Leendert Lodder ultieme wraak
UITGEVERIJ DE BROUWERIJ
2012 uitgeverij de brouwerij maassluis
3
© 2012 Leendert Lodder Omslagontwerp: Mick Schouten | www.bravebox.nl brainbooks www.uitgeverijdebrouwerij.nl isbn: 978 90 78905 59 2 nur: 301
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door printouts, kopieën, of op welke andere manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
Proloog Wanneer er een ernstig misdrijf plaatsvindt, is het snel duidelijk dat het om iets groots gaat. Een nieuw speciaal rechercheteam gaat het onderzoek doen. Het team valt met de neus in de boter en krijgt het niet gemakkelijk. Hoofdpersoon is rechercheur Dick Prins, die samen met zijn collega’s de spraakmakende figuren zijn. De criminelen zorgen er voor dat de rechercheurs al hun expertise en inventiviteit nodig hebben. Het onderzoek brengt vele onwelkome verrassingen en loopt in ieder geval niet zoals gehoopt. De rechercheurs beleven tijdens het onderzoek spannende avonturen en staan daarbij soms oog in oog met Magere Hein. Ieder voor zich laat in het verhaal zijn eigen karakter en vaardigheden zien en ze geven soms ongezouten hun mening op wat er gebeurt in de samenleving, maar ook op elkaar. Dit gaat gepaard met interessante prikkelende en met humor doorspekte dialogen en opvattingen. Een knipoog naar de hedendaagse problematiek rond het werk van politie, justitie, rechterlijke macht, advocatuur en de rol van de media daarin met alle denkbare successen, missers en dilemma’s ontbreekt zeker niet. Al deze thema’s zijn herkenbaar, waarbij het overigens ook gaat over de professionele inzet van de politieman of vrouw. Vaak hardwerkende en gemotiveerde politiemensen met op de achtergrond hun geliefden, familie en vrienden, die proberen mee te leven, te ondersteunen en te begrijpen. De beschreven zaken zijn weliswaar fictief, maar meestal gebaseerd op ware gebeurtenissen. Vanzelfsprekend zijn deze in een geheel andere context
5
geplaatst. Overeenkomsten met zelfstandige zaken berusten dan ook op toeval. Dat geldt eveneens voor het gebruik van de gefingeerde namen. Dit alles maakt dit boek tot wat het is, iets dat zomaar echt zou kunnen gebeuren, ook in Nederland.
6
1 Assen, donderdag 1 september In een kleine huurwoning in een eenvoudige buurt van Assen woonde Kees ten Pas. Hij was drieëndertig jaar, ook al leek hij veel ouder, klein van postuur met vettig donker halflang haar. Zijn ongeschoren gezicht vertoonde op zijn linkerwang een fors litteken dat doorliep om zijn oog en rafelig eindigde op zijn voorhoofd tot bijna een driekwart cirkel. Zijn toch al niet zo fraaie uiterlijk kreeg daardoor een nog grimmiger uitdrukking. Jaren geleden had hij in een café ruzie gehad met een onbekende die ineens een bierglas op de bar stuksloeg en hem dat prompt in zijn gezicht drukte. Dat was die vent duur komen te staan; Kees had met enige kracht van meer dan geringe betekenis een barkruk op zijn hersenpan laten neerkomen, waar die niet zo goed tegen kon. Van zijn vrienden had Kees begrepen dat die knakker een paar maanden in coma had gelegen. Daarna was hij nooit meer de oude geworden. ‘Zijn verdiende loon,’ had Kees wraakzuchtig gezegd. ‘Zes maanden heb ik voor die klootzak in de bak gezeten.’ In zijn rommelige doorzonkamer zat hij zich voor de buis een beetje te vervelen. Zijn benen lagen schuin op de vlekkerige salontafel en door een gat in zijn sok stak triomfantelijk een stuk teen naar buiten. Met een half oog keek hij ernaar en bewoog het even snel heen en weer, alsof hij wilde controleren of alles nog naar behoren functioneerde. De klok aan de wand tegenover hem wees ruim over elven in de avond. Met korte tussenpozen
7
zette hij een koud biertje tegen zijn lippen, liet het vocht door zijn keel naar binnen kolken en veegde daarna met de mouw zijn mond af. Veel leuks werd er op tv niet meer uitgezonden. Wat onnozel gewauwel over zaken die hem ver boven de pet gingen. Kees rolde maar weer een nieuwe Zware Van Nelle, likte in één geretourneerde beweging de vloei dicht en stak de brand erin. Ondertussen had hij zijn vijfde flesje bier achterovergeslagen en slenterde voor de even zoveelste keer naar de kelderkast in de gang om een nieuwe te pakken. Hij had voor zijn doen een drukke week achter de rug. Niet vanwege werk, want dat had hij niet. Hij had nog nooit gewerkt. Daar had hij gewoon een pesthekel aan. Nee, hij had ooit, in een ver verleden bezworen dat hij nooit voor een baas zou werken en daar was hij nog steeds trots op. Sindsdien vegeteerde hij op de pecunia van ’s Rijks schatkist, aangevuld met op criminele wijze verkregen geldmiddelen. In feite waren er maar drie zaken in zijn leven belangrijk: bier, geld en seks. Vooral dat laatste. Liefst ruige seks. Daar lustte hij wel pap van. Een vunzige grijns, waarbij zijn sterk vergeelde tanden zichtbaar werden, verscheen bij deze gedachte om zijn mond. Alleen al om die reden wilde hij niet gepakt worden door de politie. Het vastzitten zelf vond hij nog niet zo heel erg, maar het niet kunnen hebben van een stevige neukpartij met een lekker wijf frustreerde hem mateloos. De weinige keren dat ze in de bajes bzt1 kregen, was bij lange na niet voldoende voor zijn behoefte aan lichamelijke bevrediging. Zonder seks werd hij agressief en desperaat. Als het erop aankwam, was hij in staat tot het plegen van een moord om seks te krijgen. Ten Pas stond bij vriend en vijand bekend als een rascrimineel; 1 Bezoek zonder toezicht. Een gevangene heeft het recht zich af te zonderen met zijn partner. Wordt vaak door de gevangene gebruikt voor het hebben van seks.
8
een berucht inbreker en geweldpleger pur sang, met een strafblad waar je een hele woonkamer mee zou kunnen behangen. Nergens deinsde hij voor terug. Sinds kort was hij weer vrij man; na bijna een jaar als verdachte in voorarrest te hebben gezeten, was hij door de rechtbank in Groningen vrijgesproken van een brute moord. Bij een inbraak was de dader door de bewoner, een invalide man van zesenzeventig jaar, overlopen. Vervolgens had de inbreker deze weerloze oude man in de keuken met een slagersmes de keel doorgesneden. De echtgenote had haar man even later in een enorm bloedbad dood op de keukenvloer aangetroffen. Kees kwam direct in beeld als potentiële verdachte. Zijn vingerafdruk was namelijk in de woning van het slachtoffer aangetroffen. Bovendien stond hij bekend als een notoire inbreker die geweld immers niet schuwde. Het paste allemaal precies in het plaatje en Kees werd dan ook betrekkelijk kort na dit misdrijf door de politie van Groningen aangehouden. Hoewel huiszoeking bij Kees niets belastends opleverde, hing Justitie de hele zaak tegen hem op aan die ene vingerafdruk. Het onderzoek werd niet tot op de bodem uitgevoerd, ondanks het feit dat er geen spatje bloed op zijn kleding was gevonden. Tijdens de politieverhoren en bij de behandeling voor de rechtbank ontkende Kees in alle toonaarden iets met de zaak te maken te hebben. De aanvankelijk gemakkelijke lijkende zaak voor Justitie kreeg een onverwachte wending. Na een heftig verlopen rechtszaak betoogde zijn advocaat Willibrord Janssens dat de vingerafdruk daar niet door de verdachte zelf was achtergelaten, maar door iemand die Kees’ vingafdruk zou hebben gestolen om hem voor deze daad te laten opdraaien. Hij maakte bij de rechters aannemelijk dat zijn cliënt in het criminele circuit veel vijanden had en het was zeker niet ondenkbaar dat iemand hem een hak wilden zetten. Bovendien
9
kon een leek zien dat de gevonden vingerafdruk vrij vaag was en uiteindelijk slechts tien van de twaalf kenmerken opleverde die nodig waren voor hard bewijs. Dat was een zwaarwegend punt waarmee de verdediging sterk stond. Advocaat Janssens had daarmee de eerste twijfel gezaaid. Er was zelfs een professor uit Engeland door hem opgeroepen, die dit soort zaken voor de Engelse justitie had onderzocht. Hij had de rechtbank voorgehouden dat de kans minimaal 75% was dat de vingerafdruk niet rechtstreeks van Kees’ vinger kwam. Zijn conclusie was dat de gevonden vingerafdruk hem sterk gemanipuleerd leek. Een ander opmerkelijk feit was dat op de plaats delict geen dnamateriaal van Kees was gevonden en bij hem ook niet van het slachtoffer. Dat versterkte de opvattingen van deze deskundige en daarmee ontstond nog meer twijfel bij de rechtbank. Toen ook nog een getuige bij wie Kees wel eens bleef slapen, een ontlastende verklaring voor hem aflegde, was het pleit snel beslecht. Zij had namelijk verklaard dat Kees die avond en nacht bij haar was geweest en dat kon door het om niet worden ontkracht. De twijfel bij de rechters was gedurende het proces alleen maar groter geworden en voor Kees werd het uiteindelijk vrijspraak. Het proces had veel aandacht gekregen in de pers en justitie had er flink van langs gekregen. Er werden parallellen getrokken met zaken uit het verleden, waarbij sprake was geweest van een rechterlijke dwaling. Justitie had afgezien van hoger beroep omdat zij, gelet op verwoording en motivatie van het vonnis, niet verwachtten dat hoger beroep een andere uitspraak zou opleveren. Na zijn vrijlating was Kees eerst een paar dagen bij de vriendin gebleven die hem zijn alibi had verschaft. Later die week waren veel vrienden langsgekomen om zijn overwinning te vieren. Kreten als: ‘Je hebt die mafferikken daar mooi te pakken gehad, Kees.’ ‘Je moet me toch eens vertellen hoe je dat geflikt heb, kerel,’ en ‘Kees doe mij het nummer van die advocaat van jou ook
10
eens even’ waren niet van de lucht en met zijn allen hadden ze er hartelijk om gelachen. Hij liet zich echter niet uit de tent lokken en zweeg als het graf. Je moest niet te veel vertellen; je wist nooit wat een ander ermee zou doen. Het kon op zeker moment tegen je werken. Als hij één ding had geleerd, was dat het wel. Zijn advocaat was nog bezig om financiële genoegdoening voor hem los te krijgen over de periode dat hij in voorarrest had gezeten. Volgens zijn raadsman kon hij een forse schadevergoeding tegemoet zien. Een voorschot was al aan hem overgemaakt. Morgen was het vrijdag, dan ging Kees weer naar zijn vriendin in Groningen. Daar was hij aan toe. Hij zou haar eerst het hele huis door neuken en daarna nog een keer. Kees grijnsde bij de gedachte en wreef ongegeneerd over zijn genitaliën waardoor zijn geslacht groeide. Het was al ruim voorbij middernacht toen de deurbel ging. In de tussentijd had hij aardig wat bier soldaat gemaakt. Het kwam hem absoluut niet uit om nu nog mensen te ontvangen en hij vloekte binnensmonds. Vast een paar ouwe gabbers die even niks te doen hadden, dacht hij bij zichzelf. Dat moesten ze dan maar ergens anders gaan doen. Hij nam zich voor om niemand meer binnen te laten, maar direct nadat hij de deur van het slot had gehaald, werd die met geweld opengestoten en werd hij met kracht achteruit geworpen. Voor hij het goed en wel besefte, lag hij languit op de vloer van de gang.
11
2 Wassenaar, zondag 30 oktober Het was al laat in de middag. Charles Houwelingh zat met gesloten ogen in een comfortabele fauteuil in de living van zijn landhuis. Hij sliep niet, maar was in gedachten verzonken. Zijn onbescheiden optrekje stond aan de rand van een provincieplaats vlakbij Den Haag, waar hij met zijn vrouw en twee dochters woonde. De riante kamer was chique en stijlvol ingericht en hier en daar waren al enkele schemerlampjes aangeknipt. Aan de lange wand tegenover de open haard hing een bijna manshoog schilderij. Zo op het eerste gezicht stamde het uit de late negentiende eeuw. Op dit familiestuk was in vol ornaat een achtenswaardig heer geportretteerd. In zijn gloriedagen was deze man ongetwijfeld van grote invloed geweest, want het leek alsof hij met zijn stuurse blik nog steeds zijn gezag wilde laten gelden. Het was de betovergrootvader van Charles, geschilderd in de tijd dat hij parlementariër was. Tussen duim en wijsvinger hield Charles zorgvuldig een extra lange Havanna vast. Bedachtzaam draaide hij de sigaar in het rond. De geurige rook prikkelde zijn reukpapillen op aangename wijze. In de stilte van zijn gedachten genoot hij daarvan. Met een zeker respect legde hij de Havanna op de bronzen asbak. Vervolgens pakte hij een glas van het bijzettafeltje en nipte van zijn favoriete Irish whiskey. Het vuur in de open haard knetterde zacht en bracht een behaaglijke warmte in huis. Wat wilde een
12
mens nog meer op een naargeestige zondagmiddag. Buiten was het guur en de striemende regen maakte het bijzonder onaangenaam voor elk levend wezen dat zich buitenshuis waagde. De laaghangende grauwe wolkenflarden vlogen gejaagd langs de hemel. Door de met regendruppels bezaaide ramen was te zien dat de straatlantaarns al brandden. Charles nestelde zich dieper in zijn stoel, kuchte eens en sloot wederom zijn ogen. Met zijn handen losjes gevouwen op zijn borst dagdroomde hij over morgen. Het zou een belangrijke dag worden. Hij was één van de meest aansprekende en bij justitie gevreesde strafpleiters van Nederland. Morgen verwachtte hij in de rechtszaal een opmerkelijke overwinning te behalen, de zoveelste in zijn carrière. De landelijke pers had er in de kranten al ruimschoots op vooruitgeblikt. Bijna spinnend van tevredenheid had hij gisteren de artikelen en commentaren in de weekendbijlage van het nrc gelezen. Het was pure en gratis reclame voor zijn Haagse advocatenkantoor Sub Rosa2, en dan in het bijzonder voor hem zelf. De grote Charles Houwelingh, een gefortuneerde eenenvijftig jaar oude aristocratische heer met licht megalomane trekjes, was uitermate tevreden met zichzelf. Met half toegeknepen ogen nam hij nog een trekje van zijn sigaar en gooide een nieuw houtblok in het vuur. Zijn beroep, of zoals hij het zelf altijd verwoordde, zijn roeping als advocaat in strafrechtzaken, was dé grote passie in zijn leven. Zijn vastberadenheid, vasthoudendheid en slimme zetten waren gevreesd bij menig officier van justitie. In elk onderdeel van een strafdossier verdiepte hij zich; hij pluisde alles uit tot in detail. Dat kon de geboren Zeeuw als geen ander. Hij genoot van het subtiele gevecht met de staande magistratuur die hij op de zitting graag verbaasde met zijn verbale vernuft en die zich dientenge2 ‘Onder de roos’, het vroegere symbool van stilzwijgen en geheimhouding.
13
volge in allerlei bochten moest wringen om de verdachte bij een rechter veroordeeld te krijgen. Zodra hij er de kans voor kreeg, verraste hij menigeen met nieuwe feiten. Dan was hij helemaal in zijn element. Het streelde zijn ego als hij hen, de magistraten van het Openbaar Ministerie, verbijsterde en wanhopig naar woorden deed zoeken. Met vlijmscherpe betogen, onovertroffen en vrijwel altijd steekhoudende redeneringen en tot slot een pleidooi dat stond als een huis, zag hij vaak kans rechters aan het twijfelen te brengen. Dat was het eerste onderdeel van het bijna heroïsche gevecht in de rechtszaal. Daarnaast was het van cruciaal belang dat de rechter de overtuiging moest hebben dat de verdachte het strafbare feit ook daadwerkelijk gepleegd had. Er was voor Charles bijna altijd wel iets van betekenis te vinden dat in een strafzaak in twijfel kon worden getrokken en rechters leken daar de laatste jaren steeds gevoeliger voor geworden. Natuurlijk waren er de afgelopen decennia door rechtbanken tal van foute beoordelingen gemaakt. Daardoor waren de rechters voorzichtig geworden, bang om te worden afgerekend op te lichtvaardige veroordelingen. Hier maakte de slimme en buiten de rechtszaal beminnelijke advocaat handig gebruik van. In veel gevallen laakte hij zo met succes het politieonderzoek. Zelfs al was het bewijs rond en zélfs als de verdachte aanvankelijk had bekend, dan nog zag hij vaak kans om met een flair die slechts weinigen bezaten te tornen aan de kwaliteit en integriteit van het onderzoek. Soms kon hij aannemelijk maken dat door het optreden van de politie de verdachte ernstig in zijn rechten was geschaad, omdat bijvoorbeeld de gebruikte verhoormethoden onjuist waren of het bewijs onrechtmatig verkregen was. Als de rechters daarin meegingen, moest er als meest verstrekkende gevolg een ‘niet ontvankelijkheid’ voor het OM3 volgen. Dat betekende dat 3 Openbaar Ministerie (de aanklager of staande magistratuur).
14
een officier van justitie het recht verspeelde om de verdachte te vervolgen en deze dus vrijuit moest laten gaan. Charles wist dat zij om die redenen in hun voorbespreking over een belangrijke strafzaak extra tijd reserveerden als zij ervan op de hoogte waren dat hij de raadsman van de verdachte was. In die vergaderingen werden dan de tactieken uitgewerkt om hem af te troeven, om te voorkomen dat hij het spel zou kunnen spelen waarin hij zo bedreven was. Sommige waren zelfs bang voor hem, had iemand eens uit de school geklapt. Hij hield er rekening mee dat hij werd gehaat door sommige leden van het Openbaar Ministerie en wellicht ook door rechercheurs. Veel criminelen, vooral de gefortuneerden, wilden hem graag als advocaat. Charles liet het zich allemaal welgevallen. Voor deze fameuze strafpleiter was geen zaak te smerig, geen misdaad te grof en geen verdachte te walgelijk. Nooit had hij een zaak om die redenen geweigerd. Wat dat betreft was hij weinig selectief. Het interesseerde hem werkelijk niets dat een echte dader vrijuit ging als gevolg van zijn optreden. De waarheid of gerechtigheid konden hem niet schelen. Het ging om zijn eigen voordeel en dat was op deze manier te behalen. Alles onder het mom van: ‘Ik ben er voor de verdachte. Die heeft recht op verdediging, niets meer en niets minder.’ Hoe spectaculairder de zaak, hoe beter. Het droeg allemaal bij aan zijn toch al ongebreidelde roem. Hij nipte van zijn whiskey. Zijn sigaar was inmiddels uit zichzelf gedoofd. In gedachten ging hij naar de rechtszaak van de volgende dag. Het was een heel precaire zaak van een verkrachting gevolgd door een gruwelijke moord op een meisje van zeventien jaar. Volgens het om was ze door wurging om het leven gebracht en daarna door de dader in stukken gezaagd. Haar lichaam werd in delen verpakt in plastic vuilniszakken, verspreid op een vuilnisbelt teruggevonden. In het onderzoek waren door diverse oorzaken veel sporen verloren gegaan en daarmee was de
15
politie al bij voorbaat op dubbele afstand gezet, temeer omdat de afgezaagde stukken lichaam pas na enige weken werden gevonden. Als gevolg daarvan, en door de hoge temperaturen in die periode, verkeerden de lichaamsdelen in vergevorderde staat van ontbinding. Verdere aanknopingspunten waren er aanvankelijk niet. Toch was er een verdachte aangehouden; een veertigjarige man genaamd Benno Bosman. Het misdrijf had weken achtereen de journaals gehaald en de kranten bleven over de zaak schrijven. Charles wist dat zijn verdachte deze misdaad had gepleegd, dat had hij hem tijdens één van hun gesprekken in vertrouwen verteld. Ondanks deze bekentenis had hij de verdachte op het hart gedrukt te blijven ontkennen en niet in te gaan op vragen van wie dan ook. Als Benno zich daar niet aan hield, kon Charles niets voor hem betekenen. Hij had hem nadrukkelijk voorgehouden dat hij dan zou stoppen met zijn verdediging. Dan was de man niet meer interessant genoeg voor hem. Benno, die in de buurt van het meisje woonde en haar vrij goed kende, had precies gedaan wat Charles hem had opgedragen en dat was een pak van zijn hart. Het was niet echt een slimmerd. Hij vond het maar een miezerig, vies mannetje. Een nobody, waar hij van walgde. Maar dat deed er niet toe; daar was hij snel overheen gestapt. Het ging hem in deze zaak niet direct om geldelijk gewin, want geld had de arme sloeber niet. Dat kwam eventueel later wel, wanneer er een schadevergoeding uit kwam rollen. Nee, het ging hem in eerste instantie om het winnen van de zaak. Winst betekende immers nog meer bekendheid en aanzien, wat weer voor een grotere spin-off voor zijn kantoor zou zorgen. Winnen, bekendheid en eeuwige roem was waar hij naar streefde. Dat inspireerde en fascineerde hem in hoge mate. De rechtbank in ’s-Gravenhage had Benno in eerste aanleg veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf, maar de eerbied-
16
waardige Charles ging namens Benno in hoger beroep. Hij had een ernstige omissie in het politieonderzoek opgespoord. Voor het Gerechtshof had hij betoogd dat daardoor het onderzoek een verkeerde kant was opgegaan. Als gevolg daarvan zou dat onderdeel als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd. Op de één of andere slimme manier had hij daar een vinger achter weten te krijgen en hij had het bij de behandeling van het Hof twee weken eerder ook aangetoond. De verdachte was daardoor ernstig in zijn belangen geschaad. De geslepen raadsman had dat ook tijdens de zitting bij de arrondissementsrechtbank al geweten, maar om tactische redenen had hij dit toen niet naar voren gebracht. Bij hoger beroep zou de zaak in de media immers twee keer maximaal aandacht krijgen. Deze slimme zet was helemaal door hemzelf uitgedacht. Hij had zijn methode aan niemand verteld, zelfs met zijn eega deelde hij dergelijke plannen niet. Heel subtiel had Charles tijdens de behandeling ter terechtzitting de belangrijke vraag gesteld of er op het moment van aanhouding wel sprake was geweest van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van Benno. Met andere woorden: was hij wel verdachte? Dat was naar zijn mening niet het geval. Het enige feit dat de politie namelijk had, was één verklaring van iemand die had gezien dat het later vermoorde meisje bij een bushalte in de auto van Benno was gestapt. Maar daar was diegene niet eens volledig zeker van. Het verhoor van die getuige door de recherche was verre van professioneel verlopen; volgens Charles waren de woorden haar in de mond gelegd. Er was naar zijn mening dus onvoldoende grond om Benno als verdachte aan te kunnen merken. Dat zou een uiterste consequentie moeten hebben. Alle bevoegdheden die op de verdachte waren toegepast zouden als onrechtmatig bestempeld moeten worden. Het werd nog erger voor het om. Er was duidelijk iets misgegaan met de confrontatie. Deze was niet volgens de daarvoor gel-
17
dende regels verlopen, waardoor de getuige beïnvloed kon zijn. Een juridisch dodelijke fout, maar de officier van justitie had Benno toch met veel aplomb als verdachte gekwalificeerd. Naar het oordeel van de advocaat was er echter sprake van een persoonsverwisseling. Daarnaast was er geen dna van de verdachte bij het slachtoffer aangetroffen. Eigenlijk was er helemaal niets dat bijdroeg aan zijn verdachtmaking, behalve dat Benno geen controleerbaar alibi zou hebben. Gedurende de zitting bij het Gerechtshof in ’s-Gravenhage had Charles diverse betrokken rechercheurs daarover stevig aan de tand gevoeld. Ook nam hij de leider van het onderzoek zwaar onder vuur. Iedereen in de rechtszaal hoorde hoe zijn scherp geformuleerde vragen – die zich af en toe op het randje van het toelaatbare bevonden – soms onhandig en onvolledig werden beantwoord. Hij had de situatie helemaal uitgebuit en bijna nog aangifte gedaan wegens meineed van één van de verbalisanten. De advocaat-generaal had op zijn beurt in zijn requisitoir echter betoogd dat het voor hem klip en klaar was; Benno had deze misdaad gepleegd. Hij was daarvan overtuigd, ook zonder bekentenis van de verdachte. De bewijzen waren in zijn ogen overduidelijk en de door de raadsman aangevoerde missers bij de politie en justitie verwees hij naar het land der fabelen. Zijn eis was levenslang. Charles had aansluitend een vlammend betoog gehouden en fijntjes verwezen naar recente zaken waarbij verdachten waren veroordeeld en jaren ten onrechte in het gevang hadden doorgebracht.4 Veel onjuistheden in deze zaken waren terug te leiden op het krakkemikkige en eenzijdige onderzoek van politie en justitie. ‘Het hele leven van deze mensen is daardoor getekend en verwoest,’ had hij gesteld. ‘Zo lijkt het ook te gaan in deze 4 De Schiedammer Parkmoord, Lucia de B. en de Puttense moordzaak.
18