KAPELLEN IN LONDERZEEL
KAPELLEN IN GROOT LONDERZEEL I
Inleiding
II
Ontstaan en cultuurhistorische context van kapellen 1. Inleiding 2. De theorie van Celis 3. Een afwijkende visie 3.1.
Kleine sacrale gebouwen 3.1.1. Kelten 3.1.2. Germanen 3.1.3. Romeinen
3.2.
Kapellen of kruisen
4. De christelijke inbreng bij het ontstaan van kapellen 4.1.
Christelijke cultusplaatsen
4.2.
Etymologie
4.3.
Kapellen en heilige plaatsen volgens het kerkelijk recht
4.4.
Cultusplaatsen en het kerkelijk recht
4.5.
Kapellen en privé-kapellen
4.6.
Heiligdommen
5. Kapellen door de eeuwen heen 6. Historische betekenis van kapellen III
Mariabeelden 1. Maria, een biografie 2. De voornaamste Mariafeesten 3. Types en titels 4. Iconografische elementen 5. Regnum Mariaekapelletjes
IV
Geneesheiligen 1. Amandus van Gent 2. Heilige Jozef 3. Heilige Christophorus 4. Heilige Genoveva van Parijs 5. Cornelius van Rome 6. Lucia van Syracuse 7. Gaugericus van Cambrai-Arras
V
Enkele kerkelijke begrippen
VI
Kapellen in Londerzeel 1. Bergkapel 2. Kruisweg 3. Kapel Hoefsmidstraat 4. Kapel Onder de Linden (Kouterbaan) 5. Sint Annakapel (Kouterbaan) 6. Groenhofkapel 7. Lammersdreefkapel (Marselaer) 8. Schranskapel (Ursene) 9. Antoniuskapel (Topmolen) 10. Mariakapel (Breendonkstraat) 11. Kapel van het Heilig Bloed (Meerstraat) 12. Onze Lieve Vrouw van Lourdes (Geerakker) 13. Onze Lieve Vrouwkapel (Klein Holland) 14. Mariakapel (Kasteelstraat) 15. Drietorenkapel (Kasteelstraat) 16. Kapel De Linde (Linde) 17. Kapel Onze Lieve Vrouw van de Vrede (Molenstraat) 18. Onze Lieve Vrouwkapel (Over de Beek) 19. Sint Genovevakapelletje 20. Kapel Diepensteyn (Watermolenstraat) 21. Mariakapel (Smisstraat) 22. Kapel Onze Lieve Vrouw van Smarten (Heide) 23. Kapel Onze Lieve Vrouw ter Nood (Bouw) 24. Kapel Onze Lieve Vrouw ter Nood (Mattestraat) 25. Kapel Onze Lieve Vrouw van Lourdes (Zwaluwstraat) 26. Mariakapel (Handelsstraat)
VII
Bibliografie
I
Inleiding
Kapellen en ander historisch erfgoed zijn meer dan welk ander onderdeel van ons patrimonium verweven met de plaatselijke gemeenschap. Zo is een kapel er nooit zomaar gekomen, maar werd ze opgericht ter nagedachtenis van een overledene, omwille van een bijzondere gebeurtenis, als dank voor een genezing… Individuen, verenigingen, buurten… nemen de zorg op zich en staan, soms reeds eeuwenlang, in voor het regelmatig onderhoud en beheer ervan. Hierdoor hebben de kapellen een groot maatschappelijk draagvlak. Kapellen en klein historisch erfgoed zijn zeker geen fenomenen uit het verleden, maar hebben ook een actuele betekenis. Denken we maar aan herdenkingstekens voor de vele verkeersslachtoffers die we langs een groot aantal wegen zien opduiken. Spijtig genoeg hebben ze een weinig duurzaam karakter. Kapellen staan verspreid in ons landschap. Dit is enerzijds een sterke troef maar maakt hen anderzijds ook bijzonder kwetsbaar. Om tot een ruimtelijke integratie te komen, is een inventarisatie een eerste vereiste. II I
Ontstaan en cultuurhistorische context van kapellen Inleiding
Voor de onderstaande tekst baseerden wij ons hoofdzakelijk op een publicatie van Hans Geybels, historicus en theoloog aan de KU Leuven. Over de oorsprong van kapelletjes bestaat behoorlijk wat onzekerheid. De enige gangbare theorie dateert uit de 19e eeuw en werd naar voor gebracht door volksdeskundige Gabriël Celis. Hij tracht zoveel mogelijk gebruiken te situeren in een continuïteit van beschavingen. Hij erkent slechts weinig breuklijnen in de overgang van de ene cultuur naar de andere. De hedendaagse wetenschap plaatst vraagtekens bij deze theorie. Men tracht elk geval te bestuderen. Men stelt vaak vast dat er in sommige gebruiken meer of minder sprake is van continuïteit. II De theorie van Celis De geschiedenis van de Bijbel leert ons dat voor elke belangrijke gebeurtenis een altaar voor Jahwe werd opgericht en het Joodse herdersvolk laat bij migratie het heiligdom “tot getuigenis” van de doortocht bestaan. Het is dikwijls niet meer dan een opeenstapeling van stenen bij wijze van primitief altaar (mountjoie). Het gaat meestal om heuveltjes of steenhopen op heuveltoppen, af en toe geassocieerd met een godheid of met afgestorvenen. Het zijn mijlpalen voor de reizigers en bedevaarders waaraan later kapelletjes worden toegevoegd waarin het beeld wordt geplaatst van de heilige aan wie de bedevaart is gewijd. Dezelfde redenering kan gevolgd worden voor de kapelletjes in de velden en tegen de gevels van hoeven. Celis is ervan overtuigd dat de mens een natuurlijke drang voelt om zich tot een bovennatuurlijk wezen te wenden wanneer hij in nood is en dat hij die beschermer op een tastbare wijze wilt bedanken bij bekomen hulp. Celis stelt vast dat de Romeinen hun huisgoden (lares familiares) aan de haard opstelden en er dagelijks offers voor brachten. In het veld plaatsten ze lares conpitales als beschermers van hun land. Daarnaast belicht Celis het mijlpaaltype. Dit type kapel vindt men ook terug in onze gewesten. Het is een zuil van aarde of baksteen met erboven een kleine nis (waarin
een beeldje staat), dikwijls bekroond met een ijzeren kruisje; hieruit mag men volgens Celis besluiten dat de Romeinen tijdens hun bewind in ons land mijlpalen met godenbeelden langs de banen hebben opgericht. Wanneer de eerste predikers nadien het christendom komen verkondigen, vervangen zij deze afgodenbeelden door een nisje met een heiligenbeeld. Bij het oprichten van nieuwe heiligdommen wordt deze vorm van kapelletjes overgenomen. Met het optreden van de missionarissen in onze gewesten ontstaan ook de boomkapelletjes. Men gaat er immers van uit dat de Germanen hun goden aanbaden in de bossen of naast de bronnen. De christelijke missionarissen vernietigen niet altijd de heiligdommen zelf, maar wel de heidense inhoud. Ze koesteren de heilige cultusplaatsen dan door het aanbrengen van een kruisbeeld of een heiligenbeeld in de takken of de holte van een boom of naast de bron. Boomkapelletjes liggen volgens Celis dan ook aan de oorsprong van vele bedevaartplaatsen. Waarom gelovigen boomkapelletjes bij de ingang van wouden en kruiswegen hangen, heeft een bijzondere reden. In de middeleeuwen is het reizen langs de wouden zeer gevaarlijk. Talrijke roversbenden houden zich schuil om de eenzame reiziger aan te vallen, te beroven en eventueel om het leven te brengen. Vrome gelovigen hangen daarom bij de ingang van een woud een Mariabeeld in een kastje. Het gebruik van stenen kapelletjes gaat volgens Celis terug tot de 14 e eeuw. Het fortuin van een landman is immers broos en kan in een oogwenk teniet gedaan worden. Zijn hoop en vertrouwen liggen dan ook bij de hemelse beschermheiligen. Hierin ligt de oorsprong van de zo talrijke kapelletjes in de landbouwgebieden. III Een afwijkende visie. Professor H. Geybels is van oordeel dat de visie van Celis tal van waardevolle elementen bevat, maar te snel conclusies trekt. Om het ontstaan van kapellen te verklaren moeten wij volgens hem een onderscheid maken tussen twee soorten van kapellen en dus ook twee verschillende pistes van ontstaan. In de eerste plaats zijn er de grote kapellen, waaruit de kapelanies groeien en die vergelijkbaar zijn met kleine kerken. Ze worden gebouwd indien de hoofdkerk te veraf is of de parochiegemeenschap te groot is. In de tweede plaats zijn er de kapellen die nooit officiële cultusgebouwen geweest zijn. Twee ontwikkelingen leiden derhalve tot het ontstaan van kapellen: enerzijds de ontwikkeling van de officiële capella in het christendom en anderzijds het algemeen antropologische gegeven van het kleine sacrale bouwwerkje in de religie. 3.1.
Kleine sacrale gebouwen
Zowel in voorchristelijke als niet-christelijke godsdiensten treffen we naast de officiële cultusplaatsen het bestaan van kleine sacrale gebouwen aan. Dikwijls gaat het om niet-officiële cultusplaatsen die onmiddellijk ten dienste staan van de religieuze behoeften van lokale gemeenschappen. Kapellen mogen beschouwd worden als de christelijke variant van dit ruim verspreid fenomeen. We gaan na welke volkeren deze cultusplaatsen in onze gemeenten gebruiken in de periode die het christendom voorafgaat. 3.1.1.
Kelten
Enkele vondsten van Keltische luxeproducten wijzen erop dat leden van de lokale Vlaamse elite contacten onderhielden met Kelten in West- en Centraal Europa. In onze regio ten noorden van het gebied dat loopt van de Somme via Luxemburg naar de Main treft men slechts zelden Keltische toponiemen aan.
Bewaarde teksten over cultusplaatsen van de Kelten suggereren een open ruimte die als heilige plaats is afgebakend. De plaatsen duiken pas op van de 1ste eeuw na Christus in de werken van Romeinse auteurs. De gebruikelijke term waarmee de Keltische cultusplaatsen worden aangeduid is ‘nemeton’ (heilig woud). Andere betekenissen die aan dit woord worden gegeven zijn onwald heiligdom of klein schrijn. Onzekerheid troef dus inzake de Keltische cultusplaatsen. Naast wouden, bossen en bomen worden waters, moerassen en bronnen het vaakst aangehaald als typische Keltische cultusplaatsen. Archeologisch is er geen enkel onomstotelijk bewijs voor de Keltische bronnencultus. Het Keltische gebruik van bronnen vóór de Romeinse verovering steunt dan ook op het goed gedocumenteerde gebruik van dergelijke bronnen na de Romeinse veroveringen. Algemeen wordt aangenomen dat een doorsnee Keltische cultusplaats van de late IJzertijd een afgebakend terrein was dat omheind werd met een gracht of een palissade. In de grachten werden offergaven gedeponeerd. Een verband tussen een christelijk kapelletje en een Keltische cultusplaats ligt dus niet voor de hand. 3.1.2.
Germanen
Vanaf de 2de eeuw voor Christus constateert men in de Nederlanden en in NoordWest-Duitsland een intense Germanisering. In Vlaanderen steken in 406 grote groepen Germanen de bevroren Rijn over zonder op veel Romeinse weerstand te stuiten. De bronnen over de Germaanse religie zijn schaars en ook de archeologie leert niet veel over hun godsdienst. Vermoedelijk sluit de Germaanse godsdienst van bij de aanvang aan bij de Keltische. Via Tacitus en de archeologie weten we wel dat de Germaanse godsdienst heilige plaatsen en tempels kent, maar de interpretatie van de historische bronnen is niet eenvoudig. Archeologisch kan aangetoond worden dat de Germanen vermoedelijk dan wel geen stenen, maar toch houten cultusplaatsen kennen. Het gaat daarbij niet uitsluitend om overdekte tempels maar ook over stellages of zuilen. Op enkele uitzonderingen na kennen de meeste Germaanse volkeren waarschijnlijk geen tempel. Zoals bij talloze andere volkeren uit de Oudheid is het graf een belangrijke heilige plaats voor de Germanen. Het graf is immers de woonplaats van de overledene en men kan er in contact komen met de onderwereld. Een andere plaats waar men in contact kan komen met de geesten van de onderwereld zijn kruispunten. Het gebruik om de geesten te ondervragen bestaat erin een ganse nacht bij een kruispunt te zitten, gehuld in de huid van een pas geslacht rund. Kruispunten blijven nog lang na de kerstening belangrijke plaatsen en houden mogelijk verband met het ontstaan van kapelletjes. In de christelijke periode worden tal van rituelen verboden die waarschijnlijk verwijzen naar gebruiken van onze Germaanse voorouders. Het meest veroordeelde cultusmonument is het offer bij de bomen, bronnen, stenen of rotsen en op bergtoppen. De offers zijn niet bestemd voor de stenen etc… maar voor de goddelijke krachten die er op een bijzondere manier in aanwezig zijn. 3.1.3.
Romeinen
De invloed van de Romeinen op de religieuze volkscultus is groter geweest dan die van de kelten en de Germanen. De belangrijkste Romeinse sacrale plaats is de tempel (templum) waarvan de bouwplaats wordt aangewezen door Jupiter. De god maakt zijn mening kenbaar aan priesters die vervolgens een speciaal ritueel voor de
bouw uitvoeren. Wil het gebouw of terrein als sacrale plaats erkend worden dan moet het daartoe geheel of gedeeltelijk gewijd worden. Een bijzondere plaats op het cultusterrein wordt ingenomen door de tempel. Dit is meestal een vierkantig gebouw dat aan één kant geopend is, maar het kan ook gewoon een afgebakend terrein zijn. In Rome is iets dus niet intrinsiek heilig, maar wordt iets pas heilig na een menselijke beslissing. Buiten de steden liggen vaak privé-initiatieven van grootgrondbezitters aan de basis van de oprichting van kleine heiligdommen. Zij dienen enkel de noden van de plattelandsgemeenschap rond die grondheer. Hier en daar staan buiten de steden ook belangrijke publieke tempels van bovenlokaal belang die bedevaarders aantrekken. Meestal bevinden ze zich langs grote verkeersaders. De Romeinen gebruiken voornamelijk de term sacrarium voor dergelijke eerder kleine privéheiligdommen. Het verkleinwoord voor sacrarium is sacellum, dat vanaf de Middeleeuwen “kapel” zal beteken. Talrijke Romeinse tempeltjes worden ten tijde van de kerstening niet afgebroken, maar geïntegreerd in christelijke cultusplaatsen. Andere sacrale plaatsen van de Romeinen zijn meer natuurgebonden: heilige wouden, grotten, meren en bronnen. Bij open plekken in bossen en bronnen worden soms kleine tempeltjes gebouwd om de heiligheid van de plaats te markeren. Een belangrijk deel van de kleine cultusplaatsen bij de Romeinen bevindt zich op kruispunten (concepta). Kruispunten als gevaarlijke, behekste of sacrale plaatsen zijn legio in het volksgeloof. De Romeinen hangen kleine amuletten in de vorm van mensen, maskers of simpelweg balletjes (pilae) in bomen of in deurgaten. Wanneer die op kruispunten worden gehangen worden de amuletten maniae genoemd. De Romeinen bouwen aan de kruispunten ook kleine torens voor de laren. De laren beschermen de volledige eigendom van de Romeinse boeren en niet enkel het huis. De kapellen van christenen zijn dus geen nieuwe uitvinding maar bouwen verder op verschillende tradities, vooral op de Romeinse. Kapellen zijn dus niet ontstaan uit een steenhoop waarop later een kruis werd gezet en nog later een stenen gebouwtje. Het gaat ook niet altijd om Keltische of Germaanse bronnen waar een stenen kapel werd bijgebouwd of om één of anderen heilige boom waarin een Mariabeeldje werd gehangen. Twee dingen moeten duidelijk worden. Vooreerst dat de traditie van kleine, sacrale gebouwtjes in het westen sterk meebepaald is door de Romeinse invloed op de plaatselijke godsdiensten, zowel natuurgodsdienstelijke als christelijke. Ten tweede: kleine sacrale gebouwtjes – hetzij kruisen of kleine architecturale constructies – worden om verschillende redenen opgericht en de ontstaansgeschiedenis van elke kapel, voor zover nog te achterhalen is, dient apart geschreven te worden. 3.2
Kapellen of kruisen
Een blik op de 16de en 17de eeuwse kaarten toont een fenomeen waarmee we nu niet langer vertrouwd zijn, namelijk een omvangrijke hoeveelheid grote kruisen in het landschap. Dit blijft zo tot in de 18de eeuw. Deze eeuw lijkt voor Vlaanderen wel een scharnierperiode geweest te zijn. Het aantal kruisen neemt dan ineens kwantitatief af, maar het aantal kapellen stijgt gevoelig.
Voor het onderzoek naar de kruisen zijn we aangewezen op studies die de situatie in Bretagne en Nederlands Limburg belichten. In Bretagne dateren de eerste grote kruisen in steen al uit de 9 de eeuw. Ze fungeren als duidelijke christelijke symbolen tegenover de heidense megalithische cultusplaatsen. Veel auteurs menen dat de christelijke missionarissen de Keltische (en Germaanse) cultusplaatsen enkel moesten kerstenen door het aanbrengen van christelijke symbolen. Deze visie moet gecorrigeerd worden; er is intussen reeds voldoende aangetoond dat beide stenen monumenten, zowel kruisen als megalieten, nog lange tijd naast elkaar hebben bestaan. De connecties met het heidendom situeren zich in het feit dat de kruisen werden opgetrokken op welbepaalde plaatsen, namelijk op kruispunten. Aanvankelijk staan op deze plaatsen grote stenen en kruisen naast elkaar. Pas later worden op de heidense stenen christelijke symbolen aangebracht. Kruisen worden meestal opgericht door religieuzen, niet om heidense cultusplaatsen te kerstenen maar als expliciete verwijzing naar het christendom in het algemeen. Bijgevolg worden ze dikwijls opgetrokken lang wegen die naar christelijke cultusplaatsen leiden. Een andere belangrijke vorm van wegkruisen situeert zich in Nederlands Limburg in de 17de eeuw. In diezelfde eeuw komen naast kruisen ook kapelletjes erg in trek. Vermoedelijk houdt dit verband met het feit dat de Mariaverering onder invloed van de Contrareformatie een hoge vlucht kent en men dus zoekt voor alternatieven voor de kruisen: ofwel plaatst men het heiligenbeeld in een boom, ofwel bouwt men een kapelletje. Uit de studies van andere regio’s kunnen geschiedkundigen gegevens putten in verband met de verschillende types van losstaande kruisen en de datering ervan. Alvorens de losstaande kruisen te dateren, staan we eerst stil bij de diverse soorten kruisen die in de Middeleeuwen opgericht worden, want kruisen bevinden zich vanaf dat ogenblik overal: langs wegen en velden, op kruispunten en kerkhoven, bij bronnen enzovoort. Dat lijkt op het eerste gezicht een anarchie, maar niets is de Middeleeuwen vreemder dan anarchie. Elk kruis staat bijgevolg met een bepaalde reden op een bepaalde plaats. Het zetten van een kruis beantwoordt aan strikte religieuze regels of aan lokale gewoontes: men treft steeds hetzelfde type kruis aan op vergelijkbare plaatsen, daar gezet om vergelijkbare redenen als op andere plaatsen. Indien men bij bepaalde kruisen voor een raadsel staat en de oorsprong niet meteen kan achterhalen, moet daar een reden voor zijn die niets met het kruis te maken heeft: het kruis kan verzet zijn of de weg waar het naast stond, werd verlegd of het kerkhof waarop het fungeerde is verdwenen… Op de meeste plaatsen zijn die redenen niet eens de hoofdoorzaak om een kruis te verplaatsen, maar laat men het kruis gewoon verdwijnen: een of andere weg wordt verbreed en het kruis wordt achteraf niet meer teruggeplaatst. Er zijn verschillende soorten kruisen. We geven hieronder een kort overzicht: - Wegkruisen: In veel gevallen vervangen ze de oude Romeinse mijlpalen, die symbool staan voor de uitbreiding van de geciviliseerde wereld. Net zoals de Romeinse mijlpaal aangeeft dat men op beschaafd terrein is, geeft het christelijke wegkruis te kennen dat men zich op gekerstende grond bevindt. Binnen de wegkruisen onderscheidt met de kruisen aan kruispunten, dodenwegkruisen en processiekruisen.
Uit het aantal kruisen dat men nu nog aan kruispunten aantreft in ‘kruisrijke’ regio’s, zou men kunnen concluderen dat oorspronkelijk aan elke belangrijke wegkruising een kruis heeft gestaan. Wat Vlaanderen betreft, kan men dat fenomeen op oude kaarten constateren. Geïsoleerde kruisen langs een weg geven niet zelden aan dat er eertijds op die plaats een (inmiddels verdwenen) kruispunt lag. Dodenwegkruisen zijn zeer zeldzaam geworden. Slechts de oudere generatie kent nog de specifieke weg in het dorp die men met het lijk afgelegde in de richting van de kerk. Op sommige plaatsen is die route afgebakend met kruisen, die als rustpunten voor de dragers van de kist fungeren. Processiekruisen fungeren als halteplaats voor een processie. De dragers van beelden en vaandels en ook de priester met de monstrans kunnen er even uitblazen. Grenskruisen: In de Middeleeuwen gebruikt men kruisen om de grenzen van een heerlijkheid, een parochie of een bisdom aan te duiden. Sommige kruisen bevatten het wapenschild van de eigenaars van het territorium. Grenskruisen kunnen zowel een politiek als een juridisch territorium afbakenen. Dorpskruisen worden geplaatst bij een dorpspoort, op een centraal marktplein of bij een kerk. Niet zelden betreft het – in de drie gevallen – grote kruisen, dikwijls op een verhoog geplaatst, die duidelijk aangeven dat het om een christelijk dorp gaat en die tevens Gods zegen over het dorp moeten garanderen. Memoriekruisen: herinneren aan een bijzondere gebeurtenis, meestal een pestepidemie of een oorlog. Andere vormen van memoriekruisen zijn zoen- en moordkruisen. Moordkruisen herinneren aan een moord, moordenaars moeten zoenkruisen oprichten als verzoening met de nabestaanden van hun slachtoffers. Kerkhofkruisen: Christenen worden aanvankelijk begraven op dezelfde plaatsen als alle andere inwoners van het Romeinse Rijk. Om toch herkend te worden, merkt men de sarcofagen van rijken met allerhande christelijke symbolen (een Goede Herder, een Christusmonogram, vissen…) waarvan het kruis vanaf de vierde eeuw het belangrijkste wordt. In de Middeleeuwen worden de gelovigen in de schaduw van hun parochiekerk begraven en vanaf de twaalfde eeuw verschijnt een groot kruis op die begraafplaatsen. Brugkruisen: bedoeling is om bruggen – net zoals kruispunten – onder goddelijke bescherming te plaatsen. Bronkruisen: om die plaatsen van levensbelang – drinkbaar water – te beschermen, zijn ze geheiligd door een groot kruis. Kruisen op gebouwen: vooral schuren, maar ook gewone huizen werden beschermd tegen de kwade hand door er een kruis op aan te brengen. IV Christelijke inbreng voor het ontstaan van kapellen. 4.1 Christelijke cultusplaatsen Tijdens de eerste decennia van hun bestaan kennen de christelijke gemeenschappen geen vorm van specifieke cultusplaats. De vroegste christelijke gemeenschappen komen samen in huizen (domus) van medechristenen. Hier komt de uitdrukking domestica ecclesiae vandaan die Paulus gebruikt om de samenkomsten (ecclesiae) van christenen aan te duiden.
Vanaf de 2de eeuw staan rijke christenen enkele kamers of zelfs een gans huis af aan de christengemeenschap om liturgie te vieren. Pas vanaf de 3de eeuw ontstaan er in de hele toenmalige christelijke wereld huizen die uitsluitend dienst doen voor cultuspraktijken, de zogenaamde Godshuizen (domus Dei). Alles verandert wanneer keizer Constantijn in 313 het christendom officieel bestaansrecht geeft in het Romeinse Rijk. Hij zet zich zelf in voor de bouw van christelijke cultusplaatsen. Meestal gaat het hierbij om de verbouwing van bestaande Romeinse cultusplaatsen. Tegelijkertijd neemt de cultus voor de christelijke martelaren toe. En omdat deze cultus voortaan niet meer in het verborgene hoeft te gebeuren, verhuizen vele martelaarslichamen naar altaren in christelijke kerken. Dit verklaart ook waarom tot op heden nog steeds een relikwie (meestal een stukje van het lichaam van een heilige) verwerkt moet worden in een altaar. Al deze plaatsen noemen we ecclesia (kerken), een woord afgeleid uit het Grieks en dat zoveel betekent als bijeenkomst, vergadering, samenkomst van christenen. De eerste parochiekerken ontstaan in de loop van de 5 de eeuw wanneer het christendom definitief buiten de steden treedt en zich ook verspreidt op het platteland. Naast kerken ontstaan er gebedshuizen voor privé-gebruik, de oratoria privata. Deze treft men aan in paleizen van keizers, in kloosters en in huizen van bisschoppen, edellieden of rijke christenen. De term capella dateert pas uit de 7de eeuw en slaat eerst op de mantel van de heilige Martinus (ca 336-397) en later op de bewaarplaats ervan. In het kerkelijk wetboek sorteren kapellen onder de gewijde plaatsen, dit samen met de kerken, heiligdommen, altaren en kerkhoven. Heilige plaatsen zijn plaatsen die overeenkomstig de voorschriften van de liturgische boeken door wijding of zegening voor erediensten of begrafenissen van gelovigen bestemd worden. Kerken en vaste altaren vereisen een wijding die enkel door de bisschop of een gelijkgestelde mag gebeuren, terwijl kapellen slechts een zegening vereisen om als dusdanig erkend te worden. Dit laatste mag ook door de lokale pastoor gebeuren. Er wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen kapellen en privé-kapellen. Deze laatste worden ook huiskapellen genoemd en hebben een volledig privaat karakter omdat ze bestemd zijn voor enkele personen of een familie. Ze hebben echter evenzeer de toestemming nodig van de plaatselijke geestelijke overheid om erkend te worden voor de eredienst. 4.2 Etymologie Het woord kapel is afgeleid van het Latijnse capella, zijnde het verkleinwoord van cappa (mantel), meer bepaald de mantel van Sint Martinus. Deze Martinus begint op 15 jarige leeftijd, zoals gebruikelijk, aan zijn legerdienst. Hij wordt gelegerd in Gallië waar iets aangrijpends gebeurt. Hij verdeelt zijn mantel, die staatsbezit is, met een arme. Op 18 jarige leeftijd laat Martinus zich dopen. Na zijn legerdienst wordt hij in 365 tot priester gewijd en wenst hij het leven van een monnik te leiden. Na tal van kloosters te hebben gesticht, overlijdt hij in 397 tijdens één van zijn missioneringsreizen. Vanaf de 7de eeuw slaat het woord capella op een kapel in de betekenis van een klein sacraal gebouw waaraan geen afzonderlijke priesters verbonden zijn, waarin niet gedoopt wordt of waar geen kerkhof aan verbonden is.
Van de 9de tot de 13de eeuw kan capella slaan op alles met betrekking tot de eredienst: paramenten, heilige vaten, ornamenten… Tot in de 14de eeuw is een capella een kanselarij waar alle belangrijke documenten van de koningen bewaard worden. In Vlaanderen, maar niet in Nederland, slaat kapel ook op de kleine kasten die tegen bomen en huizen aangebracht worden en die een heiligenbeeldje (meestal Maria) bevatten. 4.3 Kapellen en privé-kapellen In het kerkelijk wetboek wordt er een onderscheid gemaakt tussen kapel (oratorium) en privé-kapel (sacellum). Een ‘oratorium’ is “een plaats die, ten behoeve van een of andere gemeenschap of groep van gelovigen die er samenkomt, met verlof van de ordinaris tot de goddelijke eredienst bestemd is en waar ook andere gelovigen met toestemming van de bevoegde Overste toegang hebben.” En ‘sacellum’ is een kapel die met toestemming van de plaatselijke ordinaris (bisschop) bestemd is voor de goddelijke eredienst ten dienste van één of meerdere fysieke personen of van een familie. Hiertoe behoren de private of huiskapellen. Deze kapellen missen dus elk publiek karakter. Een privé-grafkapel op een kerkhof is geen privé-kapel aangezien ze niet opgericht is voor de goddelijke eredienst. Zoals reeds vermeld is voor de oprichting van een kapel of privé-kapel de toestemming van de plaatselijke ordinaris vereist. Hierdoor worden deze plaatsen ‘loca pia’ of plaatsen voor de eredienst. Dat een kapel wordt ingezegend en aldus een heilige plaats of ‘locus sacer’ wordt, is passend maar niet noodzakelijk. In kapellen, die met een wettelijke toestemming werden opgericht, kunnen alle liturgische diensten plaats vinden, behalve diegene, die het kerkelijk recht, de plaatselijke ordinaris of liturgische voorschriften uitsluiten. De kapel hoeft voor deze diensten niet ingezegend te zijn. De zegening is wel vereist voor het vieren van de eucharistie in deze plaatsen. 4.4 Heiligdommen Het canoniek recht erkent ten slotte nog een aparte categorie van kerken en gewijde plaatsen, met name de heiligdommen. Hieronder worden kerken en gewijde plaatsen, waaronder dus ook de ingezegende kapellen verstaan, waar heel veel ‘gelovigen’ onder goedkeuring van de plaatselijke ordinaris, om een bijzondere reden van vroomheid op bedevaart gaan. V Kapellen door de eeuwen heen. In de vroege Middeleeuwen (6de – 8ste eeuw) gonzen onze streken van de activiteit van de christelijke missionarissen. Ze zijn afkomstig uit Engeland, Ierland en Frankrijk. Overal stichten ze kloosters en kerstenen ze plaatselijke gemeenschappen. In de gemeenschappen ontstaan na de vroegste kerken ook de eerste kapellen. Uit die periode is er helaas niet veel bewaard gebleven. De eerste echte bloeiperiode van zowel de heiligenverering als de daarmee gepaard gaande bouw van kapellen, moet gesitueerd worden vanaf de dertiende eeuw. Vele van die gotische kapellen werden tot op de dag van vandaag bewaard, zij het na tal van herbouwings- en restauratiewerken. Van de oorspronkelijke gotische interieurs is niets meer bewaard gebleven, met uitzondering van enkele muurschilderingen.
De Nieuwste Tijd wordt ingezet met een gebeurtenis die een heus religieus trauma veroorzaakt: de Franse Revolutie. Net zoals het begin van de Nieuwe Tijd, wordt dat van de Nieuwste Tijd gemarkeerd door een verwoesting op grote schaal van kapellen en andere cultusgebouwen. Ten tijde van de romantiek herontdekt men de christelijke Middeleeuwen. Dat, samen met het eerst Vaticaanse concilie, zorgt nogmaals voor een religieus reveil en overal in Vlaanderen zien neoromaanse en neogotische kapellen het licht. Die periode van het ‘rijke Roomse leven’ zal duren tot net na de Tweede Wereldoorlog. Daarna gaat het bergaf met het religieuze leven en nog zelden worden er kapellen bijgebouwd. Ook artistiek gebeurt er weinig vernieuwends. In het vrij traditionele Vlaanderen krijgen gewaagde architecturale vernieuwingsprojecten op het gebied van de kapellenbouw een kans. VI Historische betekenis van kapellen. Kapellen blijven tot de verbeelding spreken, zowel van geleerden als van gelovigen. Met betrekking tot die laatste groep kan men gemakkelijk vaststellen dat kapellen nauw aansluiting vinden bij het huidige geloofsklimaat. Vele christenen breken weliswaar met de Kerk, maar niet met hun christelijke wortels. Ze keren de als autoritair ervaren Kerk de rug toe, maar niet haar kapelletjes. Daar kunnen ze gaan bidden wanneer ze willen en hoe ze willen. Al in de Middeleeuwen doen clerici in bepaalde periodes hun beklag over vele gelovigen die zich terugtrekken in aparte kapellen voor privédevoties in plaats van een christelijke gemeenschap te vormen in de parochiekerk. Bovendien kunnen er in die teruggetrokken plaatsen allerlei rituelen blijven gebeuren die in de traditionele Kerk bijna geen plaats meer krijgen: het offeren of afbinden van wonddoekjes aan heiligenbeelden, het wassen van gekwelde organen en lichaamsdelen met bronwater en allerlei andere rituelen die de grens tussen geloof en bijgeloof laten vervagen. De aantrekkingskracht van kapelletjes wordt nog versterkt doordat vele ervan omgeven zijn met legendarische verhalen, meestal over hun ontstaan of over miraculeuze genezingen. Verloren gewaande personen worden gered, ongeneeslijk zieken worden gezond, zondaars worden onmiddellijk gestraft, heiligenbeelden doen de processie in hun eentje als de goegemeente binnenblijft wegens regenweer, heiligenbeelden worden op mysterieuze wijze gevonden, verplaatste heiligenbeelden keren zelf terug naar hun oorspronkelijke vindplaats enzovoort. Het succes van kapellen wordt ook verklaard door het haast onmiddellijke contact dat men heeft met de specifieke heilige die in een welbepaalde kapel vereerd wordt. In de kerken figureren meestal de oude, illustere heiligen van de katholieke kerk, terwijl men in de kapellen ook lokale en recente heiligen aantreft. De heilige die kwantitatief met grote voorsprong de intensiefste verering kent is Maria; niet alleen de universele heilige, maar bovenal de moeder van alle gelovigen en de vrouw die de zorgen van elke kleine mens uit eigen ervaring kent. Aan kapellen spelen zich nog rituelen af die uit de meeste kerken verdwenen zijn: het drinken van bronwater, het wrijven tegen heiligengraven en relikwiekasten, het eten van gewijde aarde, de zegening van kruiden tegen blikseminslag, processies rond de kapel en rond het genadebeeld in de kapel. In de meeste kerken kan men enkel terecht met een kaarsje, terwijl zich aan kapellen veel meer rituelen hebben ontwikkeld om de hulp van heiligen af te smeken. Kapellen hebben het leven van tientallen generaties Vlamingen beïnvloed. Mensen zijn erheen getrokken om te danken voor een geboorte, om een genezing af te smeken, om troost voor stervenden te vragen, om wat te bidden bij Maria of een
andere heilige of om gewoon af te spreken. Voor velen behoort dat tot het verleden en op die manier hebben de meeste kapellen aan religieus en cultuurhistorisch belang ingeboet. Voor- of tegenstander: men moet geen nostalgicus zijn om te zien dat dit erfgoed vandaag nog altijd in belangrijke mate deel uitmaakt van het collectieve geheugen. III
Mariabeelden
In veel van de kapelletjes die verder worden beschreven, worden wij op een of andere wijze geconfronteerd met Mariabeelden. In de volgende bladzijden volgt hierover een beetje toelichting. Voor de tekst baseerden wij ons op “Madonna, beelden van Maria in de Antwerpse binnenstad” uitgegeven door de Erfgoedcel Antwerpen in 2002. 1 Maria, een biografie In de Bijbel is het evangelist Lucas die het meest aandacht schenkt aan Maria. Haar ouders Joachim en Anna woonden in Jeruzalem. Andere geschriften vermelden dat zij op driejarige leeftijd naar de tempel werd gebracht om opgedragen te worden aan God. Daar kondigde de engel Gabriël haar aan dat zij in verwachting zou raken en de moeder zou worden van de Messias, de Zoon van de Allerhoogste. Toen keizer Augustus een volkstelling voor het gehele Romeinse Rijk aankondigde, vertrokken ook Jozef en Maria naar Bethlehem, de stad van David, om zich te laten registreren. Daar beviel Maria van haar zoon Jezus. Jozef en Maria reisden daarna door naar Jeruzalem om hun eerstgeboren zoon in de tempel op te dragen aan de Heer. Vervolgens keerden ze terug naar Nazareth waar timmerman Jozef verder zijn beroep uitoefende en Maria haar taken van moeder en huisvrouw vervulde. Maria, Jozef en Jezus vertrokken vanuit Bethlehem naar Egypte nadat Jozef door een engel in een droom was aangemaand om met zijn gezin te ontsnappen aan een kindermoord, beraamd door Herodes, de koning van Judea. Nadat een engel de dood van Herodes aan Jozef had geopenbaard, keerde het gezin naar Nazareth terug. Tijdens het publieke leven van Jezus, vergezelde Maria haar Zoon en diens leerlingen ondermeer naar een bruiloft te Kana, waar Zij Hem de wenk gaf voor de wijn te zorgen. Op de berg Galgotta stond Zij bij het kruis waaraan Jezus zijn doodsstrijd onderging. Aangenomen wordt dat Maria in Jeruzalem gestorven is. 2 De voornaamste Mariafeesten De gebeurtenissen in het leven van Maria zijn geleidelijk als Mariafeesten in de liturgische vieringen van de Oosterse kerk ingevoerd. Pas in het midden van de 7de eeuw zijn ze overgenomen door ‘Rome’. -
Onze-Lieve-Vrouw Lichtmis: op 2 februari, 40 dagen na kerstmis. Na de dagen van de reiniging na de geboorte brachten Maria en Jozef hun zoon naar de tempel in Jeruzalem. Daar kwam de oude Simon hun tegemoet, nam het kind in zijn armen en loofde de heer.
-
Onze-Lieve-Vrouw Boodschap: feest van de menswording van Christus op 25 maart was het eerste algemene Mariafeest in de Kerk.
-
Tenhemelopneming van Maria: wordt gevierd op 15 augustus.
-
Onze-Lieve-Vrouw Geboorte: feest gaat jaarlijks door op 8 september.
-
Onbevlekte Ontvangenis: op 8 december. Het was oorspronkelijk het feest van de conceptie van Maria in de moederschoot van Anna. In de 12de eeuw kreeg het een nieuwe inhoud: de vrijwaring van de ziel van Maria en de erfzonde.
-
Onze-Lieve-Vrouw Visitatie: op 2 juli waarbij het bezoek van Maria aan haar nicht Elizabeth wordt herdacht.
-
Onze-Lieve-Vrouw Presentatie: op 21 november waarbij de opdracht van de driejarige Maria in de tempel wordt gevierd.
3 Types en titels Onze-Lieve-Vrouw heeft in de loop der eeuwen een gevarieerd imago gekregen. Zo is er een ongelofelijke verscheidenheid van iconografische thema’s of types ontstaan met uiteenlopende houdingen en kleuren. -
Moeder Gods: Maria is niet de moeder van God als zodanig, wel van zijn enige Zoon Jezus. Ze heeft haar kind bij zich, meestal op de arm, ook wel eens in beide handen. Soms staat of stapt de kleine Jezus naast haar.
-
Maria-Medeverlosseres: Met deze titel wordt aangegeven dat Maria Jezus geholpen heeft in zijn opdracht om de wereld te verlossen van het kwaad. Dit medeverlossen wordt in beeld gebracht door de zinnebeeldige slang van het kwaad die zich kronkelend probeert meester de maken van de wereld(bol). Bij vele beelden is de losse, houten kruisstaf uit de rechterhand van Jezus verdwenen en lijkt Hij de voorbijgangers toe te juichen. Indien het Jezuskind niet op de arm van zijn moeder zit, treedt Hij haar vaak bij door nog eens extra zijn voet op de slang te zetten.
-
Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt ontvangen: Ook hier vertrapt Maria meestal triomfantelijk de slang van het kwaad. Ze wordt weergegeven “omkleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.”
-
Moeder van Smarten: het lijden van Maria bij het sterven van haar Zoon wordt gesymboliseerd in haar hart dat doorboord is door een dolk. Meermaals draagt het beeld de titel “ Onze-Lieve-Vrouw van de zeven weeën” en ook was het beeld soms omgeven door zeven kleine voorstellingen van Maria’s droeve momenten.
-
Onze-Lieve-Vrouw Visitatie van het Heilige Hart van Jezus: Maria draagt haar kind op de linkerarm en biedt hem een hart aan, of wijst zijn hart aan de voorbijgangers aan. Het aangeboden hart is vaak bekroond met een doornenkroon en een kruisje.
-
Maria Middelares: als moeder is Maria het best geplaatst om in de relatie van de christenen met Jezus te bemiddelen. Met gespreide armen laat Maria de gelovigen naar zich toekomen.
4 Iconografische elementen -
Duif: is het symbool van Gods Heilige Geest. De duif wordt afgebeeld in een grote stralenkrans boven het hoofd van Maria.
-
Aureool: symboliseert het goddelijk licht dat de afgebeelde persoon uitstraalde. Dit wordt aangeduid in de vorm van een schijf, verticale krans van sterren (barok) of een metalen cirkel ( 20ste eeuw).
-
Kroon: als symbool van de hemelse beloning.
-
Scepter: duidt op de koninklijke waardigheid van Maria. Hij fungeert tevens als een soort wapen en als overwinningsteken in de strijd tegen de slang van het kwaad.
-
Slang: van oudsher staat dit dier symbool voor het kwaad. Omdat Eva de verleiding laat gebeuren door de bemiddeling van een appel, moet de slang in de iconografie zijn muil vaak wijd opensperren om er die verlokkelijke appel mee aan te voeren.
-
Aardglobe: het voetstuk dat tot het eigenlijke beeld behoort of de console die het beeld draagt, heeft sinds de barok de vorm aangenomen van de aardglobe waar de slang zich meester van wil maken.
-
Mini-wereldbol: meermaals houdt het kind een mini-wereldbol in de hand: Hij is de Redder van de wereld. Hij kon dan met zijn vrije hand de voorbijgangers zegenen.
-
Baldakijn: wat praktisch bedoeld is als een afwaarts lopend afdak of luifel om het beeld tegen de regen te beschermen, groeit in de barok uit tot een heus baldakijn tot groter eerbetoon voor de afgebeelde.
-
Kleuren: Het overgrote deel van de beelden is wit (steen, geschilderd…). De mantel en het hoofddoek van Maria zijn meestal (licht)blauw. De slang en de appel zijn groen. De banden rondom de globe en de kroon en de scepter zijn veelal goud of geel. Soms zijn de tong van het serpent en de appel rood. Het baldakijn is meestal blauw.
5 Regnum – Mariae kapelletjes. Het meest verspreide kapelletje van Vlaanderen is ongetwijfeld het kleine kastje dat zich tegen talloze huisgevels bevindt. Meestal is het uit hout vervaardigd en is het wit, blauw, geel en/of bordeaux geschilderd. Bovenaan bevindt zich een metalen, geronde letter M met een kruisje. In het kastje staat een klein plastic of gipsen beeldje van Onze-Lieve-Vrouw met Kind. De kleine gevelkastjes zijn het werk van een geestelijke, Fernand Mariën (1908-1979). Hij wordt in 1933 in het aartsbisdom Mechelen – Brussel tot priester gewijd. Vanaf zijn wijding tot 1940 is hij leraar aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege in Anderlecht, van 1941 tot 1958 parochiepriester in Jette en van 1958 tot aan zijn overlijden godsdienstleraar en kloosterdirecteur van het Instituut van de Ursulinnen in Tildonk. Die laatste fase van zijn leven is helemaal gewijd aan het verspreiden van de beroemde gevelkapelletjes. Dat woord is hier op zijn plaats – ook al gaat het om het type kapellenkastje – want de eigenaars moesten eertijds beloven om het kastje tegen de voorgevel van hun huis te bevestigen. Om het gegeven van de gevelkapelletjes te promoten werd een rondtrekkende tentoonstelling georganiseerd die meer dan 64 steden en gemeenten aandeed. Op een van de tentoonstellingsstands kregen bezoekers de gelegenheid een Mariakapelletje te bestellen. Het werd gratis bezorgd op de voorwaarde dat het een definitieve plaats kreeg aan de huisgevel. Later wordt de kapellenactie losgekoppeld van de tentoonstelling en wordt het initiatief afzonderlijk voorgesteld in elke parochie die erom vraagt. De financiering van de Belgium Mariae gebeurde op vrijwillige basis, want de kapelletjes waren gratis; ter inlichting wordt vermeld dat een kapelletje normaal 160 Belgische frank (vier euro) kost.
In 1956 verdeelde Belgium Mariae 3715 kapellenkastjes. De eerste maanden van 1957 tonen een sterke stijging van de aanvragen, zelfs vanuit Engeland en Frankrijk. In totaal worden er dat jaar ongeveer 5500 kapelletjes afgeleverd. In de loop van 1965 werd de aanvoer van de houten kastjes stopgezet. Ze werden vervangen door modern aandoende, volledig uit harde kunststof gegoten kapelletjes. Dat type wordt het ‘Materiaal Teken’ genoemd. In 1965 werden er nog 23.449 bezorgd, maar eind jaren 1970 sterft het apostolaat een stille dood, nadat naar schatting meer dan 250.000 kapelletjes verspreid zijn. IV Geneesheiligen Naast de verering van Maria zijn er in Vlaanderen ook talrijke locaties met een verering van het H. Hart, het H. Kruis, het H. Bloed, het H. Sacrament en de Heilige Drievuldigheid. Daarnaast zijn er ook talrijke geneesheiligen. Wij zetten de belangrijkste voor eigen gemeente even op een rijtje. 1
Amandus van Gent.
Amandus was van origine een Aquitaanse edelman uit een geromaniseerde familie. Hij werd opgevoed in een klooster en leefde vijftien jaar lang in Bourges als inclusus (in een afgesloten cel). Hierna pelgrimeerde hij naar Rome, waar hij tijdens een nachtwake in de Sint-Pieter van de H. Petrus zelf de opdracht zou gekregen hebben om in Gallië te gaan missioneren. Omstreeks 639 werd hij tot missiebisschop gewijd en verkondigde het geloof in Vlaanderen, Kärnten en Navarra. Hij stichtte ondermeer kloosters in Elnon bij Doornik (nu: Saint-Amand-les-Eaux), Drongen (naar hem werd Sint Amandsberg genoemd) en Ganda (de latere Sint-Baafsabdij in Gent). Omstreeks 647 volgde hij Johannes Agnus op als bisschop van Tongeren – Maastricht, maar trad na enkele jaren af en trok weer naar Vlaanderen. Hij stierf al naargelang de bron in 675 of 679 in Elnon, waar hij naar eigen wens begraven werd. De H. Amandus wordt steeds voorgesteld als bisschop met mijter en kromstaf. Aan zijn voeten bevindt zich een draak of slang; in de hand houdt hij een kerkmodel als kloosterstichter. Andere attributen kunnen zijn: een boek als geloofsverkondiger of tralies als bevrijder van gevangenen. Hij werd in het bijzonder aanroepen voor “oude man”. Dit verwijst naar rachitis (ook Engelse ziekte genoemd) of “geknooptheid”. Een gebrek aan vitamine D veroorzaakt bij kinderen een stoornis waarbij het kraakbeen te traag verbeent, met als gevolg verkrommingen van de beenderen zoals een bochel (vandaar de naam ’oude man’). Op 6 februari viert men het feest van de H. Amandus. De heilige werd ondermeer aanroepen voor ‘oude man’, koorts, verlamming, jicht, oog- en zenuwziekten en reuma. Hij is ook bekend als geschutspatroon voor vee. Zijn verering voor rachitis
zou te maken hebben met de klankovereenkomst tussen zijn naam en dialectische “â-man” voor oude man. In Malderen werd hij ook aanbeden voor een gelukkige bevalling en wel op de volgende legende: toen hij Sigisbert, zoon van koning Dagobert, doopte, zou de zuigeling met “Amen” hebben geantwoord. 2
Heilige Jozef
Jozef was een onbemiddelde timmerman in Nazareth, waar ook Maria woonde. Al voor deze met Jozef ging samenwonen, bleek zij in verwachting te zijn. In zijn verwarring hierover dacht Jozef aan een discrete scheiding, tot hij in een droom werd gerustgesteld. Daarin verzekerde een engel hem dat het kind in Maria’s schoot van de Heilige Geest was en hij zette Jozef ertoe aan haar tot vrouw te nemen en haar zoon Jezus te noemen. Na enige tijd ging Jozef op bevel van keizer Augustus met Maria voor een volkstelling naar Bethlehem. Jezus werd er geboren in een stal, de enige plaats die ze vonden om de nacht door te brengen. Daarna waarschuwde een engel Jozef in een droom voor de kindermoord die koning Herodes plande. Hij raadde hem aan naar Egypte te vluchten. Na de dood van Herodes, omstreeks het jaar 4, vestigde Jozef zich met zijn gezin in Nazareth, waar hij Jezus het beroep van timmerman leerde. In het westen is de populaire legende bekend geworden over Jozefs bruidswerving: om uit te maken wie Maria als bruid zou krijgen, brachten Jozef en de andere huwelijkskandidaten hun staf naar de tempel. De stokken werden in een bak met zand gestoken en bleven allemaal dor, behalve die van Jozef, die spontaan begon te groeien. Het verhaal had grote invloed op de iconografie, die Jozef steeds met bloeiende lelietak voorstelt.
Jozef wordt meestal afgebeeld als een wat oudere man met baard en vaak kalend, ofwel in zijn functie als voedstervader met het kind Jezus aan de hand, ofwel als
ambachtsman met timmermansgereedschappen: hamer, winkelhaak, bijl. Soms wordt hij voorgesteld met twee duiven (als offergave). Een altijd weerkerend attribuut is de witte lelietak, verwijzend naar de legende over de bruidswerving en als symbool van maagdelijkheid en reinheid. De H. Jozef met feestdag op 19 maart werd aangeroepen tegen zenuwziekten en nachtmerries. Dit gaat terug op de verhalen uit het evangelie waarin hij tweemaal een droom had: toen een engel hem het wonderlijke moederschap van Maria verklaarde en toen hem werd aangeraden om naar Egypte te vluchten. In Londerzeel werd de H. Jozef ook aangeroepen tegen kinkhoest (wordt vooral bij kinderen veroorzaakt door een bacterie die een ontsteking van de ademhalingsorganen veroorzaakt met zware hoestbuien tot gevolg). 3
H. Christoporus
De legende van Christophorus (letterlijk Christusdrager) was zeer populair en vertelt over een reus van een man, Reprobus, die reizigers op zijn rug over een rivier zette. Toen op een dag een kind zijn hulp vroeg, bezweek hij onderweg bijna onder het gewicht. Het kind bleek Christus te zijn. Christophorus was één van de veertien noodhelpers en werd enorm populair in heel Europa, vooral als pestheilige en beschermheilige van reizigers en pelgrims, later ook van automobilisten. Wegens het steeds maar toenemende aantal verkeersslachtoffers werd hij in de twintigste eeuw de schutspatroon bij uitstek van het veilig verkeer. Het aantal plaatsen in Nederland en Vlaanderen waar, tot op de dag van vandaag, autozegeningen gebeuren is spectaculair groot. Hij werd ook vereerd tegen botziekten, zweren, hoofdpijn, reisziekten, een plotse dood en kinderziekten in het algemeen. In Londerzeel werden sokken gevuld met graan, afkomstig uit drie willekeurige gemeenten, geofferd om genezing van botziekten of ‘kwa benen’ te verkrijgen. Voor verdere informatie over Sint Kristoffel verwijzen wij graag door naar de brochure Sint Kristoffel, gids voor het leven door Davidsfonds Londerzeel Centrum – Heemkundige kring Sint Kristoffel en het Broederschap Sint Kristoffel uitgegeven naar aanleiding van de Nacht van de Geschiedenis op 23 maart 2004.
4
H. Genoveva van Parijs
De H. Genoveva wordt vaak samen genoemd met de Drie Gezusters of de Drie Maagden, namelijk de H. Bertilla van Morailles, de H. Genoveva van Parijs en de H. Eutropia van Reims. De H. Genoveva werd omstreeks 422 bij Nanterre geboren als dochter van landbouwers. Na de vroegtijdige dood van haar ouders woonde ze bij haar tante in Parijs en ontving van bisschop Germanus de sluier. De legende vertelt hoe zij brood en koren uit de omgeving naar de stad haalde toen er hongersnood heerste. Zij overleed ca 500. De Drie Gezusters worden zowel samen als afzonderlijk afgebeeld, waarbij zij burgerlijke of religieuze kleding dragen. De H. Genoveva heeft vaak een schaap aan haar voeten, in haar hand houdt zij een kaars of toorts, soms door de duivel uitgeblazen. Andere attributen zijn: een spinrok, broden, een wijnvat of een medaillon met kruis. Gezamenlijk worden ze vereerd tegen kinderziekten en dan vooral rachitis en overschreeuw (= langdurig en onophoudelijke gehuil van zieke kinderen). Verder tegen koorts, lever- en maagziekten, hoofdpijn, oogkwalen, huidziekten, reuma, bloedarmoede en vloed. Ze werd in Steenhuffel ook aanroepen tegen besmettelijke ziekten, tegen vrouwenziekten en zelfs heel specifiek tegen spruw. Men verwees er naar de ziekte zelfs met “het Steenhuffel in de mond hebben”. Met spruw bedoelde men zweren aan de tong en in de mondholte. 5
Cornelius van Rome
De H. Cornelius werd in 251 verkozen tot opvolger van de in 250 gemartelde paus Fabianus nadat de Romeinse bisschopszetel 15 maanden lang onbezet was gebleven wegens de christenvervolgingen van keizer Decius.
In 253, toen tijdens de regering van keizer Gallus de vervolging een tijdje opleefde werd Cornelius verbannen naar Civitavecchia, waar hij na korte tijd overleed. Het verhaal van Cornelius’ daadwerkelijk martelaarsschap is veel jonger (13de eeuw). Hier staat ondermeer vermeld dat Cornelius uit zijn verbanning teruggeroepen werd en voor keizer Decius werd gebracht. Deze liet hem geselen met loden kogels en beval hem te offeren in de tempel van Mars. Op weg daarheen genas Cornelius op verzoek van een soldaat diens vrouw Salustia van verlamming, waarna het echtpaar en een groep medesoldaten zich bekeerden. Allen weigerden aan Mars te offeren en werden gedood. Hij wordt voorgesteld als paus met tiara, kruisstaf, boek, palmtak en soms een zwaard (omdat hij volgens zijn legende zou zijn onthoofd). Vanaf de 14de eeuw wordt zijn bekendste attribuut een hoorn, als toespeling op zijn naam ( Lat. cornus: hoorn). Zijn feestdag is 16 september. Hij werd in deze streken vooral aangeroepen tegen kinderstuipen (‘seskens’ of ‘sessens’ genoemd) maar ook tegen epilepsie, verlamming, kinder-en zenuwziekten, jicht, reuma, kinkhoest, hoofdpijn. In Londerzeel werd hij vooral vereerd tegen kinkhoest en in Steenhuffel tegen rachitis. 6
Lucia van Syracuse
Er bestaat geen twijfel dat er begin 4de eeuw een maagd, genaamd Lucia, tijdens de vervolgingen van keizer Diocletianus voor haar geloof werd gedood in Syracuse op Sicilië. Toch stammen de meeste gegevens uit haar leven en marteldood uit de 5 de en 6de eeuw. Hierin wordt verteld dat Lucia vroegtijdig haar vader verloor en christelijk werd opgevoed door haar moeder Eutychia. Zij was al met een heidense jongeman verloofd toen haar moeder dodelijk ziek werd door onstelpbare bloedvloeiingen. Ten einde raad gingen de twee vrouwen op bedevaart naar het graf van de H. Agatha. Deze genas Eutychia en verscheen bij die gelegenheid aan Lucia en kondigde haar martelaarschap aan. Het meisje verdeelde daarop haar bezittingen onder de armen en verbrak haar verloving. De woedende jongeman klaagde haar bij het gerecht als christen aan. Doordat Lucia zich zo standvastig toonde tijdens het verhoor, werd zij tot het bordeel veroordeeld. Maar zelfs een aantal ossen (de legende spreekt van 12) konden haar niet van haar plaats krijgen, zodat het vonnis niet kon worden uitgevoerd. Zij werd toen tot de brandstapel veroordeeld, maar het vuur deerde haar niet. Beulen brachten haar vervolgens ter dood met een dolksteek in de hals.
Een later toegevoegde passage verklaart dat zij, om onaantrekkelijk te worden voor haar verloofde, eigenhandig haar ogen uitstak en ze hem toezond. Een variant op het verhaal vertelt dan weer dat haar ogen tijdens haar marteling werden uitgerukt. Lucia wordt doorgaans afgebeeld als een mooie jonge vrouw soms met kroon of diadeem op het hoofd. Haar attributen zijn een zwaard of dolk, vaak dwars door de hals gestoken. In de handen houdt zij ofwel een martelaarspalm en een schaaltje of een boek met daarop haar ogen ofwel een lamp. Haar feestdag valt op 13 december. Ze werd vooral aangeroepen voor rodeloop (dysenterie), bloedingen, bloedvloeiingen, bloedziekten, keelpijn, oogziekten (latijn: lux = licht). Lucia werd vereerd in Malderen. 7
Gaugericus van Cambrai – Arras
Hij werd in Steenhuffel aangeroepen tegen hoofdpijn en waanzin. Deze heilige, gestorven omstreeks 619 is een schutspersoon van de stad Brussel en van gevangenen en van slaven.
V Enkele kerkelijke begrippen Deze begrippen werden integraal overgenomen uit het basiswerk: “Kapellen in Vlaanderen” door Hans Geybels (Uitgeverij Davidsfonds – 2006) 1
Devotionalia
Devotionalia zijn alle kleine objecten die gebruikt worden voor privédevoties: heiligenen gebedsprentjes, kaarsen, medailles, pelgrimsinsignes, bedevaartvaantjes, rozenkransen, heiligenbeeldjes, kruisbeeldjes, ex-voto’s, sacrale souvenirs… Vele ervan worden door de gebruikers aangewend als amuletten ter bescherming tegen allerlei kwalen en ongelukken. Devotionalia worden vooral aangeboden in bedevaartsoorden.
Heiligenprentjes behoren tot de populairste vorm. Ze zijn ontstaan in de veertiende eeuw uit de toegenomen nood aan ‘ver-beelding’ van het geloof enerzijds en het toegenomen verlangen naar religieuze privéafbeeldingen anderzijds. Aanvankelijk gaat het om houtsneden, maar doorheen de tijd worden de productietechnieken vereenvoudigd. Dat laat toe om in de zeventiende eeuw, de eerste absolute bloeiperiode van heiligenprentjes (dan ook santje genoemd), massaal honderdduizenden prentjes te verspreiden. De tweede bloeiperiode vormt de negentiende eeuw wanneer de prentjes op ongekende oplagen machinaal gedrukt worden. Alle bedevaartsoorden die talloze pelgrims aantrekken, laten er drukken, zowel om publicitaire, financiële als om religieuze redenen. 2
Relikwie
Relikwieën zijn lichaamsdelen van heiligen, in de eerste plaats botten, maar ook haren en nagels, en daarnaast alles wat in aanraking is gekomen met de heilige: kleding en gebruiksvoorwerpen. In een verdere evolutie wordt ook alles wat in aanraking is gekomen met het graf van de heilige een relikwie genoemd. Een bedevaartsoord als Scherpenheuvel toont aan dat het volk zelfs natuurlijke elementen (eik) kan beschouwen als relikwie. Relikwieën zijn van kapitaal belang in de religieuze volkscultuur vanwege de virtus die eraan toegeschreven wordt, de wonderbare kracht van de heilige. Men is van oordeel dat die actief blijft na zijn of haar overlijden. Dat idee is de hedendaagse mens vreemd, maar tot diep in de Nieuwe Tijd is men ervan overtuigd dat de doden voortleven in hun graf. Vandaar ook het gebruik om grafgiften mee te geven met de overledene. Het is bijgevolg zinvol om graven van heiligen te bezoeken en via de verering van hun relikwieën hun hulp af te smeken. Aanvankelijk is het ten strengste verboden om lijken te schenden en laat men de heiligen rusten in hun graven. Men durft enkel haren, tanden of nagels te verwijderen om ze elders te vereren, maar vanaf de negende eeuw worden de botten ook verdeeld. Men is de mening toegedaan dat elk lichaamsdeel de volledige virtus van de heilige bevat. Bovendien maakt men voor die lichaamsdelen relikwiebustes die de hele heilige voorstellen. Het beeld geeft de lichaamsrelikwie opnieuw een menselijk uiterlijk. De relikwie wordt in het beeld zichtbaar ingewerkt.
2. Bedevaart
De meeste religies kennen het fenomeen van de bedevaart, waarbij gelovigen zich begeven naar een centrum van devotie voor een godheid of een heilige. Het kan ook gaan om een heilige plaats, gekenmerkt door de aanwezigheid van een sacrale boom of bron naar een historische plaats met sacrale waarde (bijvoorbeeld voor christenen de Hof van Olijven of de Calvarieberg in Jeruzalem). In het bedevaartsoord voeren de pelgrims rituelen uit: bidden, zingen, offeren, zich wassen, sacrale objecten aanraken… Het christendom kent al heel vroeg het gebruik van de bedevaart. Het eerste uitvoerige reisverslag van een christelijke bedevaart is van de hand van de Spaanse non Egeria, die omstreeks het jaar 380 Jeruzalem aandoet. De kerk hanteert geen eensluidende definitie van bedevaartplaatsen. Ze erkent heiligen- en relikwieënverering, maar brengt die niet automatisch in verband met een bepaalde plaats. De verering van Heiligen kan plaatsvinden in een kerk, maar dat maakt van die kerk niet onmiddellijk een bedevaartsoord. De kerkelijke overheid erkent naast kerken nog wel heiligdommen. Die sluiten het dichtst aan bij bedevaartsplaatsen, want een heiligdom is een kerk of kapel van bovenlokaal belang, meestal wegens een of andere heiligenverering. Aanvankelijk is de bedevaart of pelgrimage niets anders dan een bezoek aan de heilige plaatsen van het christendom, vooral Jeruzalem. In de Middeleeuwen ontstaan tal van andere vormen. De Iers-Schotse missionarissen ontwikkelen in de zevende eeuw de levenslange pelgrimstocht ter wille van Christus. Ze willen hun leven lang rondtrekken en het evangelie verkondigen, zonder zich ergens te vestigen. Vanaf de elfde eeuw komt ook de boetebedevaart tot ontwikkeling. Criminelen kunnen een zware misdaad uitboeten door een bedevaart te ondernemen naar Compostela, Rome of Jeruzalem. Voor kleinere wandaden kan het ook een bedevaartsplaats dichter bij huis zijn. Op sommige plaatsen blijft het gebruik van de boetebedevaart tot in de achttiende eeuw bestaan. In het christelijke bedevaartsoord wordt meestal een belangrijke heilige en/of een belangrijke relikwie vereerd. Het heiligenbeeld waarheen men pelgrimeert, noemt men het ‘genadebeeld’. In de Oudheid zijn enkel heiligen belangrijk. In de Middeleeuwen voegen zich daar plaatsen met hostiemirakels aan toe, evenals plaatsen met relikwieën uit het Heilig Land: stukjes van het Heilig Kruis, het Heilig Bloed, de kruisnagels, de tranen van Maria, de veren van de engel Gabriël, enkele haren uit de baard van Petrus enzovoort. 3. Legende Een legende slaat vandaag op iets volks, iets ongeloofwaardigs en fantasierijks. ‘Legende’ komt oorspronkelijk van het Latijnse legenda, wat letterlijk ‘het te lezene’ betekent. ‘Heiligenleven’ en ‘legende’ zijn haast synoniemen wat dat betreft, want het gaat over heiligenlevens (Vitae) die in de Middeleeuwen voorgelezen moeten worden
tijdens de mis of tijdens de maaltijden in kloosters. De Vitae worden voorgelezen als voorbeelden bij uitstek van christelijk leven. De heiligen zijn immers in Gods genade gevallen wegens hun doorgedreven navolging van Christus. Net zoals men uit het evangelie voorleest, doet men dat ook uit de Vitae, vanwege het stichtende karakter van die lectuur. Vooral in de Middeleeuwen worden heel wat legenden geschreven en wordt het ‘legendarische’ gehalte van tal van heiligenlevens opgeschroefd. Er worden zelfs hele levens ‘geproduceerd’ over heiligen van wie achteraf blijkt dat ze nooit bestaan hebben, bijvoorbeeld Sint-Christoffel en Sint-Filumena. Legenden verklaren meestal ook het ontstaan van christelijke cultusplaatsen, in het bijzonder van kapellen. Enkele thema’s komen steeds terug: goddelijke boodschappers bepalen waar de kapel gebouwd moet worden, het heiligenbeeldje zelf geeft aan waar het vereerd wil worden door zich op een bepaalde plaats te laten vinden of door steeds naar die plaats terug te keren enzovoort. 4. Heiligenfeesten Heiligenfeesten zijn de liturgische manifestaties van de heiligenverering. Op bepaalde dagen van het jaar worden de gebeden speciaal tot heiligen gericht. Het tweede Vaticaans concilie heeft talloze heiligenfeesten herleid tot gewone gedachtenissen in plaats van heuse feestdagen. De grote feestdagen blijven nu beperkt tot feiten uit Christus’ leven: Kerstmis, Pasen, Pinksteren… Martelaars worden al vanaf de tweede eeuw gevierd met een jaarlijkse gedachtenis. De feestdag zelf wordt bepaald door de sterfdatum van de heilige. In de Kerk noemt men die dag de geboortedag (dies natalis) van de heilige: de aardse sterfdag is immers de geboortedag in de hemel. Later krijgen belangrijke heiligen nog een tweede of derde feestdag. Dat is dan bijvoorbeeld de herdenkingsdag waarop zijn/haar relikwieën tot de eer der altaren worden verheven of overgebracht worden naar een andere rustplaats. Enkele feestdagen van bekende heiligen zijn Sint-Antonius Abt (17 januari), Sint-Antonius van Padua (13 juni), Sint Franciscus (4 oktober), SintHubertus (3 november), Sint-Barbara (4 december) en Sint-Nicolaas (6 december). 5. Rituelen Kaarsjes branden
De wortels van het branden van kaarsjes in de christelijke liturgie en in de religieuze volkscultuur dienen gezocht te worden in voorchristelijke (Etruskische?) gebruiken die men gekerstend heeft door de lichtsymboliek op Christus toe te passen. Christus als licht van de wereld treft men aan bij Johannes (‘Weer richtte Jezus zich tot hen: “Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, gaat zijn weg niet in de duisternis, maar zal het ware levenslicht bezitten.” Joh 8,12’). In de liturgie is de paaskaars de belangrijkste kaars. Priesters beginnen ze te wijden vanaf de tweede eeuw. Vanaf de derde eeuw worden kaarsen in de dodenliturgie gebruikt en een eeuw later ook in
evangelieprocessies. Vanaf de vijfde eeuw wordt het gebruik geattesteerd waarbij aanwezigen in de paaswake een kaarsje mogen aansteken aan de paaskaars. Pas in de twintigste eeuw wordt de votiefkaars plots enorm populair. Dat zijn de kaarsjes die men in groten getale aantreft bij heiligenbeelden in kapellen en kerken en in kaarsjesprocessies. Circumambulatio Hoe vaak ziet men geen bedevaarders rond een beeld, een kapel of een kerk stappen? Eén-, drie-, zeven- of negenmaal? De symboliek is duidelijk: het gaat allemaal om heilige getallen. De circumambulatio (letterlijk: ‘het ergens rond wandelen, de ommegang’) is een ritueel dat in tal van religies voorkomt. Het lijkt wel een kleine processie te zijn die men individueel doet of in beperkte kring. De achterliggende reden om ergens (al dan niet biddend) rond te wandelen heeft iets magisch: men omsluit in een cirkel het sacrale object of de sacrale plaats in de hoop er vat op te krijgen. Talloos zijn de kapellen in Vlaanderen waar gelovigen met hun vragen en hun pijn omheen lopen. Aanraking Net zoals de circumambulatio behoort de aanraking tot de meest voorkomende rituelen in een religie. Het gebruik blijft ook alweer niet tot het christendom beperkt. Mensen hebben een natuurlijke aandrang om dingen aan te raken, ook als ze volwassen zijn en in het bijzonder indien het gaat om sacrale objecten, vooral heiligenbeelden en relikwieën. De bekendste (Vlaamse) voorbeelden zijn het strelen over de beelden van het Heilig Paterke van Hasselt en van pater Damiaan in hun respectieve grafkapel (Hasselt en Leuven) en over het beeld van de heilige Johannes Berchmans in een als kapel ingerichte ruimte in zijn geboortehuis te Diest.
Offeren Er zijn tal van kapelletjes waar mensen allerlei dingen offeren: ex-voto’s, kinderkleertjes, rode lintjes, wonddoekjes, fopspenen, geld, zout… Er zijn te veel voorbeelden om ze hier op te noemen. Het ritueel van het offer bevat iets magisch: men hoopt dat God en zijn heiligen de mens gunstiger gezind zijn indien men iets offert. De gelovige offert om het afspreken van hulp kracht bij te zetten. Meestal offert men geld of kaarsen, maar soms gaat het om eigenaardiger dingen zoals wonddoekjes of nagels. Dat fenomeen kan enkel verklaard worden door het similiasimilibus-principe. Het kan best vertaald worden als: ‘dingen moeten door gelijksoortige dingen genezen worden’. Zweren lijken op nagelgaten en dus offert men bij een veldkruis in een bos in Ardooie nagels. Koorts wordt gebonden aan de Tontekapel van Kooigem (Kortrijk) met doekjes die de koortslijder hebben
aangeraakt. Dat afbinden gebeurt meestal in de hoop dat de koorts achterblijft bij de heilige. De oudste kapel van Liezele is opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts en zo is ze ook het best bekend, hoewel op de kapel zelf het opschrift ‘Onze-Lieve-Vrouw van Geboorte’ staat. Het gaat om een koortskapel, wat meestal naar de zeventiende eeuw verwijst. De voorgevel van de sobere kapel in de velden aan de Dendermondsesteenweg geeft het jaartal 1648 weer, wat slaat op het oudste gedeelte van de kapel, want in de 19e eeuw is de kapel vergroot. Binnen verraadt een wapenschild de opdrachtgever: een zekere edelman Uvens, wiens dochtertje genezen is van koorts. Aan de kapel worden nog steeds lintjes afgebonden om van koorts verlost te worden. Het genadebeeldje werd in 1965 ontvreemd en is nu vervangen door de Madonna delle rose, een devotie die in de tweede helft van de twintigste eeuw in Italië is ontstaan. 6. Ex-voto Tot de vaak opgemerkte objecten in kapellen behoren ex-voto’s (Latijn voor ‘uit belofte’) of votiefgeschenken. Binnen de christelijke context gaat het om allerhande voorwerpen die men uit belofte aan een heilige schenkt, ofwel om een gunst te verkrijgen ofwel om dankbaarheid te betonen na een verkregen gunst. Meestal schenkt men een ex-voto na het in vervulling gaan van een wens. Ex-voto’s zijn als vorm van wijgeschenk geen christelijke uitvinding, ze komen al in de prehistorie voor. Het gebruik komt ook voor in het vroege christendom, zodat de Kerk in Gallië onderscheid gaat maken tussen christelijke votiefgaven (vota ad altaria) en heidense (vota ad fontes, ad lapides of ad arbores); de heidense gaven worden veroordeeld op de synodes van Orléans in 533, Auxerre in 561-605 en Estinnes in 743. Het gevolg van die kerkelijke campagnes is dat het ritueel zich verschuift van de heidense cultusplaatsen naar de christelijke heiligdommen.
De eerste ex-voto’s zijn van hout en vanaf de tiende eeuw voegen zich daarbij materialen als goud, zilver en was (de was gebruikt men voor kaarsen). Niet zelden schenken erg bemiddelde gelovigen hun eigen gewicht in materialen en daarmee wordt de kerk dan verfraaid. Vanaf de negentiende eeuw worden stenen en marmeren plaatjes als ex-voto’s populair. Ze bevatten een gebeitelde en soms vergulde tekst in de trant van Uit dank – Uit dank voor genezing – Uit dank voor een bekomen gunst enzovoort. De stap naar een vandaag veel voorkomende vorm van geschreven ex-voto (vota scripta) is snel gezet: dat zijn de boeken die in vele kerken en kapellen bij het genadebeeld liggen en waarin bezoekers hun wensen of verzuchtingen neerschrijven. De bekendste ex-voto’s zijn de zilveren en wassen exemplaren die nog dikwijls in kapellen aangetrofen worden en waarvan de wassen varianten hier en daar nog geofferd worden, bijvoorbeeld in de Diestse Allerheiligenkapel en de kapel van OnzeLieve-Vrouw van Barmhartigheid in Izenberge. Ze hebben hun talloze vormen sinds de Middeleeuwen bewaard: meestal menselijke organen en ledematen (ogen, oren, harten, handen…) en dieren (varkens, pluimvee, paarden, koeien…). De mooie, uit zilver gedreven ex-voto’s worden dicht in de buurt van het genadebeeld van de heilige gehangen en soms zelfs meegedragen in processies.
Nu die gebruiken fel afgenomen zijn, worden in tal van kapellen de kostbare exvoto’s in speciaal daartoe vervaardigde uitstalkastjes in de buurt van het genadebeeld gehangen. De praktijk van het offeren van ex-voto’s is sterk achteruitgegaan na de Tweede Wereldoorlog en men vindt bijgevolg amper nog producenten. Op plaatsen waar de offerpraktijk nog wel bestaat, hergebruikt men vaak oude ex-voto’s. Momenteel offeren gelovigen meestal kaarsen en geld. 7. Rozenkrans
De rozenkrans is een bijzondere vorm van gebed voor Maria, bestaande uit vijftig Weesgegroetjes (een rozenhoedje). De naam van het gebed is overgegaan op het gebedssnoer dat als telmiddel bij het bidden wordt gebruikt. In de meest verspreide huidige vorm telt het snoer vijftig kraaltjes in groepen van tien, gescheiden door een apart kraaltje dat een Onzevader vertegenwoordigt. Het snoer wordt aan elkaar gehouden met een medaille, waaraan nog vijf parels en een kruisje hangen. De rozenkrans kent een lange voorgeschiedenis. In de Middeleeuwen bestaan er verschillende versies van. Ze verschillen allemaal inzake de mysteries waarover men tijdens het bidden mediteert en inzake het aantal gebeden, zodat elke rozenkrans er anders uitziet. In de tweede helft van de zestiende eeuw overheerst de Dominicaanse rozenkrans: vijftienmaal tien Weesgegroetjes afgewisseld door een Onzevader en drie groepen mysteries. In 1569 herschikt paus Pius V (1566-1572) het rozenkransgebed tot een krans van 150 Weesgegroetjes, verdeeld in groepen van tien, gescheiden door een Onzevader. Elk tientje wordt besloten met een ‘Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’. Terwijl men de rozenkrans bidt, dient men de verlossingsmysteries van de mensheid te contempleren. De rozenkrans wordt een echt volksgebed; voordien was hij haast uitsluitend een aangelegenheid van de kloosters. Achtereenvolgens overdenkt men de blijde, de droeve en de glorierijke mysteriën. De blijde mysteriën zijn de boodschap aan Maria, het bezoek van Maria aan Elizabeth, de geboorte van Jezus, de opdracht van Jezus in de tempel en het terugvinden van Jezus in Jeruzalem. De droeve mysteriën zijn de doodstrijd in de Hof van Olijven, de geseling, de doornenkroning, de kruisdraging en de kruisdood van Jezus. De glorierijke mysteriën zijn de verrijzenis, de hemelvaart, de nederdaling van de Heilige Geest, de tenhemelopneming en ten slotte de kroning van Maria. Paus Johannes Paulus II voegt er in 2002 een vierde mysteriënkrans aan toe: de lumineuze mysteriën (het doopsel van Jezus in de Jordaan, de bruiloft van Kana, de verkondiging van Rijk Gods, de gedaanteverandering van Jezus op de berg Tabor en het Laatste Avondmaal). De meditatie over de mysteries moet verhinderen dat het bidden verwordt tot mechanische lippendienst. Ze zijn erbij gekomen onder invloed van het psalmen bidden in de kloosters. De rozenkrans is immers ontstaan als een alternatief voor het dagelijks bidden van de 150 psalmen in monastieke kringen. Monniken die niet
kunnen lezen of de psalmen niet uit het hoofd geleerd krijgen, en ook leken mogen de psalmen vervangen door Onzevaders (later Weesgegroetjes). De monniken die wel alle psalmen bidden, laten elke psalm voorafgaan door een kort gebedsmotto. De anderen laten daarom aanvankelijk ook alle Onzevaders/Weesgegroetjes voorafgaan door zo’n motto, maar 150 motto’s is erg veel om te onthouden. Vandaar de reductie tot de nu bekende mysteries. 8. Mirakel Het succes van een bedevaartsoord hangt af van de mirakels die gebeuren: de heilige moet zijn of haar diensten bewijzen. Een mirakel is een wonderbaarlijke gebeurtenis die niet op een natuurlijke wijze te verklaren is en die toegeschreven wordt aan de tussenkomst (intercessie) van een heilige. Gewoonlijk maakt men een onderscheid tussen de mirakels die een heilige tijdens het leven bewerkt (miracula vita) en de wonderen na zijn of haar overlijden (miracula post mortem). De eerste hebben betrekking op het werk van de heilige zelf, die leeft zoals Christus en dus ook wonderen verricht. De laatste zijn overwegend genezingswonderen en hebben betrekking op de vereerders van de heilige in kwestie. Vanaf de late Middeleeuwen winnen de miracula post mortem gevoelig aan betekenis. De meeste van die wonderen spelen zich af in de bedevaartsplaats, niet zelden bij het graf van de heilige. Sommige graven van heiligen worden expliciet op een hoogte geplaatst zodat men er ritueel onderdoor kan kruipen. Het bijzonderste ritueel is de incubatio, waarbij men een nacht wil blijven slapen in de buurt van de tombe van de heilige.
VI Kapellen in Londerzeel 1 De Bergkapel.
Er bestaan geen geschriften meer of materiële bewijzen over het jaar waarin de Bergkapel werd opgericht. In de manuscripten van het kerkelijk Archief van Londerzeel die in het Algemeen Rijksarchief te Brussel bewaard worden, komt slechts een vage verwijzing naar een zekere Mathias Steenberch “lector in de heilige Godsgeleerdheid” die in 1725 (of 1535) op bedevaart zou gegaan zijn naar Jeruzalem. Volgens de overleving had hij de afstand opgemeten die Christus op zijn kalvarietocht aflegde van bij Pontius Pilatus tot op de berg Galgotha. Net dezelfde afstand werd in Londerzeel gerespecteerd bij de aanleg van de kruisweg door middel van de verschillende staties van de kruisweg. De kruisweg vertrok aan het ‘Pilatushuis’ en liep tot aan de bergkapel. Dit Pilatushuis was een iets grotere kapel dan de daarop volgende en er stond een beeld in van een geboeide en zittende Christus als koning der Joden. Deze kapel is afgebroken en stond ongeveer op de plaats waar het Pilatusveld aansluit op de Mechelsestraat. Over dat juiste tijdstip van aanleg van de kruisweg is niets met zekerheid geweten. Wat wel onbetwistbaar kan vastgesteld worden is dat de Bergkapel in haar eerste vorm een zekere tijd vóór het jaar 1543 werd opgericht. Op de tweehonderdste verjaardag van haar stichting verschafte de pastoor van Londerzeel – EH Mezanden – zich een relikwie van het Heilig Kruis, die hij door de kerkelijke overheid liet goedkeuren. In 1733 kreeg de kapel een nieuwe klok: Sint Geertrui. Deze klok werd tijdens de tweede wereldoorlog gebruikt om de geroofde klokken van de Sint-Kristoffelkerk te vervangen. De laatgotische kapel werd opgetrokken in baksteen met zandstenen sierbanden. Op het einde van de 18e eeuw werd de constructie aan de noordkant uitgebreid zonder rekening te houden met de oorspronkelijke stijl.
Het gebouw telt drie verdiepingen: bij het binnenkomen bevindt men zich op gelijkvloers; dan leiden drie treden naar de kelder waar zich het Heilig Graf bevindt; boven de kelder ligt de eerste verdieping met altaar. Deze drie niveau’s symboliseren: het volk (gelijkvloers), de dood (kelder) en het kruis-lijden en redding (verdieping). De kalvariebergkapel is geklasseerd als monument bij koninklijk besluit van 12 juli 1951 en werd grondig gerestaureerd in 1957 en 1990. 2 Kruisweg Historiek
De oprichting van de Kruisweg dient gesitueerd rond 1515 wanneer tevens de Kalvariebergkapel werd opgebouwd in opdracht van pastoor Mattias Steenbergh. De kruiswegoefeningen ontstonden in de 15de en 16de eeuw onder de invloed van de Jeruzalemvaarders en door de bemoeienissen van de Franciscanen die van oudsher de bewakers van de Heilige Plaatsen in Jeruzalem waren. Het aantal staties varieerde van slechts zeven – zogenaamde ‘voetvallen’ – tot veertien, zoals op het
einde van de 18de eeuw gemeengoed zou worden, zowel in de devotie als in de kunst. Het oorspronkelijke traject van de Kruisweg begon aan de Sint-Kristoffelkerk en benaderde in lengte de afstand tussen de stad Jeruzalem en de kalvarieberg. Op 2 november 1797 werd de Kruisweg vernield en de kapelletjes afgebroken. Dankzij de giften van de parochianen werden de staties later weer opgericht. Door het aanleggen van de autoweg Brussel - Antwerpen in 1935 werd het tracé van de Kruisweg doormidden gesneden en geraakte de “Goede Vrijdag – traditie” in onbruik wegens het gevaar voor de bedevaarders. Restauratie en hergroepering in 1990 – 1991 In 1989 werd in samenwerking met de koning Boudewijnstichting besloten tot de restauratie. Er werd gekozen voor een aangepast traject waarbij de kapelletjes gegroepeerd worden in de velden rond de kalvariebergkapel. Op het ogenblik dat het restauratiedossier werd opgesteld, kon de toestand van de Kruisweg als volgt worden omschreven: -
Statie 1 (Pilatushuis of Pilatuskapel): werd afgebroken in de zestiger jaren naar aanleiding van de realisatie van een sociale woonwijk.
-
Statie 2 tot 5: bevonden zich nog ter plaatse. Statie 4
Detail voor restauratie
1989
Na restauratie
Huidige toestand
-
Statie 6: werd afgebroken voor de wegeniswerken van de A 12, maar het was nog bewaard bij de firma Stone.
-
Statie
7,8
en
10:
bevonden
zich
nog
ter
plaatse.
-
Statie 7
1989
Detail voor restauratie
Na restauratie
Huidige toestand
-
Statie 9: afgebroken.
-
Statie 11: bevindt zich tegen de buitenwand van de kapel. Bas-reliëf was gedemonteerd maar werd bewaard in de pastorij.
-
Statie 12: eikenhouten crucifix, 18de eeuw, vroeger gepolychromeerd. Het beeld hing een tijd aan de buitenzijde van de kapel, maar is nu binnen te bezichtigen.
-
Statie 13: plaasteren beeldengroepje, piëta, beschilderd (in kapel).
-
Statie 14: houten gepolychromeerde Christus in het graf, 16 de of 17de eeuw (in kapel)
In totaal werden 7 van de nog 9 resterende staties afgebroken en terug heropgericht. Eén afgebroken kapelletje werd volledig nieuw gemetseld. Alle terracottabeelden in de kapelletjes werden gedemonteerd en gerestaureerd na een grondige voorafgaande studie. De bas-reliëfs bestonden deels uit zwaar gerestaureerde, vermoedelijk 18de eeuwse terracotta’s (staties 1,3 4, 7, 8, 10 en 11) en deels uit 20 e eeuwse afgietsels in cementgebonden namaaksteen (staties 5 en 6). Bij de andere terracotta’s bestond de oudste waarneembare afwerkingslaag uit een dunne witte grondlaag, afgewerkt met een kleurige beschildering, waarschijnlijk een olieverf om aan de weersomstandigheden buiten te kunnen weerstaan. De restauratie voorzag in de reiniging van de terracotta’s, in het verstevigen, verlijmen en aanvullen van leemten (in zoverre aanwijzigingen van het
oorspronkelijk uitzicht aanwezig waren). Het geheel werd afgewerkt met een dunne olieverflaag.
Voor de ontbrekende 9de statie “Jezus valt voor de derde maal onder het kruis” werd een wedstrijd uitgeschreven. Winnaar werd Paul Buelens uit Malderen. Het maken van deze bas-reliëf werd bekostigd door de firma Stone.
3 Kapel Hoefsmidstraat
Ligging: Hoefsmidstraat Eigenaar: vzw Parochiale werken Datering: 1866 Toelichting Deze kapel wordt ook wel eens de “Spitaelskapel” genoemd. Voor 1866 bevond er zich op dezelfde plaats een boomkapel. De kapel werd opgericht in 1866 naar aanleiding van een tyfusepidemie in onze streken.
4 Kapel onder de linden
Ligging: Kouterbaan Eigenaar: De Decker Cyriel, Waterbossen 11 1840 Londerzeel Datering: 1850 Toelichting De kapel werd opgericht in 1850 door Cornelius De Boeck naar aanleiding van een onweder. Het gebouwtje werd grondig gerestaureerd in 1987.
5 Sint Annakapel
Ligging: Kouterbaan Eigenaar: Van Uytvanck, Wolvertemsesteenweg 159 1785 Merchtem Datering: 1900 Toelichting De kapel werd opgericht in 1900 door de toenmalige eigenaars van de Herbodinnemolen, namelijk de familie Slachmuylders. De kapel werd gerestaureerd in 1987.
6 Groenhofkapel
Ligging: Groenhofdreef Eigenaar: Venootschap Groenhove, Groenhof 2 1840 Londerzeel Datering: 1900 Toelichting
De kapel werd gebouwd in 1900. Mevrouw Emilie de Bueghem, echtgenote van Frederik de Peneranda beloofde op haar domein Groenhof een kapel te bouwen indien ze genas van een zware ziekte.
7 Lammersdreefkapel
Ligging: Marselaer Eigenaar: Venootschap Groenhove, Groenhof 2 1840 Londerzeel Datering: 1880 Toelichting Rond 1880 liet de familie Cammaert, eigenaar van het kasteeldomein Marselaer deze kapel bouwen. In 1980 werd de kapel door het buurtcomité van de Zavel gerestaureerd met de inbreng van de Zavelfeesten.
8 Schranskapel
Ligging: veldweg Sneppelaar - Ursene Eigenaar: De Velder Dirk, Ursene 34 1840 Londerzeel Datering: 1953 Toelichting Dit is een echte veldkapel gelegen langs een grindweg die Sneppelaar en Ursene met elkaar verbindt. Zoals vele andere kapellen werd ze gebouwd ter gelegenheid van het Mariajaar in 1953. Ze is toegewijd aan “Onze-Lieve-Vrouw van de wonderdadige medaille”. De kapel werd door de mensen van de buurt opgetrokken op grond van de familie De Velder. Voor de merkwaardige naam van de toewijding moeten wij terug naar de heilige Catharina Lobouré (Zoë Labouré: 1806-1876). Zij was een kloosterzuster van Sint Vincentius die werkte als ziekenverzorgster in Parijs. Zij kreeg verschillende visioenen, had de stigmata (kruiswonden van Christus) en hoorde een stem die haar zei dat een medaille gemaakt moest worden met de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw zoals Catharina haar gezien had: de medaille van de Onbevlekte Ontvangenis. Catharina Labouré werd in 1947 heilig verklaard en wordt gevierd op 20 november. Omdat ze dikwijls de duiven in de kloostertuin voederde, is zij patrones van de duivenmelkers geworden. De kapel meet 3 bij 3 meter en is 5 meter hoog tot in de nok. Binnen tegen de zijgevels staan twee prachtige rustbanken in ruw hout. In een nis op het altaar stond vroeger een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de wonderdadige medaille: Maria, zonder kindje, in wit kleed en rode mantel, de armen open gespreid en een slang aan haar voeten. Nadat het stukgegaan was, schonk de
toenmalige pastoor, pater Lucas Lemmens, een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Dat staat er nu nog, omringd door bloemen en kaarsen.
9 Kapel van Sint-Antonius van Padua
Ligging: Topmolen Eigenaar: Maes François, Koeisteert 35 1840 Londerzeel Datering: 1870 Toelichting De familie Van der Goten – Van den Borghe Josephus, banketbakkers te Brussel, kochten in 1837 een gebouw met gronden op Topmolen. De familie telde vier kinderen, drie meisjes en één jongen. De zoon Petrus is het zorgenkind, hij is ziekelijk. De familie beslist voor hem op bedevaart te gaan. Zij trekken naar Italië, meer bepaald naar het bedevaartsoord van St.-Antonius in Padua.
Zij brengen een beeldje van St.-Antonius mee naar huis en bidden dagelijks voor de genezing van de kleine Petrus. Petrus geneest en wordt priester. Het gebouw en de gronden op Topmolen worden zijn erfdeel. Uit dankbaarheid voor zijn genezing wordt er een kapel gebouwd omstreeks 1870. “Bij proces verbaal wordt vastgelegd dat de kapel, de grond en de meter vooraan het perceel als toegangsweg tot de kapel eigendom blijft van de priester.” Deze tekst werd op papier gezet tijdens de laatste restauratie in 1995, van de kapel en in een muur ingemetseld. De opzoekingen kwamen van Maes Alfons bijgestaan door Vranckaert Yvonne, Mertens Benedikt en Maes Josephine. Deze laatsten stonden ook in voor het onderhoud van de kapel. De kapel werd in 1951 heropgebouwd door Hermans August in opdracht van Karel Moortgat, voorzitter van de kerkfabriek.
10 Mariakapel
Ligging: Breendonkstraat Eigenaar: Cuyckens, Breendonkstraat 7 1840 Londerzeel Datering: 1944 Toelichting Op de hoek van de Breendonkstraat en Topmolen, naast het toenmalige café, stond van oudsher een Mariakapel waar tijdens de tweede wereldoorlog gebeden werd voor vrede. Omdat ze op een minder geschikte plaats stond, liet boer Cuyckens een nieuwe kapel bouwen op zijn erf, vooraan rechts in de Breendonkstraat. Het was 1944 en de mensen waren dankbaar dat ze de oorlog overleefd hadden. Het is een mooie kapel van ongeveer 2,50 meter breed en 3 meter lang, opgetrokken in rode baksteen. Louis Van Buggenhout van Klein Holland, een bekende aannemer heeft de metselwerken gratis uitgevoerd. Steenkapper Praille schonk de arduin: onderaan de gevel is er een brede plint, en het zadeldak werd met sierlijk gevormde arduin afgeboord; boven de toegangsdeur bevindt zich een arduinen medaillon met, in bas-reliëf, een Mariakroon en het jaartal 1944. Op het houten altaar staat een Mariabeeld van de oude kapel: een gekroonde Maria met het kindje Jezus op de rechterarm en een druiventros in de linkerhand; ze is gepolychromeerd. Er zijn veel bloemen, en rond het beeld is een grote krans met kunstrozen. De smeedijzeren kaarsentafel werd gemaakt door smid Wijns van de Blauwenhoek. Op de voet van het altaar staat het volgende gebed: “Moeder van barmhartigheid,
Ons leven, onze zoetheid, onze hoop, WEES GEGROET.” Ook hier, net zoals aan de meeste kapelletjes, werd vroeger in de maand mei alle dagen de rozenkrans gebeden. Ongeveer 10 jaar geleden waren ze nog met 5 à 6 personen. Op Palmzondag werden de palmtakjes gewijd. Hoewel men nu niet meer in groep gaat bidden, krijgt de kapel nog bezoek; vooral in examenperiodes worden er nogal wat kaarsen geofferd. De kapel wordt met veel zorg onderhouden door Lisette Van Acoleyen, en ze is ook dikwijls open in de lente en de zomer; ze is echt een bezoek waard.
11 Kapel van het Heilig Bloed
Ligging: Meerstraat (hoek Pikstraat – Minnestraat) Eigenaar: Gemeente Londerzeel Datering: 1978 Toelichting Deze kapel is één van de oudste van Londerzeel. A. Wauters beweert dat er heel wat bijgelovige tradities aan verbonden zijn. Wellicht is het één van de oudste vindplaatsen van het dorp. De Venusberg, zegt hij, is een verhevenheid door water omringd in een beboste plaats. Ze was toegewijd aan Holda, de Venus der Romeinen, de godin der minnelijke liefde. De Minnestraat zou een toespeling zijn op die eredienst. De oudste cultusplaats zou door de zendelingen in de missioneringstijd gekerstend zijn en in de christelijke godsdienst ingepast. Wellicht heeft men enkel het heidens beeldje vervangen door de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw en is op die wijze de eredienst tot Maria ontstaan. De vermeldingen in de schepengriffie van Londerzeel gaan terug tot 1570. In die tijd hing er een Mariabeeld met kindje Jezus aan een Lindenboom; de plaats werd toen reeds ‘Heilig Bloet’ genoemd. Door de volksoverleving is er een al dan niet legendarisch verhaal tot ons gekomen. In het midden van de 17de eeuw bestond in onze streken nog het schavot waarop misdadigers werden onthoofd. Dat schavot bevond zich op het grensgebied Londerzeel-Breendonk. Op het einde van de Meerstraat woonde Jan Frans De Bondt met zijn gezin. Vóór zijn woning had hij een stuk grond in eigendom, waarvan een driehoek beplant was met enkele lindebomen.
Aan een boom hing een kapelletje met een houten Mariabeeld. In die periode werd een inwoner van Merchtem wegens moord veroordeeld tot de dood door opknoping. Hoewel hij zijn onschuld staande hield, werd de beklaagde toch naar de galg in Londerzeel gevoerd. Op weg naar de terechtstellingsplaats vroeg hij, bij het passeren van de lindeboom een Weesgegroetje tot Onze-Lieve-Vrouw te mogen bidden. Nauwelijks was hij begonnen met bidden of hij begon te bloeden, zodat hij doodbloedde vooraleer hij kon terechtgesteld worden. Enkele maanden later lag in Merchtem een man in stervensgevaar en smeekte om een biechtvader. Alvorens te sterven legde de man een volledige bekentenis af: dat hij de ware moordenaar was en vroeg om eerherstel voor de overleden persoon. Op verzoek van de ware dader werd door de pastoor van op de preekstoel de onschuldige man in ere hersteld. Door het vernemen van deze gebeurtenis liet Jan Frans De Bondt een kapel bouwen op de plaats van de lindeboom. Boven de ingang stond het jaar 1792 met eronder de letters J.F.D.B. De kapel kreeg de naam van ‘Bloedkapel’. Gedurende twee eeuwen werd de kapel druk bezocht. Irma Schelfhout herinnert zich nog dat de mensen bij haar grootmoeder gewijde wollen draadjes kwamen halen om in de onderhemdjes te naaien; dat was een remedie tegen bloedingen. In 1960 vloog een wagen uit de bocht en van de kapel bleef niets over; het Mariabeeld was echter niet beschadigd. In september 1964 stond er al een nieuwe mooie kapel; ze werd gefinancierd met giften van mensen uit de Meerstraat en andere weldoeners. In 1970 lag de nieuwe kapel op haar beurt in puin; ook ditmaal kwam het Mariabeeld ongeschonden uit het avontuur. De huidige kapel werd gebouwd in 1978 en het eeuwenoude beeld is uitbundig versierd met bloemen en kaarsen. Op de voorzijde van het altaar werd het aloude gebeiteld: Lieve Vrouwe Gij hebt behoed wie hier verloor onschuldig bloed In de meimaand wordt nog alle dagen het rozenhoedje gebeden.
12 Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes
Ligging: Geerakker Eigenaar: Slachmuylders – Buyl, Geerakker 33 1840 Londerzeel Datering: 1988 Toelichting In 1988 liet de familie Slachmuylders – Buyl deze kapel bouwen op het stukje grond dat nog overbleef na de verbinding van de wijken Geerakker en Deisels.
13 Onze-Lieve-Vrouw kapel
Ligging: Klein Holland Eigenaar: Verhasselt Carina, de Spoelberchstraat 5 1840 Londerzeel Datering: 1954 Toelichting Deze kapel werd gebouwd in 1954 door de familie De Buyser – Lamberts voor de wijk Klein-Holland.
14 Mariakapel
Ligging: Kasteelstraat Eigenaar: Lambert – Van der Perre, Ursene 7 1840 Londerzeel Datering: 1805 Toelichting Deze kapel werd gebouwd rond 1805 naar aanleiding van de behouden terugkomst van Johannes Augustus Lamberts als soldaat van Napoleon.
15 Drietorenkapel
Ligging: Kasteelstraat Eigenaar: Burggraaf de Spoelberch, Drietorenstraat 42 1840 Londerzeel Datering: 1884 Toelichting Dit klein gebouw met een met een halfcylindrische abdis werd gebouwd in 1884 naar een ontwerp van architect Hendrik Beyaert (1823-1894) wiens portret de toenmalige briefjes van 100 frank sierde. Zoals dat voor kerkelijke gebouwen gebruikelijk was op het einde van de 18de eeuw, werd de inspiratie hier voornamelijk uit de middeleeuwen geput: Neo-Romaanse rondbogen voor ramen en galmgaten, neogotische steunberen met versnijdingen; middeleeuws aandoende schietgaten als luchtopeningen en een dito “stormdak” als luifel aan de inkom. Maar ook verwijzingen naar de renaissance en de barok komen voor, met name in de speklagen en de voluten. De combinatie van de desparate elementen vormt uiteindelijk nog een authentiek 19de eeuws product in de typische eclectische bouwstijl. De uiteindelijke realisatie wijkt sterk af van het prototype dat Beyaert voor ogen stond. In het oorspronkelijk ontwerp was het gotische principe minder aanwezig, ten voordeel van de Romaanse en renaissancistische reminiscenties: met name vertoonde het geheel een sterker horizontalisme, karakteristiek voor beide laatst genoemde stijlrichtingen.
16 Kapel de Linde
Ligging: Linde Eigenaar: Jan Van den Brande, Linde 25 1840 Londerzeel Datering: 1935 Toelichting Deze kapel werd gebouwd rond 1935 en was tijdens de tweede wereldoorlog een drukbezochte plaatst om te bidden. De kapel draagt de tekst “Nood zoekt troost”.
In de bidden.
Mariamaand
komen
er
nu
17 Onze-Lieve-Vrouw van de Vrede
Ligging: Molenstraat Eigenaar: De Buyser Jean, Molenstraat 66 1840 Londerzeel Datering: 1953
nog
mensen
samen
om
te
Toelichting De inwoners van de Molenstraat en de Kattestraat hebben de hoop gekoesterd om na de tweede wereldoorlog in hun onmiddellijke omgeving een bidplaats te hebben waar zij hun vreugden en smarten aan hun Hemelse Moeder kunnen opdragen.
18 Onze-Lieve-Vrouw kapel
Ligging: Over de Beek (Schommelweg) Eigenaar: Van der Perre Anna, Mattestraat 29 1840 Londerzeel
Datering: 1936 Toelichting De kapel werd in 1936 opgericht door een aantal bewoners van Over de Beek. Ze staat op grond van de familie Van der Perre die 100m verder in de straat woont. Op de kroonlijst staat een opdracht geschilderd: Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Deze devotie kende toen al een grote bloei, maar vóór de tweede wereldoorlog konden weinig mensen op bedevaart gaan naar Lourdes. Enkele parochies in de buurt bouwden hun eigen Lourdesgrot. Ramsdonk en Humbeek zijn nu nog bedevaartsoorden. De grote Lourdesgrot die in de tuin van het Virgo Sapiensinstituut staat is al 100 jaar oud. In de kapel van de Schommelweg staat Onze-Lieve-Vrouw op het altaar, geflankeerd door een beeldje van de Heilige Bernadette. Vóór de beelden is een zilveren hekwerk aangebracht. De kapel werd destijds met grote feestelijkheden ingehuldigd door pastoor De Beuckelaer uit Steenhuffel.
19 Sint Genovevakapelletje
Ligging: Sint Genovevastraat Eigenaar: Gemeente Londerzeel Datering: 1795 Toelichting Dit kapelletje werd in 1795 gebouwd boven een waterput met bron vlakbij de ingang van de kerk die toegewijd is aan Sint Genoveva. Het water van deze put werd gebruikt tegen het spruw, een ontsteking van het slijmvlies in de mondholte bij kinderen. Het kapelletje werd gerestaureerd in 2008.
20 Kapel Diepensteyn
Ligging: Watermolenstraat Eigenaar: Palm Breweries, Steenhuffeldorp 3 1840 Londerzeel Datering: 1845 Toelichting Deze kapel onder de twee linden werd gebouwd door de kerk van Steenhuffel in 1849, op de grond van de adellijke familie De Lalaing, eigenaars van het oude Diepensteyndomein. In de kapel bevindt zich een Onze-Lieve-Vrouwbeeld in het haut-reliëf uitgevoerd in Franse steen en geschilderd. Het gewelf van de kapel is geschilderd als een hemel met sterren. Op de zijmuren bevinden zich de woorden ‘Wees gegroet Maria’ en ‘Vol van genade’. Waarom de kapel is opgericht is nog niet achterhaald. Wij weten wel dat tijdens de periode van de oprichting onze streken geteisterd werden door rode loop en door hongersnood tengevolge van twee jaar na mekaar mislukken van de aardappeloogst en ten gevolge van de ziekte op het graan, door het uitbreken van tyfus en cholera. Vele mensen stierven dan ook van ziekte en ontbering. Mogelijk kan de oprichting van de kapel in dat kader gezien worden, enerzijds als een smeekbede aan de Heilige Maria om het volk voor deze rampen te behouden en anderzijds als dank omdat het ergste reeds geleden is. De kapel werd gerestaureerd in 2007.
21 Mariakapel
Ligging: Smisstraat Eigenaar: Walravens Joris, Van Schoorstraat 84 1030 Brussel Datering: 1936 Toelichting Deze kapel werd gebouwd in 1936 door de toenmalige boerinnenbond (de huidige KVLV).
22 Onze-Lieve-Vrouw van smarten
Ligging: Heide Eigenaar: Gemeente Londerzeel Datering: 1994 Toelichting De eerste kapel werd opgericht rond 1930 uit Mariadevotie van de buren van de Heide. Na vernieling door een vrachtwagen werd ze volledig herbouwd door de gemeente in 1994.
23 Onze-Lieve-Vrouw ter nood
Ligging: Bouw Eigenaar: Stassijns Wim en Georges, Bouw 2 1840 Londerzeel Datering: 1939 Toelichting Deze kapel werd opgericht door de familie Stassijns in 1939 uit dankbaarheid voor het bekomen van een gunst.
24 Onze-Lieve-Vrouw ter nood
Ligging: Mattestraat Eigenaar: Kerkfabriek Sint-Amandus, J. Vermaesenplein 8 1840 Londerzeel Datering: 1866 ( 1877 – 1903 – 1958 – 1987) Toelichting Deze kapel werd opgericht naar aanleiding van een tyfus-epidemie die onze streek teisterde in 1866. Ze werd nadien verschillende keren vergroot en gerestaureerd.
25 Onze Lieve Vrouw van Lourdes
Ligging: Zwaluwstraat Eigenaar: Parochiale Werken Londerzeel, Brusselsestraat 79 1840 Londerzeel Datering: 1957-1959 Toelichting Vroeger was het bij een overlijden de gewoonte dat de buren in een huis samenkwamen om de rozenkrans te bidden. In de vijftiger jaren vatten de mensen van de Zwaluwstraat en de Molenheide het plan op om een kapel te bouwen zoals er al enkele in andere wijken van Malderen stonden. De families van Ransbeeck en Moyens schonken de grond voor de kapel gebouwd met de hulp van veel mensen in de buurt. De kapel is opgetrokken in rode baksteen, meet ongeveer 5 bij 10 meter en heeft een kruisvormig grondplan en een klokkentorentje. Dankzij de 20 verticale ramen is het een heldere kapel. Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw werd meegebracht van een bedevaart naar Lourdes. De beelden van het Heilig Hart en Sint-Jozef en het beeldje van Bernadette werden door de buren geschonken. De realisatie van de kapel gebeurde via giften en activiteiten van de buren. Rond de kapel ligt een tuintje ommuurd met een muurtje in rode baksteen. De kapel werd feestelijk ingewijd in 1959.
26 Mariakapel
Ligging: Handelsstraat Eigenaar: Moens Jan Datering: 1880 Toelichting De kapel werd opgericht in 1880 en vergroot in 1904. In haar huidige vorm dateert ze van 1951. Architect was Pater Pieter Moyens.
VII
Bibliografie
Kerk en Leven – Federatie Londerzeel – Nummer 17 (27/04/2005), 18 (04/05/2005), 20 (18/05/2005) en 21 (25/05/2005).
Madonna – Beelden van Maria in de Antwerpse binnenstad – Erfgoedcel Antwerpen – Antwerpen 2002.
Van Groei tot verval? Kapellen en klein historisch erfgoed – Brochure bij de studiedag op 12 juni 2004 in Galmaarden.
Bergkapel te Londerzeel – H. Spinnael – Sint-Theresiacollege Kapelle o/d Bos – 1972.
Aspecten van de volksdevotie in Klein Brabant van de Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Regime – Verhandelingen tot het verkrijgen van de titel van licenciaat in de Geschiedenis. Maria Van Auwenis – September 1989 – Promotor: Prof. Dr. R. De Keyzer (Katholieke Universiteit Leuven).
Tijdschrift Geschied- en Heemkundige kring – Jaargang 1996 (4), 2000 (2) en 2008 (3).
Langs Londerzeels Wegen – Stichting Monumenten en landschappenzorg vzw – Gemeente Londerzeel – VTB-VAB (1993).
Sint-Kristoffel-Gids voor het leven (Davidsfonds Londerzeel centrumHeemkundige kring Sint Kristoffel. Broederschap Sint Kristoffelkerk): Uitgegeven naar aanleiding van de Nacht van de Geschiedenis op 23 maart 2004.
Geneesheiligen in de lage landen door Jo Claes – Alfons Claes en Kathy Vincke. Uitgeving KOK – Davidsfonds/Leuven.
Kapellen in Vlaanderen – Vergeten verleden – Hans Geybels – Uitgeverij Davidsfonds NV – 2006.
Dankwoord Wij wensen de leden van KWB Malderen bijzonder te bedanken voor de informatie en foto’s die zij ter beschikking hebben gesteld. Ook dank aan Alfons Moeyersons voor de oude foto’s en prentkaarten.