inhoud. Ten eerste voert het de definitie van het concept internationale passagiersvervoerdienst in en de rechten die ermee verbonden zijn. Ten tweede verleent het exploitanten toegang tot het Belgische spoorwegnetwerk. Ten derde regelt het kaderovereenkomsten waarbij de infrastructuurbeheerder aan de exploitant infrastructuurcapaciteit garandeert. Ten vierde voert het de beoordeling in van het internationale karakter van passagiersvervoerdiensten door de dienst regulering van het Spoorwegvervoer. Ook wordt gewerkt aan de omzetting van richtlijnen over certificering van personeel, interoperabiliteit en spoorwegveiligheid (resp. 2007/59, 2008/57 en 2008/110). Daarnaast vond er een belangrijke wijziging plaats van de structuur van de NMBS-Groep (holding, infrastructuur, vervoer). Zo kan de onafhankelijkheid tussen de entiteiten beter gegarandeerd worden. Met betrekking tot de postbranche bereidt de federale regering de omzetting van de derde richtlijn voor, om effectieve concurrentie mogelijk te maken. In december 2008 is er daarover overeenstemming bereikt over de grote lijnen van de omzetting van de richtlijn. Een belangrijk element daarin is dat aan toetreders bepaalde voorwaarden worden opgelegd. Een toetreder zou onder andere vijf jaar na het begin van zijn activiteiten al 80 % van elk der drie gewesten moeten dekken, en bovendien elke bestelronde 88
RS twee keer per week moeten bedienen. De besluitvorming over de voorstellen zal in de loop van 2009 en 2010 op gang komen. In het kader van die komende vrijmaking zet De Post actief het moderniseringsproces dat in 2002 is ingeleid voort. Dat proces heeft al geleid tot een personeelsvermindering, modernisering van de sorteercentra, en een verbetering van het rendement en de rendabiliteit. Wat het personeelsbeleid betreft wordt geleidelijk overgestapt op de inzet van postbezorgers met een lagere loonschaal, maar in een volwaardig contractueel statuut. Dat laatste is van belang om sociale dumping te vermijden. De bezorgers krijgen minder verantwoordelijke taken. De overgang gaat via natuurlijk verloop. Als uitvloeisel van de fusie met het Zweedse Posten AB heeft aandeelhouder Post Danmark haar belang in De Post afgestoten aan CVC Capital Partners. CVC had al sinds 2005 een belang in De Post en heeft dat nu uitgebreid naar 50 %-1 aandeel. De samenwerking met Post Danmark blijft bestaan. 2.3.4. Dienstenrichtlijn De werkzaamheden aangaande de omzetting van de dienstenrichtlijn worden voortgezet onder de coördinatie van een stuurcomité dat in maart 2008 door de regering werd opgezet. De screening van de wetgeving en de screening administratieve vereenvoudiging zijn afgerond op federaal niveau. De omzettingswetten van de dienstenrichtlijn werden ingediend en de toelichtingen zijn beschikbaar. De oefening is nog aan de gang op regionaal niveau. De federale en gewestregeringen hebben beslist de taak van één-loket aan de ondernemingsloketten toe te kennen. Er zijn wetsaanpassingen aan de gang die het de één-loketten mogelijk moeten maken als single point of contact voor alle dienstverrichters te fungeren en ondernemingen te informeren en bij te staan in alle relevante procedures. Er wordt momenteel een samenwerkingsakkoord uitgewerkt. Ook werd er een specifiek portaal ontwikkeld dat informatie moet verstrekken aan buitenlandse dienstverrichters en op termijn aan alle op het Belgische grondgebied actieve ondernemingen, met inbegrip van de sectoren die niet worden beoogd door de dienstenrichtlijn. Momenteel worden de openbare besturen en andere overheidsorganen die betrokken zijn bij de administratieve samenwerking tussen lidstaten en meer bepaald bij het gebruik van het Internal Market Information System (IMI) geïdentificeerd. De sociaaleconomische gevolgen van de uitvoering/omzetting van de richtlijn werden geëvalueerd. Zij zouden volgens de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau moeten overeenkomen met ongeveer 1 % van het 89
12
RS Belgische bbp. Een grootschalige informatiecampagne zal ervoor zorgen dat de vereiste informatie wordt verspreid en de opportuniteiten van deze interne dienstenmarkt worden beklemtoond. Op Vlaams niveau kwam in 2007 de voorbereiding van de omzetting van de Dienstenrichtlijn op kruissnelheid. Overleg vond plaats met o.a. de vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Ook ging de screening van start van de regelgeving om vast te stellen welke decreten, besluiten enz. dienen aangepast te worden. Een eerste lijst van te screenen regelgeving werd op 18 juli 2008 op de Vlaamse Regering geagendeerd. De Vlaamse overheid ontwikkelde ook een specifieke Dienstenimpacttoets (DIT) als een instrument om de toetsing van de in de dienstenrichtlijn opgenomen vereisten m.b.t. non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid te kunnen uitvoeren, en geïnspireerd op de Vlaamse reguleringsimpactanalyse (RIA)methodiek. Er is een strategie-ontwikkeling uitgewerkt voor de uitbouw van de Vlaamse “Middle Office”- functie van het Uniek Loket door het Agentschap Ondernemen. De omzetting van de Europese Dienstenrichtlijn wordt door de Vlaamse overheid als zeer belangrijk beschouwd: in het Vlaamse relanceplan, “Herstel het Vertrouwen” van 14 november 2008 staat dat om het concurrentievermogen van de Vlaamse economie te verstevigen, de dienstenrichtlijn integraal en versneld moet omgezet worden. De Waalse regering, die zich steunt op een “Task Force Services 2010“ en op een in november 2008 voor het Waals Gewest aangewezen single point of contact (SPOC), stelde eind april 2009 een afgesloten screening voor van 175 teksten op 1816. Hiervan moeten er 22 worden gewijzigd of gerechtvaardigd op het vlak van vrij verkeer van goederen, 43 wat de vrijheid van vestiging betreft en 65 wat de vergunningstelsels en/of de toekenningscriteria aangaat. Op het vlak van multidisciplinaire activiteiten zijn er geen wijzigingen of rechtvaardigingen nodig. Globaal moeten er bepalingen in 81 teksten worden gerechtvaardigd en/of gewijzigd en zijn er 1.735 teksten waarin niets moet worden veranderd. De voornaamste gebieden hebben betrekking op milieu, tewerkstelling, beroepsopleidingen en sociale zaken. De wijzigingen aan de teksten werden in juni 2009 aangevat en de werkzaamheden aangaande de oprichting van het één-loket van het kadaster van wijzigingen die moeten worden aangebracht in het kader van de administratieve vereenvoudiging (in samenwerking met EASI-WAL) en de invoering van het IMI-netwerk en een netwerk “alarmmechanisme” worden voortgezet.
90
RS 2.3.5. Wet op de eerlijke handelspraktijken en de bescherming van de consument Een wetsontwerp dat bedoeld is om de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 grondig te hervormen, werd op de Ministerraad van 10 juli 2009 aangenomen. Dit wetsontwerp beoogt de modernisering van de wet om tegemoet te komen aan de behoeften van de economische en sociale toestand van ondernemingen en om het Belgische recht conform te maken met de bestaande Europese bepalingen. Tot de regels van de huidige wet, die fundamenteel gewijzigd werd, behoren koppelverkoop, de sperperiode en verkoop op afstand. Zo wordt koppelverkoop toegestaan (behalve voor financiële diensten), voor zover er niet met verlies wordt verkocht en er geen sprake is van oneerlijke praktijken. Voor verkoop op afstand werd het verbod opgeheven om te betalen vóór het verstrijken van de bedenkperiode, maar werd de bedenktijd verlengd (van 7 werkdagen tot 14 kalenderdagen). Tot slot worden de twee koopjesperiodes behouden, maar de sperperiode (periode waarin de handelaar geen afprijzingen mag aankondigen) wordt van zes weken teruggebracht op drie en een halve week. Dit ontwerp is dus bedoeld om op een evenwichtige manier de verwachtingen van de consument te verzoenen met de specifieke kenmerken van zelfstandigen en KMO’s in het kader van de marktmededingingsomstandigheden. 2.3.6. Telecommunicatiesector Voor de telecommunicatiesector werden de bevoegdheden van het BIPT aanzienlijk uitgebreid door de wet van 18 mei 2009, meer bepaald met de mogelijkheid beslissingen te nemen met terugwerkende kracht in geval van annulatie van een voorgaande beslissing, de bevoegdheid om sneller boetes op te leggen waarvan de grens werd opgetrokken of de bevoegdheid om uitzonderingsmaatregelen te nemen. Met deze wet moeten investeerders worden gerustgesteld en zou er meer concurrentiedruk kunnen worden uitgeoefend op de prijzen. Het BIPT heeft een barometer van de prijzen voor internet en mobiele en vaste telefonie online geplaatst (www.barometredesprix.be), waaruit een uitgesproken dalende trend van de prijzen blijkt (tussen -17 % en -35 % op een jaar, op internetaanbiedingen en tussen -16 % en -31 % in slechts 3 maanden voor mobiele oproepen). Het BIPT heeft eveneens een succesvolle site opgestart waar tarieven kunnen worden vergeleken (www.meilleurtarif.be). De regering heeft ook een nieuwe Raad voor het BIPT benoemd die zich prioritair moet buigen over dossiers zoals de daling van MTR om zo het Europees gemiddelde te halen of de regulering van breedband in België. 91
12
RS Bovendien, na verschillende tekenen van belangstelling ontvangen te hebben, heeft de regering ervoor gekozen om 4e mobiele licentie op de markt te brengen. Er werd ook beslist dat de besprekingen met de gefedereerde overheden over de toekomst van het digitaal dividend zullen van start gaan in de herfst van 2009. Op de vaste lijn is de regulering van optische vezelnetwerken (NGN) één van de meest geavanceerde in Europa. Er moet eveneens worden onderstreept dat zowel het BIPT als de Raad voor de Mededinging hun eerste boetes tegen de historische operator van respectievelijk 3 miljoen EUR en 66,7 miljoen EUR hebben uitgesproken.
2.4. Investeringen 13
De Belgische overheden dragen op twee manieren bij aan het realiseren van productiecapaciteit. Enerzijds wordt in infrastructuur geïnvesteerd, anderzijds wordt het particulier investeren aangemoedigd. Steeds wordt daarbij op de duurzaamheid van de investering gelet, ook vanuit ecologisch perspectief. 2.4.1. Infrastructuur
16
België verbindt zich tot de voorbereiding en uitvoering van de prioritaire Europese TEN-projecten. Daarvan is in 2008-2009 het volgende gerealiseerd: - In 2009 zijn de voorbereidingen begonnen voor de aanleg van een rechtstreekse interconnectie met het Duitse elektriciteitsnet, naast de al bestaande indirecte interconnectie via Nederland. - Er wordt gewerkt aan een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding op de oost-westas van het gastransportnet, terwijl capaciteitsuitbreiding op grensoverschrijdende noord-zuidverbindingen in voorbereiding is. Ingebruikname is voorzien in respectievelijk 2010 en 2013. - De hogesnelheidslijnen richting Amsterdam en Keulen worden in 2009 in gebruik genomen. - Bij de Europese Commissie is subsidie aangevraagd voor een deel van de realisatie van Eurocaprail, de opwaardering van de verbinding van Brussel via Luxemburg naar Straatsburg. - De opwaardering van de Seine-Scheldeverbinding tot klasse Vb vaarweg is goedgekeurd en in voorbereiding. Aan het Vlaamse gedeelte werd al een subsidie goedgekeurd en beginnen de werkzaamheden in het najaar van 2009. Als belangrijke schakel in het traject is in juni 2009 te Evergem (bij Gent) een tweede sluis in gebruik genomen.
92
RS Binnen de context van vier nieuwe met Nederland gesloten Scheldeverdragen zal de verdieping van de Westerschelde tot 13,10 m tij-ongebonden vaart worden gerealiseerd. In 2008 werd vooral de verruiming van de Beneden-Zeeschelde uitgevoerd (Belgisch grondgebied). De uitdieping op Nederlands grondgebied had in principe in 2009 moeten beginnen.34 Ook ten behoeve van de haven van Antwerpen onderzoekt de Vlaamse Regering de eventuele bouw van een tweede zeesluis aan de Waaslandhaven. Aan de landzijde loopt een omvangrijk investeringsplan voor de uitbreiding van de spoorcapaciteit naar de havens, met als belangrijk onderdeel de bouw van een tweede tunnel onder de Schelde. Met prefinanciering door het Vlaams Gewest wordt dat programma versneld uitgevoerd. Het Vlaams Gewest maakt zich in 2009 klaar voor de introductie van binnenvaartinformatiediensten op haar waterwegennet, ook wel River Information Services (RIS) genoemd. Daarnaast zal ook de uitbouw van het Albertkanaal, met een verhoging en een verbreding van de bruggen, de binnenvaart verder stimuleren. Ten slotte bundelt Flanders Logistics meerdere logistieke beleidsinitiatieven van de Vlaamse Regering om van Vlaanderen een duurzame draaischijf voor goederenvervoer te maken. Vlaanderen heeft ook een trekkersrol in de Noordzeetak van het Europees programma “Motorways of the Sea”. Dit programma wil de intermodaliteit bevorderen door projecten die vrachtvervoer over zee stimuleren te subsidiëren. Het Waals Gewest voert een proactief beleid voor de promotie van de binnenvaart. Dat betreft onder andere de uitbouw van logistieke en multimodale platformen, modernisering van de vloot en verbetering van de voorzieningen voor laden en lossen. De Europese Commissie heeft in november 2008 een nieuwe steunregeling voor alternatieve vervoersmodi op de weg 2008-2013 goedgekeurd. Het uitvoeringsbesluit werd gepubliceerd in maart 2009. Het investeringsprogramma van de Société Wallonne des Aéroports wordt aangewend om de luchthaven van Luik uit te rusten met moderne infrastructuur. Eén van de toekomstige voorzieningen is de bouw van een TGV-vrachtterminal. Het Vlaams Gewest splitste de beheersstructuur van de regionale luchthavens van Oostende, Antwerpen en Kortrijk – Wevelgem op in een publieke Luchthavenontwikkelingsmaatschappij (LOM), als eigenaar van het terrein, en een private exploitatiemaatschappij (LEM), die instaat voor de eigenlijke exploitatie. 34. De Raad van State in Nederland schorste op 28/07/2009 het tracébesluit en een van de uitvoeringsvergunningen “Verruiming vaargeul Westerschelde”. 93
RS Wat het personenvervoer betreft wordt gewerkt aan de opwaardering van het Brusselse voorstadsnet tot volwaardig gewestelijk expresnet. Het belangrijkste onderdeel is de bouw van enkele viersporige trajecten, waarop het voorstads- en langeafstandsverkeer effectief gescheiden kunnen worden. Zo kan er een hoogfrequente voorstadsdienst komen op afstanden tot 30km rond de stad. Voor de Nationale Luchthaven voorzien de START35- en Diabolo-projecten in een betere verkeersontsluiting. De in aanbouw zijnde derde spoorontsluiting, in combinatie met een nieuwe snelle verbinding Brussel-Mechelen, zorgen vanaf 2012 voor een goede bereikbaarheid uit alle richtingen. Net zoals de luchthaven van Luik, wordt de luchthaven van Charleroi gemoderniseerd. De verlenging van de landingsbaan zal verwezenlijkt worden in 2009-2010, en ook de aansluiting op het openbaar vervoer zou worden verbeterd (verlenging van de tramlijn en bouw van een spoorwegstation op de site). De privatisering van de beheersmaatschappij van de luchthaven is bijna rond. Het verkeerswegennet, ten slotte, staat ten behoeve van zowel het goederen- als personenvervoer. Het Vlaams Gewest investeert hier in het verder wegwerken van de ontbrekende schakels. Het aanleggen van een tweede verbindingsweg naar de nationale luchthaven en het aanpassen van de verkeerswisselaar bij Lummen (Limburg) zijn volledig aanbesteed en momenteel in uitvoering. Het Masterplan Antwerpen wordt verder uitgevoerd. Dit omvat projecten als de Oosterweelverbinding, het verlengen van de tramlijnen en het moderniseren van de waterwegen en de sluizen. In het kader van de anticrisismaatregelen, investeert het Waals Gewest in duurzaam vervoer (710 miljoen euro) en in het onderhoud van het wegenen autosnelwegennet (600 miljoen). Figuur 1 toont het aandeel van de overheidsinvesteringen in het bbp, volgens het concept van de nationale boekhouding. Tot 2012 zouden deze gevoelig stijgen, vooral onder invloed van de investeringen van de lokale overheden, wat leidt tot een stimulans voor de economische activiteit. In de gewestelijke relanceplannen zijn bovendien verschillende projecten voorzien die de vorm aannemen van een publiek-privaat partnerschap. In de nationale boekhouding worden deze niet beschouwd als overheidsinvesteringen, terwijl ze uiteraard wel bijdragen tot de kapitaalvoorraad van het land. Ook zijn er verschillende fiscale en subsidiemaatregelen voorzien die de investeringen in de woningbouw positief beïnvloeden.
35. Strategisch Actieplan van Reconversie en Tewerkstelling van de Luchthavenregio. 94
RS Figuur 1:
Overheidsinvesteringen als aandeel van het bruto binnenlands product
2,0 2,0 1,9 1,9 1,8 1,8 1,7 1,7 1,6 1,6 2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1,5
Bron: Federaal Planbureau, Economische vooruitzichten 2009-2014, mei 2009.
2.4.2. Bedrijfsinvesteringen In het najaar van 2007 werd de eerste oproep voor bedrijvencentra en doorgangsgebouwen onder het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd. De nieuwe steunregeling richt zich op drie soorten bedrijvencentra: centra met basisdiensten, strategische bedrijvencentra en specifieke bedrijvencentra. Voor de aanleg van bedrijventerreinen en de heringebruikname van industriële sites is in 2009 een stijging van 1,4 miljoen euro t.o.v. 2008 voorzien. In 2008 vond een analyse plaats van de nood aan een bijkomend of aanvullend juridisch instrumentarium om de realisatietijd van bedrijventerreinen te versnellen en het zorgvuldig en kwalitatief ruimtegebruik op bedrijventerreinen te stimuleren. In 2008 werd de eerste oproep voor doorgangsgebouwen geëvalueerd en een nieuwe oproep gelanceerd waarvoor een budget van 1 miljoen euro voorzien was, een bedrag dat in 2009 verdubbeld is. In het kader van het Brownfielddecreet uit 2007 stelde de Vlaamse Regering een Brownfieldcel in die haar activiteiten startte in 2008. Die cel is een schakel in het weer in gebruik nemen van bestaande, onderbenutte bedrijfsterreinen (Brownfields) in plaats van nieuw ontwikkelde terreinen (Greenfields). Na hun adviezen zijn een aantal brownfieldconvenanten in de loop van 2009 afgesloten en over de overige wordt verder onderhandeld. De ambtelijke procedure van de andere dossiers werd eveneens afge95
10 14
RS rond en de convenanten worden zo snel mogelijk afgesloten. Investeerders en projectontwikkelaars die zo’n convenant sluiten met de Vlaamse Regering kunnen genieten van een aantal aantrekkelijke juridisch-administratieve en financiële voordelen. In het Waals Gewest vormen de in 2004 genomen maatregelen voor investeringssteun een belangrijk instrument voor de ondersteuning van de bedrijfsinvesteringen. De teksten in verband met die maatregelen werden eind 2008 aangepast om ze te laten overeenstemmen met de bepalingen van de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening. In het kader van het anticrisisplan werden trouwens specifieke versoepelingsmaatregelen voor de toepassing van de steunmaatregelen goedgekeurd: verlenging van de termijnen voor de naleving van de voorwaarden en verhoging van het bedrag van de eerste schijf. In het kader van de beslissing uit 2007 om 5.000 ha ter beschikking te stellen van de ondernemingen, gaat het Gewest verder met de toepassing van de projecten met het oog op het ter beschikking stellen van nieuwe bedrijfsterreinen. Van de 5.000 ha wordt er 1.000 ha uitgegeven in het kader van het Plan d’Actions Prioritaires. In het kader van het anticrisisplan heeft de regering in december 2008 maatregelen aangenomen om de administratieve procedures inzake verschillende infrastructuurprojecten te vereenvoudigen en te versnellen: verhoging van het voorschot op de subsidies van 30 naar 75 %; dringende maatregelen om onteigeningen en aankopen te versnellen. De middelen van het AWEX36 werden verhoogd om de internationale zichtbaarheid van Wallonië en het aantrekken van buitenlandse investeerders, meer bepaald voor de competiviteitspolen, te bevorderen. In het kader van de polen werden 33 dossiers concreet uitgevoerd voor een investering van 173 miljoen euro en werden meer dan 600 nieuwe banen aangekondigd.
2.5. Stimuleren van duurzaam gebruik van energie en klimaatbescherming 11
De verplichtingen die voortvloeien uit het Kyotoprotocol en het EU Klimaat- en Energiepakket goedgekeurd in december 2008 vormen de rode draad voor het milieu-, klimaat- en energiebeleid van België. In uitvoering van het Kyotoprotocol is de doelstelling voor België een daling van 7,5 % van de gemiddelde uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 36.
AWEX
= Agence wallonne à l'Exportation. 96
RS ten opzichte van het referentieniveau37. Op basis van de meest recente emissieinventariscijfers lag de uitstoot van broeikasgassen in 2007 al 10 % onder dit referentieniveau. 38 Om ervoor te zorgen dat de emissies ook de komende jaren voldoende onder het referentieniveau zouden blijven, werden bijkomende reductiemaatregelen genomen. Het Vlaams Gewest voorzag bovenop de 1,3 miljard euro voorzien in het Klimaatbeleidsplan 2006-2012 nog eens 50 miljoen euro extra voor zijn beleid met betrekking tot rationeel energiegebruik in woningen. Verder werd 55 miljoen euro uitgetrokken voor de aankoop van emissierechten. In het najaar van 2008 werd ook het Vlaams toewijzingsplan met betrekking tot deze rechten goedgekeurd. 170 bedrijfsvestigingen in Vlaanderen nemen deel aan dit Europese systeem voor emissierechtenhandel. Verder werden voorbereidende studies opgestart met betrekking tot het opstellen van een klimaatveranderingsadaptatieplan tegen 2012. Het elektriciteitsdecreet werd gewijzigd om de groenestroomdoelstelling te verhogen tot 13 % van het “groene stroom”-certificaatplichtige verbruik in 2020. De energieprestatieregelgeving voor woningen werd verstrengd. Vanaf 2010 zal E80 nagestreefd dienen te worden in plaats van E100; het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 stelt dat tegen 2012 het E60-peil verplicht wordt voor nieuwbouwwoningen indien onderzoek de haalbaarheid ervan aantoont. Het regeerakkoord stelt eveneens tot doel dat alle daken geïsoleerd zijn tegen 2020. Verder brengt de Vlaamse overheid 460.000 euro in in drie Unizoprojecten met betrekking tot energiezorg bij KMO’s. Het Air-Climat plan van het Waals Gewest werkt met een budget van 200 miljoen euro in de periode 2008-2009. Recent werden een aantal nieuwe maatregelen goedgekeurd die moeten bijdragen tot de realisatie van dit plan. In dit kader werd onder meer het budget voor energiepremies voor hernieuwbare energie en energiebesparingen opgetrokken tot 5,5 miljoen euro per jaar. Het Ecotechnopôle-project, dat de ontwikkeling van een aantal projecten in verband met de opvang van CO2 omvat, werd operationeel. 600.000 miljoen euro werd uitgetrokken voor de periode 2008-2010 voor steun aan de ontwikkeling van de productie van biomethaangas in de 37. Het referentieniveau verwijst naar het niveau van uitstoot van broeikasgassen berekend voor het “referentiejaar” voorzien in het Kyotoprotocol, namelijk het jaar 1990 voor de uitstoot van CO2, CH4 en N2O, en het jaar 1995 voor het niveau van de uitstoot van de gefluoreerde koolwaterstofverbindingen (HFC, PFC, SF6). 38. Bron: Belgium’s Greenhouse Gas Inventory (1990-2007), National inventory report submitted under the UNFCCC, April 2009. 97
RS landbouw. Op de door SOFICO uitgebate terreinen langs de autostrades en de rivieren werd de mogelijkheid geschapen om delen van de terreinen in concessie te geven voor de productie van hernieuwbare energie. Een eerste concessie voor de productie van energie op basis van waterkracht werd toegestaan. In maart 2009 werd het “Plan pour la Maîtrise Durable de l’Energie” geactualiseerd om in te spelen op het Europees Energie- en Klimaatpakket. In september 2008 werd een projectoproep ter waarde van 32 miljoen euro gelanceerd in het kader van het bevorderen van de energieefficiëntie van openbare gebouwen. Er werden nieuwe normen vastgelegd met betrekking tot verwarmingsinstallaties. Drie miljoen euro werd toegekend aan de FOREM om een opleidingsaanbod te ontwikkelen voor energieconsulenten en andere beroepen die te maken hebben met energieefficiëntie. In het kader van de mobilisatieprogramma’s ‘energie’ wordt in 2008-2009 een budget 12,7 miljoen euro besteed aan O&O-projecten inzake hernieuwbare energie en energiebesparingen. In het kader van het anticrisisplan, werd er een mechanisme ontwikkeld dat derde investeerders van hernieuwbare energie dient te helpen bij het doordringen in de markt van de privéwoningen. Tot slot is begin 2009 de maatregel van de groene leningen (leningen aan 0 % voor gezinnen met een matig inkomen die investeren in energiebesparing) ingevoerd. De wetgeving 2009-2014 voorziet in de voortzetting van een ambitieus Lucht-, klimaat- en energieplan in het verlengde van het Air-Climat plan en het Plan voor duurzaam energiebeheer. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wil zich ertoe verbinden tegen 2025 de uitstoot van broeikasgassen met 30 % te verminderen (ten opzichte van 1990) door rekening te houden met aanverwante problematieken zoals luchtkwaliteit, luchtvervuiling en energie. In dat verband zullen maximale endogene hernieuwbare energiebronnen worden ontwikkeld. Die uitdagingen zullen worden opgenomen in het nieuw Regionaal Plan voor duurzame ontwikkeling. Om de krachtige ambities van het Gewest te omkaderen en te ondersteunen, zal vóór 2010 een ontwerp van kaderordonnantie worden voorgesteld met de naam “Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energie” (BWLKE). Bovendien heeft het Brussels Gewest 2 projectoproepen “Voorbeeldgebouwen” gelanceerd in 2007 en 2008. 76 projecten die een oppervlakte van 200.000 m² voorbeeldgebouwen beslaan, werden geselecteerd en zullen tegen 2010 en 2011 verwezenlijkt worden dankzij een financiële steun van het Gewest van 13,4 miljoen euro. 98
RS Meer dan 160 passiefwoningen (20.000 m²) zullen binnenkort klaar zijn, maar ook kantoren, scholen en crèches (39.000 m²) en talrijke andere gebouwen. Een derde projectoproep ‘Voorbeeldgebouwen’ werd dit jaar gelanceerd volgens nagenoeg dezelfde modaliteiten als vorig jaar. Tussen 2004 en 2009, heeft het Brussels Gewest het jaarlijks budget voor energiepremies vertwaalfvoudigd (van 1,1 miljoen in 2004 naar 14 miljoen euro in 2009) voor particulieren, collectieve huisvesting, de tertiaire sector en de lokale besturen.
2.6. Stimuleren van duurzaam gebruik van andere hulpbronnen dan energie en versterken van synergieën tussen milieubescherming en groei Er zijn twee manieren waarop milieubescherming de economie ondersteunt. Ten eerste leidt het nastreven van een meer efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, onder meer via de toepassing van nieuwe technologieën, tot besparingen voor de bedrijven en consumenten, zonder dat dit een negatieve impact heeft op hun productie of consumptie. Dit bevordert de competitiviteit van de economie. Ten tweede creëert milieubescherming nieuwe markten en tewerkstelling. De sociale partners hebben zowel in dit domein als in het domein van energie en klimaat een belangrijke adviserende rol via de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. In dit kader kan worden vermeld dat het laatste interprofessioneel akkoord 2009-2010 de mogelijkheid creëert om werknemers uit te betalen in eco-cheques, die kunnen gebruikt worden voor de aankoop van welbepaalde ecologische producten en diensten. Onder bepaalde voorwaarde zijn deze vrijgesteld van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen. In het Vlaams Gewest werd een transitie naar een duurzaam materialenbeleid opgezet. Het basisidee van een geïntegreerd beheer van materiaalketens is om in de mate van het mogelijke materiaalkringlopen in diverse productie- en consumptiepatronen maximaal te sluiten. Ecologische innovatie en een wieg-tot-wiegaanpak (cradle to cradle) spelen daarbij een voorname rol, maar ook product-dienstcombinaties en andere innovatieve businessmodellen leveren een belangrijke bijdrage. Er werden intussen twee processen opgestart, één met betrekking tot duurzaam materialenbeheer en één met betrekking tot duurzaam bouwen en wonen. In het kader van dit laatste proces wordt gewerkt aan de oprichting van een “local sustainable building council”, wat dient te resulteren in een objectief meet99
11
RS en certificatie-instrument om gebouwen en hun omgeving te beoordelen op alle aspecten van duurzaamheid. In het kader van het eco-efficiëntieprogramma zullen in de loop van 2009 opnieuw 330 bedrijven gescreend worden. Bedoeling is om over een periode van drie jaar in totaal 1.000 bedrijven gescand te hebben. Voor projecten in het kader van gebiedsgerichte partnerschappen en/of het Vlaams ruimtelijk-economisch beleid is in 2009 een krediet van 3,3 miljoen euro voorzien, waardoor subsidies beschikbaar zijn voor grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen. In 2008 is in het kader van het Milieu Innovatie Platform (MIP) gestart met de uitvoering van het Vlaams Actieplan Milieu en Energie-Innovatie. Op 8 mei 2009 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de ondersteuning van de eerste twee werkjaren van Milieu- en Energietechnologie Innovatie Platform - MIP2. In het Waals Gewest werd een interclusterplatform opgericht dat de verschillende filières van groene bedrijfsactiviteiten (gevormd door de clusters TWEED, CAP2020, Eco-construction en Val+) dient te structureren. 25 projecten die door deze clusters en de competitiviteitspolen werden voorgesteld in het kader van de projectoproep “Duurzame Ontwikkeling” van februari 2008 werden goedgekeurd (voor een budget van 42 miljoen euro). Het budget voor subsidies voor milieugerichte bedrijfsinvesteringen dat voor 2009 initieel 10 miljoen euro betrof, werd verhoogd met 4 miljoen euro. De “Caisse Wallonne d’investissement” zal haar investeringen prioritair richten op ondernemingen die actief zijn op het gebied van duurzame ontwikkeling. Het Brussels Hoofdstedelijk gewest wil zijn economie in belangrijke mate aanpassen om zijn ecologische voetafdruk te verkleinen en arbeidsplaatsen te ontwikkelen in de groene economie. Een eerste mogelijkheid om economische kansen en werkgelegenheid te creëren, betreft de valorisatie van het potentieel aan milieuverbetering in de bouw. In dat verband zal tussen de overheid en de betrokken sectoren een actieprogamma worden opgezet om het aanbod inzake duurzaam bouwen te stimuleren en te structureren. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal de innovatie, de ontwikkeling, de vervaardiging en de commercialisering van producten en diensten met een hoge milieuwaarde ondersteunen (vooral in de sectoren afval, water en bodemverontreiniging). 100
RS
3. Flexicurity als evenwichtige aanpak voor een inclusieve arbeidsmarkt met meer en betere banen Vanaf het najaar van 2008 werd het arbeidsmarktbeleid van de verschillende Belgische overheden geconfronteerd met de gevolgen van de wereldwijde financiële crisis, die ook de Belgische economie in een recessie deed belanden. De werkloosheidsgraad nam toe van 6,9 % in juni 2008 tot 8,1 % in april 2009 en bleef sindsdien stabiel op dit niveau dankzij de verschillende maatregelen die werden getroffen. Toch zou hij nog verder kunnen toenemen tot 9,4 %. De werkzaamheidsgraad zou van 62,4 % in 2008 dalen tot 59,8 % in 2010. Ook het aantal openstaande betrekkingen kende een belangrijke daling: de vacaturegraad ging van 2,1 % in mei 2008 naar 1,7 % in juni 2009. In het kader van de crisis werd maximaal ingezet op het vrijwaren van de werkgelegenheid en op de begeleiding, ondersteuning en heroriëntatie van degenen die omwille van de economische moeilijkheden hun baan verloren. De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid voert een constante monitoring uit van de impact van de crisis op de arbeidsmarkt en formuleert aanbevelingen die ook steunen op de goede praktijken in de andere lidstaten, teneinde de anticrisismaatregelen zo goed mogelijk af te stemmen. Twee verslagen van de Raad werden al voorgesteld in maart en juni. Daarbij bleef het bewustzijn overeind dat de uitdagingen op lange termijn waarmee we worden geconfronteerd niet fundamenteel zijn veranderd. De demografische evolutie, de mondialisering, de technologische evolutie en de noodzaak om de richting in te slaan van een eco-efficiënte, CO2-arme groene economie maken een brede werkgelegenheidsstrategie meer dan ooit noodzakelijk. Ook in de periode 2010-2020, en daarna, zal een bredere en meer inclusieve arbeidsmarkt in synergie met een hervonden stabiel macro-economisch groeipad, performante productmarkten, een sterk sociaal beschermingsstelsel en een ambitieus milieubeleid een onmisbare bijdrage moeten leveren aan de duurzame ontwikkeling van de Belgische economie. Deze aanpak moet resulteren in een verhoging van de arbeidsmarktparticipatie, in het bijzonder van de meest kwetsbare groepen. Daarom wordt het werkgelegenheidsbeleid zoals dat in het Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 was uitgetekend verdergezet. 101
RS Een vlotte doorstroming naar de beschikbare banen, positieve transities binnen de arbeidsmarkt die ieder toelaten om het beste van zichzelf te geven en de mogelijkheid om meer dan vandaag werk en privéleven te verzoenen en zo ook langer actief te blijven zijn daarbij cruciaal. De gezamenlijke principes van flexicurity bieden een heldere leidraad om onze arbeidsmarkt zo in te richten dat deze ambities kunnen worden waargemaakt. De kern van de Belgische flexicurity-aanpak, waarvan de noodzaak in de aanbevelingen van de Europese Raad wordt onderlijnd, wordt gevormd door een beleid dat gericht is op het versterken en verbreden van het kwalificatieniveau van de gehele bevolking. Sterke kwalificaties zullen immers toelaten om de komende economische heropleving zo veel en zo snel mogelijk om te zetten in banengroei, maar ook om de werkgelegenheidskansen op lange termijn optimaal te benutten. In dat verband werd het voorbije jaar vanzelfsprekend in de eerste plaats een vormingsaanbod ontwikkeld dat moet toelaten een antwoord te geven op de crisis. Daarbij is het vooral de bedoeling om de periodes waarin niet of minder wordt gewerkt te gebruiken om de kwalificaties van de betrokken werknemers bij te spijkeren en daarmee ook op langere termijn hun inzetbaarheid te verhogen. Bovendien werden maatregelen genomen om te vermijden dat de vormingsinspanningen van de bedrijven en de werknemers als gevolg van de economische moeilijkheden zouden worden teruggeschroefd. Daarnaast werden verdere stappen gezet in de ontwikkeling van een beroepsgericht competentiekader voor alle verschillende soorten onderwijs en vorming. De andere peilers van ons flexicurity-model zijn de versterkte begeleiding van de werkzoekenden, een goed uitgebouwde sociale ondersteuning van de verschillende transities die de kern uitmaken van het gediversifieerde loopbaanmodel zoals dat vandaag door vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt wordt beleefd, en de blijvende aandacht voor de groepen die moeilijker aan de bak komen. Vooral jongeren, en in het bijzonder de meest laaggeschoolden onder hen, zijn erg kwetsbaar wanneer ze in de werkloosheid belanden. Deze vaststelling wordt nog eens onderlijnd door de economische moeilijkheden, en heeft de verschillende gewesten en gemeenschappen ertoe aangezet de begeleiding van jonge werkzoekenden intenser te maken en om deze zoveel mogelijk op maat van de werkzoekende te organiseren. De crisis heeft het noodzakelijk gemaakt om de voorzieningen die ontslagen moeten voorkomen bij tijdelijke economische moeilijkheden te verster102
RS ken en uit te breiden. Ook de overeenkomstige sociale zekerheidsrechten werden aangepast, zodat de gevolgen van een crisisperiode voor de werknemers beperkt blijven en de koopkracht wordt ondersteund. Tegelijk werd de bescherming van degenen die toch hun baan verliezen versterkt, door de werkloosheidsuitkering in de aanvangsperiode op te trekken. Op die manier wordt het reeds sterke sociale beschermingsstelsel verder verfijnd. Binnen het Belgische werkgelegenheidsbeleid, dat in een strikte gendermainstreaming kadert, nemen de verschillende overheden, elk in nauwe samenwerking met de sociale partners, hun verantwoordelijkheid op, wat bij de snelle aanpak van de gevolgen van de economische crisis opnieuw is gebleken. Hoewel verder zal worden gezocht naar een optimale invulling van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op elk niveau, maakt het kader van de Lissabonstrategie ook in ons land een coherente aanpak mogelijk waarbinnen elkeen zich met oog voor de eigen specifieke situatie achter gemeenschappelijke doelstellingen schaart. Bovendien werden de voorbije jaren grote stappen vooruit gezet op het vlak van de onderlinge samenwerking van de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en de gemeenschappen. De actieve toeleiding van de werkzoekenden naar vacatures in andere regio’s en de gezamenlijke begeleiding door de verschillende diensten werpen duidelijk hun vruchten af. De gevolgen van de economische crisis maken dat het niet zo eenvoudig is om de resultaten van het arbeidsmarktbeleid in 2008 in een lange termijnperspectief te plaatsen. Toch heeft het zin de evolutie in de richting van de doelstellingen te blijven monitoren, om zo het belang van een structurele aanpak die nu reeds de blik vooruit richt te onderlijnen39.
39. De indicator m.b.t. de uittredeleeftijd werd niet meer in deze tabel opgenomen. Op Europees niveau groeide de voorbije jaren de consensus dat de cijfers zoals die worden berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten voor kleinere landen onvoldoende betrouwbaar zijn. 103
RS Tabel 6:
Structurele werkgelegenheidsindicatoren. Evolutie en doelstellingen EU-27
België Doelstelling
2000
De werkzaamheidsgraad van de totale bevolking (15-64 jaar) bedraagt minstens 70% 60,9% De werkzaamheidsgraad van de vrouwelijke bevolking (15-64 jaar) bedraagt minstens 60% 51,9%
2004
2008
60,5%
53,0%
62,4%
56,2%
2000
2004
62,1% 62,7%
53,6% 55,4%
2008
65,9%
30,1%
34,5%
59,1%
45,6%
De toename verloopt in lijn met het EUgemiddelde maar het niveau blijft te laag De doelstelling wordt ruim overschreden
25% van de langdurig werklozen neemt deel aan een actieve maatregel
26,8%
40,8%
Aan alle werkloze jongeren, vooraleer ze zes maanden werkniet loos zijn, wordt een voor trajectovereenkomst 25,4% (2001) aangeboden
niet voor 10,1%
niet voor 27,5%
Aan alle werkloze volwassenen, vooraleer ze twaalf maanden niet werkloos zijn, wordt voor een trajectovereen45,9% komst aangeboden (2001)
niet voor 28,6%
niet voor 26,3%
Voor minstens 33% van de kinderen jonger dan drie jaar is er kinderopvang 28,0% beschikbaar (2001) Het aandeel vroegtijdige schoolverlaters is lager dan 10%
36,8% 40,5%
De toename verloopt te traag in vergelijking met het EU-gemiddelde De toename verloopt te traag in vergelijking met het EU-gemiddelde
De werkzaamheidsgraad van de oudere beroepsbevolking (55-64 jaar) bedraagt minstens 50% 25,0%
Evolutie
12,5%
Het aantal beschikbare plaatsen nam de voorbije jaren toe
27,2%
30,4%
11,9%
12,0%
17,6% 15,8%
12,1% Huidige (2007) methodea
13,1%
12,2%
15,9%
14,8% Nieuwe (2007) methodea
104
RS EU-27
België Doelstelling
2000
85% van de 20- tot 24-jarigen hebben het hoger secundair onderwijs succesvol afgerond 81,7%
2004
2008
2000
2004
2008
De doelstelling wordt bijna bereikt 81,8%
82,2%
76,6% 77,1%
78,5%
Maandelijksb neemt 12,5% van de volwassenen (25-64) deel aan levenslang leren
Jaarlijks volgt 1 werknemer op 2 een opleiding of krijgt vorming De werkloosheidsgraad van mensen met een niet-Belgische nationaliteit of afkomst zal niet hoger zijn dan deze van de Belgische werknemersc
Evolutie
6,2%
8,6%
6,8%
32,3%
32,7%
33,2% (2007)
verschil 25,9 pp (2005)
verschil 21,0pp
7,1%
9,3%
9,6%
verschil 9,6pp
verschil 7,8pp
Hoewel de methode van deze indicator niet optimaal is, vraagt de sterk dalende trend om maatregelen
a. De methodologie voor deze indicator is in herziening. b. D.w.z. gemiddeld in de vier referentieweken van de Arbeidskrachtenenquête. c. In de tabel wordt de vergelijking gemaakt tussen de inwoners met de Belgische nationaliteit en deze met een niet-EU-nationaliteit.
In Europees verband werd bovendien afgesproken om de vooruitgang op het vlak van flexicurity van elke Lidstaat te monitoren op basis van een specifieke set indicatoren, die worden samengebracht in drie figuren die de situatie in elke Lidstaat op basis van dezelfde schaal in beeld brengen. De twee eerste figuren vergelijken de toestand ten opzichte van het voorgaande jaar, de laatste verwijst naar transities. De eerste figuur beschrijft de inputindicatoren, en wijst erop dat ons land in toenemende mate investeert in actief arbeidsmarktbeleid. De procesindicatoren in de tweede figuur sluiten daarbij aan: het aandeel werkzoekenden dat aan een actieve maatregel deelneemt stijgt. De derde figuur geeft de resultaten van het beleid weer.
105
RS Figuur 2:
Flexicurity-indicatoren Input Toegang tot flexibele arbeid 2004 (in % van de loontrekkenden)
Overheidsuitgaven aan onderwijs 2005 & 2006 (in % van het bbp)
Uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen per persoon die wil werken
Uitgaven voor arbeidsmarktbeleid per persoon die wil werken
Toegang tot flexibele arbeid 2004 (in % van de loontrekkenden) Overheidsuitgaven aan onderwijs 2005 & 2006 (in % van het bbp) Uitgaven voor arbeidsmarktbeleid per persoon die wil werken Uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen per persoon die wil werken
BE 2007 BE 2006 2006 2007 31,7 5,95 6,00 5211 6197 9251 7166
Proces Personen die met een contract van onbepaalde duur, of vrijwillig met een contract van bepaalde duur, of vrijwillig met een deeltijdcontract werken (in %)
Uitkeringsgerechtigde werkzoekenden per 100 personen die willen werken
Participatiegraad aan onderwijs en vorming (in % van de volwassen bevolking)
Aantal deelnemers aan reguliere activering per 100 personen die willen werken
BE 2007 BE 2006
2006 91,6 Personen die met een contract van onbepaalde duur, of vrijwillig met een contract van bepaalde duur, of vrijwillig met een deeltijdcontract werken (in %) Participatiegraad aan onderwijs en vorming (in % van de volwassen 7,5 bevolking) Aantal deelnemers aan reguliere activering per 100 personen die willen 62 werken Uitkeringsgerechtigde werkzoekenden per 100 personen die willen werken 124 106
2007 92
7,20 88 146
RS Output Toenemende of gelijkblijvende werkzekerheid 100
Afwezigheid van armoederisico (in % van de werklozen)
Toenemende of gelijkblijvende zekerheid van statuut en loon
0
BE 2007
Transitie naar werk 6 maanden na een vormingsmaatregel (VDAB)
Toenemende of gelijkblijvende werkzekerheid Toenemende of gelijkblijvende zekerheid van statuut en loon Transitie naar werk 6 maanden na een vormingsmaatregel (VDAB) Afwezigheid van armoederisico (in % van de werklozen)
BE 2006 2006 87,2 79,3 72,0 68,8
2007 90,2 84,2 78,5 65,8
3.1. Een betere begeleiding naar en op de arbeidsmarkt Als gevolg van de economische crisis moesten heel wat ondernemingen overgaan tot een herstructurering of werden zelfs met een sluiting geconfronteerd. Het aantal werkzoekenden nam de voorbije maanden daardoor toe. Bovendien is het ook voor degenen die nu tot de arbeidsmarkt toetreden (vooral jongeren) niet eenvoudig om een baan te vinden. De werkgelegenheidsdiensten zagen zich dan ook voor een uitdaging geplaatst. 3.1.1. Een begeleiding op maat voor alle werkzoekenden In 2004 werd besloten dat alle ondernemingen die overgaan tot een herstructurering en daarbij beroep willen doen op het brugpensioen een tewerkstellingscel moeten oprichten. De werknemers die hun baan verliezen worden binnen die cel gedurende zes maanden intensief begeleid door de werkgelegenheidsdiensten. Ook wanneer er geen verplichting is kan op initiatief van de overheid of van de onderneming een soortgelijke cel worden opgezet. In 2008 werden zo in Wallonië 4.419 werknemers begeleid, en kenden de cellen een uitstroompercentage naar werk van 73,1 %. In Vlaanderen werden 7.963 ontslagen werknemers begeleid naar werk, waarvan ongeveer de helft werd ingeschreven in een tewerkstellingscel en 55 % na zes maanden opnieuw aan het werk is40. In Brussel (BHG) werden tussen 107
21 19
RS 2006 en 2008 4.482 werknemers begeleid, en in de Duitstalige Gemeenschap 38 met een uitstroompercentage naar werk van 47 %. Wanneer een onderneming een herstructurering doorvoert met gevolgen in meer dan één gewest, zetten de diensten overigens samen één cel op, wat tot op heden 24 keer gebeurde. 21 19
In 2009 besloot de federale overheid om de verplichting om een tewerkstellingcel op te richten uit te breiden tot alle herstructureringen waarbij meer dan 20 werknemers betrokken zijn. Voor -45-jarigen moet binnen de cel minstens 30u outplacement worden voorzien, voor 45-plussers minstens 60u. De werknemers die vanuit een tewerkstellingscel een nieuwe baan vinden, krijgen het recht op een tijdelijke vermindering van hun sociale zekerheidsbijdragen. Ook hun nieuwe werkgever betaalt gedurende een aantal kwartalen minder bijdragen. Dit recht werd in 2009 ook uitgebreid tot de werknemers die wegens de sluiting of het failliet van hun onderneming niet in een tewerkstellingscel worden begeleid.
21 19
In tijden van recessie zijn het vaak de interimwerknemers en andere tijdelijke krachten die het eerst hun baan verliezen. Teneinde hun herinschakeling op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken heeft de federale regering voor hen de toegang verruimt tot de begeleiding die wordt geboden in het kader van de tewerkstellingscellen. Ook zette Wallonië voor hen een snelle opvolging op41, via een gepersonaliseerde begeleiding en een financiële ondersteuning van hun zoektocht naar werk. De bedoeling is om hun inzetbaarheid zo goed mogelijk te vrijwaren en hen te helpen om zo snel mogelijk een nieuwe baan te vinden. Ondertussen werd dit stelsel in de werking van de tewerkstellingscellen geïntegreerd. Ook Vlaanderen voorziet in een extra opvolging en begeleiding van de ontslagen tijdelijke werknemers42. Voor de meeste ontslagen werknemers is de actieve deelname aan deze outplacement (via de tewerkstellingscel) een voorwaarde om vervolgens recht te hebben op werkloosheidsuitkeringen. De herstructureringskaart die wordt toegekend aan de ontslagen werknemers wordt tijdelijk uitgebreid tijdens het tweede semester van 2009 tot de werknemers die worden ontslagen in het kader van een faillissement, vereffening of sluiting van hun onderneming. Deze maatregel kan worden 40. Voor wie deelneemt aan outplacementactiviteiten met ondersteuning door het Herplaatsingsfonds bedraagt de uitstroom naar werk 80 %. 41. Speed coaching”, ondertussen geïntegreerd in de werking van de reconversiecellen. 42. Via “DirecT”. 108
RS verlengd tot 30 juni 2010, in functie van de evolutie van de economische toestand. De werkgever die de titularis van zo’n kaart aanwerft geniet van een tijdelijke vermindering van de werkgeversbijdragen terwijl de titularis die opnieuw werk vindt recht heeft op een tijdelijke vermindering van de persoonlijke bijdragen waardoor zijn nettoloon stijgt. De in 2004 gemaakte afspraken over de opvolging van de werkzoekenden door de federale werkgelegenheidsdienst en de begeleiding door de gewesten en gemeenschappen worden ondertussen verder uitgevoerd – de onderhandelingen over een eventuele aanpassing van deze afspraken worden verdergezet. In 2008 gingen op het federale niveau 130.495 evaluatiegesprekken door, die uiteindelijk leidden tot 24.102 beperkingen van of uitsluitingen uit het recht op uitkeringen. De gewesten investeerden vooral in een snellere en sterker gepersonaliseerde begeleiding. Zo worden in Vlaanderen en Wallonië snel en gericht vacatures verstuurd aan de werkzoekenden, waarna hen wordt gevraagd toe te lichten hoe deze werden aangewend. Bij gebrek aan medewerking van de kant van de werkzoekende geven de gewesten een signaal aan de federale werkgelegenheidsdienst, zodat deze kan optreden. Werkzoekenden met een achterstandspositie kunnen evenwel rekenen op bijkomende begeleiding door de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten. Hiertoe stelt Vlaanderen een verder gedifferentieerd en geëndividualiseerd begeleidingsmodel in het vooruitzicht.
19
3.1.2. Een betere begeleiding van werknemers en tijdelijk werklozen België kent van oudsher een stelsel van tijdelijke werkloosheid voor de arbeiders43, waarop de ondernemingen in geval van economische moeilijkheden een beroep kunnen doen. Op die manier kan de werknemer zijn baan behouden terwijl de werkgever niet moet investeren in onnodige ontslag- en aanwervingsprocedures. Ook de werkgelegenheidsdiensten sparen geld en werk uit. Van bij de eerste tekenen van de economische achteruitgang nam het gebruik van dit stelsel sterk toe. Bovendien besloot de federale overheid op voorstel van de sociale partners om de vergoeding die de werknemers vanuit de werkloosheidsverzekering ontvangen vanaf 1 januari 2009 tijdelijk op te trekken, tot eind 2010. Ook de tijdelijke werknemers en interimkrachten kregen tenslotte toegang tot het stelsel.
21
In de eerste maanden van 2009 drong de noodzaak zich op om ook voor de bedienden44 een soortgelijk systeem uit te werken. Dit trad eind juni in
21
43. D.w.z. de werknemers die hoofdzakelijk handenarbeid verrichten, de “blue collar workers”. 109
RS werking en voorziet net zoals voor de arbeiders de mogelijkheid om gedurende een bepaalde periode de arbeidsovereenkomst geheel of gedeeltelijk te schorsen en waarbij de betrokkenen een uitkering ontvangen. Wel werden strikte voorwaarden opgelegd om ervoor te zorgen dat alleen de ondernemingen met aantoonbare moeilijkheden ervan gebruik kunnen maken. Aanvullend werd ook voorzien in de mogelijkheid om tot een tijdelijke collectieve arbeidsduurvermindering over te gaan, of om in samenspraak met de werknemer tijdelijk op individuele basis minder te werken45. Al deze maatregelen lopen eind 2009 af, tenzij omwille van het aanhouden van de crisis zou worden beslist ze tot 30 juni 2010 te verlengen. 23 24
Het is daarbij de bedoeling van de overheid om ervoor te zorgen dat de periodes waarin niet wordt gewerkt zoveel mogelijk worden gebruikt voor bijkomende vorming – al besloten de sociale partners om dit vooralsnog niet mogelijk te maken voor de bedienden. Wallonië zet daarbij in op een specifiek vormingsaanbod dat op basis van een behoeftenonderzoek samen met de onderneming wordt ontwikkeld, terwijl ook net zoals in Vlaanderen alle bestaande vormingsinitiatieven voor werkzoekenden opengesteld worden voor de tijdelijke werklozen. In Wallonië ontvangen de tijdelijke werklozen dezelfde financiële ondersteuning voor het volgen van een opleiding als de werkzoekenden, zoals bijvoorbeeld de uurvergoeding en een terugbetaling van de verplaatsingskosten. Wie omwille van de crisis minder werkuren presteert46 kan in Vlaanderen tijdelijk rekenen op een extra financiële ondersteuning, die nog wordt verhoogd wanneer het gedaalde arbeidsvolume gebruikt wordt om de kwalificaties bij te spijkeren. Ook voor alleenstaande ouders werd een verhoogde tussenkomst in het loonverlies voorzien.
21
Ook de loopbaanbegeleiding voor alle werknemers werd in Vlaanderen versterkt. In 2008 maakten 6.848 werkenden gebruik van het recht om eens om de zes jaar een persoonlijk ontwikkelingsplan mee uit te werken; een recht dat de komende jaren overigens zal worden uitgebreid. Bovendien wordt de openstelling van alle basisdiensten van de werkgelegenheidsdienst voor de werkenden geleidelijk tot het hele Vlaamse grondgebied uitgebreid.
44. D.w.z. de werknemers die hoofdzakelijk intellectuele arbeid verrichten, de “white collar workers” 45. Via het “crisistijdskrediet”. 46. In een onderneming met minstens 20 % omzetverlies. 110
RS De gewesten voorzien verder in een aantal gevallen een begeleiding van werkzoekenden die een nieuwe baan vinden, ook nadat ze aan de slag zijn gegaan, via de techniek van “jobcoaching”. Zo worden bijvoorbeeld in Brussel (BHG) werkzoekenden die vanuit een specifieke werkgelegenheidsmaatregel komen begeleid bij hun zoektocht naar een andere baan om zo een vlotte overgang naar de reguliere arbeidsmarkt te verzekeren.
21 19
3.1.3. Sterke werkgelegenheidsdiensten in moeilijke tijden De werkgelegenheidsdiensten vervullen binnen de gewesten en gemeenschappen hun rol van regisseur van de arbeidsmarkt. Ze werken daarvoor samen met de verschillende andere actoren, zowel in de commerciële sector (waaronder de uitzendkantoren) als met niet-commerciële initiatieven. Wallonië besteedde zo via een projectoproep gericht op zowel de marktsector als op non-profitorganisaties, de begeleiding van 7.235 werkzoekenden uit in de loop van 2008. Vlaanderen bouwde de tenderingprocedure verder uit naar de begeleiding van verschillende moeilijk inzetbare doelgroepen. In 2008 werden zo 25.000 werkzoekenden bereikt door commerciële en niet-commerciële derdenorganisaties. Ook Brussel (BHG), waar de werkgelegenheidsdienst sinds een aantal jaren een breed netwerk beheert, lanceerde nieuwe projectoproepen voor ondermeer de begeleiding van de groepen in de marge van de arbeidsmarkt. Bovendien werden bijkomende sociale interimbureaus opgericht en werd de samenwerking met de gemeenschapinstellingen die in Brussel verantwoordelijk zijn voor vorming versterkt.
3.2. Levenslang leren Meer dan ooit vormen sterke en inzetbare competenties het toegangsticket voor de arbeidsmarkt van vandaag en morgen. De economische crisis is tegelijk een bedreiging en een kans: een bedreiging omdat binnen de ondernemingen de investeringen in vorming bij de vaak noodzakelijke besparingen eerst worden teruggeschroefd, maar ook een kans omdat de vrijgekomen tijd kan worden aangewend om verder te werken aan kwalificaties. Bovendien maakt de huidige recessie het noodzakelijk om versneld in te spelen op die sectoren en beroepen die morgen de meeste kansen zullen bieden, zoals de verzorgingssector en de milieueconomie. De ontwikkeling van de daarvoor noodzakelijke competenties moet vandaag worden ingezet.
111
20
RS 3.2.1. Leren voor de samenleving van morgen 24 23
Om werkelijk “levenslang” te kunnen leren, moet er gestart worden in de jongste levensjaren. België kent een relatief uitgebreid en kwalitatief hoogstand netwerk van kinderopvangvoorzieningen en een sterk kleuteronderwijs. De gemeenschappen moedigen de deelname daaraan aan, ook vóór de leerplichtleeftijd. Daarnaast werden het voorbije jaar de initiatieven voor een toegankelijk basisonderwijs verdergezet, in Vlaanderen ondermeer via de invoering van een maximumfactuur voor de ouders en via een schooltoelage voor kinderen in het kleuter- en lager onderwijs.
24 23
In het secundair onderwijs werden de investeringen in het technisch en beroepsonderwijs uitgevoerd zoals gepland, wat een injectie van ongeveer 25 miljoen EUR per jaar inhoudt (met een belangrijke inbreng van de Europese structuurfondsen). Daarbij wordt ondermeer gewerkt via gespecialiseerde centra47 waarin ook de werkgelegenheidsdiensten en/of de sociale partners kunnen participeren. Ook het opzetten van een stelsel van hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen sluit hierbij aan. In het Franstalig en Duitstalig secundair onderwijs wordt daarnaast de gemeenschappelijke basis versterkt: de leerlingen tot 14 jaar krijgen een sterkere algemene vorming om zo een te vroegtijdige studiekeuze te vermijden.
23 24
Via de centra voor leerlingenbegeleiding krijgen de studenten realistische informatie over de werkgelegenheidsmogelijkheden van de verschillende opleidingen. Daarnaast wordt meer en meer gebruik gemaakt van stages om de leerlingen in contact te laten komen met de arbeidsmarkt, waarvoor ook met de sectoren wordt samengewerkt. In Vlaanderen leidde dit er in het schooljaar 2007-2008 toe dat 60.000 leerlingen uit het voltijds secundair onderwijs één of meer stageperiodes kregen aangeboden, ondermeer dankzij de inzet van “bruggenbouwers” die scholen en bedrijven kunnen ondersteunen. In Brussel (COCOF) werden 150 bijkomende taalstages Nederlands aangeboden, terwijl in de Duitstalige Gemeenschap alle leerlingen van het secundair onderwijs een stage krijgen aangeboden. De opgezette stagedatabanken bleken vooralsnog echter weinig succesvol.
23 24 20 19
Ook voor de werkzoekenden wordt het belang van het opdoen van een concrete werkervaring door alle werkgelegenheidsdiensten onderkend. Dat uitte zich het voorbije jaar concreet in het versterken en gerichter inzetten van het stelsel van beroepsopleiding binnen de onderneming48, al leid47. In de Franse Gemeenschap, en met steun van het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de COCOF, ondermeer via de Centres de Technologie Avancées; in de Vlaamse Gemeenschap ondermeer via de Regionale Technologische Centra. 112
RS de de economische terugval wel tot een afnemende belangstelling hiervoor bij de ondernemingen. Dat zette de Duitstalige Gemeenschap ertoe aan om een systeem van kortdurige maar kosteloze stages in te voeren49. Wallonië breidde de mogelijkheden voor het opdoen van werkervaring buiten het eigen gewest (elders in België of in het buitenland) uit – met een zeer positieve impact op de uitstroom naar werkgelegenheid (80 à 85 %). De mogelijkheid om binnen het secundair onderwijs deeltijds te leren en deeltijds te werken is erg belangrijk om vroegtijdig afhaken tegen te gaan en om een vlotte doorstroming naar de arbeidsmarkt te verzekeren. In Vlaanderen werd daartoe een nieuw wetgevend kader uitgewerkt, dat ondermeer garandeert dat de leerlingen voltijds actief zijn – wat voor 76 % onder hen ondertussen ook gerealiseerd is. Ook de Franse Gemeenschap heeft de verschillende statuten in één wetgeving verenigd en voorziet net zoals de Duitstalige Gemeenschap een volwaardig diploma van secundair onderwijs na afloop van een dergelijk studietraject. Op federaal niveau werken de sociale partners aan een vereenvoudiging van het sociaal statuut in de verschillende stelsels (zowel op het vlak van het arbeidsrecht als van de sociale zekerheid) om zo het deeltijds leren aan te moedigen.
23 24
3.2.2. Competenties als sleutel tot een beroep In de loop van het voorbije jaar werden door de gewesten en gemeenschappen de ontwikkeling van competentieprofielen verdergezet, die voor elk beroep omschrijven welke set van competenties (kwalificatie) noodzakelijk is en die als referentiekader gebruikt worden bij het uittekenen van vaak gemoduleerde opleidingstrajecten. Daarbij wordt conform het Europees kwalificatiekader EQF gewerkt. Bovendien werken de werkgelegenheidsdiensten samen om deze competenties onderling vergelijkbaar te maken, zodat de interregionale mobiliteit wordt bevorderd50. De profielen worden ook ingezet om verworven competenties te erkennen, via het uitreiken van ervaringsbewijzen. De gewesten en gemeenschappen werken verder aan de uitbouw van de voorzieningen hiervoor. In Vlaanderen werden in de periode 2006-juni 2009 2.086 erkenningstrajecten opgestart (leidend tot meer dan 1.000 ervaringsbewijzen), in de Franse Gemeenschap ging het om 1.402 trajecten in de periode 2005-2008. Brussel (BHG) benutte de profielen om via een specifieke website51, gecreëerd met de steun van 48. IBO/FPI/PIF/IBU. 49. Het Arbeitdsplatzerprobungspraktikum. 50. Door gemeenschappelijk te werken aan de ontwikkeling van het ROME-systeem van het Franse ANPE in samenhang met het Competence-systeem van de VDAB. 51. imtb.actiris.be of iamb.actiris.be 113
24 23 20
RS de regionale FSE, de informatie over de arbeidsmarkt doorzichtiger te maken. 23 24 18
De sociale partners herbevestigden van hun kant het engagement om jaarlijks 0,1 % van de loonmassa te besteden aan de opleiding van kansengroepen (in het kader van de bredere afspraak om 1,9 % van de loonmassa aan vorming te besteden). De resultaten van de sectorale rapportering hierover laten echter niet toe om de naleving van de engagementen degelijk na te gaan. Daarom zal het ministerie van tewerkstelling overgaan tot een diepgaande evaluatie van hun activiteiten ten gunste van doelgroepen. Sancties zouden desgevallend kunnen worden opgelegd aan de sectoren die onvoldoende inspanningen leveren. De sectoren werken vaak samen met de gespecialiseerde centra van de werkgelegenheidsdiensten52. Deze centra vormden in Wallonië in 2008 101.359 personen (zowel werkzoekenden als werknemers en leerlingen). De opleidingen werden bovendien geheroriënteerd in de richting van de potentiële groeipolen van de Waalse economie. In Vlaanderen werden met de sectoren afspraken gemaakt over het competentiebeleid, waarbij ondermeer netwerken worden opgezet om hen bij te staan bij het opstellen van opleidingsplannen (met ondersteuning van het ESF). Bovendien werd hiervoor in 2009 een bijkomende financiële enveloppe van 10 miljoen EUR voorzien in het licht van de economische crisis.
23 24
De gewesten moedigen vorming ook aan via het verstrekken van opleidingscheques (de Duitstalige Gemeenschap werkt met een rechtstreekse cofinanciering van de opleidingsinspanningen van de ondernemingen). In Brussel (BHG) worden deze cheques gericht op nieuw aangeworven werknemers en bepaalde groepen werkzoekenden, en o.a. specifiek ingezet om een taalopleiding mee te financieren – in 2008 maakten hiervan 3.000 personen gebruik. Vlaanderen bereikt op jaarbasis ongeveer 180.000 werknemers met de opleidingscheques. In Wallonië werden in 2008 661.848 cheques uitgereikt, waarmee 8.458 ondernemingen werden ondersteund. 64.112 hiervan waren specifieke cheques voor een taalopleiding, terwijl 3.281 cheques werden uitgereikt in het kader van een nieuw initiatief om vorming te financieren gericht op opkomende beroepen in het domein van de energie-efficiëntie. Dit kadert ook in een bredere aanpak waarbij de Waalse overheid het vormingsaanbod van de werkgelegenheidsdienst in het kader van duurzame ontwikkeling (energie, water…) versterkt en waarbij meer gerichte informatie over “groene banen” wordt verspreid.
52. Competentiecentra en referentiecentra, die vaak met steun van der Europese Structuurfondsen opereren 114
RS Ondanks de economische crisis raken veel vacatures niet ingevuld (eind juni 2009 telde ons land bijna 50.000 openstaande betrekkingen). De analyse van de knelpuntberoepen en de aanpassing van het vormingsaanbod daaraan blijft dan ook essentieel. Zo werd in Wallonië in 2008 een grondige analyse van 11 bijkomende beroepen uitgevoerd, waarbij zoals de voorgaande jaren telkens werd gezocht naar overeenstemmende competenties bij de werkzoekenden en waarbij anderzijds samen met de werkgevers werd nagegaan in welke mate de door hen vooropgestelde profielen effectief nodig zijn voor de invulling van de baan53.
20
3.3. Een vlotter werkende arbeidsmarkt waarop iedereen een plaats vindt Via het aanmoedigen van levenslang leren en via het begeleiden van werkzoekenden wordt voor een arbeidsmarktaanbod gezorgd dat de economie kan ondersteunen zodra deze heropleeft. Dit moet vanzelfsprekend beantwoord worden met een sterke arbeidsvraag. Daartoe moet een macro-economisch beleid worden gevoerd dat zo snel mogelijk terug bij de economische groei aanknoopt. Ook de markten van producten en diensten moeten zo worden ingericht dat ze een maximale jobcreatie opleveren. Bovendien moeten de drempels die de toegang tot de arbeidsmarkt verhinderen worden weggewerkt, of het nu gaat om financiële, geografische of taalkundige barrières. Ook een betere kwaliteit van de arbeid maakt het aanvaarden van een baan vanzelfsprekend aantrekkelijker. 3.3.1. Groei en banen moeten hand in hand gaan De gevolgen op de arbeidsmarkt van de economische crisis zullen zich wellicht in de laatste maanden van 2009 en in 2010 sterk laten gevoelen. De werkgelegenheid reageert steeds met enige vertraging op de economische evolutie, een tendens die nog wordt versterkt door de maatregelen die werden genomen om een tijdelijk verlies aan activiteit op te vangen zonder over te gaan tot ontslagen. Het komt er dus vooral op aan om ervoor te zorgen dat de economische heropleving, die tegen eind 2010 wordt verwacht, zo snel mogelijk wordt omgezet in nieuwe banen. Vandaar het belang van een sterke synergie tussen het economische beleid en het werkgelegenheidsbeleid, zoals die vorm krijgt in de verschillende gewesten, waarbij ondermeer optimaal gebruik wordt gemaakt van de Europese structuurfondsen.
53. Via het programma JobFocus. 115
5 2 10 13
RS 21 15 19
Ook het werkgelegenheidsbeleid zelf draagt bij aan een gezond economisch weefsel. Dat gebeurt ondermeer door de ondernemingscreatie te bevorderen. Hiertoe werden in het onderwijs diverse initiatieven opgezet om de studenten in contact te brengen met ondernemers en hen zo vertrouwd te maken met het ondernemersschap. Ook de werkgelegenheidsdiensten ondersteunen de werkzoekenden die een eigen zaak willen opstarten, ondermeer door hen de kans te geven hun project in een beschermde omgeving uit te testen. Wallonië ondersteunt daarbij specifiek de werkgelegenheidscreatie in de sector van de duurzame energie en de isolatie. De verbetering van het zelfstandigenstatuut van de voorbije jaren draagt vanzelfsprekend eveneens ertoe bij dat ondernemen aantrekkelijker wordt. In het kader van de crisis werd het voor hen bovendien mogelijk gemaakt om tijdelijk een beroep te doen op de faillissementsverzekering, zonder meteen effectief het failliet te moeten aanvragen. Voorts kunnen de werkzoekenden die hun eigen ondernemingen wensen op te starten voortaan hun werkloosheidsuitkering behouden wanneer zij zich inschrijven in een van de structuren die voorzien zijn om hen een gespecialiseerde begeleiding te bieden54 en die voortaan over een eigen statuut beschikken.
19
Tenslotte biedt ook de non-profitsector veel werkgelegenheidskansen onder andere door een specifieke stelsel voor bijdrageverminderingen voor deze sector55. In 2009 werd dit stelsel aanzienlijk versterkt vermits de lastenverminderingen voorzien voor de private profitsector werden omgezet in de non-profitsector door bijkomende maatregelen voor het creëren van werkplaatsen. 3.3.2. De uitwisseling tussen de gewesten kwam op kruissnelheid
21 20
De Belgische arbeidsmarkt kent verschillende onevenwichten, waarvan het bestaan van knelpuntvacatures – ook in tijden van economische recessie – een bewijs zijn. In de bestaande onevenwichten zit ook een belangrijk geografische component: werkzoekenden vinden niet altijd de weg naar de banen die voor hen geschikt zouden kunnen zijn. Om hieraan te verhelpen bouwden de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten een intensieve samenwerking uit.
21 20
Via de automatische uitwisseling, waarbij geharmoniseerde beroepsprofielen worden gebruikt, werden in 2008 ongeveer 100.000 vacatures van de ene naar de andere werkgelegenheidsdienst overgemaakt. Bovendien wordt informatie over de vacatures in de ene regio gericht verspreid bij de 54. De activiteitencoöperatieven. 55. De Sociale Maribel 116
RS werkzoekenden elders. Zo werden in 2008 bijna 70.000 Waalse en meer dan 6.000 Brusselse werkzoekenden concreet gesensibiliseerd om op een Vlaams werkaanbod in te gaan – dit leidde bijvoorbeeld concreet tot de aanwerving van 2.666 Brusselse werkzoekenden in Vlaanderen. De uitwisseling wordt begeleid door gemengde teams, samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende diensten56. Bovendien werden bijkomende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat werkzoekenden zonder problemen een opleiding kunnen volgen bij een andere werkgelegenheidsdienst dan die van hun woonplaats – een samenwerking die voor wat de Duitstalige Gemeenschap betreft ook werd uitgebreid tot de aangrenzende regio in Duitsland. De regio rond Brussel, waar het onevenwicht groot is, krijgt bijzondere aandacht. Zo werd door de Vlaamse en Brusselse werkgelegenheidsdienst een tweemaandelijkse beurs57 opgezet om de werkzoekenden in contact te brengen met vacatures in Vlaams-Brabant. Daarnaast wordt veel aandacht gegeven aan taalstages, wat overigens ook in Wallonië het geval is.
21 20
Ook via aanpassingen aan het openbaar vervoernet wordt de interregionale mobiliteit bevorderd. Wallonië besliste bovendien om het interregionale openbaar vervoer gratis te maken voor werkzoekenden.
21 20
Vanuit de federale overheid worden de werkzoekenden aangemoedigd om een baan elders te aanvaarden via de toekenning van specifieke premies: een algemene mobiliteitspremie, een premie voor interregionale mobiliteit en een taalpremie.
21 20
3.3.3. Een verantwoord arbeidskosten- en loonbeleid De politiek van loonlastenverlagingen werd in 2009 verdergezet. Zie hiervoor sectie 1.3.1 in het hoofdstuk over de macro-economische ontwikkelingen. In het kader van het loonbeleid wordt ook de strijd tegen de loonkloof tussen vrouwen en mannen opgevoerd. De federale overheid heeft dit thema, en met name de noodzakelijke modernisering van de functieclassificaties in verschillende sectoren, geagendeerd op het sectorale sociale overleg. Bovendien wordt aan de sociale partners een actieplan gevraagd om de sekseneutraliteit van de loonvorming tegen 2015 te garanderen. Van hun kant 56. Concreet via bijvoorbeeld 3 gezamenlijke inplantingen van ters-Leeuw, Moeskroen en Luik. 57. Jobdating. 117
VDAB
en
FOREM
in Sint-Pie-
22 4
RS nemen de gewesten verschillende maatregelen om de horizontale segregatie (de ondervertegenwoordiging van vrouwen of mannen in bepaalde sectoren) tegen te gaan. Om sterker aan te zetten tot het vinden van een baan werd in 2009 voorts een premie ingevoerd voor de gezinshoofden van eenoudergezinnen die het werk hervatten. Deze premier van 75 € wordt gedurende 12 maand toegekend. 3.3.4. Oudere werknemers zijn de arbeidsreserve van morgen 18 22
Om de arbeidsmarktdeelname van oudere werknemers te bevorderen werd in 2005 het Generatiepact ingevoerd. In dat kader zal in 2009 de aangekondigde federale sensibiliseringscampagne worden doorgevoerd, met behulp van ESF-financiering, die het belang van oudere werknemers voor de Belgische economie zal onderlijnen. Ook Vlaanderen kondigt een eigen sensibiliseringscampagne hieromtrent aan. De sociale partners pasten overeenkomstig de Europese richtlijn hieromtrent hun loonvormingsstelsels in de sectoren aan, zodat leeftijd niet langer een criterium is – al moet nog worden nagegaan wat de impact is van het frequente gebruik van het criterium anciënniteit als alternatief. De partners werkten bovendien een compensatie uit van het loonverlies voor wie van een goed betaalde naar een wat minder zware maar ook minder vergoede baan overgaat. Deze compensatie zal de vorm aannemen van een forfaitaire en tijdelijke premie ten laste van het Ervaringsfonds. Deze premie zal worden bepaald in functie van de leeftijd en gaat van 75 € tot 125 € maandelijks over een periode van een tot drie jaar. Voorts werd de werkhervattingstoeslag, die toelaat een deel van zijn werkloosheidsuitkering te behouden, opengesteld voor alle werkzoekenden ouder dan 50 jaar, terwijl die voordien beperkt was tot de werknemers die 20 jaar beroepservaring hadden opgebouwd. Het gehele federale beleid ten aanzien van oudere werknemers zal binnen de Pensioenconferentie die eind 2009 wordt afgerond worden geëvalueerd.
18 19
Ook de gewesten en gemeenschappen werken aan een verhoging van de werkzaamheidsgraad van de ouderen. Wallonië werkt via een ESF-project aan de promotie van een intergenerationeel beleid in de ondernemingen en creëert bijkomende ruimte voor 50-plussers binnen het geheel van de gesubsidieerde banen. Dat doet ook de Duitstalige Gemeenschap, die bovendien werkt aan een specifiek matchingmodel voor ouderen. Ook Brussel (BHG) start op dit vlak het denkproces. Vlaanderen geeft hieraan reeds langer een grote prioriteit, ondermeer via een specifieke begeleiding voor oudere werkzoekenden. De vrijwillige begeleiding, die te weinig resultaten opleverde, wordt voor de jongste doelgroep (50 tot 52 jaar) uitgebreid met een verplicht luik. Bovendien wordt een meer systematische screening 118
RS doorgevoerd, zodat oudere werkzoekenden met een meer complexe problematiek (medisch, psychisch, sociaal…) aangepast kunnen worden begeleid. 3.3.5. Duurzame uitsluiting van jongeren vermijden De reeds hoge jongerenwerkloosheid in ons land maakt de toename ervan als gevolg van de economische crisis extra problematisch. In de eerste plaats moet er daarom over worden gewaakt dat ze over de juiste competenties beschikken. Daaraan wordt in het kader van het onderwijsbeleid gewerkt.
18 23
De gewesten en gemeenschappen versterkten daarnaast het voorbije jaar hun begeleidingsstelsels voor jonge werkzoekenden. Wallonië voerde in 2007 een intensieve persoonlijke begeleiding van de laaggeschoolden58 in, en begeleidde in het eerste jaar binnen dat kader 30.724 jongeren. Het breidde onlangs dit stelsel uit tot de middengeschoolden (met een diploma hoger secundair onderwijs) en paste de begeleidingstrajecten verder aan de verschillende profielen van de doelgroep aan, om een gepersonaliseerde dienstverlening te verzekeren en een zo snel mogelijke integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen. In dit kader werden in 2008 34.557 jongeren begeleid. Ook de specifieke begeleiding van jongeren in probleemwijken met een zeer hoge werkloosheid werd verdergezet, en zal in de toekomst worden uitgebreid.
18 19
Ook in Vlaanderen wordt een soortgelijke aanpak gevolgd, waarbij de laag- en middengeschoolde jongeren (en sinds vorig jaar ook de hooggeschoolden) vanaf de inschrijving op een intensieve begeleiding kunnen rekenen en vanaf dag één gepaste vacatures krijgen toegestuurd. Afhankelijk van hun plaatsbaarheid (en niet langer op basis van hun scholingsniveau) worden ze verder opgenomen in een aangepast traject. De uitstroom uit de werkloosheid na 6 maanden bedraagt ongeveer 70 % (al daalde de uitstroom op korte termijn onder invloed van de crisis).
18 19
Brussel (BHG) besliste tenslotte om zoals de andere gewesten in de toekomst met alle jonge werkzoekenden een verplichte overeenkomst af te sluiten om hen zo een begeleiding op maat te kunnen aanbieden. Eerder sprak de Brusselse gewestoverheid reeds met de sociale partners af om bijkomende eerste werkervaringsplaatsen voor jongeren te voorzien, ondermeer in het kader van de beroepsopleiding binnen de onderneming.
18 19
58. Via de begeleidingsmaatregel JobTonic. 119
RS Bovendien werd, net zoals in Wallonië59, het aantal plaatsen voor jongeren binnen de gesubsidieerde tewerkstelling uitgebreid, waarbij meer dan vroeger gewaakt wordt over de doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt. 3.3.6. Sociale inclusie vraagt om een brede arbeidsmarkt 18 19
Om de arbeidsmarkt te verbreden voeren de verschillende overheden een actief diversiteitsbeleid, waarbij de ondernemingen worden aangemoedigd en ondersteund bij het opstellen van diversiteitsplannen. Zo sloten in 2008 572 Vlaamse en 11 Brusselse (BHG) organisaties een diversiteitsplan af, terwijl in Wallonië het diversiteitscharter door meer dan 100 ondernemingen werd ondertekend.
18
Daarnaast ontwikkelen de werkgelegenheidsdiensten, naast een mainstreaming doorheen hun gehele beleid, een specifiek op de kansengroepen gericht aanpak. Vlaanderen ontwikkelde daarvoor een specifiek vacaturecircuit60 waarbinnen in 2008 4.270 plaatsingen werden gerealiseerd voor allochtonen, mensen met een handicap of 50-plussers. Bovendien zette de werkgelegenheidsdienst specifieke activeringstrajecten op voor personen met een handicap (9.000 trajecten in 2008) en voor werkzoekenden met een multi-dimensionale problematiek (3.000 screenings op jaarbasis, waarvan bijna de helft wordt opgenomen in een zorgtraject, één vierde wordt toegeleid naar arbeidszorgactiviteiten61, 14 % werk vindt in de reguliere of de sociale arbeidsmarkt en 14 % uiteindelijk niet toeleidbaar wordt geacht). De Duitstalige Gemeenschap zette een samenwerking op met de verantwoordelijke diensten voor de gehandicapten en begeleidde in dat kader 118 personen in 2008.
18
In Brussel (BHG) zet de werkgelegenheidsdienst de partnerschapsaanpak verder voor de werkzoekenden die het verst van de arbeidsmarkt zijn verwijderd. Bovendien zet Brussel (BHG) sterk in op de strijd tegen de discriminatie op de arbeidsmarkt, waarvoor het wetgevend kader in 2008 werd afgerond. Daarnaast wordt de aanwerving van gehandicapten ondersteund via een specifieke website62.
59. Dat in het kader van de bestrijding van de crisis een extra uitbreiding doorvoerde, met name ook in de sector van de duurzame energie. 60. Jobkanaal. 61. Arbeidszorg is een onbetaalde vorm van tewerkstelling voor mensen die nood hebben aan werk op maat, maar die niet (meer) of nog niet terechtkunnen in het betaalde circuit. Daarbij worden arbeid en zorg gecombineerd. 62. www.wheelit.be. 120
RS Wallonië werkt via een specifiek integratiekrediet63 waarbij de moeilijkst inzetbare werkzoekenden (waaronder laaggeschoolden, langdurig werklozen, sociale bijstandstrekkers en personen van niet-Belgische afkomst) sterk individueel worden begeleid. In 2008 werden zo 3.170 werkzoekenden opgevolgd via een specifiek integratiecontract. Bovendien werd in het kader van de anticrisismaatregelen besloten om de werkzoekenden die na een begeleiding een laagbetaalde baan aanvaarden niet alleen verder op de werkvloer te begeleiden maar ook om tussen te komen in de kinderopvang- en de verplaatsingskosten.
18 19
Ook de samenwerking tussen de werkgelegenheidsdiensten en de lokale welzijnsdiensten werd verder versterkt. In Brussel (BHG) werden in dat kader (o.a. binnen het ervoor opgezette ESF-project) gedurende het voorbije jaar 10.255 personen begeleid, in Wallonië 2.519. De federale overheid zette via het ESF een project op om de lokale welzijnsdiensten sterker te ondersteunen bij het opzetten van arbeidstrajecten. Vlaanderen startte daarbij een pilootproject dat moet leiden tot een betere samenwerking tussen de werkgelegenheidsdienst en de welzijnsdiensten.
18 19
Ook de sociale economie en de lokale diensteneconomie zijn belangrijk voor de integratie van kansengroepen op de arbeidsmarkt. Het federale stelsel van de dienstencheques kende in 2008 een verdere uitbreiding, tot 103.437 werknemers. In 2009 werd hun statuut verbeterd door het duurzaam maken van de indexatie van de lonen van de werknemers van de sector, door de erkende ondernemingen beter te controleren, door de kwaliteit van de voorgestelde contracten te verbeteren (meer bepaald door de toegang tot een overeenkomst voor onbeperkte duur te vergemakkelijken), door hun vormingsmogelijkheden te verbeteren en door de voorziening toegankelijker te maken voor nieuwe potentiële gebruikers dankzij de invoering van het belastingskrediet. Meer bepaald in Brussel (COCOF) wordt gerichte vorming aangeboden aan werkzoekenden die interesse hebben in het stelsel.
18 19
Wat de werknemers van de private non-profitsector betreft, heeft de regering in het kader van het Herstelplan beslist om de sommen afkomstig van de verhoging van de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing (0,5 % in 2009 en 0,75 % in 2010) toe te wijzen aan de sociale Maribel-dotaties van de private non-profitsector. Zo worden de sociale Maribel-dotaties van de private non-profitsector verhoogd met zo’n 28 miljoen euro in 2009 en ongeveer 72 miljoen euro in 2010 (goed voor een stijging van 16 % van 63. Binnen het kader van het Dispositif Intégré d’Insertion Socioprofessionnelle (DIISP). 121
RS de dotaties). Zo zouden in deze sector 3.000 bijkomende werkplaatsen kunnen worden gecreëerd. 18 19
De specifieke bedrijven voor kansengroepen64 kennen vooral in Wallonië een toenemend succes. Ook de sociale economiebedrijven spelen een belangrijke rol, waarbij Vlaanderen de mogelijkheden verhoogde voor ondersteuning van activiteiten gericht op energiebesparing. Brussel (BHG) creëert heel wat banen via het aanmoedigen van lokale initiatieven en Wallonië zet bijkomend in op de ondersteuning van activiteiten in de sector van hergebruik en recyclage van afval.
18 19
Van oudsher worden voor personen met een handicap door de gewesten specifieke gesubsidieerde werkplaatsen voorzien, en bovendien kunnen deze die op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag gaan rekenen op een loonkostsubsidie. In Vlaanderen werd hiervoor in 2008 een nieuw stelsel opgezet, wat leidde tot een toename van het aantal premies: er worden nu 5.700 personen mee ondersteund. In Wallonië werden bijkomende gesubsidieerde arbeidsplaatsen gecreëerd, met het oog op een vlottere doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt, wat ook lukte voor 130 personen met een handicap.
18 19
Op federaal vlak vulden de sociale partners deze initiatieven aan via een specifieke CAO om discriminatie in alle fasen van de arbeidsrelatie tegen te gaan, en met één over de bezoldiging van gehandicapten. 3.3.7. Een focus op de integratieproblematiek
20
De federale overheid besloot in 2009 om de maatregelen die de toegang tot de arbeidsmarkt beperken voor de werknemers uit de landen die in 2004 lid werden van de EU65 niet te verlengen. Voor de Roemenen en Bulgaren blijfen de tijdelijke maatregelen wel van kracht tot 2011, al kunnen zij via een versnelde procedure een arbeidsvergunning krijgen als ze een knelpuntberoep komen uitoefenen.
18 20
De economische crisis heeft uiteraard een afremmend effect op bijkomende arbeidsimmigratie, maar vestigt wel sterk de aandacht op de vaak moeilijke positie van nieuwkomers en van migranten die reeds langer in ons land verblijven. Voor hen voorzien de gewesten en gemeenschappen specifieke taalcursussen, en daarnaast in Vlaanderen ook een breder inburgeringstra-
64. De invoegbedrijven. 65. Met uitzondering van Malta en Cyprus, waarvoor geen beperkingen werden opgelegd. 122
RS ject. Ook Wallonië gaat dergelijke trajecten opzetten, evenwel op vrijwillige basis.
3.4. Een vlotter werkende arbeidsmarkt waarop transities worden ondersteund en vergemakkelijkt Een vlot werkende arbeidsmarkt is essentieel om ervoor te zorgen dat de juiste vrouw en de juiste man op de juiste plaats terechtkomen. België koos er daarbij voor om in de eerste plaats de interne flexicurity te ondersteunen, via het stelsel van tijdelijke werkloosheid en via de systemen die arbeid en privéleven helpen verzoenen. Aan externe flexicurity wordt vooral gewerkt via een actieve aanpak van herstructureringen en een intensieve begeleiding van de werkzoekenden, zoals reeds aangehaald. Dit beleid werd ondersteund via een aanpassing van de werkloosheidsvergoedingen. 3.4.1. Flexibiliteit, kwaliteit en zekerheid in crisistijden Naast het bestaande stelsel van tijdelijke werkloosheid voor de arbeiders werd ook een soortgelijk systeem voor de bedienden opgezet, aangevuld met enkele andere mogelijkheden om via een verminderde arbeidsduur zo veel mogelijk banen te vrijwaren (zie onder 3.1.2). De discussie hierover deed de sociale partners overigens voornemen om bij de economische heropleving een nieuwe poging te ondernemen om het voorbijgestreefde verschil tussen de statuten van arbeiders en bedienden weg te werken. Daarnaast werden maatregelen genomen om de sociale zekerheidsrechten te vrijwaren van de werknemers die in één van de stelsels van verminderde arbeidsduur terechtkomen. Zo worden hun rechten op het vlak van arbeidsongevallen en beroepsziekten en pensioenen gebaseerd op hun arbeidsvolume van vóór de crisismaatregelen.
21 18
De verzoening van arbeid en privéleven wordt in België ondermeer ondersteund via het tijdskrediet en verschillende verlofstelsels. De sociale partners werken aan een globale evaluatie van deze stelsels, ondermeer om het gemakkelijker te maken tijdens een periode van gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan het arbeidsvolume te verhogen.
21 18
Ook de voorzieningen voor kinderopvang spelen een essentiële rol bij het mogelijk maken van de combinatie van een baan en een gezin. De gemeenschappen verhoogden in 2008 alle het aantal beschikbare plaatsen (tot 109.117) en nemen zich voor deze lijn de komende jaren door te trekken. Bovendien werd een kostenverlagend beleid gevoerd. Wallonië heeft de
21 18
123
RS omkaderingsstructuren voor kinderopvang en voor de opvang van andere zorgbehoevenden zoals ouderen en personen met een handicap versterkt, om zo het aantal opvangplaatsen te verhogen. 18
De verschillende overheden en de sociale partners in België hebben voortdurend aandacht voor de problematiek van de kwaliteit van de arbeid, met name wat betreft het welzijn op het werk. De federale overheid werkte zo een strategie uit die tegen 2012 moet leiden tot een vermindering van het aantal arbeidsongevallen met 25 %, via sensibilisering, controle en samenwerking met de meest gevoelige sectoren. De Vlaamse overheid ondersteunt innovatieve organisatievormen binnen de ondernemingen. De federale sociale partners werkten op hun beurt een CAO uit omtrent de preventie van alcohol- en druggebruik in de onderneming. 3.4.2. Sociale zekerheid om een moeilijke periode te overbruggen
18
De economische moeilijkheden noopten de verschillende Belgische overheden ertoe om maatregelen te nemen om de koopkracht te ondersteunen, in het bijzonder deze van de zwakste groepen in de samenleving. Naast de reeds hierboven vermelde maatregelen gaat het ondermeer om een verhoging van de inkomensvervangende uitkering voor de gehandicapten, een verhoging van de minimumpensioenen en een verhoging van de sociale bijstandsuitkeringen. Bovendien speelt de sociale bescherming ten volle haar rol van “automatische stabilisator” waardoor de effecten van de economische crisis worden afgeremd. De tweejaarlijkse welvaartsaanpassing van de sociale uitkeringen is daarvan een cruciaal onderdeel (cfr. hoofdstuk 1.4).
19
Sinds 1 januari 2009 kennen de werkloosheidsuitkeringen reeds tijdens de eerste periode van de werkloosheid een dalend verloop: de loongrens waarmee rekening wordt gehouden voor de berekening van de uitkering daalt van 2.206,64 € tijdens de eerste 6 maanden werkloosheid naar 2.056,46 € tijdens de daaropvolgende 6 maanden en naar 1.921,71 € vanaf de dertiende maand. Het resultaat is dat het maandbedrag van de uitkering gemiddeld met 95 € daalt vanaf de zevende maand en nogmaals met minstens 95 € vanaf de dertiende maand werkloosheid. Hierdoor wordt een beter evenwicht bereikt tussen het verzekeringsaspect en het solidariteitsaspect van de werkloosheidsverzekering, en wordt de werkloze meer aangezet actief naar werk te zoeken.
124
RS
4. Bijdrage van de Europese Structuurfondsen aan de uitvoering van de Lissabonstrategie in België 4.1. Inleiding Het cohesiebeleid 2007-2013 van de Europese Unie werd in 2006 zeer nauw verbonden met de realisatie van de Lissabondoelstellingen en dit door de beschikbare middelen meer te concentreren op het bevorderen van duurzame groei en werkgelegenheid. Voor het Europees Cohesiebeleid 20072013 is in totaal 347 miljard euro66 beschikbaar en dit bedrag wordt met nationale publieke en private cofinanciering nog aangevuld met een bedrag van ongeveer 160 miljard euro. De lidstaten werden ook verzocht het grootste deel van hun financiële toewijzingen te bestemmen voor investeringen die in aanzienlijke mate tot de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen kunnen bijdragen. Volgens de oormerkingsbepalingen moesten de lidstaten van de EU-15 het overgrote deel van hun toewijzingsverplichtingen, nl. 60 % van de middelen voor de convergentiedoelstelling en 75 % van de middelen voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid investeren in categorieën die essentieel zijn voor het bevorderen van groei en werkgelegenheid. De lidstaten moeten m.b.t. deze geoormerkte investeringen jaarlijks rapporteren en moeten bijkomend in 2009 en 2012 een strategisch verslag indienen over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de Lissabonstrategie. Dit hoofdstuk stelt synthetisch de vorderingen voor van de programmatie 2007-2013 op Belgisch niveau, evenals de manier waarop de structurele Fondsen bijdragen tot de concretisering van de prioriteiten van het NHP. Er werd trouwens een beroep gedaan op het Cohesiebeleid in het kader van het Europees herstelplan om concrete en snelle antwoorden te bieden op de crisis. Dit aspect wordt in punt 4.4 aangehaald.
66. Voor doelstelling 1 “convergentie” (middelen afkomstig van EFRO, ESF en Cohesiefonds) is een bedrag van 282,8 miljard euro beschikbaar. Voor doelstelling 2 “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” (middelen afkomstig van EFRO en ESF) is een bedrag van 55 miljard euro beschikbaar. Voor doelstelling 3 “Europese territoriale samenwerking” is een bedrag van 8,7 miljard euro beschikbaar. 125
RS
4.2. Algemene uitgangspunten (m.b.t. de uitvoering) van de structuurfondsen door de gemeenschappen en gewesten (met inbegrip van de krachtlijnen en principes van de operationele plannen) In de periode 2007-2013 zal België 2,258 miljard euro Europese regionale steun ontvangen, waarvan de bedragen als volgt zijn opgesplitst: 638 miljoen euro voor de convergentiedoelstelling, 1,425 miljard euro voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en 194 miljoen euro naar de doelstelling betreffende Europese territoriale samenwerking. België voorziet in een besteding van 77 % van haar budget “Convergentie” en van 84,7 % van haar budget “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” aan de prioriteiten van Lissabon, en voldoet dus aan de doelstellingen inzake earmarking. Het cohesiebeleid in België wordt geïmplementeerd via 10 operationele programma’s die gefinancierd worden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Zoals vermeld in het Nationaal Strategisch Referentiekader (NSRK) en in het Nationaal Hervormingsprogramma, heeft elke regio daarin een strategie uitgewerkt die aan zijn eigen socio-economische karakteristieken is aangepast. Bij de keuze van de prioriteiten diende rekening gehouden te worden met het centrale beginsel dat de Commissie vooropstelt, namelijk dat enkel die elementen opgenomen worden, die kunnen bijdragen aan de realisatie van de agenda voor Europese groei en werkgelegenheid. De prioriteiten moeten eveneens aansluiting vinden bij de Europese (en regionale) beleidsdoelstellingen. Tabel 7: Fondsen voor België in miljarden euro (2007-2013)67 Doelstelling
Fonds
EU
Convergentie
EFRO
0,4 0,2 0,6 0,6 0,9 1,5
ESF
Totaal Convergentie Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid
EFRO ESF
Nationale overheid 0,6 0,2 0,7 1
Totaal 1 0,4 1,3 1,9
Totaal regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid Totaal Europese territoriale samenwerking (x) 0,2 0,2 Totaal 2,3 2,5 4,8 (x) Elk territoriaal samenwerkingsverband heeft minimaal 15 % medefinanciering van elke deelnemende lidstaat. 67. http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/informat/info_en.htm#mep 126
RS Hieronder volgt een bespreking van de belangrijkste uitgangspunten van de 10 operationele programma’s (OP). Zo zijn er twee voor Vlaanderen, een voor de federale overheid, drie voor Wallonië, twee voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, één voor de Troika Wallonië-Brussel (COCOF) en één voor de Duitstalige Gemeenschap. Alle programma's baseren zich op de analyse en de prioriteiten die in het NSRK werden overeengekomen. Het Operationeel Programma Doelstelling Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid van de Federale Staat ESF 2007-2013 (Federaal OP) omvat het nationaal grondgebied, behalve de provincie Henegouwen. De interventies uitgevoerd in het kader van het federaal OP volgen een logica die samenhangt met de interventies waarin voorzien is op het niveau van de ESF-programmaties van de deelstaten en die hiermee samenvalt. Concreet is de algemene strategie van de Federale Autoriteit in het OP gestructureerd rond twee assen: as 1 “het stimuleren van de professionele en sociale activeringstrajecten” en as 2 “een loopbaanperspectief bevorderen, evenals de diversiteit in de tewerkstelling en discriminatie bestrijden”. De transversale dimensies van het OP zijn de volgende: partnerschapsdynamiek, innovatie, transversale integratie van de genderdimensie. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de invoering van het NHP, en dus van de programma’s gesteund door de Europese structurele fondsen, gebaseerd op de strategie ontwikkeld in het Contract voor de Economie en de Tewerkstelling (CET). De strategie die door deze programma’s wordt ontplooid, steunt meer bepaald op het concentratieprincipe, zowel op het niveau van het doelpubliek, de personen die werkloos zijn, als op het territoriale niveau op de meest achtergestelde socio-economische zones geeft directe bijkomende steun aan de invoering van de doelstellingen die door het Gewest worden nagestreefd inzake cohesie, groei en tewerkstelling. Overeenkomstig het Nationaal Strategisch Referentiekader (NSRK), dragen de 3 operationele programma’s die afhangen van EFRO (1) of ESF (2, voor het BHG en voor Wallonië-Brussel, gedeelte COCOF) Doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bij tot de invoering van de nagestreefde doelstellingen voor een totaalbedrag van 176 miljoen euro. Dit bedrag wordt aangevuld met een nationale publieke cofinanciering van eveneens 176 miljoen euro. Er wordt in voorzien dat ongeveer 86 %68 van de Europese structurele fondsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijdragen tot de doelstellingen van de Lissabonstrategie. 68. Schatting door CRSN. 127
RS Het operationeel programma EFRO “Doelstelling 2013: Samen investeren in de stedelijke ontwikkeling!”, in november 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie, is opgebouwd rond drie assen: as 1 heeft tot doel “het territoriale concurrentievermogen ondersteunen, as 2 heeft tot doel “de territoriale cohesie versterken” en as 3 heeft betrekking op de technische bijstand. Er zijn drie transversale prioriteiten geïntegreerd in het programma: duurzame ontwikkeling, innovatie en governance, partnerschap en gelijke kansen. Het Operationeel programma ESF Doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de programmatie 2007-2013 beheerd door ACTIRIS en in december 2007 goedgekeurd door de Europese Commissie, is gebaseerd op de uitoefening van de competenties inzake werkgelegenheid. De prioritaire assen bepaald in het kader van dit OP zijn de volgende: as 1 “Begeleiding van werkzoekenden om hun toegangsmogelijkheden tot de arbeidsmarkt te vergroten en verbetering van de professionele integratie van de personen die met uitsluiting bedreigd worden of uitgesloten worden”, as 2 “De deelname verhogen van de vrouwen op de arbeidsmarkt, meer bepaald door een betere combinatie van het beroeps- en privéleven” en as 3 “Coördinatie van het partnerschap en anticipatie op de behoeften”. Vlaanderen kreeg voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), 319,50 miljoen toegewezen, verdeeld over Doelstelling 2 “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” (200,9 miljoen euro) en Doelstelling 3 “Europese Territoriale Samenwerking” (118,5 miljoen euro). De voorziene, globale bijdrage van het programma tot de “earmarking” bedraagt 70,79 % (de bijdrage van het Vlaams EFRO- en ESF-programma samen, bedraagt 88,4 %). Het Operationeel Programma Doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ Vlaanderen 2007-2013 (EFRO) werd door Vlaamse Regering goedgekeurd op 16 mei 2007 en door de Europese Commissie op 7 december 2007. De hoofddoelstelling van het OP is het bevorderen van de verdere ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulteren in een duurzame economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Het programma stelt 4 thematische prioriteiten centraal: (1) stimuleren van kenniseconomie en innovatie, (2) bevorderen van ondernemerschap, (3) verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren en (4) bevorderen van stedelijke ontwikkeling. Naast de thematische concentratie op vier prioriteiten, worden eveneens volgende transversale thema’s in het programma geïntegreerd: ruimtelijke dimensie, 128
RS duurzame ontwikkeling en milieu, interregionale samenwerking en gelijke kansen. Begin 2008 startte de operationalisering van het programma. Over het gehele programma van Doelstelling 2 beschouwd is tot midden 2009 92,9 miljoen euro (zijnde 46,2 % van het beschikbare budget van 200,9 miljoen euro over de hele periode) aan projecten toegewezen aan partners uit Vlaanderen. Hiervan had 64,6 miljoen euro of 69,5 % betrekking op initiatieven die verband houden met alle doelstellingen van de Lissabonstrategie. De uitvoering van het programma verloopt uiteraard volledig in lijn met de voorziene bijdrage tot de “earmarking” in functie van de Lissabondoelstellingen. Concreet bedraagt het totale beschikbare EFRO-budget: 15,71 miljoen euro voor prioriteit 1 (1e oproep, eind 2007), 10,06 miljoen euro voor prioriteit 2 (1e oproep, begin 2008), 20,03 miljoen euro voor prioriteit 3 (doorlopende oproep, goedgekeurd eind 2007). Het Operationeel Programma ESF “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” werd door de Vlaamse Regering op 24 november 2006 goedgekeurd. Het programma bestaat uit drie verticale prioriteiten: (1) Talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt, (2) bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken en (3) ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij. Aandacht voor gelijke kansen, specifiek voor mannen en vrouwen loopt als een rode draad doorheen het programma. Transnationale samenwerking en innovatie werden als horizontale prioriteiten in het Operationeel Programma opgenomen. De programma’s betreffende de tegemoetkoming van de Europese structurele Fondsen in het Waalse Gewest en in de Franstalige Gemeenschap voor de Doelstellingen Convergentie en Concurrentievermogen (1 OP EFRO en 1 OP ESF voor elke Doelstelling) werden in december 2007 door de Europese Commissie goedgekeurd, de invoering ervan startte in 2008. De prioriteiten en de structuur van de operationele programma’s voor doelstelling 1 en doelstelling 2 zijn, voor wat Wallonië betreft, gelijklopend. De prioritaire assen hiervan zijn de volgende: (1) creëren van ondernemingen en werkgelegenheid (EFRO en ESF), (2) ontwikkeling van menselijk kapitaal, van kennis, van know-how en van onderzoek (EFRO en FSE), (3) sociale insluiting (ESF) en (4) evenwichtige en duurzame territoriale ontwikkeling (EFRO). Een eerste projectoproep werd in de lente van 2007 gelanceerd en leidde tot de goedkeuring van een aantal projecten in 2008 (zie NHP). Een tweede projectoproep in verband met as 2 van het OP EFRO en de OP ESF werd in juni 2008 gelanceerd en leidde toe nieuwe beslissingen in 2009. In 2009 werden 129
RS trouwens verschillende steunmaatregelen aan de bedrijven geactiveerd. Op financieel vlak werd de grote meerderheid van de budgetten toegekend (100 % voor EFRO en 91 % voor het ESF) aan de projecten naar aanleiding van de projectoproepen 2007 en 2008. Het niveau van de uitgaven is nog relatief beperkt, gezien de uitvoeringstermijn van de projecten. Op basis van de beslissingen genomen in 2008 en 2009 worden de doelstellingen op het vlak van earmarking nog steeds bereikt, met een percentage van 76 % in Convergentie en 79 % in Concurrentievermogen. Via de verwijzing naar de categorieën van earmarking, bepaald door de Commissie, leggen de programma’s meegefinancierd door de structurele Fondsen in het Waalse Gewest en in de Franstalige Gemeenschap hoofdzakelijk de nadruk op de prioriteiten op het vlak van RDT, innovatie en ondernemingsgeest, van verhoging van de aanpassingscapaciteit van de werknemers en van de onderneming, van verbetering van de toegang tot jobs en de duurzaamheid ervan en van verbetering van de maatschappelijke integratie van achtergestelden. Het programma werd op 27 september 2007 goedgekeurd door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap en op 18 december 2007 door de Europese Commissie. Zich baserend op de ervaringen van de vroegere programmatieperiode en op de kennis van de SWOT-analyse werden 5 Prioriteitsassen voor het ESF in de Duitstalige Gemeenschap vastgelegd: (1) Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen met aanbiedingen op professionele bijscholing, hulp voor oudere werknemers, zoals advies bij het oprichten van een onderneming, (2) Investeren in een actieve betrekking met kwalificatie-aanbiedingen voor werkzoekenden en maatregelen om beroeps- en privéleven beter op elkaar af te stemmen, (3) bevordering van de maatschappelijke integratie met opleidingsaanbiedingen voor personen die het zeer moeilijk hebben om werk te vinden of hulp voor personen met een handicap of voor immigranten, (4) structurele maatregelen waar in pilootprojecten studies georganiseerd worden over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de DG of voer een betere overgang tussen school en beroepswereld en (4) technische hulp bij de begeleiding en beoordeling van de uitvoering.
130
RS
4.3. Bespreking van de uitvoering van de structuurfondsen 4.3.1. Doelstelling “Convergentie” De provincie Henegouwen geniet overgangssteun (statistische phasing out) krachtens de Doelstelling “Convergentie”, aangezien de rest van het Belgisch grondgebied in aanmerking komt voor de Doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”. Aangezien de prioriteiten en de structuur van de operationele programma’s voor doelstelling “Convergentie” en doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, voor wat Wallonië betreft, gelijklopend zijn, worden deze programma’s samen behandeld. 4.3.2. Doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” Voor de diverse operationele programma's is het Nationaal Strategisch Referentiekader het vertrekpunt om prioriteiten te formuleren. Ondanks de verscheidenheid en de eigen accenten in de operationele programma's kunnen we dus een aantal thematische lijnen onderscheiden. Hieruit blijkt ook de bijdrage van de operationele programma's aan de Lissabondoelstellingen. Het is evenwel niet de bedoeling om een gedetailleerde beschrijving van de verschillende projecten te geven, hiervoor kan verwezen worden naar de jaarrapporten van de structuurfondsen. Onderzoek en ontwikkeling en technologische innovatie In het Operationeel Programma Doelstelling 2 ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ Vlaanderen 2007-2013 is prioriteit 1 gericht op het “Stimuleren van kenniseconomie en innovatie” Ter illustratie kan het project “Prodem” worden vermeld. Dit project, opgezet door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), stelt zich tot doel de Vlaamse KMO’s actief te informeren over het potentieel en vertrouwd te maken met het gebruik en de economische voordelen van milieu- en energievriendelijke technologie en bedrijfsvoering. PRODEM² bouwt daarbij verder op eerstelijnsbegeleiding die KMO’s verwerven via intermediairen als het Agentschap Ondernemen, haar lokale contactpunten en de Innovatiecentra. De projectacties focussen op het concreet vormgeven van haalbare scenario’s voor milieu- en energievriendelijkere bedrijfsvoering op maat van de KMO. Het project bereikt daarmee een zeer directe en snellere absorptie 131
RS door deze KMO’s van bestaande kennis en verlaagt bij de KMO de barrière tot duurzame investeringen. Dit project startte op 1 juli 08 en loopt tot eind juni 2010. Voor de financiering wordt 400.000 euro aan middelen uit het EFRO voorzien (totale kosten: € 1.043.287). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft het programma EFRO Doelstelling 2013 als doel in haar as 1 de ontwikkeling te steunen van technologische en economische oplossingen voor de milieu-uitdagingen van het Gewest die zich kunnen integreren in het grotere project van een pool gespecialiseerd in de economische sectoren van het milieu in de stedelijke omgeving. Het ontwerp van strategisch ontwikkelingsplan in de economische sectoren van het milieu, gevoerd door het BAO en Leefmilieu Brussel en geconventioneerd in 2008, kadert in deze doelstelling, met bijzondere aandacht voor het circuit van de ecoconstructie en van de energieprestatie van de gebouwen, evenals voor het circuit van de hernieuwbare energie. In het Waalse Gewest en in de Franse Gemeenschap wordt O&O en innovatie gesteund via de as “Ontwikkeling van het menselijk kapitaal, van kennis, van know-how en van onderzoek” van de programma’s meegefinancierd door de structurele fondsen. Zij worden ontwikkeld met de steun van het EFRO via steunmaatregelen aan KMO’s en via steun aan niet-technologische innovatie, evenals aan samenwerkingsprojecten aan onderzoek. Het ESF legt de nadruk op de overdracht van kennis en de valorisering van het onderzoek (meer bepaald via projecten Innovatech en Pi² Wallonie), de netwerking van de actoren (in direct verband met de strategie ontwikkeld door het “Agence de Stimulation Technologique”). De versterking van de human resources in O&O wordt eveneens gesteund door de twee Fondsen via specifieke FIRST-maatregelen. De hulpmaatregelen voor O&O ten voordele van de KMO’s, waarvoor een budget van 36 miljoen € werd toegekend over de periode 2007-2013 (EFRO en Waalse Gewest) werden geactiveerd in januari 2009: - “technologische dienstencheques” (12 miljoen euro): de KMO’s moeten zich kunnen lanceren in een proces van technologische innovatie die het hen moet vergemakkelijken een beroep te doen op diensten van researchcentra voor technologische prestaties in een voorbereidende fase, technische haalbaarheid of ontwikkeling. - ACQUITECH (5 miljoen €): heeft tot doel de onderneming ertoe aan te zetten brevetten, licenties en know-how te behalen in het buitenland, door invorderbare voorschotten van de kosten toe te kennen. - RETECH (33,6 miljoen €): de KMO’s ertoe aanzetten om O&O-programma’s in te voeren of verder te zetten met het oog op het opstellen 132
RS
-
-
van methodes, nieuwe producten en diensten, via subsidies of voorschotten. STIMULE (10 miljoen €): de KMO’s ertoe aanzetten om onderzoeksresultaten te exploiteren binnen de 24 maanden die volgen op het einde van een onderzoeksprogramma dat een recupereerbaar voorschot heeft genoten. Enkel voor Henegouwen, FIRST entreprise Docteur (2,5 miljoen €), dat de ondernemingen ertoe moet aanzetten om onderzoekspersoneel aan te werven met de titel van doctor met het oog op het voeren van een onderzoeksprogramma, ontwikkeld door de onderneming of hieraan deel te nemen.
In april 2009 werd trouwens een tweede golf van projectportefeuilles “onderzoek” geselecteerd (9 in convergentie en 6 in Concurrentievermogen) voor een budget van 34 miljoen euro (EFRO en Waalse Gewest). Het gaat om projecten die tot doel hebben de competenties van de onderzoekscentra ten dienste te stellen van de ondernemingen om hen te begeleiden in hun stappen inzake technologische ontwikkeling. De projecten hebben meer bepaald betrekking op de sectoren ITC, milieu en nanotechnologie. De ESFprojecten betreffende de netwerking van de actoren van de technologische innovatie werden eveneens goedgekeurd in april 2009, voor een budget van 2 miljoen euro. Ondernemerschap en steun aan ondernemingen Zowel met middelen uit het EFRO als uit het ESF worden projecten gesteund ter bevordering van het ondernemerschap. In het Operationeel Programma Doelstelling 2 “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” Vlaanderen 2007-2013 is prioriteit 2 gericht op het bevorderen van het ondernemerschap. Als voorbeeld hiervan kan het project “HUMIN” worden vermeld. Dit project is gericht op KMO's en startende bedrijven, voornamelijk in de regio’s Genk en Kortrijk en reikt hen innovatie-instrumenten aan om hun ondernemersvaardigheden te stimuleren en te versterken. Het programma introduceert nieuwe werkmethodes die de eindgebruiker centraal stellen, in het hart van de ondernemingsvoering, een aanpak die elders met succes geleid heeft tot goede resultaten inzake innovatieve producten en diensten. Het project loopt van 4/05/2009 tot 30/05/2011. Er werd een budget van 1,1 miljoen euro vrijgemaakt, waarvan 0,5 miljoen EFRO-middelen. Waar ondernemerschap één van de prioriteiten vormt binnen het Vlaamse EFRO programma, wat betreft de doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgele133
RS genheid”, is ondernemersvorming onderdeel van het Vlaamse ESF-programma 2007-2013. Ook de nazorg en coachingsfase volgend op de ondernemersvorming behoren tot ESF en kunnen verzekerd worden tot één jaar na de opstart van de onderneming. Onder prioriteit 1 werden in 2008 wat ondernemersvorming betreft ESF-middelen toegewezen aan twee oproepen: Ondernemersvorming voor kansengroepen en Begeleiding voor werkzoekenden met interesse in ondernemerschap, samen goed voor ruim een half miljoen euro. Op het vlak van de as “Creëren van ondernemingen en het gebruik van programma’s”, ingevoerd in het Waalse Gewest en in de Franstalige Gemeenschap zijn projecten ontwikkeld om het beleid van de KMO’s en de ontwikkeling van het ondernemerschap te steunen, gekoppeld aan het strategisch programma van het Agentschap voor economische stimulatie (via de programma’s EFRO voor de economische animatie en ESF voor de steun aan de ondernemingsgeest en de steun aan de sociale economie) en via de specifieke ontwikkelingsmaatregelen van het risicokapitaal ten gunste van de KMO’s (via SOWALFIN). Deze werden geactiveerd in februari 2009. Bijna 200 miljoen euro zal besteed worden aan voorzieningen in de financiële engineering van de Invests over de programmatieperiode, met bijzondere aandacht voor de TPE, de jonge innoverende ondernemingen en innoverende projecten. Het budget bepaald voor de waarborgvoorzieningen, ingevoerd via SOCAMUT, bedraagt 16 miljoen. In april-mei 20089 werd trouwens een tweede golf van ESF-projecten in verband met deze as geselecteerd voor een budget van 8,8 miljoen euro, bovenop het bedrag dat reeds werd toegekend tijdens de eerste projectoproep. Een specifieke steunmaatregel voor de investering van de ondernemingen werd eveneens gesteund door EFRO. Op 30 juni 2009 hebben 52 dossiers een tegemoetkoming genoten (43 in zone Convergentie, 9 in zone Concurrentievermogen), voor een openbaar budget van 67,5 miljoen euro en een totale investering van 308,4 miljoen euro. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden, naar aanleiding van de projectoproep gelanceerd in het kader van de PO ESF Doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, 5 partners gespecialiseerd in de begeleiding van de jobcreatie gesteund door het programma in 2008. Dit partnerschap heeft 672 begeleidingen verzekerd in 2008 (zie ook vorige punten). As 1 van het programma EFRO Doelstelling 2013 heeft tot doel de economische ontwikkelingsdynamiek te blijven steunen, die reeds gefinancierd werd door de structurele fondsen tussen 1996 en 2006. Deze dynamisering 134
RS gebeurt meer bepaald door de steun aan het behoud van de ondernemingen gevestigd in de zone, door de professionalisering van de omkadering van het onthaal en van het advies aan de ondernemingen van de zone, door de steun aan de investering en aan de toegang tot het kapitaal en door de sensibilisering van de toekomstige initiatiefnemers van de projecten. Bijvoorbeeld: het programma heeft de steun gekregen van het project “Brusoc”, dat microkredieten toekent, startkapitaalfonds en leningen van geldelijke middelen aan (T) KMO’s voor een totaalbedrag van 5,6 miljoen euro. Het project “Stimuleren van de ondernemingsgeest in de PIZ” (1,5 miljoen euro) werd eveneens in 2008 opgestart. Het stelt een sensibiliseringsprogramma voor aan de jongeren in de scholen van de ZIP voor de ondernemingsgeest. Het ambieert de sensibilisering van 2.000 steden tot het ondernemerschap elk jaar. Economische dynamiek ondersteunen Stedelijke ontwikkeling, verbetering van de ruimtelijke infrastructuur en creatie van bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, dragen bij tot de aantrekkelijkheid van de regio en brengen economische dynamiek binnen de regio tot stand. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de stadsontwikkeling een van de belangrijkste middelen voor de invoering van het OP EFRO “Doelstelling 2013: Samen investeren in de stedelijk ontwikkeling!”, zowel in as 1 “Het territoriale concurrentievemogen steunen” waar de infrastructuur voor jobs zal zorgen, als in as 2 “de sociale cohesie versterken” waar de infrastructuur zal bijdragen tot de verbetering van het imago van de prioritaire interventiezone, de wederopleving van deze zone, evenals de oprichting van crèches en opleidingscentra. Zeven infrastructuurprojecten konden in 2008 worden geconventioneerd, waarvan drie crèches, twee opleidingscentra, een project van wijkrenovatie en een project van wederopleving van belangrijke handelscentra voor een totaalbudget van 14,4 miljoen euro. Bij een tweede projectoproep, gelanceerd in 2008 die gericht was op as 1 “Steunen van het territoriale concurrentievermogen” hebben, in functie van de beschikbare fondsen, vier van de vijf geselecteerde projecten betrekking op de stadsontwikkeling en infrastructuur, hetgeen een totaalbudget uitmaakt van 32,8 miljoen euro. Onder de geselecteerde projecten heeft het project Brussels Green Fields (14,95 miljoen euro) de ontwikkeling tot doel van economische activiteiten door de hermobilisatie van 60 ver135
RS vuilde sites van de zone, hetgeen meer dan 117.000 m² bedraagt. Het bestaat uit een technisch en administratief begeleidingsmechanisme en uit financiële steun in de vorm van subsidies van de initiatiefnemers van de economische projecten die in jobs voorzien en die hun activiteiten wensen in te planten op een site met bodemverontreiniging en die momenteel dus bevroren is. Bovendien zullen drie projecten die ruimte creëren voor nieuwe ondernemingen of ondernemingen in uitbreiding het mogelijk maken om te bouwen of te renoveren op een totale oppervlakte van 17.400 m² en ongeveer 60 bedrijven te ontvangen die jobs creëren die overeenkomen met de kwalificaties van het publiek van de prioritaire interventiezone (PIZ). Het bedrag toegekend aan deze drie projecten bedraagt 17,9 miljoen euro. In het Waalse Gewest en in de Franstalige Gemeenschap steunt de as “duurzame en evenwichtige territoriale ontwikkeling” van de programmatie van de structurele fondsen, ontwikkeld in de programma’s EFRO, van de structurerende investeringsprojecten op het vlak van economische ontwikkeling, op het vlak van de onthaalzones van de bedrijven, van de mobiliteiten of van de aantrekkelijkheid van het grondgebied voor de investeerders (logistieke en wetenschapsparken, multimodale platforms, …). Pilootprojecten op het vlak van energie zijn trouwens ook goedgekeurd. Denk aan de inzet van energie gekoppeld aan duurzame ontwikkeling die transversaal geïntegreerd zijn in de programmatie, wat zich vertaalt op het vlak van de steunmaaregelen voor onderzoek en investering, opleidingsmaatregelen. Binnen deze as worden, tenslotte, ook geïntegreerde projecten inzake stedelijke heroplevingszones ontwikkeld. Voor Vlaanderen kan het project “Actie voor starters” worden vermeld. Dit project, dat kadert binnen prioriteit 3 (Verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren) van het Vlaamse EFRO-programma uitgaand van de Provincie West-Vlaanderen en de POM West-Vlaanderen, vormt de materiële component van een ruime, geïntegreerde actie op provinciaal niveau voor de realisatie van een startersvriendelijk ondernemingsklimaat. Het beoogt de uitbouw van een provinciaal netwerk van stedelijke ondernemerscentra en startersonthaalfaciliteiten, met specifieke incubatiefaciliteiten voor nieuwe sociale economie-bedrijven en creatieve starters. De faciliteiten zullen tevens worden verbonden door een performant ICT-netwerk waarop eveneens de expertennetwerken, starterservices en KMO-loketten binnen de provincie (immateriële component van de geïntegreerde actie) zullen worden geconnecteerd. Voor dit project werd een budget van 13 miljoen voorzien, waarvan 2,4 miljoen EFRO-middelen. Het project loopt van 15/04/2009 tot 14/04/2011. Een voorbeeld van een stedelijk ontwikkelingsproject in Vlaanderen vormt het project “Benedenstad herleeft/d”. Met 136
RS dit geïntegreerd stadsproject, dat kadert binnen prioriteit 3 “Stedelijke ontwikkeling” wil de stad Mechelen een aantal deelprojecten realiseren die enkele specifieke knelpunten aanpakken en tevens een ruimere planning in werking zetten die van belang is voor het hele stadscentrum. De deelprojecten hebben voornamelijk betrekking op het herwaarderen en versterken van het kernwinkelgebied en ruimte voor ondernemen in de stad en de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het culturele erfgoed. Verder worden ook acties inzake kwaliteit en de leefbaarheid voorzien en is er ook aandacht voor een aantal randvoorwaarden (kinderopvang, mobiliteitsproblematiek). Het project loopt van 01/09/2008 tot 31/08/2010. Hiervoor werd ruim 4 miljoen euro uitgetrokken, waarvan 1,7 miljoen EFRO-middelen. Toegang tot het arbeidsproces Het verhogen van de werkzaamheidsgraad ondermeer door het bevorderen van de toegang tot de arbeidsmarkt is in de diverse operationele programma's een belangrijke prioriteit, al dan niet met een specifieke invulling naar doelgroep. Zo legt de programmatie 2007-2013 van het federale ESF de nadruk op as 1 “Stimuleren van de professionele en sociale activeringstrajecten”, op specifieke tegemoetkomingen, die meer rekening houden met de node van verschillende risicogroepen onder de gebruikers van de OCMW’s, waar men een mindere prestatie vaststelt van de tegemoetkomingen inzake activering. Het gaat om jongeren van 18 tot 25 jaar, gezinshoofden van eenoudergezinnen, personen van vreemde nationaliteit of afkomst, evenals personen ouder dan 45 jaar. Hiervoor reserveerde men in 2008 bijna 10 miljoen euro (waarvan 4,7 miljoen ESF-middelen). 66 projecten (waarvan 42 rond socioprofessionele inschakeling en 24 rond voortrajecten) werden goedgekeurd. Ze bereikten 838 leefloners. Voor 2009 werd 14 miljoen voor 64 projecten voorzien. In as 1 wordt de voorrang gegeven aan een multidimensionele aanpak met het oog op de uitroeiing van de armoede. Zo een activerende aanpak, niet enkel professioneel, maar ook sociaal, houdt rekening met zowel problemen op het vlak van gezondheid, huisvesting, analfabetisme, psychosociale problemen, als socioculturele noden. Deze aanpak heeft de sociale stabilisering tot doel van de individuen en vertaalt zich in de nieuwe programmatie door het experiment van innoverende activerende voortrajecten die ingevoerd worden bovenaan het inschakelingstraject.
137
RS In Vlaanderen ging ruim 65 % van alle toegewezen ESF-middelen in 2008 naar projecten die de toegang tot de arbeidsmarkt moeten bevorderen voor werkzoekenden. Dit type projecten bevinden zich voornamelijk onder prioriteit 1, en meer bepaald naar de as die de transitie van inactiviteit/werkloosheid naar werk bewerkstelligt. Hieronder valt het grote luik van de Trajectbegeleiding en competentieversterking voor werkzoekenden. In 2007 ging hier 18,9 mio euro naartoe. In 2008 werden in één keer de budgetten voor zowel 2008 als 2009 (tesamen 37,7 mio euro) toegewezen. Met deze middelen – die via gesloten oproepen aan VDAB-Regie worden toegewezen –, worden jaarlijks 5.790 startende trajectbegeleidingsacties (brede en intensieve begeleiding) voorzien en 3.870 competentieversterkende acties (finaliteitsgerichte acties voor werkzoekenden die regionaal oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid) gericht naar de vier prioritaire kansengroepen bij derdenorganisaties. Het ESF-programma, dat door ACTIRIS gevoerd wordt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluit aan op de objectieven nagestreefd door het NHP inzake preventief en actief beleid met het oog op de verhoging van de toegang tot de werkgelegenheid en het steunt de invoering van begeleidingsacties, meestal individueel, voor de werkzoekenden (WZ), die blootgesteld worden aan het risico op professionele uitsluiting of reeds uitgesloten zijn om de overgang op de arbeidsmarkt te versnellen via een aanbod tot begeleiding in het zoeken naar werk of de creatie van zijn eigen job (zie punt ondernemerschap). In 2008 was 57 % van deze deelnemers uitgesloten op socioprofessioneel vlak, bij de start van de actie. Dit soort tegemoetkoming draagt ook bij tot de ontplooiing van acties met het oog op een betere socioprofessionele inclusie (zie hieronder). 56,5 % van de bedragen van de geschatte uitgaven voor het jaar 2008 werden besteed aan de eerste prioriteit van het OP ESF die de begeleiding tot doel heeft van de werkzoekenden en van de personen die uitgesloten zijn of met uitsluiting bedreigd worden om hun toegangsmogelijkheden tot de arbeidsmarkt te vergroten en hun vermogen tot professionele integratie te verhogen (en omvatten de richtlijnen voor werkgelegenheid 17 en 19). Tijdens dit jaar werden zo 19.738 deelnemers opgevangen (doelstelling van 17.500 rechthebbenden per jaar, vastgelegd in het OP). De as “Sociale insluiting” van de programmatie van de structurele fondsen in het Waalse Gewest en in de Franstalige Gemeenschap, ontwikkeld via de ESFprogramma’s, maakt de steun mogelijk van alle projecten socioprofessionele inschakeling, meer bepaald opleiding, gedragen door de actoren van het inschakelingstraject (OCMW, EFT/OISP, dienstenregies, CRIE, actoren so138
RS ciale economie, FOREM, MIRE, …). Specifieke projecten voor prioritaire groepen van rechthebbenden worden hier ontwikkeld (werkzoekenden verwijderd van de arbeidsmarkt en meer bepaald de laaggeschoolden, personen met een handicap, rechthebbenden op het leefloon, personen van vreemde afkomst). Er worden trouwens begeleidingsacties ontwikkeld naar en op de arbeidsmarkt, meer bepaald bestemd voor jongeren en oudere werknemers. Alle projecten sluiten aan bij de prioriteiten van het NHP op het vlak van verbetering van de werking van de arbeidsmarkt, integratie en diversiteit op de arbeidsmarkt. Een tweede golf van projecten inzake sociale insluiten (ESF) werd geselecteerd in april-mei 2009, voor een totaalbedrag van 37 miljoen euro (ESF+WG/FG). De projecten hebben betrekking op de activiteiten van socioprofessionele inschakeling, van steun en begeleiding van werkzoekenden in en naar werkgelegenheid, van alfabetisering. In de Duitstalige Gemeenschap werd 1.992.324,24 euro voorzien voor prioriteitsas 2, waarvan 972.924,08 euro door het ESF, 976.795,83 euro door de DG en 42.604,33 euro privé gefinancierd werden. Hier kan men, bijvoorbeeld, een bijscholing als familiehulp of verpleegkundige of kinderverzorgster aanhalen. In 2008 werden 22 personen opgeleid, waarvan het grootste deel langdurig werkloos was. De kwaliteit van de opleiding wordt aangetoond door het feit dat meer dan 90 % van de deelnemers na de beëindiging een arbeidsplaats hebben gevonden. Loopbaanbeleid en verbeteren van opleidingen en individuele vaardigheden Onder as 2 van de programmatie 2007-2013 van het federale ESF ‘een loopbaanperspectief bevorderen, evenals de diversiteit in de werkgelegenheid en het bestrijden van discriminatie’ vindt men de bevordering van de ontwikkeling van de volledige loopbaan. De doelstelling van deze prioriteit is bij te dragen tot de versterking van de ingevoerde voorziening in het kader van het generatiepact en zo te helpen bij de oprichting van een kader tot verbetering van de tewerkstelling van de ouderen, de jongeren en de vrouwen. 7 projecten werden erken in het kader van as 2 van het OP in 2008. Voor 2009 gaat het om 3 projecten. Het budget bedraagt 2,8 miljoen (waarvan 1,3 miljoen ESF) voor het jaar 2008. Het project bestaat uit het opstellen van een coherent meerjarenplan dat de invoering organiseert van sensibiliseringscampagnes om de mentaliteit duurzaam te veranderen. Dit programma zal tot doel hebben de tewerkstellingsgraad van de oudere werknemers te verhogen en hun uitstapleef139
RS tijd uit de arbeidsmarkt te verhogen om de doelstellingen van Lissabon te bereiken. Het invoeren van trajecten en het op de voorgrond stellen van factoren tot blokkering of vereenvoudiging van een traject van een oudere werknemer zullen geëxploiteerd worden om aantrekkelijk en concreet gemaakt te worden. Volgens de Lissaboncodes valt loopbaanbeleid onder code 63 en dus onder het thema ‘verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers’.69 In Vlaanderen werden heel wat ESF-middelen vrijgemaakt voor de oproepen Loopbaanbegeleiding van 2007 (5 miljoen euro in 2007). In 2008 vond er ook een oproep loopbaanbegeleiding plaats, maar enkel met Vlaamse middelen. Levenslang leren en verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven In Vlaanderen gaan bijna 10 % van alle in 2008 toegewezen middelen of ruim 7 miljoen euro gingen naar het verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven. De meeste middelen gingen hier naar projecten die aansluiten op de uitdaging om het competentiedenken in Vlaanderen te realiseren. Tot de oproepen die inspelen op het aanpassingsvermogen van werknemers behoren deze die ressorteren onder de as transities van werk naar werk onder prioriteit 1 van het Vlaamse ESFprogramma. Hier horen onder andere de Opleidingen voor werkenden thuis. In 2007 werd hier voor 11 miljoen euro toegewezen aan projecten die lopen in 2008 en 2009. In 2008 vond geen nieuwe oproep plaats, in 2009 was dat wel het geval: er werd opgeroepen voor een ESF-budget van 6,8 miljoen euro, de middelen zijn momenteel nog niet toegewezen. De eerste as van prioriteit 1 van het Vlaamse ESF-programma richt zich op de overgang van school naar werk. In 2008 ging hier 7 % van de totale toegewezen middelen naartoe. Het betreft de gesloten oproepen gericht aan de Dienst Beroepsopleiding van het Departement Onderwijs en Vorming, met name Alternerend leren, brug- en voortrajecten (6,75 mio euro in 2007 en 5,5 mio euro in 2008). Op het snijvlak met het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt bevinden zich de oproepen voor het Ervaringsbewijs (1,2 mio euro in 2007, 2,1 mio euro in 2008). In 2009 werd opnieuw een oproep ervaringsbewijs gelanceerd, voor een ESF-oproepbudget van 1,6 miljoen euro. Hiervan werden nog geen middelen toegewezen. Ook de oproepen Loopbaanbegeleiding beogen een verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers. Deze kwamen al aan bod onder het thema ‘loopbaanbeleid’. Bij de 69. Zie ook Vlaamse ESF-projecten ter verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven. 140
RS oproepen die inspelen op de aanpasbaarheid van bedrijven kunnen vooral oproepen uit prioriteit 3 vernoemd worden, met name de oproepen Competentiebeleid sectoren en sectorale (opleidings)fondsen (1,2 miljoen euro in 2007 en 0,3 miljoen euro in 2008) alsook de oproepen Sociale Innovatie en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.70 In de Duitstalige Gemeenschap werden de volgende steunmaatregelen voor de ESF-projecten toegekend voor het jaar 2008/2009: 1.325.815,42 euro voor prioriteitsas 1, waarvan 598.523,90 euro door de Europese Unie (ESF), 598.523,90 euro door de Duitstalige Gemeenschap (DG) en 128.767,62 euro privé gefinancierd worden. Er kan bijzondere nadruk gelegd worden voor prioriteitsas 1 een Project over startende ondernemers van het “Wirtschaftsförderungsgesellschaft”, dat naast de eigenlijke bespreking van stichtingskandidaten zich ook bezighoudt met de bespreking van de bestaanszekerheid en raad geeft bij bedrijfsovernames. De twee laatste punten zijn voor de kleine en middelgrote ondernemingen in de DG belangrijke uitdagingen. In 2008 vonden in totaal 325 besprekingen plaats, die tot 57 concrete oplossingen hebben geleid. In het kader van de as “Ontwikkeling van het menselijk kapitaal, van kennis, van know-how en van onderzoek” worden programma’s ingevoerd die meegefinancierd worden door de structurele fondsen in het Waalse Gewest en in de Duitstalige Gemeenschap, met als doel de ontwikkeling van het levenslang leren. Het gaat in het bijzonder om de ontwikkeling van de bekwaamheidscentra en van de centra voor geavanceerde technologie (via EFRO voor de infrastructuur, via het ESF voor de opleidingsacties), de invoering van de voorziening voor de validering van de competenties en de opwaardering van de verworven ervaring, de ontwikkeling van de alternerende opleiding en de professioneel gerichte opleiding, evenals de strategie van e-learning (gesteund door de AWT). Een tweede golf van projecten in verband met deze as werd in april-mei 2009 goedgekeurd. Op het vlak van het ESF hebben zij betrekking op de acties inzake professioneel gerichte opleiding, de goedkeuring van de competenties en de opwaardering van de verworven ervaring. Een totaalbudget van 65 miljoen euro werd toegekend (ESF+WG/FG). Er werden trouwens 10 nieuwe EFRO-projecten goedgekeurd in verband met de uitrusting van de bekwaamheidscentra en de centra voor geavanceerde technologie voor een totaalbudget van 30,2 miljoen € (WG+EFRO).
70. Deze oproep komt verder nog aan bod onder het thema ‘sociale innovatie’. 141
RS Met de steun van het ESF werden trouwens actieprogramma’s ontwikkeld in het kader van de as “Creëren van ondernemingen en werkgelegenheid” van de programma’s van opleidingsacties die beantwoorden aan de vraag naar competenties van de ondernemingen (via de competentiecentra), en liggen in de lijn van het industrieel beleid en de netwerking van het Gewest (competitiviteitspools en clusters). Een tweede golf van ESF-projecten betreffende deze prioriteit werd geselecteerd in april-mei 2009, voor een budget van 15,6 miljoen €, bovenop het budget dat reeds werd toegekend bij de 1ste projectoproep. De as “Versterking van de territoriale cohesie” van het OP EFRO Doelstelling 2013: “Samen investeren in de stedelijke ontwikkeling!” van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en meer bepaald zijn operatiegroep “Versterking van de buurtinfrastructuren in verband met werkgelegenheid en opleiding” heeft tot doel de opleidingsmiddelen aan te passen aan de technologische evoluties. In 2008 konden twee opleidingscentra (6,2 miljoen euro) en zes geavanceerde technologiecentra worden geconventioneerd (6,1 miljoen euro). EFRO zorgt voor de financiering van de uitrusting in cofinanciering met de Franse Gemeenschap, evenals voor de aanpassing van de infrastructuur. Sociale inclusie van kansengroepen De werkzaamheidsgraad van kansengroepen hinkt in België sterk achter op de globale werkzaamheidsgraad. Via diverse projecten wil men de inschakeling van kansengroepen op de arbeidsmarkt ondersteunen. Zij vormen vaak ook een specifieke doelgroep bij de doelstelling verbeteren van toegang tot de arbeidsmarkt. Aan de sociale inclusie van kansengroepen is prioriteit 2 van het Vlaamse ESF-programma gewijd. Kansengroepen zijn personen met een arbeidshandicap, allochtonen, ouderen, kortgeschoolden en langdurig werklozen, maar de lijst is niet limitatief. Binnen deze prioriteit wordt gewerkt aan specifieke instrumenten om de integratie van deze groepen op de arbeidsmarkt te kunnen realiseren. Er wordt gefocust op werkervaring, aangepaste trajecten voor kansengroepen en het werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale economie. In 2008 ging hier bijna 13 mio euro of 16 % van alle in 2008 toegewezen middelen naartoe. De grootste budgetten gingen naar de oproepen Werkervaring (8,1 miljoen euro in 2007 en 7,8 miljoen euro in 2008) en naar Bijzondere acties voor prioritaire kansengroepen (1,65 miljoen euro in 2007 en 3,3 miljoen euro in 2008 voor 2008 en 2009 samen). 142
RS In Brussel draagt het ESF-programma Doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid bij tot de invoering van regionale en Europese prioriteiten op het vlak van cohesie en sociale insluiting van “achtergestelde” personen op de arbeidsmarkt (te wijten aan een gebrek aan kwalificatie, een vreemde nationaliteit of afkomst, een fysieke handicap …) via steun aan begeleidingsacties bij de professionele inschakeling of het creëren van zijn eigen job (zie punt ondernemerschap). Zo tracht het ESF-programma de processen integratie / professionele doorstroming te vergemakkelijken. Zo zal men opmerken dat, zonder exhaustief te zijn, de cellen inschakeling van de 19 OCMW’s van het Gewest 10.43571 werkzoekenden hebben ontvangen die recht hebben op het leefloon (of gelijkgesteld). Gelijktijdig wil het programma de invoering bevorderen van maatregelen die de verbetering tot doel hebben van het human resourcesbeheer ten dienste van de onderneming (maatregelen in de strijd tegen discriminatie). Men zal opmerken dat 14 charters betreffende de diversiteit in ondernemingen werden ondertekend in 2008 (zie punten gelijkheid van kansen). In de Duitstalige Gemeenschap werd 3.490.276,00 euro voor prioriteitsas 3 toegekend, waarvan 1.592.561,18 € door het ESF, 1.600.239,47 € door de DG en 297.475,35 € privé gefinancierd werden. De Duitstalige Gemeenschap heeft vanaf juli 2007 de integratieweg voor sterk achtergestelde personen opnieuw gestructureerd en nieuwe integratiemaatregelen ingevoerd. In het kader van 4 pilootprojecten werden in 2008 in totaal 115 personen begeleid. Het ESF steunde deze voorstellen met een bedrag van 251.504 €. Op lange termijn moet via deze nieuwe structuur een betere overgang bereikt worden tussen de maatregelen en de persoonlijke coaching. Zoals hierboven aangegeven worden specifieke projecten gesteund voor de groepen van prioritaire rechthebbenden in het kader van de as “Sociale insluiting“ van de ESF-programma’s Waalse Gewest / Franse Gemeenschap. Gelijke kansen en diversiteit Gelijkheid van kansen en diversiteit bewegen als horizontale prioriteit doorheen de ESF programma’s van Vlaanderen, de federale overheid, Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap. Wallonië neemt het respect voor deze beginselen op als selectiecriterium bij projectoproepen. Ook projectvoorstellen in de Duitstalige Gemeenschap moeten beschrijven welke specifieke maatregelen genomen worden om de gelijk71. 8.814 verschillende rechthebbenden 143
RS heid van kansen te vrijwaren. Sommige projecten zetten dit thema echter concreet in de kijker. Het project Ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting uit het federale ESF-programma, moet het perspectief van mensen in armoede en sociale uitsluiting binnenbrengen in de federale overheidsdiensten. Door deze kijk binnen te brengen wil men de dienstverlening naar deze doelgroep, die vaak met uitsluiting te maken krijgt, te verbeteren. Op die manier wordt ook de dienstverlening naar de burger toe verbeterd. Om deze doelstellingen te realiseren worden ervaringsdeskundigen gedetacheerd naar verschillende overheidsdiensten zoals de FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Justitie en de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. Taken van de ervaringsdeskundigen zijn het verbeteren van het onthaal, het stimuleren van een doelgroepgerichte en aangepaste communicatie, het bevorderen van de leesbaarheid van documenten en brochures en het signaleren van veel voorkomende knelpunten bij de doelgroep. Het project “label Gelijkheid Diversiteit” heeft als doel de aanwervingscapaciteit van de ondernemingswereld rechtstreeks te viseren inzake diversiteit, de strijd tegen discriminatie en een inclusieve arbeidsmarkt. In Brussel gaan meer dan een kwart van de middelen van het ESF-programma naar gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de invoering van een diversiteitsbeleid op de arbeidsmarkt. Het gaat om een zeer pregnante problematiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een belangrijke maatregel in dit verband is de opvang voor kinderen van werkzoekenden. Brusselse werkzoekenden worden geconfronteerd met een nijpend gebrek aan plaatsen in de kinderopvang wat hen belet om te solliciteren, een opleiding te volgen of zelfs een job te aanvaarden. Met het Kinderdagverblijf en een partnerschap met crèches in Brussel worden plaatsen voor kinderen van werkzoekenden gecreëerd. Het “Maison d’enfants” van actiris heeft in juni 2007 een tweede site geopend met een capaciteit van 48 plaatsen. Het aantal beschikbare plaatsen voor ouders die opnieuw werk hebben gevonden of die nauwkeurige acties uitvoeren in het kader van hun zoektocht naar werk is gestegen van 58 (jaarlijks gemiddelde) in 2007 naar 78 plaatsen in 2008. De projectoproep betreffende de kinderopvang (0 tot 3 jaar) van de werkzoekenden gelanceerd in 2008 heeft geleid tot een lichte daling van de beschikbare plaatsen in de partnercrèches voor de werkzoekenden volgens een actie van socioprofessionele inschakeling. De Nederlandstalige crèches die over nieuwe structurele mogelijkheden beschikten hebben zich niet meer kandidaat gesteld, net zomin als bepaalde vroegere Franstalige partners. Eind 2008 waren 78 plaatsen beschikbaar in het partnernetwerk. Zoals hiervoor aangegeven vormt de strijd tegen elke vorm van discriminatie 144
RS van de tewerkstelling en meer algemeen van bevordering van de diversiteit een essentiële inzet voor een multiculturele stad / regio als Brussel. 3 % van het budget van het programma wordt rechtstreeks besteed aan dit soort tegemoetkoming tegelijkertijd gericht op de sensibilisering en de hulp van het ontwikkelen van concrete acties in het professionele milieu. De programmatie EFRO van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest streeft in haar as 2 de doelstelling na om de toegang van de inwoners van de prioritaire interventiezone tot de opleiding – inschakeling te vergemakkelijken, meer bepaald door een verhoging van het aantal opvangplaatsen voor de kinderen op jeugdige leeftijd. EFRO zal hiertoe bijdragen door de cofinanciering van de infrastructuren voor kinderopvang. Drie crèches werden in 2008 geconventioneerd (op 8 geselecteerde), met als doel de creatie van 152 opvangplaatsen voor een budget van 4,6 miljoen euro. Het overeenstemmen van het beroeps- en privéleven en de gelijke kansen zijn prioriteiten die worden gesteund in het kader van de as “Sociale insluiting” van de ESF-programma’s van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap. Worden in het bijzonder gesteund de projecten op het vlak van kinderopvang. Sociale innovatie Innovatie is als horizontale prioriteit opgenomen in het Vlaamse ESF-programma. Hieronder worden vooral oproepen gelanceerd, die flankerend en versterkend zijn t.a.v. de verticale prioriteiten. Onder de innovatieve oproepen Sociale inclusie en Activerende arbeidsmarkt, die capaciteitsversterking van dienstverleners beogen gericht op transities van respectievelijk niet-werkenden en werkenden, werden projecten goedgekeurd die aansluiten bij nagenoeg alle Lissaboncodes. Deze innovatieve oproepen betreffen in 2008 de eerste fase (samen 0,3 miljoen euro). In 2009 werden de budgetten voor de tweede fase toegewezen (2 miljoen euro). Omwille van de nood aan kennisontwikkeling en -deling rond het thema Competentiebeleid, werden de innovatieve oproepen Lerende netwerken competentiemanagement gelanceerd (1,9 miljoen euro in 2008). Onder lissaboncode 63 wordt het ontwerpen en verspreiden van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden gevat. Het gaat hier over de oproepen Sociale Innovatie en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, samen goed voor bijna 2 miljoen euro. Deze oproepen gebeurden niet binnen prioriteit 4 “Innovatie”, maar binnen prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij”, aangezien zij sinds de vorige programmaperiode het stadium van pilootproject zijn ontgroeid. 145
RS Goed bestuur en partnerschapswerking Goed projectbeheer en partnerschapswerking worden bij alle ingediende Vlaamse ESF-projecten gehanteerd als criteria om de kwaliteit te beoordelen. Op die manier worden beide aspecten doorheen alle prioriteiten van het Vlaamse ESF-programma gewaarborgd. Door de definitie rol van piloten en opdrachthouders in het Operationeel Programma zijn alle arbeidsmarktactoren actief betrokken bij de opmaak, opvolging en uitvoer van het programma. In 2008 situeert de innovatie in het kader van het OP ESF van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – waaronder het bestuur en het partnerschap één van de transversale prioriteiten is – hoofdzakelijk op het niveau van de hervorming van het partnerschap, zowel op het vlak van de inhoud van de programma’s, als van de evaluatie ervan. 14,5 % van de geschatte uitgaven in 2008 worden besteed aan de as tegemoetkoming betreffende de versterking van de coördinatie van de partnernetwerken en van de prospectieve analysestap van de noden van de arbeidsmarkt (die volledig aansluit bij de twintigste richtlijn voor de werkgelegenheid). In 2008 telde men 4 thematische netwerken, 157 partners betrokken bij één of meer van deze netwerken, waarvan 24 institutionele actoren (met inbegrip van de sociale gesprekspartners). De financiële procedures werden eveneens herzien. De methodologie werd opnieuw algemeen onderzocht om de eventuele tekortkomingen te bepalen en de voorzieningen opnieuw te bepalen. Zo werden de inhoud van de operaties “Guidance/RAE” (hoofdzakelijk de groepsformules), Begeleiding van de rechthebbenden op het leefloon (waarvan de financiering opnieuw gericht was op de regionale competenties) en Begeleiding tot de creatie van zijn job (herstructurering van het proces van socioprofessionele inschakeling) herzien en aangepast in 2008. De projectoproepen (of gelijkwaardige procedure) gelanceerd in het eerste kwartaal 2008 heeft ook gezorgd voor de selectie van nieuwe operatoren voor het opstellen van deze drie acties, evenals van het gedeelte Partnerschap van de kinderopvang (prioriteit 2). Sommige van deze operatoren hebben er zo voor gezorgd dat de rechthebbenden van deze acties werden gediversifieerd, gelet op het specifieke publiek waarmee zij zich bezighouden, en het aanbod van deze acties beter te verdelen over de verschillende geografische zones van het BHG. De rol die sinds 2001 is voorbehouden aan de expert “ENIAC” van het BHG heeft het trouwens mogelijk gemaakt om de schakel in te voeren tussen de operaties meegefinancierd door het ESF, de acties gevoerd door de verschillende autoriteiten in het kader van het Nationaal Hervormingsprogramma 146
RS (NHP) en de Europese Strategie voor de werkgelegenheid, evenals de interacties tussen de verschillende voorzieningen (waaronder de andere OP actief in Brussel). De prospectieve analyse van de context en van de noden van de markt van de werkgelegenheid wordt trouwens aangevuld door de verspreiding van nuttige informatie, zowel van de werkzoekenden, als van de werkgevers en van de partners actief op de Brusselse arbeidsmarkt zou op termijn voor een betere aanpassing moeten zorgen van het gedrag van de actoren betrokken bij deze evoluties, evenals de invoering van de thematische partnerschappen. In termen van nieuwe acties gevoerd in verband met die plan in 2008 zal men met name de verwezenlijking aanhalen van een site met informatie over de arbeidsmarkt (IMT-B). Tot slot vormt het partnerschapsnetwerk gevormd door het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een soort innoverend “laboratorium” inzake bemiddeling op de arbeidsmarkt. Voor het ESF in de Duitstalige Gemeenschap werd 465.255,32 euro voor prioriteitsas 4 vastgelegd, waarvan 243.899,03 euro door het ESF, 219.200,66 euro door de DG en 2.155,63 euro privé gefinancierd werd. Op grond van de bijzondere kenmerken van de arbeidsmarkt van de DG werd een Project inzake waarneming van de arbeidsmarkt gelanceerd. Naast de voorbereiding van statistieken worden ook specifieke thema-analyses gemaakt, zoals bijvoorbeeld een Demografiemonitor voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen op de arbeidsmarkt. Voor prioriteitsas 5 wordt voorzien in 335.360,42 euro, waarvan telkens 50 % door het ESF en door de DG gefinancierd wordt. Hiermee werd tijdens de eerste jaren de begeleiding van de uitvoering van de administratie gefinancierd. De programmatie in het Waalse Gewest en in de Franse Gemeenschap wordt geleid door concentratie van de middelen, zowel op geografisch als op thematische gebied, om de effecten van hefboom, synergie en kritieke massa te genereren. In dit opzicht werd het begrip “projectportefeuille” ontwikkeld, om de partnerschappen te bevorderen en de synergie tussen operatoren en projecten. Op het vlak van de selectie van de projecten hebben de Regeringen een open en objectieve procedure ingevoerd. De projecten neergelegd in het kader van de projectoproepen gelanceerd door de Regeringen worden geëvalueerd door een onafhankelijke Task force, samengesteld uit universiteitsprofessoren en vertegenwoordigers van de ondernemingswereld.
147
RS 4.3.3. Doelstelling ”Europese Territoriale Samenwerking” Wat doelstelling “Europese Territoriale Samenwerking” betreft, nemen de gemeenschappen en gewesten deel aan drie samenwerkingsvormen: grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en interregionale samenwerking. Wat de grensoverschrijdende samenwerking betreft kunnen volgende programma’s worden vermeld: Grensregio Vlaanderen-Nederland (Interreg IV A), Euregio Maas-Rijn (Interreg IV A), Vlaanderen-Wallonië-Frankrijk (Interreg IV A), Grand Région (Interreg IV A), Twee Zeeën (Maritieme grensregio: Engeland-Frankrijk-VlaanderenNederland Interreg IV A). Betreffende de transnationale samenwerking kan verwezen worden naar Noordzee regio (Interreg IV B) en Noordwest-Europa (Interreg IV B). Tenslotte kunnen wat de interregionale samenwerking betreft volgende programma’s worden opgesomd: INTERACT II, URBACT II, ESPON/ORATE, INTERREG IV C. Hieronder wordt per regio aangegeven aan welke programma’s zij deelnemen. Ter illustratie worden enkele lopende projecten toegelicht. Brussels Hoofdstedelijk Gewest In het kader van het Cohesiebeleid 2007-2013 van de Europese Unie komt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in aanmerking voor 3 programma’s ingevoerd krachtens de Doelstelling Europese Territoriale Samenwerking: (1) Transnationale samenwerking: Interreg IV B Noord-West Europa (ENO), (2) Interregionale Samenwerking: Interreg IV C en (3) Thematisch netwerk van steden: Urbact II. Hieromtrent merkt men op dat de MIVB als Lead Partner van het project Tramstore 21 (EFRO-tegemoetkoming van 5,36 miljoen euro) deelneemt aan de invoering van prioriteit 2 (Connectivity) van het programma Interreg IV B ENO. De operatie gebeurt in het kader van de doelstelling van veralgemeend gebruik van nieuwe technologieën die het milieu naleven in de transportsector, beoogd door de strategie van Göteborg. Zij betrekt immers partnersteden met als doel samen een typische uitdagen op te lossen van de stedelijke zones: de ontwikkeling met minder schade (meer bepaald milieuschade) van de infrastructuur nodig voor de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer.
148
RS Wat het themanetwerk van steden betreft, maakt Urbact II, het agentschap voor territoriale ontwikkeling (ATO)72, deel uit van de werkgroep Joining Forces die zich wil focussen op de Steden-Gewesten als motor voor de concurrentie en de duurzame ontwikkeling. Vlaanderen Net als de EFRO-projecten binnen de doelstelling “Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” van het cohesiebeleid van de EU, schrijven ook deze in doelstelling “Europese Territoriale Samenwerking” zich grotendeels in de Lissabonstrategie voor groei en jobs in. Meer specifiek komen hierbij het stimuleren van onderzoek, verbeteren van innovatieve toepassingen, en uiteenlopende ondersteuning aan de economie (met nadruk op de versterking van de industriële basis of de overgang naar een duurzame economie) aan bod. Vlaanderen neemt deel aan volgende programma’s: - grensoverschrijdende samenwerking: Grensregio Vlaanderen-Nederland (Interreg IV A), Euregio Maas-Rijn (Interreg IV A), VlaanderenWallonië-Frankrijk (Interreg IV A), Twee Zeeën (Interreg IV A), Maritieme grensregio: Engeland-Frankrijk-Vlaanderen-Nederland; - transnationale samenwerking: Noordzee regio (Interreg IV B), Noordwest-Europa (Interreg IV B); - interregionale samenwerking: INTERACT II, URBACT II, ESPON/ORATE, INTERREG IV C. Alle Doelstelling 3-programma’s, met uitzondering van het Maritiem programma, werden voorjaar 2009 door de EC goedgekeurd. Een belangrijk projectvoorbeeld is “Bio Base Europe”, waartoe op 12/12/2008 de EU, Vlaanderen en Nederland middels een Interreg IV-project beslisten de krachten te bundelen en hieraan 21 miljoen euro toe te wijzen. Het project “Bio Base Europe” betreft de bouw van een polyvalente proefinstallatie voor industriële biotechnologie en bioraffinage te Gent (Vlaamse bijdrage), en een opleidingscentrum voor procesoperators in Terneuzen (Nederlandse inbreng), met een cofinanciering van 7 miljoen euro. Dit samenwerkingsverband tussen Ghent Bio-Energy Valley en Biopark Terneuzen zal onderzoeks- en opleidingsfaciliteiten voor bioprocessen bouwen om de ontwikkeling van een duurzame biogebaseerde economie in Europa te versnellen. Bio Base Europe moet het belangrijkste centrum voor de bio72. Voorheen (t.e.m. 2008) het Gewestelijk secretariaat voor stedelijke ontwikkeling (GSSO). 149
RS gebaseerde economie in Europa worden, en het eerste open innovatie- en opleidingscentrum voor de biogebaseerde economie. De Gentse proefinstallatie “Bio Base Europe Pilot Plant” zal zich hoofdzakelijk richten op technologieën van de tweede generatie en proeffaciliteiten verschaffen die de opschaling van nieuwe bioprocessen naar een industriële schaal mogelijk maken. De ingebruikname (kost geraamd op 13 miljoen euro) moet eind 2009 starten. Het Terneuzense Bio Base Europe Training Center, zal het industriebrede tekort aan vakkundige procesoperators en technische onderhoudsspecialisten, vooral voor de biogebaseerde economie, aanpakken (investering van 8 miljoen euro, in 2010 in gebruik). Wallonië Het Gewest geniet eveneens de tegemoetkoming van EFRO in het kader van de Doelstelling territoriale samenwerking, via verschillende programma’s: Frankrijk – Wallonië – Vlaanderen, Grande Région, Euregio Maas-Rijn (INTERREG IV A), Noordoost-Europa (INTERREG IV B) en interregionaal gedeelte (INTERREG IV C). De programma’s werden door de Europese Commissie goedgekeurd tussen september en december 2007 en werden ingevoerd in 2008. Wat de invoering betreft, wenste het Waalse Gewest een complementariteit te ontwikkelen met haar programma’s Convergentie en Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid. De link met de Strategie van Lissabon wordt verzekerd via de prioriteiten inzake concurrentievermogen, innovatie, ontwikkeling van de human resources en duurzame ontwikkeling in de verschillende programma’s: steun aan technologische samenwerking, grenstoegang tot het risicokapitaal, samenwerking op het vlak van opleiding en onderwijs, steun aan netwerking op internationaal niveau (meer bepaald in verband met de competitiviteitspools), ontwikkeling van hernieuwbare energie,… De gesteunde projecten dragen dus rechtstreeks bij tot de verwezenlijking van verschillende punten van het NHP, meer bepaald tot de steun aan O&O, de netwerking en de internationalisering van de onderzoeksactoren en van de ondernemingen, de overdracht van kennis en de valorisering van het onderzoek, de stimulering van het ondernemerschap, de ontwikkeling van de KMO’s (financiering, diensten voor steun) en hun netwerking, duurzame ontwikkeling, levenslang leren, inschakeling op de arbeidsmarkt, steun aan mobiliteit, …
150
RS Duitstalige Gemeenschap In het kader van doel 3 “Europese territoriale samenwerking“ neemt de Duitstalige Gemeenschap deel aan twee operationele programma’s: het programma “Euregio Maas-Rijn“ en het programma “Groβregion“. Het INTERREG IV A Programma van de Euregio Maas-Rijn werd op 18 september 2007 door de Europese Commissie goedgekeurd. Het totaalbudget van het programma bedraagt 144,08 miljoen euro, het maximumbedrag uit het EFRO 72,04 miljoen euro. Het operationele programma concentreert zich op 3 prioriteiten: versterking van de wetenschapsstructuur, steun aan de wetenschap, innovatie en het creëren van meer en betere arbeidsplaatsen; natuur en milieu, energie, natuurlijke bronnen en mobiliteit, evenals levenskwaliteit. In November 2008 werden de eerste 12 projecten met een EFRO-aandeel van 18,4 miljoen euro goedgekeurd. Voor de Duitstalige Gemeenschap is het Project “Sustainable Industrial Sites (SIS)“ onder de bevoegdheid van het “Wirtschaftsförderungsgesellschaft Ostbelgiens” in samenwerking met partners uit Duitsland, Belgisch en Nederlands Limburg en Luik. Doel van het project, waarvoor EFRO-middelen voor een bedrag van 856.780 euro ter beschikking staan, is de ontwikkeling van grensoverschrijdend inzetbare instrumenten voor de regeling van duurzame, respectievelijk in hernieuwbare energieën gespecialiseerde bedrijfsgebieden. Voor het programma “Groβregion“ staan voor de periode 2007-2013 middelen voor een totaalbedrag van 106 miljoen euro uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) ter beschikking. In 2008 werden 51 projecten met een EFRO-volume van 42.976.683 miljoen euro door de stuurgroep goedgekeurd. Dit komt overeen met meer dan 40 % van de ter beschikking staande EFRO-middelen. Het Project Enerbiom verenigt partners uit Rheinland-Pfalz, Lotharingen, Luxemburg, Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap van België (Agra-Ost) met als doel planten op hun potentieel inzake energiewinning te testen. Voor dit project heeft de stuurgroep ongeveer een miljoen euro EFRO-middelen ter beschikking gesteld. Daarmee neemt dit project in het bijzonder de geïntegreerde richtlijn 11 van de Lissabonstrategie over het duurzame resourcemanagement in aanmerking.
151
RS
4.4. Bijdrage van het cohesiebeleid aan het bestrijden van de economische crisis In een mededeling van de Europese Commissie73 van eind 2008 werd het belang van de bijdrage van het cohesiebeleid voor het bestrijden van de economische crisis aangegeven. Deze mededeling bouwde o.a. voort op het Europees Economisch Herstelplan (26/11/2008) waarin werd vermeld dat met het oog op het stimuleren van de economie de structuurfondsen sneller moesten worden ingezet. Naast een aantal wetgevingswijzigingen stelde de Europese Commissie ook een aantal principes en acties voorop en moedigt de lidstaten aan om: acties te richten op slimme investeringen, de mogelijkheden van innovatieve financiering voor KMO’s te benutten, bestaande kansen te benutten, het versnellen van programma’s en het op peil houden van overheidsinvesteringen. In februari 2009 heeft de Europese Commissie beslist de Structuurfondsen flexibeler te maken. De termijn waarbinnen de lidstaten hun toewijzingen uit de financieringsperiode 2000-2006 moeten gebruiken werd verlengd met 6 maanden (tot 30 juni 2009).74 Eind mei 2009 werd dan effectief een uitgebreid pakket maatregelen betreffende het cohesiebeleid van kracht om Europa uit de crisis te helpen.75 Het pakket betreft een massale geldinjectie in de vorm van extra voorschotten uit de structuurfondsen (6,25 miljard euro voor de 27 lidstaten), de mogelijkheid tot onmiddellijke financiering van grote projecten, de vereenvoudiging van het systeem van voorschotten, de vereenvoudiging van het terugbetalingssysteem, de vergemakkelijking van het beheer van financiële instrumenteringsregelingen (EFRO/ESF) door een combinatie van subsidies en leningen en de mogelijkheid voor lidstaten om EFRO-middelen (tot 4 % van hun toewijzing) aan te wenden voor investeringen in energie-efficiënte en hernieuwbare energie op het vlak van huisvesting. Hieronder wordt beschreven in welke mate de regio’s gebruik maken van de verhoogde flexibiliteit in het kader van de uitvoering van de structuurfondsen.
73. Cohesiebeleid: investeren in de reële economie, COM (2008) 876 definitief 74. Beslissing van de Europese Commissie van 11 februari 2009. 75. “De weg naar herstel: het cohesiebeleid zal Europa uit de crisis helpen”, Document IP/ 09/703,05/05/2009 152
RS 4.4.1. Brussels Hoofdstedelijk Gewest De gevolgen van de crisis laten zich bijzonder voelen op het niveau van de gewestelijke begroting. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd dus geconfronteerd met een daling van de inkomsten in vergelijking met waar zij op had gerekend, hetgeen twee gevolgen had voor de uitvoering van het OP. Enerzijds werd het vermogen tot cofinanciering van het Gewest verminderd. Anderzijds werden de mogelijkheden om aan bepaalde geselecteerde projecten voorschotten toe te kennen, waardoor zij konden opstarten, verminderd. In tegenstelling tot de twee andere Gewesten heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen echt herstelplan, buiten de steunmaatregelen aan de ondernemingen, waardoor de Brusselse begroting geen nieuwe maatregelen kan financieren. De prioriteit van de gewestelijke actie is nieuwe jobverliezen te vermijden door een versterking van de coördinatie tussen de actoren en de preventieve ontwikkeling (zonder echter de strijd tegen de socioprofessionele uitsluiting te verwaarlozen). Via het bijkomende voorschot van 2,5 % van het totaalbedrag gestort door de Europese Unie in 2009 konden 25 financieringsovereenkomsten gesloten worden en konden alle voorschotten gestort worden om de verst gevorderde projecten zich zo snel mogelijk te laten ontwikkelen. De mogelijkheid om de datum van betoelaagbaarheid van de uitgaven te verlengen van de programmatie 2000-2006 tot 30/06/2009 werd gevraagd en verkregen bij de Commissie door de beheersautoriteiten van de DOCUP ESF Doelstelling 3 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, evenals door de DOCUP EFRO. Zoals in de reglementering bepaald is, wordt een strategisch rapport uitgewerkt. Dit rapport zal rekening houden met de effecten van de evolutie van de socio-economische context en zal in voorkomend geval enkele aanbevelingen formuleren. De conclusies van dit rapport zullen een zicht geven of wijzigingen in het OP nodig zijn om deze aan de socio-economische veranderingen aan te passen en er het actieveld aan te passen indien nodig. Er wordt de mogelijkheid bestudeerd, die bestaat voor alle lidstaten om fondsen van EFRO (tot een bedrag van 4 % van de fondsen die hen maximum toegekend werden) aan verbeteringsmaatregelen voor de energie-efficiëntie en hernieuwbare energieën in woningen te investeren. Dit zou een verandering in het OP vergen. In de Brusselse regio worden de mogelijkheden om een JESSICA-fonds op te zetten bestudeerd om de liquiditeitsproblemen van bepaalde projecthouders te kunnen aanpakken zodat ze kunnen starten. 153
RS ACTIRIS stelt
vast dat haar missie om werkzoekenden en bedrijven te begeleiden het best vorm krijgt tegelijk naar een sterkere individualisatie en een grotere diversificatie van het aanbod van diensten. Deze wordt uitgevoerd enerzijds via de decentralisatie van haar eigen activiteiten en anderzijds door sterkere samenwerking en partnerschappen met het geheel van de actoren die werkzaam zijn in het domein van de bemiddeling op de arbeidsmarkt. Het publiek waar het operationele programma op doelt zijn de personen die een groter risico lopen om professioneel buitengesloten te worden vanwege individuele “discriminerende” karakteristieken. Het programma neigt bijgevolg de acties van de openbare diensten te vervolledigen en/of te versterken. Bovendien werd het doelpubliek verbreed naar werkzoekenden die tenminste twee jaar werkloos geweest zijn en de werkzoekenden boven de 45 jaar. 4.4.2. Vlaanderen
Wat de programmaperiode 2000-2006 betreft, werd wat EFRO betreft, de verlenging gevraagd van de eligibiliteitsperiode van de uitgaven voor de diverse Vlaamse programma’s (doelstelling 2 en Urban) met 6 maanden tot 30 juni 2009. Voor het programma 2007-2003 stelde zich, gezien de reeds hoge benuttingsgraad, niet onmiddellijk de noodzaak tot fundamentele, inhoudelijke wijzigingen. Met het oog op een vlottere uitvoering van het programma door de vermindering van de administratieve lasten voor projectpromotoren en beheersautoriteit, werd evenwel ingegaan op de geboden mogelijkheid bepaalde uitgaven te aanvaarden op forfaitaire basis (en niet langer op basis van voorlegging van bewijsstukken). In antwoord op de economische crisis ging het ESF-Agentschap Vlaanderen in op de door de Europese Commissie geboden mogelijkheid tot verlenging van de geldigheidsduur van de uitgaven voor de programmaperiode 2000-2006. Via een eenmalige oproep werden voor bijna 12 miljoen euro projecten goedgekeurd die konden lopen tot en met eind juni 2009. Er werd vooralsnog niet ingegaan op de mogelijkheid om aanvullende voorschotten uit het ESF te bekomen. Er bestaat geen noodzaak om n.a.v. de economische crisis nieuwe prioriteiten te stellen in het ESF-programma. Het OP is voldoende ruim opgevat om inhoudelijke bijsturingen toe te laten zonder aan de prioriteiten zelf te raken. 4.4.3. Waals Gewest en Franse Gemeenschap Er werden verschillende reglementaire bepalingen of wijzigingen vastgelegd door het Europese herstelplan om de Europese structurele fondsen er154
RS toe aan te zetten om de investeringen te steunen in het Waalse Gewest en in de Franse Gemeenschap, zowel op het vlak van de programmatie 20002006, als van de programmatie 2007-2013. Op het vlak van de programmatie 2000-2006 werd van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de betoelaagbaarheid van de uitgaven te verlengen tot 30 juni 2009 voor een bepaald aantal dossiers, met inbegrip van de steunstelsels. Op het niveau van het ESF konden hierdoor acties versterkt worden die waren erkend in 2004-2006 (dit vertegenwoordigt een budget van 6,3 miljoen € in Doelstelling 3 en van 2,5 miljoen € in Doelstelling 1), en de projecten gedragen door de publieke opleidingsoperatoren te identificeren die het best in staat zijn om te antwoorden op de dringende vragen (via meer bepaald de reconversiecellen, de partnerschappen ondernemingenonderwijs voor sociale promotie) die de bedragen 2000-2006 zullen kunnen genieten die tegen eind juni 2009 zullen zijn vrijgemaakt. In het kader van de EFRO-programma’s heeft de Waalse Regering eveneens van de mogelijkheid gebruikt gemaakt, geboden door de beslissing van de Commissie van 11 februari 2009 betreffende de richtlijnen voor de afsluiting, die voortaan een overschrijding toestaan van 10 % per as (in plaats van 2 %), voor zover het globale budget wordt gerespecteerd. Op het vlak van de programmatie 2007-2013 werd de mogelijkheid die het nieuwe EFRO-reglement bood (nr. 397/2009), om voortaan de uitgaven te aanvaarden niet op basis van werkelijke kosten, maar op basis van een forfait, teruggekaatst naar de rechthebbenden. De wijziging van artikel 55 van het algemeen reglement dat de controle van de ontvangsten schrapt voor de projecten van minder dan 1 miljoen € in totale kosten, werd eveneens geïntegreerd in de betoelaagbaarheidsregels, vastgelegd door de Regering. 4.4.4. Duitstalige Gemeenschap De wereldwijde crisis op de financiële markten, die een globale economische crisis tot gevolg had, werkt na op de arbeidsmarkt in de DG, ook al zijn de gevolgen hier wat later te merken. Zo steeg het percentage werkzoekenden in juni tot 7,9 %, aanzienlijk meer dan in het voorjaar. In de DG werden eerst concepten opgesteld, die door een nieuwe projectoproep vanaf mei 2009 worden omgezet. Hierbij gaat het prioritair om de inachtneming van de demografische wijzingen, de verbetering van de maatschappelijke integratie, steun aan innovatie en verbetering van de integratiekansen voor vrouwen. Zo moeten de gevolgen in het bijzonder door een achtergesteld publiek moeten opgevangen worden. 155
RS
156