Een zweverige verhaal? Vliegen is aangenaam om overzicht te krijgen, met de beide benen, of met één been op de grond geeft meer houvast. Stevigheid is, zowel lichamelijk als geestelijk, heel plezierig. Dit boek geeft houvast om dat genoegen te beleven. Inzicht in drijfveren geeft een handvat voor verandering, of voor vasthoudendheid. Ontdek je eigenheid. Leraar, docent, leerling, student, ouder, ieder kan zich in elke rol aangesproken voelen. Vroeger of later zit je in de schoolbanken, of sta je er voor. Theorie met een luchtige ondertoon. Ga aan de haal met de suggesties en neem jezelf in voortdurende herhaling eens serieus.
Gerard Stout
Ter Verpoozing, Peize isbn:90-809398-1-1
Kan niet ligt op het kerkhof
Het leven is heel eenvoudig, maar het is heel moeilijk dat te ontdekken. Dit boek gaat over die ontdekkingtocht. Over het avontuur dat elke docent en leerling in het voortgezet onderwijs, in het hbo en het wetenschappelijk onderwijs kan aangaan. Het gaat over startposities, kennisverwerving en uitbreiding van nuttig gedragsrepertoire. De lezer treft praktische oefeningen aan om een uitdaging aan te gaan de eigen grenzen te ontdekken.
Kan niet ligt op het kerkhof Praktische handleiding voor studenten en opvoeders bij studie- en levensvragen
Gerard Stout
Kan niet ligt op het kerkhof Gerard Stout
Deze handreiking voor leraren, studenten en leerlingen in educatieve beroepen geeft practische tips en verrassende uitnodigingen om het eigen gedrag te analyseren en te veranderen in de werk- en thuissituatie. De persoonlijkheid van een leraar, docent, student en ook van een leerling is het instrument in de dagelijkse werkomgeving. Inzicht in de beperkingen en mogelijkheden van dat gereedschap zijn een bron van werkgenot. Een breed gedragsrepertoire is een vreugde voor altijd.
Uitgeverij Ter Verpoozing ISBN 90-809398-1-1 NUR 810 © Gerard Stout, Peize eerste druk 2005 POD 2013 http://vermeer.mijnbestseller.nl via Boekhandel Iwema www.iwemabestseller.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder schiftelijke toestemming van de uitgever.
Kan niet ligt op het kerkhof Gerard Stout
Ter Verpoozing
Inhoud Levensgang
7
De macht van de afwezigheid
15
Traditie is houvast
21
Daad of visie?
28
Vader gezocht
33
Woordenbrij
37
Behagen
42
De maat nemen
47
Schrapkaart
53
Botsingen
57
Namen noemen
61
Opstap
68
Inzicht
72
Helderheid
77
Kiezen is genieten
81
Heftig en zachtmoedig
86
Ik ben een God
89
Literatuur
95
Levensgang Een pasgeboren kind is in alle opzichten afhankelijk van verzorgers. Voeding, veiligheid, warmte als basisingrediënten voor lichamelijke groei. Het is maar een beperkt deel van de benodigdheden. Of zeggen deze –metafore- woorden toch alles wat een opgroeiend individu nodig heeft?
Voeding is de dagelijkse kost, de boterham en de soep. Voeding is een broodje kaas, een zuigfles warme melk, het ijsje in de dierentuin, de drank in de disco. Ook andere betekenissen van voeding klinken in het woord door. Taal helpt de dubbele bodem in het dagelijkse bestaan vorm te geven. Die dubbele bodem weerklinkt in het onderscheid tussen horen en luisteren. Horen is de fysieke waarneming, luisteren is de mentale verwerking van de klanken. Die dubbele bodem krijgt ook vorm in het onderscheid tussen kijken en zien. Kijken is de weerslag van het netvliesbeeld in de
7
hersenen, zien is de interpretatie van de beelden aan de hand van de waarnemingen en de in de hersenen beschikbare informatie. Voeding is naast ingrediënten voor instandhouding en groei van het lichaam, als eiwitten, koolhydraten, vetten, mineralen en vitamines, ook het samenspel van indrukken, de prikkeling van zintuigen als aanzet van vorming van de geest. Voeding is uitdaging. Vader speelt het kiekeboespel, verdwijnt achter de bank en is tegelijkertijd uit het geestesbeeld van het kind. Dat duurt niet lang. Het kind leert dat wie niet zichtbaar is er toch kan zijn. Dat mentale zien komt van pas als jaren later de geliefde alleen op vakantie gaat, met een studiereis uit beeld verdwijnt, onder een streekbus het leven laat. Dat komt van pas als vader overlijdt en node gemist wordt als gesprekspartner. Ook wie niet fysiek aanwezig is, ook wie onzichtbaar en onhoorbaar is, kan de gedachten beheersen, kan de geest vormen. Ook een afwezige biedt soms een luisterend oor en kan in het hoofd troost en blijdschap laten ervaren. Vader in de hemel geeft die metafore voeding als de moederborst even niet in de buurt is. Veiligheid is bescherming, is een huiselijke omheining tegen de buitenwereld. Veiligheid is een eigen bed, een eigen kamer, een eigen thuis. Geborgenheid is een randvoorwaarde voor vertrouwen en ongestoorde groei. Voor een kind is alles nieuw, de wieg, de speen, het grote hoofd van moeder, de koesterende zweethanden van broer of zus. Elk onderdeel van de waarneming vraagt om een plaats in het hoofd van het kind. ‘Stoel, stoel, stoel.’ Tot vervelens toe vraagt een kleuter om erkenning van zijn waarneming. Tot vervelens toe vraagt het aan moeder, broer of zus, aan vader de erkenning van zijn nieuwe ervaring. Na honderdduizend maal is het woord aan het voorwerp gekoppeld en verdwijnen verbazing en angst over het nieuwe dat oud en vertrouwd is geworden. De benoeming en plaatsing van indrukken houdt niet op na de kindertijd. Selectieve waarneming doet zijn intrede, niet alles wat in het blikveld verschijnt vraagt nog om een naam. Wat stopt, maar niet altijd, is het monomane, het drammerige gedrag om te willen weten en te willen benoemen. Het waarnemings- en benoemingsproces heeft een plaats gekregen. Wie oplet merkt dat grapjes vaak tweemaal worden verteld.
8
Eénmaal is niet genoeg, ook daar geldt de drang om in herhaling de beleving te bevestigen. Het kind, de puber, weet dat elke nieuwe indruk vroeg of laat een plaats krijgt. Eerst de konkrete materiële zaken, het speelgoed, de tafels en de stoelen. Ook vreemden en vrienden boezemen na enige tijd geen angst meer in. Sinterklaas en de kerstman worden welkome cadeauvrienden. Na stilzwijgendeacceptatie van omringende konkrete vormen, komen de handelingen van vader en moeder en de rituele gedragingen van bezoekers. Gedrag raakt vertrouwd en krijgt een plaats. Het kind kopieert soms onder mild protest het voorgeleefd gedrag.; zoenen van familie, weigeren handen te schudden met vrouwen en meisjes. Elke opvoeder schrijft met onzichtbare pen een instructie: zo hoort het eigenlijk. Zo hoort het bij o.s.m. bij ons soort mensen. Dat ritueel gaat goed tot er een kink in de kabel komt. Hormonen razen door het bloed en maken het lijf weerbarstig en kwetsbaar. De puberteit eist zijn rol. Ook dit deel van het levenstheater vraagt om aandacht en om een podium. Niet iedere toeschouwer kan de rolverdeling en de inhoud waarderen. Soms is de puber met zijn hormoongestuurde rol als toneelspeler zelf ongelukkig. ‘De wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel,’ zei Bredero enkele eeuwen geleden. Zo blijft een stoel een stoel, zoals een tafel een tafel blijft. Een puber blijft tijdelijk een gevange van zijn of haar gedrag, onmachtig andere keuzen te maken. Het opgroeiend kind kiest soms een afwijkende vorm voor de dagelijkse zaken. Kleding blijft kleding veelal om te beschermen en te verhullen en ook om te openbaren. De broek en trui, het jasje, de haardracht, ze zien er anders uit dan van vader die sadder and wiser op de bank zit of wegduikt in zijn studeerkamer; onzichtbaar, onhoorbaar en onmachtig. Ouders zeggen: ‘Je ziet er niet uit.” Ouders zeggen: ‘Wat zie je er mooi uit.’ Warmte blijkt een relatief begrip. Toewijding is geen toewijding meer. Niet meer op schoot bij die grote man, bij die lieve vrouw. Warmte zoekt een kind op een andere plaats, in een andere groep, een andere niche. Warmte ontbreekt, of liever, warmte wordt niet langer ervaren, als erkenning uitblijft voor de kinderlijke en puberale eigenheid.
9
Herkenning en erkenning liggen dicht bij elkaar, het onderscheid telt slechts één letter. In de praktijk van het dagelijkse leven is het onderscheid soms hemelsbreed. Kind en ouders gaan zweven en houden de voeten niet meer op de vloer. Ze verliezen het contact met elkaar. Communicatie wordt bij tijd en wijle een moeizame worsteling. ‘Je bent mijn vader niet meer. Ik ken je niet meer als mijn moeder. Je bent een ander geworden.’ Grote woorden raken hard. Niet alle ouders kunnen de spreekwijze van hun zoekend kroost relativeren. Afscheid nemen gaat niet vanzelf. Elke dag is afscheid nemen. Verhoudingen bevriezen voor jaren, somt treedt de relationele dooi pas op wanneer de kinderen weer (klein)kinderen krijgen. Wie de draad niet tijdig oppakt kan jaren na de dood van de ouders vader en moeder met zich meezeulen, telkenmale spijt erkennen over de gebeurtenissen. In crisistijd blijft herkenning van gedrag, van de buitenkant heftig waarneembaar. Jij-boodschappen vliegen door de lucht. Voorjaarsstormen, donderbuien, orkanen en tornado’s zijn het gevolg. Jij doet dit en jij doet dat. Lastig om in zo’n sfeer naar de drijfveren te vragen. Lastig om de eigenheid van de ander te respecteren. Lastig om op onvruchtbare verwijten te antwoorden en het boek: zo hoor jij dat te doen, dicht te laten. Onmacht en angst brengen koude naar binnen. Erkenning voor vragen als: hoe kan, wat zou jij, wanneer, wat dan…? blijft uit. Vader is dood. Vader is dood of weggegaan. Vader kon geen kiekeboe spelen, vader had geen sterke schouders. Vader was geen paard voor de kleuter. Vader had dorst en dronk zich een stuk in de kraag in plaats van zijn kind de fles te geven, mee te gaan naar het voetbalveld, samen naar televisie te kijken. Vader zocht warmte bij zijn kind, warmte die hij zelf niet te bieden had. De ouder-kindrollen werden ongevraagd en onopgemerkt verwisseld. Moeder is dood. Moeder was eenkennig, gaf wat ze aan warmtye had aan broertje of zusje en niet aan de nakomer, niet aan het kind met het rode haar, niet aan het slimme kind, niet aan het dommere kind, ze koos voor de verstandelijk begaafde nakomeling, of juist voor die ander met het warme lijf en de gevoelige snaren. Ouders doen hun kroost te kort. Dat hoort zo. Het ouderlijk tekort is het natuurlijke tekort, het meest nabije voorbeeld van een gelukkig onvolmaakte wereld. Wie in het buitenparadijs wakker wordt, zo tussen 10
vijftiende en dertigste levensjaar, kan schrikken van de hunkering, van het gemis, van de ontdekking van weer andere behoeften: ik wil een man, ik wil een vrouw, ik wil een kind. Wie leert luisteren en leert zien, kan schrikken van de complexiteit van de wereld: ‘Ik wil dood.’ Vader heeft een minnares, moeder gaat vreemd, vader slaat een kind en moeder grijpt naar pillen, ze koopt wekelijks nieuwe kleding maar voelt geen warmte. Ongestraft kan niemand een deel van de levensloop overslaan. Na vallen komt opstaan, na ziekte komt gezondheid, na een snijwond komt heling, na afwijzing komt acceptatie. Ongestraft kan niemand met een onbevredigde behoefte met opgelucht gemoed functioneren. Wie angst, verdriet, woede, berusting overslaat wordt er later door ingehaald. Een kind blijft achter in verwarring. De net-niet-puber-meer maakt de overstap naar hbo of universiteit. De student weet wat een fiets is, een bus, een eigen bed en bank op de eigen kamer. De computer verbergt nog enkele geheimen, maar dat is een kwestie van tijd. Voor de nieuwbakken student is het onderscheid helder tussen de materiële zaken, -al die voorwerpen waar met gemak een touwtje om te knopen is-, en abstracte grootheden als verwachting, geloof, hoop en liefde. Verwarring is niet het gevolg van een mislukte macaronischotel, of van een gestolen fiets. Chaos komt als het meisje uit de jaargroep onverwacht zegt: “Ik wil met je naar bed.” Ze vraagt of ze mag blijven slapen. Het hoofd raakt de draad tijdelijk kwijt als vibrerende vingers met een condoom prutsen. De antwoorden op de toets geven daar een week later blijk van: onvoldoende op schoolse kennisverwerving; geslaagd in buitenschoolse activiteiten. Verwarring volgt op nieuwe codes, komt na ongewone omgangsvormen, is het resultaat van verschuiving van kindertijd naar wat volwassenen aan nieuwe vaardigheden van de student vragen. Veel van wat een volwassene vraagt is onuitgesproken. Gedraag je netjes en beschaafd, maar wie bezit het boek waar dat in staat beschreven? Netjes en beschaafd, dat waren de snedige opmerkingen in het huiselijk milieu, de cynische grapjes door de kinderjaren heen, de hartelijkheid van verjaardagsvisites, de dwang huiswerk te maken, verplicht zoenen van tantes en ooms, de kleffe kussen van vader, het slappe-handenschudden. 11
Netjes en beschaafd, dat was: moeder tegen vader beschermen, op broertjes en zusjes passen. Gewoon gedrag is: bij de buren televisiekijken omdat vader andere zaken aan zijn hoofd had, omdat vader zijn eigen –onuitgesproken- behoeften najoeg en vergat dat hij zijn kroost in herhaling tekort deed. De grote school, de verse omgeving, de warme en koude douche van veranderingen, de overstap naar een andere buitenwereld wakkert oude behoeften aan, kinderbehoeften die zijn overgeslagen. Grote en kleine behoeften. Voeding, veiligheid en warmte vindt de student in zijn vriendenkring, de jaarclub, bij zijn klasgenoten. Of niet. Behoeften en verlangens steken de kop op, onbekende, nog niet-herkende verlangens, nog nieterkende verlangens die op vervulling wachten. Die honger zorgt voor verwarring: wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik? Vader waar ben je, moeder…. Vragen dienen zich onhoudbaar aan. Wat kan ik achter mij laten van mijn erfenis van mijn opvoeding, welke delen van mijn gedragsrepertoire wil ik met me meenemen? Welke delen zijn mijn onvervreemdbaar eigendom? Hoe laat ik mijn kinderleven sterven en leef ik mijn volwassen bestaan? De omslag kan heftige vormen aannemen. Een crisisomslag met het uiterlijk van studentikoos gedrag, een heftigheid met uiterlijk van overspel, drankmisbruik, drugsvlucht. Geaccepteerde vormen: wie kijkt er op van een dronken student? De omslag kan ook minder heftige vormen aannemen. Leed en verdriet zijn dieper weggeborgen in het studentenlijf. Dat heeft hij zo geleerd, dat is haar bijgebracht. Vader en moeder gaven het voorbeeld. Onmacht verhuld in zwijgen, verhuld in –erkende- lichamelijke kwalen, in hoofdpijn, allergie, spierverkramping, gevolgd door toetsen met onvoldoende uitslag, de een na de ander, met af en toe een opleving, met terugkerend spijbelgedrag. De onvoldoende is niet steeds een afspiegeling van de intellectuele vaardigheden. De lesstof staat helder in het collegedictaat, ingewikkeld weliswaar, maar met hulp van docent en mede-studenten en nachtelijke inspanning is de redeneertrant te volgen. De logica in de lesopbouw komt traag naar boven. Na hernieuwde uitleg is de hertoets voldoende. 12
Te laat komen is geen onwil, eerder onmacht. De scherpe kanten zitten aan onbevredigde gevoeligheden, aan gemis aan voeding. Veiligheid en warmte schrijnen dagelijks in het vlees. Aan de buitenkant is uitstel- en vluchtgedrag waarneembaar. Er is iets mis, maar wat? Wie de aard van zijn honger niet kent, neigt naar verkeerd voedsel of overeet zich als alleseter aan wat voorhanden is; schrokt ongericht en mateloos als in een verslaving; grensbesef ontbreekt. De lichamelijke massa neemt toe, de geestelijke flexibiliteit neemt af. Worstelen en zweten en na vier, vijf, zes of meer jaren komt het diploma in zicht. Een zucht van verlichting: blij dat ik weg kan. In de binnenzak een getuigschrift van een voltooide opleiding om opnieuw in het diepe van de maatschappij neergelaten te worden. De strijd begint opnieuw, beter toegerust met vakkennis en levenservaring, met een uitgebreider gedragsrepertoire, ook met een uitgebreid scala van verhullende en omtrekkende bewegingen om telkens het onvoltooide en onbevredigde gevoel achter de kiezen te houden. Een nieuwe loopbaanstap en een geest nog onbewust van fundamentele behoeften, onbewust van stille drijfveren, verstoken van noodzakelijke en passende invulling van voeding, veiligheid en warmte. De nieuwe baan zorgt voor afleiding, legt beslag op het geestelijk kapitaal, verdringt wat in de jeugd en in de studententijd is blijven liggen. Het gestresste lichaam heeft geen haast de achterstand in te halen; lijkt het. De afgestudeerde wordt leraar in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, wordt docent in het hbo, of universitair docent. Kennis en vakvaardigheden zijn aanwezig. Dat staat op het diploma. Er is geen getuigschrift voor sociale vaardigheden, voor toepassing van levenswijsheden, er is geen bul om gedragsvaardigheden en eigen talenten erkenning en herkenning te geven. De letter H blijft hemelsbreed ontbreken. Zonder Ah Ah Erlebnis manifesteert het gemis, het onontgonnen terrein, zich in elke handeling. Ieder kent ze als aardige en onaardige ‘trekjes’ van collega’s. Zo doe ik dat. Dat heb ik van mijn vader, dat had mijn moeder ook. Dat is mijn karakter. Einde discussie. Het zelfbeeld van de jong-volwassene raakt compleet met alle als positief en minder positief ervaren karaktertrekken. Wie wil kan met berusting zijn weg vervolgen. Nu eens opgewekt, dan weer neerslachtig. ‘Zo doe ik dat. Dit is mijn eindstation.’ 13
Stilstand is aangenaam voor wie van rust houdt. De volgende hoofdstukken geven handvaten voor docenten, leraren, studenten, leerlingen om het avontuur van gedragsverandering aan te gaan. Vooruitgang betekent groei van evenwichtigheid. Dat gaat niet vanzelf. Stil blijven staan kost meer inspanning. Gedragsverandering lukt slechts langzaam en vraagt oefening en herhaling. Leren gaat gemakkelijker als het aangenaam is om te leren. In de volgende hoofdstukken vindt eenieder aanzetten om in aangename herhaling zijn gedragsrepertoire te ontdekken en uit te breiden. Wie van dit avontuur leert houden, verveelt zich geen dag.
14
De macht van de afwezigheid Nurture or nature. Is het opvoeding of voeding. Komen eigenschappen uit chromosomen of komen karaktertrekken door aangeleerd gedrag? Die vraag is sinds Darwin, en wellicht daarvoor ook, al honderd maal gesteld. Een antwoord is niet eenvoudig voorhanden. Dat is ook niet nodig. Discussie over de invloed van voeding of opvoeding voor rechtvaardiging van gewenst en ongewenst gedrag levert evenveel op als schuld geven aan vader en moeder, aan familieleden, aan leraren en leraressen. Die toegeschreven, -nog niet afgeschreven,- schuld ligt bij een ander. Dat is ver weg. Die wijze van benaderen is terug te vinden in verwijten. Kijk naar jezelf!
Verandering is niet eenvoudig. Dat is al waarneembaar bij kleine kinderen. Telkens willen kleuters hetzelfde verhaal horen tijdens het voorlezen. Geen woord, geen zin mag worden overgeslagen. Muziek uit de top tien hoort op het puberrepertoire. Voor vader en moeder dag in 15
dag uit dezelfde herrie. Ouders luisteren naar verzoekprogramma’s voor klassieke muziek en laten zich iedere keer weer met dezelfde stukken van dezelfde componisten verstrooien. Elke ochtend eerst de linker sok aan, dan de rechter. De tandenborstel in de borstelhand. Met moeite hijst een puber-in-zijn-nadagen zich in andere kledij. Afscheid nemen van gescheurde of oversized broeken valt niet mee. Wat voor uiterlijkheden geldt is ook in karaktertrekken terug te vinden. Het één lijkt een treffende afspiegeling van het ander. De verscheurde en de verwarde periode laat zijn uiterlijke sporen na. Een te grote broek voor wie graag volwassen wil zijn, maar nog niet aan de grootsheid kan reiken. Een verscheurde geest in een gescheurde broek. Is bij kleding en gedrag in de tienerjaren de groepsmores leidraad, in de nadagen van puberteit en adolescentie komen als rechtvaardiging van gedrag karaktertrekken van ouders naar voren. ‘Mijn vader is ook zo koppig.’ ‘Mijn moeder heeft cynisch taalgebruik, mijn zusje ook.’ Niet alleen de student ontleent zijn rechtvaardiging voor zijn gedrag aan autoriteit of genetische oorsprong van ouders.‘Ik ben nu eenmaal zo. Ik heb dat altijd al gedaan, dat is mijn temperament.’ De schuldvraag over ongewenst gedrag is onvruchtbaar voor vandaag en vooral voor morgen. De schuldvraag is interessant voor verslaafden aan het verleden. De schuldvraag met verwijzing naar de verleden kindertijd is interessant als aandachttrekker onder gelijkgestemden. De schuldvraag is interessant als een aangelijnde hond, een verlengstuk van een mens die aan zichzelf niet genoeg heeft en zijn aandacht richt op wat zich buiten hem bevindt. Samen mopperen en klagen over de genoten opvoeding levert veel bevrediging van affectiehonger. "Kijk eens naar mijn hond. Hij kan blaffen en spelen. Mijn hond is aanhankelijk. Hij geeft me veel liefde." De aangelijnde vriend blaft en bijt, de eigenaar blijft buiten schot. "Hij doet niets." Nee, de hond doet niets. "Maar weet uw hond dat ook?" Er is een tijd voor koestering van een schuldvraag uit het verleden. Het is een kunst die tijd te beperken. Nurture or nature is nauwelijks interessant als het om eigen gedrag gaat.
16
De schuldvraag en de onschuldvraag spelen in een andere vorm een onverwachte rol in het onderwijs. Cynische en ironische reacties uit de kindertijd zijn geïncorporeerd en maken deel uit van het basisgereedschap van student en docent. Ook dit gedragsrepertoire is van ijzer , het trekt zodra de omstandigheden dat toelaten, of oproepen. ‘Zo, jij hebt de opgaven niet gemaakt.’ Aldus sprak het kind met de strenge toon van zijn vader. Het kind, inmiddels stagiaire of docent, merkt niets vreemds in zijn stem, niets vreemds in zijn taal, niets vreemds in zijn benadering. Zijn woorden klinken oud en vertrouwd. Oud en vertrouwd; dat geldt niet voor de reactie van de aangesproken leerling. Die zegt namelijk niets -of geeft een grote mond-, want die student of leerling is zo’n benadering niet gewend; hij kreeg een andere opvoeding en weet bij deze nieuwe indrukken niet beter dan te zwijgen en af te wachten. Zwijgen en terugtrekken hoort tot het gedragsrepertoire van wie zich voelt aangevallen. Vluchten of vechten, ook die verdedigingsmanieren zijn eeuwenoud. Een aangelijnde hond bijt gemakkelijk van zich af, de man aan het andere eind van de riem waant zich veilig. Niet elk gedrag is effectief in een leslokaal. Ander gedrag dan het aangeleerde gedrag is soms handiger. Inzicht in het eigen handelen levert nuttig gereedschap voor vrijwillige gedragsverandering. In een zin als; ‘ik doe altijd zo’ is het woord altijd een handvat. Altijd bestaat niet, enkel in de taal bestaat dat woord. Altijd hoort niet in een tijd waarin verandering traditie wordt. Altijd is een nevelwoord dat versluiert, altijd zet de traditie vast. Vervang altijd door tot nu toe en er komt ruimte. De taal is één van de invalshoeken voor gedragsverandering. Vervang een woord door een geschikter woord en de omgeving verandert mee. Een andere manier voor gedragsverandering is: opzij zetten van vader en moeder en van al die anderen die in de kinderjaren via paplepel, zakgeld, complimenten en bedreigingen in de kinderziel zijn binnengedrongen. Uitwerpen van opvoeders die hun taak hebben gehad en als onweerstaanbare volwassenen hun stempel op en in de kinderziel hebben achtergelaten. Niet omdat het kind dat stempel en die inhoud koos en wilde, maar doordat het kind geen verweer had tegen opvoedkundige missers.
17
Voeding, veiligheid en warmte werd deels ‘gekocht’ tegen een prijs die later als te hoog wordt ervaren en een kiem van schuldgevoel en wrok in zich draagt. In de kindertijd was er geen verweer –en dat hoort zotegen dominant aanwezige ouders. Ook dat kinderslachtofferschap in al zijn gradaties maakt deel uit van de opvoeding en groei naar zelfstandigheid. Wat het kroost net niet doodt, zorgt voor kracht. De vraag: ‘Van wie heb je dat geleerd?’ is niet zo interessant. De bron van kennis en vaardigheden is vermeldenswaard voor wie details wil opzoeken en zich wil verdiepen in de achtergrond van de aangever van levenswijsheden. Elk vindt zo zijn eigen leermeesters en idolen. Van alles wat je doet, heb je de basisgereedschappen van een ander geleerd. Taal van vader en moeder, fietsen van een oom, zwemmen van een badjuffrouw, vissen van een campinggast. Schaatsen heb je niet geleerd. Je wilde niet, het paste niet. Blokfluitspelen werd geen succes. Sommige zaken passen, andere niet. Dezelfde eettafel, dezelfde vader en moeder, dezelfde aandacht en toch verschillende broers en zusters. Spruitjes eet je nooit weer. Je broer eet elke dag spruitjes. Wat een boeiende verschillen, geen familieband die mensen uniform kan maken. In de opvoeding pasten een aantal zaken niet, je hebt ze wel meegekregen. Een aantal is vastgelegd in de Tien geboden. Eer uw vader en uw moeder is er een van. Dat viel niet mee. Je had met vader willen fietsen, maar vader was te druk bezig me zijn werk, met zijn sores, met moeder, met broertje, zusje. Vader kon je die fietstocht niet bieden. Helaas; eer uw vader en uw moeder. Houd van ze. Wat een onzin. Houden van is geen plicht. Houden van is een voorrecht, een gunst, een ongedwongen gevoel. Houden van is een onmogelijke verplichting, net als: ‘Doe eens spontaan.’ Niet elk kind kan die onmogelijkheid benoemen, niet elk kind kan zich er tegen verweren. Niet elk kind kan zich zonder schuldgevoel aan die onmogelijke verplichting onttrekken. Wie die strijd na een woelige pubertijd heeft gewonnen mag zich volwassener noemen. Traditie, cultuur, gewoonte, mores in de familie. Gij zult niet stelen. Gij zult met twee woorden spreken. Gij zult naar de verjaardag van oma en opa. Gij zult niet vrijen voor het huwelijk. Gij zult… 18
Het aantal verplichtingen is zo groot dat onderscheid naar de bron van de verplichting niet helder meer is. Bijbel en Koran scoren hoog in moraliserende voorschriften. Veel dagelijkse verplichtingen zijn aangeleerd en veranderd in mechanisch gedrag, ze vormen een onderdeel van een onbenoemde cultuur: zo hoort het nu eenmaal. Veel van die verplichtingen zijn handig en nuttig. Na het eten afwassen is plezierig, ook al is dat door gewoonte van het ouderlijk huis ontstaan. Cynische reacties blijven vervelend, ook al is die gewoonte ingesleten. Schreeuwen bij ordeverstoring in de klas,- van vader geleerd tijdens het avondeten,- is wel een deel van het gedragsrepertoire, en een deel dat paraat is zodra het vuur heet wordt, maar minder effectief in een klassensituatie. Vroeger of veel later komt dat inzicht: schreeuwen helpt niet. Veel leerlingen kennen het schreeuwgedrag van collega’s een deur verder, ze kennen het van ouders thuis. Ze zijn immuun voor geschreeuw en verwijten. Het inzicht dat schreeuwen niet helpt is onvoldoende om een effectievere reactie te geven. Dat inzicht is wel nodig om op zoek te kunnen gaan naar ander en handiger gedrag. Vader en moeder gaan mee in de les. Ze nemen plaats op de schouder van de stagiaire en docent. Ze kietelen in de binnenzak van de jas. Zaten ze maar in de banken, dan kon je ze weg sturen. Het is niet de student die zijn eigen gedrag tentoonspreidt, het is niet de docent die zijn eigen gedrag laat zien. Student en docent laten aangeleerd gedrag de regie bepalen. Vader, moeder, dominee, leraar basisschool, lerares voortgezet onderwijs deden dat voor. Een gekopieerde reactie is het resultaat. Eigenheid ontbreekt. Gij zult niet doodslaan, zegt het zesde gebod. Doodslaan kent –ook in de school- vooral veel praktische bezwaren. Er zijn eenvoudiger rituelen uit te voeren. Er zijn eenvoudiger middelen dan moord om de niet meer passende kopie van gedrag van opvoeders kwijt te raken. Opvoeders die een belangrijke (mis)vormende rol hebben gespeeld laten zich, in tegenstelling tot beminnelijke ouders, niet gemakkelijk buiten zetten. Niet omdat de student of leraar dat niet zou willen, maar door gebrek aan inzicht, door gebrek aan bewustwording en door gebrek aan alternatieven. De band tussen mishandelde kinderen en 19
mishandelende ouders is moeilijker los te maken dan de band tussen liefhebbende ouders en gerespecteerde kinderen. Wie onbewust is van zijn gedrag ervaart wel fricties in de omgang met anderen, maar heeft geen zicht op de oorzaak. Wie eenmaal bewust is van zijn deelgedrag, kan, als dat wenselijk is, daar bewust verandering in aanbrengen. Dat gaat niet vanzelf. Zodra spanning oploopt komen vader, moeder, ik-doe-dat-altijd-zoom de hoek kijken. Naast stress is ook dronkenschap een prima middel om de onderdrukte gedragseigenschappen in beeld te krijgen, vooral als een ander in nuchtere staat toekijkt. Die ander kan een videocamera in de hoek van de kamer zijn, of een partner in het (echtelijke) bed die met jou de treurigheid van na het vrijen onder ogen durft te zien. Remmen los en de eigen aard komt naar boven. Karaktertrekken zijn enigszins kneedbaar. De scherpe kanten gaan -op je dringend verzoek- naar de achtergrond. Wie wil, kan onhandig gedrag langzaam veranderen of in de parkeerstand zetten. Wie wil stoppen met roken en telkens een sigaret opsteekt als er koffie wordt geschonken, kan op thee overschakelen. Wie treurig wordt na twee glazen wijn kan op frisdrank overstappen, of café’s mijden. Wie chagrijnig wordt na zes aaneensluitende lesuren kan de roostermaker informeren en alternatieven aandragen. Wie van slag raakt door familiebezoek, kan een abonnement op de schouwburg nemen. Wie zijn gedrag laat bepalen door de voormalige opvoeders kan leren ze buiten het leslokaal te houden. Een eenvoudig ritueel kan daar bij helpen. Vader zit op mijn schouder als ik de klas instap. Hij keurt me kritisch. Ik heb zijn blik niet nodig, maar ik merk hoe ik krijtstof van mijn mouw klop. Een nette vader had ik, smetteloze man. De leerlingen zijn binnen. Ik wandel nog eenmaal naar de deur, zet die op een kier, fluister zacht; tabé vader. Ik doe de deur dicht. Zo, die kieskeurige man heb ik buitengezet. Ik hang mijn jasje over de stoelleuning en rol de mouwen van mijn hemd omhoog. In de binnenzak van mijn colbert speelt zich een dialoog af tussen vader en moeder. ‘Die jongen toch, met opgestroopte mouwen in de les,’ zegt moeder. ‘Geen kijk,’ bromt vader, 'dat jasje over de leuning.’ Ze zijn ver weg, niet in mijn buurt. Ik laat ze praten.
20
Traditie is houvast Standvastigheid is een prima karaktertrek, koppigheid daarentegen wordt minder gewaardeerd. Na verloop van tijd zijn deze positieve en negatieve eigenschappen niet meer te onderscheiden. Aanhankelijkheid verandert in klefheid, spaarzaamheid wordt gierigheid, humoristisch optreden is na enige tijd aandachttrekkerij. Zwakke punten blijken gelijk te zijn aan sterke punten. Wat een gemak! Wonderbaarlijk hoe liefde voor een ander in afschuw verandert door deze ontdekkingen. Prachtig te zien hoe je gaat houden van wie je haatte.
Wat een gemak als na de herkenning ook de erkenning van deze overeenkomsten blijkt. Wat een gemak als voor jezelf voelbaar wordt wat duidelijk is voor ieder die kan zien en horen. Je hoeft niets meer te verbergen en niets meer te verontschuldigen. Het zeurende schuldgevoel verdwijnt. Het waardeoordeel - goed/fout; sterk/zwak, plus/min– staat effectieve en positieve communicatie in de weg. Door de taal, door benoeming met woorden lost het waardeoordeel deels op. Wat overblijft is gedrag 21
dat vandaag bestaat, gedrag met handige en minder handige eigenschappen. Hoe dat gedrag zich morgen manifesteert is een verrassing waar je nieuwsgierig naar kunt worden zonder er een etiket goed/fout op te plakken. Voor een plezierige omgang met elkaar is het nodig om inzicht te krijgen in onderlinge verhoudingen, in het gedrag van de ander, in het eigen gedrag en de wederzijdse wisselwerkingen. Inzicht in gedrag en onderlinge wisselwerkingen komt niet vanzelf, daar is studie en strijd voor nodig. De hoeveelheid inzicht die een mens kan verdragen is beperkt. Alles weten maakt ongelukkig, vooral als dat alles in korte tijd komt. Pas nadat inzicht veroverd is, en is eigen gemaakt, verandert dat inzicht in gereedschap en maakt het onderdeel uit van het groeiende gedragsrepertoire. Inzicht kan boven komen drijven door taal, door handelingen, door weerwoord; dat op een vriendelijker manier terugkoppeling heet. Wederzijdse interactie vraagt veel van (gespreks)partners. Een van de voorwaarden voor effectieve geestelijke voeding is een gevoel van veilig-heid en van acceptatie, van herkenning en erkenning. Met warmte gaat die wisselwerking soepeler dan met koude blikken. De onderlinge communicatie gaat gemakkelijker naarmate de student of docent meer tevreden is over zijn eigen gedrag en hij zijn eigen –voorlopigekaraktertrekken en zijn temperament heeft geaccepteerd. Terugkoppeling van informatie kan verbaal en non-verbaal. Gesproken en geschreven taal heeft beperkte mogelijkheden om duidelijk te maken wat de bedoeling is, taal is gereedschap en nevel tegelijk. Helderheid is vaak ver te zoeken in een gesprek. Het is een klein wonder dat we elkaar verstaan. We begrijpen elkaar omdat we –stilzwijgend- hebben afgesproken dat we elkaar –willen- begrijpen. Als die afspraak onder druk komt te staan, blijkt dat een eenvoudige zin als: ‘dat is een tafel.’ voor meerdere uitleg vatbaar is. Die dubbelzinnigheid geldt voor vrijwel elke verbale uiting. De onhelderheid ligt niet enkel aan de taal, aan de woordkeuze of de zinsbouw. Onhelderheid is vaker dan eens het gevolg van ontbreken van helderheid aan inzicht. De uitgangspunten, de verlangens, de bedoelingen van de actie zijn niet helder. Dat levert gemakkelijk misverstanden en spraakverwarring.
22
Communicatie gaat beter naarmate de achtergronden van de sprekers verwant zijn en er consensus over een minimaal aantal onderwerpen is. De wederzijdse nevel is bekend, er blijft nog veel te raden en veel te verhullen. Gesprekken tussen geliefden zijn daar een aardige illustratie van. Voor de minnaars zijn de gefluisterde woorden diepgaand en vol van lading. Een buitenstaander die toevallig meeluistert spreekt van gebazel. Beide partijen hebben hun gelijk. Een stap naar effectievere communicatie is verheldering van eigen opvattingen. Ook die verheldering van het zelfbeeld gaat niet vanzelf, daar is studie en verbale en non-verbale communicatie voor nodig. Wie na jaren zijn dagboeken van de puberteit leest, verbaast zich soms over de inhoudsloze herhalingen en kan zich nauwelijks de gedrevenheid en de opspelende emoties voorstellen. Meewarig schouderophalen of een minzaam lachje is vaker dan eens een reactie: hield ik me daar mee bezig? Het antwoord is ja. Het antwoord verdient een serieus ja, net als de huidige beslommeringen een serieus ja verdienen. Een dagboek is een prima gereedschap om uit de brij van indrukken een richtinggevend inzicht tevoorschijn te toveren. Noem het dagboek in het vervolg journaal of logboek en de beladenheid van puberemoties glijdt weg, het gereedschap om helderheid te verwerven blijft. Onbevangen en met verwondering naar je eigen gedrag kijken levert een blik op meta-niveau, je leert van enige afstand naar je functioneren te kijken. In jargon heet deze methode: herbenoemen. Televisie, kranten, internet en literatuur zijn evenzovele mogelijkheden inzicht in het zelfbeeld te verhelderen. Houd een week achtereen bij welke programma’s je bekijkt, maak een voorkeurlijst voor literatuur, tijdschriften en kranten. Lees en selecteer kennismakingsadvertenties in de zaterdagkrant en stel je eigen tekst samen. Herhaal deze oefening na een maand en drie maanden later nog eens. Deze oefening laat in elk geval zien dat inzichten aan veranderingen onderhevig zijn. Dat is een goede aanzet om je karaktervastheid vast te stellen. Maak een lijst met (jeugd)herinneringen; spoedig blijkt dat ze gekoppeld zijn aan intense emoties. Van vakanties is de plaats bekend, en vooral de temperatuur, het weer, de geur van het appartement, het lawaai op de camping, de slapeloze nachten. Gevoelservaringen bepalen sterker dan verstandelijke verworvenheden of informatie beklijft. 23
Van een leraar uit het (voortgezet) onderwijs blijft de snor hangen, de humor, het warme begrip. Die oude scheikundeleraar zong een liedje in de klas en maakte een danspasje. Idioot. Doener. Durfal. De Wet van Lavoisier, oh ja, hoe ging dat ook al weer? Zelfkennis komt door intellectueel begrip, maar vooral door emotionele verwerking. Lezen over verliefdheid is iets heel anders dan zelf verliefd zijn. Een voetbalwedstrijd op televisie volgen levert een ander gevoel dan zelf in het veld meerennen. Doen en de niet-vertrouwde handelingen lijfelijk ervaren is voorwaarde om nieuwe inzichten eigen te maken. Voor wie nog aarzelt: Zien dat een ander verkering heeft, betekent niet dat je weet hoe dat voelt. Zien hoe een ander een scheikundeproef uitvoert, betekent niet dat je dat ook kunt. De kwaliteit van het leven wordt vooral bepaald door het aantal malen dat je emotioneel geroerd wordt, niet, of in veel mindere mate, door je intellectuele verworvenheden. Naast onhelderheid over wensen en bedoelingen speelt angst voor het onbekende een rol bij ineffectieve communicatie. Houvast aan ‘oude’ verworvenheden is zo sterk dat een nieuwe invalshoek nauwelijks de gelegenheid krijgt een plek in het hoofd en in het lichaam in te nemen. ‘Als ik maar niet voor gek sta.’ Conservatief en routinematig gedrag is het gevolg. Die behoudende instelling botst met de educatief wenselijke houding nieuwe inzichten toe te laten en in de praktijk te brengen. Deze koppigheid groeit naarmate gevoelsmatig meer te verliezen is. Oudere docenten volgen op verzoek van de werkgever op zijn tijd een cursus didactiek. De verworvenheden blijven in het dictaat. Zelden komen de nieuwe inzichten in de klassenpraktijk tot uiting. Het gedragsrepertoire is voldoende, zij het soms ternauwernood, om de lessen tot een bevredigend einde te brengen. Elke verandering wordt – theoretisch- verwelkomd als verfrissend, in de praktijk domineert de reactie: ‘Ja, maar….’ Ja, maar betekent ook bij studenten vaak: Nee. Dan heet standvastigheid ineens koppigheid om een andere invalshoek te kiezen. Het leeftijdsbepaalde gedragsrepertoire van een student is van geringe omvang. De vorming van hun geest is nog lang niet voltooid, de meeste talenten sluimeren nog, toch sluipt al weerstand binnen het nieuwe te proberen. Er is angst om onkunde te laten zien, angst om afwijkend 24
gedrag te vertonen. Volwassenen zowel als jeugdigen vergeten dat elk moment een moment van kennisverwerving is. Niet ieder hoeft alles te kunnen en te kennen. Elk moment is een leermoment. Zonder gêne onkunde erkennen is niet iedereen gegeven: nee, ik weet niet wie Nescio is, ik weet niet waardoor gras groen is, ik weet niet hoe ik soep kan maken. Weerstand tegen veranderingen kan gebroken worden. Breken doet pijn en soms is dat nodig, maar bij voorkeur pas als andere hulpmiddelen zijn uitgeput. Breken maakt stuk. Brokken lijmen kost inspanning en tijd. In de doelstellingen van de modules staan formuleringen als: de student moet vijf verschillende werkvormen beheersen. Of: de student kan een onderwijsleergesprek voeren. Wat ontbreekt zijn gevoelsmatige doelen. Er zijn geen doelen die een beroep doen op emoties. Zo ontbreekt: de student kan voor een volle zaal een lied zingen; solo wel te verstaan. Geen wonder. Hoeft de hbo-docent, universitair docent, de leraar uit het voortgezet onderwijs al geen lied te zingen in de klas, zelfs aan de eisen die aan de student worden gesteld, hoeft hij niet te voldoen. Wel op papier, uiteraard, maar in de praktijk worden die vaardigheden niet getoetst. Het adagium: teach as you preach wordt zelden in praktijk gebracht. Daar is moed voor nodig, en zelfkennis. Pas na de zelfkennis volgt de moed. Weerstand tegen nieuwe zaken wordt slechts voor een deel weggenomen door verplichtingen in de collegedictaten. Door de boekeninstructie blijft weerstand voor een belangrijk deel bestaan. Alleen wat strikt noodzakelijk is voor de toetsen wordt uitgevoerd. Dat lijkt onvoldoende om kennis en vaardigheden te verwerven. Verplichtingen zorgen wel voor een afronding van een studieonderdeel, maar staan incorporatie van vaardigheden in de weg. De kennis beklijft niet en komt niet in het corpus, het lijf, terecht. Traditie zorgt voor een trage verandering in lesaanpak en in omgangsvormen. Het oude is een houvast. Dat houvast groeit met de jaren. Wie de dertig is gepasseerd laat zich niet gemakkelijk uitdagen om in de klas een lied te zingen, laat zich niet kneden in een frisse aanpak. Die vaardigheden zijn immers niet nodig om te overleven, en avontuur en onderzoek naar de eigen mogelijkheden is niet gestimuleerd. Wie
25
openstaat voor het nieuwe stelt zich kwetsbaar op. Dat lukt als de angst voor veranderingen en het onbekende voorbij zijn. Een aanpak gericht op een veilige sfeer, een aanpak in een vertrouwde omgeving die uitgaat van een speeltuin waarin de student in alle vrijheid zijn repertoire mag oefenen, zonder directe afrekening op het resultaat, is geschikter voor verrijking van het gedragsrepertoire. Een uitnodiging om te experimenteren is een andere invalshoek dan een verplichting om voorgebakken gedrag te oefenen. De docent kan solo een lied zingen, een gedicht voordragen en met een koksmuts op het hoofd en pollepel in de hand een les beginnen en zo laten zien dat lesgeven ook een spel is. In het onderwijs geldt: je persoonlijkheid is je gereedschap. Wie op school gaat knutselen en experimenteren met dat gereedschap plukt er ook in het privé-leven de vruchten van. Dat zijn niet altijd verse aardbeien. Doorwerking van gedragsverandering in het privé-leven kan een rem zijn op herijking van gedrag. Wie op school vrijer gedrag gaat vertonen, wie op school zegt wat hij waarneemt, wat hij hoort, ziet, voelt, gaat dat ook thuis doen. Niet altijd tot ieders vreugde. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ Tradities en gewoonten worden in het onderwijs en thuis beloond. Veranderingsgezindheid valt minder snel in de prijzen. De beloning van uitzonderlijke duurprestaties is een rijtoer in een koets met paard, een standbeeld, een buste in brons, een portret in olieverf, een ridderorde en een toespraak in de kantine. Dat gaat al eeuwen zo. Het traditionele blijft alom aanwezig. Modernisme is een dunne laag vernis over traditie. Zodra het leven spannend begint te worden volgt een rappe terugkeer naar het vertrouwde. Onderwijs is voor velen een geheel verzorgde rimboetocht. Vraag een student een colbert en das te dragen tijdens een presentatie, vraag een oudere docent een sportbroek, sportschoenen aan te doen tijdens een vergadering. De weerstand is voelbaar, protest klinkt door in het antwoord. Ja, ik wil dat wel doen, maar…. In een collegezaal zijn de stoelen op de achterste rij het eerst bezet. Wie op de eerste rij plaatsneemt kan verdekte hoon verwachten. De kuddegeest wordt geweld aangedaan. De mores komt onder druk te staan. De massa duwt het individu in de groep terug; de rijen worden gesloten. 26
De docent neemt zijn rol. Hij blijft bij het bord staan, kijkt naar de tassen op de tafels, aarzelt of hij de jongelui zal verzoeken de boeken en aantekenblokken tevoorschijn te halen. Hij herkent zijn eigen gedrag; zo deed hij dat vijf, tien, vijftien jaar geleden ook. Om zijn onzekerheid te verbergen, en juist daardoor aan ieder die zien kan te openbaren, pakt hij een krijtje en schrijft hij een overbodige zin op het bord. Het ritueel is gevolgd, het vertrouwde patroon van een lesopening is als een kerkdienst uitgevoerd. Na de intredezang volgt een voorlezing en een preek. Op de achterste banken gaan rollen pepermunt voorbij, een horloge ligt gestrekt op de lessenaar, er klinkt gemurmel tot virtueel klokgelui het einde van de dienst aankondigt.
27
Daad of visie? ‘Ik dacht, ik ga een wandeling maken. Eenmaal in de stad dacht ik; ik kan een kop thee drinken in een restaurant.’ Variaties op deze manier van vertellen komen veel voor. Deze spreekwijze suggereert dat het denken voorafgaat aan het doen. Komt wel zo goed uit. Eerst denken en dan doen. Deze manier van optreden geeft een gevoel van controle en van een krachtige wilsbeschikking: ik ben de baas over mijn handelen. Mooie visie, aardige invalshoek, fijn gevoel, past in het westerse opvoedpatroon. God wikt, de mens beschikt. Klopt deze benadering? Voor het tegendeel zijn ook argumenten; eerst komt de handeling, daarna de rechtvaardigende gedachte.
Wie van plan is een nieuwe fiets te kopen merkt plotseling dat er veel fietsenwinkels zijn, ook zonder actief rond te speuren. ‘Ik zag nog net op tijd die auto.’ Een snelle terugkeer op het trottoir. 28
‘Ik was bijna overreden.’ Hoe zit dat? ‘Mijn hoofd was al bijgedraaid voor ik er erg in had. Ik struikelde terug de stoep op, hè, hè dat was knap van mijn lichaam, nog net op tijd teruggestapt.’ Hoe zit dat ook al weer. Wat is het eerst? De daad of de visie? ‘Ik zag een mooie vrouw en draaide mijn hoofd, of draaide ik mijn hoofd en zag ik… ?’ Niet altijd is de geest eerder dan het lichaam, misschien is het lichaam wel vaker de regisseur dan de geest. Impulsief gedrag heet dat in vaktaal. Natuurwetenschappers hebben gemeten dat 200 milliseconden na de handeling de hersenen de handeling registreren. Die tijd is zo kort dat we denken dat we eerder zijn dan het lichaam. De manier van kijken bepaalt wat je ziet, wat je wilt zien, dat zie je. Welke de juiste opvatting is, is weinig interessant. Het -voorlopigeuitgangspunt dat het lichaam de weg wijst, is een aardig handvat om het eigen gedrag te duiden, zoals elke voorlopige opvatting ruimte geeft voor verandering. Laat je geest eens een tijdje je lichaam volgen en bekijk als biologische camera met belangstelling welke route door je lichaam wordt afgelegd. Het eigen lijf als beeldenroute; wat gebeurt er allemaal? Deze invalshoek -het lichaam bepaalt mijn levensloop, mijn geest volgt,- sluit aan bij de opvatting: wie het lichaam wil beheersen moet het lichaam gehoorzamen. En in een weidsere variant: wie het leven wil beheersen moet het leven gehoorzamen. Wie beheersen wil, heeft geen andere taak dan te gehoorzamen, dat geldt ook voor een opstandige schoolklas. Meeleunen en dan voorzichtig bijsturen. Hoe weet je wat het lichaam wil? Het lichaam heeft geen stem om te vertellen wat het wil. Net als bij televisiekijken of tijdens een natuurwandeling is het zaak selectief te leren waarnemen. Niet alle zenders en alle programma's tegelijk. Niet alle indrukken van de natuur tegelijk binnen laten. Vogels wel, lover niet, schimmels wel, bloemen niet. Negeer andere wandelaars, negeer de regen, proef de frisse lucht, geniet van de geuren. Dat selectieproces kost enige oefening. Dat geldt ook voor waarnemen en duiden van 29
lichamelijke signalen. Er zijn geen zinnen en woorden gekoppeld aan de maag. De diverse lichaamsonderdelen zijn niet talig. Een maagstem zegt niet dat een boterham welkom is, of een banaan. Zelfs een hese stem zegt niet met woorden dat de stembanden overbelast zijn. Het lichaam reageert non verbaal, niet alleen naar anderen, maar ook naar de geest van de eigen bewoner. Een aantal van die non verbale signalen is gemakkelijk te duiden. De knorrende maag, de druk op darmen en blaas laten weinig te raden over. De drang tot ontlasten meldt zich en als er binnen tien minuten geen actie volgt als de druk is opgelopen tot tien procent boven de atmosferische druk, zakt de melding tijdelijk weg. Na een pauze gaat de drukopbouw door, totdat de bewoner van het lichaam gehoor geeft aan de melding en een besluit neemt. De spijsvertering verhult op het eerste gezicht weinig geheimen. Ook de minder attente luisteraar en minder alerte biologische kijker krijgen de kleine en grote boodschappen door. Variaties op dit thema, het non verbale meldingssysteem van het lichaam, zijn kleine plasjes. Vlak voordat de deur achter de reiziger dichtgaat nog één keer naar de wc. Eerst plassen dan slapen, gewoonte en conditionering, niet onbekend. Onrustige plasjesnachten voor een toets of voor een matig voorbereide les, ook bekend. Langzaam verschuift de helderheid van de signalen. Die nekpijn, die onrustige maag, die hartkloppingen, die spierpijnen, dat eczeem, die pukkeltjes, die, ja al die andere kwaaltjes waar geen oorzaak voor te vinden is. Misschien hebben ze geen betekenis, misschien wil je ze geen betekenis geven. Misschien geef je ze betekenis door aandachtvragend naar een arts, een homeopaat of een fysiotherapeut te gaan. ‘Ik heb me verslapen, ik kon mijn bed niet uit komen.’ Vertaal die verlengde slaap naar een drang van het lichaam. De boodschap zou kunnen zijn: wat heb je op school te zoeken? Ik wil niet naar die pesterige klasgenoot. De opleiding is een verkeerde keuze. ‘Per ongeluk de harde schijf gewist. De scriptie is foetsie.’ Kan het zijn dat je handen beter wisten wat je wilde dan je geest? ‘Het licht van mijn fiets is defect, ik kan niet komen. Ja, ik had het willen maken. Ik ben er niet aan toe gekomen.’ Je lichaam wist dat je niet wegwilde. Je hoofd durfde dat niet hardop te zeggen. Je lichaam zorgde voor een oprechte smoes. Je gaat niet, dat is het belangrijkste. 30
‘Kom eens achter dat toetsenbord vandaan.’ Je lichaam gehoorzaamt niet. Je hebt geen zin naar je vriendin te gaan. Je wilt niet praten over wat op je lippen brandt. Je kunt het nog niet zeggen. ‘Ik heb hoofdpijn.’ Honderd gecodeerde berichten in je hoofd. Je lichaam regelt dat perfect. Inderdaad het is onderhoudende Spielerei; deze interpretatie van lijfelijke taal. Lichamelijke defecten zijn mogelijk, ook als een specialist ze niet kan vinden. Deze interpretatie van de waarnemingen is net zo waarschijnlijk als onwaarschijnlijk. De ene verklaring past beter dan de andere. Welke de meest juiste is, is een overweging van jezelf. Inname van de positie van een biologische camera kan een instrument zijn om helder te krijgen wat je drijfveren zijn. Soms zijn je drijfveren te groot om te willen en te kunnen zien. De waarnemingen vinden geen landingsbaan, je slaagt er niet in ze eigen te maken. Tijd lost die grootsheid van verruimde inzichten op. Soms kom je een stap dichterbij de oplossing en kom je te weten wat bij je past. Soms blijf je zitten waar je zit en is dat je meest veilige positie. Inzicht in je drijfveren en motieven is belangrijk. Niet alleen als je in de schoolbanken zit, ook als je een baan ambieert aan de andere kant van de demonstratietafel of lessenaar. Voor elke baan is het belangrijk te weten wat je wilt. Badinerend is dat de poets die ons door het leven gebakken is: dat we zelf op zoek moeten naar wat ons bezighoudt. Overleving, geborgenheid, erkenning en ontdekking van je eigenheid; van je eigen talenten. Dat lijkt een fraaie volgorde. De volgorde is dwingend, geen van de onderdelen kun je ongestraft overslaan, soms is er overlap. Het één is al begonnen voor het ander is afgesloten. Puberverhalen in je dagboek, en tegelijk trainen voor squashkampioenschappen. Je huis op orde hebben, een vrouw vrijen, in het weekend je was door moeder laten doen. Alles kan tegelijk. Zo rond je twintigste meldt zich de fase van drang naar maatschappelijke erkenning, een drang die je kunt gehoorzamen als je de huur kunt betalen en een vriendenkring hebt opgebouwd. Erkenning in je opleiding, in je eigenheid. Niet langer wil je afgerekend worden op je 31
ouders en opvoeders. Je hebt je eigen kwaliteiten. Je kent jezelf, een deel. De docent voor de schoolbanken heeft die fase hopelijk achter de rug. Hij kijkt naar zijn zelfontplooiing; wat kan ik in mezelf ontdekken, welke talenten heb ik (nog) niet aangeraakt? Er is meer dan wat ik nu doe en kan, maar wat? Hoe kom ik achter de diepere zin van het bestaan, en meer van die grote vragen waar een mens zo goed in is. Niet iedereen doet aan alle fasen mee. Dat hoeft ook niet. Wie tevreden is met wat hij heeft ontdekt, mag op zijn lauweren of op zijn krent rusten. Het leven is geen wedstrijd, er is niets te winnen in een competitie. Er is veel te ontdekken, in competentie, dat wel.
32
Vader gezocht Ieder kind heeft veel in huis en het hoofd. Talenten zijn in iedere kleuter aanwezig. Om die talenten te ontplooien heb je een veilige en vertrouwde omgeving nodig, ruimte en respect en een ondervragende ouder om je te leren hoe je je ondervragende geest wakker maakt. Gemis kan hard en hardnekkig zijn. Elk mens heeft voeding, veiligheid en warmte nodig om te gedijen. Soms ontbreken die ingrediënten, soms kiest de natuur een grillig pad en word je voortdurend met gemis geconfronteerd. Ieder heeft zijn route, al wordt die gang pas achteraf vastgesteld. Je levensloop is niet voorspellen, dat is je geluk.
Wie weet wat hij mist, kan op zoek gaan naar vervulling van zijn verlangen. Een speelgoedpop voor Sinterklaas, een laptop voor onder de kerstboom, een fiets van opa, een rok van een vriendin, een jas om
33
te lenen voor een schouwburgbezoek met een gekregen kaartje. Iemand die je rijbewijs betaalt. Niet iedereen is rijk, niet elk kan voortdurend al zijn stoffelijke behoeften bevredigen. Een krantenwijk biedt uitkomst, een schoonmaakbaan bij een uitzendbureau wellicht. Honderd mogelijkheden zijn er als je studietoelage ontoereikend is. Na de materie komt het leven, met behoefte aan gezelschap, aan erkenning, aan waardering, aan een vader en een moeder met vaderlijke en moederlijke gevoelens. Hartelijkheid en een paar oplettende ogen op afstand voor een kind als natuurlijk ingrediënt van het leven. Vader is dood en moeder is op afstand. De helft van genen bleek, in combinatie met moeders talenten, onvoldoende voor begrip. De helft van de genen was niet goed genoeg voor meer dan een halve verstandhouding. Zo gebeurt dat. Nergens staat beschreven dat geluk voor het oprapen ligt. Groot geluk bestaat niet. Klein geluk vraagt telkens om grote veroveringen. In varianten ontstaan pijnlijke en diepe kloven tussen ouders en nazaten. Kinderen zorgen voor ouders en ouders zorgen onvoldoende voor kinderen. De bloedbinding blijft. Leed en verdriet vormen, samen met boosheid en wrok, een hechtere band dan liefde en hartelijkheid. Het kost moeite die band te verbreken en de noodzakelijke afstand te nemen van je verwekkers. Afstand is noodzakelijk als je je eigen leven wilt leiden.. Respect en zelfvertrouwen maken een kind zelfstandig en onafhankelijk van nukken van anderen. Wie in harmonie opgroeit staat sneller op eigen benen. Wie niet gezegend is met warmte, bevindt zich in groot gezelschap. Stil blijven staan en wentelen in het gemis is een van de mogelijkheden, een andere: Handen uit de mouwen. Gemis blijft tot je op zoek gaat naar een vader of een moeder, een opa of een oma. Een kind heeft het niet voor het kiezen, dat klopt, tot in de puberteit is de keuze niet vrij. Ouderlijke regisseurs, leraren en andere predikers bepalen, in interactie met dagelijkse hormonen, de gang van zaken. Dan komt een moment, soms bij donderslag, dan weer traag, dat je zelf je besluit kunt nemen. Je zit niet bij de pakken neer. Je zegt: ‘Ik zoek mijzelf een vader.’ In Afrika nemen kinderen vrij van school. ‘Mijn vader is gestorven. Ik ga hem begraven.’ 34
Eén, tweemaal per jaar is vader overleden en mist een kind een lesdag. In sommige niet-westerse culturen is het gebruikelijk dat een kind, van jongsaf, meerdere vaders heeft. Oudere broers, ooms, bloedverwanten tot verder weg in de familie. Elke oudere man kan een vader zijn. Elke vrouw kan je moeder zijn. Het is maar net wat je wilt. What’s in a name? vragen Britten zich af. In een naam is te vinden wat jij er zelf in legt. Vader is wie jij vader noemt. Zo eenvoudig is dat. Hoe vind je een geschikte vader? Dat is niet gemakkelijk. Dat hoeft ook niet. De natuurlijke vader die de helft van je chromosomen leverde heb je gratis gekregen, daar heb je geen moeite voor hoeven doen. Je vader heeft jouw aandacht moeten bevechten, dat is misschien niet gelukt. En omgekeerd ook niet. Misschien heb je moeite moeten doen hem kwijt te raken, hem uit je hoofd en uit je lijf te bannen. Misschien heb je jaren gebruikt je van hem los te maken en te ontdekken dat jij je vader niet bent. Je vindt na enige tijd je eigen identiteit door iedereen buiten te zetten die je niet past. Als je dat voor elkaar hebt gekregen, dan ben je sterk en slim genoeg een vader te zoeken. Hoe? Er zijn wel honderd manieren. Je kunt zelf kiezen welke vader bij je past. Ik zag in de Volkskrant een advertentie van een meisje van 18. Ze zocht een vader, ze wist precies wat ze wilde. Een gesprekspartner, een steun op de achtergrond, een belangstellende ouder, een toegewijde man en met nog een paar wensen vulde ze de advertentie. Veel wensen had ze, ze keek niet op een paar euro’s meer of minder. Een goede vader heeft zijn prijs. Zo kan dat; vragen wat je wilt. Je hoeft niet op een regel meer of minder te kijken. Nee heb je, ja kun je krijgen. Kijken en luisteren kan ook, je doet dat op een zelfde manier als je een vriend uitzoekt, of een vriendin. Eerste stap, een stap om niet over te slaan: wat zijn je behoeften? Wat wil je van een vader, wat verwacht je van een moeder? Wat heb je gehad, wat heb je gemist? Voeding, veiligheid, warmte, een mooi begin om over te laten gaan in toewijding, erkenning, herkenning en respect, om voorzichtig door te laten schuiven naar die grote woorden die ons zo ongelukkig kunnen maken. Je kunt een deeltijdvader nemen, een vader om te bellen, een vader om op vrijdagsnamiddags koffie mee te drinken, een vader om mee naar de 35
film te gaan, een vader voor een weekend Brugge of een andere stad wat verder weg. Soms heb je aan een vader niet genoeg, dan kies je meer. Er zijn er genoeg. De leraar op school kan een vader voor je zijn. Je hoeft hem dat niet te vertellen. Je kunt oefenen in zwijgen, alles zeggen maakt niet gelukkig. Je geluk heb je bij je, dat hoef je niet met iedereen te delen. Dat geheime vaderschap kun je in je vastleggen. Streel je buik als je die leraar ziet en hem als een vaderlijke vader in je hoofd hebt gehaald. Doe dat zeven keer op zeven verschillende dagen. De achtste en alle volgende keren komt hij in je hoofd als je je buik streelt, ook als hij niet in de buurt is. Zo kun je jezelf troosten en verwennen door je te conditioneren met een handgebaar. Die leraar in je klas, die docent in zijn nette pak met blauwe das en strenge blik. Die man, wat weet je van die man die jou als kind heeft gekozen en elke dag naar je uitkijkt? Die man haalt zijn klein geluk uit je glimlach, je verlegen blik na een moeilijke vraag. Zo’n man vraagt niet naar groot geluk. Hij is tevreden met het kleine. Dat kun je van zo’n vader leren. Je kunt winkelen om in je behoeften te voorzien. Het beste in het leven is gratis. Gratis, maar het vereist wel een grote inspanning van je. Weten wat je wilt, kunnen verwoorden –verbaal of non verbaal- wat je behoeften zijn, wat je grenzen zijn. Een jas koop je niet in de eerste de beste kledingwinkel, schoenen pas je wel tien keer, na de ene kapper kies je een andere, een die beter knipt. Zo kan dat ook met vaders, met vrienden en vriendinnen. Gooi na een jaar je oude adresboekje weg. Ga op zoek naar een nieuwe en maak een frisse start. Stap eens een tweedehands winkel binnen, misschien hangt er iets voor je bij, niet zo maar iets; iets dat bij je past.
36
Woordenbrij Praten, praten, praten. De woordenstroom is af en toe niet bij te houden. Gelukkig glijdt het meeste van wat op ons afkomt voorbij. Dat geldt in de schoolbanken net zo sterk als thuis, als op straat, als in de personeelskamer Wie alle indrukken wil bevatten, heeft een probaat middel om in verwarring te raken. Zet alle deuren wijdopen en laat alle zintuiglijke indrukken op je afkomen. Overweldigend die methode. Geschikt voor vakanties, minder geschikt op school.
Een mens is niet geschikt als afvalbak. Wie alles inneemt dijt uit en kan barsten. Soms leert een kind zich onvoldoende te beschermen tegen wat ouderen op hem loslaten. Grenzeloos gedrag en teruggetrokkenheid kunnen het gevolg zijn. Afperking is te leren, een docent kan dat voordoen, dat is een van zijn taken. Het hoofd selecteert. Onze geest is niet in staat om op elk moment alle indrukken in zich op te nemen. Gelukkig hoeven we daar niet telkens 37
bij stil te staan. Wat niet welkom is, blijft buiten. Waar het hoofd niet rijp voor is, laat het de indrukken liggen waar ze liggen. Wie vergeet zijn grenzen te bewaken, wordt door hoofdpijn geremd. De natuur heeft haar eigen, dwingend, regelmechanisme. Vraag een vriend of vriendin de eerste indrukken te beschrijven van een bezoek aan Schiermonnikoog of een andere plek ver weg. De één vertelt van de blauwe lucht, het brede gele strand. Kleurig en ruim; geen mens komt in het verhaal voor. Daar is die andere weer voor; verhalen over exotisch geklede vakantiegangers, over butjes, over die lieve Welsh corgy en die vervaarlijke Dobermann, de derde verhaalt van brandganzen, pluvieren, staartmezen, kluten en reigers. Dat ongeval, die gewonden, die dodelijke slachtoffers: niets van gezien. Dat lijk in de berm: ik heb het me maar verbeeld, het was niet echt. Dat bleke gezicht, die vermoeide ogen, die smachtende blik, ze zijn me ontgaan. Draagt zij een bril, is hij naar de kapper geweest, draagt hij een hoed? Selectieve waarneming, ieder naar zijn eigen aard voor eigen plezier en bescherming. 'Nooit gemerkt dat je vaders lieveling was, ik dacht dat ik dat was. Grappig. Je bent daar nu nog boos en verdrietig over. Opmerkelijk.' Had ik maar, was ik maar, het zijn vruchteloze verzuchtingen. Als je toen, ja dan was je met een ander getrouwd, dan had je een ander vak gekozen, had je in een ander stad, een ander land voet aan de grond gehad. Dat is niet zo. Je zit hier en nu op deze plek. Het is niet anders. Terugblikken is aardig voor verwondering en een ingehouden schaterlach. Terugblikken is aardig om te ontdekken dat de sturing van je wil niet zo heel veel voorstelt. Je pad is een resultante van opeenvolgende opmerkelijkheden. In het dagelijks taalgebruik heet dat toeval. Toeval bestaat niet, wat wel bestaat is opmerkzaamheid. Uit de miljarden waarnemingen, die miljarden indrukken selecteer je een beperkt aantal. Die ene steen waar je naar kijkt, die bloem, dat lege blikje in de goot, het topje van je pink, die ene jongen, dat ene meisje waar je aandacht aan geeft. Plots wordt hij of zij bijzonder. Alles en iedereen waar je je aandacht op richt wordt bijzonder. Aan een Amerikaanse universiteit bedacht een docent een experiment. Een meisje dat een minder aantrekkelijk uiterlijk had werd het slachtoffer. Op afspraak maakten alle jongens uit de klas haar gedoseerd 38
complimenten, ze vroegen haar mee uit naar de film, maakten met haar een wandeling, gaven haar gerichte aandacht. Het slachtoffer bloeide op, won aan zelfvertrouwen, werd aantrekkelijker en stortte in toen de onthulling van het proefdierschap kwam. Korte tijd was ze bijzonder, opmerkelijk, korte tijd werd ze gezien, korte tijd kreeg ze aandacht en werd ze mooi. Daarna was dat voorbij. In die proefdierperiode kreeg ze te horen wat ze graag wilde horen, zag ze wat ze graag wilde zien: ik ben de moeite waard, ik hoor bij de anderen, ik krijg respect en warmte. Ze maakte haar welbevinden afhankelijk van haar klasgenoten. Onbewust gleed het meisje in afhankelijkheid van bewonderaars. Haar ervaringen zijn een afspiegeling van eenieder die verliefd is geweest, die zich met volle overgave aan een ander blootgaf en vervolgens werd geruild voor weer een ander. Ook dat hoort bij het ondermaanse. Niets om boos, verdrietig of verkrampt over te zijn. Teleurstellingen zijn deel van het leven. Je hoeft geen masochist te zijn om van deze variaties in het leven te leren genieten. Overdracht van kennis, van gevoel en vaardigheden gaat langs wonderbaarlijke, langs opmerkelijke wegen. Alle zintuigen spelen een rol. Er zijn luisteraars in de schoolbanken, er zijn kijkers en voelers, er zijn doeners, dromers en wakkeren. Ook voor de klas staat een dromer, een wakkere, een afwezige, een verdrietige, een opgetogene, een hartelijke, een inzichzelfgekeerde, een expressieve man of vrouw. De regisseur van leerlingen en studenten heeft alle kenmerken van een gewoon mens die wacht op een woord of een gebaar, een oogopslag van herkenning. Af en toe komt een indruk voorbij die in het hoofd van de ontvanger past. Dat levert een opgetogen en richtinggevend gevoel: daar was deze les voor, nu kan ik naar de volgende indruk. Iedere student heeft zijn eigen waarneemrepertoire, met heel eigen opmerkelijke behoeften. Het zou een wonder zijn als al die behoeften in een les bevredigd kunnen worden. Dat kan niet, dat gebeurt niet. In die ene les heeft die ene docent een geschikt woord, een passend gebaar voor die ene student, en dan slechts in die ene minuut. De andere studenten zitten voor spek-en-bonen de tijd uit; winkelend bij de buurman of buurvrouw om indrukken, op zoek naar woorden die passen. Vaak bestaat het gesprek overwegend uit behangmuziek. De 3 miljard basenparen in het menselijk DNA bestaan voor het grootste deel uit ruis. Dat heet met een beleefde term: junk-DNA, 39
nergens goed voor. Slechts 3% van de chromosomen dragen erfelijke informatie, de rest is hulpmiddel, versiering. In taal en in kennisverwerving is dat niet veel anders. De bulk is ballast en hulpmiddel, woorden om snel te vergeten. De bulk is voor volume en houvast, voor sfeerbepaling, niet om in het geheugen op te bergen. De wil om op te letten is aanwezig; het vlees is zwak. Het vlees weet waar de behoeften liggen en trekt zich weinig aan van het verstand, totdat de docent om orde roept. Daarna begint het spel opnieuw. Halve zinnen planten hele misverstanden in de hoofden van de leerlingen. Je kunt kiezen om je aan behangmuziek over te geven. Wie weet waar zijn behoeften aan uitbreiding van kennis, vaardigheden en gevoel liggen, kan oefenen in effectiever waarnemen. Wie weet dat er een dagelijkse woordenbrij klaar ligt kan oefenen in selectie. Een gebruiksaanwijzing ziet er bijvoorbeeld zo uit: Elke ochtend niet te laat opstaan, in de spiegel kijken, jezelf goede morgen wensen en nog voor het tandenpoetsen je de vraag stellen: ‘Wat wil ik vandaag opsteken?’ Dom en stom om zo tegen jezelf te praten. Dom en stom? Dom en stom en andere neerbuigende uitdrukkingen zijn effectief elk leerproces te vertragen. Nieuwsgierigheid is een natuurlijke drijfveer, een aangeboren impuls. Soms is die aandrift ondergesneeuwd. Af en toe kun je terugblikken en proberen te ontdekken waar en wanneer die verdoving is ingetreden. Noodzakelijk is dat niet om vandaag wakker te worden en jezelf die pro-actieve vraag te stellen: ‘Wat wil ik vandaag leren?’ Wie een stap verder gaat kan de dag beginnen zich met de deurklink in de handen en een voet in de buitenwereld, met verwondering af te vragen: “Wat zal ik vandaag weer meemaken!’ Je neemt het heft in eigen hand, op zoek naar het mes om vaardigheden en kennis in de bast van je eigen boom van goed en kwaad te kerven. Een docent kan die avontuurlijke drift wakker maken door vragen te stellen, door besmettelijk nieuwsgierig te zijn, door een woordenstroom voorbij te laten komen, door nauwkeurig waar te nemen wat de reacties van leerlingen in hem losmaken. 40
Uit die brij, die hij zichzelf hoort spuwen, uit de weerwoorden en reacties van studenten, hoort hij af en toe een zin die hem past. De docent genereert in zijn leeromgeving zijn eigen stortvloed om een passende selectie uit te maken. Dat maakt hem onafhankelijk. Dan ziet hij plots de zee boven Schiermonnikoog, dan hoort hij een boomklever en voelt hij het avontuur in zijn vlees. Af en toe is er een leerling die in de woordenbrij in het klaslokaal een kapstok vindt en een woord hoort dat eigen vlees wordt. Dat is winst.
41
Behagen Als de leerlingen me maar aardig vinden. Als ik de studenten maar kan behagen. Fraaie wensen voor een leraar. Een postbode zul je niet zo gemakkelijk op zo’n verlangen betrappen. Alle klanten tevreden; een onmogelijke taak. Zelfs een leraar zou besmuikt lachen als hij een postbode zo’n verlangen hoort uiten. Kijk naar je zelf.
Wie rijker wil worden heeft twee mogelijkheden: één is een hoger inkomen zien te bemachtigen, een andere manier is de behoeften te beperken. De eerste mogelijkheid kent geen bovengrens, na elke loonsverhoging is er de uitdaging naar nog meer geld op de giro. Het meer is nooit vol. Deze tweedeling geldt voor veel behoeften. Verlangen naar liefde, naar erkenning, naar respect, naar medeleven, naar vul maar aan. Verlangen 42
naar orde in de les, naar oplettende en geïnteresseerde leerlingen, naar bevlogenheid van collega’s, naar inzet bij excursies, naar schoonheid van werkstukken, naar blinkende rapportcijfers, naar; vul maar in. De tweedeling geldt ook de eigen beleving in de les. Wie op zoek is naar de eerste prijs in de populariteitsrace heeft de wedstrijd wellicht gewonnen, maar de race verloren. Na een jaar staat de trofee op de kast, het stof dwarrelt neer en herinnert de winnaar aan een poetsbeurt. Een hernieuwde inspanning meldt zich. De vermoeidheid slaat toe. De hoofdprijs bestaat uit ijle lucht, uit een overdosis parfum, heerlijk en opwindend in lage dosering; in hoge concentratie met een misselijk makende geur. Het meest opwindende parfum wordt gemaakt van anale secreties. Rijkdom is te vinden waar je het niet verwacht. Wie populair wil zijn, zijn ego door leerlingen wil laten strelen, bakt zichzelf een poets. Wie zijn behoeften beperkt, en daar vrede mee leert kennen, is gemakkelijker af. Hardop het verlangen naar waardering kenbaar maken is een eerste en belangrijke stap naar een andere invalshoek. Ja, ik heb erkenning nodig voor wat ik in de les klaarspeel. Ja, ik ben een mens van nooddruftig vlees en smachtend bloed. Heel effectief is dit verlangen in de eerste vijf minuten in de les luid en duidelijk kenbaar te maken. ‘Ik wil graag door jullie bemind worden. Ik wil jullie behagen.’ Het klinkt als een liefdesverklaring aan een potentiële minnaar, een minnaar die zich nergens van bewust is en niet uit is op ongewenste intimiteiten. Openbaring is voor geheime liefdes en stille verlangens een effectieve remedie. Een geheime liefde lost op en vervluchtigt als de openbaarheid er greep op krijgt. De charme van het geheim verdampt als het stille verlangen wordt uitgesproken. Ách, maakte ik me daar druk over? Voor wie deze stap te groot is, voor wie de afwijzing vreest, voor wie zijn ‘geheim en gekoesterd speelgoed’ kwijt vreest te raken, zijn er tragere manieren om met de voeten op aarde te komen. Na de constatering: ik wil behagen, volgt: ik doe toch zo mijn best, ik doe toch zo mijn best, ik doe toch zo mijn uiterste best. Ik maak zoveel fouten! Ik doe mijn best. Wanhoop klinkt in die woorden. Wanhoop is van het gezicht te lezen. De houding van een afgewezen minnaar spreekt non verbaal boekdelen. Ieder die het hoort en ziet, behalve de renner in de race. De
43
leerlingen maken en breken de naar liefde zuchtende leraar, branden hem af op onvervuld verlangen. Wat een eenvoudige prooi. In de najaarsjacht gelden ongeschreven regels voor jagers. Niet jagen op een haas in de sneeuw, niet binnen een afstand van twintig meter. Stilstaand wild mag niet geschoten worden. Een stilzittende leraar, hongerig naar waardering, graag met rust laten, of beter wellicht, laten schrikken door in de handen te klappen. ‘Je bent een gewillige prooi. Wil je prooidier zijn? Beweeg!’ Verlangen naar bevrediging, naar erkenning is een prima drijfveer. De bron van dat verlangen buiten jezelf leggen, bij je vriendin, je partner, in een klas met studenten, in een groep van dertig of meer leerlingen is niet zo handig. Niet zo handig, een sleutelwoord voor wie zijn best doet. Schrap goed en fout uit je woordenschat. Laat waardeoordelen achterwege. Constateer wat je doet, zonder goedkeuring, zonder afkeuring aan je gedrag te koppelen. Je hoeft je best niet te doen. Doen wat je kunt is genoeg, tot aan de grens van je kunnen, dat zou mooi zijn. 'Deze les ging goed fout. De frontale les was een puinzooi. Wanorde alom, geblaat, geschreeuw, en veel vliegende voorwerpen. Ik kreeg het warm en koud, tranen welden in mijn ogen, al had ik toen niet die fraaie woorden om dat te beschrijven: ik kon wel janken en ik schreide in het bezemhok.' Beauty is in the eye of the bewatcher, en zoals schoonheid door de kijker wordt bepaald en gekleurd, zo kun je ook het lesverloop naar eigen inzicht van een kleur voorzien. Er is geen objectieve maatstaf. Er is een persoonlijke beleving. Wat een rotles. Nee, geen rotles. Wat riep deze les een rotgevoel bij op. Heerlijk dat ik die emotie ken, naast euforie, opwinding, boosheid, verliefdheid. Dat rotgevoel is slechts een van mijn emoties. Ik koester ze allemaal. Wie met woorden kan spelen heeft geluk. Vervang fout door onhandig, vervang rotgevoel door ongevraagde en ongewenste emotie. Vervang puinzooi door weinig effectief. Je mag protesteren tegen deze aanpak. Je hoeft deze manier van zien niet over te nemen. Zoek je eigen effectieve wijze. Niemand kijkt mee over je schouder als je gedragsverandering oefent. Je bent onbedreigd als je niet bang bent voor jezelf. 44
Verlangen naar behagen is slechts één van je vele kanten. Er zijn er meer. Verlangen naar behagen is een doodlopende weg als je verlangt naar wat een ander je aan koestering kan bieden; je krijgt het of je krijgt het niet. Als je het wel krijgt is het in bruikleen. Dat hoort bij het leven. Effectiever, handiger is op zoek te gaan naar vaardigheden en talenten die je zelf hebt. Je kunt je eigen talenten ontdekken en daarmee spelen, onafhankelijk van een ander, onafhankelijk van leerlingen die je niet zelf hebt uitgezocht. 'Frontaal lesgeven is in deze klas niet effectief. Wat kan ik anders doen? Groepswerk, dat kan ook, maar ik weet niet hoe ik groepjes maak. Een leerling voor het bord, dat kan ook. Ik durf mijn plaats niet af te staan. Onverwacht schriftelijke overhoring, dat kan ook; wat richt ik aan in de tere kinderzielen? Een kind de klas uitsturen, dat kan ook. Ik wil en durf en kan dat niet, nog niet.' Elke antwoord roept een nieuwe vraag op. Elke oplossing kent een belemmering. Breng die belemmeringen in kaart. Niet allemaal tegelijk, een voor een. Daag jezelf uit met kleine opdrachten. Voor een lesuur kan dat een keuze zijn uit: Ik noem vijf maal een naam van een leerling. Ik bedank vijf maal een leerling voor een antwoord, voor gedrag dat me aanstaat. Dat gedrag is: gaan zitten als ik dat vraag, een antwoord geven op een vraag. Fijn dat je je boek al hebt gepakt. Fijn dat je de prop papier in de prullenbak gooit. Ik maak twee keer geen cynische opmerkingen. Ik schreeuw niet in de les. Ik fluister drie keer in de les. Ik ga tweemaal het lokaal uit tijdens een les. Ik doe niets als een leerling zijn tas omkeert. Andere keuzes zijn ook mogelijk. Ik stuur de volgende les twee leerlingen uit de les. Ik ga op de tafels dansen als in een apenkooi. Ik schrijf schuttingwoorden op het bord. Ik gebruik onbehouwen taal. Durf wat je durft.
45
Elke kleine opdracht voer ik uit. Elke kleine vervulde opdracht schept me genoegen. Plots ben ik zelf de bron van mijn plezier. Ik laat niet gebeuren wat er gebeurt. Ik maak mezelf deel van de gebeurtenis; ik doe dat bewust. Mag het gesprek ook over niets gaan? Mag ik het leven ook langs laten komen zonder het te observeren, zonder vragen te stellen? Mag ik ook onbewust lessen verzorgen? Dat mag. De keuze is vrij. Wie naar een café gaat om een nieuwe vriend of vriendin te vinden komt grootkans met een kater thuis. Die klus is niet eenvoudig, goede vrienden en vriendinnen zijn schaars, daar moet je niet teveel van willen. Die opdracht is te groot voor een avond in een café. Wie naar een café gaat voor een kopje thee en een blik in een leestafeltijdschrift, kan uitzien naar een op voorhand geslaagde avond. Die uitdaging lukt. Stel je doelen niet te hoog. Vervulling van je doelen geeft een rijk en onafhankelijk gevoel. Die uitstraling; tevreden met een kopje thee en een tijdschriftverhaal, levert prettige aandacht van de buitenwereld. Geen mens met hijgerige blik, geen hongerig verlangen, daar in dat café, is verdiept in krant, maar een mens van vlees en bloed met beperkingen die zich laaft aan een kop thee met een schijfje citroen. Het derde uur zelfs zes maal een kind bedankt, fluisterend contact gemaakt met een kind in een kabalige klas. Je rust achter de lerarentafel terwijl de kinderen over de tafels rennend de apenkooi spelen. Je les is geslaagd. Je hebt je doel bereikt, dat ene doel zelfs overtroffen. Je mijmert tot je schrikt van een warme kinderstem. ‘Mag ik u iets vragen?’ De onverwachte toegift.
46
De maat nemen Van wieg tot graf verzorgd. Dat geldt voor iedereen. In de westerse wereld is die verzorging heel uitgebreid. Van conceptie tot zielenrust kijken min of meer deskundige buitenstaanders mee. Moeder-en-kindzorg tijdens en na de zwangerschap en kerkdiensten, herinneringsadvertenties tot ver na de begrafenis of crematie. De aard van de verzorging verschilt. Het pad van wieg naar graf is onvoorspelbaar. Grote lijnen zijn wel aan te duiden. Ieder zet zijn eigen stempel op zijn ontwikkelingsgang.
De ontwikkeling gaat van klein naar groot, van concreet naar abstract, van hebben naar zijn, van gevoel naar verstand en later weer verder naar gevoel en verstand, van zelfgerichtheid via gerichtheid op de grote buitenwereld naar aandacht voor de directe omgeving, naar berusting en tevredenheid.
47
Alle nuances ontbreken bij deze opsomming. Dat is geen probleem. Het leven is ongenuanceerd voor wie op details let. De werkelijkheid is altijd anders. Uit de grote hoeveelheid lijnen, het wereldwijde spinnenweb rondom elk individu, komen op een natuurlijke wijze richtingen tevoorschijn. Die banen zijn achteraf vast te stellen, al lijkt soms of we met planning veel van ons bestaan in eigen hand hebben. Tussen conceptie en zielenrust komen momenten waarop dat besef van zelfderegulering doorbreekt. Dramatische momenten af en toe, om te leren beseffen dat de grote levensstroom ons meeneemt en dat panta rei voor ieder geldt. Alles groeit overal, het milieu selecteert. De randvoorwaarden bepalen de niche van zeegras en van de eik. Het zoutgehalte van de bodem, de daglengte, de gemiddelde temperatuur; er zijn tientallen variabelen. Dat geldt mutatis mutandis ook voor mensen. Alles kan; de randvoorwaarden bepalen de grenzen. Veel sturing is niet mogelijk, maar alertheid is van belang. Op het juiste moment de juiste en passende actie ondernemen. Baby’s, peuters en kleuters zijn bezig met overleven in een min of meer veilige omgeving. Hun ruimte reikt niet verder dan de babykamer, het huis, de peuteropvang, de reis naar opa en oma, het uitstapje naar de dierentuin. Hun ruimte bestaat uit televisieprogramma’s, uit voorleesboeken, stripverhalen, ridderavonturen en robotica. Conflicten ontstaan als het ik in de knel komt en ouders met frisse tegenzin of met merkbaar genoegen grenzen stellen. Conflicten ontstaan in de puberteit als tieners hun buitengrenzen gaan verleggen. Seks, drugs en rock and roll en al die andere spannende mogelijkheden die het leven te bieden heeft. Elk zoekt zijn weg in dat labyrint dat deels gestuurd wordt door opspelende hormonen en zich buiten het bereik van de wil lijkt af te spelen. De diversiteit in de puberteit en de opvolgende adolescentiefase is groot, van expressief tot teruggetrokken, van bravoure tot verlegenheid. Alles is mogelijk. De zelfontdekking gaat met horten en stoten tot het slot. De leukste tijd in een mensenleven. Zoals elke dag de leukste dag is in een mensenleven. Rond de twintig komt een ommekeer. Verschuiving naar ingehouden emoties, naar beredeneerd gedrag, naar varianten op huisje-boompjebeestje. Verzet tegen de gevestigde orde krijgt een mildere vorm.
48
De jongvolwassene leert de maatschappij te beheersen door haar te gehoorzamen. Die ontdekking geldt niet voor iedereen. Sommige mensen brengen hun hele bestaan op de barricaden door. De fase van gezinsvorming, partnerrelaties, hypotheken en carrière kan lang duren. Kroost vraagt aandacht, en anders leggen telkens nieuwe uitdagingen op het werk of exotische vakanties beslag op de tijd. Tijd voor reflectie op het eigen handelen is er nog niet. Dat komt later, of eerder, of nooit. Reflectie op het eigen handelen komt nogal eens na een dramatische gebeurtenis. Een ouder sterft. Dat zorgt voor een extra schooljaar als het kind voortgezet onderwijs volgt, die echtscheiding dat levert studievertraging op in het hbo of aan de universiteit. Die kanker in het lijf maakt diploma’s minder belangrijk. En als je de dood niet kent, kun je eigenlijk niet leven. Het is een regel uit een oud lied. Zo vindt elk zijn tekst om weer te geven wat er gebeurt en wat hem bezighoudt. ‘Ik had die kanker niet willen missen.’ ‘De gestorven vriend is alle dagen bij me, hij stuurt mijn leven.’ ‘Mijn moeder is alle dagen bij me, zo dement als ze ook mag zijn.’ Reflectie betekent zelf nadenken, het hoogste goed wat een mens kan bereiken. Als er al iets slecht is, dan is het domheid. Leraren vergeten af en toe dat nadenken veruit tot de moeilijkste taken behoort, voor hun leerlingen en voor henzelf. Dat kan een bron van teleurstelling zijn. Wie overzicht heeft veroverd, vergeet gemakkelijk de weg naar dat overzicht. Leven is eenvoudig, zeggen de wijzen en glimlachen. Leven is eenvoudig, al is het soms lastig dat te ontdekken. Reflectie betekent een zekere rijpheid, je neemt je eigen verantwoordelijkheid. Je staat voor wat je zegt en vooral voor wat je doet. Praatjes vullen geen gaatjes, wat je zegt is minder belangrijk dan wat je doet. Zo kun je leerlingen en leraren de maat nemen. Handelingen en gedrag tellen; woorden blijken nogal eens gewichtloos. ‘Ik lever morgen dat verslag in.’ ‘Ik bel je.’ ‘Je hoort van me.’ Vergeet die toezeggingen. Oordeel enkel over het resultaat. Over vluchtige woorden hoef je geen oordeel te vellen. Door reflectie kun je met enige afstand en reserve naar je eigen handelen kijken en na verloop van tijd met een zekere mildheid. Je hoeft niets te beloven;
49
niets beloven voorkomt schuldgevoel. Kijk naar wat je doet en vergeet wat je zegt. En de praktijk? Meten is weten. Tel op een dag hoe vaak je het werkwoord moeten gebruikt. Moeten is een werkwoord dat past bij pubers en aankomend adolescenten. Moeten, in de zin van dwangmatig handelen, is bij volwassen gedrag minder op zijn plaats. Wie de hele dag uitdrukkingen gebruikt als ‘je moet naar school, je moet boodschappen doen, je moet naar verjaardagen, je moet huiswerk maken.’ of, om een bijbelse variant te gebruiken. ‘Wie zijn huis op orde heeft moet een vrouw vrijen.’ heeft blijkbaar niet nagedacht over zijn bezigheden. De uitdrukking ‘je moet’; gebruikt om eigen overtuigingen weer te geven, heeft twee kanten. Het eerste is het persoonlijk voornaamwoord je, dat ook ingeruild kan worden tegen ‘men, iedereen, allemaal, elk weldenkend mens.’ Je maakt in één zin: Je moet, jezelf onkwetsbaar. Na een weerwoord is het gemakkelijk te ontsnappen. ‘Ik bedoel het in zijn algemeenheid. Wat ik zei geldt niet voor mij en niet voor jou.’ Met je legt de spreker de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Illustratief voor deze manier van communiceren zijn interviews met sporters, vooral als ze de wedstrijd niet hebben gewonnen. ‘Soms heb je je dag niet.’ Wie de uitdaging aangaat om telkens ik te zeggen in plaats van je, voelt aan den lijve wat dat betekent, vooral als je ook het dwangmatig moeten vervangt door het bewustzijnsverruimend willen. ‘Je moet naar school als je je diploma wilt halen.’ Verandert in: ‘Ik wil naar school, omdat ik mijn diploma wil halen.’ ‘Ik moet naar een verjaardagsfeest, mijn oma is jarig.’ Zeg: ‘Ik wil naar de verjaardag van mijn oma.’ Als je echt niet naar dat feest wilt, reageert je lichaam op die mededeling, vooral in de herhaling als je jezelf daarbij in een spiegel strak aankijkt. Daar is soms moed voor nodig. ‘Ik houd van mijn vader en moeder, ik moet.’ Je lichaam liegt niet en barst bijna uit het vel. In herhaling voel je boosheid opkomen. De woede laat je bijna knappen. ‘Ik wil niet naar
50
school, ik wil niet naar oma, ik wil wel van mijn ouders houden, maar ik houd niet van ze.’ Als na het werkwoord moeten het werkwoord willen is ingeburgerd, komt het werkwoord kunnen aan de beurt. Ik moet naar school. Ik wil naar school. Ik kan naar school. Deze reeks gaat van conceptie naar zielenrust. Baby’s, peuters, kleuters reageren dwangmatig, pubers en adolescenten hebben hun eigen, op angst en onbekendheid gebaseerde dwangmatigheid, bij volwassenen past een mild kunnen. Meten is weten. Elk kan voor zich gaan tellen hoe vaak op een dag de tweede persoon – je- uit de mond van de eerste persoon komt, elk kan bepalen in hoeverre dwangmatig moeten de overhand heeft. Tellen is een uitnodiging tot verandering, waarbij die verandering weer aan verwarring is gekoppeld. Langzaam of snel kom je tot het inzicht dat je niet naar die verjaarspartij wilt. Je zegt hardop: “Ik wil naar die verjaardag.’ En na vijf keer zeg je ‘Ik wil NIET naar dat feest.’ De volwassene maakt zijn keuze. Hij wil niet, en besluit WEL te gaan. Het feest blijkt een succes. Je hebt een aangename avond. Je hebt jezelf de erkenning van de weerzin gegeven, je hebt jezelf over je weerzin heen getild. Je staat voor je zelfstandig genomen besluit. Zo’n houding is besmettelijk. De weerzin krijgt een naam en heeft bestaansrecht. Je bent de baas over die emotie. De volgende is aan de beurt om veroverd te worden. Twijfel en aarzeling hoort bij volwassen gedrag. Voortdurende reflectie en terugkerende bepaling van de voors en tegens voor je een besluit neemt. Dat besluit gaat vaak automatisch, vanuit hetonbewuste, vanuit een ingesleten patroon. Nadenken en reflecteren kost tijd. Die tijd is winst. Niet zo haasten dan ben je eerder klaar. Vervelend, zo’n voortdurende afweging? Het is net hoe je die reflectie benoemt. Vind je het vervelend om telkens je standpunt te bepalen, om uit te zoeken wat bij je past, dan ís dat ook vervelend. Vraag in dat geval een vriend of vriendin je kleren uit te zoeken, vraag je ouders een huis voor je te kiezen, vraag een leraar naar een studieschema, ga naar 51
een reisbureau en boek een volledig verzorgde rondreis, vraag een ander om je leven te leiden, als je dat aangenaam vindt. Er is niets op tegen. Je kunt ook besluiten om deze regelmatig terugkerende verwarring als uitdaging en avontuur te beleven. Wat zal ik vandaag weer meemaken, wat zal ik vandaag weer beleven? Dat levert uitspraken op in de geest van: ‘Wat maken we wat mee, nou dit weer bijvoorbeeld!’ Je kunt leren houden van het dagelijkse avontuur, als je dat wilt. Geen vervelende dag, niet één.
52
Schrapkaart 'Een betere wereld door betere controle en zelfcontrole van mensen op hun eigen leven, meer eigen verantwoordelijkheid, een betere kritiek en vooral ook zelfkritiek in het maatschappelijk leven.' Fraaie woorden in een dagblad. Alle wetenschap is beschikbaar, alles wat je nodig hebt, vind je op straat. Iedereen kan horen en kijken, maar luisteren en zien wat er aan de hand is, dat lukt niet vanzelf.
Een schrapkaart is een mogelijkheid je eigen beperkingen en mogelijkheden te ontdekken. Een schrapkaart heet in lerarentaal assesment, het is een beoordelingsmethode. Competenties gaan vooraf aan assesment. In competenties vind je gevraagde bekwaamheden. Hbo en universiteit houden van verhullend taalgebruik. Op welke terreinen ben je 53
competent tot handelend optreden? Wat kun je, wat heb je met voldoende resultaat afgerond? Hoe staat het met je vaardigheden en met je kennis, hoe uitgebreid is je gedragsrepertoire? Assesment ondervind je tijdens je studie, assesment ondervind je tijdens je hele leven, tenminste als je wijzer wilt worden, als je je talenten leert ontdekken en ontplooien, als je je tijd aan verwerving van kennis en vaardigheden wijdt. Leerlingen in de eerste klas van het voortgezet onderwijs worden gestimuleerd door ze een microscoopdiploma, een gasbranderdiploma, een digitaal rijbewijs in het vooruitzicht te stellen. De waarde van die getuigschriften ligt in de oefening vooraf, de waarde van de beoordeling raakt na verloop van tijd op de achtergrond. Wijzer worden kan ook op de universiteit-van-het-leven; in de omgang met medemensen. Assesment kun je oefenen; met relaties bijvoorbeeld. Je ontvangt geen hbo-diploma of een universitaire bul voor een geslaagd of minder geslaagd partnerschap, toch maakt de zoektocht naar een vriend of vriendin een groot deel uit van de inspanningen van iedere student en leraar. Ook als je wat ouder bent, kunnen verworven relatievaardigheden van pas komen. Een ervaringsdeskundige stapt, ook zonder diploma, minder snel in relationele valkuilen. Omgangsvormen is een studie zonder dat er in het leslokaal aandacht voor is. Vrienden maken doe je zelf, zonder instructie. Afkijken en proberen. Zoals mijn goede vader zei: ‘Jongen jij krijgt het nog moeilijk, jij moet met een vreemde vrouw naar bed. Ik heb het gemakkelijk, ik slaap elke nacht bij je moeder.’ Ik voel nog hoe verbaasd en verontwaardigd ik was. “Dat is niet eerlijk.’ Het leven is niet eerlijk, zo hoort dat. Ik vergaf mijn vader. Hij had me een week eerder fluiten geleerd. 'Veel broodkorsten eten en oefenen, dan leer je fluiten.' Kun je een vriendschappelijke relatie met een vreemdeling of met een klas vol vreemdelingen aangaan, en hoe weet je dat? Relatievorming kan lastig zijn. Geven en nemen, vaak meer geven dan nemen. Alle clichés zijn van toepassing. Ik zou graag een schrapkaart maken, verplicht voor alle achttienjarigen. Een kaart met minimaal vijf rijen en vijf kolommen. Op de vijf rijen komt de naam van een tijdelijke partner te staan. Boven de kolommen staat vermeld: de liefde bedreven. Daar mag ook staan: gevreeën. 54
Telkens een kruisje als de daad is verricht. Geen vriend of vriendin voor één nacht, die one-night-stand vindt geen plek op je relatierijbewijs. Eenmalige avontuurtjes tellen niet mee. De uitdaging zit in de herhaling. Relatievorming heeft een langduriger karakter. Graag voor altijd, in de praktijk blijkt dat nogal eens korter te zijn, ook dat hoort zo. Elke dag is een verrassing. Soms duurt zo'n dag een paar jaar. Een schrapkaart leert je hoe je met jezelf en met je tijdelijke partner omgaat. Na de gevarieerde lusten komen in de herhalingen ook de eigenaardigheden van jezelf en van die ander versterkt tevoorschijn. De confrontatie zit in de volgende keer. Ontsnappen en doen-alsof gaat steeds moeilijker als de tijd voortschrijdt. Pas na een volle kaart ga je op zoek naar een partner voor lange tijd, voor altijd wellicht. Dan weet je wie de afwas doet, dan is duidelijk wie de afvalzak op dinsdagochtend op de stoep zet. Na een volle kaart ken je de betekenis van de uitdrukking: geen woorden, maar daden. Je verandert van toeschouwer in deelnemer. Deze schrapkaartmethode kun je op veel terreinen toepassen. Wie twijfelt over de juiste beroepskeuze, maakt een lijst met vijf verschillende beroepen en vermeldt boven de kolommen een aantal weken. Ga naar een uitzendbureau en werk vijf weken als schoonmaker, postbode, loketbediende, vakkenvuller, of welk beroep dan ook. Werk vijf weken als assistent-leraar, webmaster, econoom, advocaat, piloot, milieudeskundige. Kan niet, nee, natuurlijk kan dat niet als je dat niet ziet zitten. Ook van je onvermogen en van je verslavingen kun je een schrapkaart maken. In de rijen: dronkelap, shagroker, drugsverslaafde, seksmaniak, leegloper, discoganger, erotomaan, doorzakker, overspeler, zeurpiet. Boven de kolommen de tijdsduur en frequentie. Zo’n schrapkaart is een hulpmiddel trouw te blijven aan je besluit, wat dat besluit ook mag zijn. Roken: O.K. Tien pakjes op een dag. Dronkenschap: een week achtereen klem zuipen. Zeuren tot je er bij neervalt, zeuren tot je je werkelijke verhaal gaat vertellen. Stug volhouden en de consequenties van je gedrag onder ogen zien. Voor een leraar is zo’n schrapkaart niets anders dan een aanzet om zijn gedragsrepertoire uit te breiden en nieuwe uitdagingen aan te gaan. In de rijen: geen krijt gebruiken, niemand uit de les sturen, vijf leerlingen uit de les sturen, maximale spreektijd per lesuur tien minuten, tien maal per lesuur door de klas wandelen; een heel lesuur achter in het 55
lokaal vertoeven, elk lesuur een kwartier videofilm, vijftien keer per lesuur een leerling bedanken voor wat dan ook, elk lesuur vijf keer met stemverheffing spreken, een heel uur zitten, een heel uur staan, driemaal van jasje wisselen, elke dag een ander bontgekleurd hemd dragen, over de tafels lopen, een lied zingen, in een lesuur een kwartier de krant lezen en dat vijf weken achtereen. De lijst kun je naar believen uitbreiden met wat je –net niet- durft. Alle goede dingen in drieën, die uitdrukking geeft aan dat er een minimale gewenning nodig is om je een vaardigheid eigen te maken. Vaardigheden leer je niet in een keer, dat gaat met vallen en opstaan. Tijdens de processie van Echternach wandelen de deelnemers in die plaats in Luxemburg telkens drie stappen vooruit en zetten dan twee stappen terug. Uiteindelijk komen ze waar ze willen zijn. Niets krijg je voor niets. Wie doorzet haalt de bestemming. De overwinning is niet gemakkelijk. De herhaling laat zien dat elke handeling nieuw is, elke dag weer. De start is telkens vergelijkbaar, de uitwerking varieert. De vijfde keer vrijen met dezelfde vrouw laat zien dat de vijfde keer verschilt van de eerste keer en dat diezelfde vrouw een ander blijkt te zijn, telkens ontdek je nieuwe facetten, als je dat wilt. Je kunt geen twee keer in dezelfde rivier zwemmen. Een schrapkaart helpt je die onderzoekende instelling te formuleren. Het is zaak je ogen open te houden en alles wat je doet te doen met een instelling die uitgaat van verwondering en verbazing. Laat je waardeoordeel achterwege. Er is wat er is. In sleur lijkt en wordt alles hetzelfde. In sleur verander je in een vegeterende kamerplant. Herhaling laat je zien dat wat voorbij is onherroepelijk voorbij is. De route van de wandeling is gelijk, de beleving verschilt door de verandering van jaargetijde, weer, gezelschap, door verandering van stemming, door je eigen verwondering. Dat geldt ook de lessen. Elke les is een nieuwe start als jij dat wilt. Zoals je gisteren de les volbracht, dat is verleden tijd, een korte terugblik is nuttig voor een andere start, of voor eenzelfde verloop van het lesuur, tot de schrapkaart vol is en je weet dat je je eigen manier hebt gevonden, tot verandering ook jouw traditie is geworden.
56
Botsingen Altijd is Kortjakje ziek, midden in de week maar ’s zondags niet. Een kinderliedje met een moraal. Schoolziekte in vriendelijk verpakte woorden aan de kaak gesteld. Wie een kort jasje draagt kan zich niet verbergen en is doelwit voor iedereen. Wie zich kwetsbaar opstelt kan een aanval verwachten. Maar het is pas oorlog als beide partijen meedoen. Soms vergeten de strijdenden die waarheid.
Alle leraren straffen altijd alle opstandige leerlingen. De meeste studenten komen te laat in de les. Iedereen heeft wel eens een slechte dag. Niemand heeft zijn taken uitgevoerd. Nooit komen jullie op tijd. Deze reeks algemeenheden is gemakkelijk uit te breiden naar de privé-sfeer. ‘Jij laat altijd de afwas op het aanrecht staan.’ En ‘Nooit was je af na het eten.’ Vermaningen zijn aangeboren, lijkt het soms. ‘Ruim je rommel op!’ Handig zo’n aanpak. Deze benadering staat altijd garant voor conflicten. Een mini-oorlog is gemakkelijk gestart. Stoppen is lastiger, dat geldt 57
voor alle conflicten. De strijd gaat niet tegen de leerlingen, de strijd gaat tegen ingeslepen patronen, tegen aangeleerde gedragingen. Dat is pas vechten. Galileo Galilei beweerde –terecht- dat de aarde om de zon draait. Hij kwam in conflict met paus Urbanus VIII. De Enige Almachtige Katholieke Kerk accepteerde geen vrijheid van meningsuiting. De plaatsbekleder van Christus was een zekere zelfbewieroking niet vreemd. ‘Ik weet het beter dan alle kardinalen samen,’ zei Urbanus VIII. Een houding die ook in leslokalen voorkomt. De kern van het conflict betreft de letterlijke uitleg van bijbelteksten. Zo verzoekt Jozua God de zon stil te zetten zodat de Israëlieten de slag om Gibeon kunnen winnen. ‘De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte niet onder te gaan…’ Ook daar was strijd voor nodig om het eigen gelijk vast te stellen. Een smoes om te vechten is altijd voorhanden. In Prediker zegt de wijze Salomo: ‘Het ene geslacht gaat, en het andere geslacht komt; maar de aarde staat in eeuwigheid. Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder; en zij hijgt naar hare plaats, waar zij oprees.’ Het gedrukte woord is heilig. Alles wat heilig wordt verklaard is een bron van strijd. Niet alleen de paus, ook Galileo Galilei was van enige karaktervastheid voorzien. Persoonlijke tegenstellingen lopen hoog op in het conflict. Galileo Galilei heeft een polemisch ingesteld gedrag. Hij schuwt de confrontatie niet. Het schijnt dat de intellectuele kringen in de Kerk, met name het jezuïtische Collegium Romanum via sluipwegen het heliocentrische wereldbeeld hadden willen omarmen. Achterdeurdiplomatie bleek niet meer mogelijk waar ego’s waren opgeblazen. De rek was eruit. Galileo Galilei trok tenslotte aan het kortste eind. Op 22 juni 1633 wordt hij schuldig bevonden. Galilei wordt voor onbepaalde tijd gevangen gezet in een dominicaner klooster. Pas op 8 januari 1642 gaat hij naar de hemel. Na 78 jaar ligt Galileo Galilei stil. Epur si muove ‘en toch beweegt ze’. Ordeproblemen, strijd, conflicten in allerlei vormen. Een paar bronnen van oplopende tegenstellingen liggen verborgen in schijnbaar onbenullige woorden; altijd, nooit, iedereen, jullie.
58
Leerlingen, studenten en docenten houden niet van algemeenheden, niet als die woorden aan hen persoonlijk zijn gericht. Ze willen graag als individu worden benaderd. Wat een fraaie algemenisering. Altijd, nooit, iedereen, men, elk, het zijn woorden met handboeien. De aangesprokene heeft als eerste taak zich uit die massa los te weken, of de last van de wereld te dragen. Beide handelingen kosten energie. Willen winnen kost ook energie. Willen winnen in een woordenstrijd scherpt de geest. Daar is niets verkeerds aan. Strijd en polemiek op de juiste plaats en op de juiste tijd, vooral pubers houder ervan op deze manier hun eigenheid te bevechten. Docenten spelen hun weerwoordrol; met overtuiging graag. Woordenstrijd om het eigen gelijk is vruchtenloos, binnen en buiten de les. Het is zinloos een ander een ongepaste mening op te dringen. Die mening beklijft niet. Kijk naar jezelf. In plaats van strijd en competitie, nadagen van puberaal en adolescent gedrag, is mildheid op zijn plaats. In plaats van de ja, maar-cultuur –ik bedoel nee- is een ondervragende instelling veel vruchtbaarder. Verbazing en verwondering gaan hand in hand met gerichte aandacht. Onbelangrijk is wat de gehele wereld vindt van studenten, van veralgemeniseerd leerlingengedrag. Interessant is de individuele expressie van de individuele emotie. Bij die benadering hoort een vraaginstelling gericht op het hier en het nu. Wat je gisteren deed is enkel interessant in het licht van je huidig gedrag. ‘Ik vraag je stil te zijn.’ ‘Ja, maar ik gooide niet met die pen.’ ‘Dat is geweest. Dat vroeg ik niet. Ik vraag je nu stil te zijn.’ ‘Ja, maar ik gooide niet.’ ‘Ja, en…’ De vragende en verbazende instelling helpt de leraar over de drempel om een individu aan te spreken. Men, jullie, altijd, nooit, en andere algemeenheden nemen de noodzaak weg om een individu op – ongewenst - gedrag aan te spreken. Natuurlijk, een confrontatie draagt een moraliserende ondertoon in zich mee. Daar is geen bezwaar tegen. Een leraar heeft als taak richtingen aan te geven, een voorbeeld te zijn voor leerlingen en studenten. Een leraar is een voorbeeldvolwassene, dat is geen bijzaak. De opvoedende
59
taak is geen besmuikte gedachte, dat is geen houding om je voor te schamen. De opvoedende taak is een hoofdzaak. Leerlingen vragen niet om meehuilende wolven, ze zoeken in de leraar geen groepsgenoot die zich aan pubermores houdt en adolescentengrappen maakt. En ook al zoeken ze die wel, dan nog is het de leraar die besluit om niet aan dat verlangen te voldoen. ‘We gaan nu verder met de les. Goed?’ ‘De docent vraagt toestemming aan de klas. Hij geeft de regie uit handen.’ ‘We gaan verder met de les. Pak je boek.’ ‘Ja, maar…’ ‘Ja, en sla je boek open bij de inhoudsopgave.’
60
Namen noemen Leraren zijn notoire ordeverstoorders. Dat is een deel van hun opdracht: wanorde veroorzaken. Verwarring in de hoofden van de leerlingen is een conditio sine qua non. Zonder verwarring treedt er geen leerproces op. Dat geldt voor leerlingen en leraren, dat geldt voor eenieder die zich voorgenomen heeft wijzer te worden.
Onderwijs is georganiseerde verwarring. Soms slaat ongewenste verwarring toe. Een sterfgeval, een ongeluk, een knal, een lekke band, een verloren agenda, een moord, een brand, vergeten boterhammen. Verwarring is er in gradaties en soorten. Chaos in de klas is minder gewenst. Sommige leraren zijn goed in wanorde veroorzaken. Er is onderscheid te maken naar ordeverstorend gedrag en naar oorzaken van dat gedrag. Niet ieder maakt dat onderscheid. Dat is ook niet steeds nodig. Gedragsaanpassing lukt ook zonder dat de oorspronkelijke beweegredenen helder zijn; een hulpmiddel bij aan61
passing van (ordeverstorend) gedrag kan die verheldering van achtergronden wel zijn. Onrust in de klas veroorzaken lukt goed door verwijten en jijboodschappen. Beschuldigingen, aanvallen, ironie, sarcasme en andere vormen van door leerlingen onbegrepen humor. Niets menselijks is een leraar vreemd. Het gedragsrepertoire uit zijn universiteit-van-het-leven neemt hij naadloos mee de les binnen. De opvoeding van zijn thuiskroost, de omgangsvormen met zijn partner, niets blijft verborgen voor leerlingen en studenten. Leerlingen die goed kunnen kijken zien een hele opvoedingsgeschiedenis aan zich voorbijtrekken. Veel is voor de herkenning van die zichtbare levensloop niet nodig: opmerkzaam observeren van de leraar is voldoende. Het taalgebruik van de docent onthult een deel van zijn opvoeding en van zijn gedragsrepertoire. ‘Je kijkt af!’ Een leerling keek opzij. De interpretatie is een stap te ver. Zo gaat dat bij de leraar thuis ook. ‘Doe niet zo chagrijnig!’ Een andere benadering, een kleine verandering in zinsbouw levert een ander resultaat. ‘Ik zie dat je opzij kijkt.’ ‘Ik kijk niet af!’ ‘Dat zei ik niet, ik zei dat je opzij keek.’ En na de verontwaardigde blik van de leerling volgt: ‘Ik merk dat je verontwaardigd reageert, of vergis ik me?’ ‘U vergist zich. Ik ben niet boos.’ De stem van de docent doet verslag van non verbale communicatie van zijn eigen lichaam:
62
‘Ik krijg een raar gevoel in mijn buik. Je zegt dat je niet boos bent. Ik merk bij mezelf een ander signaal.’ Thuis zegt de leraar: ‘Ik voel me bedrukt. Ik zie dat je gezicht op onweer staat. Je lip hangt,…. Of vergis ik me?’ Een dialoog met honderd variaties. Wie op avontuur wil gaan, neemt nota van zijn woordgebruik, neemt zijn zinsbouw in ogenschouw, zet een loep op zijn eigen non verbaal gedrag. De leerling is als spiegel van leraarsgedrag in de les aanwezig. De leerlingen reflecteren het gedrag van de leraar. Het beeld dat de leerling in de les weerspiegelt heeft een uitgebreide handleiding nodig. Het lukt niet in een keer de geheimen van die reflectie te duiden. Oefening baart kunst. De leraar kan oefenen door bewust gedrag ten toon te spreiden en op de reacties te letten. Ga met de armen over elkaar in de klas staan, leun met je kin op je hand, doe je handen in je broekzakken, houd je handen op je rug, ga wijdbeens staan, sla je knieën over elkaar, verzin een houding. Let na korte tijd op je gesprekspartners. Probeer op straat en thuis te ontdekken wat je lichaamstaal teweegbrengt. Een ander handvat om het eigen gedrag en dat van leerlingen in kaart te brengen is een variatie op een methode uit de supervisie. Drie elementen schragen die werkwijze: *Benoem wat je waarneemt. *Benoem wat je lijfelijk voelt. *Controleer je waarnemingen. Voor waarnemingen staan alle zintuigen ter beschikking. ‘Ik zie dat je bloost, ik ruik een parfum, ik ruik hasj, ik hoor kabaal, het is koud in het lokaal, dit snoepje is zuur, het is een zuurtje.’ Benoem van een leerling, of van wie dan ook wat je aan gedrag waarneemt en zwijg vervolgens. Een woordenstroom komt op gang, een informatiebron loopt leeg. De leerling laat zien wat in zijn hoofd ronddoolde, wat zich in zijn lijf afspeelde. Benoemen van gedrag is niet steeds gemakkelijk. ‘Ik zie dat je bloost, je krijgt waterige ogen, ik hoor verontwaardiging in je stem, hoor ik dat goed? Je lacht, wat betekent dat, ben je vrolijk, ben 63
je blij, ben je zenuwachtig? Weet je niet wat je lach wil zeggen? Geeft niet. Voor alles is een tijd, misschien ontdekken we samen wat je lach wil zeggen.’ Begin met een eenvoudige observatie. ‘Ik zie dat je achterover leunt.’ ‘Ik zie dat je in je neus peutert.’ En zwijg. Contrôle van de interpretatie is wezenlijk. De lichaamstaal, de uitingen van het gedrag zijn lastig te duiden, bijna elke interpretatie is verkeerd. Soms is de interpretatie bijna goed, maar wil de leerling er (nog) geen weet van hebben. Respect is op zijn plaats. ‘Ik zie dat je je armen over elkaar hebt geslagen, doe je niet mee met de les?’. ‘Ik doe wel mee. Ik denk na.’ ‘Prima, ik vraag je straks wat je hebt bedacht.’ Controle: heb ik het goed dat…, klopt het dat…, vergis ik me als…, ik krijg de indruk dat…, ik weet niet wat het betekent dat…. Leer vijf aanzetten voor contrôle uit je hoofd en pas ze toe. Oefening baart kunst. Benoemen wat je lijfelijk voelt. Het is niet ieder gegeven te onthullen wat het lichaam vertelt. Dat is niet nodig, voor wie niet wil. Af en toe is het handig om dat wel te doen. Oefenen kan in een vertrouwde omgeving. Thuis bijvoorbeeld. ‘Ik krijg hoofdpijn van dit lawaai.’ ‘Ik krijg het warm van je compliment.’ ‘Mijn benen trillen onder mijn lijf. Ik vind dit bericht heel onaangenaam.’ ‘Ik voel dat ik bloos.’ Voorwaarde voor toepassing van deze methode is dat je zicht hebt op en kennis neemt van wat er met je lichaam gebeurt in diverse situaties. Niet ieder heeft zicht op de signalen van zijn lichaam. Door voortdurende gewenning, door permanente afwijzing, door onderdrukking, om wat voor redenen dan ook, komen er geen tranen, trilt het lichaam niet, verandert de binnentemperatuur niet van warm en koud en omgekeerd. Gevoel komt op een laag pitje als er geen adequate uitweg voor is. Tranen komen niet als ze te vaak tevergeefs hebben gevloeid, 64
of als de waterige ogen zijn afgestraft. Woorden als: ‘Ik vind dat aardig. Leuk dat je dat zegt. Bedankt voor het compliment.’ lijken soms in de strot te blijven steken. Ongehoorde en onuitgesproken zinnen. Koel en emotieloos, dat is de standaarduiting geworden. Soms zijn emoties minder ver weg; er zit nog leven in. Je voelt de zenuwen, je voelt de opwinding, de angst, maar je hebt er nog geen woorden voor gevonden om ze erkenning te geven. Het lichaam zoekt en vindt zijn eigen uitweg in rode konen, in handenwringen, in slikbewegingen, in vloerkijkgedrag, in neuspeuteren, friemelende handen in de broekzak, zacht snokken. ‘Wat doe je?’ ‘Ik huil.’ In de klas helpt overschreeuwen en negeren van zenuwen je niet. Ieder kind ziet je onzekerheid en je angst uit je lichaamstaal, uit je ineengedoken en schichtig gedrag. Uiten is een manier om dat in-de-weg-stagevoel kwijt te raken. ‘Dames en heren, ouders, familieleden. Ik zie de zaal tot de laatste stoel gevuld. Ik merk dat een enkele laatkomer nog een stoel zoekt. De toneelverlichting zet me in het volle licht. Ik ben niet gewend een zo grote groep toe te spreken. Ik voel me zenuwachtig. Misschien doet de projector het niet. Misschien krijg ik geen verbinding met het internet, misschien laat de computersoftware of de microfoon me in de steek. Toch wil ik graag mijn verhaal kwijt, ook als ik af en toe niet uit mijn woorden mocht komen. De hitte van de belichting maakt me warm. Ik voel dat ik een gloeiend rood hoofd heb. Goedenavond.’ En na die opening komt het verhaal veelal zonder haperen. Dit is de theorie. Dit klinkt fraai. Wie wil weten hoe dat voelt heeft slechts één mogelijkheid: doen. ‘Dit is mijn eerste stageles. Sommige van jullie zijn misschien net zo oud als ik ben. Ik ben klein van stuk en ik zie er heel jong uit. Ik ga jullie les geven. Ik wil dat jullie naar me luisteren.’ Zo de angst als kind aangezien te worden is uitgesproken, is al kleiner geworden. Er is moed voor nodig die onzekerheid te laten zien. Moed in de klas wordt beloond.
65
Doen kan na afkijken. Tientallen sprekers op televisie, tientallen leraren op school, de conducteurs in de trein laten zien hoe dat gaat. Nuttige informatie is overal gratis te vinden. Schaamte is een slechte raadgever. Juist door te zeggen dat je zenuwachtig bent, is de angel eruit. Niemand kan je daar nog op afbranden. ‘Aan mijn accent kunnen jullie horen dat ik uit Drenthe kom.’ ‘Ik ben helemaal kaal. Dat hebben jullie goed gezien.’ ‘De glazen van mijn bril lijken op bodems van jampotjes. Goed opgemerkt.’ ‘Ik heb een klein postuur. De meeste leerlingen in de klas zijn langer dan ik ben.’ ‘Ik ben zwart en ik heb kroeshaar, ik kom van Aruba. Jullie zijn blank. Ik zie in de klas leerlingen met blond en rossig haar. Dat onderscheid is duidelijk te zien. Misschien verstaan jullie me af en toe niet goed. Ik heb een accent. Ik heb af en toe moeite met jullie Fries accent. Als ik jullie niet versta, zal ik navragen. Vraag gerust als je me niet verstaat.’ Wat je als zwakheden of je gevoelige kanten ervaart kun je in sterke kanten veranderen en minder kwetsbaar maken door ze hardop te benoemen. Niemand die je aanvalt op wat je zelf hebt aangegeven. Gebeurt dat toch, dan bevestig je nogmaals wat je al hebt onthuld. Niets nieuws als leerlingen melden dat een rode stropdas niet kleurt bij een groen hemd, dat bruine schoenen al jaren uit de mode zijn. ‘Ik heb vannacht slecht geslapen, ik ben niet helemaal bij de les. Helpen jullie me af en toe.’ ‘Ik heb hoofdpijn. Ik voel me niet goed. Mijn irritatieniveau ligt laag vandaag. Houd daar rekening mee. Als ik straf uitdeel, blijft die straf staan. Wees voorzichtig vandaag.’ Theorie. Inderdaad, zoals de zinnen hier staan weergegeven is dat fraaie theorie. Of deze methode bij je past ontdek je door in een veilige omgeving te oefenen. Veilig is thuis en op straat, al krijg je spoedig opgewonden reacties in de trant van: Wat ben jij aan het doen? Stel niet van die gekke vragen. Veilig is in de supermarkt, bij de bakker, op het postkantoor. ‘Ik zie dat het niet druk is.’ ‘Het valt me op dat de broden scheef op de stellage liggen.’ 66
‘Fraaie zomerzegels in dat mapje.’ Een paar minuten later sta je op straat. Verwarmd misschien, verheugd door je leerervaring. Leerlingen kennen deze methode ook. ‘Ik zie dat u geen ring draagt.’ ‘Dat heb je goed gezien.’ ‘Geen trouwring aan uw vinger.’ ‘Goed opgemerkt.’ ‘Bent u vrijgezel?’ ‘Waarom wil je dat weten?’ ‘Ik ben nieuwsgierig.’ ‘Kun je dat toelichten. Ik begrijp je nieuwsgierigheid niet.’ ‘Nou, gewoon.’ ‘Gewoon? Dan zeg ik verder niets. Op een “gewone” vraag geef ik geen antwoord.’ ‘Mijn zus is ongetrouwd en zoekt een leuke man. Ik dacht….’ ‘Ik ben vrijgezel. Heb je haar telefoonnummer bij de hand?’ De basis van deze, bij tijd en wijle irritante methode ligt telkens in benoeming van waarnemingen, van gevoelens en in contrôlevragen. Er zijn meer manieren orde en regelmaat in de klas te houden en om chaos te voorkomen. Dit is er een van. Elk geeft zijn eigen vorm aan deze aanpak. De uitdaging ligt in de poging, wat past blijft hangen, wat niet past glijdt weg. Toepassing van deze oefeningen levert georganiseerde wanorde in je hoofd, een mooi moment voor verwerven van kennis en vaardigheden.
67
Opstap In Zuid-Amerika is een indianenstam ontdekt. De leden van die stam hebben een Mongoolse vlek op de onderrug. Die huidplek was gemakkelijk te constateren. De indianen liepen naakt in het oerwoud, enkel een peniskoker voor de mannen en voor de vrouwen grasgevlochten bandjes om enkels en hals. Opvallend was dat enkele mannen in beide oren een glimmende schijf hadden aangebracht. Ze bleken de dorpsgekken te zijn. Het gaatje, waardoor in westerse culturen een pennetje steekt om de oorhanger vast te zetten was door de Indiaanse mannen opgerekt tot de diameter van een compact disc.
Antropologen waren niet verbaasd over de mate waarin de oorlel was opgerekt, uit Kenia kenden ze mannen met bierblikjes en conservenblikken in hun oorlel, maar de onderzoekers, in khaki-broek en padvinders-hemd, waren wel verbaasd over de cd-roms. Enkele jaren geleden had een vliegtuig een deel van de lading verloren. Een doos 68
met cd-roms viel in het oerwoud en vond een nieuwe bestemming. Vandaar. Zo’n verhaal intrigeert me. Mensen zonder kennis van westerse beschaving brengen hun tijd door met in elk oor een cd. Op de ene cd stond de gehele erfelijke code van het menselijk genoom. De andere bevatte een interactieve cd met afbeeldingen van vogels en vogelgeluiden. Er was een Indiaan met een digitale kookencyclopedie en een digitale wegenkaart aan zijn oren. Indianenjongetjes en -meisje mochten tegen vergoeding van een banaan in de spiegelende plaatjes kijken. Uitgebreide informatie, weliswaar overbodig voor oerwoudbewoners, was aanwezig, maar geen Indiaan die er weet van had. Kinderen spiegelden zich aan dorpsgekken. Leerlingen spiegelen zich aan leraren, studenten spiegelen zich aan docenten, en omgekeerd. Wat we weten, weten we dankzij de dingen die we weten. Een ingewikkelde zin. Beter wellicht; wat we kunnen leren, kunnen we leren dankzij de kennis die we al hebben geleerd. Dat klinkt logisch en eenvoudig. Dat is het ook. Let eens op of je leraar of je studenten rekening houden met die wetenschap, of liever, let eens op of jezelf rekening houdt met die wetenschap. Wellicht ga je lachen als je op de eeuwig kreupele mechanismen van kennisoverdracht gaat letten. Veel kennisverwerving heeft een hiërarchisch karakter. Als je het ene niet weet, kun je het andere niet begrijpen. Wie geen weet heeft van atoombouw raakt het spoor in de kwantumfysica snel kwijt. Zonder wiskunde is het lastig de afstand tussen aarde en maan te bepalen, laat staan de tijdsduur uit te rekenen om met een space shuttle heen en weer te vliegen. Toch kun je zonder geografische kennis van Groningen op Aruba terechtkomen, en omgekeerd. Zonder kennis van de zwaartekracht kun je met een lift naar de bovenste verdieping. Eenduidige regels zijn er niet voor kennisverwerving en voor noodzaak van kennisverwerving. Dat maakt onderwijs ontvangen en instructie geven een spannende aangelegenheid. Kennis en vaardigheden doe je op als er vertrouwde kapstokken aanwezig zijn. Dat hoeven niet altijd vakinhoudelijke –wetenschappelijk getinte- kleerhangers zijn, dat kunnen ook emotionele kapstokken zijn. Streng is de leraar, en misschien rechtvaardig. Die strengheid is vertrouwd en maakt het mogelijk nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Die strengheid is niet alleen vertrouwd voor de ontvangende partij, de leerlingen, maar ook voor de schenkende partij, de leraar. 69
Strengheid, basis in het gedragsrepertoire van de leraar, geeft ook hem houvast en is een opstap naar zijn doceergedrag. Buiten de Nederlandse grenzen is deze methode: de leraar spreekt, de leerling luistert, nog heel gebruikelijk. Strengheid is een deel van conditionering in het leerproces. Op de basisschool is dat gewenningspatroon al aangebracht: kinderen nu opletten. En dat in voortdurende herhaling. Strengheid betekent nieuwe inzichten, nieuwe vaardigheden, betekent voldoende op het rapport, betekent ook prikkeling van nieuwsgierigheid. Met een aardig spel kun je die lijst veel langer maken; strengheid, mildheid, vriendelijkheid, empathie. Welke emoties horen tot je gedragsrepertoire en van welke ben je je bewust? Pas als je je bewust bent van je emoties, je kennis en je vaardigheden maken ze onderdeel uit van je basisgereedschap. Eerst bewustwording, daarna een geleidelijke overgang naar een automatisme. Dat is de sleur, totdat die sleur weer onderwerp wordt van je bespiegelingen en je gaat glimlachen om je ingesleten patronen. Emoties gaan gemakkelijk met je aan de haal als je ze niet kent. Je staat te huilen in de les, je schiet bovenmaats uit je slof, je lacht tot je dubbel valt en steun zoekt aan het wegzakkende schoolbord. Spannende leermomenten. Met het klimmen van de jaren liggen je emoties meer aan het oppervlak. Schaamte over karaktertrekken zakt naar de achtergrond. Je hebt weinig meer te verliezen, angst is steeds minder nodig om staande te blijven. Directief en meegaand, dwarsliggend en begrijpend, vermanend en troostend, uitdagend en beschermend, ernstig en vrolijk, serieus en badinerend, eenvoudig en complex, tientallen tegenpolen zijn je gereedschap. Je kunt ze gebruiken om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven. Je kunt ze gebruiken om gewenste kennis en vaardigheden aan leerlingen en studenten door te geven. Je hebt in de loop van de jaren een uitgebreide -metafore- klerenkast ingericht. Aan de roede hangt een uitgelezen verzameling kleerhangers. Aan elke kleerhanger een kledingstuk. De ene broek draag je vaker dan de ander. Niet elke jas past nog. Handig om zo’n kleerhanger mee de les in te nemen en een dress boy, of een zakspiegeltje. Die Indiaanse dorpsgekken hadden het goed bekeken. Elk kind keek bij hen in de spiegel, nieuwsgierig naar zijn evenbeeld. De dorpsgekken 70
hielden er een banaan aan over. Ze hadden uitgebreide kennis binnen handbereik en konden enkel kwijt wat de leerlingen konden begrijpen. Die cd-rom’s, die Indianen en oerwouden, die spiegels en reflecties; het zijn evenzoveel kapstokken voor verwerven van nieuwe en andere inzichten, maar hoe komt die Mongoolse vlek in het Zuid-Amerikaans oerwoud terecht? Daar kan ik niets mee. Of toch? Telkens nieuwe tegenpolen: vertrouwd en uitdagend, wegwijsmakend en uitnodigend, verklappend en verhullend.
71
Inzicht Het woord geeft het handvat. In is naar binnen gericht, het geeft een richting aan. Het tweeletterwoord geeft ook een positie aan. Zicht is reikwijdte, is een manier van kijken, meer nog een zienswijze. Elk woord verandert van betekenis zodra we het vaker zeggen. Dat mensen elkaar begrijpen berust op een ongeschreven wet: we doen alsof we begrijpen wat we tegen elkaar zeggen. We spreken met elkaar af dat onze bedoelingen helder zijn. Dat gaat lang goed, tot er een barst ontstaat, dan komt onenigheid over woorden. Onder woorden blijken andere bedoelingen te schuilen.
Inzicht in gedrag begint met concretiseren. Concreet is alles waar een touw om past, alles wat tastbare samenhang heeft. Een tafel is concreet, net als een kerstcadeau, net als een jas. Deze voorwerpen zijn concreet totdat ze abstract worden verklaard. Als er een dubbele boodschap onder schuil gaat, kan er plots geen touw meer om de tafel. Een kerst72
cadeau is een misselijk geschenk als het bedrog blijkt te zijn. De mantel der liefde heeft geen knopen en geen houtje-touwtje sluiting. Het woordenspel is eindeloos en elke uitspraak wordt door een andere waarheid achterhaald. Wat een lust! Een vakantiereis is abstract en concreet tegelijk. De beweging is ontastbaar abstract, het kaartje en het vliegtuig zijn materieel reëel. Geloof, hoop en liefde zijn abstract totdat ze verzilverd worden in sieraden of trouwringen. Soms knelt het geloof, alsof het touw strak is aangetrokken. Inzicht verwerven lukt met een drietrapsmethode. De systematische manier leidt naar een verweg doel, naar helderheid als voorwaarde voor effectief handelen. De methode is niet heilig, er zijn varianten mogelijk. Ieder kan lenen wat van pas komt. De hoofdingrediënten Concretiseren, problematiseren en algemeniseren. Concretiseren betekent helder weergeven hoe de situatie is. Hoeveel leerlingen in een klas, hoeveel vrije tafeltjes in het lokaal, het eerste of het derde uur, het laatste misschien, waar stond je in de les, welke kleding droeg je, hoe was je oogopslag, was het bord schoongeveegd, scheen de zon, was er een onweersbui, een proefwerk na jouw les, een gymles voor je les? Wat was het gedrag van de leerlingen, wat deden de leerlingen op de voorste rij, de laatste rij, hoe hard schreeuwden de kinderen, hoe zacht fluisterde je, waar stond je te grienen, hoe lang zweeg je, wat deed je met je handen? Deze reeks is eindeloos. Lang volhouden graag, deze vragenreeks. Wie wil oefenen stelt deze vragenreeks op een theevisite. Hoe was je bezoek aan Schiermonnikoog, waar was, hoe laat, hoe lang, in welk café, oh Van der Werff, hoe druk, wat dronk je, hoeveel obers, wat zag je, hoe was de lucht, welke boot, wie kwam je tegen? Je gesprekspartner raakt wellicht geïrriteerd. Zo dichtbij kwam nog niemand. Het is je eigen oefening, je eigen leerproces, ga door. Je leert hoe je met irritaties omgaat. Houd je handen thuis en stel een volgende vraag. Wat is je probleem, dat is een nieuwe categorie: problematiseren. ‘Ik kan geen orde houden. Ik maak moeilijk contact met de leerlingen. Ik dwing geen respect af. Kinderen luisteren niet naar me.’ Ga terug naar concretiseren, leg nauwkeurig uit wat er is gebeurd. Wat zei je, welke woorden gebruikte je, welke intonatie? Doe eens voor. Ik speel de 73
leerlingen, ik speel mijn leraar. Dat kan ik in mijn eentje voor de spiegel in de hal. Die spiegel kan ook een andere leraar zijn, een mede-student met een ondervragende natuur. Problematiseren maakt de methode wellicht zwaarder dan nodig. Er hoeft geen moeilijk probleem te zijn om deze stappen toe te passen. ‘Ik houd niet van chocolademelk, en toch neem ik dagelijks een kop. Ik weet niet waarvoor ik dat doe.’ In Van der Werff kon ik geen contact krijgen met die man aan de stamtafel. Ik wilde graag, hij keek niet op van zijn krant. Hij dronk thee met citroen. Algemeniseren is een volgende stap. Heb je dat elders ook? Schreeuw je in de supermarkt, schreeuw je op feestjes, schreeuw je aan de ontbijttafel als je de boter wilt. Schreeuw je elders ook? Zijn er meer plaatsen waar je geen respect ontmoet? Zijn er andere situaties waar mensen je niet serieus nemen? Maak je ook moeizaam contact in de kerk, de schouwburg, de trein, de bus, op straat, in de kantine? Na deze vragenreeks volgt de uitnodiging: formuleer opnieuw je vraag. Wat wil je graag van jezelf weten? De vraag heeft een ander karakter gekregen en schuift naar een ander niveau. ‘Hoe kan ik gemakkelijker contacten leggen zonder te schreeuwen?’ Je kunt deze methode: concretiseren, algemeniseren, problematiseren in je eentje doen. Schrijf op wat je ervaart, schrijf tot je erbij in slaap valt, schrijf tot je gaat lachen, huilen, grienen, schreeuwen. Schrijf tot je gevoel gaat spreken, schrijf tot je boos wordt en uit onmacht vloekt. Schrijf tot je helder voor ogen krijgt: niet weer op deze manier, een andere aanpak de volgende keer. Dat je niet weet hoe dat andere eruit ziet, is geen probleem. Dat is de volgende stap in de ontdekkingstocht. Erkennen dat je niet weet hoe je anders kunt reageren is een eerste stap. De tweede dient zich pas aan na de eerste. Handiger dan in je eentje achter je bureau te schrijven en tegen kamerplanten of je hond praten is dit spel met twee personen te spelen. De één in de rol van supervisor: de bovenkijker, de ander in de rol van bekekene: de supervisant. De supervisor vraagt, knikt instemmend, laat stiltes voorbijkomen, benoemt wat hij ziet, benoemt wat hij hoort, ruikt, proeft. De super74
visor benoemt zo nodig zijn gevoel, de supervisor vraagt en controleert of hij helder heeft begrepen wat de woorden en zinnen betekenen. De supervisor zegt niet wat hij zelf zou doen, ook niet op verzoek, de supervisor blijft buiten beeld. Dat hoort bij de spelregels. ‘Hoe zou je zelf zo’n onrustige klas aanpakken?’ ‘Waarvoor wil je dat van mij weten?’ De supervisor antwoordt niet. De supervisant heeft zelf een oplossing, maar heeft die oplossing nog niet paraat. De supervisor speelt de onnozele, de wijze die niet weet, de wijze die vragen durft te stellen. De supervisor herhaalt, parafraseert, vat samen, moedigt aan met beeld en geluid. De supervisor vraagt waartoe, waarvoor. De supervisor vraagt niet waarom. De waaromvraag is niet interessant. Op waarom is geen bruikbaar antwoord mogelijk, probeer waarvoor, waartoe dat is een aanzet voor kiezen. Waarom vraagt een verklaring, waarvoor en waartoe zijn uitnodigingen tot handelingen, tot het maken van keuzen. Inzicht is bedreigend, als er teveel in een keer komt. ‘Zo, ik heb mezelf voortdurend laten bedotten!’ Boosheid en verdriet komen naar boven, of een schaterlach. ‘Dus om zoiets onbenulligs maak ik me druk! Allemachtig!’ Uitstel is mogelijk. ‘Hier denk ik de komende tijd over na.’ ‘Prima.’ Zo’n oefening kan veel emoties naar boven halen. Inzicht in een jarenoud gedragspatroon is soms onthullend en ontluisterend tegelijk. Een woordenvloed kan naar buiten komen. Een aarzeling kan voelbaar worden. ‘Heb ik het goed? Je luistert enkel naar problemen van je dochter. Je praat zelden over gezellige zaken.’ ‘Nu je het zo zegt….’ 75
‘Je hoeft niet verder te praten. Zeg enkel wat je zeggen wilt. Je hoeft mijn vragen niet te beantwoorden.’ Het is wezenlijk de verantwoordelijkheid voor het handelen, voor wat ter tafel komt bij de supervisant te laten. Ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Soms is een ruggensteun tijdelijk nodig. Nooit is het de bedoeling de verantwoordelijkheid permanent over te nemen, tenzij je dat afspreekt. ‘Ik zorg in het vervolg voor orde in jouw les.’ ‘Ik surveilleer op vrijdagmiddag in de spijbelklas.’ ‘Ik vertel je vriendin dat jij niet langer verkering met haar wilt. Akkoord?’ ‘Ik los je maandelijkse schulden af.’ Alles is toegestaan. Kiezen staat vrij. ‘Vijf minuten met mij praten over je sores. De rest van je problemen is voor het riagg.’ ‘Ehh….’ ‘En we gaan vanaf nu op woensdagmiddag naar een tuincentrum of naar een museum.’ ‘Ehh….’ ‘Voor minder doe ik het niet.’ ‘Ehh…. Akkoord.’ Sluit een schriftelijk contract af en maak afspraken helder, totdat voortschrijdend inzicht aan de poten van de stoel gaat knagen en nieuwe situaties om nieuwe handelingen vragen. Dit lijkt wel therapie. Klopt. Dat is het ook. Zoek in een woordenboek wat therapie betekent. ‘Heb je nog een leuk boek gelezen de laatste tijd?’
76
Helderheid Vraag een leraar een andere werkvorm toe te passen en een standvastig: nee klinkt, soms verpakt in ja, maar. In zijn klas doet hij waar hij goed in is. Vaak is dat frontaal lesgeven met een toespraak die minstens de helft van het lesuur in beslag neemt. De andere helft van de tijd werken leerlingen aan opdrachten, maken ze toetsen of schreeuwen en vechten ze, net naar de klassencultuur. Zelfverzekerd en almachtig, vanuit die leraarshouding voltrekt de les zich aan de leerlingen. De leraar heeft het touw vast. Het is een heerlijk gevoel die dingen te doen die passen en bezigheden te hebben waarin je je vaardigheden kunt uitleven. Grond onder de voeten.
Wie een lessenreeks observeert herkent na verloop van tijd een patroon. Een cyclus komt naar voren. De eerste lessen zijn lastig en spannend. Ze lopen veelal goed af. De voorbereiding deugt, de aandacht is gevangen, het nieuwe van de eerste les, het nieuwe van de leraar, het lokaal, de medeleerlingen, ze dragen bij aan het succes van 77
het optreden. De tweede keer gaat goed: er is zelfvertrouwen, net als de derde keer, waar minuscule barstjes zichtbaar worden. Nieuw is niet meer heel nieuw. De vierde les glijdt onrust binnen. Andere vaardigheden zijn nodig om de aandacht bij de les te houden. Na de euforische beginpiek komt een melancholisch of opstandig dal, met daarna een geleidelijke stijging naar een tevredenheidniveau. Uiteraard voor wie kennis en vaardigheden heeft en die in praktijk brengt. Alles onder controle, de hele les de baas. Gewenning slaat toe, dezelfde voorbeelden, dezelfde grappen. Niets nieuws meer onder de klassenlampen. Tijd voor een nieuwe aanpak. Gelukkig is de zomervakantie nabij: een nieuwe klas met een nieuw geluid in het verschiet. Voor leerlingen speelt zich een vergelijkbaar proces af. De nieuwe verse leraar, een stagiaire voor een half jaar, een nieuwe uitdaging. Na een paar lessen is het nieuwe en verrassende voorbij. Leerlingen gaan op zoek naar de grenzen van de regisseur: wat is toegestaan en wat mag net niet meer? Na een paar maanden zijn de kaarten geschud. De rest van het jaar liggen de omgangsvormen vast. Met drastische maatregelen, kordate afspraken zijn nieuwe tussenregels vast te stellen. Soms helpt een rector een hand, een schoolopleider of een coach. Helderheid is een vereiste in de omgang met leerlingen en collega’s, meer dan consequent gedrag. Consequent is overal en altijd hetzelfde reageren. Dat lukt geen mens, dat lukt geen leraar. Elke dag is anders, elke dag is een frisse start. Wie telkens consequent wil zijn draagt een permanente last met zich mee. Wie niet oplet heeft zo’n last snel op zijn schouders; een last die in gewicht groeit. Ervaren lesboeren roepen: ‘Je moet consequent zijn!’ Niets moet. Je wilt wellicht consequent zijn, maar je kunt het nog niet. Vergeet die opdracht. Consequent zijn is onmogelijk, helderheid is makkelijker haalbaar. Wie helder is, zegt wat hij vandaag verwacht, en dat kan in veel gevallen nauwelijks van gisteren verschillen. Soms is dat verschil wel groot: wat gisteren mocht, dat mag vandaag niet. Helder? De aftasting van de grenzen kan met recalcitrant gedrag gepaard gaan. Zowel van de leerlingen als van de leraar. Recalcitrant is koppig, eigenwijs, standvastig, zelfverzekerd met een ironische en bij tijd en wijle sarcastische ondertoon. Plagerige opmerkingen, doordrammen en dreinzen. Die houding past jeugdigen. Basisvaardigheden zijn ontdekt en eigen gemaakt, pril nog weliswaar, maar voldoende om de uitdaging
78
van een gedoseerde confrontatie met de leraar en met medeleerlingen aan te gaan. “Ik weet hoe ik wil handelen. Ik laat me niet meer in het nauw brengen. Op dit deelterrein heb ik overzicht. Ik ken mijn grenzen in de les. Ik ken mijn rechten. Herinner me niet aan mijn plichten.’ De leerling maakt geen huiswerk, niet omdat hij dat niet wil, maar omdat hij voldoende kennis heeft om de toets te halen. Vanuit een machtspositie, vanuit verzet met een arrogante ondertoon gaat de leerling de uitdaging aan. Niet collectief, maar per persoon. De recalcitrantie richt zich op de leraar of op een medeleerling. Etterig en vervelend gedrag aan de ene kant en van koppigheid naar standvastigheid op de andere kant van de schaal. Ouderen, leraren, nemen recalcitrant gedrag mee naar rijpere jaren, als reliek van ingesleten gewoonte, soms verpakt in milde vorm. Een licht hooghartige ondertoon, geaccepteerd door leerlingen en collega’s, aanvaard bij gebrek aan weerwoord. ‘Ik heb kennis van zaken. Neem me serieus. Probeer me niet in de luren te leggen. Ik sla terug met woorden of met zwijgen, maar slaan zal ik.’ De macht van leraren is geworteld in zelfverzekerdheid, een zelfverzekerdheid die bij voortduren op de proef wordt gesteld in de klas. Totdat de leraar die proefneming negeert en doet wat bij hem past. Strijd is strijd als minstens twee partijen meedoen en als elk wil winnen. Wie de competitie niet aangaat heeft op voorhand gewonnen. De uitingsvorm van recalcitrantie verschilt per persoon, het gedrag heeft overeenkomstige trekken. Leerling en leraar vragen, dagen uit, spreken, dicteren, vanuit een zelfverzekerde positie. Ze gedragen zich ironisch, etterig, hooghartig in meer of minder milde vorm. Een heilloos pad dat eindigt in verbaal geweld of in een vervelend isolement. Erkenning van deze gewoonte is een eerste stap naar verandering. Wie oog heeft voor waterige ogen, in de hoek gedreven leerlingen, angstige blikken, weglopers aan de ene kant en bekvechters, strijders kwaadaardige reacties aan de andere kant, kan bij zichzelf of bij medeleerlingen te rade gaan. Wie een triomfgevoel in zich voelt bovenkomen en strijdlustig een confrontatie aangaat, kan bij zichzelf te rade gaan. Elke uiting draagt een vraag in zich. Elke zin is een vraag om gehoord te worden, om aandacht te krijgen voor een onderliggende vraag. Die vraag klinkt niet steeds overduidelijk. 79
‘Ik heb een nieuwe agenda gekocht.’ Mededeling pur sang. Dat lijkt zo. Het is een uitnodiging een vervolgvraag te stellen. Die vraag kan uit zwijgend en verwonderd oogcontact bestaan. ‘Ik heb geld van mijn opa gekregen.’ ‘Oh.’ ‘Mijn opa….’ Recalcitrantie is een uiting als elke andere uiting: wat wil je van die ander, wat is je onderliggende vraag? Het slachtoffer van de irritante recalcitrante opmerkingen kan de hiërarchie doorbreken met een eenvoudige vraag op de plaagstootjes: wat wil je van me? Wat kan ik voor je doen? Het is hetzelfde recept als het verlossende antwoord op verwijten en als handige reactie op jij-boodschappen. ‘Jij komt ook altijd te laat.’ Wat wil je van me.’ ‘Dat je op tijd komt.’ ‘Lukt me niet.’ ‘Wat staat je in de weg om op tijd te komen? Helderheid is een noodzakelijke basisvoorwaarde voor effectieve en plezierige communicatie. Helaas is die helderheid vaak ver te zoeken. Dat is het spannende en uitdagende van de dagelijkse omgang met leerlingen en collega’s. Nooit een saaie dag.
80
Kiezen is genieten Op Vuurland is in het voorjaar een paddentrek. Mannetjes gaan op zoek naar partners om mee te paren. Biologen zeggen dat de genen van deze dieren zichzelf in stand willen houden; chromosomen vechten voor het voortbestaan. Die drift om onszelf in volgende generaties te doen voortbestaan hebben mensen met padden gemeen, als we biologen mogen geloven. De padden hebben geen weet van die theorieën. Hormonen sturen in een jaarlijkse cyclus de stramme bruingroene lijven.
De mannetjes volgen blind hun driften, zien geen gevaar in hun omgeving, geil als ze zijn. Vrouwtjes wachten in een poel achter een rotsblok lijdzaam tot een mannetje ze bestijgt en zijn sperma achterlaat. In de praktijk de genen gered, zonder bewustzijn van theorie. Een pad is geen bioloog. Padden maken hun eigen keuzes, zonder nadenken. Vanuit hun Landrovers en terreinwagens zien de schaarse bewoners van Vuurland de trekkende amfibieën niet. Vuurlanders hebben andere 81
driften en andere behoeften als ze in de ochtendzon ronkend door het verlaten landschap racen. Niet elke Vuurlander heeft oog voor de natuur en de worstelende chromosomen. Tientallen paddenmannetjes laten onder de rubber banden het leven voor ze tot voortplanting zijn gekomen. Niemand op Vuurland maakt zich druk over de regelmatige organische vlekken op de steenslagwegen. Betrokkenheid is in een kaal land een luxe-artikel als het om wilde dieren gaat. Bio-organisch materiaal komt opnieuw in de stofwisselingscyclus, de natuurlijke gang van zaken herneemt zijn loop, te beginnen met ontleding en verrotting. Er komt een tijd dat een plant de paddenmineralen opneemt en opnieuw voedsel vormt voor een vogel of voor weer een pad. Niet alleen voor padden bestaat er een mineralencyclus. Honderden, duizenden, miljoenen mensen liggen wakker van een platgereden pad. Evenzoveel mensen liggen wakker van uitstervende dagvlinders, bejaagde everzwijnen, bedreigde aaibare dolfijnen in de oceaan of in een dolfinarium, van kindsoldaatjes in Afrika, van muskusratten die in een draadkooi onder water langzaam verstikken. De vooruitgang van de mensheid is niet te stoppen. Die vooruitgang eist zijn tol in een permanent onherstelbaar verbeterende wereld. Niet iedereen is blij met de prijs die voor de progressie betaald wordt. In elk mensenleven komt een moment dat betrokkenheid het hoofd opsteekt. Betrokkenheid gepaard met verontwaardiging over zoveel ongeluk, zoveel wreedheid, zoveel onverschilligheid beheerst de dag en de nacht van een mens die een nieuw deel van de helse en hemelse wereld ontdekt. Verontwaardiging uit zich in onstuimige boosheid en opgewonden discussies, in stille tochten en lawaaiige demonstraties, in ingezonden stukken in de krant. In bombrieven, treinbrandjes, steekpartijen, zelfdoding, oorlog. Verontwaardiging zoekt een uitweg. Die uitingen zijn er in gradaties waarbij het middel voor een minder betrokken buitenstaander soms erger is dan de kwaal. Bij direct betrokkenen ontbreekt, als in een heftige verliefdheid, het zicht op vergelijkbare en onvergelijkbare grootheden. Bevlogenheid zet de betrokkenen buiten de waarden en normen van de doorsnee maatschappij. Belang en onbelang is een andere geworden dan opvoeders en verzorgers aan de genen hebben meegegeven. Greenpeace, de politieke partij, de hockeyclub, het orkest, het paard, om beurten zijn ze heilig. 82
Betrokkenheid tart grenzen van gezamenlijke afspraken van gezamenlijke omgangsvormen. Is een dijkdoorbraak een te hoge prijs voor instandhouding van een muskusrattenpopulatie? Reistijdverkorting van een kwartier per dag, is dat opoffering van een groenstrook waard? Duizend maal een spiering uitwerpen om eenmaal een kabeljauw te vangen en te vissen met verlangen? Wie het weet mag het zeggen. Er zijn honderden, miljoenen verschillende antwoorden. Niemand weet welk antwoord het juiste is. Elk heeft zijn eigen gelijk. De democratie of de dictatuur neemt een besluit, onvrede blijft. Na verloop van tijd wint een besef van onmacht van het gevoel van verontwaardiging. Berusting vindt een plek in plakboeken en fotoseries van paddentrek op Vuurland, van de laatste cantharellen op de Veluwe, van een diavoorstelling over Plan-kinderen. De kleuren van de Surinaamse vlag verbleken op een slaapkamermuur; een poster Vrede NU vertoont scheuren bij de punaises. Er is een uitweg en de dagelijkse gang van zaken herneemt zijn loop. Jaren gaan voorbij en af en toe steekt de betrokkenheid opnieuw de kop op. Hoe jonger, hoe verderaf de betrokkenheid, Afrika, China, Australië bijvoorbeeld. Wat ver en onbereikbaar is, is een bron van romantische betrokkenheid. De wereld kan elders verbeterd worden, het oog ziet van zich af, wat van ver komt is lekker, ook als dat verre ellende is. Een keur aan spreekwoorden en gezegden laten zien dat deze ontwikkelingsgang eeuwenoud is. Pas als dat besef eigen is gemaakt, is er plaats voor een relativerende lach. Dat gaat niet vanzelf; koestering van verontwaardiging is heerlijk. Wentelen in eigen en andermans leed is een genot dat niet ieder zonder slag of stoot opgeeft. Op school, dichterbij, vindt een klasgenoot zichzelf te dik. Een jaargenoot is een aardige vriendin kwijtgeraakt. Weer een ander is in de jeugdjaren door vader geslagen, door moeder misbruikt. Een oom is aan kanker gestorven. Alle maatschappelijke aberraties zitten in je klas. Ziekte en dood slaan de school niet over. Soms vertelt een klasgenoot over persoonlijke onverkwikkelijkheden. Slapeloze nachten levert dat, voor wie geen vorm weet te vinden voor zijn betrokkenheid, voor wie geen andere vorm weet te vinden dan ongewild wakker blijven. Na slapeloze nachten komen de verhalen, een manier om vorm te geven aan betrokkenheid aan verbazing en verwondering over de
83
gebeurtenissen in het dagelijks leven. Verhalen over onvoorspelbaarheid van je eigen levensloop. Nee, dat had je niet gewild, die onverwachte kwaal. Je had dat dodelijk ongeval niet hoeven meemaken, je had niet willen weten dat de trein niet stopte voor de levensmoede man. Toch kleuren die gebeurtenissen je dagelijks bestaan. Met praten en herhalen van verontwaardiging is weinig voortgang te boeken. Vervelend, al weer die paddentrek op Vuurland. Ergerniswekkend, alweer die armoede in Afrika. Vreselijk dat gezeur over een onvoltooide opvoeding. Houd op met de ambitie van je ouders over jouw schoolloopbaan. Je omgeving kleurt je dagelijks bestaan tot je zelf de kwast in je hand neemt. Je bont palet biedt je mogelijkheden te over. Geef vorm aan wat je bezighoudt en stort je op die vorm. Spaar voor een reis naar Vuurland, zoek alle informatie die je nodig hebt voor de bescherming van padden op dat eiland. Richt een comité op, stel een nieuwsbrief samen, beleg een persconferentie en laat zien wat je bezielt. Kies voor een loopbaan in de tropen, word verpleegster of gitarist, studeer voor arts, voor predikant of landbouweconoom. Kies voor de rol van hulpverlener met luisterend oor voor de problemen van je klasgenoten, wees praatpaal voor collegae. Welke rol je kiest is niet zo van belang. Geef je beste krachten aan je keuze. Blink uit in wat je belangrijk vindt. Er zijn paddenbeschermers, dolfijnverzorgers, psychologen, therapeuten, onverschilligen, wereldverbeteraars, lethargisten, natuurgenieters, missionarissen en gelovigen, mensen zijn er in een oneindig aantal variaties. Koester je specialiteit en voel je trots op je eigenaardigheden. Omarm je melancholie, omarm je treurnis. Betrokkenheid kan je weerhouden om keuzen te maken. Betrokkenheid kan je een doodlopende weg in laten gaan. Betrokkenheid is ook een gevoel met oogkleppen. Je zicht is beperkt, dat is inherent aan betrokkenheid. Wat niet in je denkkraam te pas komt, wil je niet zien en blijft als vanzelf buiten beeld. Als dat zo is, kun je jezelf afvragen: wat levert mij dat op? Wat is het nut van mijn beperkt gezichtsveld? Aandacht levert dat op.
84
Aandacht is er in soorten. Positieve aandacht door je enthousiasme en kennis over padden op Vuurland, negatieve aandacht door je betweterigheid en drammerigheid over padden op Vuurland. Positieve aandacht door je luisterend oor, negatieve aandacht door je oneindige herhaling van kwalen, leed en ongemak. De doodlopende weg blijkt een zijstraat te hebben als je jezelf een paar vragen stelt: ‘Waarvoor vertel ik dit verhaal? Wat is mijn drijfveer? Wat wil ik van die ander?’ En vanuit het luisterde oor: ‘Wat wil je van me? Wat wil je wat ik doe? Waarvoor vertel je mij dit verhaal?’ ‘Ik wil dat je dit weet.’ ‘Het spijt me. Ik weet genoeg. Enkel luisteren en in herhaling je verhaal in me opnemen, daar kies ik niet voor.’ ‘Ja, maar ik wil dat je dit weet.’ ‘Ik hoef niets meer te weten. Vertel me niets.’ Kiezen is de vaardigheid op elk moment te doen wat bij je past, wat je schikt. Kiezen is genieten.
85
Heftig en zachtmoedig ‘Heb je een vriend, heb je een vriendin, hoe vaak doe je het met haar?’ Een kind wacht niet op een antwoord: ‘Of ben je homo?’ In een les kan het er gewoon even heftig aan toe gaan. Daar is niet zoveel voor nodig. Leerlingen benoemen wat ze zien en voelen, doen openbaringen zonder mededogen en zonder controlevragen.
Sommige kinderen maken van hun harten geen leeuwenkuilen. Alle vooroordelen en stereotypen passeren de revue. Heftig kan dat zijn voor wie er niet op voorbereid is, heftig kan dat zijn voor wie bezig is zijn of haar seksuele identiteit te ontdekken. Homofiel, lesbisch, biseksueel, a-seksueel misschien, of (on)gewoon hetero? Ook op dit terrein, en misschien juist op dit terrein, is de leraar een vraagbaak. Een kind zoekt zijn geaardheid en heeft een voorbeeld nodig. Alleen is maar alleen. De vraag zegt meer over de vragensteller dan over de vraagbaak. 86
Heteroseksueel is de maatlat. Duizenden heteroseksuele identificatiemogelijkheden voor een puber in zijn nadagen. Dat ligt wat gevoeliger voor potten en flikkers. Heftig kan zo’n ontdekking zijn; is het niet voor het kind, dan wel voor de ouders die andere verwachtingen koesterden. Voor ouders die niet stilstonden bij de voorkeur van hun kind, daar niet naar vroegen en al in een toekomstscenario leefden, weg van de bij tijd en wijle moeizame puberale jeugd van hun eigen kroost: kleinkinderen. Wanneer word ik opa, wanneer word ik oma. Zo is elk met zijn eigen leven bezig. Kinderen opvoeden is niet eenvoudig. Een volkswijsheid luidt: ‘Het eerste kind moet je weggooien.’ Het eerste kind is om te oefenen, pas bij de tweede en de derde voelen ouders dat het kind een eigen aard heeft en geen kopie is van hun eigen kindertijd. De chromosomen gaan hun eigen gang. Er zijn miljarden combinaties mogelijk. Elke combinatie is uniek en passend. Soms gaan ouders wrikken en wringen om het eigen gemis via hun kind goed te maken. ‘Die academische graad heb ik nooit gehaald, maar mijn kind gaat naar de universiteit en doet wat ik niet heb bereikt.’ Onuitgesproken woorden, het geheime ouderlijk verlangen is uit elke handeling te lezen. Teleurstelling ligt onvermijdelijk op de loer. Die aanpak –het kind in een keurslijf persen- is tot mislukken gedoemd, zo’n insteek levert frustraties en teleurstelling op, ook als de bul in de kluis ligt. De ouders pochen over de academische graad, het kind voelt zich ongelukkig onder zoveel sturing. Ook die voorbeelden vindt een kind op school. Niet alles in het leven maakt deel uit van een zonnige speeltuin. Een kind heeft een eigen eigenheid, daar kunnen vader en moeder niet aan tippen. Van die eigenheid kunnen vader en moeder zelfs beter afblijven. Bewondering en erkenning van die uniciteit zijn op z’n plaats. Soms duurt het tot de kleinkinderen geboren zijn voor opa en oma dat beseffen. Met brobbelende bellenblazende baby’s op schoot komt zacht-moedigheid naar boven. De eigen kinderen worden alsnog weggegooid, ook de tweede en de derde. Opa en oma zijn levenswijzer en voeden hun kleinkinderen op. Ze laten de kleinkinderen zoals ze kleinkind zijn. Knutselwerk blijft achterwege. Zo hoort dat.
87
Helaas geen kleinkind in het nabije verschiet, de dochter komt met een schoondochter thuis. De zoon neemt een schoonzoon mee. Dat is voor ouders gewoon even slikken en daarna overgaan tot de orde van de dag. De taal biedt via een verbod uitkomst uit zo’n bijzondere situatie. Niet het kind weggooien, er is een mildere oplossing; de woorden gewoon en even horen niet thuis in zo’n gesprek. Weinig waarnemingen en belevingen zijn gewoon. Gewoon is vanzelfsprekend, is sleets, is afgedaan. Wie om zich heen kijkt en stilstaat kan enkel in verwondering om zich heen zien. Niets is gewoon, alles is bijzonder. Een kind laat dat zien. In de hand van dat meisje op het strand die ene schelp uit duizenden. Die schelp gaat mee naar huis, gaat mee naar oma en opa. Aandacht maakt die schelp bijzonder. Ook het woord even, in de betekenis van vluchtig, van korte tijd, kan in het archief. Ouders slikken even als hun dochter zegt lesbisch te zijn. Die prop teleurstelling met een saus van woede en verdriet waart nog weken door de keel. Het is bijzonder dat het kind van vrouwen houdt, meer van vrouwen dan van mannen, en dat een leven lang. Die emoties komen ongevraagd voorbij. Ze kennen tijd noch uur. Die niet gewilde en wel gevoelde emoties zijn geen niemendalletjes, ze vragen om serieus genomen te worden. De wereldbeleving verandert voor wie die woorden: gewoon en even schrapt. Het leven wordt bijzonder voor lange tijd. Dat is het zachtmoedige cadeau voor wie zijn vocabulaire met zorg beheert. ‘Of ik homo ben? Waarvoor wil je dat weten?’ ‘Nou gewoon. Homo lijkt me heel bijzonder.’
88
Ik ben een God ‘Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt ernaast.’ Mijn vader was heel kordaat in zijn uitspraken. Ook ‘Kan niet, bestaat niet.’ was een variant die hij regelmatig gebruikte. Ik zag geen glimlach, maar een strenge man. Hij boezemde me respect in, en een beetje angst.
Wat in zijn algemeenheid wel kan en wat niet kan, is minder interessant dan je dit onderwerp toe te eigenen en je af te vragen: wat kan ik, wat wil ik? Wat zijn mijn mogelijkheden en beperkingen. Je ik is de enige over wie je iets te zeggen hebt, de enige die zich door jezelf laat beïnvloeden. Wees zelf het orakel van je handelen. ‘Ik ben de enige van wie ik een beetje verstand heb.’ Ik zie het als een uitdaging dat beetje verstand uit te breiden en mijn talenten te ontdekken en te gebruiken. Dat minieme beetje zelfkennis vraagt om almacht en bescheidenheid tegelijk. Almacht tegenover mijn eigen capaciteiten en bescheidenheid in mijn reactie op gedrag van medemensen. 89
Deze uitgangspunten maken deel uit van mijn visie op mijzelf. Een visie is een handig gereedschap. Wie weet wat hij wel en niet kan, wat hij wel en niet wil, leeft bewuster en draagt minder ballast met zich mee dan wie alle gebeurtenissen over zich heen laat spoelen. Een leerling haalt tijdens de les een boterham tevoorschijn en begint te eten. Er zijn meerdere mogelijkheden om op deze situatie te reageren. “Doe die boterham weg!’ ‘Ik wil niet dat er gegeten wordt tijdens mijn les.’ ‘Heb je honger?’ ’Je kunt vragen of je een boterham mag eten in mijn les.’ ‘Eten in de les mag niet volgens het schoolreglement.’ Dit zijn verbale reacties. Gebiedende en vragende reacties vanuit de leraar, een van de vele mogelijke reacties met een beroep op de externe en grotendeels anonieme autoriteit. Onder de non verbale reacties vallen: een afkeurende blik, een slag met de vuist op tafel, knippende duim en wijsvinger, een grijpende hand die de boterham afpakt. Een veel gebruikte methode, vooral bij starters, is: afwachten en kijken wat er gebeurt. Afwachten en kijken maakt deel uit van het gedragsrepertoire. Na elke daad volgt een andere daad. Er is een onontkoombare voortgang van handelingen. Zolang het leven doorgaat is er een vervolg. Soms is dat een gekozen vervolg, een andere maal rollen de handelingen in een ‘natuurlijke’ stroom voort. Zo’n aanpak van wachten en kijken is niet verkeerd, net zo min als de harde en aanvallende aanpak. Beide zijn noodzakelijk, ze houden elkaar in evenwicht en ze vullen elkaar aan. Er zijn agressieve koolmezen en er zijn bedaarde koolmezen, er zijn denkers en doeners en alle gradaties daartussen. Er zijn geen verkeerde aanpakken; er zijn enkele onhandige werkwijzen. Wie een effectievere manier weet, gebruikt die effectievere manier. Wie weet heeft van zijn gedragsrepertoire kan het effectiever gebruiken en met zijn gedrag experimenteren. Wie zwijgt en toekijkt hoe de leerling een boterham kauwt weet op dat moment blijkbaar geen handiger aanpak. Geen probleem. Als de hele klas brood gaat eten komt de noodzaak van een andere werkwijze vanzelf boven. Voor alles is een tijd en uur. Afwachten en toekijken kent zijn beperkingen.
90
Dit voorval is een illustratie van de noodzaak van een visie op je functioneren: wat wil ik, wat kan ik, waar sta ik, wat is mijn rol in de klas? Een visie veronderstelt dat je nadenkt over je eigenheid. Wat zijn je temperamenten? Wat zijn je geestelijke temperaturen? Ben je rustig en bedaard, of neig je naar opvliegend gedrag? Domineer je je omgeving, of accepteer je snel dominant gedrag? Deze lijst is gemakkelijk uit te breiden. Onderzoek en beschrijving van je aard is een lastige klus en vereist veel denkwerk. Nadenken hoort tot het hoogste goed dat een mens kan bereiken. Pas wat je met moeite hebt veroverd, hoort tot je kostbaarheden. Wie zicht krijgt op zijn eigenheid heeft een groot goed verworven. Inzicht in je aard geeft je mogelijkheden om je verworven kennis toe te passen. Aan visie en zelfkennis zijn een aantal facetten te onderscheiden. Je mogelijkheden en beperkingen; je doorgroeimogelijkheden; je zelfvertrouwen; je gevoel voor eigenwaarde. Wie zijn vele mogelijkheden kan overzien, kent daarmee ook zijn vele beperkingen, en naast de beperkingen ook zijn doorgroeimogelijkheden en uitdagingen. ‘Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten,’ dichtte Willem Kloos (1859 – 1938). Hij is niet de enige dichter die het goddelijke in zichzelf aansnijdt. Collega dichters hebben deze dichtregel graag gebruikt om hun overtuigingen en hun gevoelens weer te geven. Jac van Hattum gaat met de regel van Kloos verder. Hij dicht in een frivole bui: Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten Maar sta al dertig jaren voor de klas En wat voor God ik ben, doorgrond ik pas Als ‘t sneeuwt en zij mij met hun ballen wachten. Wie zichzelf God noemt geeft zichzelf een goede startpositie. God kan alles. Gods wil ligt niet op de begraafplaats. God woont tussen hemel en aarde. God heeft overzicht. God weet tien manieren om orde te houden in een les. God weet minstens vijf verschillende werkvormen. God zorgt voor verrassingen. God heeft een oneindig aantal mogelijkheden. God kent zijn gereedschap.
91
Wie waant alles te kunnen komt tot nieuwe ontdekkingen. Tot die ontdekkingen horen verbazing, afkeuring, boosheid, agressie, euforie, gelukzaligheid. Niet iedere leerling en leraar wenst op elk moment de confrontatie met Onzelieveheer of Onzelievevrouw aan te gaan. Wie zichzelf God noemt, roept verwachtingen en tegenstrijdigheden op, niet enkel in zichzelf, ook in zijn omgeving. Die reacties zijn evenzovele uitdagingen. Oneindig aantal mogelijkheden? Ja, en wie dat als startpositie neemt, geeft zichzelf ruimte om te experimenteren. Wie zichzelf God waant leert naast zijn mogelijkheden ook zijn beperkingen kennen. De beperkingen melden zich vanzelf. God kan geen vierkante cirkel maken. God kan geen steen zo zwaar maken dat hij die steen zelf niet meer kan tillen. Niet elke God krijgt een klas met krijsende kinderen in het gareel. De diabolo ex machina van de schoolbel is daar af en toe voor nodig. Wie zich God waant leert zijn gedragrepertoire kennen en verrijken, al is het aanvankelijk slechts de vergroting van de discussievaardigheid die zo’n almachtig uitgangspunt oproept. Je overtuigingen krijgen pas werkelijkheidswaarde wanneer je ze uitspreekt, wanneer je ze hardop zegt. Woorden worden waar als ze buitenom van je mond via je oren in je hoofd terechtkomen. Praten en luidop spreken is een methode om je overtuigingen helder te krijgen. Gesprekken met een sparing partner scherpen je geest en zeven de ruis uit de woordenstroom. Langzaam wordt helder wat je werkelijke overtuigingen zijn. Fijn als je een sparing partner hebt gevonden om die woordenvloed op te roepen. Ontbreekt die reflectiemogelijkheid dan is een dagboek een redelijk alternatief. Je kunt ook voor de spiegel gaan staan en je verhaal vertellen. Oog in oog met je God, en lees hardop voor wat je hebt genoteerd. Houd oogcontact met je virtuele Onzelieveheer achter het zilverglas en je beseft dat je God naar je luistert en je gebeden verhoort. Heb je nog weinig talent voor een eigen verhaal bij jezelf ontdekt, leen ter overbrugging wat de dichters schreven en reciteer een gedicht met jezelf als publiek. Niet weglopen. Er is moed voor nodig de serieuze confrontatie aan te gaan, er is moed voor nodig de eerste lachbui in de spiegel te laten passeren, de tranen voorbij te laten komen, de bevrijdende lach te
92
ervaren. Zeven uur, zeven dagen, zeven weken, zeven maanden. Voor een scheppende geest. Niemand weet hoe lang die ontdekkingstocht duurt, zeven jaar misschien, zeventig jaar komt dichter in de buurt. Wie van dit spel gaat houden, verveelt zich nooit en brengt de dagen aangenaam door. De speurtocht van je eigen mogelijkheden doet beroep op je zin in avontuur en vraagt moed je eigen grenzen te tarten. God kent geen beperkingen. God kiest zijn eigen beperkingen. Als je vrijmoedig om je heen kijkt, vind je wat je nodig hebt, op straat, in de trein, in de krant vind je je voeding. Toch is dat niet genoeg. Vinden wat je zoekt, dat is geen probleem. De moeilijkheid is de ontdekkingen deel van jezelf te maken. Dat kan door God te spelen, door het spiegelgevecht met jezelf aan te gaan, door de uitdaging op te zoeken in confrontatie en ontmoeting met een klas met leerlingen. Wie de confrontatie met zijn overtuigingen en eigenheid niet uit de weg gaat, wint aan zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen heeft een autokatalytisch karakter, het is een zichzelf versterkende eigenschap. Vanuit dat groeiende zelfvertrouwen kun je met een ingehouden glimlach tegen een leerling zeggen: ‘Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt er naast.”
93
Tips uit de tekst * verboden woorden: moeten, gewoon, even, normaal, altijd, nooit. * vervang waarom door waartoe, waarvoor. * vervang ja, maar door ja, en. * ik-boodschappen in plaats van jij, men, zij, iedereen. * benoem waarnemingen, gevoelens en controleer je beleving. * verwijt vertalen in: wat wil je van me? * meten is weten. * daag jezelf uit. * conditioneer jezelf in aangenaam gedrag. * accepteer verwarring. * gooi elke oudjaarsdag je oude agenda weg. * verander niet teveel ineens.
94
Literatuur Francis Bacon, Essays James Joyce, Ulysses Michiel de Montaigne, Essays Robert Musil, De man zonder eigenschappen Ovidius, Metamorphosen Francois Rabelais, Gargantua en Pantagruel Georges Roditi, De geest van volmaaktheid Miguel de Cervantes Saavedra, De vernuftige edelman Don Quichote van La Mancha J. D. Salinger, De vanger in het graan Lucius Annaeus Seneca, Brieven aan Lucillius Lucius Annaeus Seneca, Vragen en antwoorden Paul Valéry, Mijnheer Teste Paul Valéry, Wat af is, is niet gemaakt Bijbel Koran
95