Kansspelautomaten in de provincie Utrecht
Centrum voor Verslavingsonderzoek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht D. de Bruin met medewerking van L. van Liessum A. Vreeswijk Eindredactie G. van de Wijngaart Utrecht, april 1995
Inhoudsopgave Van Eenarmige Bandieten tot Piekautomaten. Van Quintoon tot tientjesautomaat
3
Gemeentelijk gokbeleid
5
Eenzijdig of een convenant?
5
De Wet
6
Ontwikkeling jurisprudentie
7
Aanwezigheidsvergunningen
8
Gebruikte methode
10
Resultaten
11
Aantallen kansspelautomaten
13
Reductie
14
Opmerkingen
16
Conclusies en aanbevelingen
16
Aanbevelingen voor verder onderzoek
17
Literatuur
18
Bijlagen
23
2
Van Eenarmige Bandieten tot Piekautomaten. Van Quintoon tot tientjesautomaatVan Eenarmige Bandieten tot Piekautomaten. Van Quintoon tot tientjesautomaat De `good old' eenarmige bandiet uit het begin van deze eeuw werd in de jaren zestig langzamerhand vervangen door de huidige generatie fruitautomaten. De facelift was vrij rigoreus: zijn arm werd ontmanteld en vervangen door knoppen en de eenvoudig ogende fruitrollen door flitsend elektronisch fruit. De `Upright', zoals de fruitautomaat in het jargon heet, werd `een graag geziene stamgast', aldus de Vereniging van Automatenhandel Nederland (Frenay, 1993). Maar behalve van uiterlijk veranderde het apparaat ook van binnen: de oorspronkelijke bedoeling van de uitvinder om spelers zo langzaam mogelijk hun geld te laten verliezen (vandaar de naam bandiet, omdat je er wel geld in kon gooien maar er uiteindelijk nooit iets mee kon winnen) lijkt heden ten dage overboord gegooid te zijn. De ontwerpers van de huidige generatie fruitautomaten zijn meegegaan met de `snelle' samenleving en proberen spelers juist zo snel en zo veel mogelijk geld te ontfutselen. Daarvoor kunnen spelers minder maar wel steeds grotere prijzen winnen. De zogenaamde `piekautomaat' is daar een goed voorbeeld van. Eenzelfde ontwikkeling is overigens ook bij de diverse loterijen gaande. Ook daar wordt volgens het marktprincipe gehandeld waarbij grote hoofdprijzen en jackpots de mensen moeten lokken en kleine prijzen de spelers moeten vasthouden. Piekautomaat In de Wet op de Kansspelen zijn de criteria voor de technische afstelling van de kansspelautomaat vastgesteld. De inzet mag maximaal een kwartje zijn en er kan maximaal vijftig gulden (200 punten) worden gewonnen. Het verlies per uur mag niet groter zijn dan vijftig gulden. Deze criteria werden ingesteld om `de zwakkeren in de samenleving' te beschermen tegen overmatig gokken. De criteria werden door de automatenbranche zodanig geVnterpreteerd dat eind jaren tachtig de `piekautomaat' op de markt kon komen. De term piekautomaat verwijst naar het grillige uitbetalingspatroon van de automaat. De uitbetaling geschiedt `pieksgewijs': eerst moet er veel geld in worden gegooid terwijl de kast lange tijd (soms een paar weken) weinig of niets uitbetaalt. Op een onverwacht moment geeft de automaat zijn beloning: Dit is vaak een groot aantal keren de maximale winst (200 punten, vijftig gulden) achter elkaar. Het verlies en de winst per uur kunnen dus veel groter zijn dan vijftig gulden. (Stel: JJn tik kost een kwartje. Bij twintig tikken per minuut is dat 300 gulden per uur). De introductie van de piekautomaten heeft te maken met een `gat' in de Wet op de Kansspelen waar de speelautomatenbranche handig op heeft ingespeeld. De Wet gebiedt weliswaar dat er op een kansspelautomaat niet meer dan vijftig gulden per uur mag worden verloren. Letterlijk staat er echter dat er over een periode van honderd uur gemiddeld niet meer dan vijftig gulden mag worden verloren. Zo kan een piekautomaat dus 99 uur helemaal niets uitbetalen en vervolgens in een uur zestig tot tachtig procent van het ingeworpen geld weer terugbetalen. Het `prijzengeld' kan zodoende oplopen tot enkele duizenden guldens. De exploitanten `spelen' dus met de ruimte die de Wet open laat. Inmiddels zijn de piekautomaten verboden en zijn er vernieuwde regels opgesteld voor de afstelling van de kansspelautomaten. De honderd uur worden simpel gezegd, opgedeeld in kleinere tijdseenheden waarin de afstelling geregeld wordt. Quintoon De laatste jaren worden in steeds meer gemeenten de fruitautomaten in cafetaria's, sportkantines geweerd. De meeste ondernemers hebben daarvoor in de plaats videospelletjes of flipperkasten neergezet. De nieuwste ontwikkeling op dit gebied zijn de zogenaamde `Quintoon' en/of `Phantom'. Dit zijn behendigheidsautomaten waar Black Jack, of Eenentwintigen op gespeeld kan worden. (Behendigheidsautomaten mogen in tegenstelling tot kansspelautomaten nog wel in laagdrempelige gelegenheden zijn opgesteld.) Dat het hier om kaartspelletjes gaat verraadt echter het karakter van een 3
kansspel. Er is wel een behendigheidssysteem ingebouwd: als een speler het spel goed speelt kan deze ook langer spelen. Bovendien: hoe sneller het spel gespeeld wordt, des te meer punten de speler kan vergaren. Wat in cafetaria's gesignaleerd wordt is dat horeca-ondernemers geldprijzen uitkeren bij een hoogste score, of een score boven een bepaald aantal punten (Fris e.a., 1994). Tientjesautomaat. Een ander voorbeeld van het `spelen' met de wet is het voorstel van de automatenhandelaren (en minister Wijers van Economische Zaken) om een soort `tientjesautomaat voor de kleintjes' in de cafetaia's neer te zetten (Automatenmagazine nr 10, jg 9, p.4-9). Deze zogeheten BKP, een Behendigheidsautomaat met Kleine Prijsjes, zou als vervangende inkomstenbron moeten dienen voor de laagdrempelige horecaondernemingen en moeten voorkomen dat het illegaal gokken toeneemt. Het kabinet heeft middels het aannemen van een motie van Schutte (GPV) en Smits (CDA) deze voorstellen van de hand gewezen. Zij werden in strijd geacht met het aanscherpingsbeleid dat de overheid en gemeenten voeren (TK 1994-1995, 24 032, nr.1). De Commissie Nijpels1 neemt hierin een afwachtende houding aan en stelt een experiment voor, waarbij de te stellen normen, randvoorwaarden en de soort opstelplaats worden getoetst, opdat een verantwoorde beslissing kan worden genomen over het al dan niet toelaten van dergelijke automaten. Een BKP zou volgens de Comissie wel duidelijk onderscheidbaar moeten zijn van een kansspelautomaat, geen risico moeten inhouden op problematisch speelgedrag en een hogere potentNle rentabiliteit moeten hebben dan de huidige behendigheidsautomaten.
1
De Comissie Nijpels is ingesteld om een advies te geven over een aanscherping van het Speelautomatenbesluit, waardoor het risico tot problematisch speelgedrag tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht. Ook diende zij een `model-convenant' te formuleren dat een bijdrage kan leveren aan het voeren van een samenhangend en optimaal op de lokale situatie toegesneden beleid ten aanzien van kansspelautomaten
4
Gemeentelijk gokbeleidGemeentelijk gokbeleid Het gokbeleid in het merendeel van de Nederlandse gemeenten richt zich vooral op de zogenaamde `fruitautomaat'. Een belangrijke reden hiervoor is dat het grootste deel van de gokverslaafden dat hulp zoekt dit in verband met het spelen op de fruitautomaat doet. Veel gemeenten zijn er daarom in het begin van de jaren negentig toe overgegaan het aanbod van kansspelautomaten in de cafetaria's en andere laagdrempelige gelegenheden drastisch in te perken. De gedachte achter veel maatregelen is dat jongeren vaak al op vroege leeftijd, ongemerkt en onbewust in een snackbar in aanraking komen met de fruitautomaat (Hermkens e.a., 1988). En wat als een onschuldig ogend spelletje is begonnen kan uitlopen op een gokverslaving waardoor diverse problemen kunnen ontstaan: thuis, op school en op het werk. De schulden kunnen dan fors oplopen en sommigen komen als gevolg van hun gokverslaving in contact met politie en justitie (Janssens e.a., 1989). De rijksoverheid heeft altijd geprobeerd de speelzucht onder burgers te beteugelen. Deze beteugeling gaat echter vrijwel altijd gepaard met een schuin oog naar de schatkist en de goede doelen. In vroeger tijden kon met de opbrengst van een loterij weer een oorlog gefinancierd worden, of de opvang van daklozen en krankzinnigen verbeterd worden (Veer e.a., 1993). Ook heden ten dage komen de opbrengsten van de diverse loterijen en gokspelen ten goede aan de staat, de panda's, de derde wereld landen, de cultuur en de sport. De fruitautomaten vormen hierop een uitzondering: de opbrengsten hiervan komen ten goede aan de portemonnee van de exploitanten (1,5 miljard in 1993) en de staatskas (260 miljoen belastingen in 1991). De fruitautomaat kan behalve als een potentieel verslavend apparaat ook worden beschouwd als een instrument om de staatsfinanciNn en de werkgelegenheid op peil te houden. De overheid is altijd huiverig geweest met het aan banden leggen van het aanbod van kansspelen. Dit wordt meestal gerechtvaardigd met het argument dat het een illegaal circuit in de hand zou werken. Een verbod tot het organiseren van gokspelen heeft in het verleden regelmatig geleid tot ontduiking of overtreding hiervan. Een wijziging van de Wet op de Kansspelen in 1986 maakte het bijvoorbeeld mogelijk gelduitkerende fruitautomaten op te stellen. Daarvoor werden deze als speelautomaten beschouwd waar alleen `vrije spelen' mee konden worden gewonnen. Meestal konden deze vrije spelen echter worden ingewisseld voor geld bij de horecaondernemer. In die zin veranderde er met de wetswijziging niet zoveel, behalve dat het ontduiken van de wet, gelegaliseerd werd. Wat er met de wetswijziging wel veranderde was dat er sindsdien steeds meer en op steeds meer verschillende locaties, kansspelautomaten werden opgesteld.
Eenzijdig of een convenant?Eenzijdig of een convenant? Daar de opbrengst van de fruitautomaten ten goede komt aan de exploitanten hebben zij er belang bij dat kansspelautomaten op zoveel mogelijk locaties kunnen worden opgesteld. De exploitanten, verenigd in de VAN, proberen daarom eenzijdige maatregelen van gemeenten (1-0-0 of 2-0-0 opties waarbij kansspelautomaten alleen in cafes en andere hoogdrempelige gelegheden mogen worden opgesteld en niet in cafetaria's, sportkantines en andere laagdrempelige gelegenheden) te voorkomen en in plaats daarvan convenanten af te sluiten. In deze convenanten wordt meestal een 2-1-0 optie afgesproken. Dit houdt in dat er maximaal JJn kansspelautomaat in de cafetaria's mag staan, maar niet in sportkantines. Het aantal kansspelautomaten wordt dan weliswaar verminderd, maar ze kunnen nog steeds op laagdrempelige locaties worden opgesteld. Het recreatief spelen wordt daarmee niet onmogelijk gemaakt, aldus de redenering van de automatenhandel, waardoor een economisch rendabele exploitatie mogelijk blijft en het spelen in de illegaliteit niet wordt bevorderd. De meerwaarde van een convenant boven eenzijdige maatregelen ligt vooral in de gezamenlijke inspanning van de exploitant en de horeca-ondernemer om gokverslaving te voorkomen. Horecaondernemers die een convenant ondertekenen dienen er op toe te zien dat iemand niet langer dan een uur achtereen speelt en niet jonger is dan 18 jaar. De fruitautomaat moet daarom goed zichtbaar staan 5
opgesteld en voorzien zijn van een sticker met een waarschuwing tegen overmatig gokgedrag. Ondernemers hebben bovendien afgesproken dat ze mensen zullen aanspreken op overmatig gokgedrag en hen nadrukkelijk zullen wijzen op de mogelijkheden van hulpverlening. Het nadeel van een convenant is dat het slechts om afspraken gaat zonder een wettelijke grondslag. Wanneer een ondernemer het convenant niet naleeft heeft een burgemeester geen bevoegdheid om bijvoorbeeld de aanwezigheidsvergunning in te trekken. Uitzonderingen worden gevormd door de convenanten die in bijvoorbeeld Rhenen, Vleuten-De Meern en Harmelen zijn afgesloten. Hier gaan de verschillende partijen ermee akkoord dat de personen, die belast zijn met de controle op de naleving van de vergunningvoorschriften, tevens de in het convenant gestelde bepalingen in hun controle betrekken.2
De Wet op de KansspelenDe Wet op de Kansspelen Hoewel de uit 1964 stammende Wet op de Kansspelen door de jaren heen steeds aangepast en uitgebreid is kent zij een viertal uitgangspunten. Allereerst stelt de wet dat er tegemoet moet worden gekomen aan de kennelijk aanwezige behoefte van mensen om te gokken. Een tweede uitganspunt is dat een redelijke exploitatie mogelijk moet zijn teneinde een vlucht in de illegaliteit te voorkomen. Ten derde dienen de zwakkeren in de samenleving beschermd te worden. En tot slot, een niet onbelangrijk uitgangspunt: de bepalingen die in de wet gesteld worden moeten gehandhaafd kunnen worden. Het is evident dat er in Nederland tegemoet wordt gekomen aan de kennelijke behoefte van mensen om te kunnen gokken. Dagelijks ligt in de brievenbus wel een aanbod om terstond rijk te worden en te gaan rentenieren op een zonnig eiland. De dagelijkse lotto, Lucky Ten en de krasloterij zijn de meest recente vormen op de gokmarkt, naast het bestaande aanbod van de staats- en postcodeloterij, de lotto en de toto, de hippototo, de casinospelen, de hitbingo, het kienen, de prijzenfestivals etcetera. Ook de speelautomatenbranche voorziet in een behoefte. In 1988 werd het aantal opgestelde kansspelautomaten in Nederland geschat op 50.000 (Hermkens, 1988). In 1991 zou dat aantal volgens het Nederlands Meet Instituut opgelopen zijn tot 75.000 (NMI, 1992). Het onderzoeksburo van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten schatte het aantal kansspelautomaten eind 1991 op 52.700 (Mutsaers e.a., 1992). De omzet van de automatenbranche bedroeg in 1987 zo'n 500 miljoen gulden (Commissie Driehuis) en wordt voor 1993 (NRC, 14 januari 1995) geschat op 1,5 miljard. Hiervan wordt een kwart miljoen gulden afgedragen aan de Staatskas. De branche zou werk bieden aan zo'n 3500 mensen. Hiermee wordt het tweede uitgangspunt van de wet meteen geaccentueerd. Een redelijke exploitatie is niet alleen mogelijk maar ook een feit. Dat het derde uitgangspunt van de wet - om de zwakkeren (met name jongeren) in onze samenleving te beschermen - wat ondergesneeuwd is hangt voor een belangrijk deel samen met het voornoemde uitgangspunt. Een `rendabele exploitatie' en `bescherming van de zwakkere' zijn niet altijd te verenigen. Hoewel de VAN altijd pogingen heeft gedaan deze twee uitgangspunten te verbinden, blijft er een onverkwikkelijke morele tegenstrijdigheid bestaan. Bij schattingen omtrent het aantal gokverslaafden in Nederland komt dit fenomeen wellicht het duidelijkst naar voren. Met het belangrijk achten van een rendabele exploitatie ontstaat de neiging om de problemen die er uit voortvloeien (een gokverslaving), te ontkennen of te bagatelliseren. Wanneer meer gewicht wordt toegekend aan bescherming van de zwakkere in de samenleving ontstaat daarentegen vaak de neiging de problemen rond gokverslaafden te overschatten. Twee uitersten in deze zijn de Jellinek, die in 1988 met `een voorzichtige schatting' komt van 140.000 gokverslaafden, en de KUB (met in de begeleidingscommisie vertegenwoordigers van de WVC, Justitie en de Sporttotalisator) die met een `bodemschatting' van 20.000 komt (Kingma, 1994). Deze laatste 2
De burgemeester kan dan het bepaalde in Art 30f leden 2 t/m 5 van de Wet op de Kansspelen toepassen en van de exploitant eisen dat deze de kansspelautom(a)t(en) uit zijn onderneming verwijdert.
6
schatting is door de VAN overgenomen. De wellicht meest aangewezen instellingen om gokverslaafden te behandelen of te helpen, de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs hebben (pas) in 1990 een budget gekregen om deze behandeling daadwerkelijk ter hand te nemen. Sinds die tijd krijgen de CAD's in toenemende mate te maken met mensen -voornamelijk mannen tussen de 18 en 35 jaar- die door het spelen op fruitautomaten in problemen zijn gekomen (Ladis, 1993). In 1992 zochten 6000 mensen hulp bij de CAD's, een verdubbeling ten opzichte van 1990. Ook v\\r 1990 kwamen de CAD's al in contact met mensen die een gokprobleem hadden. Omdat er toen geen geld was om hen te helpen werden zij, weliswaar in mindere mate en in combinatie met een alcoholprobleem, toch toegelaten. Het aantal mensen dat hulp zoekt bij de CAD's neemt gestaag toe. Of het aantal mensen dat door het gokken in de problemen is gekomen gestegen is, blijft een vraag. Veel mensen waren en zijn nog steeds niet op de hoogte van de hulpverleningsmogelijkheden bij het CAD en anderen hulpverleningsinstellingen. Feit blijft dat de groei van het aantal hulpverleningscontacten nog niet tot staan is gebracht. Ook zelfhulpgroepen als de AGOG (Anonieme gokkers en Omgeving van Gokkers) signaleren een toenemend aantal mensen met een gokprobleem. De Anonieme Gokkers bestaan sinds april 1981. Zij komen wekelijks bijeen om iets te doen aan hun gokprobleem en om andere dwangmatige gokkers te helpen hetzelfde te doen. Behalve de hulpverlening signaleert ook de politie dat mensen in toenemende mate vanwege hun gokverslaving in de problemen zijn gekomen. Al in 1985 kwam een verontruste Eindhovense politie in het nieuws met de mededeling dat weliswaar tien procent van de auto-inbraken door druggebruikers werd gepleegd, maar dat `uitgaan', `luxe-uitgaven', en `gokken' vaker als reden werden opgegeven (Grapendaal, 1989). Uit een analyse van de hulpverleningscontacten bij de CAD's is gebleken dat veertig procent van de hulpzoekende gokkers contacten met politie en justitie had gehad in verband met hun gokverslaving (Ladis, 1993). Uit een onderzoek van het Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven (Woninginbraak, 1991) blijkt dat 23 procent van de woninginbraken gepleegd wordt om het gokken te kunnen bekostigen. In 1992 kwam de Eindhovense politie werderom in het nieuws met de mededeling dat tien van de negentien gewapende roofovervallen en inbraken in de eerste helft van 1991 vermoedelijk op het conto van gokkers konden worden bijgeschreven (Eindhovens Dagblad, 23-7-1992). Overigens dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gokkers die gaan stelen vanwege hun gokverslaving en gokkers die al crimineel waren voordat ze gingen gokken (Janssens, 1989). Hoe deze categoriNn kwantitatief verdeeld zijn is niet duidelijk.
Ontwikkeling jurisprudentieOntwikkeling jurisprudentie Hulpverleners en politieambtenaren moesten dus eerst aan de bel trekken over een toename van het aantal gokverslaafden en de soms daarmee gepaard gaande criminaliteit, voordat de verschillende gemeentebesturen actie ondernamen. Hoewel zij sinds 1986 (beperkte) mogelijkheden hebben een eigen kansspelbeleid te voeren, gingen de meeste gemeenten hier pas in het begin van de jaren negentig daadwerkelijk toe over. Gelet op de verschillende interpretatiemogelijkheden die de Wet op de Kansspelen bood en de uitgebreide jurisprudentie die op dit gebied ontstond is dit niet verwonderlijk. Hieronder volgt een kort overzicht. Als eerste komen de beperkingen van de bevoegheden van gemeenten aan de orde, vervolgens de mogelijkheden een eigen kansspelbeleid te voeren. Om een kansspelautomaat te mogen plaatsen is een aantal vergunningen vereist: te weten een exploitatievergunning (1), een toelatingsvergunning (2) en een aanwezigheidsvergunning (3). Ad1 De gemeente heeft geen bevoegdheden tot het stellen van nadere regels omtrent de maximale/minimale winst- verliespercentages, de inzet en de overige technische kanten van de automaten. Dat 7
wordt middels de toelatingsvergunning van de rijksoverheid (het ministerie van Economische Zaken) geregeld. Ad2 Ook de exploitievergunning wordt door de rijksoverheid verleend (geweigerd of ingetrokken). Deze vergunning heeft betrekking op het etablissement zelf, de technische kanten van de onderneming en bijvoorbeeld niet op het personeel of de eigenaar zelf. Een gemeente heeft evenmin de bevoegdheid leeftijdseisen of voorschriften te stellen. Ad3 De gemeenteraad heeft dus geen mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de technische eisen die aan een kansspelautomaat of een onderneming worden gesteld. Zij heeft daarentegen zowel publiekals privaatrechtelijke mogelijkheden om het aanbod van speelautomaten in haar gemeente te reguleren. Onder de publiekrechtelijke mogelijkheden valt de mogelijkheid van de burgemeester en het gemeentebestuur om aanwezigheidsvergunningen te verlenen, te weigeren, in te trekken of te beperken. Onder de privaatrechtelijke mogelijkheden valt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het afsluiten van convenanten, of het ontwikkelen van gedragscodes om het te jong, te lang en te vaak spelen tegen te gaan. De lokale overheid kan hier overigens alleen een stimulerende, co`rdinerende, of initiNrende rol in spelen. De medewerking van de exploitant is vereist.
Aanwezigheidsvergunningen Aanwezigheidsvergunningen Aanwezigheidsvergunningen kunnen aan drie soorten ondernemingen verleend worden: te weten aan die ondernemingen waarvoor een drank- en horecawetvergunning is verleend, de `natte horeca.' Dus in gelegenheden waar alcohol geschonken mag worden zoals cafJs en restaurants. Ook aan gelegenheden waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven staat bij het Bedrijfsschap Horeca, de `droge horeca', mag een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten worden verleend. Dit zijn gelegenheden waar uitsluitend alcoholvrije dranken mogen worden verkocht: cafetaria's, broodjeszaken, koffieshops, etc. Tot slot mag de burgemeester of de gemeenteraad een onderneming waar een halexploitatievergunning is verleend ook een aanwezigheidsvergunning verlenen. Overigens mogen er ook op tijdelijke lokaties als kermissen en braderieNn speelautomaten staan en kan een aanwezigheidsvergunning verleend worden. Als aan de genoemde voorwaarden is voldaan moet de burgemeester een aanwezigheidsvergunning verlenen. Belangrijk bij de afgifte van aanwezigheidsvergunningen is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen het verlenen (of weigeren), het intrekken of beperken. Weigeren en intrekken Bij het weigeren van een aanwezigheidsvergunning blijkt het begrip `openbare orde' een belangrijke rol te spelen. Aanvankelijk werd gedacht dat een aanwezigheidsvergunning alleen kon worden geweigerd of ingetrokken wanneer deze een ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Dergelijke stappen van de gemeente zouden met andere woorden alleen kunnen worden genomen wanneer er zich in of voor een inrichting wanordelijkheden of vechtpartijen voor zouden doen (Clemens, 1990). Deze eis bleek echter niet naar de letter geVnterpreteerd te hoeven worden. Een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in Schijndel (CBB, 20 januari 1988) stelt dat een weigering terecht werd bevonden in een geval waarin de automaten door een aanzienlijk aantal, veelal jeugdige personen werden bespeeld en waarbij aanzienlijke bedragen werden verspeeld. De exploitant heeft dit niet proberen te voorkomen en de overmatige gokkers erkenden zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstallen waardoor het aannemelijk was dat het vergokte geld uit misdrijven afkomstig was. Het begrip openbare orde kan dus ook ruimer geVnterpreteerd worden. Aantal
8
Een gemeente heeft verder bevoegdheden beperkingen te stellen aan het aantal speelautomaten per inrichting (CBB Boxmeer, 23-3-1988, AB 1988, 490.). In veel gemeenten werd het maximum aantal speelautomaten sindsdien vastgesteld op twee. Uitzonderingen, zoals Den Haag en Amsterdam, waar drie speelautomaten per etablissement konden worden opsteld, daargelaten. Ook waren er gemeenten die geen maximumaantal of maximaal JJn speelautomaat (Staphorst) hadden vastgesteld. Het kon (en kan) dus voorkomen dat in een etablissement vijf kansspelautomaten staan opgesteld (zonder dat dit als een speelhal wordt aangemerkt, alwaar de gemeenteraad een aparte Speelautomatenhalverordening voor op moet stellen). Drempeligheid De burgemeester van de gemeente Wierden had een belangrijke primeur (CBB Wierden, 8-6-1990, JG 90.0359.) De uitspraak van het CBB behelsde dat er weliswaar geen onderscheid tussen `natte' en `droge' horeca gemaakt kon worden maar wel tussen `hoogdrempelige' en `laagdrempelige' gelegenheden. Dit onderscheid werd gekoppeld aan de soort automaat. Kansspelautomaten (fruitautomaten) konden nu uit de laagdrempelige gelegenheden geweerd worden. Er kunnen alleen aanwezigheidsvergunningen worden afgegeven voor behendigheidsautomaten (flipperkasten, videospelletjes). Een uitspraak van het CBB op 15 april 1993 ging nader in op het onderscheid tussen hoog- en laagdrempelige gelegenheden. Van bijvoorbeeld een Chinees restaurant met twee gedeelten, wordt het `restaurant'-gedeelte als hoogdrempelig, en het afhaalgedeelte als laagdrempelig beschouwd. Indien er geen fysieke scheidingswand tussen beide gedeelten bestaat moeten beiden als laagdrempelig worden aangemerkt. Op de maatregelen van gemeenten om kansspelautomaten uit de laagdrempelige horeca te weren kwam soms een respons van horeca-ondernemers (vooral `shoarmazaken'). Zij splitsten hun etablissement op in een restaurant en afhaalgedeelte, door `een duidelijke fysieke scheidingswand' aan te brengen. Anderen probeerden hun onderneming hoogdrempelig te maken door een alcoholvergunning aan te vragen. ResumJ: Gemeenten kunnen een onderscheid maken naar het aantal speelautomaten per onderneming, de soort onderneming (hoog- of laagdrempelig), en naar het soort speelautomaat (behendigheids- of kanspelautomaat). 3 Een totaalverbod op alle kansspelautomaten is niet mogelijk. De Wet gebiedt een rendabele exploitatie en indien dat geschonden wordt kan een algemene maatregel van bestuur worden ingesteld die een gemeente op haar vingers tikt. In principe heeft een gemeente dus drie beleidsmogelijkheden. We doen er niets aan (want het is geen probleem). We sluiten een convenant af met de automatenhandel en de plaatselijke horeca, omdat we waarde hechten aan de medewerking van de exploitant. Kanspelautomaten mogen dan nog wel in de cafetaria's staan. Of: we voeren eenzijdig maatregelen door omdat een minder drastische beperking van het aantal kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen niet tot het gewenste resultaat zou leiden. Jongeren komen vaak op vroege leeftijd in de snackbar in aanraking met de fruitautomaat. Het is derhalve belangrijk om de fruitautomaten vooral daar te weren. Hoewel in veel beleidstukken de noodzaak van effect- en/of evaluatieonderzoek wordt benadrukt is dit in vrijwel geen enkele gemeente op systematische wijze gebeurd. De gemeente Utrecht vormt hierop een uitzondering. Uit een onderzoek van de afdeling Bestuursinformatie van de gemeente Utrecht en het Centrum voor Verslavingsonderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt onder meer dat de in 1993 ingevoerde 2-0-0 optie een belangrijke afname van het aantal regelmatige spelers onder de jeugd met zich mee heeft gebracht. Zoals verwacht had de maatregel minder effect op de zwaardere gokkers, zij proberen op andere plaatsen (met name de gokhallen) aan hun gerief te komen. Uit het onderzoek blijkt ook dat er geen reden is aan te nemen dat er een illegaal circuit is ontstaan. Een 3
N.B. Niet naar het soort kansspelautomaat, de `piekautomaten' konden bijvoorbeeld niet door de gemeenten zlef binnen de gemeente grenzen verboden worden.
9
aantal laagdrempelige gelegenheden probeert wel hoogdrempelig te worden door een alcoholvergunning aan te vragen of door een `fysieke scheidingswand' aan te brengen tussen het hoogdrempelige (restaurant)- en laagdrempelige (afhaal)- gedeelte. Na de invoering van de maatregel is niet iedere ondernemer direct overgegaan tot het verwijderen van de fruitautomaat uit de zaak. Pas na (hernieuwde) controles door Bijzondere Wetten is hier een einde aan gekomen. In plaats van de fruitautomaten hebben horecaondernemers meestal wel een of meer behendigheidsautomaten geplaats. Sommige van deze automaten (de Quintoon bijvoorbeeld) bezitten weliswaar een behendigheidselement maar zouden ook als een kansspelautomaat zijn te typeren. Er kunnen alleen vrije spelen mee worden verdiend, een aantal ondernemers keert bij de hoogste score wel een geldprijs uit.
Methode van onderzoekMethode van onderzoek In het kader van een leeronderzoek Sociale Wetenschappen hebben de studenten A. Vreeswijk en L. van Liessum in de zomer van 1994 een telefonische enquLte gehouden onder sleutelfiguren bij alle gemeenten in de provincie Utrecht. Het doel hiervan was om een inventarisatie te maken van gemeentelijk beleid ten aanzien van kansspelautomaten. Tevens zijn er, indien aanwezig, nota's, gemeenteraadsbesluiten en/of andere beleidsstukken verzameld en geanalyseerd. In januari 1995 zijn een aantal gemeenten opnieuw benaderd omdat niet alle gemeenten in eerste instantie bereikt werden en om gegevens te actualiseren.
10
ResultatenResultaten In de provincie Utrecht zijn de gemeenten Soest, Leusden, Veenendaal, en Zeist als eerste een restrictiever beleid gaan voeren. Dat was in 1992. Amersfoort was de eerste gemeente in de provincie Utrecht die een convenant afsloot. In de jaren hierna zouden steeds meer gemeenten een eigen kansspelautomatenbeleid gaan ontwikkelen.
Anno 1995 hebben 20 (54%) van de 38 gemeenten in de provincie Utrecht een restrictief kansspelautomaten beleid (2-0-0 of 1-0-0) vastgesteld. Er zijn elf gemeenten (29%) die een 2-1-0 of 1-1-0 optie hanteren, negen van hen hebben een convenant afgesloten. Zeven (18%) gemeenten hebben geen kansspelautomatenbeleid. (Zie afbeelding 1) Landelijk gezien hadden in augustus 1993 (opgave van de VAN, uit Kingma, 1993) 58 gemeenten (een kleine 10%) een convenant afgesloten met de VAN en Horeca Nederland. 145 (22%) gemeenten hebben eenzijdig 2-0-0 of 1-0-0 opties doorgevoerd. 312 (49%) gemeenten overwegen een inperking en 130 (20%) willen de bestaande situatie handhaven of zijn in een beleidsvoorbereidende fase (zie afbeelding 2).
11
De verschillen tussen de (landelijke) cijfers uit 1994 en de provinciale cijfers uit 1995 zijn evident: in 1994 voerden minder gemeenten een kansspelautomatenbeleid dan in 1995. Opgemerkt dient te worden dat het hier om een vergelijking tussen landelijke en provinciale cijfers gaat en dat veel gemeenten in 1994 in een beleidsvoorbereidende fase waren. Het al dan niet hanteren van een kansspelbeleid blijkt bovendien samen te hangen met het aantal inwoners per gemeente. Zes van de zeven gemeenten die geen beleid voeren hebben minder dan 10.000 inwoners. Alle gemeenten met meer dan 30.000 inwoners hebben het aantal kansspelautomaten binnen de gemeentegrenzen beperkt. Ruim een kwart van deze gemeenten heeft convenanten afgesloten terwijl de rest 2-0-0 of 1-0-0 opties hanteren (zie afbeelding 3). Het ontbreken van een eigen kansspelbeleid in kleinere gemeenten heeft een aantal oorzaken: -De behoefte is afwezig omdat gokverslaving in de gemeente niet als een probleem wordt ervaren. Er bestaat vaak een uitgebreide sociale controle. -In sommige kleinere gemeenten staan geen kansspelautomaten in laagdrempelige gelegenheden. Het weigeren van kansspelautomaten in cafJs is juridisch gezien niet haalbaar.
Aantallen kansspelautomatenAantallen kansspelautomaten Een interessant gegeven is dat het aantal opgestelde kansspelautomaten per gemeente sterk kan 12
verschillen. Dit hangt niet zozeer af van de grootte van de gemeente dan wel van het aantal horecagelegenheden in deze gemeenten. Een `slaapgemeente' als Houten kent relatief weinig horecagelegenheden en derhalve ook weinig kansspelautomaten (1 per 10.000 inwoners). Factoren als toerisme en geloofsovertuiging spelen hierbij eveneens een rol. In die zin dat er in toeristisch gebieden vaak meer kansspelautomaten staan opgesteld (meer horecagelegenheden zijn) dan in de gebieden met een overwegend christelijke achtergrond. In toeristische gebieden als Loosdrecht en Amerongen staan bijvoorbeeld meer dan 60 fruitautomaten per 10.000 inwoners opgesteld, terwijl in overwegend christelijke gemeenten als Veenendaal en Bunschoten minder dan 10 fruitautomaten per 10.000 inwoners staan.
Bij 21 van de 38 gemeenten is het aantal opgestelde kansspelautomaten binnen de gemeentegrenzen bekend. Een schatting geeft aan dat er in deze gemeenten zo'n 1300 kansspelautomaten in de verschillende horecagelegenheden (exclusief speelhallen) staan opgesteld. Er wonen in deze gemeenten
639.760 mensen. Gemiddeld genomen staan er dus ruim 20 fruitautomaten opgesteld per 10.000 inwoners.
ReductieReductie Hoeveel kansspelautomaten er in de provincie Utrecht stonden en staan valt niet met zekerheid te zeggen. Bijna de helft van de gemeenten waren (en zijn) niet precies op de hoogte van het aantal opgestelde kansspelautomaten. Een belangrijke reden hiervoor is dat in het verleden bij de afgifte van aanwezigheidsvergunningen 13
meestal geen onderscheid werd gemaakt tussen behendigheids- en kansspelautomaten. Het aantal speelautomaten is met andere woorden wel bekend, het totaal aantal kansspelautomaten niet. Kansspelautomaten brengen veel meer op dan behendigheidsautomaten4. Veel ondernemers hebben daarom, indien hen een aanwezigheidsvergunning verleend is, kansspelautomaten opgesteld. In landelijke onderzoeken blijken de verhoudingen tussen behendigheids en kansspelautomaten nogal uiteen te lopen. Uit onderzoek van Hermkens e.a. (1989) bleek 62,5% van de speelautomaten een kansspelautomaat te zijn. Het Nederlands Meetinstituut schatte het aantal kansspelautomaten voor 1991 op 80% van het totaal aantal speelautomaten (75.000 kansspelautomaten, 15.000 behendigheids), het SGBO (eind 1991) op 77 procent (alleen op losse lokaties: 44.000 kansspel en 13.000 behendigheidsautomaten). Voor 1992 op 73 procent (SGBO, 1993). Ook tussen hoog- en laagdrempelig lokaties zijn verschillen. In de laagdrempelige gelegenheden zijn relatief vaker behendigheidsautomaten opgesteld. (Bron: SGBO 1993)
Aantal Kansspelautomaten
Aantal Benhedigheidsautoamten
Laagdrempelig
10.000
9.800
Hoogdrempelig
27.000
4.200
Amusementshallen
11.700
7.800
Totaal
48.700
21.800
Van de gemeenten in de provincie Utrecht die inzicht hebben in het aantal en soort opgestelde speelautomaten en ook een beleidsverandering hebben doorgevoerd is het mogelijk de reductie van het aantal kansspelautomaten vast te stellen (zie afbeelding 4).5 Een 1-0-0 optie brengt een reductie van gemiddeld 70 procent (minimaal 54% in Veenendaal tot maximaal 80% in Doorn en Maarn) van de kansspelautomaten met zich mee. Een 2-0-0 optie een reductie van gemiddeld 35 procent (minimaal 26 procent in Leusden tot 79 procent in Nieuwegein, een 2-1-0 optie een reductie van gemiddeld 23 procent (minimaal 15 procent in de Ronde Venen tot maximaal 35 procent in Maarssen). De grote onderlinge verschillen binnen eenzelfde optie zijn terug te voeren op de verschillen in de verhouding tussen hoog- en laagdrempelige gelegenheden in die gemeenten. Ook tussen de verschillende opties bestaan soms schijnbare tegenstrijdigheden. De 2-0-0 reductie in Nieuwegein (79%) levert relatief een grotere reductie op dan de 1-0-0 optie in Veenendaal (-54%). Een verklaring hiervoor is dat er in Nieuwegein relatief veel laagdrempelige gelegenheden zijn waar kansspelautomaten staan opgesteld. Door de verschillende opties is het aantal kansspelautomaten in deze gemeenten teruggebracht van "1300 tot "815, een reductie van 37 procent. Wanneer deze cijfers geNxtrapoleerd worden naar de rest van de provincie (of naar de situtatie in heel Nederland) moet rekening worden gehouden met de soort optie, de grootte van een gemeente, het aantal horecagelegenheden en de verhouding laag en hoogdrempelige gelegenheden. Voor de schatting van het totaal aantal kansspelautomaten in de provincie Utrecht wordt alleen de grootte van een gemeente en de soort optie als variabele gebruikt. Indien alleen het aantal 4
De bruto omzet van een kansspelautomaat werd voor 1992 bepaald op /20.570,- per jaar. Een behendigheidsautomaat zou een bruto omzet opleveren van /4.381,- (Op de kast gejaagd, 1995) 5
De reductie is exclusief het aantal opgestelde kansspelautomaten in de speelhallen berekend. De provincie Utrecht telt 14 van dergelijke hallen. Deze bevinden zich voornamelijk in de gemeente Utrecht: namelijk negen. In deze hallen staan naar schatting 850 Kansspelautomaten opgesteld. In de komende jaren moeten er zes hallen verdwijnen, vijf (van de negen) in Utrecht en JJn in Amersfoort.
14
speelautomaten in een gemeente bekend bleek is bij de bepaling van het aantal kansspelautomaten ervan uitgegaan dat 77-80 procent van het aantal opgestelde speelautomaten, kansspelautomaten zijn. Op basis van de bestaande gegevens stonden naar schatting 2150 kansspelautomaten in de provincie Utrecht opgesteld. Dit aantal zou door diverse vormen van aanbodregulering teruggebracht zijn tot 1350. Dit betekent een reductie 37 procent van het aantal kansspelautomaten (Zie bijlage 3).
OpmerkingenOpmerkingen *Voor de effectiviteit van de beleidsmaatregelen lijkt niet zozeer het aantal kansspelautomaten van belang te zijn, alswel het aantal lokaties waar deze staan opgesteld. *Met het oog op de toekomst waarbij de overheid landelijk een 2-0-0 optie wil invoeren (TK 19931994, 21 277, nr. 30) is het belangrijk te weten welke reductie dit met zich mee brengt. Hoewel dat per gemeente fluctueert brengt een 2-0-0 optie in deze steekproef een reductie van gemiddeld 35 procent van de kansspelautomaten met zich mee. Een 1-0-0 optie een reductie van zeventig procent. De Automatenhandel wil in het reduceren van het aanbod niet verder gaan dan een 2-1-0 optie, welke een gemiddelde reductie met zich meebrengt van 23 procent.6 De Commissie Nijpels adviseert afwijkend van het 2-0-0 kabinetsbesluit. De Commissie acht het gewenst om gemeenten "toch een wat grotere vrijheid te laten." Zij stelt daarom een `2-0 als basis, 2-1 met convenant' -optie voor. In laagdrempelige gelegenheden zou JJn kansspelautomaat kunnen worden toegestaan, mits een convenant is gesloten, waarin voldoende waarborgen zijn opgenomen wat betreft controle en mogelijkheden tot sancties. De Commissie geeft een aantal redenen voor dit afwijkende standpunt: Er zouden steeds nieuwe en anderssoortige automaten op de markt komen. In beginsel geldt nog steeds een verbod. De gevolgen voor de branche en het betrokken bedrijfsleven zouden groot zijn (een koude sanering), en de handhaafbaarheid van de regels zou onder toenemende druk komen te staan. Het voorkomen van het spelen door jeugdigen is ook langs een andere weg te bereiken en het zou een stimulans zijn voor de totstandkoming van convenanten. De `twee' voor hoogdrempelige gelegenheden wenst de Commissie te handhaven. Zij acht dit "niet alleen aanvaardbaar vanuit verslavingsoogpunt maar ook dringend noodzakelijk vanuit rentabiliteitsoverwegingen." Een gemeente zou wel de bevoegheid moeten houden om voor slechts JJn kansspelautomaat een aanwezigheidsvergunning af te geven. De Commissie Nijpels kent ook een tweetal vertegenwoordigers die een minderheidsadvies uitbrengen: deze stellen voor om alleen twee kansspelautomaten in hoogdrempelige gelegeheden toe te staan als een convenant is afgesloten. *Hoewel de VNG in een circulaire aan alle gemeenten een advies heeft uitgebracht om 2-1-0 opties te hanteren heeft een beperkt aantal gemeenten dit advies opgevolgd. *In de convenanten is meestal een 2-1-0 optie afgesproken. Een bijzonderheid van het convenant in IJsselstein is dat de exploitanten de kosten van een kansspelwachter op zich nemen. Deze is voor 12 uur per week aangesteld en dient op de naleving van het convenant toe te zien. *Over het algemeen opereren gemeenten individueel. Een viertal gemeenten (Soest, Baarn, Bunschoten en Eemnes) heeft regionale afspraken gemaakt over het te voeren beleid7. *In vrijwel alle gemeenten die een beleidswijziging hebben doorgevoerd is een overgangsperiode gehanteerd om ondernemers de gelegenheid te geven op de nieuwe situatie te anticiperen. *De controle op de naleving van de beleidsmaatregelen laat in veel gevallen te wensen over. Door de werkdruk bij de politie en de geringe prioriteit die deze controle heeft laten een aantal ondernemers in 6
De steekproef bestaat hier uit slechts twee gemeenten. Op basis van de aanname dat 30 procent van de KSA in hoogdremeplige gelegenheden staat zou een 2-1-0 optie een reductie van 15% met zich meebrengen. 7
In dit geval een aanbodregulering op basis van een 1-0-0 optie.
15
laagdrempelige gelegenheden de fruitautomaten nog enige tijd staan.
Conclusies en aanbevelingenConclusies en aanbevelingen Meer dan de helft van de gemeenten in de provincie Utrecht heeft anno 1995 eenzijdige beleidsmaatregelen doorgevoerd als het de aanbodregulering van kansspelautomaten betreft. Eenzijdig in de zin dat er geen convenant is afgesloten met horeca-exploitanten en/of de VAN. Eenvijfde van de gemeenten heeft dit laatste wel gedaan. De overige gemeenten (18%) voeren (nog) geen kansspelautomatenbeleid, dit zijn met name gemeenten met minder dan 10.000 inwoners. Er stonden v\\r de diverse beleidswijzingingen naar schatting 2150 kansspelautomaten in de provincie opgesteld. Dit aantal is inmiddels gereduceerd tot 1350, een reductie van 37 procent. De verschillende opties brengen als vanzelfsprekend duidelijke verschillen naar voren als het om de reductie van het aantal kansspelautomaten gaat. Een convenant (2-1-0) brengt in deze steekproef een reductie met zich mee van 15 tot 35 procent. Een 2-0-0 opties een reductie van gemiddeld 35 procent, een 1-0-0 optie gemiddeld 70 procent. Aangemerkt dient te worden dat het hier schattingen betreft. Er zijn grote verschillen tussen de gemeenten onderling: niet alleen wat betreft achtergrond (toeristisch, confessioneel) maar ook en vooral qua verdeling van hoog- en laagdrempelige gelegenheden. Een 2-0-0 optie kan bijvoorbeeld een grotere reductie van het aantal kansspelautomaten met zich meebrengen dan een 1-0-0, wanneer er verhoudingsgewijs minder hoogdrempelige gelegenheden (cafJs) zijn dan laagdrempelige (cafetaria's, snackbars). Verwacht mag worden dat de landelijk invoering van de zogenaamde 2-0-0 optie nauwelijks effect zal sorteren als het om een absolute reductie van het aantal kanspelautomaten gaat. De meeste grote gemeenten hebben namelijk al 2-0-0 of 1-0-0 opties doorgevoerd. De gemeenten die geen beleid voeren hebben meestal minder dan 10.000 inwoners. Een landelijke invoering van een 2-0-0 aanbodreductie zal dus met name voor de kleine gemeenten een verandering inhouden en voor de (grotere) gemeenten die convenanten hebben afgesloten.
Aanbevelingen voor verder onderzoekAanbevelingen voor verder onderzoek Het ligt voor de hand om op korte termijn een effectonderzoek te starten naar de verschillende gemeentelijke maatregelen. Leidt een totaalverbod in de laagdrempelige horecaondernemingen tot een grotere afname van het aantal (hulpzoekende) gokverslaafden dan het afsluiten van convenanten? (In hoeverre wordt het beroep dat op de hulpverlening wordt gedaan gereduceerd?) Hoe belangrijk is de medewerking van de exploitant in het voorkomen van gokverslaving? Leidt een aanbodreductie tot een illegaal circuit? Komen er andere spelletjes op de markt of wordt er bijvoorbeeld meer om geld gekaart? Verplaatsen de (jongere) spelers zich naar buurgemeenten waar nog wel fruitautomaten in de cafetaria's staan? Wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid? Hoe groot is de omzetdaling bij de laagdrempelige gelegenheden? Hoeveel laagdrempelige gelegheden zullen er als gevolg van de maatregelen failliet gaan? Hoeveel scheelt het de overheid aan inkomsten?
16
LITERATUURLITERATUUR
Aalders, H., J. Noten, D. Olthof, J. Thomas (1990). Gokproject Nijmegen. Doelstelling en opzet. Nijmegen: CAD Zuid- en Oost-Gelderland, regiobureau Nijmegen. Antonisse, R.P. (1989). Speelautomaten: een overzicht van de ontwikkelingen in de jurisprudentie. De gemeentestem, nr 6890. Automaten magazine (1990). Nr. 5/6, oktober 1990. Beleidskader verslavingszorg stedendriehoek (1990). Vastgesteld door de Raad van Epe, Deventer, Zutphen en Apeldoorn. Beleidsnota gokverslaving (1991). Gemeente Utrecht, nr 91.9466 A.Z./WLZ. Bedrijfschap horeca (1991). Horeca in cijfers. Bie, E. de, B. Bieleman, C. ten Den (1993). Zorgen dat het een spel blijft, deel 1. Evaluatie van het Haagse convenant inzake kansspelautomaten. Groningen/Rotterdam: Stichting Intraval. Borghuis, M. (1991). Gokken. Een literatuurinventarisatie. Jellinek/IADA. Broek, J.H.G. van den (1987). De speelautomatenhal. De Gemeentestem, nr 6827, 1987. Broekman, H. (1988). Literatuuroverzicht gokken en gokverslaving. TADP 14 (5-6), p. 222-235. Bureau van Dijk, van Soomeren en partners. Woninginbraak. Motieven en werkwijzen vanuit dadersperspectief. Den Haag: in opdracht van Landelijk Bureau ter Voorkoming van Misdrijven. Camps, M., M. Verhagen, P. Wulms (1992). Wrange vruchten. Een onderzoek in Noord-Limburg naar gokken in het algemeen en het spelen op fruitautomaten in het bijzonder. GGD Noord-Limburg. Centrum Maliebaan (1994). Intern cijfermateriaal gokkers. Kenmerk: CMB/MU/94/0111/003. Utrecht, niet gepubliceerd. Clemens, M.W.L. (1990). Gemeenten en speelautomaten. Tilburg: Juridische Faculteit van de Katholieke Universiteit Brabant. GGD Zuidelijk Limburg (1992). Nota gokverslaving. Gemeente Maastricht. Christophe, P., L.J. Clement (1988). Wie het kleine niet weert. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Daane, A., H. Groen (1985). Veldonderzoek Rembrandspleinjongeren. Amsterdam: St. Handelingsonderzoek Amsterdam-Noord. Den, C. ten, B. Bieleman, E. de Bie (1993). Zorgen dat het een spel blijft, deel 2. Beschrijving van de spelers op kansspelautomaten in Den Haag. Groningen/Rotterdam: Stichting Intraval. Derksen, D.G. (1991). Bedrijfsvergelijking Vereniging Automatenhandel Nederland. Diemen: IMK.
17
Driehuis, W. e.a. (1989). De Nederlandse kansspelmarkt, feiten, kansen en bedreigingen. Amsterdam. Driessen, P., J. Overbekking, B. Janssens (1989). Gokken in Deventer en Nijmegen. Onderzoek naar omvang, aard en ontwikkeling van gokgedrag. Deventer: gemeenten Deventer en Nijmegen. Elsevier (1990). 49e jaargang, nr 17, 1. Frenay, K. (1988). Speelautomaten: onbekend maakt onbemind. Rosmalen: VAN. Fris, M. (1993). Kansspelproblematiek onder Marokkaanse randgroepjongens. Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Fris, M., R. Janssen (1992). Kansspelproblematiek in Utrecht. Deel 1: gesprekken met sleutelfiguren. Utrecht: Centrum voor verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Fris, M., R. Janssen (1993). Kansspelproblematiek in Utrecht. Deel 2: gesprekken met spelers. Utrecht: Centrum voor verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Fris, M., D. de Bruin, R. Braam (1994). "Friet zonder fruit." Evaluatie beleid kansspelautomaten gemeente Utrecht, interviews met spelers, exploitanten en sleutelfiguren. Utrecht: Centrum vor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Geenen, M.J., R. Haasken (z.j.). Gokken is dokken. 's-Hertogenbosch: Provinciaal Bureau Open jeugd en Jongerenwerk. Geest, J. van, M. Uyterwijk (1992). Inventarisatie van projecten betreffende gokken / kansspelproblematiek in Nederland. Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Gokt Breda? (1991). Onderzoek naar deelname aan kansspelen door jongeren en hun overige gokgedrag. Brabant: Gemeente Breda, GGD breda, CAD West-Midden Brabant en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Grapendaal, M. (1989). De tering naar de nering. Middelen gebruik en de economie van opiaatverslaafden. JustitiNle verkenningen, 1989, nr. 5. Heuvel, M. van de (1993). Een model voor het evalueren van convenanten als instrument van lokaal kansspelbeleid. Tilburg: Vakgroep Vrijetijdswetenschappen, Katholieke Universiteit Brabant. Hermkens P. (1988). Kansspelen als riskante gewoonte, probleemaspecten van gokken in Nederland verkend. Raad van de casinospelen. Rijksuniversiteit Utrecht. Hermkens, P.L.J., K.M. Kok (1988). Kansspelen in Nederland, deelname en risico-aspecten. TADP 14, nr 5 en 6. Interview (1989). Marktonderzoek, de toekomst op het spel? Onderzoek naar kans- en behendigheidsspelen in Nederland. Elam group electronic amusement. Jansen, M. (1993). Gemeentelijk kansspelautomatenbeleid ter preventie van gokverslaving en de rol van de GGD. Utrecht: Vereniging van directeuren basisgezondheidsdiensten. Janssens, R. (1992). Gokken (spelen op fruitautomaten) in Deventer 1989-1992. Deventer: Gemeente 18
Deventer, Bestuursdienst. Kallick, M., P. Reuter (ed.) (1979). Gambling in the U.S.; public finance or public problem? Journal of Social Issues, 35e jaargang, nr. 3, pp 1-183. Kansspelbeleid: normeren en tolereren (1988). Den Haag: Raad voor casinospelen. Kerssemakers, R. (1992). Als de knikkers het spel bepalen: over gokken en gokverslaving. Amsterdam: de Brink. Kingma, S. (1993). Risico-analyse kansspelen. Onderzoek naar aard en omvang van gokverslaving in Nederland. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Kok, I., P.L.J. Hermkens, J.J. van Wijngaarden, G.F. van de Wijngaart (1991). Determinanten probleemspelers. Een onderzoek naar de ontwikkeling van probleemspelen in opdracht van de VAN. Utrecht: Vakgroep planning, organisatie en beleid. Universiteit Utrecht. Korf, D., H. Hoogenhout (1989). Thuis op straat. Een verkennend onderzoek naar zwerfjongeren in de binnenstad van Amsterdam. Amsterdam: Platform GGZ Amsterdam. Koster, H., J. Rijkeboer (1986). Jongeren in de amusementshal. Jeugd en Samenleving, nov 1986. Kuipers, S.B.M., C. Mensink, W.M. de Zwart (1993). Jeugd en riskant gedrag. Roken, drinken, druggebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, afdeling onderzoek. Ladis 1991 (1992). Utrecht: Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg. Ladis 1992 (1993). Utrecht: Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg. Loef, L.F. (1987). Speelautomatenhallen: bron van overlast? Amsterdam: Afdeling Onderzoek en statistiek. Lenting & Partners (1994). Speelautomaten. Nijmegen: Snack Koerier Panel. MaalstJ, N. (1994). Beschrijving van de koffieshops in Utrecht. Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht, interne publikatie. Most, R. van der (1993). Rijpend fruit. Nieuwe waterweg: GGD. Mutsaers, H.P.M. (1988). Eindrapport preventie en overmatig gokken: Jongeren en kansspelautomaten. Research voor Beleid. Mutsaers, H., E. Gijsen (1992). Gemeentelijk beleid speelautomaten. Den Haag: SGBO/VNG. Nederlands Meetinstituut (1991). Jaarverslag 1990. Delft. Nederlands Meetinstituut (1993). Tussen speelautomatenbeleid en -exploitatie. NMI. Noten, J. (1991). Gokproject Nijmegen. 2e Voortgangsrapportage. Nijmegen: CAD Zuid- en OostGelderland, regiobureau Nijmegen. NIBUD (1991). Scholierenonderzoek 1990. Den Haag. 19
NIBUD (1993). Scholierenonderzoek 1992. Den Haag. NRC Handelsblad, 14-1-1995. Staatsloterij - een `swingende tent' en volop in zaken. Oudshoorn, M.R. (1988). Probleemgokken in Rotterdam. Rotterdam: GGD-Rotterdam. Op de kast gejaagd (1995). Rapport van de Comissie kansspelautomaten. 30 maart 1995. Paridaen, R. (1993). "Friet zonder fruit." Evaluatie beleid kansspelautomaten gemeente Utrecht. EnquLte middelbare scholieren 1992/1993. Utrecht: Bestuursinformatie, gemeente Utrecht. Polders, B., H. Moerland, A van 't Veer (1994). Kansspelen onderzocht. Arnhem: Gouda Quint bv. Projectgroep problematisch gokgedrag, plan van aanpak (z.j.). Deventer: Kerninstelling integraal jongerenwerk. Prins, M. (1987). Problematisch gokken. Een verkennend en beschrijvend onderzoek naar de achtergrondsituaties en problematiek van 47 gokkers. Amsterdam: Jellinek onderzoeksreeks 01. Regeringsstandpunt kansspelen in perspectief (1989). Tweede Kamer, 1988-1989, 21.277, nr.2; Gelijke kansen. Eindrapport van de commissie co`rdinatie en harmonisatie kansspelbeleid. Den Haag: ministerie van justitie. Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen (1988). Jaargang 14, nr 5-6, p. 161-236. Sipkens, M. (1989). Een studie naar preventiemogelijkheden voor probleemgokken. Dordrecht: GGD regio Dordrecht afd. GVO. Sterk, M.A. (1990). Notitie heroverweging speelautomatenbeleid. Deventer: projectbureau bestuurlijke criminaliteitspreventie. Tweede Kamer, (1993-1994). 21 277, nr. 30. Tweede Kamer, (1994-1995). 24 032, nr.1. Veer, A. van 't, H. Moerland, C. Fijnaut (1993). Gokken in drievoud. Facetten van deelname, aanbod en regulering. Arnhem: Gouda Quint bv. Verrijp, H. (1992). Naar een preventieve aanpak van gokproblematiek; advies van de projektgroep verslavingszorg. Hellevoetsluis: RIGG ZHE. Wijngaart, G.F. van de (1986). Gokverslaving. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 41, 12, 12781283. Wijngaart, G.F. van de (1991). Verschillende verslavingsvormen, waaronder goklust. The Practioner, 15 februari 1991. Zaanen, J. van (1990). De fruitautomaat wordt nooit je beste kameraad. Breda: GGZ, Hogeschool West Brabant.
20
21
BIJLAGE 1
Gemeente
Beleidsoptie
Percentage christelijke raadslieden. Bron: Gids 1994 VNG
Aantal Inwoners Bron: Gids 1994 VNG
Aantal Kansspelautomaten per 10000 inwoners.
Voor beleidswijziging
Na Beleidswijziging
Amerongen
Geen
7/13=54
7.104
63
63
Loosdrecht
2-1-0
4/13=31
8.885
57
38
Leusden
2-0-0
9/21=43
27.700
34
25
Cothen
Geen
3/ 7=43
2.583
31
31
Utrecht
2-0-0
10/45=22
234.106
25
17
Loenen
Geen
4/13=31
8.442
24
24
Maarn
1-0-0
4/11=36
5.728
23
5
Wijk bij Duurstede
Geen
4/17=24
17.022
21
21
De Ronde Venen
2-1-0
10/23=43
33.164
20
16
Soest
1-0-0
9/27=33
41.987
19
4
Renswoude
Geen
8/11=72
3.726
19
19
Maarssen
2-0-0
7/25=38
40.929
18
11
Doorn
1-0-0
6/15=40
10.353
15
3
Bunschoten
1-0-0
14/17=82
18.989
13
5
Nieuwegein
2-0-0
12/31=39
58.340
13
3
Abcoude
2-1-0
5/13=38
7.992
13
10
Bunnik
2-0-0
7/15=47
14.200
11
7
Veenendaal
1-0-0
18/29=62
53.045
10
5
Langbroek
Geen
5/7=71
2.141
9
9
Lopik
2-0-0
10/15=67
12.985
8
4
Houten
1-0-0
10/21=48
30.339
3
1
Aantal speelautomaten per inwoner (voor zover bij de gemeente bekend) in 21 gemeenten.
22
BIJLAGE 2 OPTIE
Gemeente
1-0-0
Veenendaal
Aantal Kansspelautomaten Voor invoering
Aantal Kansspelautomaten Na invoering
54-56
25
Reductie in %
Subtotaal: 166-173 => 50
54-55%
70-71% 141.452 inwoners Soest
76-79
16
79-80%
9-10
3
67-70%
Doorn
15
3
80%
Maarn
12-13
3
75-77%
578-600
400
Houten
2-0-0
Utrecht
Subtotaal: 829-855 => 535
31-33%
35-37% 374.060 inwoners Nieuwegein
77
16
79% * <
Maarssen
72
46
36%
92-96
68
26-29%
Lopik
10
5
De Ronde Venen
65
55
50-52
34
35
35
Leusden
2-1-0
Loosdrecht Geen
Wijk bij Duurstede
50% Subtot. 115-117 => 89 23-24% 42.049 inwoners
15%
32-35% Subtotaal: 117 -> 117
-
41.018 inwoners
Schatting
TOTAAL
Loenen
20
20
Amerongen
45
45
Renswoude
7
7
Cothen
8
8
Langbroek
2
2
Abcoude
10
8*
* 2-1-0 (23-24%) 7.992 inwoners
Bunnik
15
9-10*
* 2-0-0 (35-37%) 14.200 inwoners
Bunschoten
32
9-10*
* 1-0-0 (70-71%) 18.989 inwoners
1284-1319
815-817
35-38% 639.760 inwoners
Aantal kanspelautomaten: exclusief speelhallen in 21 gemeenten. Indien alleen het aantal speelautomaten bekend is wordt er vanuit gegaan dat 77-80% hiervan kansspelautomaten zijn.
23
BIJLAGE 3 Gemeente
1-0-0 (70,5%)
2-0-0 (36%)
2-1-0 (23%)
GB 8
1-1-0 (48%) TOTAAL
Aantal Inwoners A
Geschatte aantal K: A/ 485-498/2 <=> K= A/491.5
de Bilt
32980
67
Baarn
24626
50
15
Driebergen
18504
38
11
Woudenberg
10381
21
6
Leersum
6984
14
4
Oudewater
9543
19
6
Zeist
59258
121
Maartensdijk
9286
19
Amersfoort
110117
224
Woerden
35776
73
56
Ijsselstein
22527
46
35
Rhenen
17086
35
27
Vleuten
16584
34
26
Breukelen
13746
28
22
Montfoort
12790
26
20
Eemnes
8027
16
16
Harmelen
7982
16
8
847
Resterend
209-62
140-89
20
77 12
466-358
(Reductie 37%)
172
533
Schatting aantal kansspelautomaten in 17 resterende gemeenten.
8
1-0-0: -70-71%, 2-0-0: -35-37% Verschil van "35%, (hetgeen ook betekent dat 35x2=70% van de kansspelautomaten in hoogdrempelige lokaties stonden opgesteld.) 2-1-0: 23% Een verschil van 35-23= 12% (x2=24% op laagdrempelige gelegenheden stond.) Een 1-1-0 optie zal derhalve een reductie van 35 + 12 = 47% met zich meebrengen.
24