Lessen uit strafrechtvervolging Schrover, A.J.M. Ing. MSHE Hoofd Kwaliteit, Veiligheid en Milieu van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) Postbus 1, 1755 ZG Petten
[email protected]
Samenvatting Op de Onderzoeks- en bedrijven Locatie Petten (OLP) werken bij ECN en de ECNdochter NRG respectievelijk ruim 600 en 300 medewerkers. De meeste van hen zijn hoog opgeleide Béta-wetenschappers die werken in meer dan honderd laboratoria en met vele testinstallaties. Eind 2003 werden de bedrijven op de OLP opgeschrikt door een inspectie door de milieu-politie onder aanvoering van een officier van justitie. De meerdaagse inspectie betrof de opslag van gevaarlijke chemicaliën binnen in de laboratoria en buiten in de gasflessen- en chemicaliën-bergingen. Er werd strafrechtvervolging ingesteld bij de rechtbank in Alkmaar en later hoger beroep bij het Hof in Amsterdam. Dit artikel beoogt twee doelen te bereiken: - duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van controversiële kwesties inzake de opslag van gevaarlijke stoffen welke ook in de opvolging van CPR 15-1 door PGS 15 een rol hebben gespeeld; - uit de rechtsgang af te leiden welke de gevolgen zijn voor de positie van de veiligheidskundige en de werkwijze van deze functionaris. De gebruikte methoden zijn die van het strafrecht. Ten aanzien van de positie van de veiligheidskundige is nagegaan in welke mate de normen alternatieve oplossingen toestaan en waarom de rechters het oordeel van onafhankelijke deskundigen c.q. veiligheidskundigen met betrekking tot de gelijkwaardigheid van die alternatieve oplossingen al dan niet hebben gehonoreerd. Het vonnis van de rechtbank in Alkmaar en in Amsterdam luidde vrij vertaald: er wordt strikt vastgehouden aan de norm, waarbij door onafhankelijke deskundigen gesteunde alternatieve oplossingen als niet gelijkwaardig zijn beoordeeld. Een belangrijke rol hierbij heeft gespeeld het ontbreken van voor aanvang van de activiteit opgestelde risico-beoordelingen waarin de gelijkwaardigheid zou moeten zijn vastgelegd. Het Hof te Amsterdam heeft ECN op een aantal ontslagen van rechtsvervolging omdat ECN mocht afgaan op de visie van de handhavende overheden. Het is duidelijk dat wil een bedrijf c.q. een gecertificeerde veiligheidskundige het belang van het bedrijf juridisch in voldoende mate veiligstellen, deze vóór de feitelijke realisatie een op schrift gestelde beoordeling dient te maken waarin de gelijkwaardigheid van een alternatieve oplossing wordt aangetoond of waarin wordt gemotiveerd dát en waarom de invulling van een doelvoorschrift voldoet. De conclusie dat een alternatieve invulling van een middelvoorschrift of de invulling van een doelvoorschrift een vooraf schriftelijke vastgelegde oplossing inclusief
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
1 van 16
risicobeoordeling c.q. motivering vraagt, leidt er toe dat er veel sterker dan thans het geval is dient te worden geanticipeerd. Dit leidt tot: - een werkwijze met veel aandacht voor preventie en zelfs pro-actie (een positief effect); - de noodzaak de risico-beoordeling goed te onderbouwen. Dit stelt weer hoge eisen aan het vakmanschap van de veiligheidskundige in termen van het vermogen aan te tonen dat de gekozen oplossing tenminste gelijkwaardig is aan best practicable of best technical means (technical of practicable: afhankelijk van het onderwerp); - een verdere professionalisering van de werkwijze van de veiligheidskundige (bijvoorbeeld de methode van risico-beoordeling, de registratie, de opleiding etc.). Deze professionalisering laat zich naar mijn mening het best inpassen binnen een arbo-management systeem (ams); - een minder prominente rol van de overheid als degene die "het fiat afgeeft" (uiteindelijk geeft ook het fiat van een overheid namelijk geen 100% garantie - de rechter heeft het laatste woord en kan het fiat van de overheid "overrulen"); - de conclusie dat branche-oplossingen (arbo-catalogi) onder voorwaarden effectief en efficiënt kunnen zijn; - een sterke toename van de rol van overheden tijdens de milieuvergunningverlening, zoals bijvoorbeeld de implementatie van PGS 15. Het is daarbij de vraag of overheden tijdig zullen reageren en professionaliseren. Neemt een bedrijf de arbeidsomstandigheden niet serieus dan zal bij controle door een overheid het bedrijf het risico lopen de gang naar de bestuurs- of strafrechter te moeten maken en het bedrijf zal hierdoor risico's lopen (economische- en imagoschade).
Inleiding Op de Onderzoeks- en bedrijven Locatie Petten (OLP) werken bij ECN en de ECNdochter NRG respectievelijk ruim 600 en 300 medewerkers. De meeste van hen zijn hoog opgeleide Béta-wetenschappers die werken in meer dan honderd laboratoria en met vele testinstallaties. Beide ondernemingen hebben hun oorsprong in nucleair onderzoek. Vanaf 1976 werd ook niet-nucleair energie-onderzoek gedaan; ECN verricht op dit moment alle vormen van energieonderzoek behalve nucleair. Voor dat onderzoek gebruikt ECN relatief kleine hoeveelheden (enkele tientallen tonnen vaste, vloeibare en gasvormige) chemicaliën van een grote diversiteit. Vanwege de meer gevaarlijke chemicaliën zoals nikkel-poeder en zeer toxische gassen valt ECN onder de jurisdictie van de EU-COMAH-Directive1 en het BRZO. NRG doet nucleair energieonderzoek, bedrijft een 48 MW research- reactor en is ook een belangrijke co-producer van nucleaire medicijnen. In 2001 verkreeg ECN een zogenoemde vergunning op hoofdlijnen en implementeerde zij een ISO 14001 milieu management systeem (ISO 9001 werd eerder verkregen). In 2002 beleefden beide ondernemingen een crisis vanwege een kortstondige gedwongen sluiting van de reactor, waarbij een onvoldoende veiligheidsbewustzijn van het reactor-personeel een belangrijke rol speelde (ref. 1). De bedrijven op de OLP worden frequent geïnspecteerd door onder meer het Bevoegd Gezag Wm, de Kern Fysische Dienst, de Brandweer en de ArbeidsInspectie. 1
COMAH: Control of Major Hazards - beter bekend als de Seveso (II)-Richtlijn in Nederland geïmplementeerd middels met name het Besluit Risico's van Zware Ongevallen (BRZO) Wet milieubeheer
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
2 van 16
Eind 2003 werden de vier bedrijven op de OLP opgeschrikt door een inspectie door de milieu-politie onder aanvoering van een officier van justitie. De meerdaagse inspectie betrof de opslag van gevaarlijke chemicaliën binnen in de laboratoria en buiten in de gasflessen- en chemicaliën-bergingen. Na de aanvullende verhoren resulteerde een aanklacht tegen ECN op een twintigtal punten, waarvoor vervolging werd ingesteld bij de meervoudige strafkamer in Alkmaar (zitting en uitspraak in 2005 - zie ref 3). Door het Openbaar Ministerie werd hoger beroep aangetekend, dat eind 2006 diende bij het Hof te Amsterdam en waarover het Hof begin 2007 uitspraak deed (ref. 4). Zowel bij de rechtbank in Alkmaar als in hoger beroep werd door het Openbaar Ministerie (OM) principieel geweigerd te schikken dit ondanks uitspraken van de minister van Justitie in de 2e Kamer (ref.2) inzake de vervolging van de Europese Unie (een Europees onderzoek-instituut is een van de vier bedrijven aanwezig op de OLP). In concreto zal in dit artikel voor een drietal punten (samen 6 punten van de aanklacht) worden nagegaan hoe de behandeling verliep. De overige punten betroffen merendeels overtredingen zoals ontbrekende borden en te kleine lekbakken welke niet door ECN zijn bestreden. Anderzijds waren er onjuiste vermeldingen in het proces-verbaal of juridisch niet correcte interpretaties van de vergunning waarop vrijspraak volgde. Het is van belang op te merken dat de feitelijke schade voor mens&milieu voor alle punten van de aanklacht nihil was. De rechtbank in Alkmaar en in Amsterdam heeft er op gewezen dat door de handelwijze van de bedrijven risico's zijn geïntroduceerd die hadden kunnen leiden tot ongewenste gebeurtenissen. Voorts is van belang het verschijnen in juni 2006, na de behandeling van de rechtzaak bij de rechtbank in Alkmaar, van PGS 15 (ref. 5). Dit is daarom van belang omdat deze richtlijn voor de behandelde onderwerpen richtinggevend is voor de interpretatie van CPR 15-1 (ref. 6), welke interpretatie is gebruikt tijdens de behandeling van het hoger beroep.
Doelen Het artikel beoogt twee doelen te bereiken: - duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de verschillende zienswijzen van het Openbaar Ministerie (OM), van onafhankelijke deskundigen en van ECN, van de rechtbank in Alkmaar en van het Hof in Hoger Beroep in een aantal controversiële kwesties inzake de opslag van gevaarlijke stoffen welke ook in de opvolging van CPR 15-1 door PGS 15 een rol hebben gespeeld; - uit de rechtsgang af te leiden welke de conclusies en consequenties zijn voor met name de positie van de veiligheidskundige met het oog op de rol van deze functionaris in de toekomst in het kader van de milieuwetten en de Arbowet laatstelijk gewijzigd per 01-01-2007. Beoogd wordt met name consequenties af te leiden voor de werkwijze voor het omgaan met doelvoorschriften, de mogelijkheden voor maatwerk en het gelijkwaardigheidsbeginsel (zie o.a. PGS 15 onder 1.8).
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
3 van 16
Methoden Methoden opslag gevaarlijke stoffen De methode is die van het Openbaar Ministerie c.q. de rechtbank in het kader van het strafrecht te weten: 1. Onderzoek ter plekke door (milieu)politieambtenaren inclusief het maken van (lucht)foto's en deze onderzoeken vastleggen in diverse processen verbaal, nadat diverse externe deskundigen waren gehoord. Tot deze deskundigen behoorden onder andere de vergunningverlenende en handhavende medewerker van het Bevoegd Gezag (BG) Wet milieubeheer (Wm), de preventieofficier van de regionale brandweer en een medewerker van het RIVM; 2. Het vervolgen bij de meervoudige strafkamer te Alkmaar op grond van de ingediende aanklacht. 3. Het proces bestaande uit achtereenvolgens een toelichting op onderdelen, het requisitor van het OM, de pleitnota van de verdediging, de repliek door het OM en de dupliek van de verdediging. 4,. De uitspraak van de rechtbank. De behandeling bij het Hof in hoger beroep verloopt op dezelfde wijze als bij de lagere rechtbank, zij het dat alleen de advocaten van de verdediging dezelfde kunnen zijn en de zaak in Hoger beroep volledig wordt herhaald. Tijdens het opmaken van het proces-verbaal en het formuleren van de tenlastelegging wordt getracht zo goed mogelijk de feiten vast te leggen, na te gaan welke wet- en regelgeving en vergunningvoorschriften van toepassing zijn en welke formele correspondentie is gevoerd tussen bedrijf en Bevoegd Gezag. ECN is o.a. aangeklaagd omdat zij in de praktijk alternatieve oplossingen gebruikte, of op basis van een risico-beschouwing maatregelen achterwege liet omdat het gevaar wel bestond doch het risico zeer gering werd geacht. Het Openbaar Ministerie kon zich in die handelwijze niet vinden. Bij het op alternatieve wijze invullen van middelvoorschriften of het invullen van doelvoorschriften speelt de risico-inventarisatie&-evaluatie (RI&E) een belangrijke rol.
Methoden positie veiligheidskundige De gevolgde methode met betrekking tot de positie is steeds per onderwerp: - nagaan van de door het OM toegepaste W&R, wat hier de norm is en de mogelijkheden voor minstens gelijkwaardige alternatieven; - door de verdediging aangedragen en door onafhankelijke deskundigen gesteunde alternatieven; - het oordeel van de rechter. Dit wordt herhaald, voor zover noodzakelijk, voor het hoger beroep. Per onderwerp wordt aangegeven of er een schriftelijk vastgelegde RI&E aanwezig was.
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
4 van 16
Resultaten: Resultaten opslag gevaarlijke stoffen Hieronder worden in de tabel per onderwerp de resultaten van de onder methoden benoemde stappen in essentie beschreven (de aanklacht is een citaat). Hieronder volgt eerst een korte beschrijving van de situatie. In de tekst wordt gesproken over Bijlage B (ref. 7). Dit is een "levende" Bijlage van de ECN Wet milieubeheer vergunning waarin de op dat moment geldende wet®elgeving is opgenomen inclusief eventuele afwijkingen.
1. Het al dan niet op slot zijn van buitenbergingen voor chemicaliën en gassen op een bedrijfsterrein afgesloten met een hek en continu bewaakte toegangen Op het bedrijfsterrein staan vele lab- en onderzoekgebouwen welke zijn omgeven door buitenbergingen voor chemicaliën en gasflessen (zie foto 1). Deze bergingen waren ten tijde van de inspectie eind 2003 vrij toegankelijk. Dit was bekend bij het Bevoegd Gezag. Er was geen expliciete RI&E opgesteld met betrekking tot het al dan niet op slot zijn. Er waren nimmer opmerkingen gemaakt over deze situatie door inspecterende overheden (in feite was de situatie nooit op enigerlei wijze onderwerp van gesprek geweest).
Foto 1: een voorbeeld van enkele chemicaliën- en gasflessenbergingen
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
5 van 16
Foto 2: typische verpakkingen zoals aanwezig in de chemicaliënberging (hier HF en CH3COOH-azijnzuur)
2. De wijze van scheiden van chemicaliën (compartimentering) in buitenbergingen waarvoor in de vergunning van ECN een werkwijze was opgenomen welke afweek van de destijds geldende CPR 15-1 In deze buitenberging (de rechter groene deur van foto 1) bevonden zich vele soorten chemicaliën, welke als "gevaarlijke gevaarlijke stoffen" kunnen worden aangeduid onder andere waterstoffluoride (HF) en sterke zuren en logen (zie foto 2) . Voor de compartimentering was, middels bijlage B van de vergunning, een expliciete afwijking van CPR 15-1 opgenomen voor de wijze van compartimenteren voor hoeveelheden <1000 kg (in de betreffende berging was ruim minder dan 1000 kg aanwezig). In afwijking van CPR 15-1 was in Bijlage B opgenomen dat compartimentering door middel van lekbakken was toegestaan en dat geen aparte compartimenten vereist waren (deze expliciete afwijking kan als een RI&E worden beschouwd). Deze expliciete afwijking is, mede door de complexiteit van de situatie, tijdens de behandeling door de rechtbank in Alkmaar volledig buiten beschouwing gebleven. Zij is door de verdediging bij het Hof in Amsterdam ingebracht.
3. Het al dan niet voorzien van een dubbelwandige dieseltank van een aanrijdbeveiliging
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
6 van 16
Ten tijde van de inspectie waren drie, allen dubbelwandige, tanks met dieselolie aanwezig. Deze tanks stonden op een stoep gelegen direct naast de vloeistof dichte vloer zonder aanrijdbeveiliging (de destijds doorgetrokken stoep is nog zichtbaar op foto 3). Op foto 3 is zichtbaar dat zich direct achter de tankopstelplaats een gevel bevindt van een gebouw (de foto is van de nieuwe situatie, doch de situatie met het gebouw is niet gewijzigd ten opzichte van 2003). In bijlage B stond vermeld dat dergelijke tanks aan CPR 9-6 (ref. 8) dienden te voldoen. De situatie was bekend bij het Bevoegd Gezag (de drie tanks waren aanwezig als gevolg van een bodemsanering en het bovengronds brengen van de tanks). Er was geen expliciete op schrift gestelde RI&E aanwezig van het niet toepassen van een aanrijdbeveiliging. Er waren mondelinge opmerkingen gemaakt over het niet noodzakelijk zijn van een aanrijdbeveiliging in deze situatie door inspecterende overheden (zie de tabel hieronder).
Foto 3: de huidige situatie met de dubbelwandige tank, de aanrijdbeveiliging en het gebouw op de achtergrond
Resultaten positie veiligheidskundige
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
7 van 16
In de tabel is per onderwerp steeds aangegeven welke mogelijkheden in de regelgeving aanwezig waren voor gelijkwaardige alternatieven en welke voorwaardelijke bepalingen in de tekst staan voor het nemen van maatregelen. Voorts zijn de door de verdediging aangedragen alternatieven vermeld. Tenslotte is geconcludeerd of en in welke mate de rechtbank rekening heeft gehouden met de alternatieven. Zonodig is dit apart vermeld voor de behandeling in Alkmaar en Amsterdam.
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
8 van 16
Tabel: overzicht van de resultaten van de behandeling bij de rechtbank in Alkmaar en Amsterdam (hoger beroep) Onderwerp Nr. dagvaarding Chemicaliën- en gasflessenbuitenbergingen niet op slot 1B: gasflessen 1C/2A/2C: chemicaliënbergingen
Aanklacht (citaat aanklacht rechtbank Alkmaar / Amsterdam) "in/van gebouw xx, in strijd met voorschrift 5.1.1 van voormelde vergunningen de bijbehorende Bijlage B en/of in strijd met voorschrift 6.5.11, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een of meerdere toegangsdeur(en) tot een of meer opslagplaats(en) van gevaarlijke stoffen (telkens) niet met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten, terwijl er (telkens) op dat moment geen sprake was van het inbrengen of uitnemen van gevaarlijke stoffen en terwijl die toegangsdeur(en) geen verbinding gaf/gaven tot een aanmaak- en/of verwerkingsruimte". Door de rechters in Amsterdam is bij de aanvang van de zitting uitgesproken dat het gebeurde in het detentie-centrum op Schiphol het dilemma, waarvoor men zich gesteld ziet, goed duidelijk maakt. Voorts hebben de rechters in Amsterdam zich in detail laten voorlichten met betrekking tot de werking van het toelatingssysteem op het OLPterrein (afgesloten met een hoog hek, voorzien van camerabewaking en voorzien van een poort met bewaking, legitimatieplicht en toegang "op afspraak").
Verdediging
Vonnis rechtbank Alkmaar A'dam
Conclusie(s)
Alkmaar De toegang tot gevaarlijke stoffen dient te voldoen aan twee lastig te combineren eisen: - goede toegankelijkheid in het geval van ongewilde gebeurtenissen b.v. brand; - geen toegang voor onbevoegde personen. Het in 2003 in gebruik zijnde systeem voor personen aanwezig op het terrein was gebaseerd op het feit dat de toegang tot het terrein streng gereguleerd was ( derden altijd onder toezicht op het terrein aanwezig)
Alkmaar - Onderdeel 1B: niet wettig en overtuigend bewezen. De opgeslagen stoffen betreffen allen gassen en deze zijn uitgezonderd van de werking van CPR 15-1. - Onderdelen 1C/2A/2C: wettig en overtuigend bewezen dat in strijd met voorschrift 6.5.11 van de CPR 15-1 een toegangsdeur tot een opslagplaats van gevaarlijke stoffen niet met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze gesloten waren.
Alkmaar De rechtbank erkent de gelijkwaardigheid van het in 2003 bij ECN aanwezige systeem niet en komt tot een veroordeling.
CPR 15-1 vermeldt het gelijkwaardigheidsbeginsel onder 1. Doel en functie van richtlijnen van de CPR. Daarenboven staat in voorschrift 6.5.11: "Een toegangsdeur tot een opslagplaats moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar….." Getuigeverklaringen van de preventie-officier regionale brandweer en het Bevoegd Gezag Wm: door het op slot doen wordt een extra risico geïntroduceerd. In het geval van een brand kunnen de stalen deuren ontzet raken waarbij de schoot van het cilinderslot een extra blokkade kan vormen omdat deze vast kan komen te zitten waardoor de deuren niet meer met de sleutel te openen zijn. De voorkeur van deze getuige-deskundigen gaat uit naar het in 2003 aanwezige systeem bij ECN. Amsterdam De in juni 2006 verschenen PGS 15 stelt op pagina 30 onder 3.20: " .. opslagvoorziening mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden. Hieraan is voldaan als het terrein als geheel afdoende is afgeschermd door muren (gebouwen), hekken, sloten van voldoende breedte en dergelijke."
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
9 van 16
Amsterdam - Onderdeel 1B: idem Alkmaar - Onderdelen 1C/2A/2C: wettig en overtuigend bewezen …etc. Het Hof heeft beslist dat ECN verschoonbaar heeft gedwaald. Dit houdt in dat ECN terecht een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel dat er kort gezegd op neer komt dat ECN mocht afgaan op de visie van de preventie-officier en het bevoegd gezag Wm. ECN wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Amsterdam Het Hof te Amsterdam erkent de gelijkwaardigheid van het in 2003 bij ECN aanwezige systeem niet en komt tot dezelfde veroordeling als de rechtbank in Alkmaar. Het Hof ontslaat ECN echter van rechtsvervolging omdat ECN naar de mening van het Hof mocht afgaan op de visie van de handhavende overheden.
Onderwerp Nr. dagvaarding Compartimentering chemicaliën in buitenberging 1E
Aanklacht (citaat aanklacht rechtbank Alkmaar / Amsterdam) "in opslagplaats 29-W-08, in strijd met voorschrift 5.1.1 van voormelde vergunning en de bijbehorende bijlage B* en/of in strijd met voorschrift 6.1.1 en/of 6.1.2 en/of 6.5.2, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 15-1, een of meer "oxiderende" gevaarlijke stof(fen) (te weten salpeterzuur 65 %) en/of een of meer "vergiftige" gevaarlijke stof(fen) (te weten "ammoniumfluoride" en/of "fluorwatersofzuur en/of "ammoniumwaterstof-difluoride") en/of een of meer "corrosieve/bijtende' gevaarlijke stoffen (te weten "natronloog" en/of "salpeterzuur, waterstoffluoride en zwavelzuur in de verhouding 1:1:8" en/of "fosforzuur" en/of "kaliumhydroxide" en/of "azijnzuur" en/of "ammoniumhydroxide" en/of "zoutzuur" en/of "zwavelzuur"), in ieder geval een of meer "oxiderende" gevaarlijke stof(fen) en/of een of meer "vergiftige" gevaarlijke stof(fen) en/of een of meer "corrosieve / bijtende" gevaarlijke stof(fen) en/of een of meer zu(u)r(en) en/of een of meer lo(o)g(en), dan wel lege niet gereinigde emballage hiervan, niet gecompartimenteerd (per categorie) opgeslagen."
Correctie in aanklacht A'dam: 65 % HNO3 is corrosief. . * In deze bijlage B van de ECN-Wm-vergunning (ref. 7), werd CPR 15-1 van toepassing verklaard met dien verstande dat een specifieke interpretatie was opgenomen m.b.t. de brandveilige binnenkasten en de wijze van compartimentering, die prevaleerde boven de tekst in CPR 15-1 .
Verdediging
Vonnis rechtbank Alkmaar A'dam
Alkmaar M.b.t. de scheiding giftig en corrosief HF: giftig en corrosief HNO3: corrosief NH4F: giftig NH4HF2: giftig
Alkmaar Wettig en overtuigend bewezen dat in strijd met voorschrift 6.1.1, 6.1.2 en 6.5.2 van de CPR 15-1 De scheiding zuren/logen was uitgevoerd d.m.v. corrosieve gevaarlijke lekbakken: alle logen (corrosief) stonden in een stoffen (HNO3 65%) en aparte losse kunststof lekbak, terwijl de zuren op vergiftige gevaarlijke stoffen (NH4F, HF, NH4HF2) rekken stonden in de berging die als geheel als een lekbak is uitgevoerd (de bodem met en corrosieve/bijtende gevaarlijke stoffen (NaOH, opstaande rand voorzien van een coating vormt een "vaste" lekbak). Hiervan is een HNO3-HF-H2SO4 1:1:8, H3PO4, KOH, tekening gemaakt, welke is overhandigd. azijnzuur,NH4OH, HCl en H2SO4) niet De HF/HNO3 /NH4F/NH4HF2 - scheiding was niet uitgevoerd: CPR 15-1 is op dit punt niet duidelijk gecompartimenteerd (per (zie de bewuste tabel in CPR 15-1 op pagina 19). categorie) opgeslagen In de tekst van de CPR wordt eerst verwezen naar de onderstaande tabel. In de volgende Amsterdam regel staat: "In principe moet iedere categorie Het Hof concludeert op gescheiden van andere gevaarlijke stoffen basis van de expliciete worden opgeslagen". afwijking van de CPR 15-1 middels Bijlage B van de ECN-vergunning: "geldt Amsterdam De expliciete afwijking van CPR15-1* in de ECN- derhalve het plaatsen in vergunning m.b.t. het compartimenteren is aparte lekbakken van ingebracht in de vorm van een kopie van de in onverenigbare combinaties als enig 2003 geldende Bijlage B, waarin de afwijking is beschreven. Daaruit blijkt dat voorschrift, althans geldt compartimenteren met lekbakken is niet langer het vereiste van toegestaan. plaatsing in een kast of kluis'. De scheiding giftig/corrosief heeft, afgezien van Het hof verwerpt het de onduidelijke tabel op pagina 19 van CPR 15- verweer m.b.t. de 1, chemisch gezien geen zin. De verdediging scheiding giftig/corrosief heeft een verklaring van een terzake op basis van de deskundige ingebracht waarin deze verklaart explicitering in de tekst van dat scheiden geen zin heeft omdat een reactie de CPR 15-1. tussen de vier bovengenoemde stoffen geen nieuw gevaar oplevert. Daarenboven stelt PGS 15 - zie pagina 66 van PGS 15 -dat de noodzaak van scheiden beoordeeld moet worden.
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
10 van 16
Conclusie(s)
Alkmaar De rechtbank heeft de eigenschap oxiderend van HNO3 65% gecorrigeerd. De conclusie m.b.t. scheiding zuur/loog houdt geen rekening met: - de feitelijke scheiding van zuren en logen d.m.v.lekbakken; - de afwijking in Bijlage B die deze wijze van compartimentering toestond. De uitspraak m.b.t. scheiding corrosief/giftig is, ondanks de onduidelijkheid in de tabel van CPR 15-1, strikt gebaseerd op het in de CPR 15-1 genoemde principe van scheiding per categorie. Amsterdam Het Hof accepteert de expliciete afwijking middels Bijlage B en spreekt vrij m.b.t. het scheiden zuren/logen. Het Hof accepteert de argumentatie giftig / corrosief niet en houdt strikt vast aan hetCPR 15-1-principe van scheiding per categorie. Het Hof spreekt ECN echter van het gehele punt 1E vrij.
Onderwerp Nr. dagvaarding Ontbrekende aanrijdbeveiliging drie bovengrondse dieseltanks 3A
Aanklacht (citaat aanklacht rechtbank Alkmaar / Amsterdam) "nabij gebouw 02, in strijd met voorschrift 5.1.1, van voormelde vergunning en de bijbehorende bijlage B en/of in strijd met voorschrift 4.3.9 en/of 4.6.3, in ieder geval enig voorschrift, van de CPR 9-6, ten aanzien van drie, althans een of meer, tank(s) ten behoeve van de opslag van dieselolie, in ieder geval een oliehoudende vloeistof waarop de CPR 9-6 van toepassing is, terwijl er ten opzichte van die tank(s) gelet op de opstellingsplaats aanrijddingsgevaar bestond, geen maatregelen genomen om beschadiging van die tank(s), door aanrijding, te voorkomen," Door de Advocaat-generaal is bij het Hof gesteld dat diesel weliswaar niet ontvlambaar is, maar dat er bij aanrijden ook een kans is op bodemverontreiniging.
Verdediging
Vonnis rechtbank Alkmaar A'dam
Conclusie(s)
De opstaande rand van de stoep voldoet naar de mening van de Politie/OvJ niet als aanrijdbeveiliging; naar de mening van ECN echter wel temeer daar de vloeistof (diesel) niet ontvlambaar is (vlampunt > 55 C) en de tankplaats niet langs een doorlopende weg ligt. Zie foto 3
Alkmaar Wettig en overtuigend bewezen dat gelet op het aanrijdingsgevaar geen maatregelen waren genomen om beschadiging door aanrijding te voorkomen
Alkmaar: De rechtbank stelt, in afwijking van het BG Wm, dat er wél sprake was van aanrijdingsgevaar en komt vervolgens, vanwege het ontbreken van maatregelen, tot een veroordeling.
In CPR 9-6 staat onder 4.3.9. op pagina 37 "Indien gevaar voor........ ...bestaat". Dit is een voorwaardelijke bepaling die vraagt om een risico-beoordeling. Volgens de verklaring van de getuige van het Bevoegd Gezag Wm, de preventie-officier van de brandweer en van ECN was het risico zodanig gering dat de genomen maatregelen, plaatsing op de stoep langs een doodlopende weg,voldeden.
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
11 van 16
Amsterdam Wettig en overtuigend bewezen dat gelet op het aanrijdingsgevaar geen maatregelen waren genomen om beschadiging door aanrijding te voorkomen. Het Hof heeft beslist dat ECN verschoonbaar heeft gedwaald. Dit houdt in dat ECN terecht een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel dat er kort gezegd op neer komt dat ECN mocht afgaan op de visie van de preventie-officier en het bevoegd gezag Wm. ECN wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Amsterdam: De rechtbank stelt, in afwijking van het BG Wm, dat er wél sprake was van aanrijdingsgevaar en komt vervolgens, vanwege het ontbreken van maatregelen, tot een veroordeling. Het Hof ontslaat ECN echter van rechtsvervolging omdat ECN naar de mening van het Hof mocht afgaan op de visie van de handhavende overheden.
Conclusies Conclusies opslag gevaarlijke stoffen De vonnissen van Alkmaar en Amsterdam spreken voor zichzelf (zie de tabel). Het is duidelijk dat de zowel de rechtbank in Alkmaar als het Hof in Amsterdam bij het al dan niet bewezen verklaren strikt uitgaat van het gestelde in de norm (in dit geval CPR 15-1 of CPR 9-6) en het gelijkwaardigheidsbeginsel of niet toepast of de gelijkwaardigheid van de ingebrachte alternatieven niet honoreert: - bij het al dan niet op slot zijn wordt het door de verdediging naar voren gebrachte gelijkwaardige alternatief door de rechtbank niet als gelijkwaardig geaccepteerd. Dit ondanks de getuigenverklaringen van de preventieofficier van de regionale brandweer en het bevoegd gezag Wm, die de voorkeur gaven aan een niet afgesloten berging; - bij de compartimentering wordt op het punt van de scheiding corrosief/giftig strikt vastgehouden aan de CPR 15-1 ondanks de onduidelijkheden in de CPR en de chemisch gezien zinloze scheiding; - het ontbreken van de aanrijdbeveiliging leidt, ondanks de verklaringen van de preventie-officier en het BG Wm van het zeer geringe risico, tot een veroordeling. Het lijkt er op dat geen risicobenadering wordt toegepast, doch dat het enkele dat er aanrijdingsgevaar is, leidt tot de veroordeling. Op het punt van het compartimenteren van hoeveelheden < 1000 kg, waarvoor wél een expliciete afwijking in Bijlage B van de ECN-vergunning was opgenomen, stelt het Hof dat "derhalve het plaatsen in aparte lekbakken van onverenigbare combinaties als enig voorschrift geldt". Op dit onderdeel wordt de handelwijze dus geaccepteerd. Het Openbaar ministerie heeft tijdens de behandeling in Alkmaar betoogd dat de vergunninghouder c.q. de verdediging niet op het moment van een rechtszaak met de alternatieven of een rechtvaardiging achteraf op de proppen moet komen, maar dat bij het creëren van de situatie de risico's moeten worden beoordeeld, op schrift gesteld en overeengekomen met het BG Wm. Op dit punt geeft ook PGS 15 een bevestiging: onder 1.8 (gelijkwaardigheidsbeginsel) is het volgende opgenomen: "Het Bevoegd gezag beoordeelt in het kader van de vergunningverlening uiteindelijk of met de toepassing van het andere middel een gelijkwaardige bescherming kan worden bereikt. De AI beoordeelt dit bij inspecties in het kader van de handhaving van de Arbowet." De risico-bepaling heeft wél een rol gespeeld in de strafmaat, zoals te lezen is in de motivering van het vonnis te Alkmaar (dit aspect wordt in dit artikel niet behandeld). Het Hof te Amsterdam heeft ECN op het punt van het scheiden van zuren en logen vrijgesproken, nadat de verdediging de afwijking in de ECN-vergunning van de CPR 15-1 had ingebracht. Ondanks het vasthouden aan de strikte scheiding giftig/corrosief door de rechtbank, wordt ECN voor het gehele punt 1E vrijgesproken. Het Hof heeft ECN op twee punten wél ontslagen van rechtsvervolging omdat ECN "verschoonbaar heeft gedwaald". ECN heeft naar de mening van het Hof af mogen gaan op de visie van de handhavende overheden (vertrouwensbeginsel).
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
13 van 16
Het Hof in Amsterdam deed een opmerkelijke uitspraak in de kwestie van de ondergrens (25 kg) waarboven de CPR 15-1 van kracht wordt (dit punt van de aanklacht is in dit artikel niet besproken). De genoemde 25 kg is de aanwezige voorraad exclusief de werkvoorrraad. Deze begrippen zijn naar de mening van het Hof dermate vaag omschreven dat zij de punten in de aanklacht niet heeft kunnen beoordelen. Het Hof heeft zeven eisen geformuleerd waaraan een proces-verbaal dient te voldoen, wil zij een aanklacht kunnen beoordelen. Het is interessant om na te gaan welke eventuele consequenties deze uitspraak heeft voor PGS 15.
Conclusies positie veiligheidskundige Het is duidelijk dat wil een bedrijf c.q. een gecertificeerde veiligheidskundige het belang van het bedrijf juridisch in voldoende mate veiligstellen, deze vóór de feitelijke realisatie: - bij een alternatieve invulling van een middelvoorschrift dit alternatief op schrift dient te stellen en dient te motiveren waarom het gekozen alternatief minstens gelijkwaardig is; - bij de invulling van een doelvoorschrift de concrete invulling op schrift dient te stellen en dient te motiveren waarom de invulling voldoet aan het doelvoorschrift (er dient te worden aangetoond dat de oplossing ten minste gelijkwaardig is aan "best practicable means" of voor specifieke onderwerpen zoals carcinogenen zelfs gelijkwaardig aan "best technical means"). Ondanks overeenstemming, voorafgaande aan de realisatie, met bijvoorbeeld het Bevoegd Gezag Wm en ondanks het gestelde in PGS 15 heeft de Officier van Justitie in Alkmaar aan de hand van jurisprudentie duidelijk gemaakt dat ook de expliciete instemming van bijvoorbeeld een BG Wm nooit een garantie is dat aan wet®elgeving wordt voldaan: de rechter heeft namelijk uiteindelijk het laatste woord en kan de instemming van een overheid "overrulen". Dit houdt voor een veiligheidskundige in dat deze dient te beseffen dat het bedrijf c.q. de deskundige te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de gekozen uitvoering c.q. voor de invulling van het doelvoorschrift en niet zonder meer kan verwijzen naar de verkregen instemming. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan er wel toe leiden dat, zoals hier is gebeurd, de verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging omdat deze naar het oordeel van de rechtbank terecht afgaat op de visie van de handhavende overheden.
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
14 van 16
Discussie positie veiligheidskundige De conclusie dat een alternatieve invulling van een middelvoorschrift of de invulling van een doelvoorschrift een vooraf schriftelijke vastgelegde oplossing inclusief risicobeoordeling c.q. motivering vraagt, leidt er toe dat er veel sterker dan thans het geval is dient te worden geanticipeerd. Dit leidt tot: - een werkwijze met veel aandacht voor preventie en zelfs pro-actie (een positief effect); - de noodzaak de risico-beoordeling goed te onderbouwen. Dit stelt weer hoge eisen aan het vakmanschap van de veiligheidskundige in termen van het vermogen aan te tonen dat de gekozen oplossing tenminste gelijkwaardig is aan best practicable of best technical means (technical of practicable: afhankelijk van het onderwerp); - een verdere professionalisering van de werkwijze van de veiligheidskundige (bijvoorbeeld de methode van risico-beoordeling, de registratie, de opleiding etc.). Deze professionalisering laat zich naar mijn mening het best inpassen binnen een arbo-management systeem (ams); - een minder prominente rol van de overheid als degene die "het fiat afgeeft" (uiteindelijk geeft ook het fiat van een overheid namelijk geen 100% garantie - de rechter heeft het laatste woord en kan de instemming van een overheid "overrulen"); - de conclusie dat branche-oplossingen (arbo-catalogi) effectief en efficiënt kunnen zijn. Voorwaarden lijken te zijn een kwalitatief goede invulling (zie hierboven) en het gebruik van een arbo-management systeem binnen de bedrijven om de oplossing te borgen; - een sterke toename van de rol van overheden tijdens de milieuvergunningverlening, zoals bijvoorbeeld de implementatie van PGS 15. Het is de vraag of deze overheden daarop door bijvoorbeeld het in het leven roepen van expertise-centra tijdig en adequaat zullen reageren ("professionalisering van de overheid"). Het bovenstaande gaat uit van bedrijven welke de arbeidsomstandigheden serieus aanpakken. Een serieuze aanpak van arbeidsomstandigheden sluit goed aan bij de ontwikkeling van het bedrijfsleven in Nederland in de richting van een kenniseconomie. Neemt een bedrijf de arbeidsomstandigheden niet serieus dan zal bij controle door een overheid het bedrijf snel met een goed (veelal kostbaar) plan moeten komen ter verbetering (gesteld dat bijvoorbeeld de AI die kans wil geven). In het andere geval waarin het bedrijf niet snel en/of niet adequaat reageert, dan dreigt de bestuurs- of strafrechter waar men bij het ontbreken van risicobeoordelingen in combinatie met een proces-verbaal met geconstateerde afwijkingen, een aanmerkelijk risico loopt het onderspit te delven. Voor veiligheidskundigen houdt dit alles in een verdere professionalisering. Voor bedrijven betekent het eveneens kiezen voor professionaliseren. De achterblijvers lopen het risico te worden geconfronteerd met de juridische weg: de gang naar de rechter met alle risico's van dien (economische- en imago-schade).
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
15 van 16
References 1. Brief van J.P. Pronk aan de 2e Kamer d.d. 28 juni 2002 (VI/KFD/020716.477) en de antwoorden op de 64 Kamervragen van de vaste commissie voor VROM d.d. 01-10-2002 (kenmerk 25422). 2. Donner, P.H. Minister van Justitie, 07 December 2004 in de 2e kamer "Strafrecht is alleen nodig wanneer een paard niet wil drinken" (dit is een populaire uitdrukking van het principe dat het strafrecht een "ultimum remedium" is). 3. Processtukken van de rechtszaak Alkmaar . 14.036021-04 (vonnis 25 maart 2005) 4. Processtukken van het hoger beroep bij het Hof in Amsterdam nr. 23-00216205 (vonnis 2 febr. 2007) 5. PGS 15 Publikatiereeks gevaarlijke stoffen Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen Ministerie van VROM juni 2006 6. CPR 15-1 Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage - opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton) Sdu Den Haag 1995 7. Bijlage B van de ECN Wet milieubheer (Wm) vergunning versie d.d. 01-01-2003 (goedgekeurd door het Bevoegd Gezag Wm) 8. CPR 9-6 Vloeibare aardolieproducten Opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100º C in bovengrondse tanks Sdu 2e druk 1999
NVVK Jubileumcongres 25-26 april 2007 - Sessie L – Schrover
16 van 16