Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 De bij het plan behorende stukken 1.3 Situering van het plangebied 1.4 Leeswijzer
5 5 5 5 7
Hoofdstuk 2 Beleidskader en onderzoek 2.1 Algemeen 2.2 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis 2.3 Europees beleid 2.4 Rijksbeleid 2.5 Provinciaal beleid 2.6 Gemeentelijk beleid 2.7 Milieuhygiënische aspecten 2.8 Waterparagraaf 2.9 Ecologie 2.10 Archeologie 2.11 Cultuurhistorie 2.12 Externe veiligheid
8 8 8 9 9 11 11 13 16 18 19 21 21
Hoofdstuk 3 Het plan 3.1 Algemeen 3.2 Ruimtelijk en functionele structuur 3.3 Beeldkwaliteit
23 23 23 24
Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels 4.1 Algemeen 4.2 De regels 4.3 Nadere toelichting op de bestemmingen
25 25 26 26
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1 Economische uitvoerbaarheid 5.2 Inspraak en overleg 5.3 Ontwerpbestemmigsplan
27 27 27 27
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8
29 30 54 62 64 66 94 111 139
M.e.r.- beoordelingsnotitie Watertoets Bestaande erfsloot Nieuwe erfsloot Ecologisch onderzoek Beeldkwaliteit Archeologisch onderzoek Bodemdalingskaart
Regels
141
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
142 142 148
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch
149 149
2
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene gebruiksregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
154 154 155 157 158 159
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 9 Overgangsrecht Artikel 10 Slotregel
160 160 161
Bijlagen Bijlage 1 gebouwen Bijlage 2
163 Mogelijkheden nieuwe bedrijsfuncties in vrijkomende (agrarische) Mogelijkheden bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Vaststellingsbesluit
bestemmingsplan (vastgesteld)
164 167
169
3
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
4
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Toelichting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Algemeen
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Johannes Postweg 15 te Nagele. Ter plaatse is het melkveebedrijf van maatschap Damman gevestigd. Het melkveebedrijf van de maatschap Damman is een bedrijf in ontwikkeling. De marges in de landbouw worden kleiner, waardoor het noodzakelijk is het bedrijf verder te ontwikkelen. Aan het melkveebedrijf is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe jongveestal dwars achter de bestaande stal. Het melkveebedrijf heeft nu verzocht om de jongveestal een kwartslag te draaien. Op deze manier behouden zij de mogelijkheid om in de toekomst nog een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Dit voorstel is echter in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. Door de stal een kwartslag te draaien wordt de maximale breedte die is toegestaan, overschreden. Om deze overschrijding juridisch planologisch mogelijk te maken, is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke onderbouwing van dit verzoek.
1.2
De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan Landelijk 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele bestaat uit de volgende stukken: verbeelding (en tevens een analoge verbeelding) NL.IMRO.0171.BP00532-ON01 met legenda; planregels. Voor de analoge verbeelding is de ondergrond van 8 januari 2013 gebruikt. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. De regels bevatten bepalingen die voor dit herzieningsplan noodzakelijk zijn. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld met een toelichting. Deze toelichting heeft geen rechtskracht.
1.3
Situering van het plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele, ligt ten Noorden van Nagele (zie figuur 1). Figuur 2 zoomt in op het plangebied.
bestemmingsplan (vastgesteld)
5
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Figuur 1 Ligging ten opzic hte van N agele
Figuur 2 P langebied
6
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.4
Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 3 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het bestemmingsplan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.
bestemmingsplan (vastgesteld)
7
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 2 Beleidskader en onderzoek In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook wordt aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
2.1
Algemeen
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
2.2
Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.361 inwoners per 1 januari 2013. Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen: Groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte; Ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg; Radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt; Hiërarchische en concentrische opbouw; Verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300m x800m).
Figuur 3 A s s enkruis en dorpenring
8
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
2.2.1 Historie Emmeloord ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927 - 1968), de Noordoostpolder (1936 - 1942) en de Flevopolder (1957 - 1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen. De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.
2.3
Europees beleid
2.3.1 Natura 2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn) Als uitvloeisel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn zogenaamde Speciale Beschermingszones onderscheiden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen het Nederlandse deel van Natura 2000, het Europese netwerk van natuurgebieden. De Friese IJsselmeerkust, het Ketelmeer en het Vossemeer, het Zwarte Meer en de natuurgebieden Weerribben en Wieden (Overijssel) zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. De aanwijzing als Natura 2000-gebied heeft niet alleen gevolgen voor het aangewezen gebied, maar ook voor het omliggende gebied door de zogenaamde externe werking. Dit wil zeggen dat ontwikkeling of gebruik van gronden die buiten de Natura 2000 gebieden liggen van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied. De Europese richtlijnen en de bescherming van de Speciale Beschermingszones zijn opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998. Deze is sinds oktober 2005 van kracht.
2.4
Rijksbeleid
2.4.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota ruimte. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt de gemeente nog wel een "ladder" voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de "SER-ladder"). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
bestemmingsplan (vastgesteld)
9
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Het Rijk ziet voor een aantal topsectoren goede kansen op het internationale speelveld. Dit zijn: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Rijksbeleid zoals dat is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 2.4.2 AMvB Ruimte De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Conclusie De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de genoemde rijksbelangen.
2.4.3 Flora- en faunawet (2002) Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Flora- en faunawet tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Flora- en faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient iedereen zo te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In het kader van het bestemmingsplan is een quickscan gedaan naar de flora en fauna (zie paragraaf 2.9 Ecologie).
2.4.4 Natuurbeschermingswet 1998, herziening 2005 (2005) De Natuurbeschermingswet 1998 (gewijzigd in 2005) regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met de Flora- en faunawet vormt de Natuurbeschermingswet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich onder andere op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Naast de Natura 2000-gebieden is de wet ook van kracht voor de Beschermde Natuurmonumenten en op de gebieden die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (inmiddels minister van Economische Zaken) heeft aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals de Wetlands. De wet biedt de juridische basis voor vergunningverlening en bevat een voorzorgsbeginsel voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorzorgsbeginsel eist dat alle aspecten die met een project samenhangen en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht. Op basis van de Natuurbeschermingswet is geen specifieke lijst beschikbaar waarvoor een vergunning is vereist, wel zijn er gebiedsgerichte instandhoudingsdoelen. In het kader van het bestemmingsplan is een quickscan gedaan naar de Natuurbeschermingswet 1998 (zie paragraaf 2.9 Ecologie).
10
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
2.5
Provinciaal beleid
2.5.1 Omgevingsplan Flevoland In 2006 is het Omgevingsplan Flevoland door Provinciale Staten vastgesteld. In het omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het omgevingsplan is een samenvoeging van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Door de samenvoeging zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd. De provincie stelt als voorwaarden voor een evenwichtige groei: het behoud en het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving, het milieu, het water, de natuur en het landschap. In het omgevingsplan wordt onder andere ingegaan op de uitgangspunten voor het landelijk gebied. Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richt op duurzame productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. 2.5.2 Verordening voor de fysieke leefomgeving In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera. Het plangebied maakt geen deel uit van specifiek aangeduide gebieden of beschermingsgebieden. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de verordening. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het provinciale beleid.
2.6
Gemeentelijk beleid
2.6.1 Structuurplan In het “Structuurplan” (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. 2.6.2 Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030 De Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030 geeft een mogelijke beleidsrichting op langere termijn en heeft een veel langere tijdshorizon dan het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. In de toekomstvisie 2030 bestaat het uiteindelijke eindbeeld uit vier onderliggers: groene eilanden en zones voor ontwikkeling en behoud, kleurverschillen in de transformatie- en landschapsontwikkelingszones, het nieuwe oppervlaktewatersysteem en een duidelijker profiel voor Emmeloord en de dorpen. Groene eilanden en zones voor ontwikkeling en behoud
bestemmingsplan (vastgesteld)
11
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
In de Toekomstvisie 2030 komt het onderscheid binnen en buiten de ring niet meer terug. Daarin wordt ingezet op groene eilanden binnen een open agrarische bedrijfsruimte. Zowel de dorpen als de agrarische erven vormen daarbij de eilanden. Er wordt daarbij dus ingezet op het behoud van de grootschalige open ruimte in het grootste gedeelte van de polder. Kleurverschillen in de transformatie- en landschapsontwikkelingszones Afhankelijk van de ligging binnen de polder wordt de hoofdfunctie landbouw “gekleurd” door een bijzonder accent, waardoor er drie “sectoren” binnen het agrarisch gebied ontstaan: de noordwestpunt, die wordt gekleurd door de landbouw met daarbinnen enkel specifieke teelten; het oostpunt, waar de nadruk ligt op natuur en recreatie; het zuidelijke punt wordt vooral gekleurd door cultuurhistorie. Er worden tevens twee landschapsontwikkelingszones onderscheiden: de westrand/zuidrand (extensieve ontwikkelingen) en de oostflank (nieuwe groene functies). 2.6.3 Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Flevoland op 28 maart 2006. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 4. De nieuw te realiseren jongveestal valt buiten het bebouwingsvlak. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het bebouwingsvlak verlegd en vergroot.
Figuur 4 U its nede verbeelding bes temmings plan Landelijk gebied 2 0 0 4 .
Op grond van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' kan het college van burgemeester en wethouders middels artikel 5 lid 11 van de regels afwijken van het bestemmingsplan voor het overschrijden van de grens bebouwingsvlak mits voldaan wordt aan een aantal verschillende eisen: a. het geen bebouwingsvlak betreft met de nadere aanduiding intensieve veehouderij toegestaan, "ai"; b. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;
12
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele c. van het bebouwingsvlak met inbegrip van de overschrijding, de totale oppervlakte niet meer dan 1,7 ha bedraagt, waarbij: - de breedte van het bebouwingsvlak en de overschrijding niet meer dan 125 m bedraagt, - de diepte van het bebouwingsvlak en de overschrijding niet meer dan 170 m bedraagt, en - de verhouding breedte diepte is gelegen tussen de 1:2 en 2:1; d. wordt voorzien in voldoende parkeerlegenheid en manoeuvreerruimte; e. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermde erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij: - de afstand van gebouwen tot het harterfsloot niet minder dan 12 m bedragen, en - de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen; f. op en in gronden met de aanduiding "openheid" de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig te verdichten, en het zicht op de open polder te behouden; g. op en in gronden met de nadere aanduiding "gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde" dient door middel van een verkennend archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat er geen sprake kan zijn van aantasting van archeologische waarden, en h. het bepaalde in artikel 4 (beschrijving in Hoofdlijnen) in acht wordt genomen. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan en ook niet binnen de afwijking als bedoeld in artikel 5 lid 11 van de regels van het vigerende bestemmingsplan. De breedte wordt namelijk overschreden. Daarnaast is een diepte van 170 meter niet mogelijk, omdat hierdoor de maximale omvang van het erf, te weten: 1,7 hectare overschreden wordt. Door het bouwvlak enigszins te verleggen kan wel voldaan worden aan de gestelde eisen van artikel 5 lid 11 en past de ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. De beargumentering voor deze aanpassing staat beschreven in Hoofdstuk 3 Het plan.
2.7
Milieuhygiënische aspecten
2.7.1 Bodem In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is. Een bodemonderzoek voor het plangebied is niet noodzakelijk, omdat de jongveestal geen gevoelige functie is voor bodemverontreiniging. Conclusie De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
bestemmingsplan (vastgesteld)
13
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
2.7.2 Geluid De Wet geluidhinder dateert van 16 februari 1979 en is sindsdien middels verschillende weten diverse keren gewijzigd. In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidsbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidsgevoelige functies. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe jongveestal. dit is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Het is dan ook niet nodig om een akoestisch onderzoek te verrichten. Conclusie Vanuit het oogpunt geluid is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 2.7.3 Luchtkwaliteit Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die “niet in betekenende mate” (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als “niet in betekenende mate” wordt beschouwd. Vuistregel voor veehouderijen Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook worden gedaan met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld, waarmee kan worden aangetoond dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM-grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan worden uitgerekend of de totale toename in emissie onder de NIBM-grens blijft. Dit doet u door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel. Afstand tot te toetsen plaats 70 m
14
80 m
90 m
100 m 120 m 140 m
160 m
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Totale emissie in g/jr van uitbreiding/ oprichting
324000 387000 47300 0
58100 81700 107500 1376000 0 0 0
Bron: E C N getallen op bas is van berekeningen met ST A C KS, vers ie 2 0 0 8
Te toetsen locaties In principe moet de fijnstofbelasting overal buiten de inrichtingsgrens worden getoetst, behalve op plekken die kunnen worden uitgezonderd op basis van toegankelijkheid en blootstelling. Op de volgende locaties vindt geen toetsing van de fijnstofbelasting plaats; a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is (naastgelegen landbouwgronden); b. terreinen met één of meer inrichtingen waar de arbo-regels gelden; c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter langdurig toegang tot de middenberm hebben. Voor de melkveehouderij aan de Johannes Postweg 15 te Nagele moet worden geconstateerd dat de dichtstbijzijnde te toetsen locatie, waar personen langdurig aan fijnstof zouden kunnen worden blootgesteld, de woning aan de Johannes Postweg 15 d is. Deze woning bevindt zich op circa 50 meter van de bestaande ligboxenstal. Fijnstofemissie Het totale aantal dieren bedraagt na uitbreiding bedraagt de totale omvang 370 melkkoeien, 287 stuks jongvee en 3 stieren. De berekening van de fijnstofemissie ziet er dan als volgt uit: Nr. stal Diersoort
Stalsysteem
Fijnstof emissie Toename fijnstof factor (PM10/dier/jaar)
C
30 stuks jongvee
A3
38
1.140
D
149 melkkoeien
A 1.100.1
118
17.582
E
221 melkkoeien
A 1.100.1
118
25.960
H
257 jongvee
A3
38
9.766
3 stieren
A7
170
1.190
Totaal
55.548
Bron: Rapport M .e.r.- beoordelings notitie
Toetsing fijnstof uitbreiding aan vuistregel/conclusie De fijnstofemissie toetsend aan de bij de vuistregel behorende tabel laat overduidelijk zien dat de emissie van de melkveehouderij aan de Johannes Postweg 15 niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof in de buitenlucht (NIBM), het project hoeft hierdoor niet nader te worden getoetst.
bestemmingsplan (vastgesteld)
15
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
2.8
Waterparagraaf
Inleiding Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de Watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Onderliggend bestemmingsplan valt onder een normale procedure omdat het plangebied volgens de beslisboom voor te volgen watertoetsprocedure ligt binnen een gebied met kans op wateroverlast in 2015. De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u de strategie, die erop gericht is het streefbeeld te verwezenlijken. Op deze manier wordt een goed overzicht verkregen en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn.
2.8.1 Veiligheid Het plangebied ligt niet buitendijks of in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing. Randvoorwaarde(n) veiligheid Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.
2.8.2 Voldoende water Wateroverlast Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van "waterneutraal bouwen", dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water (binnen de drooglegging) mogelijk te maken. In het plan wordt gestreefd naar het principe "vasthouden-bergen-afvoeren". Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen. Randvoorwaarde(n) wateroverlast Bij een klein plan in het landelijk gebied, waar onderliggend bestemmingsplan valt,gebruik mag worden gemaakt van de vuistregel dat bij een toename van 100 m2 verhard oppervlak gecompenseerd moet worden met een bergingscapaciteit van 2,40 m3 . Hierbij geldt een ondergrens van 2500 m2 . Bij een kleiner verhard oppervlak is geen compenserende waterberging nodig. Gezien het feit dat bij het onderliggende bestemmingsplan de toename van het verhard oppervlak onder de 2500 m2 blijft is
16
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele compensatie niet noodzakelijk. Watersysteem Het bestaande erf is omringd met een erfsloot (zie figuur 5) en is op enkele punten onderbroken. Om de uitbreiding te kunnen realiseren wordt een deel van de bestaande erfsloot gedempt. Het te vergroten erf wordt omsloten door een nieuw t graven erfsloot, waarbij de nieuw te graven sloot aansluit op de bestaande erfsloot (zie figuur 6). Ten aanzien van een gevraagde wateropgave brengt realisatie van het onderliggend bestemmingsplan geen verslechtering met zich mee ten opzichte van de huidige situatie.
Figuur 5 Bes taande s ituatie (zie Bijlage 3 Bes taande erfs loot voor grote kaart)
Figuur 6 N ieuwe s ituatie (zie Bijlage 4 N ieuwe erfs loot voor grote kaart)
bestemmingsplan (vastgesteld)
17
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
2.8.3 Schoon water Oppervlaktewaterkwaliteit Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen. Verontreinigingen worden aangepakt bij de bron. Randvoorwaarde(n) goede oppervlaktewaterkwaliteit Conform de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) is het verboden om afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren, zonder vergunning. Schoon regenwater mag zonder WVO-vergunning direct geloosd worden op oppervlaktewater.
2.8.4 Bodemdalingsgebied Het plangebied is gelegen in een bodemdalingsgebied (Bodemdalingskaart). Door bodemdaling is er in dit gebied een verhoogd risico's op wateroverlast. Het is daarom belangrijk de drooglegging op voldoende niveau te houden. Dit kan door de aanleg van voldoende open water en het instandhouden van het streefpeil. Hieraan wordt met deze planontwikkeling voldaan. Het betreft een geringe toename van verharding. De erfsloten worden verlegd en uitgebreid en sluiten aan op het bestaande watersysteem.
2.9
Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland (zie paragraaf 2.3.1 Natura 2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn), 2.4.3 Flora- en faunawet (2002) en 2.4.4 Natuurbeschermingswet 1998, herziening 2005 (2005)). De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebied- en soortbescherming. Gebiedsbescherming Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een Natura 2000-gebied ligt, zoals bedoeld in artikel 1 onder n van de Natuurbeschermingswet 1998. Uit het Ecologisch onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen natuurgebieden zijn gelegen. In de straal van 15 kilometer rondom de locatie zijn wel enkele Natura 2000-gebieden gelegen. De enige mogelijke relevante storingsfactoren betreffen verzuring en vermesting (ammoniakemissie via de lucht). Uit de berekening van de ammoniakdepositie op de kenmerkende en voor verzuring gevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden “Zwarte Meer” en “De Wieden” blijkt dat de nieuwe jongveestal zal leiden tot een toename van de depositie van ammoniak. De depositietoename in de gebied “Zwarte Meer” en “De Wieden” (ter plaatse van de kenmerkende en meest nabijgelegen habitattypes) is hoger dan 0,05 mol. In de jurisprudentie wordt vaak elke toename boven de 0,05 mol als mogelijk significant effect 18
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele benoemd. Voor wat betreft de betrokken habitattypen gebied “Zwarte Meer” en voor wat betreft de typen H3140 en H3150 in “De Wieden” is de achtergrondwaarde (AW) ter plaatse lager dan de kritische depositiewaarde (KDW). Dit betekent dat toename van de ammoniakdepositie in dit gebied niet direct leidt tot significant negatieve effecten. Gezien de relatief geringe verhoging van de depositie (maximaal 0,09 mol) worden geen negatieve effecten op deze natuur verwacht. Met betrekking tot de overige habitattypen in “De Wieden” is de KDW hoger dan de huidige AW. Op de projectlocatie zijn mitigerende maatregelen genomen. In de aanvraag is geen sprake van een toename van de ammoniakdepositie ten opzichte van de vigerende vergunning van 2012. Daarnaast neemt de oppervlakte van het bouwblok niet toe. Het plan heeft daarmee geen grotere effecten dan reeds zijn toegestaan. Soortbescherming De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. In het Ecologisch onderzoek is nader ingegaan op de flora en fauna. Hieruit blijkt dat het bouwen en in gebruik nemen van een jongveestal op de locatie niet leidt tot negatieve effecten op flora en fauna ter plaatse.
2.10 Archeologie Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde “veroorzakersprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen. De regeling in dit bestemmingsplan is hiervan afgeleid. De gemeente Noordoostpolder heeft op 4 oktober 2007 beleid vastgesteld aangaande archeologie door middel van de “Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder”. In figuur 5 is een fragment van deze archeologisch beleidskaart weergegeven. Voor het plangebied geldt het regime 'gematigde archeologische verwachtingswaarde'.
bestemmingsplan (vastgesteld)
19
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Figuur 5 U its nede gemeentelijke arc heologis c he beleids kaart.
Voor het plangebied is een bureauonderzoek en een verkennend inventariserende booronderzoek uitgevoerd (Archeologisch onderzoek). Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat op basis van de reeds bekende waarnemingen in de omgeving van het plangebied doorgaans in deze omgeving sprake is van een (deels) goed geconserveerd pleistoceen landschap met rivierduinen en riviergeulen. Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het landschap rondom het plangebied in gebruik is geweest door steentijd jagers-verzamelaars en mensen van de Swifterbant-cultuur. Voor het onderzoekgebied moet bij aanwezigheid van rivierduinen en oeverwallen uitgegaan worden van een hoge verwachting ten aanzien van bewoningssporen uit de periode paleolithicum-neolithicum. Bij de aanwezigheid van riviergeulen kunnen off-site vondsten aanwezig zijn zoals afvaldumps en viswaren. De onderstaande gespecificeerde verwachting heeft als uitgangspunt dat het bodemprofiel intact is. Daarnaast kunnen resten uit de nieuwe tijd aanwezig zijn, zoals scheepswrakken. Uit het booronderzoek is naar voren gekomen dat de bodemopbouw in het onderzoeksgebied intact is. Deze bestaat uit matig siltige klei (IJsselmeerlaag) gevolgd door zandige afzettingen (Almerelaag), venige klei (Flevolaag), met hieronder veen. Het dieper liggende dekzand is niet aangeboord. Er zijn geen zandopduikingen (oeverwallen, rivierduinen) aangetroffen. Er zijn geen archeologische indicatoren of indicatoren voor antropogene lagen aangetroffen. Op basis van bovenstaande onderzoeksgegevens wordt de kans op het aantreffen van archeologische resten zeer laag ingeschat voor de onderzochte diepte tot 3 m-mv. Daarom is niet noodzakelijk een vervolgonderzoek uit te voeren, indien de ingrepen beperkt blijven tot binnen deze diepte. Wordt wel dieper verstoord dan 3m-mv dan kan vervolgonderzoek noodzakelijk zijn, in de vorm van karterend booronderzoek met mechanische aqualock-boringen. Bovenstaande is uitgezonderd het aanbrengen van heipalen. Deze vormen een zeer
20
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele beperkte verstoring. Ook is bijvoorbeeld de uitvoer van een archeologische begeleiding bij het aanbrengen van heipalen niet zinvol, omdat de archeologische zichtbaarheid bij deze werkzaamheden nihil is. Mochten bij uitvoer van de werkzaamheden toch archeologisch resten worden aangetroffen, dan dient hier direct melding van te worden gemaakt bij de bevoegde overheid.
2.11 Cultuurhistorie De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging geleid van art. 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ieder bestemmingsplan dient dan tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan. De Noordoostpolder is een duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de 20e eeuw (rond 1940 drooggelegd), waarin de twee voormalige eilanden Urk en Schokland als zelfstandige elementen zijn opgenomen. Dit rationeel vormgegeven landschap is niet alleen ontworpen vanuit het oogpunt van optimale landbouwkundige productie, maar ook als wetenschappelijke, esthetische en intellectuele uitdaging. Onderdelen van de inrichting van de Noordoostpolder die kenmerkend zijn voor het gebied zijn: de kavelmaat; de erven met bijbehorende erfsingels; de diverse typen boerderijen; de arbeiderswoningen; de kavel- en erfsloten; het grondgebruik. Bij het voorliggende plan is aansluiting gezocht bij de karakteristieken van de Noordoostpolder. De uitbreiding van het bedrijf leidt dan ook niet tot aantasting van de cultuurhistorische waarden. In het plangebied komen geen monumenten voor. Conclusie Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
2.12 Externe veiligheid Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door: gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen); het gebruik van luchthavens. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet en regelgeving. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst dient te worden: 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
bestemmingsplan (vastgesteld)
21
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele 2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS); 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Risicobronnen kunnen worden opgesplitst in: inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden; transportroutes van gevaarlijke stoffen; buisleidingen. Om na te gaan of er belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid met het oog op externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Flevoland geraadpleegd. Hierop staan risicobronnen en bijbehorende zones afgebeeld.
Figuur 5 U its nede ris ic okaart (Bron: www.ris ic okaart.nl)
Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Conclusie Vanuit het oogpunt van externe veiligheid mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
22
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 3 Het plan 3.1
Algemeen
Op het adres Johannes Postweg 15 te Nagele bevindt zich een melkveebedrijf. Om de bedrijfsvoering efficiënter te maken en uit te breiden, zal een nieuw bedrijfsgebouw (jongveestal) worden gerealiseerd achter de bestaande gebouwen. Aan het melkveebedrijf is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe jongveestal dwars achter de bestaande stal. Dit belemmert echter eventueel toekomstige uitbreidingen. Om die reden is nu verzocht om de jongveestal een kwartslag te draaien. Door deze wijziging wordt de maximale breedte van het bouwvlak overschreden. Hieronder volgt een argumentatie op grond waarvan een aanpassing van het bouwvlak kan resulteren in een juridisch planologische oplossing die past in en bijdraagt aan de landschappelijke kwaliteiten van de Noordoostpolder.
3.2
Ruimtelijk en functionele structuur
Voor een goede ruimtelijke kwaliteit is het van belang dat aandacht wordt besteed aan de inpassing in het omliggende landschap. Door de verkaveling van de polder vanaf de rand zijn hoekverdraaiingen ontstaan. De Nagelerweg ligt op de grens van twee modulaire verkavelingsystemen. Dit modulaire kavelsysteem vormt één van de vier lagen van het polderconcept is daarmee kenmerkend voor de Noordoostpolder. Oorspronkelijk liep de Johannes Postweg door naar de Karel Doormanweg en vormde het gebied tussen de Urkervaart en de Nagelerweg een eigen systeem. Met de aanleg van de autosnelweg is deze route afgesloten en is de Johannes Postweg een doodlopende route geworden. De verkaveling aan weerszijde van de Johannes Postweg vormt een afspiegeling van de verkaveling zoals we die nagenoeg overal treffen in de Noordoostpolder. Kavels met de vaste afmeting van 300 x 800 m en de erven in de hoek van een kavel. Onderhavig erf vormt hierop een uitzondering, het erf is namelijk 300 x 1.000 m. Daar komt bij dat er aan de westzijde direct aangrenzend aan het erf een rijtje arbeiderswoningen bevinden. In het verleden is het erf uitgebreid over de kavelsloot in oostelijke richting. Een niet gebruikelijke uitbreiding, mogelijk ingegeven door de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in westelijke richting vanwege de arbeiderswoningen. Hiermee is de typische indeling van een erf in de hoek van de kavel verloren gegaan. De nu voorgestelde uitbreiding wordt in de lengterichting achter het erf geplaatst. Het erf wordt zo in de diepte uitgebreid. Een ander kenmerk van de Noordoostpolder is de groene inkadering van de erven met een erfsingel. Door de consequente toepassing van deze erfsingels rond een erf wordt dit beschouwd als een typerend kenmerk van de Noordoostpolder; "groene eilanden in een open agrarisch productielandschap". Het bepaalt mede de identiteit van de Noordoostpolder. Om die reden hecht de gemeente veel waarde aan behoud van erfssingel en stelt zij bij uitbreiding eisen aan de aanplant van een nieuwe singel van voldoende omvang door middel van beplantingsplannen. Zeker nu de oorspronkelijke ligging van het erf verdwenen is kan door een voldoende robuuste singel rondom dit enigszins gecompenseerd worden. Met de uitbreiding aan de achterzijde overschrijdt het bouwvlak de maximaal toegestane omvang. Door nu aan de zijde van de arbeiderswoningen enige bebouwing te slopen en het bouwvlak naar het oosten te verschuiven, ontstaat nieuwe bebouwingsruimte aan de achterzijde. Uiteraard is het hierbij van belang dat het erf niet los komt te staan van de arbeiderswoningen. Een dubbele erfsingel aan de zijde van de arbeiderswoningen is
bestemmingsplan (vastgesteld)
23
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele daarvoor niet noodzakelijk. Belangrijker is behoud van de bestaande erfsingel en realisering van een singel rond het erf.
3.3
Beeldkwaliteit
In Bijlage 6 is de beeldkwaliteit opgenomen die behoort bij het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. Deze beeldkwaliteit is ook van toepassing op het onderliggende bestemmingsplan.
24
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels 4.1
Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening ( Bro). Dit betekent dat het analoge bestemmingsplan ook digitaal beschikbaar is. In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008 en de RO-standaarden, op 1 januari 2010, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de geldende wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2008 (STRI2008) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008 (PRBP2008). De koppeling van de kaart, toelichting en regels (het bestemmingsplan) wordt in de nieuwe systematiek de verbeelding genoemd. De verbeelding is vervat in een GML. De digitale verplichting, het bestemmingsplan vervat in een GML, is ingegaan op 1 januari 2010. Vanaf dat moment heeft het digitale plan voorrang op het analoge plan. In de Wro zijn de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling neergelegd, zodat deze niet meer opgenomen hoeft te worden in de regels. Na 1 oktober 2010 zijn deze regels neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de regels. De nieuwe regelingen hebben als gevolg dat het bestemmingsplan wat betreft de vorm en de inhoud enigszins kan afwijken van de tot nu toe gebruikelijke wijze van opstellen. De SVBP2008 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd. Voor de regels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begrippen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2008 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. Op 1. 2. 3.
grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit: bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven; regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven; een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven; 4. wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning. Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen. In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de bestemmingsplan (vastgesteld)
25
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. Door de komst van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen uit de Wro (onder andere ontheffing en aanlegvergunning) vervallen. Zo wordt er niet meer gesproken over ontheffingen, maar over afwijkingen. De in het overgangsrecht genoemde bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld. In de omgevingsvergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatiegebonden activiteiten geïntegreerd, waarbij sprake is van een samenloop met andere locatiegebonden activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook voor de (voorheen) ontheffingen (afwijkingen van het bestemmingsplan) die in een bestemmingsplan zijn geregeld, is na 1 oktober 2010 een omgevingsvergunning op grond van de Wabo vereist. Dit geldt ook voor de aanlegvergunning.
4.2
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemming(en). Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen als dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten: 1. 2. 3. 4.
Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 verklaard de begrippen die in de regels worden gebruikt. Het betreft begrippen die op meerdere wijze kunnen worden uitgelegd. Door de begrippen te verklaren, kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 wordt de op de verbeelding aangegeven bestemming omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden de bebouwingsmogelijkheden vermeldt. Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die in het algemeen van toepassing zijn. In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
4.3
Nadere toelichting op de bestemmingen
Agrarisch In het bestemmingsplan komt uitsluitend de agrarische bestemming voor. Op grond van deze bestemming is een agrarisch bedrijvigheid toegestaan. Daarnaast is een bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van toegestane bouwwerken is opgenomen in de bouwregels.
26
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1
Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van de maatschap Damman om het bouwvlak van het perceel Johannes Postweg 15 te Nagele te verplaatsen en te vergroten. De kosten hier voor alsook de kosten voor de noodzakelijk onderzoeken voor het voorliggende bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. De kosten voor de planbegeleiding wordt voorzien door middel van het heffen van leges. Door de herziening van het voor de betreffende gronden geldende bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door initiatiefnemer worden gedragen. Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
5.2
Inspraak en overleg
5.2.1 Inspraak In kader van onderliggende bestemmingsplan is geen inspraak gevoerd omdat het hier gaat om een ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen. In het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 is namelijk reeds aangegeven dat middels het afwijken van het bestemmingsplan het erf vergroot voldaan kan worden mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Door het bouwvlak te verlegen wordt aan deze voorwaarden voldaan (zie paragraaf 2.6.3 Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004). 5.2.2 Overleg Met het oog op overleg is het concept van het plan informeel aangeboden aan de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. Het Waterschap Zuiderland heeft aangegeven dat er een tekst opgenomen dient te worden met betrekking tot bodemdaling. Het tekstvoorstel van het Waterschap Zuiderzeeland is opgenomen in paragraaf 2.8.4 Bodemdalingsgebied. De provincie Flevoland heeft niet gereageerd op het bestemmingsplan.
5.3
Ontwerpbestemmigsplan
bestemmingsplan (vastgesteld)
27
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
28
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlagen
bestemmingsplan (vastgesteld)
29
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 1
30
M.e.r.- beoordelingsnotitie
bestemmingsplan (vastgesteld)
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15 8308 PB Nagele
Rombou Bv vestiging Drachten bezoekadres: postadres:
Morra 2, 9204 KH Drachten Postbus 186, 9200 AD Drachten
1 februari 2012
Adviseur Telefoon Fax Mobiel E-mail
: : : : :
ing. J. (Jan) Bakker 0512 - 30 51 11 0512 - 30 51 20 06 - 20 40 48 97
[email protected]
Inhoudsopgave
1. 2.
Projectgegevens ........................................................................................................................... 1 M.e.r.-beoordelingsplicht ............................................................................................................. 2
2.1 2.2 2.3 2.4 3.
Kenmerken van het project .......................................................................................................... 4
3.1 3.2 4.
5.
Milieueffectrapportage en m.e.r.-beoordelingsplicht .......................................................2 Procedure m.e.r.-beoordelingsplicht ..............................................................................2 Selectiecriteria .............................................................................................................3 Aanmeldingsnotitie ......................................................................................................3
Algemeen en omvang van het project ...........................................................................4 Cumulatie met andere projecten ...................................................................................4
Potentieel aanzienlijke milieueffecten ........................................................................................ 6
4.0 4.1
Algemeen ...................................................................................................................6 Flora en fauna…………………………………………………………………………………………………….6
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11
Geurhinder ..................................................................................................................6 Wav Ammoniakdepositie /Besluit huisvesting .................................................................8 Natura 2000 ................................................................................................................9 Directe ammoniakschade ........................................................................................... 11 Luchtkwaliteit ............................................................................................................ 11 Bodem en water ........................................................................................................ 13 Energie ..................................................................................................................... 13 Geluid ....................................................................................................................... 14 Afvalstoffen ............................................................................................................... 14 Risico's van ongevallen en abnormale omstandigheden ................................................ 14
Conclusies ................................................................................................................................... 16
Bijlagen:
1. 2. 3. 4.
Locatie en omgeving Natura 2000 Berekening ammoniakdepositie Richtlijn m.e.r.-beoordeling
M.e.r.-beoordelingsnotite Nonnetjesweg 12, Biddinghuizen.
1. Projectgegevens
Activiteit: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren (Onderdeel D-14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage). In dit geval betreft het de uitbreiding van de melkveehouderij, gelegen aan de Johannes Postweg 15, Nagele. De wijziging / oprichting heeft betrekking op een uitbreiding van 69 melkkoeien, 161 stuks jongvee en 3 stieren. Na de uitbreiding zijn er in zullen er 370 melkkoeien, 287 stuks jongvee en 3 stieren worden gehouden. Hiermee wordt de drempelwaarde ( 200 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A 1 en A 2), voor de m.e.r.-beoordelingsplicht uit Kolom 2 van Onderdeel D 14 overschreden. De drempelwaarde voor de m.e.r.-plicht (Kolom 2 van Onderdeel C 14) wordt niet overschreden.
Initiatiefnemer: Adres : PC Plaats :
Johannes Postweg 15 8308 PB Nagele
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-1-
2
M.e.r.-beoordelingsplicht
2.1 Milieueffectrapportage en m.e.r.-beoordelingsplicht Voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben moet het bevoegd gezag - voordat toestemming voor die activiteit wordt verleend - een goed beeld hebben van die potentiële milieueffecten. Tevens moeten eventuele alternatieven, waarbij die nadelige effecten niet of minder zullen optreden, zijn onderzocht. Deze kennis is nodig om de milieubelangen volwaardig te betrekken bij de besluitvorming. De potentiële milieueffecten en alternatieven worden in beeld gebracht in de wettelijk voorgeschreven procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.). De resultaten worden vastgelegd in een milieueffectrapport (MER) dat bij een aanvraag of ontwerpbesluit wordt gevoegd. Voor sommige projecten en plannen is de m.e.r.-procedure, vanwege de aard en omvang van de in het project of plan opgenomen activiteiten, verplicht. Voor veel andere projecten moet het bevoegd gezag eerst beoordelen of de voorgenomen activiteit zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben, dat een milieueffectrapportage nodig is om een goed besluit te kunnen nemen.
2.2 Procedure m.e.r.-beoordelingsplicht Via een afwijkingsprocedure van bestemmingsplan is het mogelijk de strijdigheid weg te nemen, met een aanvraag om omgevingsvergunning, die niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en mits de motivering van het besluit een goede ruimtelijk onderbouwing bevat. Onderdeel daarvan via Mer beoordeling aantonen dat bedrijf geen negatieve effecten op de omgeving veroorzaakt. De procedure van de m.e.r.-beoordelingsplicht is opgenomen in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (artikelen 7.16 tot en met 7.20). De procedure is als volgt. - De initiatiefnemer deelt het voornemen om een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit te ondernemen schriftelijk mee aan het bevoegd gezag (aanmeldingsnotitie). - Uiterlijk zes weken na ontvangst van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. - Indien met betrekking tot de activiteit meer dan één besluit is aangewezen, nemen de bevoegde bestuursorganen deze beslissing gezamenlijk. - Het bevoegd gezag doet mededeling van zijn beslissing door: a. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, en indien beslist is dat voor de activiteit geen milieueffectrapport moet worden gemaakt, kennisgeving in de Staatscourant; b. kennisgeving in een publicatie in een ander land indien er sprake is van mogelijke belangrijke gevolgen voor het milieu in dat andere land; c. terinzagelegging. M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-2-
Overigens kan de initiatiefnemer bij de schriftelijke mededeling van het voornemen, aangeven dat hij vrijwillig een milieueffectrapport maakt. In dat geval hoeft het bevoegd gezag geen besluit te nemen.
2.3
Selectiecriteria Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage 1 van deze notitie.
2.4
Aanmeldingsnotitie In deze aanmeldingsnotitie deelt de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag mee dat hij een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit wil gaan ondernemen. De notitie bevat gegevens over die activiteit en de plaats waar deze wordt ondernomen. Op basis hiervan wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het bevoegd gezag moet beslissen of bij de voorbereiding van het te nemen besluit een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-3-
3
Kenmerken van het project
3.1
Algemeen en omvang van het project
Het project betreft het uitbreiden van een bestaande veehouderij. In de bestaande situatie worden 301 melkkoeien en 126 stuks jongvee gehouden. Na uitbreiding zullen er 370 melkkoeien, 287 stuks jongvee en 3 stieren worden gehouden. Huidige situatie/ gewenste situatie: stal diercategorie C D E E H
Jongvee Melkkoeien Jongvee Melkkoeien Jongvee Stieren Jongvee (strohokken) Totaal
RAV-code A A A A A A
3 1.100.1 3 1.100.1 3 7
huidig aantal 50 149 76 152
301 melkkoeien, 126 jongvee
voornemen 30 149 221 193 3 64 370 melkkoeien, 287 stuks jongvee en 3 stieren
Tabel 1. Aantal dieren
De feitelijke verandering bestaat uit het bouwen van de nieuwe jongveestal H, waarbij er een hergroepering van de huisvesting van de totale veestapel zal plaatsvinden.
3.2
Cumulatie met andere projecten
In de directe omgeving bevinden zich een aantal akkerbouwbedrijven. Het dichtstbij gelegen melkveebedrijf (Vliegtuigweg 10) bevindt zich op bevindt zich op meer dan 500 meter van het bedrijf van initiatiefnemers. Het akkerbouwbedrijf (Johannes Postweg 16) bevindt zich op een afstand van ca. 50 meter van het bedrijf van initiatiefnemers.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-4-
Fig. 1 Omgeving bedrijf
Er treedt geen cumulatie van geur effecten. Voor melkveebedrijven gelden vaste afstanden, voor het buitengebied is dit 50 meter. Voor akkerbouwbedrijven gelden eveneens een vaste afstand namelijk 25 meter. Er treden geen overlappingen op, zodat er sprake zal zijn van cumulatie van geur op woningen van derden.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-5-
4. Potentieel aanzienlijke milieueffecten
4.0 Algemeen Op basis van de kenmerken van het project (melkveebedrijf) met grasland en maïsland zijn de volgende potentieel aanzienlijke milieueffecten geselecteerd: - geurhinder; - stikstofdepositie op voor verzuring en vermesting gevoelige natuur; - directe ammoniakschade; - luchtkwaliteit (fijnstof) in de directe omgeving van de veehouderij; - bodem en water; - geluid; - energie; - afvalstoffen; - risico’s en veiligheid. Hieronder wordt per effect aangegeven of er belangrijke nadelige gevolgen kunnen zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende kenmerken van het effect: - het bereik van het effect; - de orde van grootte en complexiteit van het effect; - het grensoverschrijdende karakter; - de waarschijnlijkheid van het effect; - de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.
4.1
Flora en fauna
Soortenbescherming Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Als gevolg van de bouw van de nieuwe stal worden geen sloten gedempt, bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Deze werkzaamheden hebben doorgaans een risico tot het verstoren van soorten. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bouwperceel en is momenteel in gebruik als grasland. Het plangebied wordt daarom als ernstig verstoord aangemerkt en is daardoor niet een aantrekkelijk leefgebied voor (beschermde) soorten. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling is er geen sprake van een negatieve invloed op beschermde soorten.
4.2
Geurhinder
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-6-
Bij vergunningverlening voor veehouderijen vormt de beoordeling van geur een belangrijk onderdeel. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 voor heel Nederland het toetsingskader voor de omgevingsvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor bedrijven in het buitengebied geldt een afstand van 50 meter. Voor bedrijven in de buurt van de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter. Het bedrijf ligt in het buitengebied, derhalve is de norm 50 meter.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-7-
Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Hiervoor moet worden uitgegaan van de afstanden zoals deze staan genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij.
Fig. 2 Afstand bedrijf dichtst bijgelegen woning
De afstand van de inrichting tot het dichtst bijgelegen gevoelige object is 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de normen zoals deze staan opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
4.3
Wav Ammoniakdepositie/Besluit huisvesting
De Wet Ammoniak Veehouderij (WAV) in Flevoland is niet van toepassing. Met betrekking tot het Besluit huisvesting geldt dat de nieuw bouw betrekking heeft op de huisvesting van het jongvee. Voor jongvee geldt met betrekking tot ammoniak één norm namelijk 3,9 kg Nh3 per dierplaats per jaar.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-8-
4.4
Natura 2000
Gewenste situatie (nabije toekomst) Nr. stal
Diersoort
Emissiearm stalsysteem?1
Gewenste situatie
Ventilatie open nok?
via
C D
jongvee melkvee
nee nee
30 149
zijgevel zijgevel
E H
melkvee jongvee stieren
nee nee nee
221 257 3
zijgevel Zijgevel/nok zijgevel
Nokhoogt Goothoogte e (m)(m) (m) 9 3,25 9 3,25 9 10,5 10.5
3,25 4,4 4,4
Tabel 2
Er wordt er in de gewenste situatie weidegang bij melkvee en jongvee toegepast.
-
Fig. 3: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura 2000-gebieden
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
-9-
Uitwerking De dichtst bijgelegen Natura – 2000 gebieden bevinden zich op relatief grote afstand. Het betreft het Ketelmeer & Vossemeer, het Zwarte Meer en de Wieden. Het Ketelmeer & Vossemeer is een vogelrichtlijngebied en als zodanig niet gevoelig voor depositie van stikstof, de kritische depositie waarde (kdw) bedraagt meer dan 2400 mol N/ha/jaar. Het Zwarte Meer bevindt zich op ruim 8 kilometer van de bedrijf van initiatiefnemers en bestaat voor een groot deel water en heeft een kritische depositie van 1540 mol N/ha /jaar. De provincie Overijsel geeft in haar beleidskader (Tabel 2 proportionele reductie opgave per gebied) aan dat het Ecologisch acceptabel tussen niveau 2100 mol N/ha/jaar bedraagt en dat de reductie opgave 0 % bedraagt. De Wieden bevinden zich op ca. 14 kilometer van het bedrijf van initiatiefnemers. Dat is meer dan 10 kilometer. Het AA stacks programma waarmee de ammoniak depositie wordt uitgerekend is redelijk nauwkeurig tot een afstand van 10 kilometer. Voor de uitbreiding van het bedrijf van initiatiefnemers wordt op de grens van de Wieden een toename van 0,12 mol berekend. Een verwaarloosbare hoeveelheid, zeker wanneer er vanuit moet worden gegaan dat de berekening een zekere onnauwkeurigheid met zich meebrengt. Emissie Punten:
Emissie Punten: Volgnr. 1 Tabel 3
BronID Damman uitbreiding
X-coord. 178 260
Y-coord. 519 468
Hoogte 1,5
Gem.geb. hoogte 1,5
Diam. 0,5
Uittr. snelheid 1,00
Details van Emissie Punt: Damman uitbreiding (110) Volgnr. 1 2 3 Tabel 4
Code A 100.1 A3 A7
Type melkkoeien jongvee stieren
Aantal 69 213 3
Emissie 9.5 3.9 9.5
Totaal 655.5 830,7 28.5
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2 Tabel 5
Naam De Wieden Zwarte water
X coordinaat 193 272 186 126
Y coordinaat 522 184 514 277
Depositie 0,12 0,15
De berekening van deze waarde plaatsgevonden op de voor het bedrijf dichtstbijzijnde rand van het gebieden. Het is daarbij de vraag of de te beschermen habitat zich ook daadwerkelijk op deze locatie bevindt. Het provinciaal toetsingskader van de provincie Overijssel is in 2010 van kracht geworden.
Conclusie Door de hoge KDW-waarden van de vogelrichtlijngebieden, Ketelmeer & Vossemeer en het Zwarte Meer, vindt er op deze gebieden geen significante belasting plaats. Het Natura 2000-gebied De Wieden ligt op (zeer) grote afstand van het bedrijf. Daardoor geeft de uitbreiding van het bedrijf een zeer geringe toename 0,12.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 10 -
Emissie 1515
mol op de rand van het Habitatgebied de Wieden. Doordat de afstand groter is dan 10 kilometer er geen nauwkeurige berekening te maken van depositie op het onderhavige gebied en de toename als gevolg van de uitbreiding van de bedrijf van initiatiefnemers als niet significant worden beschouwd.
4.5
Directe ammoniakschade
Naast schade aan natuurgebieden en bos, kan ammoniak tevens schadelijk zijn voor andere soorten, waaronder agrarische gewassen. Uit onderzoek van het ‘Plan Research International’ te Wageningen (toenmalig ID-DLO) is gebleken dat niet alle soorten even gevoelig zijn voor ammoniak. Als gevoelig kunnen worden aangemerkt: kasgewassen, fruitteelt, coniferen en voedselarme vegetaties. Andere gewasgroepen hebben een verwaarloosbare kans te worden beschadigd. In de loop van de jaren is door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het aspect directe ammoniakschade geheel in kaart gebracht. In het kort komt het erop neer dat van de stal tot gevoelige soorten, een afstand van 50 meter wordt aangehouden. Bij minder gevoelige soorten is een afstand van 25 meter voldoende om schade als gevolg van ammoniakemissie te vermijden. Binnen genoemde afstanden bevinden zich geen gevoelige gewasgroepen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van ammoniakschade voor agrarische gewassen.
4.6
Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit heeft een grote invloed op de volksgezondheid. Daarom gelden er Europese richtlijnen die zijn vertaald in Nederlandse regelgeving. Die regelgeving stelt eisen aan de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, kwik, koolmonoxide en benzeen in de buitenlucht. Ook zijn er inmiddels richtwaarden voor arseen, cadmium, nikkel en PAK’s bijgekomen. Bij vergunningverlening moet op grond van de Wet milieubeheer getoetst worden aan die milieukwaliteitseisen. Grenswaarden Voor fijn stof zijn de volgende grenswaarden opgenomen: • de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 μg/m3; • de daggemiddelde concentratie van 50 μg/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden. Besluit NIBM Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging, die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 μg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM). Vuistregel voor veehouderijen Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook worden gedaan met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 11 -
NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld, waarmee kan worden aangetoond dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM-grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan worden uitgerekend of de totale toename in emissie onder de NIBM-grens blijft. Dit doet u door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel.
Te toetsen locaties In principe moet de fijnstofbelasting overal buiten de inrichtingsgrens worden getoetst, behalve op plekken die kunnen worden uitgezonderd op basis van toegankelijkheid en blootstelling. Op de volgende locaties vindt geen toetsing van de fijnstofbelasting plaats; a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is (naastgelegen landbouwgronden); b. terreinen met één of meer inrichtingen waar de arbo-regels gelden; c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter langdurig toegang tot de middenberm hebben. Voor de melkveehouderij aan de N moet worden geconstateerd dat de dichtstbijzijnde te toetsen locatie, waar personen langdurig aan fijnstof zouden kunnen worden blootgesteld, de woning aan de Johannes Postweg 15 d is. Deze woning bevindt zich op circa 50 meter van de bestaande ligboxenstal. Fijnstofemissie Het totale aantal dieren bedraagt na uitbreiding bedraagt de totale omvang 370 melkkoeien, 287 stuks jongvee en 3 stieren. De berekening van de fijn stofemissie ziet er dan als volgt uit:
Nr. stal
Diersoort
stalsysteem
A3
D
30 stuks jongvee 149 melkkoeien,
E
221 melkkoeien
H
257 jongvee
C
3 stieren
Fijnstof emissie factor (PM10/dier/jaar)
Toename fijnstof
38
1.140
A 1.100.1
118
17.582
A 1.100.1 A3
118
25.960
38
9.766
170
1.190
A7
Totaal Tabel 6 Fijn stof emissie M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
55.548
- 12 -
Toetsing fijnstof uitbreiding aan vuistregel/conclusie De fjinstofemissie toetsend aan de bij de vuistregel behorende tabel laat overduidelijk zien dat de emissie van de melkveehouderij aan de Johannes Postweg 15 niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof in de buitenlucht (NIBM), het project hoeft hierdoor niet nader te worden getoetst.
4.7
Bodem en water
Het milieuthema eutrofiëring (vermesting) behandelt de verrijking van ecosystemen met stikstof en fosfor, voornamelijk via het op het land brengen van dierlijke mest en kunstmest. Daarnaast leveren lozingen op oppervlaktewater een bijdrage aan de vermesting. Het gevolg van vermesting is een verandering in de samenstelling van levensgemeenschappen, veelal gekenmerkt door de overheersing van één of enkele planten- en dierensoorten. Voor wat betreft de mestproductie en de mestafzet, is de Meststoffenwet van toepassing. Middels gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en een streng nalevingregiem, wordt overbemesting (en vermesting) van gronden voorkomen. Het regenwater van de daken en het erf moet ter plekke kunnen infiltreren. Hiertoe worden nieuwe sloten aangelegd en een rioleringssysteem, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar deze sloten en het water van de kuil en dergelijke naar de daartoe aangelegde opslag wordt afgevoerd. Lozingen in bodem en/of oppervlaktewater van afvalwater vindt niet plaats.
4.8
Energie
Ten aanzien van de nieuwe stal kan worden gemeld dat zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van technieken die energiebesparend zijn. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat de stallen goed worden geïsoleerd.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 13 -
4.9
Geluid
Geluidsemissie vanuit agrarische bedrijven wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein, door activiteiten binnen de gebouwen van de inrichting en door installaties aanwezig op het bedrijf. Transportbewegingen: Met de uitbreiding van het aantal dieren zal er meer voer nodig zijn. Dit betekent dat er meer vrachtwagens op het bedrijf komen. Per jaar gaat het om circa 42 vrachtwagens (totaal). Deze aanvoerbewegingen vinden in de dagperiode plaats. In de nieuwe situatie zal meer mest worden geproduceerd, een deel van deze mest moet worden afgevoerd (ca. 15 vrachtwagens). Ook deze transportbewegingen vinden in de dagperiode plaats. Activiteiten op het buitenterrein: Op het erf zullen de tractorbewegingen toenemen in verband met aanvoer van meer kuilvoer voor de dieren en aanvoer van kuilvoer vanaf de percelen naar de kuilvoeropslag. Activiteiten binnen de gebouwen: De activiteiten binnen de gebouwen zijn buiten niet of nauwelijks waarneembaar. Installaties op het bedrijf: Wat de installaties betreft, gaat het vooral om de melkapparatuur en de koeling en een aantal ventilatoren. Deze apparatuur is volledig inpandig.
4.10 Afvalstoffen
Bedrijfsafvalwater Al het bedrijfsafvalwater wordt opgevangen in kelders en wordt dan vermengd met de organische mest.
Mest Vaste mest wordt of direct afgevoerd (vanuit de stal) of tijdelijk opgeslagen op de plaat achter de stal. In de opslag wordt de mest afgedekt, onder meer om te voorkomen dat er regenwater in de mest komt.
Kadavers Dode dieren worden binnen de inrichting worden onder een kap opgeslagen en op afroep door de destructor afgevoerd.
4.11 Risico’s van ongevallen en abnormale omstandigheden
Stroomuitval Een schaderisico is het uitvallen van de stroom. Hierdoor zullen de koeien niet meer kunnen worden gemolken en kan de melk niet meer worden gekoeld. Om de gevolgen van stroomuitval zoveel mogelijk te kunnen beperken, treedt een noodstroomaggregaat in werking op momenten van stroomuitval.
Bedrijfsvorm M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 14 -
Veehouderijbedrijven lopen het gevaar dat, vanuit rijkswege, vervoersverboden worden opgelegd na het uitbreken van een veewetziekte. Het gevolg hiervan is dat, gedurende een onbepaalde periode, geen dieren van het bedrijf mogen worden afgevoerd. Het uitbreken van ziekten op andere bedrijven is vanuit de inrichting niet te voorkomen. Het risico van besmetting op bedrijfsniveau kan worden verkleind door het aantal bezoekers in de stallen zoveel mogelijk te beperken.
Veiligheidsaspecten Een gevaaraspect voor de veehouderij is het uitbreken van brand. Het ontstaan van brand levert gevaar op voor mens en dier. Om de risico’s van het uitbreken van brand zoveel mogelijk in te perken, dient te worden gebouwd conform het Bouwbesluit en dient uitsluitend met goedgekeurde installaties en voorzieningen te worden gewerkt. Om een beginnende brand zo effectief mogelijk te kunnen bestrijden, zijn binnen de inrichting op diverse locaties brandblusmiddelen geplaatst.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 15 -
5.
Conclusies
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen initiatief niet leidt tot een negatieve beïnvloeding van de natuurwaarden of het abiotisch milieu ter plaatse:
Op het bedrijf worden de best beschikbare technieken toegepast. Ten opzichte van de vergunde situatie nemen de ammoniakemissie en -depositie niet onacceptabel toe. Ten aanzien van geur worden geurgevoelige objecten niet overbelast. Ten aanzien van fijnstof worden op voor publiek toegankelijke plaatsen de fijnstofnormen niet overschreden. Lozingen van afvalstoffen in bodem en/of oppervlaktewater vinden niet plaats.
Vastgesteld kan worden dat er door de uitbreiding geen extra nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, een MER – procedure is daarom niet noodzakelijk.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
- 16 -
Bijlagen
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
Locatie en omgeving
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
Bijlage 1
Natura 2000-gebieden
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
Bijlage 2
Berekening ammoniakdepositie Natura 2000
Bijlage 3
Naam van de berekening: Damman uitbr. Gemaakt op: 27-06-2005 0:10:43 Zwaartepunt X: 178,300 Y: 519,500 Cluster naam: Damman, uitbreiding Berekende ruwheid: 0,15 m
Emissie Punten: Volgnr. 1
BronID Damman uitbreiding
X-coord. 178 260
Y-coord. 519 468
Hoogte 1,5
Gem.geb. hoogte 1,5
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2
Naam De Wieden Zwarte water
X coordinaat 193 272 186 126
Y coordinaat 522 184 514 277
Depositie 0,12 0,15
Details van Emissie Punt: Damman uitbreiding (110) Volgnr. 1 2 3
Code A 100.1 A3 A7
Type melkkoeien jongvee stieren
Aantal 69 161 3
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
Emissie 9.5 3.9 9.5
Totaal 655.5 628 28.5
Diam. 0,5
Uittr. snelheid 1,00
Emissie 1311
Richtlijn Mer beoordeling
Bijlage 4
Uit: Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, van 27 juni 1985 (PB L 175, 5-7-1985, blz. 40), laatstelijk gewijzigd op 23 april 2009 (PB L 140, 5-6-2009, blz. 114).
BIJLAGE III IN ARTIKEL 4, LID 3, BEDOELDE SELECTIECRITERIA 1. Kenmerken van de projecten Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen: — de omvang van het project, — de cumulatie met andere projecten, — het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, — de productie van afvalstoffen, — verontreiniging en hinder, — risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën. 2. Plaats van de projecten Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen: — het bestaande grondgebruik, — de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, — het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden: a) wetlands, b) kustgebieden, c) berg- en bosgebieden, d) reservaten en natuurparken, e) gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG, f) gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, g) gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, h) landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. 3. Kenmerken van het potentiële effect Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen: — het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), — het grensoverschrijdende karakter van het effect, — de orde van grootte en de complexiteit van het effect, — de waarschijnlijkheid van het effect, — de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
M.e.r.-beoordelingsnotitie Johannes Postweg 15, Nagele.
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 2
54
Watertoets
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 3
62
Bestaande erfsloot
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 4
64
Nieuwe erfsloot
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 5
66
Ecologisch onderzoek
bestemmingsplan (vastgesteld)
RAPPORT
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele 19 februari 2013
Niets uit dit stuk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Omgeving Manager (handelsnaam van Foppen Milieu-advies BV), noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
Adres Postcode Telefoon Fax E-mail
Burgemeester J. Schipperkade 10A 8321 EH - Urk 0527 - 680 870 0527 - 690 609
[email protected]
Bank Kvk BTW
65.15.21.971 390.70.864 NL 8159.77.141.B01
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele Opdrachtgever De heer J.H. Damman Project Johannes Postweg 15 te Nagele Auteur Gosse Rodenboog Bijdrage Willem Foppen Projectnummer 1352-1301-001 Datum 19 februari 2012
Niets uit dit stuk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Omgeving Manager (handelsnaam van Foppen Milieuadvies BV), noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
1352-1301-001
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Inhoudsopgave 1
INLEIDING ......................................................................................................... 4
2
BESCHRIJVING LOCATIE EN PROJECT .................................................................. 5
3
WETTELIJK KADER ............................................................................................. 7 3.1 FLORA- EN FAUNAWET ........................................................................................................... 7 3.2 NATUURBESCHERMINGSWET ................................................................................................... 7
4
NATUURWAARDEN EN EFFECTENCHECK ............................................................ 8 4.1 FLORA- EN FAUNAWET ........................................................................................................... 8 4.2 NATUURBESCHERMINGSWET ................................................................................................... 9
5
EFFECTEN AMMONIAKDEPOSITIE .................................................................... 11 5.1 BEREKENING EFFECTEN ......................................................................................................... 11 5.2 BEOORDELING EFFECTEN....................................................................................................... 12
6
CONCLUSIES EN SAMENVATTING ..................................................................... 14
7
BIJLAGENOVERZICHT ....................................................................................... 15
Pagina 3 van 15
1352-1301-001
1
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Inleiding Aanleiding en doel In opdracht van de heer J.H. Damman is door Omgeving Manager in februari 2013 een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke effecten op natuurwaarden van een project op de locatie Johannes Postweg 15 te Nagele. De aanleiding voor het onderzoek is het plan om op de locatie een jongveestal te bouwen en in gebruik te nemen. Om een omgevingsvergunning te verkrijgen is het nodig dat het bestemmingsplan wordt aangepast. In verband hiermee moet worden aangetoond dat het plan geen (significante) gevolgen heeft voor de bescherming van soorten (dieren en planten) en beschermde gebieden (zoals Natura 2000 gebieden). Het doel van het ecologisch onderzoek is het bepalen van de eventuele consequenties van de natuurwetgeving op het ontwikkelplan op de locatie. Onderzoeksbronnen Voor de inventarisatie van natuurwaarden, bestemming/beleid ten aanzien van het gebied en de mogelijke effecten van het project is gebruikt gemaakt van gegevens van: • Gebiedendatabase en effectenindicator Ministerie van Economische Zaken, Landbouw, Innovatie (www.rijksoverheid.nl) • Atlas Provincie Overijssel (www.overijssel.nl) • Atlas Provincie Gelderland (www.gelderland.nl) • Grootschalige Concentratie- en depositiekaarten Nederland (www.rivm.nl) • Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000 (Alterra-rapport 2397, 18 januari 2013) Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met Gemeente Noordoostpolder (mevrouw M. Wierstra). Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de locatie en het project omschreven. In hoofdstuk 3 is het wettelijk kader beschreven. In hoofdstuk 4 worden de natuurwaarden geïnventariseerd. Tevens wordt een effectencheck gedaan van het project op de beschreven natuurwaarden. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op de mogelijke effecten van ammoniakdepositie. In hoofdstuk 6 zijn de conclusies opgenomen.
Pagina 4 van 15
1352-1301-001
2
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Beschrijving locatie en project Op het perceel Johannes Postweg 15 te Nagele is melkveebedrijf Damman gevestigd. De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom in een agrarische omgeving. Aan de noordzijde van de locatie zijn een aantal woonhuizen gesitueerd. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig en een drietal veestallen. Bij de bedrijfswoning is een tuin gelegen, het bedrijfsterrein is grotendeels verhard en bevat een aantal kuilopslagplaatsen. In figuur 1 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 1: bestaande situatie
Het plan is een nieuwe jongveestal te bouwen. In eerste instantie was sprake van inpassing binnen hetzelfde bouwblok (zie figuur 2a). Voor deze situatie is een vergunning verstrekt op 13 september 2012.
Pagina 5 van 15
1352-1301-001
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Figuur 2a: nieuwe situatie, vergund
Nadien is gekozen voor een andere projectie van de te bouwen stal, zoals weergegeven in figuur 2b. Hiervoor is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. De oppervlakte van het bouwblok (1,7 ha) neemt niet toe.
Figuur 2b: nieuwe situatie, aanvraag
Pagina 6 van 15
1352-1301-001
3
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Wettelijk kader De twee belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. De eerste wet regelt de bescherming van soorten planten en dieren, de tweede wet regelt de bescherming van natuurgebieden.
3.1
Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet (2002) is het behoud van plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. In de praktijk komt het erop neer dat beschermde planten en dieren zoveel mogelijk met rust gelaten moeten worden. De wet bevat een zorgplicht. Handelingen die schadelijk zijn voor soorten of hun directe leefomgeving moeten achterwege worden gelaten. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. Indien hiertoe een gerede kans bestaat, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
3.2
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland: - Het regelt de aanwijzing van Beschermde Natuurmonumenten, Natura 2000gebieden en overige gebieden (bijvoorbeeld Wetlands). Dit zijn natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn. - De Natuurbeschermingswet bepaalt wat er wel en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Activiteiten die negatieve gevolgen voor de natuurwaarden kunnen hebben, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. - De wet bevat een zorgplicht. Iedereen is verplicht om zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden. Handelingen die een natuurgebied kunnen beschadigen moeten achterwege worden gelaten. In Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet wordt voorgeschreven dat bij het vaststellen van een plan een bestuursorgaan rekening houdt met de gevolgen die het plan kan hebben voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied. Indien kan worden aangetoond dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden, is geen passende beoordeling nodig en kan de vergunning worden verleend.
Pagina 7 van 15
1352-1301-001
4
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Natuurwaarden en effectencheck In dit hoofdstuk zal het nieuwbouwplan (en de daarvoor benodigde aanpassing van het bestemmingsplan) worden getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. De natuurwaarden ter plaatse en in de omgeving worden beschreven. Tevens zal worden bepaald of er negatieve effecten van het plan op de natuurwaarden zijn te verwachten.
4.1
Flora- en faunawet In figuur 3a en 3b is de huidige situatie van de nieuwbouwlocatie weergegeven. De nieuwe stal zal in het verlengde van de ligboxenstal (stal op de linker foto) worden gesitueerd met een ruimte van 10 à 15 meter tussen beide stallen (zie ook figuur 2b). De nieuwbouwlocatie bestaat voor een deel uit bestaand bedrijfsterrein. Het overige deel betreft weiland en een sloot. Op de nieuwbouwlocatie zijn geen bijzondere landschapselementen aanwezig. Er worden geen bestaande opstallen gesloopt.
Figuur 3a en 3b: Huidige situatie nieuwbouwlocatie Op basis van deze informatie kan worden geconcludeerd dat op de nieuwbouwlocatie geen relevante natuurwaarden of verblijf- of groeiplaatsen van in het kader van de Flora- en Faunawet beschermde diersoorten aanwezig zijn. Het nieuwbouwproject zal daarom ter plaatse niet leiden tot negatieve effecten op flora en fauna. Het gehele perceel wordt aan de west- en noordzijde begrensd door een bomensingel. In het plan is voorzien om ook aan de oost- en zuidzijde een bomensingel te planten. Tevens wordt de bestaande bomensingel aan de noordzijde verbreed. Boomsingels kunnen onder andere een geschikte verblijfplaats zijn voor (vliegende) diersoorten.
Pagina 8 van 15
1352-1301-001
4.2
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. De projectlocatie is niet gesitueerd in een natuurgebied of in de directe omgeving van natuurgebieden.
4.2.1
Natuurwaarden In figuur 4 is een overzicht gegeven van de Natura 2000-gebieden in een straal van 15 kilometer rondom de projectlocatie. In tabel 1 zijn deze benoemd, inclusief de globale afstand tot de locatie en of ze zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied of Habitatrichtlijngebied.
Figuur 4: Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van de projectlocatie Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx
Tabel 1: Natura 2000-gebieden in omgeving Johannes Postweg 15 te Nagele gebied afstand (±) type Richtlijngebied IJsselmeer 7,2 km Vogel- en Habitatrichtlijn Ketel & Vossemeer 5,4 km Vogelrichtlijn Zwarte Meer 9,3 km Vogel- en Habitatrichtlijn Uiterwaarden IJssel 9,2 km Vogel- en Habitatrichtlijn De Wieden 14,8 km Vogel- en Habitatrichtlijn
Pagina 9 van 15
1352-1301-001
4.2.2
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Effectencheck Voor het bepalen van mogelijke effecten van het project op de natuurwaarden in dit gebied is gebruik gemaakt van de Natura 2000-effectenindicator van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Bron: www.rijksoverheid.nl). Voor de in de tabel 1 vermelde gebieden zijn de mogelijke effecten van de activiteit “grondgebonden landbouw” op de in het gebied aanwezige soorten en habitattypen bekeken. Voor deze activiteit worden de volgende mogelijk relevante storingsfactoren weergegeven: - Oppervlakteverlies; - Versnippering; - Verzuring; - Vermesting; - Verontreiniging; - Verdroging; - Verstoring door geluid; - Optische verstoring; - Verstoring door mechanische effecten; - Bewuste verandering soortensamenstelling. Gezien de afstand van de projectlocatie tot de in tabel 1 genoemde Natura 2000 gebieden (minimaal 5,4 km) worden alleen de storingsfactoren “vermesting” en “verzuring” als mogelijk relevant beschouwd. Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen door onder andere stikstof. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak) of nitraataanvoer door het oppervlaktewater. Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van onder andere ammoniak (NH3). Deze verzurende stof komt via lucht of water in de grond terecht en leidt aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. Door de activiteiten op de locatie vindt emissie van ammoniak naar de omgeving plaats. Gezien de afstand tot de Natura 2000 gebieden wordt alleen de emissie via de lucht als mogelijk relevant beschouwd. In de nog resterende hoofstukken is nagegaan of deze ammoniakemissie lijdt tot significant negatieve effecten.
Pagina 10 van 15
1352-1301-001
5
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Effecten ammoniakdepositie Op de locatie is een melkveehouderij gevestigd. Op 29 juli 2008 is een oprichtingsvergunning verleend voor het in werking hebben van een melkveehouderij. Op 13 september 2012 is omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouw en milieu. In de aangevraagde situatie blijven de vee- aantallen en de ammoniakemissie gelijk ten opzichte van de vergunde situatie in 2012. In tabel 2 zijn de vergunningsituatie uit 2008, de vergunningsituatie uit 2012 en de aangevraagde situatie weergegeven. Tabel 2: Vergunningenoverzicht vergunning vee aantallen
ammoniak emissie1
oude situatie: vergunning 2008
-
301 melkkoeien 126 stuks jongvee
3.351 kg NH3
nieuwe situatie: vergunning 2012 en aangevraagde situatie
-
370 melkkoeien 287 stuks jongvee 3 stieren
4.663 kg NH3
-
1
De ammoniakemissie is afhankelijk van het veetype, de aantallen en het staltype incl. voorzieningen. In de berekening zijn de volgende eenheden gebruikt (in kg NH3): melkkoeien/ stieren (9,5), jongvee (3,9).
5.1
Berekening effecten Er is met behulp van AAgro-Stacks berekend of ten opzichte van de situatie van 2008 de depositie op voor verzuring gevoelige habitats toeneemt. Hierbij zijn naast de oude situatie vergund in 2008, zowel de in 2012 vergunde situatie als de aangevraagde situatie berekend. De locatie van de nieuwe jongveestal (één van de emissiepunten) is namelijk gewijzigd. Als gevoelige locaties zijn gekozen de meest nabijgelegen kenmerkende habitattypen in de Natura 2000 gebieden. De Natura 2000 gebieden “IJsselmeer” en “Uiterwaarden IJssel” zijn niet betrokken in de berekening. De gevoelige habitattypen in dit gebied zijn op een dusdanig grote afstand van de projectlocatie gelegen dat een toetsing niet meer relevant is. Ook het Ketel- & Vossemeer is niet betrokken in de depositieberekening. Het betreft geen Habitatrichtlijngebied, maar alleen een Vogelrichtlijngebied De resultaten van de berekeningen zijn weergegeven in tabel 3. Het volledige verslag van de berekeningen is opgenomen in de bijlagen.
Pagina 11 van 15
1352-1301-001
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Tabel 3: Depositievergelijking oude en nieuwe situatie (depositie in mol N/ha/jaar) Depositie Depositie Toename oude nieuwe depositie 2 situatie situatie Zwarte Meer H3140-50 189 890 515 265 0,23 0,32 0,09 Zwarte Meer H6510B 196 590 518 820 0,17 0,23 0,06 Wieden H3140 196 250 526 110 0,19 0,26 0,07 Wieden H3150 195 120 524 265 0,21 0,29 0,08 Wieden H4010B 198 235 520 520 0,16 0,22 0,06 Wieden H6410 197 990 521 090 0,17 0,24 0,07 Wieden H7140 195 480 523 300 0,21 0,29 0,08 Wieden H7210 198 800 520 350 0,15 0,21 0,06 Wieden H91D0 197 000 521 760 0,19 0,26 0,07 1)Habitattypen: H3140: Kranswierwateren; H3150: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H4010B:Vochtige heiden (laagveengebied); H6410: Blauwgraslanden; H6510B: Glanshaver en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart); H7140: Overgangs- en trilvenen; H7210: Galigaanmoerassen; H91D0: Vochtige alluviale bossen. 2) Uit de berekeningen blijkt dat er geen verschil in depositie bestaat tussen de in 2012 vergunde situatie en de aangevraagde situatie. Naam
5.2
1
X coördinaat
Y coördinaat
Beoordeling effecten In deze paragraaf zal worden beoordeeld of er sprake is van significant negatieve effecten. Uit de resultaten van de depositieberekeningen (zie tabel 3) blijkt dat er sprake is van een toename van de depositie ter plaatse van de gekozen gevoelige locaties. Aan de hand van de volgende criteria is beoordeeld of deze depositietoename leidt tot significant negatieve effecten: 1. in de jurisprudentie wordt vaak elke toename boven de 0,05 mol als mogelijk significant effect benoemd; 2. wat is de achtergrondwaarde (AW) voor stikstof op de locatie van het habitattype in verhouding tot de kritische depositiewaarde (KDW) van het habitattype. 1.Overschrijding 0,05 mol waarde De depositietoename overschrijdt in alle gevallen de waarde van 0,05 mol. In een aantal gevallen gaat het om een geringe overschrijding (0,06 mol), de maximale toename bedraagt 0,09 mol. 2.AW versus KDW In tabel 4 zijn de AW en de KDW van de betrokken habitattypen in de Natura 2000gebieden “Zwarte Meer” en “De Wieden” weergegeven. De achtergrondwaarde voor stikstof is betrokken van de concentratie- en depositiekaarten (2011) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en is gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen. De kritische depositiewaarde is de hoeveelheid stikstof die een voor verzuring gevoelige soort nog net kan verdragen. Deze gegevens zijn betrokken uit het Alterra-rapport: “Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000” (nr. 2397, 18 januari 2013).
Pagina 12 van 15
1352-1301-001
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Tabel 4: Achtergrondwaarden en kritische depositiewaarden ( in mol N/ha/jaar) Naam Zwarte Meer H3140-50 Zwarte Meer H6510B Wieden H3140 Wieden H3150 Wieden H4010B Wieden H6410 Wieden H7140 Wieden H7210 Wieden H91D0
X Y coördinaten 189 890; 515 265 196 590; 518 820 196 250: 526 110 195 120; 524 265 198 235; 520 520 197 990; 521 090 195 480; 523 300 198 800; 520 350 197 000; 521 760
Achtergrondwaarde 1.400 1.360 1.200 1.490 1.690 1.640 1.430 1.690 1.640
Kritische depositiewaarde 2.143 1.571 2.143 2.143 786 1.071 714/1.214 1.571 1.786
Uit de tabel blijkt dat ter plaatse van de betrokken habitattypen in het gebied “Zwarte Meer” de achtergrondwaarde lager is dan de kritische depositiewaarde. Dit betekent dat toename van de ammoniakdepositie in dit gebied niet direct leidt tot significant negatieve effecten. Gezien de relatief geringe verhoging van de depositie (maximaal 0,09 mol) wordt niet verwacht dat dit leidt tot significant negatieve effecten. Dit geldt eveneens voor de habitattypen H3140 en H3150 in “De Wieden”. Gezien de geringe verhoging van maximaal 0,08 mol wordt niet verwacht dat dit leidt tot significant negatieve effecten ter plaatse. Met betrekking tot de overige habitattypen in “De Wieden” is de KDW hoger dan de huidige AW. Op de projectlocatie zijn mitigerende maatregelen genomen. In de aanvraag is geen sprake van een toename van de ammoniakdepositie ten opzichte van de vigerende vergunning van 2012. Daarnaast neemt de oppervlakte van het bouwblok niet toe (zie figuren 2a en 2b). Het plan heeft daarmee geen grotere effecten dan reeds zijn toegestaan.
Pagina 13 van 15
1352-1301-001
6
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Conclusies en samenvatting Uit de resultaten van het uitgevoerde ecologisch onderzoek blijkt dat het bouwen en in gebruik nemen van een jongveestal op de locatie niet leidt tot negatieve effecten op flora en fauna ter plaatse. In de directe omgeving van de projectlocatie zijn geen natuurgebieden gelegen. In een straal van 15 kilometer rondom de locatie zijn wel enkele Natura 2000-gebieden gelegen. De enige mogelijk relevante storingsfactoren betreffen verzuring en vermesting (ammoniakemissie via de lucht). Uit de berekening van de ammoniakdepositie op de kenmerkende en voor verzuring gevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden “Zwarte Meer” en “De Wieden” blijkt dat de nieuwe jongveestal zal leiden tot een toename van de depositie van ammoniak. De depositietoename in de gebied “Zwarte Meer” en “De Wieden” (ter plaatse van de kenmerkende en meest nabijgelegen habitattypes) is hoger dan 0,05 mol. In de jurisprudentie wordt vaak elke toename boven de 0,05 mol als mogelijk significant effect benoemd. Voor wat betreft de betrokken habitattypen gebied “Zwarte Meer” en voor wat betreft de typen H3140 en H3150 in “De Wieden” is de achtergrondwaarde (AW) ter plaatse lager dan de kritische depositiewaarde (KDW). Dit betekent dat toename van de ammoniakdepositie in dit gebied niet direct leidt tot significant negatieve effecten. Gezien de relatief geringe verhoging van de depositie (maximaal 0,09 mol) worden geen negatieve effecten op deze natuur verwacht. Met betrekking tot de overige habitattypen in “De Wieden” is de KDW hoger dan de huidige AW. Op de projectlocatie zijn mitigerende maatregelen genomen. In de aanvraag is geen sprake van een toename van de ammoniakdepositie ten opzichte van de vigerende vergunning van 2012. Daarnaast neemt de oppervlakte van het bouwblok niet toe (zie figuren 2a en 2b). Het plan heeft daarmee geen grotere effecten dan reeds zijn toegestaan.
Pagina 14 van 15
1352-1301-001
7
Ecologisch onderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlagenoverzicht
Bijlage 1
: AAgro-Stacksberekening op basis van vergunning 29 juli 2008
Bijlage 2
: AAgro-Stacksberekening op basis van vergunning 13 september 2012
Bijlage 3
: AAgro-Stacksberekening op basis van aangevraagde situatie
Pagina 15 van 15
BIJLAGE 1
AAGRO-STACKSBEREKENING OP BASIS VAN VERGUNNING 29 JULI 2008
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Naam van de berekening: Damman, berekening situatie vergunning 2008 Gemaakt op: 18-02-2013 14:59:15 Zwaartepunt X: 178,300 Y: 519,500 Cluster naam: JP-weg 15 te Nagele oude situatie, vergunning 2008 Berekende ruwheid: 0,15 m
Emissie Punten: Volgnr.
BronID
X-coord.
Y-coord.
Hoogte
Gem.geb. hoogte
Diam.
1
Stal e
178 300
519 500
1,5
1,5
0,5
0,40
1 740
2
Stal c
178 236
519 541
1,5
1,5
0,5
0,40
195
3
Stal h
178 349
519 568
1,5
1,5
0,5
0,40
0
4
Stal d
178 278
519 522
1,5
1,5
0,5
0,40
1 416
Gevoelige locaties: Volgnummer
Naam
X coordinaat
Y coordinaat
Depositie
1
Wieden H7210
198 800
520 350
0,15
2
Zwarte Meer H3140-50 189 890
515 265
0,23
3
Zwarte Meer H6150
196 590
518 820
0,17
4
Wieden H7140
195 480
523 300
0,21
5
Wieden H3140
196 250
526 110
0,19
6
Wieden H3150
195 120
524 265
0,21
7
Wieden H6410
197 990
521 090
0,17
8
Wieden H4010B
198 235
520 520
0,16
9
Wieden H91D0
197 000
521 760
0,19
Uittr. snelheid
Emissie
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Details van Emissie Punt: Stal e (6) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A100.1
melkkoeien
152
9.5
1444
2
A3
jongvee
76
3.9
296.4
Details van Emissie Punt: Stal c (7) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A3
jongvee
50
3.9
195
Details van Emissie Punt: Stal h (8) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
Details van Emissie Punt: Stal d (10) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A1.100.1
melkkoeien
149
9.5
1415.5
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
BIJLAGE 2
AAGRO-STACKSBEREKENING OP BASIS VAN VERGUNNING 13 SEPTEMBER 2012
Gegenereerd op: 19-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Naam van de berekening: Damman, berekening vergunde situatie 2012 Gemaakt op: 19-02-2013 10:39:20 Zwaartepunt X: 178,300 Y: 519,500 Cluster naam: JP-weg 15 te Nagele oude situatie, vergunning 2008 Berekende ruwheid: 0,15 m
Emissie Punten: Volgnr.
BronID
X-coord.
Y-coord.
Hoogte
Gem.geb. hoogte
Diam.
1
Stal e
178 300
519 500
1,5
1,5
0,5
0,40
2 100
2
Stal c
178 236
519 541
1,5
1,5
0,5
0,40
117
3
Stal h
178 330
519 533
1,5
1,5
0,5
0,40
1 031
4
Stal d
178 278
519 522
1,5
1,5
0,5
0,40
1 416
Gevoelige locaties: Volgnummer
Naam
X coordinaat
Y coordinaat
Depositie
1
Wieden H7210
198 800
520 350
0,21
2
ZwarteMeer H3140-50
189 890
515 265
0,32
3
Zwarte Meer H6150
196 590
518 820
0,23
4
Wieden H7140
195 480
523 300
0,29
5
Wieden H3140
196 250
526 110
0,26
6
Wieden H3150
195 120
524 265
0,29
7
Wieden H6410
197 990
521 090
0,24
8
Wieden H4010B
198 235
520 520
0,22
9
Wieden H91D0
197 000
521 760
0,26
Uittr. snelheid
Emissie
Gegenereerd op: 19-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Details van Emissie Punt: Stal e (6) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A100.1
melkkoeien
221
9.5
2099.5
Details van Emissie Punt: Stal c (7) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A3
jongvee
30
3.9
117
Details van Emissie Punt: Stal h (8) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
a7
jongvee
257
3.9
1002.3
2
a3
stieren
3
9.5
28.5
Details van Emissie Punt: Stal d (10) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A1.100.1
melkkoeien
149
9.5
1415.5
Gegenereerd op: 19-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
BIJLAGE 3
AAGRO-STACKSBEREKENING OP BASIS VAN AANGEVRAAGDE SITUATIE
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Naam van de berekening: Aagrostacks berekening, aangevraagde situatie Gemaakt op: 18-02-2013 15:41:45 Zwaartepunt X: 178,300 Y: 519,500 Cluster naam: JP-weg 15 te Nagele aangevraagde situatie Berekende ruwheid: 0,15 m
Emissie Punten: Volgnr.
BronID
X-coord.
Y-coord.
Hoogte
Gem.geb. hoogte
Diam.
1
Stal e
178 300
519 500
1,5
1,5
0,5
0,40
2 100
2
Stal c
178 236
519 541
1,5
1,5
0,5
0,40
117
3
Stal h
178 349
519 568
1,5
1,5
0,5
0,40
1 031
4
Stal d
178 278
519 522
1,5
1,5
0,5
0,40
1 416
Gevoelige locaties: Volgnummer
Naam
X coordinaat
Y coordinaat
Depositie
1
Wieden H7210
198 800
520 350
0,21
2
ZwarteMeer H3140-50
189 890
515 265
0,32
3
Zwarte Meer H6150
196 590
518 820
0,23
4
Wieden H7140
195 480
523 300
0,29
5
Wieden H3140
196 250
526 110
0,26
6
Wieden H3150
195 120
524 265
0,29
7
Wieden H6410
197 990
521 090
0,24
8
Wieden H4010B
198 235
520 520
0,22
9
Wieden H91D0
197 000
521 760
0,26
Uittr. snelheid
Emissie
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Details van Emissie Punt: Stal e (6) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A100.1
melkkoeien
221
9.5
2099.5
Details van Emissie Punt: Stal c (7) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A3
jongvee
30
3.9
117
Details van Emissie Punt: Stal h (8) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
a7
jongvee
257
3.9
1002.3
2
a3
stieren
3
9.5
28.5
Details van Emissie Punt: Stal d (10) Volgnr.
Code
Type
Aantal
Emissie
Totaal
1
A1.100.1
melkkoeien
149
9.5
1415.5
Gegenereerd op: 18-02-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 6
94
Beeldkwaliteit
bestemmingsplan (vastgesteld)
BIJLAGE BEELDKWALITEIT
1.
#
Huidige situatie Het polderontwerp houdt stand De beeldkwaliteit van de Noordoostpolder wordt gekarakteriseerd door een rationeel ontworpen landschap vanuit een overwegend agrarisch gebruik. De beeldkwaliteit van de polder is nog steeds zeer kenmerkend en een afspiegeling van het ontwerpprincipe dat bij de inrichting van de polder is toegepast. De polder is ontworpen vanuit vier structuurlagen; hiërarchie, concentrische opbouw, reageren op ondergrond en omgeving en modulair systeem. Hiërarchie: De hoofdplaats Emmeloord is als centrale kern gepland met tien kleinere dorpen in een ring daaromheen. De omliggende dorpen kregen slechts beperkte functies. Concentrische opbouw: De kring van dorpen is verbonden door een dorpenringweg. In het polderconcept was een contrast voorzien tussen een open middengebied en een meer verdichte randzone, waartussen de dorpenringweg de scheidslijn vormde (onderscheid binnen en buiten de ring). Dit beoogde verschil is in de huidige ruimtelijke opbouw niet volledig afleesbaar. Met name aan de westzijde van de polder is dit onderscheid niet herkenbaar en is er veeleer sprake van één grootschalige open ruimte met daarbinnen groene eilanden in de vorm van de dorpen en de erven.
#)
Tot stand gekomen in samenwerking met bureau Brons+Partners landschapsarchitecten.
2 Toch wordt bij nieuwe ontwikkelingen vastgehouden aan de structuur van het oorspronkelijke polderconcept. Reageren op de ondergrond: De zandige en venige gronden werden met bos ingeplant omdat de grond daar niets kon opbrengen voor de landbouw. Modulair systeem: De agrarische kavels hadden voor die tijd optimale afmetingen van 800 bij 300 meter (24 ha). Deze gelijkheid in kavelgrootte en erven is karakteristiek voor de Noordoostpolder. De landschapsstructuur die is ontstaan, is nog steeds zeer kenmerkend en karakteristiek voor het jonge polderontwerp. Desondanks doen zich nu ruimtelijke ontwikkelingen voor die vragen om een strategie en visie, aansluitend bij de principes van het polderontwerp. Beeldkwaliteiten landschap De polder kent voor een zeer groot deel een agrarisch grondgebruik, bestaande uit akkerbouw en grasland, welke een open landschap tot gevolg hebben. Uitzondering op dit open landschap vormen de bossen bij Urk, het Kuinderbos en het Voorsterbos en een zone met fruitteelt en kassen oostelijk van de kernen Luttelgeest en Marknesse, ten zuiden van Ens en ten zuiden van het Voorsterbos. Het ontginningspatroon herhaalt zich in een vaste dieptemaat van de percelen (800 m) en een vaste afstand tussen de polderwegen (1.600 m) en tussenliggende tochten en vaarten. Het patroon kent diverse verdraaiingen in richting, omdat uit is gegaan van een concentrische opzet met Emmeloord als grotere stad in het midden, een dorpenring hieromheen op ca 5-7 km afstand en een buitenschil van circa 3-6 km breedte, welke begrensd wordt door de dijk langs het IJsselmeer, Ketelmeer en Zwartemeer, de Zuidermeerdijk en de dijk van het oude land. Opvallend is de systematisch aangebrachte beplanting langs wegen, rondom de erven en rond de kernen. De vaarten vallen op door de hoge bruggen, waarmee de wegen de vaarten kruisen. De dijken zijn onbeplant, zij begrenzen door hun massieve grondlichamen het weidse uitzicht. De dorpen vallen op door hun kerktorens, welke van veraf als oriëntatiepunten dienen. Ook de watertorens, schoorstenen van gemalen en andere herkenningspunten speelden bij het uitzetten van de polder een belangrijke rol. De dorpen zijn in hun oorspronkelijke opzet omgeven door beplanting. Zij kunnen gezien worden als eilanden in een groene omlijsting. Windmolens komen op sommige plaatsen solitair voor bij boerderijen. Het beleid gaat momenteel alleen nog uit van lijnopstellingen langs de westelijke dijk. Voor de locaties, de westrand van de polder, worden aparte bestemmingsplannen opgesteld. De voormalige eilanden Urk en Schokland hebben een geheel eigen vormenen beeldtaal in contrast tot de ontworpen polder. Schokland is benoemd als werelderfgoed. Gezien de reeds vele beschikbare informatie over deze gebieden en de duidelijke begrenzing zijn deze bij de beeldkwaliteit van het buitengebied buiten beschouwing gebleven.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
3
Kavels De agrarische kavels hebben een afmeting van 300 m breedte en 800 m diepte (24 ha). De maat van 300 m is ontstaan op basis van de maximaal nog te ontwateren breedte van een kavel op basis van de drainagetechniek. Het overtollige water wordt via drainagebuizen afgevoerd naar de sloten aan de lange kant van de kavels. Deze voeren het water naar de tochten en die op hun beurt naar de vaarten. Erven De erven zijn ontworpen vanuit de modulaire gedachte, via een systeem dat telkens herhaald wordt. Er is geen hiërarchie tussen de erven, ze zijn allen nagenoeg even groot, 100 m breed en 100 m diep. Alleen de bedrijven van minder dan 24 ha hadden ook een kleiner erf van 80 x 100 m. Op een aantal plaatsen komen nog kleinere erven voor; soms in een geschakelde vorm met 2/1-kap boerderijen. De erven hebben meestal een rechthoekige vorm. De erven liggen vrijwel altijd op de hoek van een kavel. Afhankelijk van de grondbehoefte van de boerderij bezat een boerderij één of meer kavels.
Erfgrootte
Een consequent patroon van erven komt minder vaak voor dan een inconsequent patroon.
Langs de wegen liggen op een repeterende afstand de door groen omgeven erven. Het aantal erven dat bij elkaar ligt verschilt sterk, dit kunnen er één, twee, drie of vier zijn. Slechts zelden is er per weg een consequent patroon te herkennen. De inrit van het erf is gemarkeerd door twee witte dampalen. Groensingel Het erf is van oorsprong altijd omsloten door een groensingel en een ontwateringssloot. Landschapsarchitect Bijhouwer legde de basis voor deze ontwerpopvatting, waarbij het beplante erf een belangrijke schakel vormt tussen het particulier domein en het publieke landschap. De groensingel is in de oorspronkelijke opzet aan de westen zuidzijde 5 of 7 m breed en aan de noord- en oostzijde 3 of 5 m. Aan de voorzijde kan de singel gedeeltelijk of helemaal ontbreken om uitzicht te bieden vanuit het woonhuis. Ook naar de zijkant toe is de singel soms onderbroken om uitzicht te bieden vanaf het woonhuis op het land. Aan de achterzijde is een smalle opening in de singel om de kavel te bereiken. De singel bestaat uit een gemengd sortiment van inheemse beplanting met een hoogte van circa 10 m. De oorspronkelijke aanplant reageert deels op de ondergrond; eik in het oosten, es in het midden van de polder, wilg in infiltratiegebieden, nabij Urk en Creil iep en ten zuidwesten van Nagele populier. Naast deze hoofdhoutsoorten werden eik, esdoorn en populier aangeplant. Voor de helft werd zwarte els aangeplant voor een snelle groei van de singel.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
4 Deze kon later worden gedund. Tegenwoordig worden ook els, berk en kastanje aangetroffen. Als struikvormers is gebruik gemaakt van hazelaar, Gelderse roos, veldesdoorn, haagbeuk, beuk, vlier, lijsterbes, krenteboom, meidoorn en sleedoorn. De singels werden ontworpen voor de beschutting, maar ook vanwege esthetische redenen. Oorspronkelijke erfinrichting In de oorspronkelijke erfinrichting staat het woonhuis voor op het erf op minimaal 15m van de weg, zo goed mogelijk gepositioneerd op de zon. Bij eenzelfde dakhelling zijn het woonhuis en de schuur in dezelfde richting gesitueerd, anders dwars erop. Achter op het erf staat de schuur en eventuele bijgebouwen. Aan de zijkant van het erf en achter het woonhuis, lagen oorspronkelijk een speelveldje, bleekveld, moestuin, boomgaard, akkertje, dierenweitje en varkenshok. Voor de aanleg van de siertuin kregen de pachters oorspronkelijk 25 heesters. Volgens de Directie voor de Wieringermeerpolder diende de siertuin een duidelijk polderkarakter te hebben met rechte lijnen, een strak gazon, enkele heestergroepen, bomen en vaste planten en geen ornamenten zoals rotspartijen of slingerpaden. Zij stelde tuinarchitect J. Meijers aan voor advies aan de pachters, later gebeurde dit door een commissie en door tuinarchitecte M. Ruys.
Ook om de tuinbouwbedrijven bij Ens werden groensingels aangelegd ter beschutting. Dit was tevens zo rondom de fruitboomgaarden. Soms ligt naast de boerderij een rijtje arbeiderswoningen op een eigen erf, van kleinere afmeting dan van de boerderij, omgeven door een eigen singel van 2 tot 3m breed. De arbeiderswoningen lagen eerst 10m, later 20m van de weg. Ze werden ontsloten door een of twee paden. Het voorerf was in gebruik voor de verbouw van eigen groente en fruit. Vlak bij de woning lag aan de voorzijde een kleine siertuin, omgeven door een haag. De achtertuin was per woning gescheiden door hagen. Traditionele boerderijen, woonhuizen en bijgebouwen Binnen de singels liggen de boerderijen. De eerste grond werd uitgegeven in 1947 met grote houten schuren, gemaakt van legerbarakken uit België en geprefabriceerde houten woningen uit Oostenrijk. De schuren zijn binnen enkele jaren bijna allemaal vervangen door schuren van steen en schokbeton. De woningen bleken van goede kwaliteit en bestaan nog steeds.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
5 Vervolgens werd door de Directie van de Wieringermeer begonnen met de bouw van de Wieringermeerboerderij in de Noordoostpoler, naar voorbeeld van de boerderijen in de Wieringermeer. Vanwege de wederopbouw na de oorlog was de bouw van deze traditionele omvangrijke boerderij in grote getale niet haalbaar en werd overgegaan op een compleet geprefabriceerd montagesysteem voor de schuren, welke naar schatting ca 5 % goedkoper waren en veel sneller gebouwd konden worden. Op de kleinere erven van minder dan 24 ha werd een kleinere boerderij volgens het langgeveltype gebouwd, waar veel Zeeuwse boeren in trokken. Binnen de boerderijtypen bestaan vele subtypen, die onder ander zijn beschreven in ‘Boerderijen in de Noordoostpolder’, Geurts 2003.
Van de Wieringermeerboerderij zijn er circa 60 gebouwd. Op de kaart van de cultuurhistorische atlas is af te lezen dat nog ongeveer de helft van het oorspronkelijke aantal aanwezig is. Zowel het woonhuis als de boerderij zijn gebouwd in baksteen. Deze boerderij heeft een grote hoge schuur van circa 11m hoog met een eraan vast gebouwd, klein, lager woonhuis asymmetrisch voor de schuur. Door een gebrek aan dakpannen werden de schuren voor een groot deel gedekt met riet. Traditioneel werden rode bakstenen toegepast, riet en rode pannen. Het dak van de schuur was aan beide zijden afgetopt met een wolfseind. Afhankelijk van de functie van de boerderij voor akkerbouw of veeteelt zijn nadere variaties in de bouw van dit type boerderij te onderscheiden.
Van de Montage boerderij zijn er circa 1000 gebouwd in de hele polder. Deze boerderij is typerend voor de Noordoostpolder en de 40er jaren van de 20e eeuw waarin het schokbeton opgang vond.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
6 De grote, hoge schuren bestaan uit een skelet van houten spanten, later betonnen spanten met daartussen elementen van schokbeton. Het dak had een helling van circa 40-45° en een hoogte van 10-12m. De dakconstructie bestond uit houten gordingen en sporen, gedekt met rode pannen aan de buitenzijde en rietmatten ter isolatie aan de binnenzijde. De schuren staan meestal in de lengterichting van de kavel, dwars op het woonhuis. Indien de dakhelling van woning en schuur gelijk was werden zij parallel gebouwd. Voor de samenhang werd in beide gebouwen rode pannen gebruikt. Indien sprake was van een veebedrijf waren het woonhuis en de boerderij met elkaar verboden door een tussenlid. In de schuren zijn 3 generaties te onderscheiden. 1. In de eerste generatie schuren vanaf 1949 werden de ribben van het schokbeton naar binnen gekeerd. 2. In de tweede generatie vanaf 1951 werden de ribben naar buiten gekeerd uit praktische en esthetische overwegingen. Er werden asymmetrische spanten gebruikt om ruimte te winnen in de stalruimte. 3. Bij de derde generatie vanaf 1954 werden de spanten van beton gemaakt en werd de topgevel bedekt met hout of eterniet.
Onder de nok zijn vaak enige sierelementen van beton verwerkt. De grote deeldeuren zijn traditioneel groen. Het oppervlak van het bedrijfsgebouw was circa 20 x 25 m. De woonhuizen zijn (semi) vrijstaand en bestaan meestal uit twee bouwlagen van rode baksteen met een flauw rood pannen dak van circa 35 – 40°. Om de bouwkosten van de montageschuur te kunnen vergelijken met een traditioneel gemetselde schuur werden ook 24 vergelijkbare schuren van baksteen gebouwd. Deze boerderij heeft een grote hoge schuur van rode baksteen (ca 11-12 m hoog) met een dak van circa 45° en rode pannen. De deeldeuren zijn traditioneel in groen uitgevoerd. De combinatie van een bakstenen woonhuis en schuur wordt ook wel de Hybride boerderij genoemd.
De woonhuizen staan meestal dwars op de weg en vertonen de kenmerken van de Delftse school; een sober karakter van de gevel en gevelindeling en een traditionele toepassing van baksteen. Het woonhuis heeft een oppervlak van 60 -100 m2 en een goothoogte van circa 6 m. De woningen hebben een inhoud van 350 – 450 m3. bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
7 Van de langgevelboerderij (in de volksmond “Zeeuwse boerderij”) komen er nog circa 500 voor, vooral aan de westzijde binnen de dorpenring en aan de zuidzijde van de polder op de kleinere kavels. De boerderij is kleiner dan de andere types. Het bedrijfsgedeelte en de woning zijn ondergebracht onder één grote kap. Er bestaan wel 30 verschillende varianten. In de zijgevel van het bedrijfsgedeelte zijn grote deeldeuren en bij veebedrijven is extra stalruimte dwars op de schuur gebouwd. De boerderij is opgetrokken uit rode baksteen en een rood pannendak. Bij het woongedeelte begint de gevel soms hoger en in die gevallen heeft het dak een flauwere dakhelling dan het bedrijfsgedeelte. Het dak van het bedrijfsgedeelte is meestal afgetopt met een wolfseind. De deeldeur is van oorsprong donkergroen. De boerderij komt zowel in de lengterichting als dwars op de kavel voor.
Tuindersbedrijven Rond 1954 werden de eerste tuinderswoningen gebouwd. Nabij de dorpen Luttelgeest, Marknesse en Kraggenburg werden op de zware zavelgronden fruitteelt- en vollegronds groenteteeltbedrijven opgericht. Nabij Ens en Luttelgeest werd een klein gebied gereserveerd voor fijne groenteculturen onder glas en de teelt van bloembollen. De bedrijven bestaan uit eenvoudige en sobere woningen en schuren in enkele subtypen. De tuinbouwschuren zijn in baksteen opgetrokken en voorzien van grijze pannen of platen van asbestcement. Ze hebben een flauwe dakhelling van 25 tot 30°. De schuren waren relatief klein en niet verder ingedeeld. De woningen bestonden meestal uit één bouwlaag met een flauwe kap. De woningen zijn vaak in gele baksteen uitgevoerd, met een grijs pannendak. Het sobere uiterlijk werd soms door enkele details verlevendigd, zoals een uitstekend raam.
Arbeiderswoningen Bij de bedrijven groter dan 24 ha werden ruim 1000 arbeiderswoningen gebouwd in blokken van 2, 3, 4 of soms meer huizen en een traditionele, sobere bouwstijl. Er waren meerdere typen, maar de huizen bestonden allen uit één bouwlaag van rode bak-
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
8 steen en een vrij steile met pannen gedekte kap. Dakkapellen waren vanaf de bouw al aanwezig. Een deel van de woningen is nu verbouwd van twee tot één woning. De woningen hebben een oppervlak van circa 50 m2 en minimale inhoud van circa 270 m3.
2.
Ontwikkelingen 1950-2003 Woonhuizen breiden uit Na 1960 werden de (pachters)woningen regelmatig aangepast. Ook werden proeven gedaan met semi-bungalows, waarin het oordeel van de boerin sterk werd betrokken. Vanaf 1968 zijn onafhankelijk van het soort bedrijf alleen woningen met een minimum inhoud van circa 470 m3 gebouwd. Aan de woonhuizen is te zien dat er behoefte bestaat aan uitbreiding van de woon- en leefruimte. Om de ruimte te vergroten ontstaan diverse varianten van aanbouwen. Een enkele keer worden de woonhuizen geheel vernieuwd en ontstaan er woningen in een afwijkende eigen stijl (boerderettes, bungalow, landhuis, modern,…). Soms wordt van de traditionele rode baksteen afgeweken en gekozen voor een lichte gevelkleur. Bij de arbeiderswoningen en de daarbij ontstane vaak forse aanbouwen zijn parkeerplaatsen ontstaan op het erf en garages achter op het erf.
Veel recent gebouwde woningen in het landelijk gebied hebben een geheel eigen vormentaal. Deze woningen doorbreken de sobere bouwtraditie van de Noordoostpolder en dragen daardoor niet bij aan de identiteit van de polder. Het concept van de erfbeplanting is in de glastuinbouwgebieden losgelaten.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
9 Bedrijfsgebouwen nemen toe Al snel na de ontginning van de polder en de bouw van de boerderijen maakte de agrarische productie een enorme groei door, mede door de intredende mechanisatie. De grote schuren bleken ook in verhouding tot de inhoud weinig vloeroppervlak te
bezitten. Hierdoor ontstond er een behoefte aan nieuwe bedrijfsgebouwen. Deze werd in eerste instantie gevonden in kapbergen of open veldschuren. In de jaren ‘50 van de vorige eeuw waren er richtlijnen opgesteld door een commissie ten aanzien van afmetingen en constructies voor de bedrijfsgebouwen. Het inschakelen van een architect was verplicht. De bestaande schuur kon worden uitgebreid met extra spanten of er werd een hele nieuwe schuur gebouwd van 10-12 m breed met een lagere pannenkap. Deze schuren waren in eigendom van de pachters. Voor het bewaren van aardappelen ontstonden aparte schuren met wanden van beton en een sorteergang. Voor de toegenomen veestapel werden bestaande schuren met 6 m uitgebouwd of nieuwe koestallen gebouwd. In de jaren ‘60 van de vorige eeuw werden de richtlijnen losgelaten en was het inschakelen van een architect niet meer verplicht. Vanaf deze periode ontstonden er mede door de behoefte grote schuren, die groter waren dan de bestaande schuren en afwijken qua vorm en materiaalgebruik. Ze zijn vanwege het kostenaspect opgetrokken in hoge damwand-profielen en hebben een flauwe dakhelling met een vaak afwijkend kleurgebruik. In de jaren ’70 en ’80 deden ook de ligboxenstallen hun intrede in de polder.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
10 Ook ontstaan nieuwe bedrijfsgebouwen van grote omvang en van eigentijdse materialen. De relatie met oorspronkelijke erven en met de erfsingel is vaak verdwenen, waardoor deze bedrijven als zelfstandige elementen worden opgevat in het landschap. Bovendien laat de aangebrachte erfsingel soms te wensen over.
Boerderijen veranderen van functie De traditionele schuren zijn vaak nog in de staat zoals zij zijn ontworpen. Op veel voormalige agrarische erven vindt functieverandering plaats, zoals bijvoorbeeld een omvorming naar een loonwerkbedrijf, woonzorgboerderij, overdekte opslag en stalling van goederen, manege, proefbedrijf, etc. Soms gaan deze functieveranderingen gepaard met een uitzonderlijk en afwijkend kleurgebruik, welke al dan niet bewust een signaalfunctie heeft naar de bezoeker. Het erf wordt te klein, de singel wordt doorbroken De bebouwing en de activiteiten op het erf namen vanaf de aanleg enorm toe. Op een groot aantal erven zijn naast en achter de oorspronkelijke schuur diverse overige bedrijfsgebouwen gerealiseerd. Zolang deze qua vormgeving en kleurgebruik verwant zijn met de oorspronkelijke schuur en passen binnen de erfsingels zijn er qua beeldkwaliteit weinig problemen. Echter, de moderne schuren steken vaak door de erfbeplanting heen, waardoor niet alleen de singel wordt verminkt, maar ook het oorspronkelijk ontwerp van het erf. Hierdoor vallen de schuren van veraf op in het landschap. Oorspronkelijke scheidingsheggen tussen de verschillende onderdelen van het erf (moestuin, siertuin, kalverweide, etc.) verdwenen in de loop van de tijd. In de jaren ’70 is de verharding toegenomen mede dankzij subsidies hiervoor. In de jaren ’90 ontstond er nieuwe aandacht voor het in stand houden van de erfsingels rond het erf. De handhaving van de erfsingelbeplantingen is echter in de praktijk een probleem gebleken. Daarom is enige jaren geleden door de gemeenteraad een bomenverordening vastgesteld, waarin verplicht herplant van gekapte erfsingels is geregeld.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
11
Tuininrichting verandert De meeste boerderijerven hebben een tuininrichting aan de voorzijde, die bestaat uit heestergroepen in glooiende vormen rond een grasveld. Soms is een dierenweide aanwezig. Momenteel maakt deze vrij losse stijl met grote open ruimten ook plaats voor een intensiever ontwerp, gebaseerd op een strak geometrische indeling met hagen, gazon en beplanting. Bij de tuinderswoningen is door het ontbreken van het grote erf met de erfsingels de tendens naar een sterk ingerichte siertuin te zien. Bij de arbeiderswoningen zijn de tuinen aan de voorzijde vaak van elkaar gescheiden door hagen, waardoor zeer smalle, diepe tuinen ontstaan. Soms zijn nog enkele oude fruitbomen aanwezig.
Het landschap verdicht In de polder spelen in de ruim 50 jaar na de aanleg van de polder diverse ontwikkelingen, al dan niet passend binnen de oorspronkelijke uitgangspunten van het ontwerp. In de oude koudegronds tuinbouwgebieden tussen Luttelgeest en Marknesse en ten zuiden van Ens is de ontwikkeling van kassen te zien, waardoor verdichting van het landschap optreedt. De karakteristieke verkaveling van de Noordoostpolder is met name in het eerste gebied verdwenen. De fruitteeltgebieden krijgen een dicht karakter door de intrede van laagstamfruit. Deze verdichting ligt grotendeels buiten de dorpenring. Zowel in Emmeloord als bij de dorpen vinden uitbreidingen plaats buiten de oorspronkelijke groene omlijsting van beplanting, waardoor de relatie tussen het open landschap en de groene lijst om de dorpen verstoord wordt. Langs de grotere wegen ontwikkelt zich bedrijvigheid, welke zonder bijsturing het open karakter binnen de ring aantast. Ontwikkelingen in de toekomst Recentelijk ontstaat er vraag naar meer recreatiemogelijkheden in het landelijk gebied met de daarbij horende ruimtelijke consequenties van voorzieningen en routes. Tevens wordt gezocht naar een zone met ruimte voor nieuwe landgoederen tussen Emmeloord en het Kuinderbos. Hiermee wordt onder andere aangesloten bij de Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030. Hierbij zal per ontwikkeling bekeken moeten worden op welke manier deze zo goed mogelijk kan aansluiten bij het oor-
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
12 spronkelijke ontwerpprincipe. Verdichtende elementen zouden bij voorkeur zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden rond de reeds bestaande grote landschapselementen Kuinderbos en het gebied rond de Casteleynsplas. Dit om enige mate van openheid binnen dit gedeelte van de ring van dorpen te handhaven.
3.
Visie
Alvorens over te gaan naar aanbevelingen ten aanzien van beeldkwaliteit is het belangrijk een visie te geven op de huidige beeldkwaliteit en de ingezette en verwachte veranderingen in de toekomst. Het gehele landschap ademt nog sterk een agrarische sfeer uit. Het planmatig ontworpen karakter komt tot uitdrukking in het repeterend en rechthoekig patroon van beplante wegen, tussenliggende open kavels en boerenerven als groene eilanden in de ruimte. De boerderijen, kleinere bedrijfsgebouwen en de oorspronkelijke woonhuizen hebben een sober en traditioneel karakter. De beeldkwaliteit van de woonhuizen en boerderijen in het buitengebied is door het beperkt aantal hoofdtypen karakteristiek, los van de vraag of deze als mooi wordt ervaren. Als afwijkingen op dit beeld vallen de nieuwe bedrijfsgebouwen, tuinderswoningen en recent gebouwde woningen op, waarbij geen relatie met de bestaande bebouwing is gezocht. Deze zijn niet gebiedsspecifiek. Zij dragen daardoor niet bij aan de samenhangende beeldkwaliteit van de polder. Voor toekomstige ontwikkelingen vormen het oorspronkelijk ontwerp en het oorspronkelijke karakter van de bebouwing het uitgangspunt. Binnen dat kader is er ruimte voor eigentijdse vernieuwingen en toevoegingen.
4.
Aanbevelingen Erven De erven vormen een onderdeel van het bestaande ordeningsprincipe in de Noordoostpolder. De singels omlijsten de agrarische bedrijven en vormen zo groene eilanden in de open polder. • Handhaven van driezijdige erfsingels met openingen aan de voor- en achterzijde voor de toegang van het erf en de kavel. • De erfbeplanting dient te voldoen aan de bomenverordening; De erfsingel dient minimaal 6m breed te zijn. Een bredere singel verdient de voorkeur. Gebruik maken van een inheems sortiment van boom- en struikvormers. Boomvormers; haagbeuk, es, eik, veldesdoorn en els. Struikvormers; rode en gele kornoelje, gewone liguster, hazelaar, krenteboom, kardinaalsmuts, hondsroos, gelderse roos en wegedoorn. • Nieuw aan te planten singels zijn 6 meter breed.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
13 Uitbreiding erven Het is in de Noordoostpolder niet toegestaan nieuwe erven op te richten. De geconstateerde behoefte aan uitbreiding van bebouwing op de erven dient op of aansluitend aan de huidige erven te worden opgelost. • •
• • •
•
•
Mogelijkheden bieden tot vergroting van de erven binnen bepaalde randvoorwaarden. Gezien de grote diepte van de kavels en het zoveel mogelijk handhaven van bestaande erfsingels gaat de voorkeur uit naar vergroting aan de achterzijde met maximaal 100 m (tot een maximale diepte van 200 m). Alleen bij uitzondering is maximaal 50 m uitbreiding aan de zijkant mogelijk. De diepte-breedte verhouding dient hooguit 2:1 te zijn en minimaal 1:1. Voorwaarde is dat de erfsingels in een breedte van 6 meter langs de nieuwe perceelsgrens wordt teruggeplant.
Gebruik van een naastgelegen erf is mogelijk, mits de oorspronkelijke opzet van een erf, een voorliggend woonhuis met achterliggende schuren gehandhaafd blijft. Ten behoeve van de samenvoeging mag de tussenliggende erfbeplanting gedeeltelijk verwijderd worden.
Ordening binnen een erf Veranderingen ontstaan door uitbreiding van de bebouwing. • Binnen het erf dient het woonhuis op minimaal 15 m van de weg en 15 m uit de groensingel te staan. • De schuren staan achter het woonhuis, niet ervoor.
Plaatsing nieuwe schuur: 1.
Tweede schuur binnen erf parallel aan bestaande schuur en met verwante dakhelling en materiaalgebruik.
2.
Anders dwars binnen de bestaande erfgrens
3.
Zonodig aanpassen van de erfgrens, liefst alleen aan de achterzijde. Ook hier gaat de voorkeur uit naar een plaatsing parallel aan de bestaande schuur, omdat dit een rustig beeld oplevert.
4.
Tenminste 5 meter achter de voorgevel van de woning.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
14
Verandering aan oorspronkelijke boerderij De oorspronkelijke boerderijen dragen bij aan de karakterisitiek van de Noordoostpolder. Veranderingen aan oorspronkelijke schuren / boerderijen zijn mogelijk; • Aansluitend bij de ordening op het erf . • Uitbreiding ondergeschikt aan de hoofdmassa van de schuur. • Met de uitbreiding het sobere karakter van de schuur respecteren in materiaal- en kleurgebruik. Nieuwe (agrarisch) bedrijfsgebouw Het materiaal van de wanden van nieuwe schuren bestaat tegenwoordig vaak uit damwandprofielen. Een traditionele bouw van baksteen of beton lijkt op dit moment financiëel niet haalbaar. Gezien de grote maat waarin de polder en de erven zijn opgezet en de plaatsing achter op de erven hoeft dit materiaalgebruik niet als een probleem te worden gezien, indien wordt voldaan aan de volgende randvoorwaarden: • • • •
Overeenstemming in kleurgebruik van het dak tussen oude en nieuwe schuur, maar een erg lichte wand.
Nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing inpassen op het (vergrootte) erf. Uitvoeren met een zadeldak. Kleurgebruik afstemmen op het gedekte kleurgebruik van bestaande bebouwing binnen de kavel. De schuur inpassen met nieuwe erfbeplanting.
Functieverandering boerderij Bij diverse boerderijen vinden functieveranderingen plaats naar bijvoorbeeld een manege, een kinderdagverblijf of boerderij met zorgfunctie. • De hoofdvorm en het materiaalgebruik van de oorspronkelijke woonhuis en schuur respecteren, ook bij uitbreiding van bebouwing. • Het is mogelijk in beperkte mate een ander kleurgebruik toe te passen, waardoor de afwijkende functie zich onderscheidt. • De aanbouw zelf kan eventueel in eigentijdse materialen worden uitgevoerd, waarbij naar een samenhang met de oude bebouwing wordt gezocht. • Bij alle functiewijzigingen de oorspronkelijke erfsingels handhaven en de nieuwe functie binnen de erfbeplanting realiseren.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
15 Omschakeling van boerderij tot woonhuis Met name bij de kleinere langgevelboerderijen komt een omschakeling voor van boerderij tot woonhuis. • Oorspronkelijke kenmerken van de boerderij zoals de hoofdmassa, materiaal- en kleurgebruik van wanden en gevels respecteren bij verbouwingen. • Ondergeschikte veranderingen zijn mogelijk, in dat geval mag het duidelijk zijn dat deze een passende toevoeging zijn uit deze tijd ten behoeve van de veranderende functie.
Een langgevel boerderij in gebruik als woning, waarbij de deeldeur is vervangen door een glazen pui
Woonhuizen De oorspronkelijke woonhuizen van de vier boerderijtypen zijn ingetogen van karakter, en daarmee kenmerkend voor de Noordoostpolder. Bij veranderingen aan deze woningen geldt in het algemeen dat de sobere stijl, vormgeving, materiaalgebruik en kleuren dient te worden gerespecteerd met name aan de voorzijde. Nieuwe toevoegingen mogen een eigentijds karakter hebben, mits zij goed aansluiten bij de bestaande hoofdvorm, materialen en kleuren, waardoor een nieuwe samenhang wordt gecreëerd in de bebouwing binnen het erf. Wieringermeerboerderij • Respecteren van het nog kleine aantal Wieringermeerboerderijen met aangebouwde woonhuizen. • Bij veranderingen aan het woonhuis de hoofdvorm van één bouwlaag met schuine kap respecteren. • Eventuele uitbreiding aansluiten bij sober materiaal- en kleurgebruik. • Bij uitbreiding kan een naastliggend bouwvolume met eigen kap en tussengang zich waarschijnlijk beter verhouden tot de bestaande woning, dan een woning die aansluitend vergroot wordt. Montage- en Hybride boerderij • Respecteren hoge voorgevel van twee verdiepingen, opgetrokken uit rode baksteen en flauwe kap van rode pannen. • Eventuele aanbouw in gedekte kleur, eenvoudige vorm en sobere gevelindeling.
De lichte kleur doorbreekt de traditie en valt erg op.
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
16 Langgevelboerderij (Zeeuwse type) • Aanpassingen aan het woongedeelte ondergeschikt aan de langgerekte hoofdvorm en passend bij het traditionele materiaal- en kleurgebruik. Tuinderswoning • Respecteren eenvoudige hoofdmassa van één bouwlaag met flauwe kap. • Respecteren bestaand kleurgebruik; een lichte kleur baksteen en grijs (pannen) dak. • Respecteren sobere gevelindeling met bijzondere details om de gevel te verlevendigen. Nieuw woonhuis Indien er op de bouwkavel geen relatie ligt met een bestaande woning en schuur kan voor een nieuw woonhuis gekozen worden. • Het huis asymmetrisch op de kavel situeren en voldoen aan de beschreven kenmerken van het erf. • Verwantschap zoeken met het woonhuis van het oorspronkelijk op dat erf voorkomende boerderijtype, niet met de schuren, dus geen ‘boerderettes’. • Uitgaan van een eenvoudige en ingetogen hoofdvorm, met bij voorkeur een voorgevel van twee verdiepingen en een flauw dak. Woonhuis in eigentijdse stijl, met verwant• Sobere en ingetogen gevelindeling. schap met de bestaande woonhuizen van • Het kleurgebruik aansluiten bij het het type Montage boerderij traditionele kleurgebruik van rode baksteen en rode pannen daken.
Landarbeiderswoningen Ook de blokken arbeiderswoningen zijn kenmerkend voor de Noordoostpolder. • Uitbreidingen en verbouwingen respecteren in hun ontwerp de hoofdvorm en de eenheid binnen het blok. • Veranderingen aan de achterzijde kunnen met respect voor de hoofdvorm een vrijer karakter hebben. Bij arbeiderswoningen veranderingen aan de voorzijde binnen een rij op elkaar afstemmen en onderschikt laten zijn aan de hoofdmassa
bestemmingsplan landelijk gebied Noordoostpolder 2004
BKP bijlage
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 7
Archeologisch onderzoek
bestemmingsplan (vastgesteld)
111
Archeologisch bureau- en booronderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele, gemeente Noordoostpolder (FL)
projectnummer 93105213 5 maart 2013
MUG-projectnummer Opdrachtgever MUG-publicatie Bevoegd gezag Beheer en plaats documentatie Onderzoekmeldingsnummer Tekst Afbeeldingen Status Autorisatie
Uitgegeven door
Datum ISSN
93105213 de heer J.H. Dammen 2013-14 gemeente Noordoostpolder MUG Ingenieursbureau b.v. 55684 de heer drs. ing. G.J. de Roller & mevrouw T.N. Krol MA de heer Huygen concept de heer drs. B. Bijl
MUG Ingenieursbureau b.v. Postbus 136 9350 AC Leek 5 maart 2013 1875-5313
projectnummer 93105213 5 maart 2013
INHOUDSOPGAVE Samenvatting
1
1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.4.1 1.4.2
Inleiding Algemeen Ligging van het onderzoeksgebied Doel van het onderzoek Bureauonderzoek Verkennend inventariserend veldonderzoek Werkwijze Bureauonderzoek Verkennend inventariserend veldonderzoek
2 2 2 3 3 3 3 3 3
2 2.1 2.1.1 2.1.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.3 2.4 2.5
Resultaten Bureauonderzoek Huidige situatie en aardwetenschappelijke waarden Geomorfologie Bodem Hoogtekaart Bekende archeologische waarden Historische situatie Toekomstige ingreep Bekende ondergrondse bouwhistorische waarden Archeologisch beleid Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Verkennend inventariserend booronderzoek Bodemopbouw Archeologische indicatoren
5 5 5 5 7 8 9 11 11 12 12 12 13 13 14
3 3.1 3.2
Conclusie en aanbeveling Conclusie Aanbeveling
15 15 15
Literatuur
16
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2
Boorstaten Overzicht van de onderzoekslocatie, boorpuntenkaart
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 1 van 16
Samenvatting Aanleiding tot het hier beschreven archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) is de partiële herziening van het bestemmingsplan in verband met de bouwplannen van de heer J.H. Damman voor de onderzochte locatie aan Johannes Postweg 15 te Nagele. Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg. De heer Damman heeft MUG Ingenieursbureau, afdeling Archeologie, opdracht gegeven het IVO uit te voeren. Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat op basis van de reeds bekende waarnemingen in de omgeving van het plangebied doorgaans in deze omgeving sprake is van een (deels) goed geconserveerd pleistoceen landschap met rivierduinen en riviergeulen. Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het landschap rondom het plangebied in gebruik is geweest door steentijd jagers-verzamelaars en mensen van de Swifterbant-cultuur. Voor het onderzoekgebied moet bij aanwezigheid van rivierduinen en oeverwallen uitgegaan worden van een hoge verwachting ten aanzien van bewoningssporen uit de periode paleolithicum-neolithicum. Bij de aanwezigheid van riviergeulen kunnen off-site vondsten aanwezig zijn zoals afvaldumps en visweren. De onderstaande gespecificeerde verwachting heeft als uitgangspunt dat het bodemprofiel intact is. Daarnaast kunnen resten uit de nieuwe tijd aanwezig zijn, zoals scheepswrakken. Uit het booronderzoek komt naar voren dat de bodemopbouw in het onderzoeksgebied intact is. Deze bestaat uit matig siltige klei (IJsselmeerlaag) gevolgd door zandige afzettingen (Almerelaag), venige klei (Flevolaag), met hieronder veen. Het dieper liggende dekzand is niet aangeboord. Er zijn geen zandopduikingen (oeverwallen, rivierduinen) aangetroffen. Er zijn geen archeologische indicatoren of indicatoren voor antropogene lagen aangetroffen. Op basis van bovenstaande onderzoeksgegevens schatten wij de kans op het aantreffen van archeologische resten zeer laag in voor de onderzochte diepte tot 3 m-mv. Wij bevelen daarom geen vervolgonderzoek aan, indien de ingrepen beperkt blijven tot binnen deze diepte. Wordt wel dieper verstoord dan 3m-mv dan kan vervolgonderzoek noodzakelijk zijn, in de vorm van karterend booronderzoek met mechanische aqualock-boringen. Bovenstaande is uitgezonderd het aanbrengen van heipalen. Deze vormen een zeer beperkte verstoring. Ook is bijvoorbeeld de uitvoer van een archeologische begeleiding bij het aanbrengen van heipalen niet zinvol, omdat de archeologische zichtbaarheid bij deze werkzaamheden nihil is. Mochten bij uitvoer van de werkzaamheden toch archeologisch resten worden aangetroffen, dan dient hier direct melding van te worden gemaakt bij de bevoegde overheid. Bovenstaande betreft een aanbeveling. Het selectiebesluit is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, de gemeente Noordoostpolder.
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 2 van 16
1
Inleiding
1.1
Algemeen Aanleiding tot het hier beschreven archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) is de partiële herziening van het bestemmingsplan in verband met de bouwplannen van de heer J.H. Damman voor de onderzochte locatie aan de Johannes Postweg 15 te Nagele. Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg. De heer Damman heeft MUG Ingenieursbureau, afdeling Archeologie, opdracht gegeven het IVO uit te voeren. Voorafgaand aan het veldwerk is een bureauonderzoek verricht. Het archeologisch booronderzoek heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013 en stond onder leiding van mevrouw T.N. Krol. Het booronderzoek is uitgevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2, en de richtlijnen in de gemeentelijke beleidsadvieskaart. Tabel 1.1 Overzicht van de objectgegevens Objectgegevens
Provincie Gemeente Plaats Toponiem Kaartblad Coördinaten
Grondsoort Geomorfologie
1.2
Flevoland Noordoostpolder Nagele Johannes Postweg 15 20 F 178259/519610 NW 178342/519644 NO 178411/519555 ZO 178241/519435 ZW klei vlakte van zee/meerbodemafzettingen
Ligging van het onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied ligt aan Johannes Postweg 15 achter de bestaande bebouwing en is in gebruik als erf en bouwland (zie afbeelding 1). De totale oppervlakte is circa 0,7 ha. 178/521
177/519
Afbeelding 1. Topografische kaart met in rood de ligging van het onderzoeksgebied (bron: Topografische Dienst Nederland)
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 3 van 16
1.3 1.3.1
Doel van het onderzoek Bureauonderzoek Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in de bekende en de te verwachten archeologische waarden van het plangebied. Aan de hand van deze informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Voor het bureauonderzoek dienen de volgende vragen te worden beantwoord. Vraag 1. Wat is de archeologische verwachting van het gebied buiten de reeds bekende AMK-terreinen (indien mogelijk gespecificeerd naar aard, vindplaatsen en perioden)? Vraag 2. Zijn er binnen de verwachtingszones specifieke aandachtslocaties aan te geven (zandkoppen of -ruggen)? Vraag 3. Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen in het plan-/onderzoeksgebied? Vraag 4. Welk vervolgonderzoek is nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen?
1.3.2
Verkennend inventariserend veldonderzoek Het veldonderzoek heeft als doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Daarnaast dienen de volgende vragen te worden beantwoord. Vraag 1. Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit? Vraag 2. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig en zo ja, wat is de aard, datering en horizontale en verticale spreiding hiervan? Vraag 3. Zijn er zones met een hoge dan wel lage archeologische verwachting? Vraag 4. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens?
1.4 1.4.1
Werkwijze Bureauonderzoek In het bureauonderzoek wordt het huidige grondgebruik beschreven, de historische situatie en mogelijke verstoringen alsmede de bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden. Hiertoe worden onder andere topografische kaarten gebruikt, de plannen en gegevens van de opdrachtgever, luchtfoto’s en, indien aanwezig, gegevens van milieukundig onderzoek. Een beschrijving van de historische situatie is gebaseerd op historisch topografisch kaartmateriaal, zoals kadastrale kaarten en de website van Wat was waar (http://www.watwaswaar.nl). Voor de bekende bodemkundige en geologische waarden wordt gebruikgemaakt van bodemkaarten en geomorfologische kaarten. De archeologische waarden zijn gebaseerd op de gegevens in Archis (digitale database van de Nederlandse archeologie van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE)), waar de archeologische monumentenkaart deel van uitmaakt. Indien mogelijk, wordt tevens teruggegrepen op gegevens van eerder in de directe omgeving uitgevoerd onderzoek. Met behulp van deze gegevens wordt een gespecificeerde verwachting voor het onderzoeksgebied opgesteld.
1.4.2
Verkennend inventariserend veldonderzoek Om het gespecificeerde verwachtingsmodel te toetsen, is een inventariserend booronderzoek uitgevoerd dat bestaat uit een boorgrid van zes boringen. Om een juiste indruk van de bodemopbouw te kunnen krijgen, zijn deze boringen verspreid over het terrein gezet. De boringen zijn in raaien gezet waarbij de afstand tussen de boringen circa 50 m bedraagt en de afstand tussen de raaien circa 40 m. In de naast elkaar liggende raaien verspringen de boorpunten, zodat er een ideale verdeling van de boorpunten over het terrein ontstaat. Voor het boren is gebruikgemaakt van een verlengbare edelmanboor met een diameter van 7 cm en een guts met een diameter van 3 cm voor de slappere bodemlagen.
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 4 van 16
Er is geboord tot 1 m onder de verstoringsdiepte. De schuur wordt onderkelderd tot 2 m-mv. Daarom is geboord tot 3 m-mv. Dit is een ruime marge beneden de verstoringsdiepte. Ook was het niet mogelijk handmatig dieper te boren, omdat de boor vastzuigt in het veen en de boor niet meer omhoog is te krijgen. De boorkernen zijn uitgelegd waarbij de verschillende bodemlagen nauwkeurig zijn beschreven en opgemeten. Bij een gutsboring is de boorkern opengesneden, waarna de bodemlagen zijn beschreven. De boorbeschrijvingen zijn volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, die is gebaseerd op NEN 5104. Tijdens het verkennend booronderzoek is, aan de hand van het verbrokkelen en versnijden van de boorkernen, ook gelet op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerkscherven, vuursteen, bot, houtskool, fosfaat, verbrand leem en natuursteen. De boorpunten zijn met behulp van een meetlint ingemeten. Naast het boren is een oppervlaktekartering uitgevoerd, waarbij ontsluitingen zoals slootkanten en molshopen zijn geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische resten.
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 5 van 16
2 2.1 2.1.1
Resultaten Bureauonderzoek Huidige situatie en aardwetenschappelijke waarden Het onderzoekgebied is momenteel in gebruik als bouwland en grenst aan het erf van de boerderij aan Johannes Postweg 15 te Nagele.
2.1.1.1
Geomorfologie Pleistoceen (2,6 miljoen tot 10.000 jaar geleden) De ondergrond van het IJsselmeerpolderlandschap is ontstaan in de laatste perioden van het pleistoceen (2,7 miljoen-10.000 jaar voor heden). De diepte van het pleistoceen kan echter - vanwege het glooiende karakter van deze afzettingen - op kleine schaal sterk wisselen. Het pleistoceen wordt gekenmerkt door een afwisseling van zeer koude perioden (ijstijden) met perioden waarin het klimaat vergelijkbaar is met het tegenwoordige. Tijdens ijstijden daalde de gemiddelde jaartemperatuur zodanig dat de poolijskappen tot enorme omvang konden groeien. Doordat het water in de ijskappen was opgeslagen, lag de Noordzee droog. In het vroeg- en middenpleistoceen lag Nederland in een rivierdelta (Rijn, Maas, oostelijk of Eridanos-systeem), waardoor een vlak landschap van rivierafzettingen ontstond. In de voorlaatste ijstijd, het Saalien (370.000 tot 130.000 jaar geleden), drong het landijs door tot het dal van de Rijn, dat toen ter plaatse van het huidige IJsseldal lag. In de provincie Flevoland zijn enkele opduikingen van keileem te vinden, materiaal dat is afgezet onder het landijs en vervolgens is opgestuwd. Dit materiaal is op sommige plekken sterk geërodeerd en/of bedekt met dikke lagen jongere afzettingen (Berendsen, 2005b; Eimermann et al., 2009). In de Noordoostpolder bijvoorbeeld wordt dit materiaal vooral in de omgeving van Kraggenburg aangetroffen en rond Urk. Na het Saalien glaciaal volgde een relatief warme periode, het Eemien interglaciaal (130.000 tot 115.000 jaar geleden). Het landijs smolt en de zeespiegel steeg. De zee drong de fluvioglaciale dalen en glaciale bekkens binnen en zette er zand en klei af. In de volgende en laatste ijstijd, het weichselien (115.000 tot 10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet, maar deze tijd is wel van grote betekenis geweest voor de landschapsvorming en de lithologische opeenvolging die nu is aan te treffen in het onderzoeksgebied. In het weichselien lag de Noordzee opnieuw droog en was er sprake van een toendra-achtig landschap. In de koudste fase van het weichselien (omstreeks 20.000 jaar voor heden) was er zelfs sprake van een poolwoestijn; er was toen vrijwel geen begroeiing meer aanwezig. In de onderzoekslocatie stroomde een aantal rivieren: in het noorden de Oer-Vecht en de Rijn (die in het dal van de IJssel stroomde) en in het zuiden de Eem. De rivieren hadden geen constante wateraanvoer. Slechts in de zomer kregen ze in korte tijd zeer veel smeltwater te verwerken. In het grootste gedeelte van het jaar lagen de beddingen echter droog. Als gevolg van het gebrek aan begroeiing konden rivierafzettingen gaan stuiven. Hierdoor ontstonden langs de riviergeulen hoge rivierduinen of donken (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Delwijnen). In het gehele gebied is daarnaast een glooiend pakket zand afgezet. Dit dekzand behoort eveneens tot de Formatie van Boxtel, het Laagpakket van Wierden (De Mulder et al., 2003). Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) De laatste geologische periode, het holoceen, begon circa 10.000 jaar voor heden en duurt nog steeds voort. De pleistocene afzettingen zijn in het holoceen bedekt door veen, zeebodem- en meerafzettingen. De dikte van het holocene pakket wisselt binnen het onderzoeksgebied van minder dan 1 m tot meer dan 4 m. Het begin van het holoceen wordt gekenmerkt door een geleidelijke stijging van de temperatuur. Hierdoor raakte het landschap begroeid. De zeespiegel steeg in deze periode weer, samen met de grondwaterspiegel. Door de hoge grondwaterspiegel konden plantenresten minder goed worden afgebroken. Daardoor ontstond met name in de lage delen van landschap direct op het dekzand een laag veen (basisveen).
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 6 van 16
Vanaf het middenatlanticum (circa 4300 voor Chr.) drong de zee met grotere regelmaat binnen in het veengebied waardoor een getijdengebied ontstond. In deze periode werd met name zandige klei afgezet. Het veen is hierbij plaatselijk geërodeerd. In het veengebied ontstond een aantal geulsystemen (met oeveren komafzettingen). In het laatatlanticum en het vroegsubboreaal is in het huidige Flevoland klei afgezet vanuit geulen (voorheen uitgeduid als Calais II- of Unioklei- en Calais III-afzettingen, tegenwoordig Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). De geulen uit deze periode hebben veel veen weggeslagen, soms zodanig dat de klei direct op de pleistocene afzettingen rust. De veenresten vermengd met divers organisch materiaal (detritusgyttja) werden afgezet in en langs de geulen en in kleine meren. Ten tijde van het subboreaal kon door afnemende invloed van de zee weer op uitgebreide schaal veen (het Holland Veen) ontwikkelen in het onderzoeksgebied (Berendsen, 2005b). Flevo- en Almerelaag In het subatlanticum (vanaf 900 voor Chr.) nam de invloed van de zee weer toe en ontstond een groot meer (Meer Flevo). Hierin werd ook weer detritusgyttja afgezet (Flevolaag). Rond het begin van de jaartelling was een groot deel van het relatief laaggelegen veen weggeslagen. Op sommige plekken bleven echter 'veenbulten' bestaan. Het Flevomeer breidde zich in de middeleeuwen uit tot het Almere, dat tot circa 1250 na Chr. bestond. Dit meer stond via de IJ-boezem in contact met de Noordzee, waardoor er een brak milieu aanwezig was. In deze periode is vooral veel zandige klei afgezet (Almerelaag). De invloed van de zee op het Almere nam in de loop van de middeleeuwen geleidelijk toe. Rond 1250 werd de invloed van de zee dusdanig dat de al dan niet door klei bedekte veenafzettingen verder werden geërodeerd. Vanaf deze periode vormde zich e door voortdurende afbraak een binnenzee. In de 14 eeuw ontstond een nieuwe inbraakgeul, die de Noordzee via de Waddenzee met het Almere verbond. Hierdoor werd het milieu weer zout (in tegenstelling tot het brakke Almere) en ontstond de Zuiderzee. In de Zuiderzee werd een laag jonge zeeklei afgezet (Berendsen, 2005b). In 1932 is de Zuiderzee afgesloten van de Waddenzee door het leggen van de Afsluitdijk, waarna het IJsselmeer verzoette door de toevoer van water via de IJssel. In het snel zoeter wordende milieu is een dunne laag klei afgezet (meerbodemafzetting), vaak minder dan 5 cm dik (IJsselmeerlaag). De bovengenoemde lagen worden gerekend tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren (Berendsen, 2005b). Geomorfologisch gezien bestaat het onderzoeksgebied uit een vlakte van zee- of meerbodemafzettingen (zie afbeelding 2).
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 7 van 16
Afbeelding 2. Geomorfologische kaart met het onderzoeksgebied roodomlijnd, bij de pijl (bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed )
2.1.2
Bodem De bodem bestaat uit een kalkrijke poldervaaggrond van zwak zandige klei (code Mn25A) (zie afbeelding 3). Vaaggronden zijn relatief jonge gronden waar nog geen duidelijke bodemvorming heeft plaatsgevonden (Berendsen 2005, Koeslag 1970).
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 8 van 16
Afbeelding 3. Bodemkaart waarbij het onderzoeksgebied roodomlijnd is, bij de pijl (bron: Archis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
2.1.3
Hoogtekaart Het actueel hoogtebestand Nederland laat zien dat het onderzoeksgebied op een vlak terrein ligt zonder noemenswaardig reliëf. De terreinhoogte is circa 4,5 m-NAP (zie afbeelding 4). De pleistocene ondergrond bevindt zich op basis van de gegevens uit Archis op 8 m-NAP tot 10 m-NAP, oftewel maximaal zo’n 5,5 m-mv.
Afbeelding 4. Hoogtekaart waarbij het onderzoeksgebied in rood is aangegeven (bron http://ahn .geodan.nl/ahn)
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 9 van 16
2.2
Bekende archeologische waarden Binnen het onderzoeksgebied heeft nog niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In de directe omgeving liggen diverse gebieden met een archeologische waarde (zie afbeelding 5). Tabel 2.1 geeft een overzicht van de in deze paragraaf genoemde archeologische perioden.
Afbeelding 5. Onderzoeksgebied, bij de pijl, met archeologische monumenten, waarnemingen vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen (bron: Ardhis 2: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Het gaat hierbij om de monumentennummers: - 1680: Een terrein met sporen van bewoning uit de perioden mesolithicum-middenneolithicum, middenneolithicum en laatneolithicum-bronstijd. In het terrein zijn zowel restanten van rivierduintjes, als oeverwallen aanwezig. De toppen van deze opduikingen zijn geërodeerd en een oud loopvlak is niet meer te verwachten. Aan de flanken van de oeverwallen en duintjes zijn echter nog wel afvalpakketten aanwezig en grondsporen te verwachten. De oeverwallen zijn opgebouwd uit Unioklei en Cardiumklei. De Unioklei kan verdeeld worden in de Unio-I (afgezet tijdens de Calais II transgressie) en de Unio-II (afgezet in de Calais III transgressie). De Unio-oeverwallen dateren, gezien de diepteligging van circa 4,5 m-NAP, waarschijnlijk uit de Calais III fase. De bewoningsresten op deze oeverwallen zullen dan ook uit het middenneolithicum B dateren. De Cardiumklei is gesedimenteerd vanaf de Calais IVb mogelijk tot begin Duinkerke 0. Soms is de Cardiumklei op een oudere Unio-oeverwal gesedimenteerd. De bewoningsresten op deze oeverwallen dateren uit het laatneolithicum tot en met middenbronstijd A (Hogestijn, 1986, 1988, 1989, 1991, Kreukniet 1995, De Boer & Van Holk, 2008).
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 10 van 16
-
-
-
1682: Een terrein met daarin sporen van bewoning uit de periode mesolithicum-middenneolithicum. Het betreft een oost-west gericht rivierduincomplex. Op grond van de vondstverspreiding in het zuidelijk deel van de Noordoostpolder en de onderzoeksresultaten van soortgelijke vindplaatsen, kunnen bewoningsresten verwacht worden. Naast mesolithische en Swifterbant-vondsten kunnen ook bewoningsresten behorende tot Trechterbekercultuur worden verwacht. De vuursteenvondsten vormen een aanwijzing dat op het duin menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden. Het is vooralsnog onduidelijk wat de kwaliteit is van de eventueel aanwezige bewoningsresten. De begrenzing van het terrein is ruim genomen. Omdat het duincomplex schuin ten opzichte van de kavelindeling is gelegen, is het moeilijk om een (in het veld herkenbare) begrenzing aan te geven. De vondsten zijn afkomstig van een complex van rivierduintjes. Uit boringen blijkt dat de bodem is opgebouwd uit (van boven naar beneden): bouwvoor, Almere-afzettingen, veen en tenslotte zand (Hogestijn 1988, 1989, 1990 en Gehasse 1995). 1683: Een terrein met sporen van bewoning uit de periode mesolithicum-middenneolithicum. Het betreft een rivierduintje waar vondsten zijn verzameld. Het duintjes is oost-west gericht en maakt onderdeel uit van een duinenrij (monument 1682/20F-A07). Op grond van de vondstverspreiding in het zuidelijk deel van de Noordoostpolder en de onderzoeksresultaten van soortgelijke vindplaatsen, kunnen bewoningsresten verwacht worden. Naast mesolithische en Swifterbantvondsten kunnen ook bewoningsresten aanwezig zijn van de Trechterbekercultuur. (Gehasse 1995 Hogestijn 1989, 1990). 11960: Terrein met naar verwachting sporen van bewoning vanaf het middenneolithicum (kort na het ontstaan van de oeverwal) tot en met de Vroege Bronstijd. Op deze kavel bevindt zich een oeverwal opgebouwd uit Unio II-klei (afgezet in de Calais III transgressiefase). Het terrein is geëgaliseerd (Hogestijn 1986, 1988, 1989, 1991, Kreukniet 1995, De Boer & Van Holk 2008)
Vooral aan de zuid-, west- en oostkant van het onderzoeksgebied liggen vele waarnemingen. Het gaat om de volgende waarnemingsnummers: - 28763: Gevonden bij een fysische geografische verkenning in het sloottalud vanJ78. Volgens Louwe Kooijmans (1976) loopt de nederzetting gelegen op een oeverwal op kavel J78 langs de oever van de Overijsselse Vecht door tot op de aangrenzende kavels J110 en J111. Ook op kavel J77 is een schrabber gevonden. Alle aardewerkscherven, twee stuks vuursteen, het hout, het deel van een visskelet en de beide brokken steen zijn zoekgeraakt. Het materiaal stamt uit het mesolithicum, de bronstijd het neolithicum (Hogestijn 1986, Clason 1983, Van der Heide 1950, Lauwe Kooijmans 1974). - 30001: Fragment vuursteen met als datering paleolithicum - 30036: Netverzwaarder/netzinker uit de nieuwe tijd A: - 29088: Gevonden tijdens veldkartering uitgevoerd door RAAP. Volgens Bartels betreft het een randfragment van een Romeinse beker van geverfd aardewerk met radstempelversiering. Hij beschrijft het Baksel als ‘Qualitatsware-Technik C’. De beker zou in het Rijnland zijn geproduceerd tussen 150 en 260 AD. Een ‘Qualitatsware-Technik C’ bestaat echter niet. Waarschijnlijk (ook gezien de scherpe datering) moet het ‘Qualitatsware-Technik D’ zijn. -
-
29259 Huisterp met resten van kogelpot, Pingsdorf geelwitbakkend, steengoed, hutteleem/verbrande leem Uit de vroege middeleeuwen. (Hogestijn 1991). 29350: De vondsten zijn verzameld op een pleistocene opduiking die is gelegen aaneen oude loop van de Overijsselse Vecht. Vermoedelijk zijn hier resten aanwezig van mesolithische bewoning (Hogestijn 1988). 29266: betreft afslagen en een kling uit het mesolithicum: 8800-4900 voor Chr. (Hogestijn 1991) 29267: Vuursteen gevonden op een zandopduiking (rivierduin) aan de noordoostzijde van de kavel Het betreft een afslag, schrab ben en kling uit het mesolithicum: 8800-4900 voor Chr. (Kreukniet 1995, Hogestijn 1989 en 1991)
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 11 van 16
Tabel 2.1 Vereenvoudigde archeologische tijdsschaal. (naar Brandt et al. 1992) Periode Paleolithicum Mesolithicum Neolithicum Bronstijd IJzertijd Romeinse tijd Vroege middeleeuwen Late middeleeuwen Nieuwe tijd
2.2.1
Datering tot 8800 voor Chr. 8800 - 4900 voor Chr. 5300 - 2000 voor Chr. 2000 - 800 voor Chr. 800 - 12 voor Chr. 12 voor Chr. - 450 na Chr. 450 - 1050 na Chr. 1050 - 1500 na Chr. 1500 - heden
Historische situatie Het onderzoeksgebied ligt in de Noordoostpolder die in de jaren ‘40 van de vorige eeuw is drooggevallen en in cultuur is gebracht. Bij het in cultuur brengen en het inrichten van de huiskavels kunnen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden. Ook is op voorhand niet uit te sluiten dat er percelen zijn gediepwoeld/gediepploegd. Op grond van de historische gegevens worden er geen noemenswaardige bodemverstorende ingrepen verwacht.
2.2.2
Toekomstige ingreep Men is voornemens op de onderzoeklocatie een nieuwe jongveestal te bouwen die onderkelderd zal worden (zie afbeelding 6). De verstoringsdiepte is circa 2 m-mv.
Afbeelding 6. Toekomstige situatie (bron: opdrachtgever)
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 12 van 16
2.2.3
Bekende ondergrondse bouwhistorische waarden Het onderzoekgebied ligt in de Noordoostpolder en de terreininrichting stamt uit de tweede helft van de vorige eeuw. Er zijn daarom geen ondergrondse bouwhistorische waarden te verwachten.
2.2.4
Archeologisch beleid De gemeente Noordoostpolder heeft een eigen archeologie beleid. Het onderzoekgebied valt in een zone met een gematigde archeologische verwachting met aanlegvergunning categorie 3 (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7. Uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Het onderzoeksgebied ligt binnen de blauwe cirkel (bron: Vestigia 2006)
2.2.5
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Op basis van de reeds bekende waarnemingen in de omgeving van het plangebied blijkt dat er in het plangebied en omgeving sprake is van een deels goed geconserveerd pleistoceen landschap met rivierduinen en riviergeulen. Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het landschap rondom het plangebied in gebruik is geweest door steentijd jagers-verzamelaars en mensen van de Swifterbantcultuur. Voor het onderzoekgebied moet bij aanwezigheid van rivierduinen en oeverwallen uitgegaan worden van een hoge verwachting ten aanzien van bewoningssporen uit de periode paleolithicumneolithicum. Bij de aanwezigheid van riviergeulen kunnen off-site vondsten aanwezig zijn zoals afvaldumps en visweren. De onderstaande gespecificeerde verwachting heeft als uitgangspunt dat het bodemprofiel intact is. Daarnaast kunnen resten uit de nieuwe tijd aanwezig zijn, zoals scheepswrakken. Datering De eventueel aan te treffen archeologische waarden binnen het plangebied kunnen gedateerd worden uit de periode paleolithicum-neolithicum (in top pleistoceen dekzand) en nieuwe tijd. Indien veen aanwezig is dan kunnen ook sporen uit de periode bronstijd-vroege middeleeuwen worden aangetroffen. Complextype Uit het paleolithicum tot en met het laat-neolithicum kunnen resten worden aangetroffen die samenhangen met de mobiele leefwijze van jager-verzamelaars. Kort bewoonde kampementen bijvoorbeeld, of vuursteenconcentraties. Daarnaast kunnen er ook sporen verwacht worden uit de tijd van de overgang van
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 13 van 16
jagers-verzamelaars naar boeren. Deze sporen kunnen bestaan uit akkersporen, nederzettingssporen en afvalsporen. Uit opgravingen in de buurt van het plangebied is gebleken dat ook graven uit de neolithische periode kunnen worden aangetroffen. Uit de nieuwe tijd worden met name scheepswrakken/onderdelen van schepen verwacht. Omvang De omvang van vindplaatsen kan variëren van enkele tientallen m2 voor prehistorische kort bewoonde 2 seizoenkampjes tot meer dan 1000 m voor een huisplaats al dan niet met erf en bijgebouwen. Vindplaatsen die samenhangen met scheepvaart zijn beperkt van omvang, namelijk de omvang van een schip met eventueel verslagen stukken van het wrak in de omgeving. Diepteligging Vindplaatsen uit de periode paleolithicum-neolithicum worden in de top van de pleistocene afzettingen verwacht. De pleistocene afzettingen hebben hier een glooiend karakter, waardoor de top zich op verschillende diepten onder de holocene afzettingen kan bevinden. De top van de rivierduinen kunnen zich direct onder de bouwvoor bevinden. De precieze opbouw van het pleistocene reliëf is niet bekend en dient door middel van nader onderzoek te worden vastgesteld. De diepte van het dekzand, afgezien van plaatselijke opduikingen zoals rivierduinen, is bekend. Dit is maximaal circa 5,5 m-mv. Resten uit de nieuwe tijd - in het bijzonder scheepswrakken kunnen in het gehele holocene pakket worden aangetroffen, met name in de bovenste lagen en aan het maaiveld. Locatie/trefkans In principe kunnen binnen het gehele terrein archeologische waarden worden aangetroffen. De trefkans is echter het hoogst daar waar op voorhand reeds bekend is dat zich er pleistocene opduikingen bevinden (paleolithicum-neolithicum). Deze zones staan op de IKAW aangegeven als zones met een middelhoge en hoge archeologische verwachting. In het veen kunnen zich scheepswrakken uit de nieuwe tijd of eerder bevinden. Uiterlijke kenmerken Paleolithicum-neolithicum: vuursteenverspreiding, indicaties van bewerking van vuursteen, halffabrikaten, productieafval, productiegereedschap (o.a. geweiknoppen en klopstenen). Indicaties van een kortdurende nederzetting/kamp: haardkuilen, verbrand vuursteen. Indicaties van jacht/voedselverzameling en -bereiding: werktuigen, spitsen, bijlen, schrabbers, stekers. Middeleeuwen-nieuwe tijd: Resten van schepen: wrakken, onderdelen, resten van de inventaris en de lading (constructiehout, spijkers en nagels, aardewerk, ballastkeien). Verstoringen Het plangebied is na de drooglegging en rijping geschikt gemaakt voor landbouw. Door enkele verbouwingen kan de bovengrond verstoord zijn. Indien er zich pleistocene opduikingen tot vlak onder het maaiveld bevinden, dan kunnen de toppen hiervan mogelijk verstoord als gevolg van diepploegen en inrichtingswerken. De mate van verstoring dient te worden vastgesteld door middel van veldwerk (verkennende fase).
2.3
Verkennend inventariserend booronderzoek
2.4
Bodemopbouw In het onderzoeksgebied zijn in totaal zes boringen gezet. De boringen zijn beschreven in de boorstaten (bijlage 1) en de verdeling van de boringen over het onderzoeksgebied is terug te zien op de boorpuntenkaart (bijlage 2). De bodemopbouw in het onderzoeksgebied bestaat uit een toplaag van matig siltige, stevige en kalkrijke klei, veelal met schelpen. De bovenste 5 cm hiervan is de graszode. Onder deze klei volgt zeer fijn, sterk uiterst siltig zand, met roestvlekken en veelal met schelpen. Dit materiaal is beschreven als uiterst siltig zeer fijn zand, maar zit qua samenstelling tussen zandige klei en stiltig zand in. Onder de dit siltige zand volgt veen, of eerst venige klei en vervolgens veen. Op de overgang van het siltige zand naar het veen of
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 14 van 16
de venige klei komen venige laagjes voor in het zand. Er is geboord tot 3 m-mv. Op deze diepte is nog veen aanwezig. De toplaag met de matig siltige klei vertegenwoordigt de IJsselmeerlaag. Deze laag is maximaal 0,4 m dik. De zandige afzettingen hieronder behoren tot de Almere laag. Deze laag loopt tot maximaal 1,8 m-mv. De venige klei kan tot de Flevolaag gerekend worden. (Zie voor de genoemde lagen ook paragraaf 2.1.1.1). In de boringen zijn geen zandopduikingen aangetroffen. De pleistocene ondergrond (afgezien van eventuele plaatselijke opduikingen) ligt op basis van de hoogteligging van het maaiveld en de diepteligging van de pleistocene afzettingen op maximaal 5,5 m-mv (zie paragraaf 2.1.3) en is niet aangeboord.
2.5
Archeologische indicatoren In de boringen en tijdens de oppervlaktekartering zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een oud loopvlak andere antropogene laag aangetroffen.
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 15 van 16
3 3.1
Conclusie en aanbeveling Conclusie Uit het booronderzoek komt naar voren dat de bodemopbouw in het onderzoeksgebied intact is. Deze bestaat uit matig siltige klei (IJsselmeerlaag) gevolgd door zandige afzettingen (Almerelaag), venige klei (Flevolaag), met hieronder veen. Het dieper liggende dekzand is niet aangeboord. Er zijn geen zandopduikingen (oeverwallen, rivierduinen) aangetroffen. Er zijn geen archeologische indicatoren of indicatoren voor antropogene lagen aangetroffen. Het veldonderzoek heeft als doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Daarnaast dienen de volgende vragen te worden beantwoord. Vraag 1. Is de bodemopbouw intact en hoe ziet die eruit? De bodemopbouw is intact en bestaat uit afzettingen van de IJsselmeerlaag, Almerelaag, Flevolaag en daaronder veen. Het dekzand is niet aangeboord. Dit ligt dieper dan de verstoringsdiepte (2 m-mv), op maximaal 5,5 m-mv. Het was niet mogelijk om handmatig tot op deze diepte te boren. Vraag 2. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig en zo ja, wat is de aard, datering en horizontale en verticale spreiding hiervan? Er zijn geen archeologisch indicatoren aangetroffen. Vraag 3. Zijn er zones met een hoge dan wel lage archeologische verwachting? Voor het onderzoeksgebied geldt tot de onderzochte diepte van 3m-mv een lage archeologische verwachting. Vraag 4. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens? De bodemopbouw komt overeen met de verwachting op basis van het bureauonderzoek. Daarnaast werd op basis van het bureauonderzoek rekening gehouden met oeverwallen of rivierduinen. Deze zijn echter niet aangetroffen.
3.2
Aanbeveling Op basis van bovenstaande onderzoeksgegevens schatten wij de kans op het aantreffen van archeologische resten zeer laag in voor de onderzochte diepte tot 3 m-mv. Wij bevelen daarom geen vervolgonderzoek aan, indien de ingrepen beperkt blijven tot binnen deze diepte. Wordt er wel dieper verstoord dan 3 m-mv dan kan vervolgonderzoek noodzakelijk zijn, in de vorm van karterend booronderzoek met mechanische aqualock-boringen. Bovenstaande is uitgezonderd het aanbrengen van heipalen. Deze vormen een zeer beperkte verstoring. Ook is bijvoorbeeld de uitvoer van een archeologische begeleiding bij het aanbrengen van heipalen niet zinvol, omdat de archeologische zichtbaarheid bij deze werkzaamheden nihil is. Mochten bij uitvoer van de werkzaamheden toch archeologisch resten worden aangetroffen, dan dient hier direct melding van te worden gemaakt bij de bevoegde overheid. Bovenstaande betreft een aanbeveling. Het selectiebesluit is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, de gemeente Noordoostpolder.
projectnummer 93105213 5 maart 2013 pagina 16 van 16
Literatuur Berendsen, H.J.A. 2005. Landschappelijk Nederland. Assen. Boer P.C. de & A.F.L. van Holk. 2008. Eens ging de zee hier tekeer, in: ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 121, Amersfoort. Brandt, R.W. et. al. (red), 1992. Archis, Archeologisch basisregister, versie 1.0 Amersfoort. Clason, A.T., 1983. Worked and unworked antlers and bone tools from Spoolde, De Gaste, the IJsselmeerpolders and adjecent areas. Palaeohistoria 25. Groningen. Gehasse, E.F. 1995. Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de Vroege Brons- tijd in de Noordoostpolder met de nadruk op vindplaats P14. Amsterdam. Heide, G.D. van der 1950. Oudheidkundige werkzaamheden in het Zuiderzeegebied, in: Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1950. Amersfoort. Hogestijn, J.W.H. 1986. Een inventarisatie van prehistorische vondsten in Flevoland: een voorlopige interpretatie (IPP scriptie). Deel II, vindplaats 30. Amsterdam. Hogestijn, J.W.H. 1988 Verslagen van provinciaal archeologen., in: Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Amersfoort. Hogestijn, J.W.H., 1989. Verslagen van Provincaal-Archeologen, in: Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Amersfoort. Hogestijn, J.W.H. 1990 Archeologische kroniek van Flevoland. in: Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland; En het land was niet langer woest en ledig, 1990. Lelystad. Hogestijn, J.W.H., 1991. Archeologische kroniek van Flevoland, in: Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland, "En het land was niet langer woest en ledig". Lelystad. Koeslag, G.J. 1970. Bodemkunde. Wageningen. Kreukniet, W. 1995. Jaarverslagen: Verslag veldverkenning in de Noordoostpolder 1994/1995, in: Aardwerk no. 1-1995, AWN-Flevoland. Louwe Kooijmans, L.P., 1974.The Rhine/Meuse Delta. Four studies on its prehistoric occupation and holocene geology. Leiden. Mulder, E.F.J. de. et. al.2003. De ondergrond van Nederland. Groningen. Vestigia 2006) Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder.
Bijlage 1 Boorstaten
Pagina 1 / 2 Bijlage 1: Boorprofielen Boring:
1
Boring: 0 -5
0
-20
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, zwak schelphoudend, bruin, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, zwak schelphoudend, bruin, scherp, kalkrijk
50 -70
-100
100
0 -5
0
-20
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, grijs, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, grijs, scherp, kalkrijk Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, matig schelphoudend, grijs, geleidelijk, roestvlekken: weinig, kalkrijk
50
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, matig schelphoudend, geelgrijs, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk Klei, slap, uiterst zandig, donkerbruin, siltlagen, scherp, kalkarm
Schaal 1: 30
2
-80
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, zwak schelphoudend, grijs, venige bandjes, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk
100
Veen, sterk kleiïg, donkerbruin, scherp
-140
150
Veen, sterk kleiïg, zwak plantenhoudend, bruin, scherp
150
-180
Veen, sterk plantenhoudend, bruin 200
200 -220
Veen, sterk plantenhoudend, bruin
250
250
-300
300
Boring:
3
Boring: 0 -5
0
-40
50
-300
300
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, zwak schelphoudend, grijs, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, zwak schelphoudend, grijs, scherp, kalkrijk
0
0 -5
-20
-80
100
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, zwak schelphoudend, bruin, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, zwak schelphoudend, bruin, scherp, kalkrijk
50
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, matig schelphoudend, grijs, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk
100
4
-100
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, sterk schelphoudend, geelbruin, geleidelijk, roestvlekken: weinig, kalkrijk Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, sterk schelphoudend, geelbruin, venige bandjes, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk Klei, slap, matig siltig, bruin, zeer venig, siltlaagjes, scherp, kalkarm
-130
Klei, slap, uiterst zandig, bruin, zeer venig, scherp, kalkarm 150
150
-180
Veen, sterk plantenhoudend, bruin, geleidelijk -200
200
Veen, sterk plantenhoudend, bruin, scherp
250
200
250 -260
Veen, sterk plantenhoudend, matig houthoudend, bruin
300
-300
Projectnaam:
nagele johannes postweg 15
Projectcode:
93105213
300
-300
getekend volgens NEN 5104
Pagina 2 / 2 Bijlage 1: Boorprofielen Boring:
5
Boring: 0 -5
0
-25
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, zwak schelphoudend, bruin, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, zwak schelphoudend, bruin, scherp, kalkrijk
50
0
Schaal 1: 30
6 0 -5
-35
50
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, zwak schelphoudend, geelgrijs, geleidelijk, roestvlekken: weinig, kalkrijk
-80
-90
Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, zwak schelphoudend, bruingrijs, venig, venige bandjes, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk
100
100
-100
Klei, vast, matig siltig, sterk wortelhoudend, matig schelphoudend, bruin, graszode, geleidelijk, kalkrijk Klei, vast, matig siltig, matig schelphoudend, bruin, scherp, kalkrijk Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, matig schelphoudend, geelgrijs, geleidelijk, roestvlekken: weinig, kalkrijk Zand, zeer fijn, matig vast, uiterst siltig, geelgrijs, scherp, roestvlekken: weinig, kalkrijk Klei, slap, uiterst zandig, bruin, venig, siltlagen, scherp, kalkarm
-140
Klei, slap, uiterst zandig, bruin, venig, siltlagen, scherp, kalkarm
150
200
150
200 -220
Veen, sterk plantenhoudend, bruin
250
250
-300
300
Projectnaam:
nagele johannes postweg 15
Projectcode:
93105213
300
-250
Veen, bruin
-300
getekend volgens NEN 5104
Legenda (conform NEN 5104) grind
klei
Veraardheid veen
Grind, siltig
Klei, zwak siltig
Grind, zwak zandig
Klei, matig siltig
onveraard zwak veraard matig veraard sterk veraard
Grind, matig zandig
Klei, sterk siltig
Grind, sterk zandig
Klei, uiterst siltig
Grind, uiterst zandig
Klei, zwak zandig
volledig veraard
Overgang lagen/horizonten diffuse overgang geleidelijke overgang matig scherpe overgang scherpe overgang Klei, matig zandig
Klei, sterk zandig
zand
zeer scherpe overgang
overig p.i.d.-waarde
Zand, kleiïg
bijzonder bestanddeel >0 Gemiddeld hoogste grondwaterstand >1
Zand, zwak siltig
grondwaterstand >10 Gemiddeld laagste grondwaterstand >100
leem
>1000
Zand, matig siltig
Leem, zwak zandig
Zand, sterk siltig
Leem, sterk zandig
Zand, uiterst siltig
overige toevoegingen zwak humeus
veen Veen, mineraalarm
matig humeus
Veen, zwak kleiïg
sterk humeus
Veen, sterk kleiïg
zwak grindig
Veen, zwak zandig
matig grindig
Veen, sterk zandig
sterk grindig
>10000
slib
water
Bijlage 2 Overzicht van de onderzoekslocatie, boorpuntenkaart
N
Z
0
AHu
TKR
Eerste uitgave
04-03-2013
Wijz.
Get.
Gec.
Omschrijving
Datum
Zernikelaan 8 Postbus 136 9350 AC LEEK Tel. (0594) 55 24 20 Fax. (0594) 55 24 99
Project:
Archeologisch booronderzoek Johannes Postweg 15 te Nagele Opdrachtgever:
Infra Milieu Geo-ICT Archeologie Geo-informatie
De heer Damman
[email protected] www.mug.nl
Onderdeel:
Overzicht van de onderzoekslocatie, boorpuntenkaart
DEFINITIEF Projectnummer:
93105213
Schaal:
1:1000
Formaat:
A3
Bijlagenummer:
2
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 8
Bodemdalingskaart
bestemmingsplan (vastgesteld)
139
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Regels
bestemmingsplan (vastgesteld)
141
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 1.1
Begrippen
plan:
het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele van de gemeente Noordoostpolder; 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00532-ON01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.3
verbeelding:
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele; 1.4
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist; 1.5
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.6
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betref; 1.7
aan huis verbonden bedrijf:
de in Bijlage 2 Mogelijkheden bedrijfsmatige activiteiten aan huis genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; 1.8
aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; 1.9
aanlegvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening; 1.10
agrarisch bedrijf:
een bedrijf, welke geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren; 1.11
agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten aan agrarische bedrijven;
142
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.12
ander-bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde; 1.13
ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde; 1.14
archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis; 1.15
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.16
bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden; 1.17
bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen; 1.18
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf; 1.19
bedrijfswoning / dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is; 1.20
beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; 1.21
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak; 1.22
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.23
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald; 1.24
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bestemmingsplan (vastgesteld)
143
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.25
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak; 1.26
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder; 1.27
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.28
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel; 1.29
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.30
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.31
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt; 1.32
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw; 1.33
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbranstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 1.34
dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden; 1.35
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond; 1.36
eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen; 1.37
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
144
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.38
erotisch getinte vermaakfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal; 1.39
extensieve (dag)recreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten; 1.40
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.41
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend; 1.42
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; 1.43
horeca(bedrijf):
een bedrijf, in hoofdzaak gericht op: a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken; b. het verstrekken van nachtverblijf; c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten: met uitzondering van een discotheek; 1.44
horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel; 1.45
intensieve veehouderij:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen; 1.46
kampeermiddel:
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan; 1.47
kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten; 1.48
landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende verschijningsvorm van dat gebied; 1.49
waarde,
in
verband
met
de
waarneembare
maaiveld:
a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land; b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
bestemmingsplan (vastgesteld)
145
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.50
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels onafhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend; hieronder worden in ieder geval verstaan: pluimvee-, pelsdieren- en varkenshouderijen, kalvermesterijen en viskwekerijen; 1.51
normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming; 1.52
onderbouw:
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil; 1.53
peil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land; 1.54 prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding; 1.55
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.56
sportkantine:
een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening; 1.57
Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt; 1.58
Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemening die van deze regels onderdeel uitmaakt; 1.59
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist; 1.60
verkoop vanuit boerderij:
de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte verkoop van eigen, ter plaatse geproduceerde, agrarische producten;
146
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
1.61
verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel; 1.62
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer; 1.63
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel; 1.64
woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden; 1.65
woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden; 1.66
woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat; 1.67
zolder:
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap;
bestemmingsplan (vastgesteld)
147
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.3
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.4
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
148
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 3.1
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch bedrijf; b. detailhandel, als nevenactiviteit, in ter plaatse voorgebrachte of streekeigen producten en in AGF-producten, met maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m2 ; c. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon; d. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfsingel, met daarbij behorende erfsloot; e. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen; f. extensieve opluchtrecreatie, kavelpaden: g. sloten en andere watergangen; h. kunstobjecten. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Toegestane bebouwing
Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mag bebouwing worden gebouwd ten behoeve van de onder lid 3.1 genoemde functies. Onder de hiervoor bedoelde bebouwing zijn begrepen, ten hoogste één woning zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen. 3.2.2
Voorwaarde voor het bouwen
3.2.3
Bouwen
Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in lid 3.2.1, gelden de volgende regels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. de afstand van gebouwen binnen het bouwvlak tot het hart van de erfsloot mag niet minder dan 12 meter bedragen; c. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd binnen een strook van 25 meter vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak; d. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen; e. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1.200 m3 bedragen; f. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen; g. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 4,5 meter en niet meer dan 6 meter bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte minder dan bedraagt de goothoogte niet minder dan de bestaande goothoogte mag gedragen; h. de hoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 10 meter bedragen; i. de gezamelijke oppervlakte van bij een zelfde bedrijfswoning behorende vergunningsplichtige bijgebouwen mag niet meer dan 120 m2 bedragen; j. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning; k. de gezamelijke bedrijfsoppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 2.500 m2 bedragen; l. de oppervlakt van kassen als bedoeld in lid 3.2.1 mag niet meer bedragen dan 2.500 m2 ;
bestemmingsplan (vastgesteld)
149
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele m. voor zover niet anders in dit lid is bepaald, mogen de goothoogte en bouwhoogte, inhoud, dakhelling en oppervlakt van niet meer of minder bedragen dan in de tabel hierna is aangegeven: Bouwwerken
max. goothoogte
max. hoogte
bedrijfsgebouwen
8,5 m
11 m
kassen
6m
10 m
aanbouwen
3,5 m
bijgebouwen
3,5 m
6m
bouwerken voor mestopslag
-
6m
silo's
-
20 m
erf- en terreinafscheidingen voor de voogevelrooilijn
1m
overige erf- en terreinafscheidingen:
-
2m
overige ander bouwwerken, binnen bebouwingsvlak
-
4m
hagelnetten, buiten bebouwingsvlak
-
4,5 m
overige andere bouwwerken, buiten bebouwingsvlak:
3.2.4
1,5
Toegestane bebouwing buiten het bouwvlak
Op de grond als bedoel in lid 3.1 mogen ander bouwwerken, hieronder niet begrepen bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's en boogkassen, buiten het bouwvlak gebouwd worden. 3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Afwijking silo's en bassins buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het bouwen van mestsilo's, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 meter en voor het bouwen van sleusilo's, spoel- en waterbassins waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter, buiten het bouwvlak op een afstand van ten hoogste 30 meter vanaf de achterzijde van het bouwvlak.
150
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele 3.3.2
Afwijking mestverwerking en mestbewerking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het bewerken en verwerken van mest met behulp van een mestvergistingsinstallatie ten behoeve van het verkrijgen van biogas, mits: er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, de mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het verkrijgen van biosgas geen zelfstandige bedrijfsactiviteit betreft, in geval van co-vergisting uitsluitend producten worden bewerkt die zijn vermeld op de positieve lijst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting. 3.4 Specifieke gebruiksregels 3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Afwijking kamperen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, 3.2.1 en 3.2.4 ten behoeve van het: a. binnen het bouwvlak waar sprake is van een hoofdactiviteit agrarisch, gebruiken van gronden als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, en b. uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en hoogte van 3 meter respectievelijk 5 meter en een inhoud van 50 m3 , mits: is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbepalnting niet minder dan 6 meter mag bedragen. 3.5.2
Afwijking ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het gebruiken van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak en uitsluitend als tweede tak, voor het volgende niet-agrarisch gebruik: a. loonwerk- en veehandelbedrijven; b. het bieden van overnachtingsmogelijkheden, met een gezamelijke oppervlakte van maximale 100 m2 ; c. horeca ten dienste van extensieve recreattie, zoals een theehuis, een terras, een speeltuin, een pannenkoekenrestaurant, met een gezamelijke oppervlakte van maximale 100 m2 ; d. educatief centrum gericht op de landbouw en/of natuur; e. opslag en stalling van caravans, campers en boten, etc.; f. kunstnijverheid, ateliers en musea, g. (kinder)dagopvang, met een gezamelijke oppervlakte van maximale 100 m2 , en h. detailhandel gerelateerd aan het onder c en f genoemde ander geruik tot een een maximale vloeroppervlakte van 100 m2 . Bij het afwijken dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen: 1. de nevenactiviteit mag op ten hoogste 20% van het erf plaatsvinden met een maximum oppervlakt van 2000 m2 , 2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd, 3. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasing op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden, 4. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden; 5. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in open lucht plaatsvinden, en
bestemmingsplan (vastgesteld)
151
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele 6. het andere gebruik dient qua aarde en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeing, met name op het gebied van visuee aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties. 3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 3.6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en algemeen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren: Gronden met de bestemming
a
b
c
d
e
f
g
h
i
Agrarisch
+
+
+
+
+
+
*
+
*
* = omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. + = activiteit is zonder meer toegestaan. - = activiteit is zonder meer uitgesloten. a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan ten behoeve van in- en uitritten, b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, en het ophogen en egaliseren van gronden, c. aanleggen van watergangen, sloten en andere waterpartijen, d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, tenzij daarvoor een bouwvergunning is vereist, e. diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen, f. vellen en rooien van houtopstanden, g. dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen, h. bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande houtige gewassen en boswallen, waaronder begrepen het kweken en telen van (laan)bomen, met uitzondering van erfsingel, wegbeplanting en laagblijvende houtige gewassen, i. het vellen en rooien van bestaande erfsingels en het aanplanten van nieuwe erfsingels bij erfvergroting. Voorts geldt dat werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden niet onevenredig wordt aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de waarden of functies niet onevenredig wordt verkleind. 3.6.2 Uitzonderingen plicht tot omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken van en werkzaamheden: a. in het kader van het normale beheer en het onderhoud, b. op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen, c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, d. waarvoor een monumentenvergunning is vereist inzake de Monumentenwet 1988, e. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken, f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het
152
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele bestemmingsplan, g. mogen wordend uitgevoer krachtens een reeds verleende vergunning.
bestemmingsplan (vastgesteld)
153
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 4
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
154
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 5 5.1
Algemene gebruiksregels
Gebruik
Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient te allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bouwvlak. 5.2
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit plan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen. In ieder geval de volgende gebruiksvormen worden als strijdig gebruik aangemerkt het gebruiken of laten gebruiken: a. als seksinrichting; b. als standplaats; c. als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden; d. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken en andere onderkomens; e. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten; f. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoetuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van modelvliegtuigsport; g. voor militair oefeningen met rups- en andere zware voertuigen; h. voor het ophogen van gronden buiten het erf ten behoeve van permanente bollenteelt; i. een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan. 5.3
Toegestaan gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van: a. vrije beroepen; b. kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport) leidingen. 5.4 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, anders dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, door de bewoner van de betreffende woning, mits: a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 "Mogelijkheden bedrijfsmatige activiteiten aan huis" zijn opgenomen en/of het betreft het bieden van overnachtingsmogelijkhden in uitsluitend de woning; b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhanel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit; c. de gezamelijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactivieteiten binnen een woning en daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van "vrij" beroep als bedoeld in lid 5.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervalkte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en niet meer bedraagt dan 60% van de totale bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 75 m2 ; d. op en bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt; e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat: - het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op
bestemmingsplan (vastgesteld)
155
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
f.
eigen terrein dient plaats te vinden, en - behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden; en de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
156
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 6
Algemene afwijkingsregels
6.1
Algemene bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken
6.1.1
Bebouwing van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen. Daarbij gelden de volgende regels: a. de bebouwing betreft geen verkooppunt voor motorbrandstoffen; b. de goothoogte niet meer dan 3 m, en c. de inhoud mag niet meer dan 50 m³ bedragen. 6.1.2 Civieltechnische werken Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve het bouwen van civieltechnische werken. 6.1.3
Afwijking van begrenzing
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor een afwijking van: a. de grens of richting van wegen, paden en waterlopen; b. de ligging van de bebouwingsgrens en grens van een bouwvlak of aanduiding. mits wordt aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein. Voorst geldt dat de afwijking niet meer mag bedragen dan 5 m ten opzichte van hetgeen is aangegeven. 6.1.4
Afwijking van maten en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor een afwijking van bepalingen ten aanzien van maten en percentages, met dien verstande dat de afwijking beperkt blijft tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. het voorgaande geldt niet met betrekking tot de inhoud van een wonin en de oppervlakte van bijbehorende gebouwen.
bestemmingsplan (vastgesteld)
157
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 7
Algemene wijzigingsregels
De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' artikel 28 van de regels zijn van toepassing.
158
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 8 8.1
Algemene procedureregels
Afwijken bij een omgevingsvergunning
Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing. 8.2
Wijziging
Voor een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene Wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat Burgemeester en wethouder binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten.
bestemmingsplan (vastgesteld)
159
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 9 9.1
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 9.2 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken, middels een omgevingsvergunning, van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%. 9.3
Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 9.4
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 9.5
Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 9.6
Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 9.7
Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
160
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Artikel 10 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele.
Vastgesteld door de raad van de gemeente Noordoostpolder in de vergadering van 9 september 2013
voorzitter,
griffier,
bestemmingsplan (vastgesteld)
161
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
162
bestemmingsplan (vastgesteld)
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlagen
bestemmingsplan (vastgesteld)
163
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 1 Mogelijkheden nieuwe bedrijsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen
164
bestemmingsplan (vastgesteld)
BIJLAGE 1: MOGELIJKHEDEN NIEUWE BEDRIJFSFUNCTIES IN VRIJKOMENDE (AGRARISCHE) GEBOUWEN
opmerking
30
10
50
10
2
1
50
3
D
hoveniersbedrijven
10
10
10
10
1
1
10
1
10
10
50
0
1
1
50
3
10
0
30
0
1
1
30
2
30
30
0
1
1
30
2
02 020 15 1593 t/m 1595 20 205 22
geluid
stof
geur 01
visueel
Dienstverlening t.b.v. de landbouw
0141.1
OMSCHRIJVING
verkeer
014
SBI-Code
gevaar
categorie
Indices grootste afstand
Afstanden
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW Bosbouwbedrijven VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Vervaardiging van wijn, cider e.d.
C
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
10
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
10
0
30
0
1
1
30
2
2223
Grafische afwerking
10
0
10
0
1
1
10
1
2223
Binderijen
30
0
30
0
2
1
30
2
2224
Grafische reproduktie en zetten
30
0
10
10
2
1
30
2
B
2225
Overige grafische aktiviteiten
30
0
30
10
2
1
30
2
B D
Reproduktiebedrijven opgenomen media
10
0
10
0
1
1
10
1
223 26
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
2615
Glasbewerkingsbedrijven
262, 263
Aardewerkfabrieken:
262, 263 33
* vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
10
50
50
30
1
1
50
3
10
50
30
10
1
1
50
3
30
0
1
1
30
2
33
Bedrijven voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
30
0
362
Fabricage van munten, sieraden e.d.
30
10
10
10
1
1
30
2
363
Muziekinstrumentenfabrieken
30
10
30
10
2
2
30
2
10
30
50
10
1
1
50
3
45 51
Bouwbedrijven en aannemersbedrijven met werkplaats
Handelsbemiddeling (kantoren)
0
0
10
0
1
1
10
1
Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders
30
30
30
30
2
2
30
2
5122
Grth in bloemen en planten
10
10
30
0
2
1
30
2
5124
Grth in huiden, vellen en leder
50
0
30
0
2
1
50
3
5125, 5131
Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
30
30
30
30
2
1
30
2
5132, 5133
Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën en -vetten
10
0
30
30
2
1
30
2
5134
Grth in dranken
0
0
30
0
2
1
30
2
5135
Grth in tabaksprodukten
10
0
30
0
2
1
30
2
5136
Grth in suiker, chocolade en suikerwerk
10
10
30
0
2
1
30
2
5137
Grth in koffie, thee, cacao en specerijen
30
10
30
0
2
1
30
2
5138, 5139
Grth in overige voedings- en genotmiddelen
10
10
30
30
2
1
30
2
5153
Grth in hout en bouwmaterialen
0
10
50
10
2
2
50
3
517
Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigheden, e.d.)
0
0
30
0
2
2
30
2
10
0
10
10
1
1
10
1
30
0
10
10
1
1
30
2
55 5552 64
DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Cateringbedrijven
C
POST EN TELECOMMUNICATIE
641
Post- en koeriersdiensten
0
0
30
C
0
2
1
30
2
642
Telecommunicatiebedrijven
0
0
10
C
0
1
1
10
1
0
0
10
0
1
1
10
1
70 70 71
B D
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5121
527
B
BOUWNIJVERHEID
511
52
L
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
36
45
B
VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED Verhuur van en handel in onroerend goed
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
10
0
50
10
2
1
50
3
B D
714
Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.
10
10
30
10
2
2
30
2
D
72
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
bestemmingsplan landelijk gebied 2004
voorschriften
10
0
1
1
10
1
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
731
Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
30
10
30
30
1
1
30
2
732
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
0
0
10
0
1
1
10
1
0
0
10
0
1
1
10
1
74 74 85
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
(Dieren-)artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven
10
0
10
0
2
1
10
1
8514, 8515
Consultatiebureaus
0
0
10
0
1
1
0
1
Verpleeghuizen kleinschalig
10
0
30
C
0
1
1
30
2
0
0
30
C
30
2
1
30
2
92
CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
921, 922
Studio's (film, TV, radio, geluid)
9262
Schietinrichtingen:
9262
* binnenbanen: boogbanen
0
0
10
C
10
1
1
10
1
9262
Sportscholen, fitness centra
0
0
30
C
0
2
1
30
2
93
D
GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8512, 8513
853
opmerking
0
categorie
verkeer
Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d.
grootste afstand
gevaar
0
OMSCHRIJVING
visueel
geluid
72 73
stof
SBI-Code
Indices
geur
Afstanden
OVERIGE DIENSTVERLENING
9304
Badhuizen en sauna-baden
10
0
30
C
0
1
1
30
2
9305
Dierenasiels en -pensions
30
0
100
C
0
1
1
100
3
9305
Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
0
0
10
C
0
1
1
10
1
D
AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort
bestemmingsplan landelijk gebied 2004
voorschriften
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Bijlage 2 aan huis
Mogelijkheden bedrijfsmatige activiteiten
bestemmingsplan (vastgesteld)
167
BIJLAGE 2: MOGELIJKHEDEN BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN AAN HUIS
gevaar
verkeer
visueel
grootste afstand
categorie
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Uitgeverijen (kantoren) 0 Grafische afwerking 10 Reproduktiebedrijven opgenomen media 10 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 10 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Cateringbedrijven 30 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 0 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 Reisorganisaties 0 POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten 0 Telecommunicatiebedrijven 0 FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 0 VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED Verhuur van en handel in onroerend goed 0 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 0 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG (Dieren-)artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 10 Consultatiebureaus 0 OVERIGE DIENSTVERLENING Schoonheidsinstituten 0 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0
10 10 10
0 0 0
1 1 1
1 1 1
10 10 10
1 1 1
10
10
10
1
1
30
2
0
10
10
1
1
10
1
0
10
10
1
1
30
2
0 0 0
10 10 10
0 0 0
2 2 1
1 1 1
10 10 10
1 1 1
0 0
30 10
C C
0 0
2 1
1 1
30 10
2 1
0
30
C
0
1
1
30
2
0
10
0
1
1
10
1
0
10
0
1
1
10
1
10 0
30 10
30 0
1 1
1 1
30 10
2 1
0
10
0
1
1
10
1
0 0
10 10
0 0
2 1
1 1
10 0
1 1
0 0
10 10
0 0
1 1
1 1
10 10
1 1
C
C
opmerking
geluid
22 221 2223 223 36 362 52 527 55 5552 61, 62 61, 62 6322, 6323 633 64 641 642 65, 66, 67 65, 66, 67 70 70 72 72 73 731 732 74 74 85 8512, 8513 8514, 8515 93 9302 9305
0 0 0
OMSCHRIJVING geur
SBI-Code
Indices
stof
Afstanden
B
D
D
AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort
bestemmingsplan landelijk gebied 2004
voorschriften
bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, Johannes Postweg 15 te Nagele
Vaststellingsbesluit
bestemmingsplan (vastgesteld)
169