Kan de Chineze strategie bijdragen aan aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika?
Rowan Uijttewaal 5645522 Begeleider: Drs. O.O. Catalan Aravena Universiteit van Amsterdam, FEB Economie en Bedrijfskunde, Algemene Economie 13 Augustus 2010
Inhoud 1. Inleiding 2. Westerse strategie in sub-Sahara Afrika na de dekolonialistie 4 2.1 Westers ontwikkelingshulpbeleid Geschiedenis Huidig beleid en kritiek 2.2 Westers handelsbeleid Probleem van handel in sub-Sahara Afrika 2.3 Westers FDI (buitenlandse directe investeringen) 2.4 Samenvatting
2
4 4 6 7 7 8 9
3. De opkomst van China in sub-Sahara Afrika en haar strategie 10 China`s strategie in sub-Sahara Afrika 10 3.1 Ontwikkelingshulp 12 3.1.1 Chinees ontwikkelingshulpbeleid 12 3.1.2 Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika 13 Ontwikkelingshulp zonder voorwaarden 13 Onderwijs 13 Washington consensus versus Beijing consensus 14 3.2. Handel 14 3.2.1 Chinees handelsbeleid 14 Toevoer van grondstoffen verzekeren 15 Afzetmarkt creëren voor Chinese producten 16 Politieke redenen 16 3.2.2 Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika? 17 Handel als mogelijkheid voor economische groei 17 Groeiende Chinees-Afrikaanse handel 18 Overspoelen van Afrikaanse markten met goedkope Chinese producten en de China-Afrika export concurrentie 20 Grondstofbooms 22 3.3. FDI 23 3.3.1 Chinese FDI 23 3.3.2 Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika? 23 FDI als mogelijkheid voor economische groei 23 3.2.3. Kritiek op Chinese FDI 25 Gebrek aan morele verantwoordelijkheid en 25 verantwoordelijkheid aan milieu? China brengt haar eigen werknemers naar sub-Sahara 25 Afrika? 3.4. Leidt de Chinese strategie daadwerkelijk tot groei? 26 4. Conclusie 28
-1-
1. Inleiding:
Kritiek op de strategie van het Westen in ontwikkelingslanden groeit. Vooral ontwikkelingshulp staat onder grote druk omdat ondanks de investeringen de resultaten achterblijven. Dit geldt voornamelijk voor sub-Sahara Afrika. Zo steeg tussen 1970 en 1998 de armoede in Afrika van 11 procent naar 66 procent en dat terwijl in deze periode de ontwikkelingshulp haar hoogste niveau bereikte (Moyo, 2009: 47). Op onderstaande grafiek valt af te lezen hoe het Bruto Binnenlands Product (BBP) per capita in sub-Sahara Afrika stagneerde terwijl het BBP in ontwikkelde landen verder groeide. De blauwe stippen vertegenwoordigen landen uit sub-Sahara Afrika, de rode lijn staat voor China en de gele voor de Verenigde Staten (de omvang is afhankelijk van de bevolkingsgrootte). Wat af te lezen valt, is dat sinds de jaren ’70 China een enorme groei meemaakt en zo de verschillen in BBP met het Westen verkleinen. Ook is te zien dat het verschil in BBP tussen het Westen en sub-Sahara Afrika sinds de jaren ’70, ondanks alle pogingen tot hulp, steeds groter is geworden.
Source: Gapminder World (www.bit.ly/9K9ff0)
De westerse landbouw wordt beschermd ten koste van Afrikaanse landbouw exportproducten. Maar deze markten zijn door hun koopkracht en grootte juist essentieel voor de Afrikaanse handel (Moyo, 2009: 115). Sinds 2008 is echter China
-2-
Afrika`s grootste handelspartner en naast handel zijn ook de Chinese investeringen en ontwikkelingshulp in Afrika aan het groeien (Van Dijk, 2009: 9). Zou China, als nieuwe partner, sub-Sahara Afrika een beter perspectief kunnen bieden op aanhoudende, economische groei? De aanwezigheid van China in Afrika is, in tegenstelling tot het Westen, meer gefocust op handel en investeringen dan op ontwikkelingshulp. China heeft grondstoffen nodig om haar hoge economische groeicijfers te behouden. Daarnaast wordt de Chinese bevolking rijker, blijft de middenklasse groeien en wordt er op korte termijn hoge inflatie verwacht. Afrika bezit de benodigde olie, metalen, katoen, vlees en graan.
De vraag die op komt, is of China de weg voor sub-Sahara Afrika kan openen, zodat zij een concurrerende aanbieder en bewerker kan worden van goederen en services en zo een aanhoudend groei niveau kan bereiken? Een andere vraag die gesteld kan worden is: zullen goedkope Chinese producten lokale Afrikaanse markten overspoelen? In mijn scriptie onderzoek ik de vraag of China’s strategie kan bijdragen aan aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika? Om tot een conclusie te komen vergelijk ik de Westerse strategie in sub-Sahara Afrika (hoofdstuk 2) met de Chinese strategie (hoofdstuk 3). Hierbij richt ik mij op drie aspecten: ontwikkelingshulp, handel en buitenlandse directe investeringen (FDI). Ik heb hierbij getracht om naast westerse literatuur en onderzoeken ook Afrikaanse en Chinese literatuur en onderzoeken te raadplegen om een zo compleet mogelijk beeld te vormen over mijn vraagstelling.
-3-
2. Westerse strategie in sub-Sahara Afrika na de dekolonialisatie
Het westerse beleid in sub-Sahara Afrika sinds de dekolonialistie is gebaseerd op een op ontwikkelingshulp gefocust model. Zelfs nu er, na enkele honderden miljarden Amerikaanse dollars aan hulp, de afgelopen vijftig jaar nauwelijks resultaat werd geboekt (Moyo, 2009: 27). Volgens Dambisa Moyo (2009: 28) heeft westerse ontwikkelingshulp, via welke toegepaste strategie dan ook, gefaald in het bereiken van aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika. Het tegenovergestelde lijkt het geval: economische groei in het continent is langzamer dan voor de toestroom van deze dollars en de armoede is verergerd. Hieronder volgt een korte beschrijving van de westerse ontwikkelingshulp strategieën sinds de dekolonialistie.
2.1 Westers ontwikkelingshulpbeleid Geschiedenis Na de Tweede Wereld Oorlog werden de Wereld Bank en het IMF opgericht als raamwerk voor economische en financiële samenwerking, ter stabilisatie van de wereldeconomie en ter heropbouw van Europa (Moyo, 2009: 11). Nadat men zag dat het ontwikkelingshulpbeleid (het Marshall Plan) in West-Europa werkte, verschoof de aandacht naar andere werelddelen. Volgens Moyo (2009: 14) werd ontwikkelingshulp voor Europa een manier om, na de dekolonialisatie, hun strategische geopolitieke positie in Afrika te behouden en voor de VS werd het een hulpmiddel tijdens de Koude Oorlog. Zowel de VS als de Sovjet Unie vochten in sub-Sahara Afrika hun strijd tussen het kapitalisme en het communisme uit, via het verkrijgen van bondgenoten door het aanbieden van ontwikkelingshulp, zelfs aan corrupte en omstreden regimes (Moyo, 2009: 14 / Sachs, 2005: 189). Ook Hjertholm en White (2000: 8) zien de naoorlogse westerse ontwikkelingshulp als anticommunistisch, met een centrale rol voor de staat.
-4-
De periode van de twee Olie Crisissen in de jaren ’70 leidde tot wereldwijde economische onrust. In sub-Sahara Afrika stegen door de hoge olieprijzen de voedselprijzen en daarnaast ontstond er een recessie. Inflatie steeg enorm en het BBP van vele sub-Sahara Afrikaanse landen daalde (Moyo, 2009: 16). De op groeigebaseerde ontwikkelingshulpstrategie naar ervaringen van het Marshall Plan werd in Afrika als mislukt beschouwd (Moyo, 2009: 17). Internationale organisaties begonnen hun ontwikkelingshulpbeleid te richten op het verminderen van de stijgende armoede. Concreet betekende dit dat fondsen bestemd voor investeringen in de infrastructuur nu naar agrarische projecten, voedselhulp programma’s en sociale services gingen (Moyo, 2009: 16). Zo kwam veel hulp terecht als noodhulp en niet bij projecten bedoeld om structurele groei te bevorderen (Hjertholm et al, 2000: 9). Daarnaast kwamen de meeste ontwikkelingshulp fondsen niet in de vorm van een gift, maar in de vorm van een lening (Moyo, 2009: 17). De schulden crisis die ontstond uit de tweede Olie Crisis en Latijns Amerika trof, trof ook Afrika. De debt service in Afrika steeg van 2 miljard in 1975 naar 8 miljard in 1982 en in sub-Sahara Afrika konden elf landen hun verplichtingen niet meer aan (Moyo, 2009: 18). In sub-Sahara Afrika groeiden armoede en corruptie verder. Als oplossing werd herstructurering van de schulden aangeboden en landen in problemen konden van het IMF geld lenen om te betalen wat ze schuldig waren. Omdat commerciële banken niet langer meer aan Afrikaanse landen leenden, groeide de invloed van de Wereld Bank en het IMF in Afrika verder. Daarnaast daalde de exportwaarde van de Afrikaanse landen door dalende grondstofprijzen en een dalende vraag naar deze basisproducten door een wereldwijde recessie. Sub-Sahara Afrika werd afhankelijk van haar ontwikkelingshulp inkomsten vanuit westerse instituties (Moyo, 2009: 19).
Tevens kwam begin jaren ‘80 het neoliberalisme op. Te veel bemoeienis van een centrale overheid werd gezien als obstakel voor economische groei. De nieuwe westerse ontwikkelingshulpstrategie voor sub-Sahara Afrika was marktgericht, met een buitenlandse oriëntatie. Focus ging uit naar de stabilisatie van lokale economieën en structurele aanpassingen ter bevordering van een meer open handelsbeleid (Moyo, 2009: 20 en Hjertholm et al, 2000: 9). In ruil voor fondsen vroegen het IMF en de Wereld Bank lokale overheden over te stappen op een vrijhandelsbeleid en privatiseringen (Moyo, 2009: 21). In 1989 ontstond zo de Washington Consensus, wat
-5-
de basis werd van de westerse ontwikkelingshulp strategie (Moyo, 2009: 22).
Met het einde van de Koude Oorlog eindigde de steun van Westerse landen aan de meest corrupte en omstreden Afrikaanse regimes (Moyo, 2009: 24). Ook verdween de steun vanuit Oost Europa, die in plaats van donor nu ontvanger werd van ontwikkelingshulp (Hjertholm et al, 2000: 14). De bilaterale ontwikkelingshulp daalde, tot aan de World Trade Center ramp in 2001, wegens de afwezigheid van geopolitieke redenen. In Latijns Amerika en Azië werden de dalende ontwikkelingshulp instromen voor een groot deel vervangen met particuliere kapitaal instromen maar in sub-Sahara Afrika was dit niet het geval (Moyo, 2009: 26). Donor landen zagen de afwezigheid van goed bestuur in sub-Sahara Afrika als de hoofdoorzaak van wegblijvende groei (Moyo, 2009: 22). Na een focus op economische groei, leefomstandigheden van de armen en neoliberale hervorming ontstond er nu het idee dat democratie zou leiden tot ontwikkeling en economische vooruitgang (Moyo, 2009: 26).
Huidig beleid en kritiek Huidige kritiek op het Westerse beleid is voornamelijk dat er zeer weinig naar Afrikaanse beleidsmedewerkers wordt geluisterd (Moyo, 2009: 28). Ook Hjertholm (et al, 2000: 15) bekritiseert de lage invloed van sub-Sahara Afrika binnen het beleid. Zo schrijft hij dat het westerse ontwikkelingshulp beleid gebaseerd is op het idee van een ideale staat naar Westers voorbeeld en waarnaar ontwikkelingslanden zich zouden moeten vormen. Hij is van mening dat de donorlanden te weinig hebben gedaan om te zoeken naar een alternatief ontwikkelingsmodel. China biedt een alternatief ontwikkelingsmodel. Volgens Paul Collier (2008:11) focust het Westerse ontwikkelingsbeleid zich tegenwoordig, in plaats van op groeicijfers, meer op specifieke doelen zoals de Millennium Development Goals. Volgens hem is echter het centrale probleem van sub-Sahara Afrika dat hun absolute groeicijfers dalen en hun relatieve groeicijfers ver achter blijven op die van de rest van de wereld. Het vraagstuk in sub-Sahara Afrika gaat volgens Collier daarom niet over of er een verkeerde vorm van economische groei is, of dat groei op de verkeerde plek terechtkomt, maar over het niet plaatsvinden van economische groei. Volgens hem ondermijnt de afkeer voor een op groei gericht beleid, zoals in het Westen momenteel heerst, het strategische denken. -6-
2.2 Westers handelsbeleid Probleem van handel in sub-Sahara Afrika Moyo (2009: 114-115) verdeelt landen, wat betreft handel, onder in drie categorieën: landen die economisch groeien na openstelling tot wereldhandel, landen die zich afsluiten van wereldhandel en weinig groei ondervinden en landen die economisch niet groeien na openstelling tot wereldhandel. Afrikaanse landen behoren, volgens haar, over het algemeen tot deze laatste groep. Westerse landen beschermen hun binnenlandse landbouw om een vorm van zelfvoorziening te behouden en onder druk van machtige landbouw lobbyisten. Afrika is echter grotendeels afhankelijk van deze westerse markten wat betreft export inkomsten, koopkracht en grootte.
Lidstaten van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) spenderen, volgens schattingen uit 2005, 300 miljard dollar aan landbouwsubsidies. Dit bedrag is drie maal hoger dan wat deze landen aan ontwikkelingshulp besteden (Moyo, 2009: 115). Afrika verliest naar schatting 500 miljard dollar per jaar aan handelsbarrières, grotendeels door subsidies aan westerse boeren. Deze subsidies stegen de afgelopen jaren. Zo bestond in 1994 het inkomen van boeren uit de VS voor ongeveer 14 procent uit subsidies, in 2009 was dat 17 procent (Moyo, 2009: 115). In Europa bedragen de subsidies zelfs 35 procent van het inkomen van boeren (Moyo, 2009: 115). Wel is het percentage van het totale budget van de Europese Unie dat naar de ‘Common Agricultural Policy’ (CAP) gaat aan het dalen. Zo ging in 1984 nog 70 procent van het EU budget naar de CAP maar was dit in 2007 gedaald naar 43 procent (77,1 miljard Amerikaanse dollars) (Delayen, 2007: 3). Deze subsidies hebben op twee manieren een negatief effect op Afrikaanse economieën. Ten eerste kunnen westerse boeren hun producten verkopen op binnenlandse markten tegen een prijs die boven de wereldmarktprijs ligt. Dit schaadt Afrikaanse boeren, die afhankelijk zijn van inkomen uit export. Ten tweede kunnen westerse boeren hun overproductie dumpen op Afrikaanse markten tegen veel lagere prijzen. Met deze goedkope goederen, die de Afrikaanse binnenlandse markten overspoelen, kunnen Afrikaanse boeren niet concurreren (Moyo, 2009: 116).
Volgens Moyo (2009, p.119) zou het Westen, als het zich bekommert over de onderontwikkeling van Afrika, zich moeten richten op het aanpakken van hun eigen -7-
handelsbeleid, niet op ontwikkelingshulp. Toch, ook al zou het Westen in het geheel zijn handelsbarrières opheffen, zouden er andere problemen blijven bestaan, zoals arbeidsproblemen en die betreffende het milieu. Daarnaast zou sub-Sahara Afrika niet optimaal kunnen profiteren omdat deze landen niet langer meer de technische benodigdheden en kennis bezitten om te kunnen concurreren op de vele producten waarin zij ooit hun comparatieve voordelen hadden (Moyo, 2009: 119).
2.3 Westerse FDI (buitenlandse directe investeringen) Vanaf de jaren ’70 zijn de buitenlandse investeringen in Afrika, in het bijzonder in sub-Sahara Afrika gestagneerd terwijl de buitenlandse investeringen in andere ontwikkelingslanden juist enorm stegen (Odenthal, 2001: 11). Dit terwijl volgens Odenthal (2001: 9) FDI tegenwoordig de belangrijkste bron van externe financiering is voor ontwikkelingslanden, dus ook belangrijker dan ontwikkelingshulp. Zo kan FDI de lage besparingen in ontwikkelingslanden aanvullen, het tekort aan kapitaal opvullen, leiden tot een overdracht van kennis en techniek, werkgelegenheid scheppen en FDI kan de toegang tot de wereldmarkt vergroten en zo de exporten en industrie stimuleren via schaalvoordelen en de lokale concurrentie vergroten wat leidt tot betere en voordeligere goederen en services voor de consumenten (Odenthal, 2001: 10). Moyo (2009: 101) beaamt dit en beschrijft hoe FDI ook kan werken als een opwaartse spiraal omdat meer buitenlands kapitaal nog meer buitenlands kapitaal aantrekt. Ludger Odenthal (2001: 10) benadrukt wel dat lokaal beleid een belangrijke rol speelt in het realiseren van deze positieve uitkomsten van FDI. Eveneens is volgens Moyo (2009: 101) een verbeterde overheidsregulatie voor sub-Sahara Afrika van essentieel belang. Op grond van onderzoek zou dit kunnen leiden tot een BBP stijging van 2,3 procent per jaar. Ook Perkins (et al, 2006: 81) beargumenteert dat een sterk beleid, door het verkleinen van risico’s, investeringen kan aantrekken.
Met de komst van het neoliberalisme in de jaren ’80 hebben veel Afrikaanse landen hervormingsprogramma’s uitgevoerd naar advies van het Westen, waaronder macroeconomische stabiliteit, handels en liberalisatie van de investeringen, privatisatie en vermindering van bureaucratie (Odenthal, 2001: 14). Toch bleven de FDI cijfers
-8-
achter. Zo gingen er in 2006 vierhonderd miljard Amerikaanse Dollars aan FDI naar ontwikkelingslanden. Slechts vier procent hiervan kwam terecht in sub-Sahara Afrika (Moyo, 2009: 98). Gewoonlijk kwam de meeste FDI in sub-Sahara Afrika van een beperkt aantal westerse landen waaronder Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Japan. Sinds de jaren ’90 zijn ook andere westerse landen meer in Afrika gaan investeren, waaronder Canada, Nederland, Noorwegen, Portugal en Spanje (Odenthal, 2001: 17) Afrika komt nog steeds investeringen te kort. Kapitaalgoederen zijn in Afrika veel duurder dan het internationale gemiddelde. Schattingen suggereren dat het te kort aan Afrikaanse investeringen komt door te lage private investeringen. Dus volgens Collier (et al, 1999: 19) is groei in Afrika niet structureel, zolang er geen substantiële groei in de private investeringen plaatsvindt.
2.4 Samenvatting Kort samengevat is het vooral opmerkelijk hoe drastisch het westerse ontwikkelingshulpbeleid de afgelopen jaren steeds weer is veranderd. Opmerkelijk is dat er nooit veel aandacht is geweest voor inbreng vanuit sub-Sahara Afrika, maar dat er altijd is gewerkt vanuit een voorbeeld naar Westers model. Ook is het opvallend dat naast serieuze pogingen tot ontwikkeling en armoedebestrijding in sub-Sahara Afrika nooit serieus is gekeken naar het westerse handelsbeleid van zelfprotectie. Merkwaardig genoeg schaadt deze vorm van westerse zelfprotectie sub-Sahara Afrika meer dan dat het westerse ontwikkelingshulpbeleid haar oplevert. Niet alleen is de economische groei in sub-Sahara Afrika afgelopen jaren gestagneerd, maar ook heeft sub-Sahara Afrika haar technische benodigdheden en kennis om te kunnen concurreren op de vele producten waarin zij ooit comparatieve voordelen had verloren. Tot slot is het spijtig dat de westerse investeringen in Afrika zo gering zijn gebleven. Zonder een fatsoenlijke infrastructuur en voldoende financieel kapitaal zijn de kansen voor sub-Sahara Afrika zeer beperkt om zich te kunnen ontwikkelen en aanhoudende economische groei te bereiken.
-9-
3. De opkomst van China in sub-Sahara Afrika en haar strategie Het postkoloniale westerse beleid in sub-Sahara Afrika heeft niet gebracht wat het Westen hoopte te bieden. Zij zijn echter lang niet meer de enige spelers actief in subSahara Afrika. De relaties tussen Afrika en India, Rusland, Turkije, het MiddenOosten en vooral ook China groeien (Moyo, 2009: 124). Zou China sub-Sahara Afrika wel kunnen brengen wat het Westen zo lang tevergeefs heeft geprobeerd?
Vanaf de jaren vijftig, met de steun van Mao Zedong aan socialistische bewinden, waren er al betrekkingen tussen China en Afrika. Zo hebben de Chinezen destijds een spoorbaan tussen Zambia en Tanzania aangelegd (Dijk, 2007: 584). Omdat China ook een land in ontwikkeling is, de Chinezen geen koloniale relaties met Afrika hebben gehad en minder belerend handelen en daarbij in het verleden vaker Afrika hebben gesteund beschikken zij in Afrika over veel goodwill (Dijk, 2007: 587).
China heeft zich weten te ontwikkelen tot de op twee na grootste economie ter wereld. Via aanhoudende, hoge economische groei heeft China grote delen van de bevolking uit armoede weten te liften (Moyo, 2009: 120). Afgelopen twintig jaar bedroeg de Chinese groei gemiddeld tien procent per jaar (Geda, 2008: 247). De middenklasse bestaat nu uit 300 miljoen Chinezen, een kwart van de bevolking, en laat dus nog ruimte voor verdere ontwikkeling. Met een verdere stijging van de middenklasse groeien ook de behoeftes (Moyo, 2009: 120).
China`s strategie in sub-Sahara Afrika China investeert momenteel steeds meer in Afrika, vooral in landen waarin het Westen geen interesse heeft getoond wegens, onder andere, burgeroorlogen zoals de olierijke landen Soedan en Angola (Dijk, 2007: 584). Het midden- en kleinbedrijf (MKB) in sub-Sahara Afrika loopt enorm achter op de rest van de wereld. In de meest ontwikkelde landen en in snel groeiende landen spelen
- 10 -
zij een belangrijke rol in werkgelegenheid. Om het MKB te stimuleren heeft Afrika andere middelen van financiering nodig dan slechts ontwikkelingshulp (Moyo, 2009: 125). Doordat China`s focus in Afrika juist veel meer ligt bij handel en investeringen is het belang van ontwikkelingshulp in Afrika aan het dalen. Volgens Wang (2007: 23) is mede hierdoor en door de groeiende aanwezigheid van de Chinese particuliere sector de relatie tussen China en sub-Sahara Afrika veel zakelijker dan de relatie die sub-Sahara Afrika heeft met haar voormalige kolonisten. Dit biedt een perspectief voor veranderingen (Wang, 2007: 23). Volgens Moyo (2009: 106) is China`s rol in Afrika niet alleen zakelijker, maar ook meer ontwikkeld en breder dan die van elk ander land sinds de Tweede Wereld Oorlog. China bouwt haar goodwill op door zich niet te bemoeien, in tegenstelling tot het Westen, met de Afrikaanse politieke problemen. Zij bieden investeringen en ontwikkelingshulp zonder ideologische voorwaarden. Ook promoot China zichzelf als tegenstander van (neo-) kolonialisme en afhankelijkheid (Pannell, 2008: 727).
In de ‘African policy paper’ van 2006 verklaarde China dat de samenwerking met Afrika gebaseerd is op een vredige verhouding met wederzijdse belangen en met een andere benadering dan het Westen. Doelen hierbij zijn het verzekeren van de levering van voldoende grondstoffen, het vormen van een markt voor Chinese exportproducten en een andere optie voor ontwikkelingshulp brengen naast die van de ‘Washington Consensus’(Dijk, 2007: 585). Volgens Moyo zit de win-win situatie in het voortzetten van China van haar extreme economische groei en voor Afrika in het verbeteren van infrastructuur, werkgelegenheid en in de toekomst daling van de armoede, een groeiende middenklasse, kennisoverdracht en uiteindelijk groeiende investeringen (2009: 112). Volgens Wang (2007: 22) wordt het steeds waarschijnlijker dat de relatie tussen China en sub-Sahara Afrika voor beiden voordelen oplevert doordat de onderlinge relaties steeds meer gedreven worden vanuit de private sector. Hij gelooft dat de sterker wordende band tussen China en Afrika op gebied van handel en investeringen door zowel de publieke als de private sector, daadwerkelijk bijdraagt aan aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika. Hij ziet deze banden intensiveren naarmate Afrika zich ontwikkelt (Wang, 2007: 23).
- 11 -
3.1 Ontwikkelingshulp
3.1.1 Chinese ontwikkelingshulpbeleid De Chinezen bieden sub-Sahara Afrika mogelijk een alternatief voor het westerse ontwikkelingsmodel. Zo stellen ze minder ideologische eisen aan de Afrikaanse leners en zijn ze meer commercieel gericht (Van Dijk, 2007: 586). Wat betreft de inhoud is de Chinese hulp tot nu toe consistenter gebleken. Het beleid verandert niet elke keer zo sterk als het westerse beleid. Daarnaast is het Chinese beleid gevormd uit eigen ervaringen van ontwikkeling (Brautigam, 2009: 11). Het westerse beleid is in oorsprong ook gebaseerd op eigen ervaringen. Dit ging echter om de wederopbouw ervaringen van West-Europa na de Tweede Wereld Oorlog. In sub-Sahara Afrika gaat het niet om wederopbouw van bestaande infrastructuren en systemen, maar om een complete ontwikkeling hiervan. Dit is een belangrijk verschil. Daarnaast is volgens Deborah Brautigam (2009: 11) het Chinese beleid anders omdat zij ook een ontwikkelingsland zijn, met meer relevante en meer recente ervaringen op het gebied van economische groei en het terugdringen van de armoede dan het Westen kan bieden. De Chinezen zijn meer gefocust op het stimuleren van de Chinese economie zoals blijkt uit het ‘African policy paper’ uit 2006 (Van Dijk, 2007: 586). Dit hoeft geen negatief punt te zijn omdat ze, in tegenstelling tot het Westen, openbaar erkennen baat te hebben bij hun betrekkingen met Afrika. Brautigam (2009: 140) noemt deze strategie een combinatie van ontwikkelingshulp en commercie. Tot slot is China belangrijk voor Afrika wat betreft hulp, zachte leningen en goedkope goederen en diensten. Van Dijk (2007: 586) vraagt zich af of: “dit gemakkelijke geld niet de door het westen opgedrongen good governance benadering ondermijnt.” Nog een betwistbaar punt gaat over de transparantie van de Chinese overheid. Ontwikkelingshulpcijfers over de exacte allocatie blijven staatsgeheim.
De Chinese ontwikkelingshulpstrategie in sub-Sahara Afrika focust zich op twee aspecten: 1) Het beschikbaar stellen van meer ontwikkelingshulp en krediet (Dijk, 2007: 585). Ontwikkelingshulp wordt vooral besteed aan humanitaire projecten, voor 16,5 procent
- 12 -
aan de bouw van infrastructuur en voor 17 procent aan landbouwprojecten (Wang, 2007: 10). Opvallend is dat het merendeel van de Chinese bedrijven die in Afrika investeren, 87,5 procent, private ondernemingen zijn (Wang, 2007: 11). Hierbij financiert China alleen projecten, en dus geen budgettaire steun of eigen programma’s zoals het Westen doet (Van Dijk, 2009: 62). 2) Het vrijstellen van schulden voor de armste landen van het continent (onder voorwaarde dat ze geen politieke relaties met Taiwan onderhouden) (Dijk, 2007: 585). Voor het einde van 2006 schold China al voor meer dan 2,6 miljard Amerikaanse dollars aan leningen van Afrikaanse landen kwijt (Wang, 2007: 9).
3.1.2 Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika? Ontwikkelingshulp zonder voorwaarden Volgens Brautigam (2009: 149) zijn er vele Afrikaanse overheidsmedewerkers die de Chinese commerciële benadering prefereren boven de gedetailleerde en opdringerige benadering van het Westen. Ze beschrijft dat landen in sub-Sahara Afrika vaak ook de voorwaarden die aan ontwikkelingshulp werden gesteld door westerse donorlanden negeerden zonder dat dit gevolgen had voor de toestroom van kredieten. Hierdoor is het moeilijk te meten in hoeverre deze ideologische voorwaarden een positief effect hadden. China stelt geen voorwaarden, brengt alleen advies (Brautigam, 2009: 149). Ook is Brautigam (2009: 185) van mening dat leningen van China aan sub-Sahara Afrika niet tot een nieuwe schuldencrisis zullen leiden.
Onderwijs China ondersteunt en investeert in sub-Sahara Afrika vooral in infrastructuur projecten. Hierover meer in het hoofdstuk over FDI. Naast een nadruk op infrastructuur legt het Chinese ontwikkelingshulpbeleid ook een nadruk op onderwijs. Jaarlijks worden enkele Afrikaanse studenten de mogelijkheid geboden om in China te studeren. Deze hoeveelheid groeit elk jaar. Ook creëert China onderwijs instituten in sub-Sahara Afrika zelf, waar studenten een training of hoger onderwijs kunnen volgen. Volgens Pannell (2008: 712) zou je deze pogingen tot een verbeterde relatie met de Afrikaanse elite kunnen zien als de aanwezige wil van China om een sterke
- 13 -
relatie met Afrika op te bouwen, ook voor in de toekomst. Daarnaast wordt de Chinese taal en cultuur onderwezen via het Confucius Instituut aan hogescholen en universiteiten. Via deze manieren draagt China direct bij aan de kennis in Afrika, noodzakelijk voor aanhoudende economische groei.
Washington Consensus versus Beijing Consensus Van Dijk (2009: 75) beschrijft dat het Chinese beleid, de Beijing Consensus (ontwikkelt in 2006 tijdens het Afrika forum) dezelfde doelen nastreven als het westerse beleid, de Washington Consensus. Verschillend is waar beide strategieën de nadruk leggen. Beijing bij stabiliteit en ontwikkeling, Washington bij hervormingen (Van Dijk, 2009: 75). Daarnaast pleit de Washington Consensus voor vrije markten en een belangrijke rol voor de private sector terwijl de Beijing Consensus juist een belangrijke rol voor de overheid ziet binnen de economie (Van Dijk, 2009: 22). Deze verschillen zijn volgens hem dan ook de reden waarom Chinese ontwikkelingshulp bij landen die zich afzetten tegen hervormingen zo populair is, zoals Angola, maar ook landen die zich wel naar advies van Washington hebben hervormd maar hierdoor economisch meer instabiel werden. Ook door de afgelopen economische en financiële crisis is de positie van de Washington Consensus ten opzichtte van de Beijing Consensus verslechterd (Van Dijk, 2009: 75). Volgens Van Dijk (2009: 77) behoort het ook tot het Chinese beleid om deze verschillen te benadrukken. Toch gelooft hij dat de Beijing Consensus en de Washington Consensus uiteindelijk zullen samenkomen. Zo zijn er al projecten waar de Wereld Bank en de Exim Bank (de Chinese versie) samenwerken.
3.2. Handel
3.2.1 Chinese handelsstrategie Doel van de Chinese handelsstrategie in Afrika is het stimuleren van de handel met Afrika (Dijk, 2007: 585). Daarnaast wil China haar tarieven voor Afrikaanse producten verminderen en het aantal producten zonder tarief verhogen (Dijk, 2007:
- 14 -
585). De Chinese overheid verwijderde in 2005 haar tarieven op 190 producten uit de armste Afrikaanse landen, ter waarde van 380 miljoen Amerikaanse dollars en verwacht wordt dat de waarde en hoeveelheid van deze importproducten met 88 procent per jaar zal stijgen. Eind 2006 is het aantal tariefloze producten vergroot naar 440 (Wang, 2007: 16-17). Ook verlangt China naar een grotere toegang tot de Afrikaanse markten met een gelijke behandeling net als die van de Economische Partnerschapsakkoorden (Dijk, 2007: 585). Dit zijn akkoorden tussen Europese landen en hun voormalige koloniën met betrekking tot Europese invoertarieven (Meijerink, 2008: 41). Uiteindelijk streeft China naar een tariefloze vrijhandelszone, wederom volgens de aanpak van de Economische Partnerschapsakkoorden (Dijk, 2007: 585).
China heeft drie hoofdredenen voor haar versterkte handelspositie ten opzichte van Afrika:
1) Toevoer van grondstoffen verzekeren Door een consequent hogere export dan import heeft China een overschot op de handelsbalans. Zo bedroeg China`s handelsbalans overschot in 2004 32 miljard Amerikaanse dollars (Lardy, 2005: 41). Om te zorgen dat de Chinese economie blijft groeien en er geen tekort aan grondstoffen, afzetmarkten of banen ontstaat, zou China (een deel van) dit overschot in Afrika kunnen investeren (Dijk, 2007: 585). De modernisering van China, in combinatie met haar economische groei heeft geleid tot een groeiende vraag naar grondstoffen, landbouwproducten en andere traditionele Afrikaanse exportproducten (Broadman, 2006: 1). China is verantwoordelijk voor bijna de gehele wereldwijde stijging in consumptie van de belangrijkste grondstoffen, zoals koper, tin en aluminium (Moyo, 2009: 119). Volgens Clifton W. Pannell (2008: 707) zullen deze behoeftes alleen nog maar groter worden als de Chinese economie in de toekomst verder groeit. Het huidige Chinese consumptie niveau is relatief laag, maar er wordt op niet al te lange termijn aanzienlijke groei verwacht (Jenkins, 2006: 218).
Volgens Broadman (2006) gaat de groei in vraag naar Afrikaanse producten verder dan alleen grondstoffen en is er vanuit China ook een groeiende vraag naar bewerkte producten. Volgens hem biedt deze vraag Afrika een mogelijkheid om een concurrerende bewerker te worden van meer gediversifieerde producten zoals - 15 -
bewerkte grondstoffen, basis industriële producten, huishoudelijke consumptie goederen, voedingsmiddelen en toerisme. Ook Dambisa Moyo (2009) sluit zich hier bij aan. Zij ziet binnen China een groeiende middenklasse en een stijgende koopkracht. Men is op zoek naar meer mogelijkheden om zichzelf te voeden en te kleden naarmate consumptiepatronen veranderen door toegenomen inkomen. Zo is de Chinese vraag naar vlees in drie jaar verdubbeld en stijgt de vraag naar graan en ander voedsel ook enorm. China beschikt slechts over zeven procent van de wereldwijde landbouwgronden (Moyo, 2009: 120). Deze behoeftes van China om voedsel te importeren worden versterkt door de enorme urbanisatie die momenteel in China plaatsvindt (Brautigam, 2009: 257). Om meer dan een miljard mensen te kunnen voeden, twintig procent van de totale wereldbevolking, biedt import uit sub-Sahara Afrika een alternatief (Moyo, 2009: 120).
2) Afzetmarkt creëren voor Chinese producten China is voortdurend op zoek naar nieuwe afzetmarkten voor haar producten en services. De uitbreiding naar sub-Sahara Afrika gaat volgens Pannell (2008: 707) om zowel basis consumenten producten als meer verfijnde producten. Deze uitbreiding gaat niet alleen via directe verkopen aan Afrikaanse overheden en particulieren, maar ook via de emigratie van Chinese verkopers naar sub-Sahara Afrika. Wat betreft services gaat het vooral om de aanleg van infrastructuur in Afrika, vaak door geëmigreerde Chinezen (Pannell, 2008: 708). Sub-Sahara Afrika biedt China een belangrijke markt voor haar bouwactiviteiten (Wang, 2007: 12). China`s aanwezigheid in sub-Sahara Afrika bevordert dus ook de werkgelegenheid voor Chinezen in binnen- en buitenland, volgens Pannell (2008: 708) cruciaal voor de sociale en politieke stabiliteit in China. Hij ziet het creëren van werkgelegenheid zelfs als een van de belangrijkste uitdagingen voor de Chinese overheid (Pannell, 2008: 711).
3) Politieke redenen Volgens Van Dijk (2007: 587) zit China ook in Afrika vanwege politieke redenen. Zo tellen de Afrikaanse landen samen bijna voor een derde van de stemmen in de VN en vormen ze vaak bij stemmingen een belangrijk front. Pannell (2008: 706) sluit zich hier bij aan. China vergaart, met succes, zo veel mogelijk internationale steun via
- 16 -
Afrikaanse bondgenootschappen met als een van de hoofddoelen de hereniging met Taiwan.
3.2.2 Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika?
Handel als mogelijkheid voor economische groei Handel draagt bij aan economische groei op minstens twee manieren. Ten eerste vergroot het de hoeveelheid goederen en services dat een land verkoopt (aan het buitenland). Ten tweede vergroot het door specialisatie de productiviteit van de beroepsbevolking (Moyo, 2009: 114). Dit wordt gestimuleerd door comparatieve voordelen, hogere opbrengsten door een vergrootte afzetmarkt en technologie- en kennisoverdracht (Maswana, 2009: 91). Toch behoren globalisatie en vrije handel tot de meest verhitte en controversiële discussies over economisch beleid (Perkins et al, 2006: 709). Volgens Perkins (et al, 2006: 710) is open handel voor ontwikkelingslanden over het algemeen voordelig en draagt deze bij aan armoede vermindering en een snellere economische groei, vooral wanneer exporten gefocust zijn op arbeidsintensieve producten zoals landbouw en arbeidsintensieve industrie. Zo creëren exporterende bedrijven werkgelegenheid voor laaggeschoolden. Handel biedt meer keuzes voor bedrijven en huishoudens in kwaliteit, prijs en soorten producten dan wanneer zij alleen van binnenlandse bedrijven kopen. Daarnaast hebben producenten veel grotere markten tot hun beschikking waaraan zij hun goederen en services kunnen verkopen. Ook komt er door handel met meer ontwikkelde landen techniek en kennis ter beschikking voor lokale producenten.
Ondanks bovengenoemde voordelen beargumenteren sommige economen dat de baten van handel kleiner zijn dan wordt gesuggereerd. Zo zou open handel met het Westen leiden tot een race naar de bodem wat betreft lonen, arbeidsvoorwaarden en milieu. Daarnaast worden multilaterale handelsbijeenkomsten door rijke westerse landen gedomineerd en hun landbouw protectie wordt op deze manier toegestaan, terwijl ze ontwikkelingslanden juist adviseren hun economieën te openen voor westerse producten. Duidelijk is dat een meer open handelsbeleid naast vele winnaars
- 17 -
ook verliezers creëert. Bedrijven en boeren die tegen hogere kosten voor binnenlandse markten produceren, kunnen mogelijk niet concurreren, met faillissementen en werkeloosheid tot gevolg (Perkins et al, p.710).
Groeiende Chinees-Afrikaanse handel Jarenlang is de wereldhandel gedomineerd door het Noorden, via onderlinge handel maar ook via Noord-Zuid handel (Broadman, 2006: 2). De recente groei van ZuidZuid handels- en investeringsrelaties is enorm. Kenmerkend is de relatie tussen Afrika en China. China`s interesse in handel met - en het investeren in Afrika biedt, volgens Broadman (2006: 1), de armste ter wereld een kans op economische groei en een mogelijkheid tot het integreren van Sub-Sahara Afrika binnen de wereld economie. Want het aandeel van Afrika in de wereldhandel is extreem laag en zelfs de afgelopen zestig jaar gedaald van drie tot één procent (Moyo, 2009: 118). Ook al blijft Europa in 2006, met 26 procent, nog steeds Afrika`s grootste handelspartner, tien jaar eerder was dit nog 40 procent. Op de tweede plek staan de VS met 18 procent en op de derde plek China met 11 procent, gevolgd door Azië zonder China met ook 11% (Moyo, 2009: 119). In 2008 is China al de grootste handelspartner van Sub-Sahara Afrika en is het de VS en de EU voorbij gestegen (Dijk, 2009: 9). Ook de huidige economische crisis heeft de handelspositie van China in Afrika versterkt. Westerse landen zijn zwaarder getroffen en verwacht wordt dat herstel langer zal duren dan het herstel van grote ontwikkelingslanden zoals China en India (United Nations, 2010: 43). Door de recessie in de VS daalde de AmerikaansAfrikaanse handel in 2009 met 39%. De Chinees-Afrikaanse handel bleek veel sterker en verstevigde haar koppositie (Bax, 2010).
We kunnen Sub-Sahara Afrika niet als één land zien. Het zijn 47 landen samen met grote economische, geografische, politieke en sociale verschillen (Broadman, 2006: 5). Ook uit het onderzoek van Geda en Meskel (2008: 264) waarin zij dertien Afrikaanse kleding exporteurs onderzochten, komt naar voren dat de impact van China in subSahara Afrika verschillend is per land. Zij pleiten dat de oorzaak van verschil bij de koloniale geschiedenis ligt en hoe weinig de bestemmingen van de Afrikaanse exporten zijn veranderd sindsdien. Volgens Moyo (2009: 120) staan er, ondanks de hoge groeicijfers in handel en in ‘Foreign Direct Investment’ (FDI) tussen China en Afrika, nog te veel Afrikaanse - 18 -
landen buiten spel. De vijf grootste olie - en mijnbouw exporterende landen samen (Angola, Sudan, Equatoriaal Guinea, Gabon en Mauritanië) omvatten negentig procent van Afrika`s exporten naar China (Moyo, 2009: 120).
Er zijn ook grote verschillen in aandeel van handel tussen de continenten. Een kwart van de Afrikaanse exporten is bestemd voor Azië, terwijl dit voor Azië maar 1,6 procent van hun importen bedraagt (Broadman, 2006: 3). Chinees-Afrikaanse handel bedraagt slechts 2 procent van het Chinese totaal maar is sterk aan het groeien: met 450% tussen 1990 en 2000 (Moyo, 2009: 120) en met 1068% tussen 2000 en 2009 van 10 miljard naar 106,8 miljard (Le, 2009: 8). Deze groei is voornamelijk te danken aan China`s vraag naar grondstoffen, vooral olie. Maar volgens Moyo (2009: 120) zijn er ook signalen van diversificatie en blijft de handel tussen China en Afrika niet alleen bestaan uit olie en mijnbouwproducten. Zo bestaan Chinese importen uit Burkina Faso bijna volledig uit katoen.
De vraag die opkomt, meteen ook het punt waar veel kritiek op wordt geuit, is of het Chinese handelsbeleid in Afrika verder gaat dan alleen de handel in grondstoffen. Of China daadwerkelijk een alternatief kan bieden op het tot nu toe niet succesvolle westerse Afrika beleid en niet een volgende neokolonialist van Afrika wordt (Dijk, 2007: 587). Volgens van Dijk (2007) zijn de Chinezen hoofdzakelijk in Afrika voor het zeker stellen van voldoende grondstoffen en het creëren van een afzetmarkt voor Chinese exportproducten (Dijk, 2007: 587). Ook vele Afrikaanse landen vrezen dat zij permanent een exporteur van basisproducten blijven wanneer zij zich vastleggen op handel met China. Maar volgens Moyo (2009, 121) gaat het om overleving en niet om perfectie. Wang (2007: 22) is van mening dat de handelsrelaties tussen China en subSahara Afrika met hun economische groei zullen toenemen en op meer gebaseerd zijn dan op grondstoffen alleen. Voor Jean-Claude Maswana (2009: 103) is het duidelijk dat langzamerhand de focus in Afrikaanse landen moet worden gelegd op het verwerken en bewerken van grondstoffen voordat ze geëxporteerd worden. Geda en Meskel (2008: 266) waarschuwen er voor dat Afrikaanse landen wel hun comparatieve voordelen moeten bouwen op producten waarnaar de vraag op lange termijn wereldwijd zal (blijven) groeien, zodat sub-Sahara Afrika daadwerkelijk kan profiteren. Volgens Jenkins en Edwards (2006: 215) zal de Chinese belangstelling - 19 -
naar producten met een hoge inkomenselasticiteit van de vraag sterk doen toenemen, mocht het land haar hoge groeicijfers behouden zoals verwacht. Dit gaat voornamelijk om voedsel als vlees, vis, fruit en drank.
Overspoelen van Afrikaanse markten met goedkope Chinese producten en de China-Afrika export concurrentie Een essentiële opdracht voor sub-Sahara Afrika is het concurreren met Chinese producten op de binnenlandse markt, op markten van buurlanden binnen het continent en op westerse markten (Dijk, 2007: 587). Goedkopere Chinese producten zouden lokale Afrikaanse markten kunnen overspoelen. Volgens Moyo (2009: 122) is de situatie onder het huidige westerse ontwikkelingsmodel echter uitzichtlozer dan wanneer Afrika haar handelsrelatie met China versterkt. Volgens haar heeft een economie, afhankelijk van ontwikkelingshulp, geen vooruitzichten. Onder een beleid van handel is er de mogelijkheid dat lokale ondernemingen niet mee kunnen concurreren, maar de kansen binnen een opbloeiende economie, waar gekocht en verkocht wordt, zijn volgens Moyo groter. Zelfs als corruptie blijft bestaan. Volgens Maswana (2009: 93) zouden juist deze goedkope Chinese producten tot aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika kunnen leiden. Hij baseert zijn conclusie op een onderzoek naar de vraag of er een verband bestaat tussen economische groei en export of import. Onderzoeken die zich leiden door mogelijke economische groei gedreven door export gaan ervan uit dat de buitenlandse vraag de hoeveelheid groei van output bepaalt via de export. Stijgt de export dan zal dit de specialisatie in exportproducten bevorderen wat leidt tot verbeterde vaardigheden en zo een stijging in de productiviteit (Maswana, 2009: 93). Onderzoekers die een verband leggen tussen economische groei en import beargumenteren dat via importen landen toegang krijgen tot technologische kennis. Er valt op deze manier te profiteren van onderzoek en ontwikkeling die in het buitenland heeft plaats gevonden en een land hoeft niet zelf te innoveren. Het kopiëren van een techniek is makkelijker en goedkoper (Maswana, 2009: 94). Voordeel is dat de Afrikaanse import vanuit China de afgelopen jaren is veranderd van voornamelijk schoenen en andere basis producten naar meer technologischere producten zoals elektronica en machines (Maswana, 2009: 93). Edward en Jenkins (2006: 217) vullen hierbij aan dat goedkope Chinese importen de Afrikaanse ruilvoet verbeteren. Maswana vindt in zijn onderzoek, waarin hij Chinese handel met Zuid-Afrika en Kenia toetst, dat sub-Sahara Afrika voordeel uit - 20 -
de handel met China kan halen via de hierboven beschreven importwijze. Voor export geleide economische groei vindt hij nauwelijks ondersteuning. Dit zou volgens Maswana kunnen komen doordat via export de productiviteit alleen verbetert in aanwezigheid van een leerproces en een groei van toegevoegde waarde, die in subSahara Afrika mogelijk niet aanwezig zijn doordat deze economieën zich focussen op de export van grondstoffen (Maswana, 2009: 93). Ook haalt Maswana (2009: 102) uit zijn onderzoek dat het importeren van Chinese halffabricaten door Afrikaanse landen de productiviteit vergroot doordat het lokale bedrijven toegang biedt tot goedkope kapitaal goederen die lokaal niet te verkrijgen zijn. Dit leidt tot efficiëntie. Dus volgens Maswana kan China een belangrijke motor van aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika zijn via haar export van halffabricaten naar Afrika. Hij erkent echter dat zijn studie slechts beperkte en voorlopige resultaten geeft en dat de literatuur die beschikbaar is nog in een beginstadium zit (Maswana, 2009: 103).
Broadman (2006: 3) beargumenteert dat Chinese bedrijven naast de binnenlandse verkoop in sub-Sahara Afrika ook de exporten van Afrikaanse bedrijven vervangen. Volgens Jenkins en Edward (2006: 218) zijn de exporten van China en sub-Sahara Afrika echter verschillend van samenstelling. Dit kan komen doordat China meer gespecialiseerd is in arbeidsintensieve producten en Afrika meer in bodemintensieve producten Er zijn echter ook overlappende sectoren. Broadman (2006: 3) erkent dat de onderlinge concurrentie voornamelijk plaatsvindt in de textiel industrie. Ook Karin Foerstel (2008: 14) beargumenteert dat vooral de Afrikaanse kleding industrie zwaar te lijden heeft onder de goedkope Chinese textiel importen die soms minder kosten dan de grondstoffen. Het gaat om overschotten van kleding, bedoeld voor de Amerikaanse markt, die op de Afrikaanse markt gedumpt worden. Volgens een onderzoek van Geda en Meskel (2008) naar de Chinese concurrentie voor dertien Afrikaanse kleding exporteurs tussen 1995 en 2005, verving China de eerste vijf jaar de Afrikaanse kleding exporten. De laatste jaren is er echter een complementair effect waar te nemen, waarin de Afrikaanse exporten de Chinese exporten aanvullen. Dit zou kunnen betekenen dat, net zoals Maswana stelt, in Afrika via importen uit China de kapitaalgoederen en vaardigheden en technologie toenemen (Geda et al, 2008: 263). Ook Jenkins en Edwards (2008: 215) beschrijven in hun paper het tegenstrijdige effect van importen uit China. Aan de ene kant concurreren ze met de lokale productie, maar aan de andere kant levert het voordelen op (lagere prijzen, groter aanbod) voor - 21 -
consumenten in sub-Sahara Afrika. Zij concluderen dat een verhoogde import uit China lokale werkgelegenheid slechts gematigd schaadt omdat het voornamelijk importen uit andere gebieden vervangt. Ook denken zij dat in de toekomst, door groeiende Chinese technologische vaardigheden en de toename van het inkomen, de comparatieve voordelen van China naar andere sectoren zullen verplaatsen dan de sectoren waar de voordelen van sub-Sahara Afrika liggen. Ondernemers in sub-Sahara Afrika zullen dan nauwelijks last van Chinese importen ondervinden, deze zullen slechts concurreren met ondernemers in het meer ontwikkelde Zuid-Afrika (Jenkins et al, 2006: 216). Dus kort samengevat zullen (goedkope) Chinese producten de lokale Afrikaanse kennis, de technieken en het aanbod aanvullen. Dit zou kunnen leiden tot aanhoudende economische groei en hoeft niet te betekenen dat slechts de lokale Afrikaanse bedrijfjes zullen worden weggeconcurreerd.
Grondstofbooms Volgens Van Dijk (2007: 585) en Jenkins en Edwards (2006: 217) stimuleert China economische groei in sub-Sahara Afrika via hogere grondstofprijzen. De hoge cijfers van groei in China vergroten de wereldwijde vraag naar grondstoffen en zorgen zodoende voor een hogere prijs voor grondstoffen, vooral voor de Afrikaanse grondstoffen als olie en delfstoffen. Tussen 1999 en 2004 verbeterde de Afrikaanse ruilvoet met dertig procent door hogere grondstofprijzen (Jenkins et al, 2006: 217). Deze prijzen zijn echter erg fluctuerend, een probleem wanneer exporten onvoldoende gediversifieerd zijn. Geda en Meskel (2008: 265-266) zien hier een groot probleem voor sub-Sahara Afrika. Ongeveer zeventig procent van de export opbrengsten (van Afrikaanse landen met data bij UNCTAD) komen van slechts drie hoofdproducten, voornamelijk grondstoffen. Een niet gediversifieerde export heeft negatieve gevolgen voor de stabiliteit van het inkomen uit de exporten, verslechtering van de ruilvoet en een daling van de absolute vraag en aanbod. De vraag die opkomt, is wat er met Afrika gebeurt als de vraagboom vanuit China stopt. Uit het verleden blijkt dat Afrika na een vraagboom er slechter aan toe is dan voorheen. Volgens Geda en Meskel (2008: 265) is het dus van een groot belang dat handelsovereenkomsten met China voor een langdurige tijd gesloten worden en zij stellen lokale partnerschappen en wederzijdse verbindingen binnen het productieproces voor. Dit kan gebeuren via joint-ventures. De Afrikaanse landen zélf moeten de voorwaarden stellen. - 22 -
3.3. FDI
3.3.1 Chinese FDI Ook wat betreft FDI groeien de Zuid-Zuid relaties. Voornamelijk investeerders uit Zuid-Oost Azië (waaronder China) worden steeds actiever binnen Afrika (Odenthal, 2001: 17). Zowel de Chinese particuliere als publieke FDI stijgt enorm in sub-Sahara Afrika (Broadman, 2006: 2). De totale Chinese FDI tussen 2000 en 2005 bedroeg 30 miljard Amerikaanse dollars, halverwege 2007 was dit al gestegen naar 100 miljard (Moyo, 2009: 105). Er zijn drie Chinese staatsbanken (Exim Bank, China Ontwikkelingsbank en de Agrarische Chinese Ontwikkelingsbank) die als taak hebben om exporten en investeringen in Afrika te promoten via leningen gefinancierd met obligaties (Wang, 2007: 14). Zij financieren Chinese investeringen in sub-Sahara Afrika, Chinese aannemers en de Chinese export van machines en apparatuur naar sub-Sahara Afrika. Het gaat hier voor een groot deel niet om ontwikkelingshulp maar om directe investeringen (Brautigam, 2009: 182).
3.2.2. Wat betekent dit voor sub-Sahara Afrika?
FDI als mogelijkheid voor economische groei Wegens lage arbeids- en productiekosten trekken arme landen Foreign Direct Investment (FDI) vanuit rijkere landen aan. Zoals eerder genoemd is dit in sub-Sahara Afrika niet het geval (Moyo, 2009: 99). Redenen zijn de slechte kwaliteit van infrastructuur die de totale productiekosten sterk verhogen, de aanwezige corruptie en de enorme bureaucratie (Moyo, 2009: 100). Als je alleen naar arbeidsloon zou kijken, zou de Afrikaanse industrie die van Azië moeten domineren. Dus het feit dat Afrikanen laaggeschoold zijn, is niet het probleem. Volgens Moyo (2009: 121) en Wang (2007: 20) is het grootte probleem dat een gebrek aan infrastructuur Afrika`s productiviteit en concurrerend vermogen schaadt.
- 23 -
Wegen, rivieren en bruggen zijn onbegaanbaar, elektriciteit is onbetrouwbaar en de telecommunicatie onregelmatig (Moyo: 2009, 121). Volgens beiden zou een betere infrastructuur Afrika`s kans op handel in producten met een hogere waarde vergroten en is een degelijke infrastructuur cruciaal voor aanhoudende economische groei. SubSahara Afrika beschikt niet over voldoende kennis en financiële middelen om haar infrastructuur te kunnen verbeteren en huidige donors besteden hier slechts een klein percentage aan (Wang, 2007: 20). China is wel actief op de erg risicovolle Afrikaanse infrastructuur markt. Volgens Wang (2007: 21) is het in hun voordeel dat Chinese bouwbedrijven ervaring hebben met het verbeteren van de Chinese infrastructuur, hun techniek minder kapitaal intensief is en hun arbeids- en materiaalkosten lager liggen dan bij hun Westerse concurrenten.
De Chinese FDI in sub-Sahara Afrika wordt voornamelijk geïnvesteerd in de olie - en mijnbouw sector (Jenkins et al, 2006: 222). Maar de FDI instroom groeit, ook in andere sectoren waaronder investeringen in de kledingsector, voedselverwerking en drank, retail ventures, elektronische apparatuur, visserijen en vis kwekerijen, onroerend goed, transport, toerisme, telecommunicatie, enzovoort (Broadman, 2006: 2). Broadman (2006) argumenteert wederom dat het om veel meer gaat dan grondstoffen alleen. Ook Moyo ziet naast de hoge concentratie van Chinese FDI naar grondstof rijke landen afgelopen paar jaar een diversificatie naar andere sectoren (Moyo, 2009: 106). Odenthal (2001: 18) schrijft in zijn working paper zelfs dat van de traditionele landen het grootste deel van de FDI nog steeds naar grondstof gerelateerde projecten gaat en dat de stijging in de diversificatie van FDI in subSahara juist voortkomt uit de FDI activiteiten van de nieuwe deelnemers. Jenkins en Edwards (2006: 222) benadrukken echter dat de Chinese FDI, net als de handel, zich concentreert rondom de delfstofwinnende activiteiten.
Karin Foerstel beschrijft in haar artikel (2008: 20) dat het Westen, onder druk van de groeiende aanwezigheid van China in sub-Sahara Afrika, haar (overheid) investeringen in Afrika de komende jaren zal verhogen. Voorheen hebben de ontwikkelde landen sub-Sahara Afrika nooit als een mogelijke zakenpartner gezien. Groeiende aandacht van het Oosten en het Westen brengt hier mogelijk verandering in en trekt nieuwe investeerders aan. Afrika zou van beiden kunnen profiteren.
- 24 -
3.2.3. De kritiek op Chinese FDI
Gebrek aan morele verantwoordelijkheid en verantwoordelijkheid aan milieu? Internationale Westerse instanties zoals de Wereldbank, het IMF en de Europese Investeringsbank klagen dat China hun beleid ondermijnt, nu zij niet meer de enige actief zijn in Afrika. De vraag is of dit nadelig is voor Afrika of dat deze extra concurrentie juist positief kan uitpakken. Het grootste deel van het commentaar is gericht op het feit dat China een lager criterium hanteert wat betreft milieu en (westers) moraal en dat dit kan zorgen voor lagere kredietstandaarden (Dijk, 2007: 586). Volgens Moyo (2009: 107) is het niet toevallig dat de meeste kritiek op de groeiende Chinese aanwezigheid in sub-Sahara Afrika komt van diegenen die voorheen de meeste invloed in Afrika hadden: de oude kolonisatoren die volgens de ‘Washington Consensus’ en uit schuldgevoel handelen. De Europese Investeringsbank (EIB) verontrust zich over de lage sociale- en milieu voorwaarden die Chinese leners stellen. Chinese banken stellen minder eisen en zouden het Europese beleid ondermijnen door op deze manier veel projecten aan te trekken (Moyo, 2009: 107). Volgens Foerstel (2008: 20) stimuleert China, doordat de Chinezen geen eisen stellen aan hun kredieten en geen probleem hebben om smeergeld te betalen, de corruptie in sub-Sahara Afrika. China verschaft ook steun aan corrupte regeringen die van het westen geen steun krijgen, bijvoorbeeld aan Mugabe zijn regime in Zimbabwe (Dijk, 2007: 586). Volgens Moyo (2009: 108) is dit in het Westen echter niet anders. Zowel de VS als Groot-Brittannië onderhouden hun politieke banden met Zimbabwe en zij gaven in 2006 nog gezamenlijk ontwikkelingshulp van 300 miljoen dollar aan Zimbabwe.
China brengt haar eigen werknemers naar sub-Sahara Afrika? Een ander punt van kritiek gaat over de vele Chinese arbeiders werkzaam in subSahara Afrika. Dit gaat ten koste van de gecreëerde werkgelegenheid voor Afrikanen, en zo ook ten koste van kennisoverdracht (Dijk, 2007: 586). Volgens Brautigam (2009: 154) is het waar dat bij Chinese projecten in sub-Sahara Afrika meer werknemers worden aangenomen van eigen nationaliteit dan bij de projecten van welk ander land dan ook. Maar volgens haar is het niet zo dat China haar beleid is om veel arbeid te exporteren en geen Afrikaanse werknemers aan te nemen. De verhouding
- 25 -
van Chinese werknemers versus lokale werknemers verschilt enorm per project afhankelijk van hoe lang een bedrijf al actief is in Afrika, of er ook voldoende geschoold personeel te vinden is en afhankelijk van de lokale werkvergunningen. Redenen waarom bedrijven voor Chinese arbeiders kiezen is naast het gebrek aan lokale opgeleiden de druk om projecten snel af te ronden en daarbij de hogere efficiëntie en productiviteit van Chinese arbeiders, gemak van communicatie en de harde werkmentaliteit van Chinezen (Brautigam 2009: 156). Gemiddeld genomen hebben arbeiders in Afrika een lagere output dan Chinese of andere Aziatische arbeiders (Brautigam, 2009: 227). Toch beschrijft Brautigam (2009: 229) in een onderzoek van de Wereld Bank uit 2005 naar een kleine sample van Chinese export bedrijven in Afrika dat er gemiddeld voor 80 procent lokale arbeiders werden aangenomen en slechts 20 procent aan Aziatische werknemers. Ook zijn er zorgen over de lage Chinese veiligheidsstandaards met betrekking tot gevaarlijke banen zoals in de mijnbouw. Volgens Moyo (2009: 111) is dit niet de verantwoordelijkheid van China maar zouden Afrikaanse overheden moeten ingrijpen. Ook Brautigam (2009: 1587) beaamt dat de Afrikaanse overheden zelf degene zijn die de Chinese arbeid in hun landen controleren. Zo zouden zij een minimale deelname van lokale arbeiders en minimale arbeidsvoorwaarden bij de wet kunnen vastleggen. In verschillende sub-Sahara Afrikaanse landen is dit al gebeurd (Moyo, 2009: 111). In Zambia zijn Chinese werkvergunningen zo duur dat het twintig keer goedkoper is om een Zambiaan aan te nemen en in Angola moet minimaal 70 procent van de werknemers Angolees zijn (Brautigam, 2009: 157). Pannell (2008: 728) benadrukt het wederzijdse belang van eerder genoemde joint-ventures. Op deze manier kan zowel de lokale als de Chinese bevolking profiteren van China`s aanwezigheid in sub-Sahara Afrika, en ook de politieke steun kan zo worden verbreed.
3.4. Leidt de Chinese strategie daadwerkelijk tot aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika?
De landen in sub-Sahara Afrika waarin China het meest actief aanwezig is zijn Angola, Sudan, Zuid-Afrika, Nigeria en Equatorial Guinea (Zafar, 2007: 14). Als we
- 26 -
Source: Gapminder World (www.bit.ly/9ErbH5)
het BBP per capita van deze landen bekijken in bovenstaande grafiek kunnen we zien dat er vanaf 1995 er sprake is van lichte aanhoudende economische groei. Of dit geheel ten gevolge is van China`s aanwezigheid in deze landen is moeilijk te zeggen. Opvallend is wel dat China sinds 1995 actief is binnen de oliesectoren van Angola, Sudan en Nigeria (Van Dijk, 2009: 10). Ook bevestigt Van Dijk (2009: 10) dat in Afrika de economische groei tussen 2000 en 2009 is gestegen en dat er verwacht wordt dat, vooral in de grondstof exporterende Afrikaanse landen, deze groei zal aanhouden.
- 27 -
4. Conclusie
Wat duidelijk uit de bestudeerde literatuur en onderzoeken naar voren komt, is dat China`s beleid in sub-Sahara Afrika verschilt van het tot nu toe gevoerde westerse beleid. Belangrijk hierbij is dat China, als land in ontwikkeling, een andere achtergrond met zich meebrengt dan het Westen, als oud-kolonisator. Of China`s opkomende aanwezigheid in sub-Sahara Afrika daadwerkelijk kan bijdragen aan aanhoudende economische groei binnen het continent zijn de meningen verdeeld. China`s toenemende en noodzakelijke betrokkenheid met sub-Sahara Afrika zorgt in ieder geval voor nieuwe mogelijkheden. Daarnaast is er de afgelopen vijftien jaar, de periode waarin China`s invloed in sub-Sahara Afrika groeide, een stijging van het BBP per capita waar te nemen van China`s vijf grootste (handels)partners in subSahara Afrika.
Over het algemeen kan worden gesteld dat China`s strategie in sub-Sahara Afrika gebaseerd is op handel, investeringen en ontwikkelingshulp samen als één beleid. In het Westen ligt de focus meer op ontwikkelingshulp en is dit beleid niet geïntegreerd met het westerse handels- en FDI beleid. Zo werkt het westerse handelsbeleid zelfs eerder de economische groei in sub-Sahara Afrika tegen. Ook wordt de Chinese ontwikkelingshulp geboden vanuit een meer commercieel oogpunt. Positief hieraan is dat deze vorm van ontwikkelingshulp, over het algemeen geïnvesteerd in infrastructuur en onderwijs, daadwerkelijk kan bijdragen aan economische groei, in tegenstelling tot armoede verlichtende hulp zoals noodhulp.
Om daadwerkelijk aanhoudende economische groei te realiseren kan Sub-Sahara Afrika niet slechts afhankelijk blijven van ontwikkelingshulp of van het Westen. Belangrijk is dat China niet slechts de westerse aanwezigheid vervangt, maar of zij het westerse beleid kunnen aanvullen met alternatieven. Een dergelijk alternatief is er te vinden op het gebied van handel. Westerse markten weren Afrikaanse landbouwproducten terwijl China juist opzoek is naar het veilig stellen van haar toegang tot de Afrikaanse grondstoffen en landbouwproducten. Hierbij zal China moeten investeren in de infrastructuur, technische apparatuur en
- 28 -
kennisoverdracht zodat sub-Sahara Afrika daadwerkelijk kan profiteren en economische vooruitgang op lange termijn kan bewerkstelligen. Niet alleen investeringen, maar ook Chinese exporten naar sub-Sahara Afrika kunnen deze benodigdheden leveren. Het scenario dat goedkope Chinese export producten de lokale markten in sub-Sahara Afrika zullen overspoelen, lijkt zich te beperken tot de textielindustrie. Naarmate ook China zich verder ontwikkelt zullen China en subSahara Afrika hun comparatieve voordelen in andere sectoren ontwikkelen en elkaar eerder aanvullen dan in de weg zitten.
Zowel voor China als voor het Westen geldt dat zij meer naar lokale Afrikaanse deskundigen en beleidsmedewerkers zouden moeten luisteren. Duidelijk is dat een beleid om sub-Sahara Afrika te vormen naar westers model niet heeft gewerkt. SubSahara Afrika moet haar eigen model kunnen vormen, mogelijk met hulp van buitenaf, zoals vanuit het Westen en China. Wat dat betreft is het positieve aan het Chinese beleid dat zij zich niet bemoeien met politieke en ideologische kwesties. Nadelig is dat hierdoor ook problemen als corruptie, milieu degradatie en arbeidsvoorwaarden niet worden aangepakt. Echter ook dit blijft de verantwoordelijkheid van sub-Sahara Afrikaanse landen zelf.
Tot slot levert China in sub-Sahara Afrika een belangrijke bijdrage aan het te kort aan besparingen en financieel kapitaal. Tot nu toe hebben westerse bedrijven en organisaties erg weinig geïnvesteerd in Afrika. Cruciaal voor economische groei is dat de infrastructuur in sub-Sahara Afrika verbetert. Hiervoor zijn financiële middelen nodig. Hopelijk trekken Chinese investeringen werkelijk meer westerse investeringen aan en leggen zij de basis voor aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika.
China kan mogelijk bijdragen aan aanhoudende economische groei in sub-Sahara Afrika. Of China`s aanwezigheid daadwerkelijk leidt tot aanhoudende economische groei, hangt af van hoe lokale regeringen in sub-Sahara Afrika deze nieuwe mogelijkheden benutten en hierop inspelen en of zij hun bevolking weten te beschermen tegen lage arbeidsvoorwaarden, te veel Chinese arbeiders en milieudegradatie.
- 29 -
Resources Bax, P. 2010, ‘Chinese handelaren weten wat Afrika wil’, NRC Handelsblad, 28 mei, p. 13. Broadman, H.G. 2006, Africa’s silk road, China and India’s new economic frontier, World Bank, Washington. Brautigam, D. 2009, The Dragon’s Gift: The Real Story of China in Africa, Oxford University Press, New York. Collier, P. & Gunning, J.W. 1999, Why Has Africa Grown Sloly?, The Journal of Economic Perspectives, vol. 13, no. 3, pp. 3-22, American Economic Association Collier, P. 2008, The Bottom Billion: Why The Poorest Countries Are Failing and What Can Be Done About It, Oxford University Press, New York Delayen, C. 2007, The Common Agricultural Policy: A Brief Introduction, Institute for Agriculture and Trade Policy: the Global Dialogue Meeting, May, Washington D.C. Dijk van, M.P. 2007, China`s aanwezigheid in Afrika, Economisch-statistische berichten: algemeen weekblad voor handel, nijverheid, financiën en verkeer, vol. 92, no. 4519, pp. 584-587. Dijk van, M.P. 2009, The New Presence of China in Africa, Amsterdam University Press, Amsterdam. Foerstel, K. 2008, China in Africa: Is China Gaining Control Of Africa’s Resources?, CQ Global Researcher, vol. 2, no. 1, pp. 1-26, januari 2010, CQ Press. Gapminder World webpage, www.gapminder.org, grafiek hoofdstuk 1: www.bit.ly/9K9ff0, grafiek hoofdstuk 3.4: www.bit.ly/9ErbH5 Geda, A. & Meskel, A.G. 2008, China and India’s Growth Surge: Is it a curse or blessing for Africa? The Case of Manufactured Exports, African Development Review, vol. 20, no. 2, pp. 247-272. Hjertholm, P. & White, H. 2000, Survey of Foreign Aid: History, Trends and Allocation, Foreign Aid and Development Conference: Lessons of Experience and Directions for the Future, Development Economics Research Group (DERG), Copenhagen University, October, 1998. Jenkins, R. & Edwards, C. 2006, The economic impacts of China and India on subSaharan Africa: Trends and prospects, Journal of Asian Economics, vol. 17, pp. 207– 225. Lardy, N.R. 2005, Exchange Rate and Monetary Policy in China, Cato Journal, vol. 25, no. 1, pp. 41-47.
- 30 -
Le, W. 2009, ‘Sino-African trade has broader prospects’, China Daily, 2 november, p. 8,
. Maswana, J. 2009, Can China Trigger Economic Growth in Africa?, The Chinese Economy, vol. 42, no. 2, March–April 2009, pp. 91–105. Meijerink, G., Roza, P. & Berkum van, S. 2008, Agrarische handel van België met ontwikkelingslanden, Toets op duurzaamheid: rapport 057, LEI Wageningen UR, Den Haag. Moyo, D. 2009, Dead Aid: Why Aid is Not Working and How There is another Way for Africa, Pinguin Books, Londen. Odenthal, L. 2001, FDI in Sub-Saharan Africa, OECD Workingpaper. Research programme on: Integration and Co-operation in Sub-Saharan Africa, March, no. 173. Pannell, C.W. 2008, China’s Economic and Political Penetration in Africa, Eurasian Geography and Economics, Bellwether Publishing, vol. 49, no. 6, pp. 706–730. Perkins, D.H., Radelet, S. & Lindauer, D.L. 2006, Economics of Development, W.W. Norton & Company, New York, Sixth Edition. Sachs, J.D. 2005, The End of Poverty: Economic Possibilities for Our Time, Pinguin Books, Londen. United Nations 2010, South-South Cooperation: Africa and the New Forms of Development Partnership, Economic Development in Africa Report, Genève. Wang, J.Y. 2007, What Drives China’s Growing Role in Africa?, IMF Working Paper: African Department, October, no. 07/211. Zafar, A. 2007, The Growing Relationship Between China and Sub-Saharan Africa: Macroeconomic, Trade, Investment, and Aid Links, The World Bank Research Observer Advance Access, April, Oxford University Press.
- 31 -