KWALITEIT CENTRAAL!
Verslag symposium 9 maart 2012 Wat we (willen) weten over de kwaliteit van creatieve opleidingen in het mbo.
9 maart 2012 - School voor de Toekomst - ‘s-Hertogenbosch
Inhoud Introductie
3
Werving en selectie van studenten
5
-
presentatie: Jacob Oostwoud Wijdenes
5
-
commentaar: Lieke Hooft van Huysduynen
7
-
samenvatting van de discussie
8
Onderwijs en docenten
11
-
presentatie: Frans Meijers
11
-
commentaar: Marga Douma-Alta
12
-
samenvatting van de discussie
13
Arbeidsmarkt en werkkringen -
14
presentatie: Sandra van den Dungen en Marieke Buisman
14
-
commentaar: Jos Teunen
16
-
samenvatting van de discussie
17
Conclusies en aanbevelingen -
algemeen
19
-
werving en selectie
20
-
onderwijs en docenten
20
-
arbeidsmarkt en werkkringen
20
Bijlage:
Lijst van deelnemers
22
2
Introductie Op vrijdagmiddag 9 maart 2012 vond in De School voor de Toekomst van het Koning Willem I College in ’s-Hertogenbosch het symposium Kwaliteit centraal! Over de kwaliteit van creatieve opleidingen in het mbo plaats. Vijftig onderwijsprofessionals, vertegenwoordigers uit het werkveld en onderzoekers deelden hun kennis en bespraken nieuwe kennis- en onderzoeksvragen met elkaar. Het symposium werd georganiseerd door GOC, kenniscentrum voor personeelsontwikkeling in de creatieve industrie en Cultuurnetwerk Nederland, landelijk expertisecentrum voor cultuureducatie, in samenwerking met Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) en het Koning Willem I College. Met het symposium werd een follow-up gegeven aan het themanummer van het tijdschrift Cultuur+Educatie dat in maart 2011 verscheen met als titel ‘Creatieve opleidingen in het mbo: tussen talentontwikkeling en arbeidsmarkt’. (zie: http://www.cultuurnetwerk.nl/producten_en_diensten/cultuur_en_educatie/)
Uitgangspunt voor de opzet van het programma waren drie vragen: Wat zijn belangrijke kwaliteitskwesties in en voor de praktijk van de creatieve mbo-opleidingen? Wat weten we hier al over? Wat moeten en willen we er nog meer over weten? Het programma werd toegespitst op drie kwesties aangaande de kwaliteit van: 1.
de werving en selectie van leerlingen;
2.
het onderwijs en docenten;
3.
de arbeidsmarkt en werkkringen.
Dagvoorzitter Hans Onno van den Berg opende het symposium met de vraag wie van de aanwezigen zich zorgen maakt over de kwaliteit van het mbo in het algemeen. Een derde van hen stak de hand op. Marjet Boek (KW1C) maakt zich niet zozeer zorgen om de kwaliteit van de opleidingen, als wel om het feit dat kwaliteit niet wordt gezien, en dat er van alles wordt wegbezuinigd. Om de kwaliteit van creatieve opleidingen in het mbo maakt eveneens een derde van de aanwezigen zich zorgen, maar de meesten twijfelen daarover. Een eenduidig antwoord is moeilijk te geven, want wie weet eigenlijk precies hoe het ervoor staat met de kwaliteit van de creatieve mbo-opleidingen en waarop baseren we dat oordeel? Het symposium draait juist om dit probleem, aldus Teunis IJdens (Cultuurnetwerk Nederland) in
3
antwoord op de vraag van de voorzitter wat hij van de middag verwacht. Over de kwaliteit van creatieve opleidingen wordt uiteenlopend gedacht. Er zijn meningen genoeg, maar wat weten we over omstreden kwesties? Is er vooral sprake van beeldvorming over kwaliteit of zijn er ook feitelijke uitspraken over te doen? Zijn feitelijke kwaliteitsverschillen tussen opleidingen en scholen te benoemen met de kennis die we hebben? ‘De focus van het symposium moet liggen op kennisvragen, want pas dan worden uitspraken over kwaliteit meer dan alleen maar een uitdrukking van bepaalde belangen.’ Voor Hermien Mijnen (GOC) is de middag succesvol als de deelnemers via het uitwisselen van meningen en feiten hun kennis van de creatieve industrie vermeerderen, en meer inzicht krijgen in actuele ontwikkelingen. ‘Mogelijk kunnen zelfs veranderingen in gang worden gezet. Het GOC doet arbeidsmarktonderzoek voor de sector, maar is ook intermediair en draagt bij aan het opstellen van goede beroeps- en opleidingsprofielen. Ook gezien de ambities van de overheid en de sector zelf om een economische topsector te worden, moet de kwaliteit van creatieve opleidingen in het mbo bovenaan de agenda staan.’ Dit verslag van het symposium volgt de inhoudelijke opzet van het programma. Per kwestie (werving en selectie; onderwijs en docenten; arbeidsmarkt en werkkringen) worden de presentatie en het commentaar tijdens het eerste plenaire deel in hoofdpunten kort weergegeven, gevolgd door de samenvatting van resultaten van de groepsdiscussie. Tot slot wordt een aantal conclusies en aanbevelingen gegeven. De lijst van deelnemers is als bijlage opgenomen.
Het volledige verslag van de groepsdiscussies en alle presentaties zijn te vinden via http://www.goc.nl/creatieve-mbo-opleidingen-kwaliteit-centraal-.aspx
4
Hans Onno van den Berg
Jacob Oostwoud Wijdenes
Werving en selectie van studenten Presentatie: Jacob Oostwoud Wijdenes Jacob Oostwoud Wijdenes (Kwaliteitszorg Onderwijs en Onderzoek, Hogeschool voor de Kunsten Utrecht) schetst de cijfermatige contouren van de relatie mbo- en hbo kunstonderwijs. Mbo’ers vormen een substantiële factor in de instroom van het hbo. Vanuit het hbo kunstonderwijs waren in 2011 de groepen instroom havisten (24%) en mbo’ers (22%) bijna even groot. Iets meer dan de helft van de afgestudeerden van creatieve mbo-opleidingen komt in het hoger kunstonderwijs terecht. Op de HKU komen sinds 2010 meer mbo’ers door de toelatingsselectie dan de havisten en zij behalen ook iets betere rendementen. Het lijkt er dus op dat afgestudeerde creatieve mbo’ers goed gekwalificeerd zijn voor het hbo kunstonderwijs. Toch worden ook zij niet op grond van hun diploma toegelaten, ze moeten, net als havo- en vwo-leerlingen, een selectieprocedure ondergaan. Oostwoud Wijdenes: ‘De belangrijkste reden om te selecteren is dat artistieke vermogens zich onafhankelijk van schoolse vaardigheden ontwikkelen.’ Er zijn echter ook andere redenen om te selecteren. ‘In didactisch opzicht is het van belang om studenten te selecteren met een vergelijkbaar niveau. Vooral bij opleidingen waar veel onderling moet worden samengewerkt, zoals bij muziek en theater.’ Ook zijn er eenvoudigweg pragmatische redenen voor selectie. ’Er is nu eenmaal een hele grote belangstelling voor het kunstonderwijs. Alleen al uit financiële en praktische overwegingen kun je niet iedereen toelaten.’ De selectie is daarom zwaar: bij de HKU wordt gemiddeld 15% van de aanmeldingen toegelaten, dat betekent dat slechts één op de zeven aspirerende studenten aangenomen. Dat is geen opvallende uitschieter; er zijn verschillen tussen disciplines, maar overall geldt een selectieratio van tussen 1:5 en 1:7. Hoewel het kunstvakonderwijs eigenlijk dus maar één kwaliteitsniveau kent, namelijk talent, vindt selectie in de praktijk plaats via de zogeheten ‘regeling aanvullende eisen’ waarin onder meer de technische en fysieke vaardigheden zijn vastgelegd en de criteria waaruit artistieke aanleg blijkt. ‘Iedere opleiding regelt dit zelf, er is geen instellingsbrede visie,’ zegt
5
Oostwoud Wijdenes. ‘Selecteren op motivatie en/of emotionele bestendigheid doen we niet, want dat mag officieel niet. Motivatie is moeilijk te meten en kan heel makkelijk voorgewend worden, blijkt uit onderzoek’. Wel kijken de selectiecommissies naar wat Oostwoud Wijdenes ‘de ontwikkelcapaciteit van het talent’ noemt. Aanleg voor de kunsten kent twee soorten, namelijk ontwikkelingsvoorsprong en doorgroeimogelijkheid. Vooral de tweede is interessant voor de kunstopleidingen, want kandidaten met doorgroeimogelijkheid kunnen van het onderwijs profiteren. ‘Kandidaten met een ontwikkelingsvoorsprong daarentegen hebben vaak last van de wet van de remmende voorsprong; zij worden ingehaald door anderen’. De HKU heeft veel contacten met scholen en daarbij wordt vaak gesproken over afstemming. ‘Hbo-studenten moeten bepaalde vaardigheden en bekwaamheden hebben, maar ook zelfsturing is belangrijk. Dat zou dus ook moeten worden geoefend in het mbo.’ Oostwoud Wijdenes is echter geen voorstander van vrijstellingen voor mbo’ers: ‘Vrijstellingen verstoren de didactiek, en de opbouw van het programma.’ Al met al is Oostwoud Wijdenes ingenomen met de kwaliteit van mbo’ers die instromen bij de HKU. Vragen die hij graag onderzocht zou zien, zijn: wat gaan creatieve mbo’ers doen die zijn afgewezen voor het hoger kunstonderwijs? Wat is het studie-effect van de oriëntatiecursussen die de HKU organiseert? En tot slot: hoe zou selectie in het mbo eruit moeten zien?
Commentaar: Lieke Hooft van Huysduynen Commentator Lieke Hooft van Huysduynen (directeur academie voor Media, Art & Performance, Koning Willem I College) betoogt dat het mbo een eigen rol speelt in de beroepswereld. ‘Wij leiden op voor doorstroom naar de arbeidsmarkt én voor doorstroom naar het HBO.’ De leerlingen worden voorbereid op de kwaliteitseisen van het beroepenveld door persoonlijkheidsontwikkeling, de ontwikkeling van technisch en inhoudelijk vakmanschap, en door het verwerven van ondernemersvaardigheden. In de voorbereiding op de kwaliteitseisen van het HBO is ondernemerschap geen criterium. Persoonlijkheidsontwikkeling speelt wel een rol, maar hier zijn vooral aspecten als leerbaarheid en open mindedness van belang. Techniek en ambacht zijn alleen van belang als tool.’
6
Hooft van Huysduynen vindt dat selectie niet is voorbehouden aan het hbo-kunstvakonderwijs. Immers, alle creatieve mboopleidingen selecteren aan de poort, want ook hier zijn er meer aanmeldingen dan studieplaatsen. ‘Die selectie is ook goed voor het hbo en het beroepenveld en is prettig voor het onderwijs en de sfeer.’ De selectiecriteria bij het Willem I College hebben vooral te maken met de aanwezigheid van motivatie en een eigen smaak. ‘Aankomende studenten Lieke Hooft van Huysduynen
moeten een zekere eigenheid hebben, hun keuze voor de
studie moet geen impuls zijn, ze moeten kunnen vertellen wat ze mooi of goed vinden, en ze moeten zich hebben georiënteerd op het beroep waarvoor ze worden opgeleid.’ Tot slot wijst Hooft van Huysduynen op de plicht van mbo-opleidingen om te beschikken over voldoende erkende leerbedrijven, want ook dit begrenst het aantal studenten.
Samenvatting van de discussie ‘De groep Werving en selectie van studenten constateerde dat eigenlijk iedere opleiding in een of andere vorm aan selectie aan de poort doet. De toeloop is massaal, en men is het erover eens dat het noodzakelijk is om te selecteren,’ rapporteert Willem Houtkoop (senior onderzoeker ecbo) over de groepsdiscussie. Wel zijn er grote onderlinge verschillen in de manier waarop geselecteerd, en de kenmerken waar op gelet moet worden. Geven persoonskenmerken de doorslag, of de technische vaardigheden? En hoe meet je die persoonlijke kenmerken? Sommige instellingen hanteren ruime normen, zij herplaatsen leerlingen die het niet redden bij een andere opleiding.’ Houtkoop was gespreksleider van de groepsdiscussie over Werving en selectie, waaraan elf deelnemers meededen, onder wie Jacob Oostwoud Wijdenes en Lieke Hooft van Huysduynen. Een van de terugkerende thema’s was de legitimiteit van selectie. Is er inderdaad geen wettelijke basis voor, of gaat het om ‘de geest van de wet’? Hoewel de wettelijke basis voor selectie inderdaad ontbreekt, vonden de meeste deelnemers het laatste. Een enkeling verbaasde zich er zelfs over dat selectie überhaupt nog een issue is, omdat veel opleidingen al jarenlang selecteren. Ze hebben een verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van hun studenten en het werkveld, vindt men. Hooft van Huysduynen: ‘Ik zie grote nadelen aan drempelloze instroom. Het is niet eerlijk tegenover leerlingen en tegenover de arbeidsmarkt. Daarom vind ik streng selecteren niet meer dan wenselijk, mits je het degelijk doet.’ Ook zijn scholen het aan zichzelf verplicht, en zelfs de Onderwijsinspectie is zich ervan bewust dat je
7
geen rendement krijgt als je iedereen toelaat. Verder is een grote uitval óók nadelig voor andere leerlingen. Kortom, vanuit alle perspectieven zijn er redenen te over om vast te houden aan het selectiebeleid. Vanuit de groep wordt onder andere geadviseerd om het ‘intake’ te noemen in plaats van selectie, en om het als een service voor studenten te brengen. Een tweede rode draad door de discussie waren de criteria die opleidingen hanteren bij de selectie. ‘Talent’ en ‘motivatie’ zijn belangrijk, daar is men het over eens, maar hoe meet je dit? En waarin verschilt intrinsieke motivatie van andere vormen van motivatie? Is het bijvoorbeeld ook niet belangrijk dat iemand een reëel beeld heeft van wat de beroepspraktijk inhoudt, en hoeveel doorzettingsvermogen er nodig is om iets te bereiken? Misschien is ‘ambitie’ daarom wel een beter criterium. De vraag is trouwens of niet álle mbo-opleidingen zo’n ‘reality check’ zouden moeten hebben. Veel leerlingen zijn niet kennisgericht, en de informatie van voorlichtingsactiviteiten komt niet binnen. Een meer ervaringsgerichte procedure zou dus wenselijk zijn. Een laatste suggestie uit de groep is om de intake meer te richten op de uitstroom. Wat is de kans dat iemand een eigen praktijk ontwikkelt? De vraag is echter of je dat al kunt inschatten op die leeftijd. Meer in het algemeen is de leeftijdsfase van de (aankomende) mbo-leerlingen (de ‘guppiefase’) een lastige; jongeren zijn nog erg zoekende, zouden eigenlijk tijd moeten hebben om te struikelen maar die is er niet, en persoonlijke omstandigheden zijn van grote invloed op het verloop van de schoolse carrière. Het gaat er dus om dat we de mogelijkheid zien tot de ontwikkeling van bepaalde vermogens, werd gesteld. Maar vormen verwachtingen tijdens de intake wel een garantie voor succes? Een derde discussiepunt was de opleiding Artiest, die binnen de creatieve mbo-opleidingen een status aparte heeft. Omdat hij alleen op mbo4-niveau wordt aangeboden en daarmee eigenlijk een afzonderlijke kolom vormt, hetgeen niet wenselijk wordt geacht. Maar ook omdat velen het idee hebben dat de arbeidsmarkt voor deze groep zichzelf niet reguleert, zoals dat bij 80 procent van de opleidingen wel het geval is: die zijn vrij regulier, en afgestudeerden vinden gewoon hun plek. De leerlingen op de opleiding Artiest zijn zeer getalenteerd, maar vallen buiten de kaders. Eigenlijk zou er toch soort van ‘buitenpaadje’ voor hen moeten worden gecreëerd, concludeert voorzitter Houtkoop. Overigens is niet iedereen van mening dat de verhouding tussen mbo-artiesten en arbeidsmarkt moeizaam is. Op de Frank Sanders Akademie voor Musicaltheater worden leerlingen getraind om hun eigen arbeidsmarkt te creëren, grotendeels door het opbouwen van een netwerk. Bij hen is de leerlingengroep veel meer gemêleerd, een mix van verschillende intelligentieniveaus, opleidingsniveaus van laag tot hoog, en praktische vermogens. Het gaat de Akademie ook om de mix.
8
De aanbeveling is om tot objectivering en gezamenlijkheid in de aanpak te komen zodat voor iedereen duidelijk is hoe het mbo aan de poort selecteert. Hans Onno van den Berg verbaast zich erover dat blijkbaar iedereen selecteert, terwijl het in feite illegaal is. Vanuit de zaal wordt opgemerkt dat het wél mag, het heet dan alleen ‘bindend advies over ongeschiktheid’. Selectie kost veel tijd, zeker als je het zorgvuldig en onderbouwd wilt doen. Van den Berg noemt het voorbeeld van de MIM-opleidingen in het hbo (journalistiek). Hier is afgezien van selectie omdat het onuitvoerbaar is om iedereen gemotiveerd toe te laten dan wel af te wijzen. ‘Is een numerus fixus dan een alternatief?’ vraagt hij zich af. ‘Nee,’ meent Houtkoop. ‘Een numerus fixus is ook illegaal. Het werkt het beste om leerlingen ervan te overtuigen dat ze niet geschikt zijn, en ze vervolgens door te sturen naar een andere opleiding. Binnen grote opleidingsinstituten met veel mogelijkheden is dat overigens wel veel makkelijker dan binnen kleine.’ Een voordeel van kleinere opleidingen is dan weer dat ze meer één-op-één begeleiding kunnen bieden.
9
Onderwijs en docenten Presentatie: Frans Meijers Frans Meijers (zelfstandig onderzoeker op het gebied van loopbaanleren en parttime lector ‘Pedagogiek van de beroepsvorming’, Haagse Hogeschool) heeft weliswaar geen onderzoek gedaan naar de kunsten, maar denkt dat veel opleidingen te maken hebben met dezelfde problemen en issues. Bovendien heeft hij de indruk dat de creativiteit niet erg wordt gestimuleerd in het mbo: ‘Er is veel druk om zich aan te passen aan de eisen van de tijd.’ De basis voor creativiteit, Frans Meijers
poneert hij, is tweeledig. Ten eerste wordt creativiteit
bepaald door intrinsieke motivatie. ‘De essentie van motivatie is dat er een stem in je zit die gehoord wil worden.’ Daarnaast moet er een gevoel zijn voor richting en identiteit. ‘Je moet je bewust zijn naar wie je wilt communiceren.’ De kwaliteitseisen voor een intrinsiek motiverende leeromgeving zijn volgens Meijers: 1. praktijksturing, onder andere door studenten levensechte problemen voor te leggen. Dit aspect moet niet worden verward met de stage, waarin doorgaans wel de vaardigheden maar niet het hoofd en het hart worden ontwikkeld; 2. dialoog, over de persoonlijke zin en maatschappelijke relevantie van ervaringen; 3. toenemende medezeggenschap over de eigen leerloopbaan. Kortom, de stem die in de leerling klinkt, moet worden gehoord, vindt Meijers. Verschillende onderzoeken naar competentiegericht onderwijs zijn hierover duidelijk. Met de praktijksturing, de eerste conditie, gaat het steeds beter. Maar met de tweede, de dialoog, is het ‘hopeloos mis’. Dat blijkt bijvoorbeeld uit eigen onderzoek van Meijers naar het verloop van stagegesprekken. ‘Er wordt vooral over en tegen leerlingen gesproken, respectievelijk 24 en 73% van de tijd, en nauwelijks met hen, slechts 3% van de tijd.’ Dit geldt ook voor de ‘softe’ opleidingen in mbo en hbo. Hier wordt weliswaar meer maar niet beter met de leerlingen gesproken. Waarom is dialoog zo moeilijk voor docenten? Ze hebben er geen ervaring mee, en missen dus de benodigde vaardigheden. Maar het gaat verder dan dat. De huidige praktijk komt voort uit een eeuwenoude doceercultuur (‘een eeuw monoloog’, aldus Meijers), die sterk is gericht op toetsing en beheer, en die een bepaald type docenten aantrekt.
10
Voor nuancering en detaillering van zijn standpunten verwijst Meijers naar zijn website www.frans-meijers.nl.
Commentaar: Marga Douma-Alta Marga Douma-Alta (artistiek leider en coördinator dansopleiding Art & Entertainment College, ROC van Amsterdam) reageert met instemming op Meijers’ verhaal over intrinsieke motivatie. ‘Bij dans zie je dat heel erg terug in de combinatie van wil en lichaamsbouw. Het lesprogramma is zo opgebouwd dat onze leerlingen steeds zelfstandiger in de beroepspraktijk functioneren. Ook moeten ze vaak presenteren, aan medestudenten en anderen. Zo moeten ze keer op keer voor zichzelf antwoord geven op vragen als: wie ben ik, wat wil ik en wat kan ik?’
Douma-Alta kan zich echter minder vinden in de stelling van Frans Meijers dat veel leerlingen in het mbo weinig gemotiveerd zijn. Hier is nuancering op zijn plaats, vindt ze. ‘De groep mbo2-leerlingen kampt met veel problemen, vaak in combinatie met een lage motivatie. De mbo4 leerlingen in creatieve opleidingen zijn daarentegen juist erg gemotiveerd. Marga Douma-Alta
Verder zet Douma-Alta vraagtekens bij het door Meijers
gesignaleerde gebrek aan dialoog. ‘In een dansopleiding ben je permanent in gesprek over de kwaliteit van de performance en producties worden uitgebreid besproken met docenten en medeleerlingen.’ Soms vinden haar studenten zelfs dat er te veel gepraat wordt. ‘Dan verzuchten ze: “Niet alweer een begeleidingsgesprek…!’’.’ En ook Douma-Alta vindt dat het (vrij naar Monty Python) geen circus van silly talks moet worden.
Samenvatting van de discussie Antonette Sanders (directeur Beroepsonderwijs, KPC Groep) vertelde dat de groep ‘Onderwijsprogramma’s en docenten’ stoom heeft afgeblazen over de grote regelbeklemming waarin het onderwijs zit. Het ‘leerlingachtervolgsysteem’, zoals Frans Meijers het noemt, wordt alom met grote instemming herkend, en de behoefte om te verkennen hoe hieraan ontsnapt kan worden is groot. ‘We zijn nu veel te veel bezig met verantwoording en beheersing in plaats van onderwijs. Maar juist de creatieve opleidingen hebben behoefte aan praktijkleren. Door intensief bezig te zijn met die praktijk wordt kwaliteit bereikt,’ vat Sanders de mening van de groep samen. ‘Ons doen en laten wordt te veel geleid door het systeem waarin we ons hebben laten wurmen en te weinig door goede gesprekken over de
11
inhoud van de opleiding’, is de opvatting van de docenten die aanwezig zijn. Onderwijs in het mbo wordt over het algemeen gegeven door docenten die vol passie over hun vakgebied praten. Van hen worden nu allerlei andere vaardigheden gevraagd die niet direct met hun vakgebied te maken hebben. Toch zouden docenten beter toegerust moeten worden voor het voeren van bijvoorbeeld die echte dialoog waar Meijers voor pleit - minder via verslagen of formele vormen maar juist gekoppeld aan de dagelijkse praktijk. Sanders: ‘Burgerlijke ongehoorzaamheid en vooral zeer creatief zijn met de regels is nodig om goede creatieve opleidingen te krijgen.’ Onderzoeksvragen liggen er vooral op het gebied van kwaliteitsbeoordeling van artistieke resultaten. ‘De creatieve industrie heeft geen behoefte aan nog meer cijfers. Wel aan praktijkonderzoek en goede voorbeelden. Ook moet boven water komen wat een goede docent is, en hoe hij ook goed en gemotiveerd blijft.’ Een discussiepunt hierbij is de spagaat die iedere mbo docent voelt: leid je studenten op richting diploma, of wil je een goede voorbereiding bieden op de maatschappij? Hoe belangrijk is bijvoorbeeld goede beheersing van de taal? Moet iemand die danser of filmacteur wil worden weten hoe het met de d’s en t’s zit? Een volgende belangrijk gespreksonderwerp in deze groep was verder de vraag wat de kern en de toegevoegde waarde is van de opleidingen, gelet op de relevantie voor leerlingen en voor het beroepenveld. Het aandeel bbl-trajecten (werken in combinatie met één dag in de week naar school) is erg laag terwijl dat een logische vorm zou zijn voor het ontwikkelen van creatieve competenties.’ Een van de weinige voorbeelden van zo’n bbl-traject is de artiestenopleiding van het ROC van Tilburg in samenwerking met Center Parcs. Dat is een heel specifieke vorm, maar het is dus wel mogelijk. Bij bol-varianten kost het vaak meer moeite om de link met de praktijk te leggen.
12
Arbeidsmarkt en werkkringen Presentatie: Sandra van den Dungen & Marieke Buisman In 2010 heeft ecbo de schoolloopbaan van deelnemers aan creatieve mbo-opleidingen in kaart gebracht: het betrof de kwantitatieve ontwikkelingen in de in-, door- en uitstroom waarbij is ingezoomd op het kwaliteitsaspect ‘het studierendement van creatieve opleidingen’. Omdat deze cijfers geen inzicht gaven in de verdere loopbaan en de opbrengsten van deze opleidingen heeft ecbo in 2011 Marieke Buisman
een panel opgezet. Op die manier kunnen creatieve mbo’ers op middellange en lange termijn worden gevolgd. Is er na vijf à tien jaar nog sprake van duurzame prestaties op de arbeidsmarkt? Dit onderzoek vormt de start van een loopbaanonderzoek om studenten van de creatieve opleidingen te volgen in hun beroepsloopbaan. Alle mbo’ers die in het schooljaar 2009/2010 een creatieve mbo-opleiding hebben gevolgd en een jaar later (al dan niet gediplomeerd) zijn door- of uitgestroomd, zijn aangeschreven voor de eerste meting van het panelonderzoek. 1300 creatieve mbo-schoolverlaters, afkomstig van zo’n 100 verschillende creatieve mbo-opleidingen (niveau 3-4 bol) in de sectoren kunsten, media & entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening, hebben deelgenomen. Aan de hand van een creatief animatiefilmpje presenteren Sandra van den Dungen en Marieke Buisman (beiden onderzoeker bij ecbo) de uitkomsten van het onderzoek (zie: http://www.ecbo.nl/smartsite.dws?ch=ECB&id=3882) Van den Dungen bespreekt de resultaten aan de hand van twee kwaliteitsthema’s. Enerzijds de kwaliteit van creatieve mbo-opleidingen gericht op de voorbereiding op het werkveld door het mbo en anderzijds de kwaliteit van functies/werk. Deze kwaliteitsaspecten geven inzicht in hoe goed het mbo de creatieve mbo’ers aflevert (voldoende voorlichting over het beroeps-/ en arbeidsmarktperspectief en bijdrage aan de ontwikkeling van persoonlijkheid, kennis en vaardigheden?) en hoe goed afgestudeerde creatieve mbo’ers terechtkomen op de arbeidsmarkt (heeft men een volwaardige baan in het segment en op het niveau waarvoor men heeft geleerd?). De uitkomsten leren ons onder meer dat een goede aansluiting tussen opleiding en werk loont. Creatieve mbo'ers die verder gaan binnen hun eigen vakgebied, zowel in het hbo als op de arbeidsmarkt, presteren goed. In het algemeen zijn mbo-schoolverlaters tevreden over wat ze hebben geleerd tijdens hun opleiding, met name over de vakspecifieke competenties, en de
13
bijdrage aan hun persoonlijke ontwikkeling. Ze zijn minder tevreden over de voorlichting over de kansen op de arbeidsmarkt en over de voorbereiding op ondernemerschap en netwerken. Ecbo wijst op de noodzaak meer kennis te vergaren over de vraagzijde en over hoe werkgevers selecteren en beoordelen. Buisman: ‘Werknemers in deze sectoren zijn vaak autodidact. Wat is dan de meerwaarde van de mbo-opleidingen? Zijn werkgevers over autodidacten even tevreden als over mbo’ers?’ Een probleem bij de beantwoording van dit soort vragen is dat de werkgevers lastig te bereiken zijn. Een mogelijke ingang is via stagecontacten van mboinstellingen. Immers, 30% van de creatieve mbo’ers vindt hun eerste baan via het mbo. Het mbo vormt daarmee een belangrijke brug naar de arbeidsmarkt.
Commentaar: Jos Teunen In zijn commentaar stelt Jos Teunen (arbeidsmarktonderzoeker GOC) dat het meeste arbeidsmarktonderzoek is gebaseerd op een industrieel wereldbeeld. Dat gaat uit van het idee dat de vraag-aanbodverhoudingen bepalend zijn voor het aantal baanopeningen (en dus dat werkloosheid wordt bepaald door een te groot aanbod), dat iedereen gaat doen waarvoor hij is opgeleid (en dat beroep kiest voor het leven), en dat de zogeheten ‘verdiencapaciteit’ wordt bepaald door het inkomen dat wordt verworven uit beroepsbeoefening. De creatieve sector wordt echter gekenmerkt door onder meer gecombineerde beroepspraktijken, snelle loopbaanwisselingen en mensen die hun drive volgen en dus meer belang hechten aan persoonlijke ontwikkeling dan aan een (hoog) inkomen.
Vanuit de traditionele sectoren is er veel kritiek op de veronderstelde ‘pretopleidingen’. In die sectoren bestaat immers een tekort aan arbeidskrachten. Colo (onlangs opgegaan in stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, SBB) doet onderzoek naar de (macro-) doelmatigheid in het mbo. Voor de creatieve industrie is ook een andere benadering nodig. Jos Teunen
Teunen: ‘Hier moeten onderzoekers bijvoorbeeld kijken naar talent, authenticiteit en ondernemerschap, naar de lagere diplomawaarde, naar de korte loopbaancyclus en naar het feit dat loopbanen minder voorspelbaar zijn.’ Kortom, aldus Teunen, om succes op de arbeidsmarkt te meten moet minder de korte termijnbenadering worden gehanteerd en meer worden gedacht vanuit loopbanen. Hij pleit daarom voor discussie over de onderliggende aannames en nieuwe vormen van onderzoek. Die nieuwe vormen van onderzoek zouden onder
14
meer inzicht moeten geven in hoe creatieve loopbanen er dan precies uit zien, en welke way of life kenmerkend is binnen creatieve beroepen.
Samenvatting van de discussie Jo Houben, algemeen directeur van Cultuur en Ondernemen, was gespreksleider van de groepsdiscussie over kwaliteitskwesties met betrekking tot de arbeidsmarkt en werkkringen van afgestudeerden van creatieve opleidingen in het mbo. Aan die discussie namen naast Marieke Buisman, Sandra van den Dungen (ecbo) en Jos Teunen (GOC), elf andere personen deel: vertegenwoordigers van creatieve opleidingen, van kennis- en onderzoekscentra en uit het werkveld. De gespreksleider trapte af met een voorstelronde waarin deelnemers aangaven wat zij vandaag geleerd hebben of waarover zij zich verwonderd hebben. De centrale vraag van de groepsdiscussie was: ‘Waar moeten we onderzoek naar doen?’ ‘De arbeidsmarkt van creatieven zit anders in elkaar dan beleidsmakers vaak denken, en dus moet die markt ook anders worden onderzocht.’ Enkel kwantitatief onderzoek naar de arbeidsmarkttoetreding van recent afgestudeerden is niet voldoende. Longitudinaal onderzoek naar de loopbaan van mboen hbo-afgestudeerden is gewenst. ‘Daarnaast moeten harde cijfers over de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden boven tafel komen om de opleidingen te blijven legitimeren.’ In de groep werden kwaliteitsaspecten van de arbeidsmarkt en werkkringen van twee kanten benaderd. Aan de ene kant ging het om de vraag wat we (willen) weten over het succes van afgestudeerden op de arbeidsmarkt en of afgestudeerden van creatieve opleidingen in het mbo een andere (en betere of slechtere) arbeidsmarktpositie hebben dan afgestudeerden van vergelijkbare hbo-opleidingen: het effect van de opleiding (mbo en hbo) op de arbeidsmarkt. Maar wat beschouwen we als succesvol? De meningen daarover liepen uiteen. Terwijl sommigen vinden dat er min of meer objectieve criteria zijn waar de samenleving en ook beroepsbeoefenaren het succes van afgestudeerden op de arbeidsmarkt uit afleiden (bijvoorbeeld passend werk, veel werk, wat men verdient, hoger en lager gewaardeerde segmenten van de opdrachtenmarkt), zijn anderen van mening dat het er veel meer om gaat wat individuele afgestudeerden van hun werk en hun leven maken en of zij daar tevreden of gelukkig mee zijn. Vertegenwoordigers van beide opvattingen zijn het wel eens over het nut van onderzoek naar het werk en de loopbaan van afgestudeerden over een langere termijn. Of mbo-afgestudeerden hun werk en loopbaan na verloop van tijd zelf verschillend beoordelen (subjectief) dan wel verschillende posities bekleden (objectief) is op basis van dergelijk onderzoek vast te stellen. Aan de andere kant werd gesproken over de betekenis van veranderingen in het werk en op de arbeidsmarkt voor de opleidingen: het effect van de arbeidsmarkt op de opleiding (mbo en hbo). De opleidingen moeten rekening houden met
15
veranderingen in het werk zelf (de inhoud van het vak, nieuwe technologieën, andere eisen aan competenties) en in arbeidsrelaties (bijvoorbeeld steeds meer zzp in plaats van loondienst). Daar is kennis voor nodig. Ook om de vraag te beantwoorden of het mbo daar anders mee omgaat dan het hbo. In de afsluitende plenaire ronde blijkt dat men vooral bezorgd is over de arbeidsmarkt voor artiesten. Komen er niet te veel, en maken ze dus wel kans op een baan? Moet er voor deze opleidingen niet een selectiever pad worden gevolgd, bijvoorbeeld door afspraken over toelating en selectie (omvang)? Dat is niet nodig als je goed selecteert, aldus Steven Moonen (Frank Sanders Akademie voor Musicaltheater). Bij zijn instituut vindt een strenge selectie plaats met als gevolg een baangarantie van 80 procent. ‘Dit dankzij de flexibele schil van docenten en begeleiders die allemaal volop werkzaam zijn in de praktijk. Studenten hebben daarmee meteen een goed netwerk.’ Frank Sanders vult aan: ‘En onze studenten kunnen heel goed zelf werk creëren. Daarvoor leiden we ze ook op.’ Arthur le Cosquino de Bussy (directeur/eigenaar De Bussy Consult) wijst er nogmaals op dat er in het algemeen kritisch moet worden gekeken naar de cijfers, en dat het noodzakelijk is om specifieke vragen te stellen over creatieve opleidingen. ‘Weliswaar krijgt 80 procent van de creatieven die uitstromen naar de arbeidsmarkt een baan, maar bij slechts 20 procent daarvan is dat een baan in de creatieve sector. Dat is althans in Engeland zo, maar ik verwacht dat hier iets vergelijkbaars geldt (ecbo-onderzoek: 59% werkzaam binnen creatieve sector). Deze verhouding maakt de noodzaak tot legitimatie nog groter.’
16
Conclusies en aanbevelingen Algemeen Wat zijn nu de uitkomsten van deze middag? Naast onderzoekers moet ook het onderwijs onderling beter samenwerken om de (artistieke) kwaliteit zo hoog mogelijk te krijgen. Hans Onno van den Berg citeert Roel in ’t Veld: ‘Kwaliteit is waarmaken wat je belooft.’ Maar de vraag is: wat doet het onderwijs ertoe? ‘Wat is de taak van het onderwijs, bijvoorbeeld op het gebied van sociale vaardigheden, en wat gaat vanzelf?’ Een ander punt is de verhouding tussen de opleidingen, de praktijk, en het leren in de praktijk. Van den Berg: ‘Vanmiddag hebben we geconstateerd dat de creatieve bblopleidingen zo goed als verdwenen zijn. Maar de ontwikkeling lijkt nu de andere kant in te gaan, terug naar de praktijk. In het hbo bijvoorbeeld gaan steeds meer stemmen op om van de opleiding tot verpleegkundige (hbo-v) weer een in service-opleiding te maken, dus intern in een ziekenhuis.’ Van den Berg sluit af met twee opmerkingen over de kern van kwaliteit van creatieve opleidingen. De eerste is een uitspraak van de voormalige directeur van het Sweelinck Conservatorium: ‘Wij leggen de meeste eer in leerlingen waaraan wij het minst hebben gedaan.’ De tweede is die van de rijke Indiase zakenman die muurtjes in sloppenwijken voorzag van pc’s. Kinderen leerden zelf lezen, schrijven, navigeren op internet en Engels, en verruimden hun blik op de wereld. Van den Bergs boodschap, vermoedelijk met instemming van alle aanwezigen tijdens deze middag: creatieve opleidingen moeten zich richten op het selecteren en faciliteren van studenten die zelf actief willen leren.
Werving en selectie
Opleidingen moeten leerlingen beter voorlichten over de opleiding en het loopbaanperspectief.
Opleidingen kunnen van elkaar leren hoe je de selectie goed organiseert. Ze kunnen ook streven naar een objectivering en een meer gezamenlijke aanpak.
Onderzoek naar manieren om de intake meer te objectiveren? Welke criteria hanteer je dan? Zijn bijvoorbeeld criteria als zelfsturing, eigenheid en authenticiteit bruikbaar?
17
Onderzoek naar de voorspellende waarde van de intake. Kun je op grond van de intake bepalen wie de opleiding succesvol kunnen doorlopen en vervolgens een carrière opbouwen?
Onderwijs en docenten
Docenten (en praktijkbegeleiders) beter toerusten op het voeren van echte dialogen met leerlingen.
Deze dialoog direct koppelen aan reflectie op het praktische handelen en aan de resultaten daarvan (de praktijk van het creatieve proces is leidend).
Opleidingen werken meer en beter samen om artistieke resultaten goed te benoemen en te beoordelen. Wat is de kern van alle creatieve opleidingen? Beantwoorden middels onderzoek naar good practices.
Uitdaging: bbl of sterk daarop lijkende onderwijsprogramma’s ontwikkelen.
Arbeidsmarkt en werkkringen
Meer longitudinaal onderzoek naar het werk en de loopbaan van afgestudeerden van creatieve opleidingen in het mbo en het hbo.
Onderzoek naar het succes van afgestudeerden op de arbeidsmarkt, gemeten aan de hand van subjectieve en meer objectieve criteria.
Onderzoek naar de wijze waarop creatieve opleidingen in het mbo en het hbo veranderingen op de arbeidsmarkt beoordelen en hoe zij daar in het onderwijs op inspelen.
Ecbo, GOC en andere partijen, bijvoorbeeld ROA, moeten zich over deze vragen gaan buigen. Het SVGB (kenniscentrum voor kleinschalige beroepsgroepen met specialistisch vakmanschap, ofwel ambachten) wil graag meedenken.
18
19
Bijlage: Deelnemerslijst Aanwezige deelnemers, sprekers, gespreksleiders en dagvoorzitter Organisatie
Voorl.
Tussenv.
Achternaam
3Dimerce
T.
Crompvoets
ACT, acteursbelangen organisatie
V.J.
Croiset
Artiesten Belangen Centrum ABC
P.E.
Zwinkels
Artiesten Belangen Centrum ABC
R.A.
van
Dongen
Broadwayacademie
S.E.
van
Wel
Cultuur & Ondernemen Cultuurnetwerk
J. T.
Cultuurnetwerk
M.
Cultuurnetwerk
K.
Houben IJdens de
Vreede Laarakker
Cultuurnetwerk
M.
van
Dagvoorzitter De Bussy Consult
H.O. A.
van den le
Berg Cosquino de Bussy
de_eindhovense school
J.H.C.
van den
Biggelaar
De Filmsmederij
G.
Cevaal
Deursen Onderwijsgroep
H.
Vos
DUO
P.J.J.
Bakker
DUO
J.
Schaacke
DUO-inp
E.
Fleur
ECBO
M.
Buisman
ECBO
S.
ECBO
M.
Dispa
ECBO Fontys Hogeschool voor de Kunsten, dansacademie
W.
Houtkoop
M.E.
Helstone
Fotostudio IVC
P.J.
Steenman
Frank Sanders' Akademie voor Musicaltheater
S.H.J.
Moonen
Frank Sanders' Akademie voor Musicaltheater
F.
Sanders
GOC
A.
Beverdam
GOC
K.
Balakirsky
GOC
A.M.
Spruijt
GOC
H.
Mijnen
GOC
A.
GOC Grafisch Lyceum Rotterdam
van den
Hoorn
Dungen
de
Rover
J. R.
van
Teunen As
Grafisch Lyceum Rotterdam
A.E.
van der
Meij
Grafisch Lyceum Rotterdam
D.
Grafisch Lyceum Utrecht
M.P.
Frinsel van
Poorten
20
Haagse Hogeschool
F.
Meijers
HKU Koning Willem I College
J. J.G.H.
KPC Groep
A.
Kunstfactor, sectorinstituut amateurkunst
S.
KW 1 College KW1c
L. M.J.P.
Sanders Fokkens-Van der Maas Hooft van Huysduynen Boek
MBO Raad
R.
Romme
Mediacollege Amsterdam
J.G.M.M.
Smits
ROC Amsterdam ROC Rijnijssel afd. dans/artiest
M. M.B.M.
van
Douma-Alta Velzen
ROC Tilburg
P.A.M.
van der
Linden
ROC van Amsterdam
M.D.
Romeny
SBB
R.
Baarda
Sintlucas-de eindhovense school
R.W.
Rabelink
SLO
V.R.
SVGB kenniscentrum
M.
Jansen
SVGB kenniscentrum
B.
Toolsema
van
van
Oostwoud Wijdenes Gemert
Lanschot Hubrecht
21