Wat weten we over…
webwijsheid in het PO en VO?
Inhoudsopgave
Over deze brochure...
3
Wat is webwijsheid?
5
Wat weten we uit onderzoek over webwijsheid?
9
Webwijsheid in de les
17
Wat weten we nu en hoe verder? Een samenvatting
23
Praktische handvatten
25
Verwijzingen en geraadpleegde bronnen
27
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
1
Over deze brochure...
Voor de meeste kinderen is de computer een vanzelfsprekend onderdeel van hun leven geworden. Die vanzelfsprekendheid is ook te zien in het gemak waarmee ze allerlei computertoepassingen gebruiken. Surfen op het internet blijkt een favoriete bezigheid. Niet alleen thuis, maar ook in de klas neemt het internetgebruik toe. Ook in het onderwijs wordt het internet steeds vaker ingezet. Maar wat leren ze er nu van? Deze brochure geeft antwoord op de volgende vragen: • Wat maakt internet tot zo’n andere informatiebron in het onderwijs dan boeken en andere geschreven bronnen? Waarom is het zo belangrijk dat leerlingen kritische internetgebruikers worden? • Wat betekent dat voor vaardigheden waarover leerlingen moeten beschikken? Over welke vaardigheden beschikken leerlingen al, en wat zouden ze nog moeten leren?
2
• En ten slotte, waar ligt de taak van de school? Hoe kun je als docent een bijdrage leveren aan de manier waarop leerlingen met internet omgaan? Gerichte begeleiding en ondersteuning vanuit het onderwijs mag in elk geval niet ontbreken. Deze brochure geeft de docent praktische suggesties om de kritische internetvaardigheden van hun leerlingen te vergroten. De brochure richt zich op docenten bovenbouw PO en onderbouw VO, met andere woorden: leerlingen in de leeftijd van ongeveer 10 tot 14 jaar. In het laatste deel, waarin praktijksuggesties een rol spelen, zal het onderscheid tussen PO en VO een grotere rol spelen.
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
3
Wat is webwijsheid? Verschillende visies op webwijsheid Recent is een aantal publicaties verschenen dat benadrukt hoe ‘anders’ de kinderen en jongeren van nu denken en leren. Wim Veen en Frans Jacobs schrijven in een rapport getiteld ‘Leren van jongeren’ dat deze generatie jongeren door het opgroeien in een digitale samenleving veel vaardigheden en capaciteiten bezitten die door oudere generaties niet herkend worden [www. surf.nl/download/Leren_van_jongeren. pdf]. De auteurs zijn van mening dat niet de jeugd wat moet leren, maar de docenten die hen lesgeven. En snel, omdat leerlingen anders afhaken omdat het onderwijs niet aansluit bij hun manier van denken en handelen. In Engeland verscheen in maart 2007 een rapport van Demos [www.demos.co.uk] met een vergelijkbare toon en inhoud. Marketingonderzoekers hebben het over de ‘Generatie Einstein’, een generatie die zich snel overal op kan oriënteren en thuis is in de digitale wereld (Boschma & Groen, 2006).
Zapcultuur Er zijn ook heel andere geluiden te horen. In een interview met de Volkskrant lucht een docent in het voortgezet onderwijs zijn hart over hoe zijn leerlingen met internet omgaan: “Ze plukken her en der wat van het net en denken niet na over het verband. Een boek lezen waar de verbanden wel
4
worden uitgelegd, zit er niet in. Ik denk vaak, snappen ze wat er staat? Werstukken worden steeds meer een product van de zapcultuur. Het kost de grootste moeite leerlingen kritisch te krijgen over hun eigen producten.” 1 In de krant verschijnt vervolgens een ingezonden brief van een lezer die zich afvraagt of de betreffende docent oorzaak en gevolg wel goed voor ogen heeft: “Hij heeft de indruk dat scholieren de verbanden tussen begrippen niet doorhebben. Moeten we dat deze jonge mensen zo sterk aanrekenen? Is het niet bij uitstek de verantwoordelijkheid van de school om jongeren te leren kritisch, betrouwbaar en verstandig om te gaan met informatie en kennis die zij krijgen aangereikt?” 2 En Hoogleraar E-business en IT industry Han Gerrits zegt een maand later: “Kinderen het computerlokaal insturen met de opdracht ‘zoek maar op internet’ is onverantwoord.” 3
Leren van internetgebruik Wie heeft nu gelijk? Dat hangt af van waar je naar kijkt. Jongeren zijn zeker veel handiger en sneller met allerlei vormen van technologie dan hun docenten. Daar leren ze veel van, en het verandert ongetwijfeld ook ‘hoe’ ze leren. Het is goed om daar in het onder-
1 De Volkskrant, 19-4-2006 2 De Volkskrant, 22-4-2006 3 De Volkskrant, 20-5-2006
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
5
wijs rekening mee te houden. Tegelijkertijd betekent dit niet dat leerlingen ook beter in staat zijn om zelf kennis te construeren op basis van informatie die ze (onder meer) op internet vinden. Daarvoor is gerichte begeleiding en ondersteuning nodig; een van de taken van het onderwijs. Als die ontbreekt, ‘leren’ leerlingen niet vanzelf iets van internetgebruik. Veel docenten in zowel primair als voortgezet onderwijs zullen de verzuchtingen van de geciteerde docent herkennen. Het wat ongemakkelijke gevoel dat leerlingen weliswaar in technisch opzicht meestal heel vaardig zijn met internet, maar dat de manier waarop ze zoeken op internet en vooral de manier waarop ze omgaan met de gevonden informatie je doet afvragen wat ze er nu eigenlijk van leren. Wat heeft de leerling van groep 7 die trots een mooi werkstuk over Egyptische mummies komt inleveren, nu eigenlijk geleerd over zijn onderwerp? Want inderdaad, veel informatie lijkt simpelweg geknipt en geplakt, en de herkomst is niet altijd duidelijk. En die leerling in de tweede klas havo die in de biologieles een presentatie houdt over SOA’s en trouwhartig vertelt dat je SOA’s kunt voorkomen door geen chocolade te eten en geen wijn te drinken – hoe komt die leerling daarbij? Hoe heeft ze op internet gezocht? En hoe krijg je het als docent voor elkaar dat een dergelijke opmerking niet als feit wordt gepresenteerd?
6
Want de meeste docenten zullen onderschrijven dat je als school een belangrijke taak hebt als het gaat om leerlingen kritisch met informatie te leren omgaan. En je kunt leerlingen inderdaad eigenlijk niet zomaar het internet opsturen.
digheden met zich meebrengt. ‘Webwijsheid’ wordt in de deze brochure gezien als een combinatie van al deze gezichtspunten. Kritisch met internet omgaan betekent dan: in staat zijn om internetinformatie te lokaliseren, lezen, beoordelen, en verwerken.
Waarom is het belangrijk dat leerlingen ‘webwijs’ worden? Docenten zullen op die vraag antwoorden: omdat ze anders niks leren van internet, dan blijft het bij plakkenen-knippen zonder veel nadenken. Dat antwoord sluit aan bij de manier waarop onderwijskundigen naar internet kijken: internet is een middel om kennis te verwerven (zie bv. Hoffman e.a., 2003). Er zijn echter ook andere gezichtspunten mogelijk (Kuiper & Volman, in press). Een bibliotheekwetenschapper of mediathecaris zal internet in de eerste plaats zien als een nieuw soort informatiebron. Niet het verwerven van kennis en inzicht staat dan voorop (hoewel dat natuurlijk wel van belang wordt gevonden), maar de vaardigheden om informatie te kunnen lokaliseren en die informatie te beoordelen op betrouwbaarheid en autoriteit. Communicatiewetenschappers zullen de nadruk leggen op internet als nieuw communicatiemiddel dat een beroep doet op nieuwe communicatievaardigheden. Leesonderzoekers zullen internet in de eerste plaats benaderen als een nieuw soort ‘tekst’ die nieuwe leesvaar-
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
7
Wat weten we uit onderzoek over webwijsheid? Wat is het verschil tussen internet en gedrukte informatiebronnen? Informatiebronnen kun je zien als ‘gereedschap’, als tool voor leren. Bronnen kunnen helpen bij het verkrijgen van kennis en inzicht; informatie is daar immers een bouwsteen van. Internet is een andersoortige onderwijskundige tool dan traditionele informatiebronnen. Het is niet voor het onderwijs gemaakt en daar ook niet zonder meer voor geschikt. En het is een tool die door leerlingen meestal meer en intensiever gebruikt wordt buiten school dan op school. Daarnaast heeft internet een aantal specifieke kenmerken: • Internet heeft een enorme omvang en groeit nog steeds in hoog tempo door. Die omvang is onvergelijkbaar met bijvoorbeeld een bibliotheek. • Internet is ongeordend: het kent geen eenvormige en inzichtelijke structuur. • Internet kent een grote mate van actualiteit: het wordt voortdurend aangevuld en bewerkt, wat met gedrukte bronnen niet zo snel mogelijk is. • Internet is heel toegankelijk: een computer en internetaansluiting zijn voldoende om toegang te krijgen. Die toegang is niet gebonden aan een bepaalde ruimte en tijd, zoals bij bijvoorbeeld bibliotheken het geval is. Ook is het eenvoudig om zelf auteur van internetinformatie te worden. • Internet maakt gebruik van hyper-
8
text: informatie heeft geen lineaire structuur maar is met elkaar verbonden via ‘links’ op webpagina’s die verwijzen naar andere stukken tekst of informatie. • Internet heeft een sterk visueel karakter: afbeeldingen, filmpjes en geluid dienen niet alleen als illu straties bij tekstuele informatie, maar hebben een eigen informatief gehalte.
Wat betekent dat voor de internetvaardigheden van leerlingen? • De omvang en het ongeordende karakter van internet maken dat leerlingen makkelijk verdwalen. Niet alleen bepaalde zoekvaardigheden zijn van belang, belangrijker nog is dat een leerling goed weet waar hij naar op zoek is (Kuiper, Volman & Terwel, 2005). Afbakenen van je onderwerp kan helpen de juiste informatie te vinden. Ook is het handig om voorkennis te hebben van het onderwerp waar je informatie over zoekt; dat maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om goede zoektermen te formuleren. • Die omvang van internet is voor leerlingen meestal een groot pluspunt: ze hebben de indruk dat ze heel makkelijk, met een paar muisklikken, ‘alles’ kunnen vinden op internet, en dat ‘alles’ is ook altijd beschikbaar en nooit uitgeleend. Het feit dat je op internet inderdaad met weinig moeite toegang
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
9
hebt tot veel informatie, geeft de illusie dat internet ‘makkelijk’ is om te gebruiken (vgl. Laurillard, 1998). • De actualiteit van internet is heel handig: het geeft de mogelijkheid om bijvoorbeeld de krant te lezen op internet of te kijken of er files of treinvertragingen zijn. Het impliceert echter ook dat internet een vluchtig karakter kan hebben: de krant op internet wordt voortdurend ‘ververst’; informatie kan dus in hoog tempo veranderen. • Het ongeordende karakter van internet maakt het bij uitstek een vergaarbak van informatie. Ook dat is voor leerlingen vaak een aantrekkelijk punt: over willekeurig welk onderwerp is wel iets te vinden. Het voldoet daarmee eenvoudig aan de behoefte aan feiten, aan ‘weetjes’, die veel leerlingen hebben. Bovendien geeft hen dat de illusie dat ze veel ‘weten’ als ze veel informatie verzameld hebben. Op dat punt begint internetgebruik zich slecht te verdragen met onderwijs. Want leren vereist dat leerlingen iets met die informatie ‘doen’, zodat het kan leiden tot kennis en inzicht. Zodra leerlingen zelf echter die informatie gelijkschakelen aan kennis, ervaren docenten een probleem. • Dat probleem is veel groter dan bij gedrukte informatie door de toegankelijkheid van internet. Door het gemak waarmee iedereen over
10
willekeurig welk onderwerp iets op internet kan zetten, is er ook veel onzinnige, onjuiste en soms potentieel risicovolle informatie te vinden. Hoewel leerlingen vaak wel weten dat lang niet alles wat op internet staat, ook ‘waar is’, gaan ze daar in de praktijk toch vaak vanuit. Deels komt dat omdat ze de vaardigheden missen om internetinformatie kritisch te beoordelen op waarheid en betrouwbaarheid (Kuiper e.a., 2005). Maar internet is voor leerlingen ook een soort ‘autoriteit’ waar ze niet snel twijfels bij hebben. Een mooi voorbeeld daarvan is beschreven door Amerikaanse onderzoekers (zie www.newliteracies.uconn.edu). Zij gebruikten voor een onderzoek een (fake)website over de Tree Octopus [http://zapatopi.net/treeoctopus]: een bijzonder soort inktvis die in het regenwoud in het noordwesten van de VS zou leven en daar bijna uitgestorven was. De website ziet er professioneel en verzorgd uit, compleet met foto’s, kaartjes, links etc. Een selectie van 25 leerlingen uit grade 7 (vergelijkbaar met brugklasleeftijd in Nederland) die door hun leerkrachten werden gezien als meest ‘webwijs’, werd gevraagd de website te beoordelen. Alle leerlingen waren overtuigd van de waarheid en betrouwbaarheid van de website, en een groot deel van hen was niet te overtuigen door de verzekering van de onderzoekers
dat de tree octopus helemaal niet bestaat en dat de website geheel was bedacht. De leerlingen hadden grote moeite met het zoeken naar aspecten van de website waarmee je de betrouwbaarheid zou kunnen bepalen. • Het gebruik van hypertext vraagt van leerlingen specifieke leesvaardigheden (Coiro & Dobler, 2007). Een website is anders opgebouwd dan een boek: een duidelijke, lineaire structuur ontbreekt. De internetlezer kan zelf zijn weg vinden door het gebruik van navigatie-elementen als een menu en links. Dat werkt in de hand dat je makkelijk ‘verdwaalt’ en ook makkelijk afgeleid wordt. Weten waar je naar op zoek bent, is dus belangrijk om
goed je weg te vinden door hypertext. • Het visuele karakter van internet maakt dat niet alleen tekst moet worden ‘gelezen’ en beoordeeld. Illustraties, animatie en geluid hebben een eigen informatiewaarde. Dat maakt dat leerlingen ook wat in het Engels heet ‘visual literacy’ moeten ontwikkelen: het beoordelen van de betekenis van die visuele elementen en begrijpen waarom ze op die manier op een website zijn geplaatst (Sorapure, Inglesby & Yatchisin, 1998). Dat is vooral belangrijk omdat kinderen graag plaatjes zoeken met Google, en daarmee vaak beginnen bij het zoeken naar informatie.
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
11
Welke internetvaardigheden beheersen leerlingen? En wat moeten ze vaak nog leren? Veel leerlingen vanaf een jaar of 10 kunnen heel goed met internet overweg in technische zin. Dat wil zeggen: ze kunnen prima navigeren en weten wat navigatie-elementen als Vorige/Volgende, Sluiten van de pagina, Opslaan bij favorieten en dergelijke betekenen. Ze zijn ook heel snel en handig met
Zoekvaardigheden hebben vooral betrekking op het goed kunnen gebruiken van zoekmachines als Google. Daarvoor moet je in de eerste plaats zoektermen kunnen afleiden uit je vraag. Je moet daarvoor weten hoe zoekmachines werken: ze geven alle websites weer die de door jou opgegeven zoekwoorden bevatten. Het goed kiezen van zoektermen is dus belangrijk: als je naar informatie zoekt over de schrijfster Carry Slee is Carry Slee een betere zoekterm dan Slee. Gebruik van aanhalingstekens kan een zoekterm nog preciezer maken (“Carry Slee”), maar kan met name voor jongere kinderen lastig zijn omdat je goed moet weten wat je wel en niet tussen aanhalingstekens zet. Correcte spelling is een ander aspect van zoekvaardig heden dat leerlingen niet alleen moeten kennen maar ook toepassen. Om goed te kunnen zoeken op internet,
12
de muis. Voor het gebruik van internet voor het verwerven van kennis en inzicht rond een bepaald onderwerp zijn die vaardigheden echter niet het belangrijkst. Grofweg kun je stellen dat de volgende soorten vaardigheden deel uitmaken van ‘webwijsheid’: zoekvaardigheden, leesvaardigheden en beoordelingsvaardigheden (Kuiper, 2007).
moeten leerlingen ook de vooren nadelen van andere zoekstrategieën kennen. Het intypen van een internetadres kan soms handig zijn, net als het gebruik van een startpagina. Kinderzoekmachines zijn met name voor jongere kinderen makkelijker te gebruiken omdat ze een beperkt aantal resultaten geven die al voorgeselecteerd zijn op geschiktheid voor kinderen. Voorbeelden zijn Netwijs (www.netwijs.nl), Meester Sipke (www.meestersipke. nl) en Davindi, de zoekmachine van Kennisnet (www.davindi.nl). Dergelijke zoekmachines zijn niet voor alle onderwerpen goed te gebruiken. Soms omvatten ze simpelweg niet zoveel sites, soms is de inhoud erg verbonden met schoolse onderwerpen. Over mummies en hunebedden is dan wel genoeg te vinden, maar over games of gezonde voeding niet. Netwijs werkt bovendien met maar één trefwoord,
wat het zoeken nogal grofmazig maakt. Bovendien: kinderen gebruiken dergelijke kinderzoekmachines niet in hun vrije tijd. Google is dan veruit favoriet (Kuiper, 2007). Veel scholen besteden vooral aandacht aan leren zoeken op internet. Dat is
jammer: zoeken is slechts een begin dat leerlingen zich relatief snel eigen maken.
Leesvaardigheden met betrekking tot het gebruik van internet krijgen meestal veel minder aandacht op school. Toch blijkt inmiddels uit onderzoek hoe belangrijk goed ‘internetlezen’ is op school (Coiro, 2003; Sutherland-Smith, 2002). Het is bovendien moeilijk: leerlingen van 13-14 jaar die hoog scoorden op zowel traditioneel begrijpend lezen als internetvaardigheden, bleken veel meer en ook andere leesactiviteiten te laten zien op internet dan bij het lezen van een gedrukte tekst (Coiro & Dobler, 2007). Bij lezen op internet gaat het om het goed leren gebruiken van links en menu’s, en om het goed en zinvol afwisselen van scannen en nauwkeurig lezen. Omdat het aanbod van informatie zo groot is, is goed scannen van tekst op trefwoorden van groot belang (Sutherland-Smith, 2002). Lezen begint echter al voor een leerling op een website terecht komt. Bij gebruik van Google is goed en handig
lezen van de zoekresultaten een eerste stap naar het vinden van relevante informatie. De kop en korte tekst bij elk zoekresultaat geven immers een goede indicatie van de inhoud van de site. Lezen op internet behelst natuurlijk ook ‘gewoon lezen’. Zelf zien leerlingen dat meestal anders. De uitspraak “ik gebruik liever internet dan boeken want op internet hoef ik niet te lezen” is daarvan een wel heel duidelijke illustratie. Onderzoek naar verschillen in leesprestaties bij het lezen van internettekst versus gedrukte tekst is er nauwelijks. Wel blijkt dat kinderen op internet veel ‘niet-lezen’: ze zien ofwel belangrijke informatie over het hoofd of besteden juist veel aandacht aan irrelevante informatie (Kuiper, 2007).
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
13
Zoekstrategie
Beoordelingsvaardigheden hebben betrekking op het beoordelen van internetinformatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid/relevantie. Uit zowel Nederlands als buitenlands onderzoek blijkt dat veel kinderen en jongeren nauwelijks kijken naar de betrouwbaarheid en ‘autoriteit’ van informatie die ze vinden op internet. Nederlandse cijfers laten zien dat 39% van de middelbare scholieren aangeeft nooit de informatie die ze vinden op internet te checken op betrouwbaarheid; 42% doet dit soms. De twee meest genoemde redenen die scholieren noemen zijn de verwachting dat het wel zal kloppen als het op internet staat, en geen zin hebben om het te controleren (Malmberg/Motivaction, 2006). Uit buitenlands onderzoek blijkt dat ze ook niet de vaardigheden bezitten om dat te doen (bv. Metzger e.a., 2003; Shenton & Dixon, 2003; Pritchard & Cartwright, 2004). Ze weten niet waar ze op moeten letten en
14
hoe ze dan vervolgens kunnen weten of ze informatie wel en niet kunnen gebruiken. Dat is niet zo gek: aspecten als je afvragen wie nu eigenlijk de auteur is van de gevonden informatie en wat de achterliggende bedoeling is, zijn moeilijke voor leerlingen. Weliswaar ook belangrijk als je gedrukte informatiebronnen gebruikt (en een vast onderdeel van methoden voor begrijpend lezen), maar dan vaak meer een formaliteit dan ‘echt’ nodig. Ook het kunnen bepalen van de bruikbaarheid of relevantie van internetinformatie is een belangrijke vaardigheid, zeker gezien de enorme hoeveelheid informatie die eenvoudig en snel beschikbaar is. Daarvoor moeten leerlingen in de eerste plaats begrijpen waar de gevonden informatie over gaat, en zich realiseren dat je iets dat je niet begrijpt, ook niet zonder meer kunt gebruiken.
Uit onderzoek blijkt dat leerlingen vaak erg wisselend presteren als ze op internet op zoek zijn naar antwoorden op een specifieke vraag (Kuiper, 2007). Ze beheersen handige vaardigheden als het formuleren van goede zoekwoorden of het scannen van webteksten vaak wel, maar gebruiken die in wisselende mate. Dat geldt voor zowel sterke als zwakkere leerlingen, en lijkt vooral samen te hangen met meer algemene kenmerken als flexibiliteit, geduld en het vermogen tot reflectie. Kinderen en jongeren die vast blijven houden aan een bepaalde strategie, of die juist ongeduldig van de ene website naar de andere doorklikken zonder zich af te vragen of dat wel zinvol is, zijn minder in staat relevante informatie te vinden. Dat wijst op het belang van meer algemene onderzoeksvaardigheden, juist bij gebruik van internet als bron. Die vaardigheden komen niet vanzelf op school aan de orde. Internet in de klas maakt het noodzakelijk dat wel te doen en geeft dat internet gelijk een duidelijke functie. Onderzoek doen met behulp van internet betekent aandacht voor alle vaardigheden die hierboven staan genoemd. Hoe moeilijk dat is wordt geïllustreerd met het volgende voorbeeld: twee meisjes uit groep 7 zijn op internet aan het zoeken naar het antwoord op een onderzoeksvraag die ze zelf hebben bedacht, in het kader van het thema ‘gezond eten’. Ze willen weten wat het verschil is
tussen scharreleieren en legbatterijeieren. Op internet hebben ze een website gevonden waar in twee paragraafjes wordt uitgelegd wat scharreleieren respectievelijk legbatterijeieren zijn. Tot verbazing van de leerkracht die naast hen staat te kijken, klikken ze de website weg met de opmerking “dit kunnen we niet gebruiken”. Als de leerkracht vraagt waarom niet, is het antwoord: “Er staat wel wat scharreleieren zijn en wat legbatterijeieren zijn, maar er staat niet wat het verschil is.” Dit voorbeeld illustreert ook dat kinderen en jongeren op internet vaak op zoek zijn naar ‘precies het juiste antwoord’, zonder zich te realiseren dat je dat antwoord meestal zelf zal moeten construeren met behulp van de informatie die je vindt (Hoffman e.a., 2003). Juist de omvang van internet geeft hen die illusie. Dat betekent dat je als docent niet alleen veel aandacht moet besteden aan het verwerken van die informatie, maar ook je bewust moet zijn van de invloed die je eigen inrichting van je onderwijs heeft op de manier waarop leerlingen met internet omgaan. Als leerlingen gewend zijn dat het op school gaat om ‘juiste antwoorden’, kun je niet verwachten dat ze internet op een onderzoekende manier benaderen (Loveless e.a., 2001; Wallace e.a., 2000). Meer onderzoekend, probleemgericht onderwijs waarin het resultaat (de juiste antwoorden) niet belangrijker is dan het proces daar naartoe, past veel beter bij het gebruik van internet in de klas.
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
15
Webwijsheid in de les
Hoe kun je op school aandacht besteden aan de genoemde vaardigheden? En hoe doe je dat op een manier die voor leerlingen zelf interessant en zinvol is? We zetten hier een aantal concrete suggesties op een rijtje.
Suggesties voor internetgebruik in het basisonderwijs • Begin vroeg! Wacht niet tot leerlingen in groep 6 of 7 zitten, maar begin met aandacht besteden aan internet op de leeftijd waarop kinderen daar thuis mee aan de gang gaan. Het kan aardig zijn om eens na te gaan wanneer dat op de eigen school het geval is. Vanaf dat moment leren kinderen zichzelf met internet omgaan. Als je daar als school op kan inspringen, weten leerlingen al van jongs af aan wat daar van hen wordt verwacht op internetgebied. • Beschouw internet als een tool: het (leren) gebruiken van internet heeft geen functie op zichzelf maar staat altijd ten dienste van een taak of opdracht. Dat betekent dat leerlingen geen losse internetlessen krijgen, maar dat ze vaardigheden als zoeken en beoordelen van informatie leren binnen een bepaalde taak. • Stel voor alle leerlingen duidelijke eisen aan het gebruik van internet voor bijvoorbeeld een werkstuk. Regels als niet zomaar plakken en knippen van informatie en vermelden van bronnen worden op alle scholen wel
16
•
•
gehanteerd. Die regels moeten echter ‘leven’ voor leerlingen, anders wordt ‘in je eigen woorden schrijven’ niks meer dan een paar trucjes toepassen. Want waarom moet je niet zomaar plakken en knippen? En waarom is www.google.nl geen goede bronvermelding? Dat betekent dat je als docent met je leerlingen in gesprek moet: over wat zij vinden van internet, of ze het makkelijk of moeilijk vinden om te gebruiken, over wat het verschil is tussen internet en boeken. Over verschillende manieren om te zoeken op internet en hun voor- en nadelen. Maar ook over lezen op internet, of ze zelf het idee hebben dat ze op internet ‘lezen’, en zo niet, waarom niet. Over het verschil tussen het lezen van een boek en lezen op internet. Over wat wel en niet waar is, op internet en in boeken. Waarom is dat belangrijk als je internet gebruikt? Letten ze daar wel eens op, hoe zou je daarop kunnen letten? Door daarover te praten geef je leerlingen de gelegenheid zelf over al die aspecten na te denken en met elkaar in discussie te gaan. Daarmee laat je merken dat je leerlingen serieus neemt. Gebruik daarbij als het kan een beamer, of een digitaal schoolbord. Op die manier kun je dergelijke discussies verrijken, bijvoorbeeld door verschillende zoekstrategieën uit te proberen met leerlingen of door te
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
17
laten zien wat er allemaal bij komt kijken om een website goed te ‘lezen’ (Kuiper, 2007). • Probeer vooral aan lezen en beoordelen van internetinformatie aandacht te besteden. Zoeken is belangrijk, maar ook iets wat leerlingen makkelijker vanzelf leren. Lezen en beoordelen is niet iets wat ze uit zichzelf doen. Leg daarbij vooral ook de relatie met begrijpend lezen zoals leerlingen dat in de op school gebruikte methode aangereikt krijgen. Daarin zitten parallellen met kritisch lezen op internet. • Bedenk als docent welke functie internet in een bepaalde les of opdracht heeft, en wat dat vraagt van je eigen voorbereiding. Wil je dat leerlingen iets leren over een vastgesteld onderwerp, bijvoorbeeld het leven van insecten of Egyptische piramiden? Dan kan het zinvol zijn om van tevoren een aantal bruikbare websites op te zoeken waar leerlingen gericht zoeken. Wil je dat leerlingen aan de gang gaan met een eigen onderzoeksvraag binnen een bepaald thema? Over-
18
weeg dan om een portal te maken: een brede verzameling websites over dat thema waar veel verschillende informatie te vinden is (zie bv. De Vries, 2004). En bedenk dat niet elke vraag geschikt is voor internet; voor sommige vragen kun je beter andere bronnen gebruiken. • Maak voor jezelf ook een keuze tussen kennis als doel (leerlingen leren wat over een bepaald onderwerp) en vaardigheden als doel (leerlingen leren kritisch om te gaan met internetinformatie). • Laat leerlingen zoveel mogelijk zelf ervaren dat ze bepaalde internetvaardigheden nodig hebben. Als je een individueel werkstuk maakt dat alleen door de docent gezien wordt, is het voor een leerling heel makkelijk om gewoon informatie over te n emen zonder je af te vragen of het wel bruikbaar en ‘waar’ is. Het is wel niet de bedoeling maar niemand heeft daar last van; je krijgt hoogstens een lager cijfer. Dat wordt anders als je iets maakt wat echt gebruikt gaat worden, door andere leerlingen, door ouders,
door mensen in de buurt. Stel je voor dat je als klas samen een voorlichtingsbrochure maakt over gezond eten. De brochure wordt als schoolkrant onder een breed publiek verspreid. Dan kun je als docent veel beter laten zien waarom de informatie die daarin staat, niet alleen leuk geschreven en goed leesbaar moet zijn, maar ook moet kloppen (zie ook Kuiper, 2006). Als leerlingen zelf producent worden van informatie, komen ze in een andere rol die als vanzelfsprekend andere vaardigheden van hen eist. • Kinderen lijken aardig goed in te zien dat er websites zijn zijn die duidelijk gericht zijn op het maken van reclame voor een bepaald product (Kuiper, 2007). De mooie animaties op de website van Lego of de gezonde mensen op de website van McDonalds doorzien ze vaak wel. Samen een aantal voorbeelden van meer informatieve websites bekijken kan hen inzicht geven in het feit dat álle websites een auteur hebben met een bepaalde bedoeling – of dat nu is om lid te worden van een politieke partij of van het Wereldnatuurfonds, om geld te geven aan het Astmafonds of de Dierenbescherming, of om je te laten zien hoe (on)gezond het eten van vlees is. Voorbeelden te over, en met behulp van een beamer eenvoudig de klas in te brengen. • Een simpele geheugensteun bij het werken op internet zijn de twee B’s
en de twee W’s: je vraagt je eerst af Wie de website heeft gemaakt en Waarom die website is gemaakt. En dan bepaal je of de informatie Betrouwbaar en Bruikbaar is (zie ook www.marant.nl/surfplank). Algemene richtlijnen voor ‘goede websites’ zijn dus niet te geven! • Houd rekening met wat leerlingen al doen en kunnen! Verbieden of afraden van het gebruik van Google heeft weinig zin als kinderen het gewoon thuis doen. Dat geldt ook voor het benadrukken van het nut van kinderzoekmachines: leerlingen hebben snel in de gaten dat je die niet voor alle onderwerpen kunt gebruiken.
Suggesties voor internetgebruik in het voortgezet onderwijs • In het voortgezet onderwijs is het om twee redenen lastiger om aandacht te besteden aan ‘webwijsheid’ dan in het basisonderwijs. Ten eerste zijn de leerlingen inmiddels zo ervaren en handig met internet dat ze zelf het idee hebben niks meer te hoeven leren op dat gebied. Ten tweede zorgt de vakkenstructuur voor een versnippering van aandacht en tijd. De aandacht voor internetgebruik komt dan vaak eerder van de mediathecaris dan van de docenten. • Toch lopen ook in het voortgezet onderwijs docenten vaak tegen dezelfde problemen aan als in het basisonderwijs. Sommigen doen daar
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
19
op eigen initiatief wat aan, maar vaak ontbreekt daarvoor ook de tijd. Dat betekent dat het van belang is dat kritisch omgaan met internet schoolbreed als belangrijk beschouwd wordt. Maar ook individuele docenten kunnen het onderwerp verwerken in hun vakken. Met name vakken als Nederlands, geschiedenis, maatschappijleer en aardrijkskunde en biologie zijn daar geschikt voor. • Realiseer je welke plaats internet in het dagelijks leven van leerlingen inneemt. Veel aspecten van internet die leerlingen zelf graag doen (MSN, een website maken, bloggen, muziek downloaden, Youtube, Myspace, spelen van online games zoals World of Warcraft) hebben geen plaats in het onderwijs. Dat kan gaan wringen op het moment dat docenten een ‘schools’ gebruik van internet vragen: informatie zoeken omdat dat voor school moet, volgens op school geldende normen. Wees je daarvan bewust als docent: blijf met leerlingen vooral ook in gesprek over wat zij graag op internet doen. Erken de vaardigheden die ze bezitten, en heb inzicht in de verschillen tussen gebruik van internet thuis en op school. • Net als in het basisonderwijs zijn de regels voor internetgebruik vaak wel duidelijk voor leerlingen, maar is het de kunst om het belang van die regels te laten zien. Dat kan wel in wat
20
andere termen: knippen-en-plakken wordt plagiaat. Een discussie in een les Nederlands over copyright, plagiaat en aanverwante termen is dan een manier om leerlingen het belang daarvan te laten inzien. • Ook in het voortgezet onderwijs is het belangrijk dat leerlingen de rol krijgen van auteur van informatie die door anderen gebruikt kan worden. Laat leerlingen voor bijvoorbeeld het vak geschiedenis eens iets anders doen dan het ‘gewone’ werkstuk schrijven. Geef ze de opdracht om in groepjes een database te maken rond een bepaald onderwerp die door andere leerlingen gebruikt kan worden. Dat kan aanleiding zijn om eens goed met elkaar te kijken waar een dergelijke database aan moet voldoen: welke criteria hanteer je bij het selecteren van websites? Voor welke doelgroep maak je de database en wat betekent dat voor die criteria? Hoe beoordeel je of een website geschikt is? Een dergelijke opdracht is in aangepaste vorm ook geschikt voor groep 7 of 8 van het basisonderwijs. • Een vergelijkbare maar meer kleinschalige, individuele opdracht is om in plaats van een werkstuk te maken, alleen een verzameling internetbronnen rond een onderwerp te zoeken. Die bronnen moeten dan wel voorzien worden van een toelichting waarin de leerling aangeeft waarom dit een relevante en betrouwbare bron is.
Daaraan vooraf kan een klassikale les gaan met discussie over de criteria die je daarbij hanteert. Ook deze opdracht kan gebruikt worden in de bovenbouw van het basisonderwijs. • Laat leerlingen een les maken voor kinderen van een basisschool in de buurt over kritisch internet gebruiken. Wat moet er allemaal in zo’n les? Op welke manier kun je daar aandacht aan besteden? Door een andere rol in te nemen, spreek je leerlingen aan op wat ze zelf weten en beheersen op internetgebied. Bovendien roept een dergelijke opdracht discussie op over wat dat nu eigenlijk is, kritisch internet gebruiken.
• Geef leerlingen in tweetallen of kleine groepjes de opdracht om twee websites over eenzelfde onderwerp te beoordelen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid; één website is een serieuze website, de andere is ofwel een ‘hoax’ (een fake-website) ofwel een discutabele website (onderwerpen als de Tweede Wereldoorlog of Martin Luther King zijn daar – helaas – goede onderwerpen voor). Laat ze met behulp van een beamer een korte presentatie houden over hun bevindingen, met aansluitend discussie.
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
21
Wat weten we nu en hoe verder? Een samenvatting Internet is een andersoortige onderwijs kundige tool dan traditionele informatiebronnen. Verschillen zitten vooral in de omvang, structuur, actualiteit, toegankelijkheid, hypertext en visueel karakter. Wat zijn de gevolgen van deze kenmerken? Kinderen ‘verdwalen’ vaak op internet. Het feit dat je met weinig moeite toegang krijgt tot veel informatie geeft de illusie dat het internet ‘makkelijk’ bruikbaar is. Door de hoeveelheid informatie die te vinden is denken leerlingen ook vaak dat ze veel weten als ze de informatie gevonden hebben. Leren vereist echter dat kinderen wat met informatie ‘doen’, zodat het kan leiden tot kennis en inzicht. Zodra leerlingen informatie gelijk schakelen aan kennis, ervaren docenten een probleem. Vaak zien leerlingen internet als een autoriteit en missen ze vaardigheden om websites kritisch te beoordelen. Een duidelijke lineaire structuur ontbreekt vaak op websites, geduld bij het zoeken naar informatie op websites is dus van belang. Vaak selecteren kinderen een site op basis van plaatjes. Dit betekent dat kinderen wel in staat moeten zijn om de betekenis van visuele elementen te kunnen beoordelen en begrijpen. Grofweg kun je stellen dat drie soorten vaardigheid deel uitmaken van ‘webwijsheid’: zoekvaardigheden, leesvaardigheden en beoordelingsvaardigheden. Webwijsheid gaat verder dan de onderwijssituatie. Leerlingen hebben
22
het nodig om goed te kunnen functioneren in de huidige informatiesamenleving. Webwijsheid is te zien als een onderdeel van het bredere mediawijsheid en dient goed burgerschap. Hoe kun je als school aandacht besteden aan de genoemde vaardigheden? Dit kan o.a. door het internet ten dienste van een opdracht of taak te gebruiken en niet als doel op zich. Maar ook door duidelijke eisen aan internetgebruik te stellen en zoekstrategieën in de les met gebruik van beamer of smartboard te bespreken. Daarnaast is het belangrijk als docent te bedenken welke functie internet in de les heeft. Laat leerlingen zien dat alle websites een auteur hebben met een bepaalde bedoeling. Een geheugensteun voor het werken met internet zijn de twee B’s en de twee W’s: Wie (wie heeft de website gemaakt?), Waarom (waarom is de website gemaakt?), Betrouwbaar (is de informatie betrouwbaar?), Bruikbaar (kan ik de informatie gebruiken?). Daarnaast is het belangrijk te realiseren dat op school het internet vaak anders gebruikt wordt dan thuis.
Toekomstige ontwikkelingen Internet verandert sneller dan onderzoekers en ontwikkelaars kunnen bijbenen. Dat betekent ook dat het ontwikkelen van een ‘methode webwijsheid’ weinig zinvol is. Docenten zullen deels hun eigen creativiteit moeten gebruiken
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
23
Praktische handvatten
om de bovenstaande tips en ideeën vorm te geven. Een website die je aan het begin van het jaar zo goed hebt kunnen gebruiken, kan immers een half jaar later verdwenen of veranderd zijn. Dat betekent ook dat het vooral gaat om het vasthouden en ontwikkelen van de rode lijnen: wat wil je leerlingen leren en waarom? Hoe sluit je aan bij de manier waarop leerlingen buiten school met internet bezig zijn? En hoe richt je je onderwijs zo in dat leerlingen echt ‘webwijzer’ worden? Onderzoekers en ontwikkelaars kunnen docenten daarbij ondersteunen door samen met hen te zoeken naar bruikbare antwoorden in de eigen praktijk. Deze brochure kan daarbij dienen als een vertrekpunt.
Vraagstukken Kennisrotonde De Kennisrotonde is een virtuele rotonde van Kennisnet. PO- en VOscholen kunnen hier ict-vragen indienen. Sluit u aan bij deze vraagstukken en deel in de kennis. Ga naar www.kennisrotonde.nl voor meer informatie over andere vraagstukken.
24
Handige internetadressen: een selectie • www.ictenonderwijs.nl. De website van Margreet van den Berg, adviseur op het gebied van onderwijs en ict. Een praktische en inzichtelijke website voor zowel docenten als leerlingen, met veel informatie en tips over goed gebruik maken van internet. • Bij het Ruud de Moorcentrum van de Open Universiteit is in 2005 een publicatie verschenen over informatievaardigheden in het voortgezet onderwijs: Door de bomen het bos. Het kan een boekje worden gedownload en besteld via www.ou.nl/rdmc. • Centrum voor educatieve dienstverlening Marant heeft een website ontwikkeld waar leerlingen kunnen kennismaken met allerlei aspecten van kritisch internetgebruik: www.marant.nl/surfplank. De ondersteuning van de leerkracht is niet vrij toegankelijk; informatie over toegang via www.marant.nl. • www.big6.com. Big6 is een met name in de VS veel gebruikte benadering voor het aanleren en gebruiken van aan internet gerelateerde informatievaardigheden. Veel aandacht voor onderzoeksvaardigheden en probleem oplossen, en voor het gebruik van internet op school. Uitgebreide website met veel voorbeelden. • Stichting ReklameRakkers/MediaMakkers richt zich onder meer op het
•
•
•
•
bevorderen van mediawijsheid bij leerlingen van basis- en voortgezet onderwijs. Via de stichting kan lesmateriaal opgevraagd worden en meer informatie over de onlangs ontwikkelde opleiding tot mediacoach: www.reclamerakkers.nl. www.webdetective.nl is een door de Openbare Bibliotheek Overijssel ontwikkelde handleiding (voor leerlingen VO) over kritisch omgaan met internetbronnen, met praktische oefeningen. www.webquest.org; www.webkwestie.nl. Een webquest is een onderzoeksgerichte opdracht waarbij een groot deel van de informatie afkomstig is van internetbronnen. Een webquest is niet primair gericht op het kritisch leren omgaan met internet, maar kan daarvoor wel worden gebruikt. De publicatie Mijn leerling online van Justine Pardoen en Remco Pijpers gaat in op allerlei aspecten van internetgebruik in het (basis)onderwijs, waaronder veiligheid en het ont wikkelen van een kritische houding. De website mijnleerlingonline.nl is gelinkt aan Planet Internet (www.planet.nl) en wordt ondersteund door KPN. De website bevat veel verwijzingen naar bruikbare internetbronnen. In Nederland heeft het Expertise centrum Nederlands een cd-rom uitgebracht over het integreren
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
25
Verwijzingen en geraadpleegde bronnen van taal en zaakvakken met behulp van webquests: zie www.taalonderwijs.nl. • Er zijn op internet veel checklists te vinden voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van internetinformatie. De al genoemde Webdetective bevat zo’n lijst, een voorbeeld van een Engelstalige bron is www.quick.co.uk. Heel handig maar realiseer je goed dat webwijsheid juist impliceert dat leerlingen zèlf leren nadenken over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van internetinformatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat je websites van bedrijven niet zonder meer classificeert als ‘onbruikbaar’, en dat leerlingen inzien dat vrijwel alle informatie op internet een bepaald, al dan niet commercieel, doel dient. De genoemde checklists zijn vooral bruikbaar bij het (leren) onderscheiden van soorten internetinformatie en kunnen een goed opstapje vormen voor discussies met leerlingen. • www.iksurfveilig.nl: een website over veilig internetgebruik voor kinderen met specifiek aandacht voor het Diploma Veilig Internet.
Literatuur Boschma, J. & Groen, I. (2006). Generatie Einstein: slimmer, sneller, socialer. Communiceren met jongeren van de 21e eeuw. Amsterdam: Pearson Education. Coiro, J. (2003). Reading comprehension on the Internet: Expanding our understanding of reading comprehension to encompass new literacies. The Reading Teacher, 56(6). http:// www.readingonline.org/electronic/ elec_index.asp?HREF=rt/2-03_column/ index.html. Coiro, J., & Dobler, B. (2007). Exploring the online reading comprehension strategies used by sixth-grade skilled readers to search for and locate information on the Internet. Reading Research Quarterly, 42(2), 214-257. Gree, H. & Hannon, C. (2007). Their space. Education for a digital generation. London: Demos. Te downloaden via www.demos.co.uk. Hoffman, J.L., Wu, H.-K., Krajcik, J.S. & Soloway, E. (2003). The nature of middle school learners’ science content understandings with the use of online resources. Journal of Research in Science Teaching, 40(3), 323-346. Kuiper, E., Volman, M. & Terwel, J. (2005). The Web as an information
26
resource in K-12 education: strategies for supporting students in searching and processing information. Review of Educational research, 75(3), 285-328. Kuiper, E. (2006). Kritisch internet leren gebruiken in de bovenbouw. Zone, Tijdschrift voor Ontwikkelingsgericht Onderwijs, 5(3), 8-11. Kuiper, E. (2007). Teaching Web literacy in primary education. Proefschrift. Amsterdam: Vrije Universiteit. Kuiper, E. & Volman, M. (in press). The Web as a source of information for students in K-12 education. In: D. Leu, J. Coiro, M. Knobel & C. Lankshear (Eds.), Handbook of Research in New Literacies. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Ass. Laurillard, D. (1998). Multimedia and the learner’s experience of narrative. Computers & Education, 31, 229–242. Leu, D.J., Jr., Kinzer, C.K., Coiro, J., & Cammack, D.W. (2004). Toward a theory of new literacies emerging from the Internet and other information and communication technologies. In R.B. Ruddell, & N. Unrau (Eds.), Theoretical models and processes of reading (5th ed., pp. 1570-1613). Newark, DE: International Reading Association. Download op: http://www.readingonline.org/ newliteracies/lit_index.asp?HREF=leu/ index.html.
Wat weten we over... webwijsheid in het PO en VO?
27
Loveless, A., DeVoogd, G. L., & Bohlin, R. M. (2001). Something old, something new… Is pedagogy affected by ICT? In A. Loveless & V. Ellis (Eds.), ICT, pedagogy and the curriculum: Subject to change (pp. 63–83). London: Routledge Falmer. Metzger, M.J., Flanagin, A.J. & Zwarun, L. (2003). College student Web use, perceptions of information credibility, and verification behavior. Computers & Education, 41, 271-290. Pritchard, A. & Cartwright, V. (2004). Transforming that they read: helping eleven-year-olds engage with Internet information. Literacy, 38(1), 26-31. Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid. De ontwikkeling van nieuw burgerschap. Den Haag: Raad voor Cultuur. Shenton & Dixon 2003 Shenton, A.K. & Dixon, P. (2003). A comparison of youngsters’ use of CD-ROM and the Internet as information resources. Journal of the American Society for Information Science and Technology, 54(11), 1029-1049.
Sorapure, M., Inglesby. P., & Yatchisin, G. (1998). Web literacy: Challenges and opportunities for research in a new medium. Computers and Composition, 15, 409–424. Sutherland-Smith, W. (2002). Weaving the literacy Web: Changes in reading from page to screen. The Reading Teacher, 55(7), 662–669.
Colofon
Veen, W. & Jacobs, F. Leren van jongeren. SURF-reeks nr. 10. Te downloaden via www.surf.nl. Vries, B. de (2005). Opportunities for Reflection: E-mail and the web in the primary classroom. Proefschrift. Universiteit Twente. Wallace, R.M., Kupperman, J., Krajcik, J. & Soloway, E. (2000). Science on the Web: students on-line in a sixth-grade classroom. The Journal of the Learning Sciences, 9(1), 75-104.
Tekst Els Kuiper, Vrije Universiteit Amsterdam Uitgave Stichting Kennisnet Opmaak GOfor Design Druk OBT BV, Den Haag In opdracht van Kennisnet www.kennisnet.nl www.kennisrotonde.nl Copyright: Stichting Kennisnet, februari 2008 Overname- indien niet voor commerciële doeleinden- is toegestaan onder bronvermelding.
28
Stichting Kennisnet
POSTADRES Postbus 778 2700 AT Zoetermeer BEZOEKADRES Paletsingel 32 2718 NT Zoetermeer
02.2008
T 0800-KENNISNET F (079) 321 23 22 E
[email protected] www.kennisrotonde.nl
www.kennisnet.nl