Jan Melgerd (1871-1943), smid, brandweerman, geschiedschrijver door Ton van Oosterom
B
ij toeval kreeg ik een aantal papieren in handen uit de nalatenschap van Jan Melgerd. Deze had vele jaren een smederij annex rijwielzaak in het dorp Velsen, totdat hij in 1939 naar Beverwijk verhuisde. Melgerd komt uit deze gegevens naar voren als een man met een brede belangstelling, niet alleen voor familiezaken maar ook voor wat er in zijn dorp en in de wereld om hem heen gebeurde. Daarbij was het bijzondere, dat hij klaarblijkelijk de behoefte voelde om veel van die gebeurtenissen ook vast te leggen. Zo is er bij die papieren een boeiend geschreven verslag van de vele jaren dat hij actief was in de Velsense brandweer. Hij beschrijft daarin een periode die een halve eeuw brandweerhistorie behelst, tussen 1882 en 1931. Ook trof ik een soort dagboek aan, beginnend in 1927 en doorlopend tot in de eerste oorlogsjaren. Tenslotte was er een plakboek bij met krantenknipsels, met name uit de jaren dertig en het begin van de jaren veertig. Voor deze bijdrage werd vooral gebruik gemaakt van het dagboek en van de brandweerherinneringen. En omdat in dit dagboek ook de lotgevallen van de smederij vastgelegd zijn, zal daarmee begonnen worden. Maar niet, dan nadat eerst de persoon van Jan Melgerd en zijn familie nader beschreven worden, voor zover thans bekend.
Gegevens omtrent Johannes (Jan) Melgerd en zijn familie Zelf gaf hij, toen zijn bedrijf in 1939 werd onteigend voor de vergroting van de ponthavens en de aanleg van een nieuw pontplein, in een interview voor de IJmuider Courant aan dat hij stamde uit een geslacht waarin het smidsvak al sinds 1758 van vader op zoon overging. Ook zijn vader Johannes (1838-1887) was al smid in Velsen, evenals zijn grootvader. Deze, eveneens Johannes (1802-1848) geheten, was in 1835 getrouwd met Helena de Landmeter (1805-1873). Beiden waren te Velsen geboren. Helena was een dochter van Leyn
De familie Melgerd, v.l.n.r.: Pieternella Melgerd-Melsert, Johannes (Jan) Melgerd, Suzanna Melgerd, Suzanna Melgerd-van den Heuvel, Adriaan Melgerd, Agatha Melgerd-Houtgraaf, Helena Melgerd, Willem Melgerd en diens zoon Jan. De foto is mogelijk gemaakt ter gelegenheid van het vertrek in augustus 1908 van Willem en zijn gezin naar Java.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
63
de Landmeter en Maria Ditmar. Leyn was geboren in Oost-Capelle en van beroep sergeant in het leger. Leyn en Maria trouwden in 1806, in het jaar na de geboorte van dochter Helena. Helena’s moeder Maria Ditmar was een Velsense, hier geboren op 25 februari 1786. En van Maria’s vader Johannes Ditmar weten wij dat hij, afkomstig uit Bennebroek en op 23 mei 1779 te Velsen getrouwd met Adriana van Brakel, hier in Velsen smid werd. Nu staat er op de bekend geworden ‘kaart van de brandmeester’ uit het dorp Velsen, getekend in 1760 door de toenmalige brandmeester en bedoeld om de bij brand in het dorp benodigde lengte van de slangen te berekenen, slechts één smederij aangegeven. En dat is de smederij die later in bezit is van onze hoofdpersoon Jan Melgerd. De vraag rijst dan of er, voorafgaande aan de Melgerds, toch andere eigenaars zijn geweest. Een duidelijk antwoord hierop is er voorlopig niet. Grootvader Johannes Melgerd, geboren in 1802, zou al in 1848 overlijden. Op de gezinskaart in het gemeentelijk archief staat Helena reeds als weduwe en als hoofd van het gezin te boek, met als beroep ‘smidse’. Als ‘huizing’ staat genoteerd ‘284’. De huizen werden in die tijd doorgenummerd. Jans vader, geboren te Velsen en woonachtig bij zijn ouders in de smidswoning, was in 1877 getrouwd met Suzanna van den Heuvel (1842-1910). In de trouwacte draagt Suzanna de naam Van den Heuvel van haar moeder, daar de vader onbekend was. Suzanna werd in december 1875 als huishoudster in de gemeente Velsen en op het adres van de smederij ingeschreven als ongehuwd en afkomstig uit Noordwijk. Gelijktijdig met haar werd de op 7 april 1871 te Noordwijk-binnen geboren Johannes Melgerd te Velsen vanuit Noordwijk ingeschreven. Misschien hield haar komst als huishoudster naar Velsen verband met het feit dat Helena de Landmeter in 1873 overleden was, na haar man 25 jaar overleefd te hebben. Indien het jaar 1877 van de trouwacte juist is en Johannes haar zoon is, zou Suzanna al in 1871 te Noordwijk een kind gekregen hebben. Of Johannes Melgerd (1838-1887) de biologische vader daarvan was, wordt niet duidelijk. De in 1871 te Noordwijk geboren Johannes werd bij het huwelijk in 1877 geëcht. Beide echtelieden waren toen al wat ouder: de man 39 en de vrouw 35 jaar. In datzelfde jaar 1877 werd in het huwelijk van Suzanna en Johannes zoon Willem geboren, later nog gevolgd door Adrianus Johannes (1879), Helena Anna Suzanna (1882), Suzanna Hendrika (1883) en als laatste Johan Andries in 1886.
De kaart van de brandmeester.
Jan kwam net als zijn vader in het smidsvak, evenals zijn jongere broer Willem. Hij was 30 jaar oud toen hij in 1901 trouwde met Pieternella Melsert, geboren op 5 december 1865 te Den Haag. Op 1 december 1902 werd te Velsen hun dochter Johanna geboren. Zij zou later onderwijzeres in Velsen worden en in 1927 trouwen met Arie Groeneveld.
v.l.n.r.: Willem Melgerd, Dirk Stapper, Jan Melgerd, de linkerfoto is van rond 1890, de rechterfoto van 1900.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
64
Fanfare Euterpe
Vier jaar na Johanna werd in 1906 zoon Willem geboren. Willem, eveneens als smid opgeleid, zou in 1933 trouwen met Jans Bosman, ook uit Velsen. Haar ouders woonden aan de Zeeweg. Willem vertrok in 1937 naar Zuid-Afrika, waar hij werk vond in de techniek. Op 15 maart 1912 kwam Pieternella te overlijden. Op 26 juli van dat jaar werd Pieternella’s jongere zuster Cornelia Christina vanuit Den Haag in Velsen ingeschreven op het adres van haar zwager, mogelijk om bij te springen in het nog jonge gezin van haar overleden zuster. Maar twee jaar later, in 1914, hertrouwde de weduwnaar met Antje van Huis. Antje was op 5 december 1882 te Bennebroek geboren en woonde te Haarlemmermeer. Op 27 oktober 1914 werd zij te Velsen ingeschreven. Cornelia Christina Melsert vertrok toen naar de familie C. J. van Heijst, te Velsen. Jan Melgerd speelde al vroeg een rol in het dorpsleven. Zo maakte hij reeds in de jaren negentig van de 19e eeuw deel uit van het bestuur van het Velsense fanfarecorps Euterpe, samen met zijn broer Willem en andere bekende dorpsbewoners, zoals zijn buurman, de zadelmaker Sigling en ook loodgieter Bonarius. En toen op 9 maart 1940 op Westerveld de crematie plaatsvond van notaris Gerrit Daniël Boerlage, stond in het krantenverslag bij de vele, veelal vooraanstaande belangstellenden ook J. Melgerd vermeld, als oud-secretaris van het Burgerlijk Armbestuur. Zijn rol in de brandweer van Velsen komt later nog uitvoerig aan de orde. De smederij van de familie Melgerd, met daarbij ook het woonhuis, stond aan de Rijksstraatweg nr. 1 (de latere Meervlietstraat), nabij en ongeveer tegenover het Wilhelminapleintje, later bekend als ‘het pleintje van Bresser’, zo genoemd naar het daar aanwezige schildersbedrijf van deze familie, gevestigd in het voormalige schoutshuis. Helaas bevond de smederij zich echter ook nabij de pontveren. Helaas, want in 1939 zou de noodzakelijke uitbreiding van de ponthavens de ondergang via onteigening van Jan’s bedrijf betekenen. Hoog op de gevel van de smederij stonden de jaartallen 1758-1910 aangegeven. In dat jaar 1910 heeft er een verbouwing plaatsgevonden. Die hield waarschijnlijk verband met de vestiging rond die tijd, in een deel van het gebouw, van een rijwielhandel. Onder de naam Euterpe bouwde Melgerd ook zelf fietsen. Tevens was hij importeur en agent van ‘Royal Enfield’ rijwielen. Voor deze nieuwe activiteiten werd de smederij meer naar achteren verplaatst. Er zijn ook enkele foto’s bekend van voor deze verbouwing. Op een daarvan is een straattafereel afgebeeld. Links staat de smederij, rechts is het eerder genoemde pleintje te zien. De gevel van de smederij is hier duidelijk anders dan op latere foto’s. Tegen de gevel staan losse wagenwielen. De personen geheel links zijn te herkennen als Jan Melgerd en zijn (veel kleinere) broer Willem. Bekend is dat deze Willem, die in 1877 geboren was, trouwde met Agatha Houtgraaf, een zuster van Daatje Houtgraaf die op Waterland fijnstrijkster was. Na de geboorte in 1902 van hun zoon Jan Willem Adriaan is Willem met zijn gezin in augustus 1908 naar Ned. Oost-Indië vertrokken. Twee jaar later zou zijn moeder komen te overlijden. In datzelfde jaar 1910 vond er in Hotel De Prins op
De Meervlietstraat met links de smederij vóór de verbouwing. De personen geheel links zijn te herkennen als Jan Melgerd en zijn broer Willem.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
65
Een advertentie in de IJmuider Courant uit 1922
29 juli ten overstaan van notaris G.D. Boerlage een vrijwillige openbare verkoping plaats van een woon- en winkelhuis waarin sinds vele jaren is uitgeoefend een welbeklante smederij met een aan de achterzijde voor weinige jaren bijgebouwde woning. Deze verkoping hield verband met het overlijden van Suzanna Melgerd-van den Heuvel. In de advertentie werd vermeld eigendom van de erven Melgerd. Het bezit is bij deze verkoping kennelijk voor de familie behouden gebleven, waarbij Jan de firma heeft voortgezet. Op foto’s zien we Jan Melgerd als een forse man, in het dorp duidelijk een man van betekenis. Zijn veelzijdige interesse blijkt, behalve uit zijn rol in het openbare leven, ook nog op een andere, verrassende manier. Zoals eerder al vermeld, bevond zich in de door hem nagelaten papieren een soort dagboek. Na zijn dood is dit kennelijk door zijn weduwe en na haar door dochter Johanna en vervolgens weer door kleindochter Pieternel (roepnaam Nel, 1928-2000) zorgvuldig bewaard. Alles wat hij belangrijk of interessant genoeg vond om vast te leggen noteerde hij hierin met vermelding van datum, maand en jaar en in een keurig handschrift. Deze notities beginnen -voor zover ze mij in handen kwamen- in 1927 en lopen, met een onderbreking gedurende de jaren 1941 en 1942, door tot ze eindigen in de eerste dagen van december 1942, een klein jaar voor zijn dood dus. Het ‘dagboek’ maakt echter de indruk in een aaneengesloten periode na 1939 te zijn opgeschreven vanuit eerdere notities, bv. uit agenda’s. Mogelijk heeft hij dit gedaan na de beëindiging van zijn bedrijf in
De verbouwing van de smederij in 1910. Foto: NHA.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
66
1939. Het ruim 60 pagina’s tellende geschrift biedt een belangwekkende verzameling van kleine en grote gebeurtenissen uit de familie, de smederij, het dorp en wat hij verder las of hoorde. In het kader van deze bijdrage moet volstaan worden met de volgende illustratieve greep eruit, overgenomen in de oorspronkelijke spelling. Training van het voetbalelftal van Uruguay in Velserbeek, 1928
11 Juni 1928: Na de Olympische Spelen te Amsterdam vertrokken na den laatsten wedstrijd de voetballers van Uruguay naar Parijs. Zij waren gelogeerd in Hotel Velserbeek. Wedstrijd Uruguay-Argentinië 2-1. 24 April 1932 overleden mevr. van Gameren, 62 jaar. 25 Mei 1932: Om half een wordt onder groote belangstelling van Ingenieurs der R.W. de Afsluitdijk aan de Zuiderzeewerken gesloten. 10 Augustus 1934: Vrijdag n.m. 3.15 uur. Aan de N.zijde middenveer: Het vaartuig voer af van den wal terwijl de klep nog niet was opgehaald. Er bevond zich juist op het oogenblik van afvaren nog een Auto van den heer Heijneman, Overtoom te Amsterdam, op den klep en kon het dek van het vaartuig niet meer bereiken. De Heer Heijneman wist nog bijtijds uit de Auto te springen, maar tegelijk stort het voertuig van den klep en te water. In de Auto bevonden zich nog 5 personen, waarvan Mevrouw Heijneman, haar zoon en een passagier, na geheel onder water verdwenen te zijn geweest zich weten te redden. De dochter en een andere Dame, 25 en 32 jaar oud, zijn echter hierbij omgekomen. Veele reddingspogingen werden beproefd, waarbij de Heeren Janus Vermeer en Gebr. van Heijst zich moedig te water begaven, maar alles was tevergeefs, de deuren van de auto konden niet worden opengemaakt. Met behulp van de bok van het Stoompontveer is de Auto op de wal gebracht. Het ongeval hetwelk door een groot abuis of verzuim ontstond, maakte vooral onder de dienstdoende schipper Schotvanger grooten indruk, het geheele personeel was wanhopig. 6 October 1937. Het KLM-vliegtuig ‘de Specht’ verongelukt bij Palembang. 3 Leden der bemanning en een passagier verliezen het leven. 9 Mei 1940. Lucht- en Beschermingsdienst komen in werking. 10 Mei 1940. De Duitsche troepen komen bij Pannerden over de grens. Bruggen over den Rijn en den IJssel opgeblazen. Luchtgevechten bij IJmuiden. 3 uur ’s nachts.
De smederij na de verbouwing van 1910. Foto: NHA.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
67
Winkel, smederij en woonhuis vormden samen een fors complex.
12 Mei 1940. 1e Pinksterdag. Kalmen dag. Wel vliegtuigen boven het land. Ook te IJmuiden. Vernieling van Woon- en Pakhuizen omgeving Vischhal. Prinses, Prins en kinderen verlaten vanuit IJmuiden per Torpedobootjager van de Ned. Marine het land en begeven zich naar Engeland. 13 Mei 1940. 2e Pinksterdag. Alles is in beroering! Naar Velsen, waar ieder die de Ponten overgaat onderzocht wordt op wapens. Veel leden van de N.S.B. worden in hechtenis genomen en weggevoerd. Ook Duitschers worden vastgehouden. Des avonds verlaten de Koningin en de Regeering (de Ministers) het land. 24 Juli 1940. In den nacht (half 2) van 23 op 24 valt in de Verlengde Vondellaan een Engelsche bom in een broeikast. en vernielt de gehele kast en vele glasruiten van de omliggende hhuizen. Toen de oorlog uitbrak woonde de familie Melgerd al bijna een jaar aan de Dr. Schuitstraat te Beverwijk, waarheen zij verhuisd waren na de onteigening van hun bedrijf in 1939. Hun dochter Johanna en haar man woonden daar aan de Groenelaan. Jan Melgerd zou in zijn woning te Beverwijk in de vroege morgen van 5 oktober 1943 komen te overlijden. Hij werd begraven op De Biezen in Santpoort. Daar is zijn graf, omgeven door een fraai smeedijzeren hekwerk, nog steeds aanwezig. Op de grafsteen staan ook de namen van zijn eerste vrouw en van een van zijn zusters vermeld. Na deze korte schets over zijn familie, zijn persoon en zijn levensloop, volgen thans zijn lotgevallen in en met de smederij.
Van hoefsmid tot ondernemer Piet van Heijst (1901-1981) vermeldt in zijn ‘Herinneringen’ dat de broers Jan en Willem Melgerd aanvankelijk het smidswerk voor wagenmaker P. Cats deden. Toen er later onenigheid ontstond tussen Cats en de broers Melgerd, zo schrijft Van Heijst, besloot Cats in zijn bedrijf aan de Noorderdorpstraat zelf een smederij in te richten. Piet van Heijst vermeldt dat dit rond 1906 plaatsvond. Voor deze smederij nam hij de smid Tjerk Boorsma in dienst. Willem Melgerd, zo zagen we al eerder, vertrok naar Ned. Oost-Indië, waar hij bij de Spoorwegen werk vond. In 1921 kwam hij, lijdend aan tbc, naar Velsen terug en overleed hier in zijn woning aan het kerkplein in 1926, drie jaar later gevolgd door zijn vrouw, die eveneens aan tbc stierf. Ook een dochter was besmet met wat men toen noemde ‘pleures’, maar zij herstelde ervan en zou een hoge leeftijd bereiken. Jan Melgerd bleef als smid in het familiebedrijf aan de Rijksstraatweg nummer 1 werken. Zijn vader was, zo zagen we eerder, al in 1887 overleden, toen Jan pas 16 jaar oud was. Er verbleven echter in het grote pand, zoals blijkt uit de gegevens van de burgerlijke stand,
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
68
Het graf van Jan Melgerd, zijn eerste vrouw Pieternella Melsert en zijn zuster Suzanna Hendrika op de begraafplaats De Biezen in Santpoort.
In de smederij v.l.n.r.: n.b., Jan Melgerd, n.b., werknemer Van der Plas en Jo Melgerd. Op de foto daarnaast: Links de rijwielzaak van Melgerd aan de Meervlietstraat, rechts de oude hoefsmederij..
doorlopend inwonende personeelsleden. Zij zullen het bedrijf draaiende hebben gehouden na het overlijden van Melgerd sr. Ook kunnen er, zoals duidelijk wordt uit de op het adres ingeschreven personen waaronder een kandidaat-notaris en een hulponderwijzer, kamers verhuurd zijn. In het begin van de 20e eeuw heeft het accent in de smederij welhaast zeker gelegen op het werk als hoefsmid. Bijna alles ging toen immers nog met paardentractie. Met verloop van tijd werd dat minder en kwam de nadruk te liggen op meer algemeen smidswerk en nog later op constructiewerk. Die ontwikkeling valt ook af te lezen uit de aantekeningen in zijn dagboek. Zo noteerde hij op 24 januari 1933: Eerste werk op de eigengemaakte zetbank, een plaatstuk van 1000 bij 3 mm haaks omgezet. Direct daarna schreef hij: “Deze bank is in Juni 1939 overgegaan en in gebruik van de werkplaatsen R.W.staat, Pontveeren”. Die toevoeging is kennelijk direct gemaakt en is mede een reden voor de aanname dat het gehele verslag over de periode 1927 tot 1942, pas in of na 1939 is geschreven vanuit eerdere aantekeningen. Dezelfde notitie bewijst voorts ook, dat Jan Melgerd een vakman was. De stoompont leverde hem kennelijk werk op, want van 31 augustus 1933 is de aantekening: “Wij maken voor het Stoompontveer een watertank voor de machinekamer Kennemerland: 198 bij 108 bij 80 cm, van 4 mm plaat. Geheel geklonken!” Men leest eruit, dat hij trots was op zijn werk. Hij schafte ook nieuwe machines aan. Zo vermeldde hij op 11 juli 1935: Donderdag wordt onder groote voldoening de nieuw aangekochte Draaibank in gebruik genomen. Groote medewerking van de zijde van het Technisch personeel van de Rijkswaterstaat (de Heeren Taconis, Baas en Metselaar) en van P. Gaarthuis, die de Betonvoeting zoo uitstekend in orde bracht. Een volgende notitie vermeld ik vanwege de schrijfwijze -die hij ook later bezigt- van zijn rijwiel. Hij noteerde op 6 juli 1936: “Met Hendrik Honing per viets naar Zaandam, bij firma Wed. Gras O.zijde 319 gekocht 616 kg prima Pokhout voor f 154.- Prachtig weer!”
Jan Melgerd rond 1922 voor zijn rijwielzaak met, zoals hij het noemt, zijn viets. Geheel links is nog juist de ponthaven te zien.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
In de jaren dertig kwamen, naast de smederij, weer twee nieuwe activiteiten tot ontwikkeling. De rijwielhandel werd uitgebreid met de verkoop en reparatie van motorfietsen. Op nota’s staat trots vermeld: ‘Agent FN motoren’. De letters FN stonden voor Fabrique Nationale, een Belgische fabriek van motoren, auto’s en ook van wapens. Aan de straat kwam nu een benzinepomp van Shell te staan. Auto’s waren immers ook in Velsen in opkomst. Een notitie in zijn dagboek van 5 augustus 1936 houdt eveneens verband met nieuwe activiteiten: “2 Tandems (Juncker en Locomotief ) aangeschaft voor verhuur”. Tien dagen later werd deze aantekening weer gevolgd door een locale gebeurtenis: “Feestweek te Beverwijk, de Toren is schitterend electrisch verlicht en bij ons goed zichtbaar”. In april 1937 werd ‘een nieuw laschtoestel’ aangeschaft. Er volgden opdrachten voor de Chemische Fabriek Velsen (hekwerk) en voor de loogtoren van Hoogovens moesten leuningen gemaakt worden. In 1938 vermeldde hij o.a. werk voor het Crematorium en op de baggermolen Nederland I van de firma Bos en Kalis. Hier moest hij 100 meter opgeviste kabel, die tussen de emmers vastzat, in stukken snijden. 69
Maar op vrijdag 13 januari 1939 volgde een voor zijn bedrijf onheilspellende notitie: “Eerste bezoek bij den Hoofd Ingenieur bij den Rijkswaterstaat te Haarlem, Ir. C. Wolterbeek”. Dat werd het begin van het einde voor zijn bedrijf. Er moesten namelijk nieuwe ponthavens komen voor de beide stoomponten Kennemerland en Velsen. Daarbij zou tevens een pontplein worden aangelegd dat aansluiting moest geven op de inmiddels aangelegde betonweg langs het kanaal naar Amsterdam. Op 23 januari was er al een bespreking met de makelaar de heer Bus over de voorgenomen onteigeningsplannen. Hij noteerde: “Indienen van een Inventarislijst, verkoop enz. van goederen, omzet benzine enz.” Op 7 februari volgde op het kantoor van de Stoompontverendienst te Velsen weer een onderhoud met de heer Wolterbeek. Het huis en de zaak waren inmiddels getaxeerd op ƒ 18.750 en inventaris en gereedschappen op ƒ 1.750.
Links: fietsen was aanvankelijk vooral ‘mannenwerk’. Rechts: de auto is in opmars en de eerste bezinepomp in het dorp is er.
Melgerd maakte een moeilijke tijd door, want behalve de gedwongen beëindiging van zijn zaak ging het ook niet goed met zijn naar Zuid-Afrika geëmigreerde zoon Willem. Dat bericht ontving hij via de schoonouders van zijn zoon, de familie Bosman. Een en ander leidde tot een regelrechte ruzie met deze familie die een blijvende verwijdering tussen de beide families tot gevolg had. De gebeurtenissen wat de zaak betreft, volgden elkaar snel op. De tweede mei 1939 noteerde hij: “Groot en belangrijk bericht! De Heer Kroon brengt namens Ir. Wolterbeek het bericht dat ons geheele Bedrijf volgens afgesproken bedrag wordt overgenomen. Er wordt 6 weken bepaald voor ontruiming”. De achtste mei: “Afscheid genomen van de Heeren Blaauw en Post aan het Crematorium. Op 9 mei: Ary van Dijk koopt twee Boormachines, Zaagbank en Slijpstoel”. De dertiende: “Deze week 8 Rijwielen verkocht”. Op 22 mei: “Huis Dr. Schuitstraat bekeken en tegelijk gehuurd van mevr. Hogedoorn”. Drie dagen later: “Er gaan veel vietsen weg”. Op 28 en 29 mei vierde het echtpaar, zoals Melgerd noteerde, de laatste Pinksterdagen in het oude huis. Vanaf 1 juni werd alles leeggemaakt, naast machines en gereedschappen, die deels overgingen naar Rijkswaterstaat, onder andere ook 4000 kg staaf- en plaatijzer. Uit de notities leest men dat het enerverende dagen voor het echtpaar Melgerd waren. Het betekende immers afscheid nemen van hun huis, het bedrijf, het personeel, de vrienden en de buren. Zo was er op 3 juni een bijeenkomst met die buren en bekenden, waarin deze “een photo in lijst” aanboden die gemaakt was door de IJmuider Courant, met daarop “de Aanwezige Heeren”. Van die heren voerden C. J. van Heijst en J. van Kempen het woord. De foto werd aangeboden door: D.C. Boogert, H. Bosman, J.H. Bonarius, J.G. Bresser Sr., J.G. Bresser Jr., H. van Brummelen, J. Grapendaal, J. Esselman, C.J. van Heijst Pzn., H.C. van Heijst, T. van Honk, A.H. Jansen, J. van Kempen, H.C. Köhler, A.P. Mooy, P. Vermeer en Mevr. Wuis. Op 10 oktober volgde weer een emotionele gebeurtenis: er moest afscheid genomen worden van het personeel, veelal na een dienstverband van vele jaren. Melgerd noteerde: “Afscheid genomen van Mulder (bijna 24 jaar), H. van der Plas (21 jaar), en A. Ingelse (2 1/2 jaar in
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
70
De Dr. Schuitfontein werd in 1912 op het Stationsplein onthuld. Sinds 1926 stond de fontein op het plantsoentje in de Dr. Schuitstraat, waar eerder de muziektent had gestaan. In de oorlog verdwenen de koperen vogel en alle overige metalen versieringen. Hij staat sinds 1953 op het Moensplein.
Jan Melgerd en zijn vrouw Antje Melgerd-van Huis, kort voor de afbraak van het bedrijf in 1939.
dienst). Benzinepomp wordt gesloten! (de laatste afnemer trekt de benzineslang stuk). Omzet benzine 1 Januari - 10 Juni 1939 31.345 Liter”. De Rijkswaterstaat liet er geen gras over groeien. Zo lezen we: “14 juni 1939: De smederij ligt al geheel tegen den grond!”. En: “15 Juni: Vertrek uit het oude huis!”. Maar er bleef toch ook ruimte om aandacht te besteden aan andere zaken. Zo noteerde Melgerd op 27 juni: “de Oranje van de Maatschappij Nederland gaat proefstoomen, loopt 26 Mijl. Snelste Motorschip ter wereld!”. Daarna volgen er berichten van geheel andere aard. Op de eerste augustus 1939 noteerde hij dat de Duitse troepen in de middag de Poolse grens overtrokken, met veel slachtoffers. De wereld raakte in beroering. Op 8 augustus schreef hij: “De mijnenveger ‘van Ewijck’ van de Nederlandsche Marine loopt op een mijn bij Callantsoog waarbij 29 leden van de bemanning omkomen”. En, ofschoon hij het dorpsgebeuren had verlaten, noteerde hij toch op 12 augustus 1939: “Overleden in het R. Kruis Ziekenhuis alhier de Heer J. van Gameren, 72 jaar oud”. Van Gameren werd de zestiende augustus op De Biezen begraven, waarbij de notitie: “Veel belangstelling, vooral van de zijde van het Velser Ziekenfonds waarvan de overledene 42 jaren achtereen Voorzitter was”. Van Gameren werd diezelfde maand nog, op de 25e, gevolgd door zijn dorpsgenoot Gerrit Grapendaal, de melkboer, 86 jaar oud. In oktober 1939 volgde voor Melgerd nog een laatste klusje in het dorp: “31 October voor de laatste maal de kachel helpen plaatsen in de Ned. Herv. Kerk te Velsen. Er is een moderne centrale gasverwarming aangelegd”. Die ‘moderne gasverwarming’ herinner ik mij nog levendig. Op de wanden waren op enkele meters hoogte schuin naar beneden gerichte gaselementen aangebracht -ik meen dat ze broodjes genoemd werden naar hun formaat- die aangenaam rood opgloeiden als ze brandden. Ze hebben nog vele jaren dienst gedaan! Jan Melgerd was nu ondernemer-af. Hij bleef het jaar 1940 nog wel tot in oktober doorgaan met zijn notities. In dat voor ons land eerste oorlogsjaar betreffen zijn aantekeningen toch vooral de plaatselijke en landelijke gebeurtenissen, zoals de koude winter van 1940, met op 30 januari de elfstedentocht, waarbij hij vermeldt: “...waaraan 3200 deelnemers. Wind N.O. en 11 graden vorst”. Bij Oosthuizen, zo schrijft hij, sneeuwt op 2 februari een trein geheel in. Het bombardement op Haarlem, de 3e oktober 1940, vormt een van zijn (voorlopig) laatste notities. Er waren 27 mensen bij omgekomen en veel gewonden gevallen. Daarna bleven aantekeningen ruim twee jaar achterwege, tot ze definitief eindigen met een verslag van een meerdaags bezoek aan familie te Hilversum, begin december 1942. De daar wonende
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
71
De groepsfoto in 1939 gemaakt ter gelegenheid van het vertrek van de familie Melgerd naar Beverwijk na de gedwongen beëindiging van hun bedrijf in verband met de uitbreiding van de ponthavens.
Willem Melgerd, zoon van zijn grootvader, geboren in 1846, was op hoge leeftijd overleden. Jan Melgerd beschrijft uitvoerig de reis erheen, met de door oorlog en winterse omstandigheden moeizame treinreis. Ook het verblijf van 1 tot 6 december wordt bijna van minuut tot minuut vastgelegd. Op de laatste dag in Hilversum vierde zijn vrouw daar nog onder onprettige omstandigheden haar zestigste verjaardag. Een van de begrafenisrijtuigen bracht hen naar het station voor de terugreis. Met dit verslag eindigen de notities van Jan Melgerd. Bij de nagelaten documentatie hoort echter, zoals eerder vermeld, ook een plakboek met krantenknipsels, helaas niet steeds gedateerd. Bij een aantal ervan noteerde hij het jaar. Deels zijn ze uit de jaren dertig, deels ook uit de eerste oorlogsjaren. Het lijkt erop, dat hij zijn notities heeft vervangen door deze krantenknipsels. Na de oorlog heeft een van zijn familieleden dit plakboek klaarblijkelijk nog een aantal jaren voortgezet, tot in 1957. Wel volgde er, in zijn notitieboek, waarschijnlijk in het handschrift van zijn weduwe, nog een pagina gedateerd 5 october 1943. Er valt uit te lezen dat Jan Melgerd diezelfde 5e oktober ’s morgens vroeg is overleden na een koortsende ziekte van enkele dagen. Zij noteerde op die bladzijde voorts allen die kwamen condoleren, familieleden, vrienden en bekenden. Ontroerend is de wijze waarop zij nauwkeurig alle bloemen beschreef die men meegenomen had. En onder de laatste aantekening van Melgerd uit 1940 noteerde zij in 1946 nog, op dezelfde manier waarop hij dat placht te doen: “17 Februari 1946: Bericht dat Willem Melgerd Jr. oud 39 jaar in krijgsgevangenschap in het kamp Tjimahi bij Bandoeng (Madioen) Java Ned. O.I. op 23 Juli 1945 is overleden en aldaar begraven”. Het wordt louter als feit vermeld. Hoe en in welke hoedanigheid deze Willem, met wie het, zoals blijkt uit notities door zijn vader uit de latere jaren dertig, niet goed ging in ZuidAfrika, in Ned. Oost-Indië terecht gekomen is, wordt niet duidelijk.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
72
De afbraak van een gedeelte van het dorp Velsen in oktober 1939. Op de voorgrond de Meervlietstraat gezien in noordelijke richting met rechts de restanten van de smederij van J. Melgerd en het hek van het gebouw van Christelijke Belangen.
Melgerd en zijn vrouw verhuisden naar de Dr. Schuitstraat 35 in Beverwijk; het pand rechts op deze ansichtkaart uit het begin van de vorige eeuw. De opvallende gevel heeft de tand des tijds slechts ten dele doorstaan.
Jan Melgerd, oud-brandmeester van Spuit I Voor het laatste deel van dit verhaal over Jan Melgerd gaan we weer terug naar 1931, het jaar waarin hij zijn herinneringen noteerde aan zijn vele jaren bij de Velsense brandweer. Die begonnen al aan het einde van de 19e eeuw, toen hij op jeugdige leeftijd zijn vader, die toen brandmeester was, reeds hielp, bijvoorbeeld met het bij brandalarm wekken van de nodige brandweermensen. En ze kwamen tot een einde toen hij, bij de opheffing van de brandweerafdeling Velsen-dorp, eind 1931, er ook een punt achter zette, echter niet dan na een schriftelijk protest tegen deze maatregel. Aanleiding tot deze opheffing was een reorganisatie van de brandweer in de gemeente Velsen, waartoe eind 1931 werd besloten. Hierbij werd de afdeling Velsen-dorp als zelfstandige brandweerafdeling opgeheven. Kon tot dusverre al ruim worden geciteerd uit de historie zoals die door Jan Melgerd zelf werd vastgelegd, dan kan hem thans nogmaals de gelegenheid gegeven worden aan het woord te komen, nu in zijn hoedanigheid als (oud) brandmeester van Spuit I te Velsen. Hij schreef het hiernavolgende verslag onder de titel ‘Brandweerkrabbels’. Een titel die er naar mijn mening te weinig eer aan geeft. De opheffing van Velsen-dorp als zelfstandige en tevens oudste afdeling was voor Melgerd aanleiding de herinneringen aan zijn tijd bij de brandweer op te halen en vast te leggen. Zoals uit zijn verslag naar voren komt, doet hij dit op levendige, humoristische en soms ironische wijze, vooral wanneer hij de branden beschrijft die hij meegemaakt heeft. Waarschijnlijk heeft hij het deels vanuit notities en deels vanuit zijn geheugen opgeschreven. In een enkel geval noemt hij, bijvoorbeeld voor de brand in hotel De Prins in het dorp Velsen een iets ander jaartal dan in andere bronnen vermeld. Uit zijn verslag wordt ook duidelijk, dat iedere volwassen man tot de leeftijd van 60 jaar verplicht bij de brandweer werd ingedeeld. Dat was ook wel nodig, want uit zijn verslag wordt duidelijk hoeveel mannen er in die oude tijd bij een brand dienst deden! Het waren er vele tientallen, van brandmeester tot flambouwdrager! Zo’n stoet moet indrukwekkend zijn geweest om te zien! Van mijn kant heb ik in een aantal noten, aangegeven met een cijfer in de tekst, getracht na Melgerds verslag de door hem genoemde objecten van enige achtergrondinformatie te voorzien. Zijn ‘Brandweerkrabbels’ zijn in hun geheel overgenomen, zowel vanwege hun historische betekenis, als ook vanwege de aansprekende wijze van zijn verslaglegging.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
73
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
74
Brandweerkrabbels
door Jan Melgerd Reorganisatie van de Brandweer
I
n het Raadsverslag dato 24 Nov. ’31 werd in verband met bovenstaand aangenomen, dat met het feit, dat de drie automobiel brandspuiten gestationeerd te IJmuiden, Velsen Noord en Santpoort (dorp) voldoende wordt geoordeeld de geheele Gemeente te bedienen, stellen B&W voor te ontslaan: 2 opper Brandmeesters, 2 Brandmeesters, 2 assistent Brandmeesters en 29 brandweerlieden, wat eene bezuiniging geeft van f.2050. per jaar. De bedoeling is, dat de slangenwagens op de Politieposten blijven en als mocht blijken, dat de Politie niet bij machte is de slangenwagens te bedienen, alsnog naar een oplossing zal worden gezocht. Door dit besluit zal een einde gemaakt worden aan het bestaan van twee Brandweerafdeelingen in onze Gemeente, n.l. Santpoort (station) en Velsen (dorp), nader aangeduid met Spuit I. Afdeeling Velsen is wel een der oudste afd. in de Gemeente in vergelijking met die te IJmuiden, IJmuiden Oost en Velsen Noord. Deze afd. kwamen in latere jaren, door hunne uitbreiding, voor eigen brandweermateriaal in aanmerking. Dit materiaal bestond eerder ook uit handbrandspuiten welke verleden jaar door de buitengewone uitbreiding dezer Afdeelingen werden vervangen door moderne automobielspuiten. Deze spuiten zijn van 1e klas fabrikaat F.I.A.T., bijzonder practisch uitgerust en van alle mogelijke onderdeelen en gereedschappen voorzien. De bediening en inrichting zijn in uitstekende conditie en naar aanleiding hiervan behoeft er geen twijfel te bestaan , dat door de vlugge verplaatsing dezer brandweerauto’s, bij voorkomende branden voldoende veiligheid gegarandeerd is. Het is te begrijpen dat de spuitgasten van Velsen vreemd opkeken om zoo plotseling afgeschoven te worden. Spuit I telt leden met vele dienstjaren en viel het hun hard een oud stuk openbaar werk te zien opruimen.
De eerste beschreven bladzijde uit het manuscript van de “Brandweer Krabbels” van Jan Melgerd.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
Nu ik zelf ook na jaren dienst gedaan te hebben, als brandweerman in ruste beschouwd kan worden, gaan onwillekeurig mijne gedachten terug naar mijn jeugdjaren en op welke wijze ik toen reeds deelnam aan het brandwezen. Zoo ver mij dat mogelijk is, wil ik trachten deze herinneringen eens op te halen en de werkzaamheden en het leven van onze oude Spuit I en wat daarmede plaats had te beschrijven. In een ruimte van het oude Raadhuis was het brandweermateriaal geborgen. Dit bestond uit 2 handspuiten: een Zuig- en een perspomp, groen geverfd en geplaatst op 4-wielige onderstellen. Verder nog een slangenwagen, harsfakkels, flambouwen en lantaarns. Bij het uitrukken werden de spuiten door de spuitgasten en -bij grote afstanden- door paarden getrokken. Veel capaciteit bezaten deze spuiten, zooals te begrijpen is, niet. Er werd een straal gevormd van plusminus 16 mm doorsnede en ongeveer 20 M lengte, waarmede alle voorkomende branden gebluscht moesten worden. Het traject voor deze spuiten omvatte de afdeelingen Velsen, Wijkeroog, de Heide (Velseroord- IJmuiden Oost), Driehuis en de Velserpolder. De bediening bestond uit: een opperbrandmeester; een 1e brandmeester; een 2e brandmeester; een 1e assistent brandmeester; een 2e assistent brandmeester; een 3e assistent brandmeester; een 4e assistent brandmeester; een 1e kwartiermeester; een 2e kwartiermeester en een 3e kwartiermeester, alle drie bij de perspomp en eveneens 3 kwartiermeesters bij de zuigpomp. Voorts nog 10 slangleiders-opzieners, 2 knecht-slangleiders en 2 pijphouders. 75
Verder: 10 slanghouders; 3 gereedschapzak-dragers; 3 lichters; 1 oppasser aan het brandspuithuis; 2 klokluiders of trompetters; 3 lantaarndragers; 4 flambouwdragers en 60 pompers. De brandmeesters, de assistenten, kwartiermeesters en slangleiders droegen als onderscheidingsteeken een groen geverfden stok van verschillende lengte, waarvan beide einden rood geschilderd waren. Als vergoeding werd bij een langdurigen brand brood en koffie verstrekt en bij oefening, welke eens per jaar gehouden werd, kregen de spuitgasten de som uitgekeerd van een kwartje. Bij raadsbesluit van den 10en September 1894 werd den manschappen, als vergoeding voor hunne diensten bij brand of oefening, ƒ 0,25 voor het eerste en ƒ 0,20 voor elk volgende uur betaald. Met het luiden der klokken en stooten op de trompet werden de brandblusschers dan gewaarschuwd, dat brand was uitgebroken en spoedde men zich naar het spuithuis. Met veel rumoer werden de spuiten dan uitgehaald en trok de stoet naar de plaats des onheils af. Het gebeurde meermalen, dat een geheele nacht heenging, alvorens het vuur gedoofd was. Bij de terugkomst was er van de zijde der burgers veel belangstelling, velen vonden dat een bijzondere gebeurtenis. De lijst der manschappen werd afgelezen voor de controle en verder werden de heeren bedankt voor hun hulp. Voor de jeugd was dan een belangrijk feit het schoonmaken der spuiten en slangen. Wanneer de slangen (in het kanaal gebeurde dat) geschrobd waren, werden zij aan den toren opgeheschen en aan de boomen op het Kerkplein vastgezet. Dan was het een genot om aan die slangen te gaan hangen en heen en weer te bengelen. Bij de eerste verbouwing van het Raadhuis werd het brandweermateriaal overgebracht naar het spuithuis in de Noorderdorpstraat. Inmiddels waren nieuwe spuiten aangeschaft, welke geleverd werden door de firma Otterbein te Amsterdam. Mijn betrekking tot de brandweer bestond door de omstandigheid dat mijn Vader als opvolger van den heer D. Langeveld op 11 Januari 1882 benoemd werd als Opperbrandmeester van Spuit I. De Gemeente telde toen nog geen 6000 zielen. Wanneer nu brand uitbrak, werd mijn Vader als eerste gewaarschuwd en bij het vernemen van dat alarm was ondergetekende tegelijk present om dan te beginnen de meest belangrijke personen te helpen wekken. Allereerst de klokluiders, dan de brandmeesters, toen de Heeren Van der Berg, Gottmann, Cats sr., Gaykema, Sigling sr. enz. Dan volgden werkzaamheden bij het uithalen der spuiten, zooveel mogelijk helpen trekken en dan mocht ik Vaders brandstok (met vlag) dragen en dan liefst voor de spuiten uit. Vele malen moesten reizen gedaan worden naar ‘de Heide’ (IJmuiden Oost)1 en dan was het een heel karwei om de spuiten in formatie te krijgen. Daar de hoogte van den kanaaldijk daar ter plaatse het niet mogelijk maakte het water van bovenaf op te halen/zuigen, moest de zuigpomp dan naar beneden gelaten worden, tot aan den waterkant. Het water werd opgeperst en de slangen werden op bepaalde plaatsen, welke uitgespaard waren, onder den spoorlijn van IJmuiden door getrokken. Zoodoende wilde het gebeuren dat een lengte van 300 à 400 M slang nogal eens voorkwamen. Uit die jaren 1882 tot 1886 kan ik mij enkele branden voor den geest halen, die echter niet belangrijk waren. Bij een dezer branden kwam het voor, dat een der brandmeesters onverwacht een bad nam in een beerput en toen hij daar onder luid gelach der omstanders uitgetrokken werd, niet beter wist te doen, dan zich door den pijphouder geheel af te laten spuiten. Tijdens den brand in den boerderij van Wagenaar aan de Hooge Berg in Watervliet, waar zich nu de terreinen van de P.E.N. bevinden, ging veel hooi en een gedeelte van het gebouw verloren. Een mooie jonge stier kwam ook nog in de vlammen om. 1 De Heide was de benaming voor het gebied nabij het dorp Velsen waar de kanaalgravers zich metterwoon, zij het meestal zeer primitief, gevestigd hadden tussen 1865 en 1876, de periode waarin het kanaal aangelegd werd. Thans bevindt zich hier het gedeelte van de gemeente Velsen dat bekend is als IJmuiden-Oost. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
76
“Den boerderij van Wagenaar” moet De Harderij geweest zijn, hier in 1959. Foto: NHA.
Bij het overlijden van mijn vader in November 1887 werd als opvolger aangesteld de heer P. A. van der Berg. In April 1890 bekwam ik mijn aanstelling als pomper bij de Zuigpomp 1e kwartier onder bevel van den heer J. J. van der Laan. Bij elken pomp waren 3 kwartiermeesters en 1 brandmeester. De kwartiermeesters riepen dan telkens hun manschappen, 10 in getal af, om een bepaald aantal slagen met de pomp te doen. De nieuw aangestelde gasten werden allereerst ingedeeld bij de zuigpomp aan het water om na bepaalden tijd overgeplaatst te worden bij de perspomp aan den brand. Het werken aan het water was zoals te begrijpen, lang niet altijd aangenaam, daar men meestal in koude en nattigheid stond. Daarom was verplaatsing naar den brand in vele gevallen een bevordering. Het was daar niet zo onhebbelijk en er was daar ook meer afleiding. Hoewel in mijn veertigjarigen diensttijd vooral in de vroegere jaren heel wat branden zijn voorgevallen, kan toch gezegd worden, dat ‘de roode haan’ in afdeeling Velsen niet al te veel offers geëischt heeft. Er zijn zelfs jaren voorgekomen, waarin geen enkel geval zich voordeed, of soms was het een alarm van weinig beteekenis. Mijn vuurdoop onderging ik bij den brand in de Chemische fabriek van de firma Smits en Co2 in begin December 1890. Dat was het jaar van de bekende strenge winter van 1890-1891. De brand was ontstaan in de verfmalerij, waar eenige tanks met olie, vernis en terpentijn lustig aan het branden waren geslagen. Groote rook- en roetwolken trokken over Wijkeroog (Velsen Noord) en bezorgden de omwonenden grooten angst. De fabriek bevatte toen reeds flinke voorraden brandbare stoffen als hars, vet, olie, pek enz. Vele hulpvaardige handen repten zich om vaten en tonnen van het terrein af te rollen en buiten het bereik van het vuur te brengen. Het had toen al zoo streng gevroren, dat het kanaal geheel dicht lag met een ijskorst van wel 30 cm. Om den zuigpomp te kunnen plaatsen, werd deze op het ijs gesjouwd. Een bijt werd gehakt en daarin de zuigbuis uitgelegd. Lustig stonden nu de pompers een 25 M van den wal op het ijs te pompen en bestond er niet het minste gevaar. De verfmalerij brandde nagenoeg geheel uit. Kap en balken waren verwoest, maar de fabriek bleef behouden.
2 Sinds 1 augustus 1879 was aan de Kanaalkade in Velsen-Noord gevestigd de firma J.L.H. Smits & Co, handeldrijvend in machinerieën en scheepsverven. Het was toen een filiaal van een Amsterdamse firma. In 1923 wordt het bedrijf in Velsen-Noord genoemd als Chemische Fabriek Velsen. (Uit: Velsen en zijn industriële geschiedenis, door Cor Castricum. Uitgave HGMK Beverwijk, 2012.) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
77
Een veel ernstiger brand en zeker wel een der zwaarste woedde in October 1893 in de timmerfabriek van den heer J.C. van Vendeloo op Rozenstein.3 Deze fabriek was opgeslagen in de Koetshuizen van het voormalige prachtige buiten Rozenstein van den heer Van de Poll en besloeg een flinke oppervlakte. Juist lagen er ter aflevering geheele stapels ramen, kozijnen en deuren gereed, zoodat het vuur hier maar al te gretig voedsel vond. Daar het gebouw stond onder Afdeeling Santpoort, was deze het eerst opgeroepen. Maar daar al spoedig bleek dat deze spuit het werk niet afkon, werd om 11 uur ’s avonds Velsen ter hulp geroepen. Er stond, om het vuur nog wat aan te wakkeren, een flinken storm en het gebouw was bijna niet te naderen van de hitte. Toen Velsen opgesteld was en water gaf, bleek nog meerdere hulp noodig en werd ook IJmuiden ontboden. Dit gezelschap kwam om 1 uur met veel lawaai en gezang aanrukken. Met 20 man aan een lang touw werd een der spuiten getrokken. De manschappen waren zoo vol vuur, dat sommigen ervan zelfs last van binnenbrand hadden. Het gebouw was niet te houden, ook al waren nog meer spuiten ter hulp gekomen. De roode haan kraaide van pleizier. Van het dak liepen stralen gesmolten lood en zink naar beneden en men moest oppassen hierdoor niet verrast te worden. Toen dak en gevels zich begaven hadden, kreeg de vuurmassa vrij spel en joeg de hevige wind groote stukken vuur over den straatweg het land in. Een daar staande boerderij, bewoond door van Beuzekom en gedekt met een rieten dak, kreeg het door dezen vuurregen zoo te kwaad dat deze ook spoedig vlam vatte en geheel vernield werd. De gloed van het vuur was zoo fel, dat deze zelfs tot in Bloemendaal en Haarlem zichtbaar was en uit deze plaatsen nieuwsgierigen zich op weg begaven om het schouwspel van den brand te zien. Zoo wilde het gebeuren, dat toen de boerderij van Beuzekom in vlammen opging, vele toeschouwers hulp verleenden om meubelen en goederen uit te dragen en dat zich onder deze helpers de Officier van Justitie uit Haarlem bevond. Geen der gebouwen is later opgebouwd. Op de plaats waar vroeger dit koetshuis met zijn prachtige deuren, met koperen hengsels versierd, stond, is de tegenwoordige speeltuin van café Rozenstein gekomen. Het terrein der boerderij is tuingrond geworden. Deze brand is wel een der heftigste, welke de mannen van Spuit I hebben mede gemaakt. In Augustus 1892 werd als opvolger van burgemeester J.C. Enschede benoemd de heer J.C.A. Weerts (secretaris der Gemeente Velsen). Toen burgemeester Weerts voor de eerste maal eene oefening van Spuit I persoonlijk zou bijwonen, is daar eenig vertoon aan gegeven. De brandmeesters en enkele spuitgasten hadden de spuiten voorzien van bogen met daaraan gebonden slingers en bloemen. Na het verwelkomen van den burgemeester door den Opperbrandmeester, werden de spuiten naar buiten gereden en een der jongste spuitgasten stelde zich verkleed en voorzien van een dikken wandelstok als een tamboer majoor 3 De hofstede Roosenstein lag ten westen van de huidige Rijksweg en ten noorden van de Biezenweg, ongeveer daar waar heden ten dage de oude houten bollenschuur nog staat. Hij werd in 1792 gebouwd in opdracht van Johann Georg Michael, die rond 1760 op verzoek van Jacob Boreel uit Duitsland naar Beeckestijn was gekomen en zich ontwikkeld had tot een bekend tuinarchitect met eigen tuinderijen. De buitenplaats bleef na zijn dood tot 1825 in bezit van zijn zoon Johan George. Door opeenvolgende verkopen kwam hij in het midden van de 19e eeuw in bezit van Jhr. Archibald van de Poll. Na hem woonde zijn zoon er. Vervolgens kwamen er wisselende eigenaren. Eind 19e eeuw waren het koetshuis, de tuinmanswoning en de stal in het bezit van Roelof van Vendeloo. Het tuinmanshuis en de stal werden door de familie Van Beusekom als boerderij gebruikt. In het koetshuis was tot de brand in oktober 1893 de timmerfabriek gevestigd van Van Vendeloo. De restanten werden gesloopt en in 1896 vestigde J.H. Sanders er zijn café met speeltuin genaamd Rozenstein. In de 20e eeuw ontstond hier aan weerszijden van de Rijksweg de buurtschap Roosenstein. Deze werd in 1944 op last van de Duitse bezetter gesloopt. De buurtschap werd, in verband met de voorgenomen toekomstige tunnelaanleg, na de oorlog niet meer herbouwd. (Uit: J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 2, pag. 50 e.v., Velsen, 2004) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
78
De Meervlietstraaat gezien in zuidoostelijke richting. Rechts hotel Appeldoorn. Op de achtergrond smederij Melgerd. Foto: NHA.
voorop en zoo trok de stoet naar den kanaaldijk. De burgemeester had nogal pleizier in het geval. Nadat geconstateerd werd hoeveel lekke slangen er ditmaal waren, dat de pompen nogal stug werkten en de noodige jongens van natte pakken waren voorzien, ging het weder in optocht naar het spuithuis. Hierop volgde een fuifavond voor Brandmeester en manschappen waarbij de grappenmaker de held van den avond was. Werkelijk alles ging vroeger zeer gemoedelijk toe en wij hielden ook van een verzetje. Er volgde een pauze van maanden tot een nieuw alarm kwam van Bergsma, een café met speeltuin op den hoek van de Melklaan. Van dit perceel ging een groot gedeelte van het dak en een zijgevel verloren. Op den zolder lagen een paar duizend turven opgestapeld en het was een reuze gezicht toen deze turfberg onder hevig geweld met den doorgebranden zolder naar beneden kwam. Een bijzonder incident hadden wij nog met een onzer manschappen, een persoon die zich nog niet lang in onze woonplaats gevestigd had als kleermaker. Naar op een naamplaat aan zijn deur stond dat hij was ‘Marchand tailleur’. Wij beschouwden hem als een Heer. Ondanks dat werd hij toch als manlijk inwoner boven 19 en onder de 60 jaar als pomper ingedeeld bij de zuigpomp. Of hij zich door deze aanstelling beleedigd gevoelde is niet bekend, maar in elk geval meldde hij zich bij den opper, den heer Van Zadel en verzocht vrijstelling op grond van zijn geringe lichaamskracht, - of een ander baantje. Nou, zegt de opper, vrijstelling gaat niet, maar we hebben een plaats open als lichter en dan maken we U dat maar. Dat is niet te zwaar voor U en ge hebt bij avond of nacht nog vrij licht ook. Deze lichter was nu bij bovengenoemden brand voor het eerst in functie en bij die gelegenheid gekleed in bontjas en kraag. Wij waren bepaald trotsch op zo’n deftigen collega, alhoewel hij niet veel notitie van ons nam. Maar het liep hem niet mee: bij het nagaan of de slangen goed lagen, begaf hij zich met zijn lantaarn en stok op de schouder het land in. Het duurde niet lang of wij hoorden hulpgeroep en toen wij naderbij kwamen, vonden wij onzen tailleur, ondanks het schitterend licht van zijn kaars, in een sloot gevallen. Weder op het droge
Enkele beelden van Velsens historisch brandweermaterieel uit de beeldbank van het NoordHollands Archief.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
79
gehaald, verklaarde hij kippig te zijn en de sloot niet gezien te hebben. Wanneer hij zich in onzen afdeeling was blijven vestigen, zou er wellicht nog een ander baantje voor hem gezocht moeten worden. Weder volgde een rustpoos tot December 1895, toen Hotel Appeldoorn4 aan de beurt kwam. Op Maandagmorgen 5 uur werden wij opgeschrikt door het geroep van brand en bemerkten buiten gekomen, dat het niet veraf was. Hannes Olivier, de porder, was een der eersten, die den brand bemerkt had en alvast alarm begon te maken. Mijn broer Willem en ik kwamen het eerst bij het gebouw aan, hetwelk er verlaten en stil uitzag. Geen spoor van brand of menschen. Daar kloppen niet veel succes had, trapten wij de ruiten van de buitendeur in en begaven ons naar binnen. Op ons roepen kwam een kelner, de eenige persoon die in huis was, te voorschijn en schrok hevig, toen wij hem toeschreeuwden dat de boel in brand stond. Boven gekomen bemerkten wij, dat zolder en kap in vol vuur stond. De roode haan was zijn werk begonnen. Intussschen waren de spuiten uitgerukt en opgesteld, de blussching was aangevangen. In het beneden gedeelte was van den inventaris nog alles te redden en werden vele goederen naar buiten gedragen. Biljarts, tafels, stoelen, kasten, enz., ook de inhoud van buffet en kelder. Dat hiermede niet al te juist is omgegaan, bleek al heel spoedig aan de eigenaardige houding en spraakverwarring van enkele spuitgasten. Deze heeren hadden toen meer hinder van vuur- dan van bluschwater. Grappige tooneelen speelden zich hierbij af. Ook bleek het, dat met de uitgedragen goederen niet al te nauw geleefd werd, want op een gegeven oogenblik was iemand bezig den inhoud van een kast met aardewerk over te brengen in zijn handkar. Veel pleizier had de man er niet van, want hij viel gelukkig in de open armen der politie. Het gebouw stond weldra in lichter laaie en daar het niet doenlijk was, met één straal het vuur te blusschen, werd Afdeeling IJmuiden ter assistentie geroepen. De Heeren gaven aan den oproep gehoor en deden hun best zooveel mogelijk water in den gloed te krijgen. Het gebouw brandde geheel uit. Inwendig was het een ruïne geworden. Er ging met Appeldoorn een in den omtrek bekend hotel ten gronde. Het gebouw was tijdens de kanaalgraving opgezet. Later is het restant weder als hotel opgebouwd en hebben verschillende ondernemers het bedrijf voortgezet, tot in 1908 notaris Boerlage het perceel overnam, geheel liet verbouwen en in 1909 er het notariaat vestigde. Velsen telde een Hotel minder op de ranglijst! Na zoo een flinken brand was het niet meer dan billijk, dat er weer eens een pauze kwam, welke aanhield tot October 1898. Wij werden toen bijzonder verrast op het geval, dat op een Zondagavond binnen een half uur 2 maal de klok geluid werd. Dit herhaalde luiden stond in verband, dat door den avonddienst in de Hervormde kerk de klok geluid had en dat tegen 7 uur brand uitbrak in de boerderij van ouds Jaap Pruim naast Meerzicht. Deze boerderij bevond zich op de plaats, waar nu de nieuwe vleugel zal gebouwd worden van het R.K. gesticht ‘Meerzicht’. Het gebouw ging verloren en werd niet opgebouwd. Tijdens dezen brand vervulde ik voor het eerst de functie van slangopziener. Hiermede was tevens het werkprogram van Spuit I voor den 19en eeuw gesloten en vingen wij den 20en aan met een brand op 26 Februari 1901 in een slagerij in de Kalverstraat op Velseroord. Dit zou de laatste brand zijn, welke Spuit I op Velseroord had te verrichten, want vanaf dien tijd kreeg Velseroord eigen bluschmateriaal en werd dus zelfstandig. Dit was een zeer gewenschte verbetering, want Velseroord had zich in de laatste jaren vlug uitgebreid en maakte aanspraak op eigen materiaal. Ook Wijkeroog volgde spoedig als zelfstandige Afdeeling, zoodat voor Velsen overbleef Dorp, Driehuis en de Velserpolder. De verplichting om bij eventuele ernstige branden hulp te verlenen, bleef natuurlijk bestaan. 4 Hotel Appeldoorn werd in 1866 gebouwd. Eigenaars waren de drie gezusters Appeldoorn. Deze woonden toen naast het hotel (mededeling in de op schrift gestelde herinneringen van de heer P. van Heijst). Het hotel stond aan de Rijksstraatweg (de latere Meervlietstraat) nabij de ponthaven. Na de door J. Melgerd beschreven brand in 1895 werd het herbouwd. Na de fatale brand in 1907 gebeurde dat niet meer. Deze laatste wordt merkwaardigerwijs niet vermeld in de verslaglegging van J. Melgerd. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
80
De Zwarte Os. Foto: NHA.
Het gevolg hiervan bleef niet uit, want op 24 December 1905 werd Spuit I ontboden naar IJmuiden voor een brand in een groot haringpakhuis. ’s Avonds 11 uur werd uitgerukt en wij kwamen tegen middernacht in IJmuiden aan. Het was prachtig weer, maar het vroor dat het kraakte. Bij aankomst bleek, dat de broeders van IJmuiden de boel in de steek gelaten hadden en niet langer wenschten dienst te doen. Nu, dat viel in die Afdeeling wel meer voor. Er was daar niet veel ambitie voor het brandwezen. Velsen begon met de zaak goed aan te pakken, maar de nablussching hield ons bezig tot het aanbreken van den dag. Door bij de aflossing der kwartieren heen en weer te draven wisten de pompers zich vorstvrij te houden. Veel afleiding bezorgde ons Jaapie, een Volendammer, die er door zijn gezang en vrolijkheid den gang in wist te houden. Liefhebbers van een haring konden de verleiding niet weerstaan en daar men in het veen niet op een turfje ziet, zoo was ook hier de voorraad groot genoeg om een harinkje te verschalken. Edoch, de beestjes kwamen zoo uit het zout en het gevolg was, dat de smullers geweldigen dorst kregen en hun de tong aan het gehemelte vastplakte. Drinken was moeilijk te bekomen en toen de opper tegen 8 uur in een café koffie besteld had voor het geheele corps, viel dat zeer in den smaak. Op 1en Kerstdag ’s morgens half tien kwamen wij weder in het spuithuis terug, knap koud en vermoeid. De slangen geleken wel van hout, alles was bevroren. In de werkplaats van den opper in het spuithuis werden denzelfden morgen nog kachels geplaatst om het materiaal te ontdooien en schoon te maken. In 1906 brak een binnenbrand uit in het woonhuis van den heer G. van Heijst, café De Zwarte Os.5 Daar de wasch boven hing, was er veel vuur op den zolder en daar uitbreiding niet denkbeeldig was, werd een begin gemaakt de aangrenzende bebouwing en de groote zaal te ontruimen. Hulpvaardige handen waren weldra bezig om meubilair, linnengoed enz. naar buiten te brengen en te bergen. Jammer was het, dat na afloop van den brand verscheidene stukken linnengoed door vergeetachtigheid niet terug werden gebracht! Vermelding verdient het besluit van een voordracht van brandmeesters, waarbij ondergeteekende een aanstelling ontving als 4e brandmeester, belast met de controle. Hoewel de meeste manschappen bekenden waren, kwam het toch herhaaldelijk voor dat nieuwe inwoners werden ingedeeld op open gekomen plaatsen, ontstaan door verhuizing, sterfgevallen enz. De controleur moest dan het geheele legertje nagaan en luidkeels de namen 5 In De Zwarte Os aan de (latere) Meervlietstraat begon Gerbrand van Heijst aanvankelijk een hotel-café-restaurant. Na de brand in 1906 beëindigde hij het hotel en zette de zaak voort als café-restaurant. Dit werd nadien overgenomen door zijn zoon Christoffel. Thans is het pand als woonhuis in gebruik. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
81
afroepen. Dat was een aardige afleiding. Aanteekening werd gehouden van wie afwezig was en ook van personen die verlof kregen om te vertrekken. Daar alle manlijke ingezetenen boven 20 jaar dienstplichtig waren, niemand uitgezonderd, kwamen de namen voor van soms hoogstaande personen. Zoo was er de naam van Dominee, kapitein Tromp van het Pantserfort, de Ambtenaren van het secretarie, de Onderwijzers, Directeuren van Papierfabriek, Postkantoor en Visscherijschool, Personeel der stoomponten, enz. Enkele dezer heeren lieten zich verontschuldigen en stelden plaatsvervangers aan. Het was soms heel moeilijk allen uit elkaar te houden. Den 16en September 1908 ’s morgens om 10 uur trokken wij den Velserpolder in voor een brand in de boerderij van den heer v.d. Arend, bewoond door v.d. Giessen. Door de groote voorraad graan en stroo stond het gebouw in geen tijd in vollen gloed en viel aan redden niet te denken. Er was een flinke lengte slangen uitgelegd daar het water uit het kanaal betrokken werd en over den dijk moest worden gevoerd. Het uithalen van het hooi en stroo nam heel wat tijd in beslag en hield aan tot ’s avonds 9 uur. We hadden dus net een wijzertje rond dienst gedaan en lang geen prettige dag gehad. Tijd voor eten was er niet geweest. De meesten hadden zich van het dorp van een en ander laten voorzien. Bijzonderheden deden zich verder niet voor. De boerderij werd kort daarop weder opgebouwd. Vervolgens kregen wij een uitnodiging van den heer Piet Visser om te helpen blusschen aan zijn villa op Driehuis bij Westerveld. Op de reis daarheen kwam bericht dat hulp der spuit niet meer noodig was, want het vuur was door hulp der buren uitgegooid. Jammer van onze moeite! Maar toen de schade door den brand weder hersteld was, - het gereedschap van een timmerman was zelfs nog in het huis aanwezig-, kwam vergoeding. Nog geen 6 weken later op een Zaterdagavond ging het beter en de villa ging eraan. Alles werd voor den grond gehaald en niet meer opgebouwd. Het water werd opgepompt uit het vijvertje bij de spoorlijn. Het vijvertje bestaat nog, maar op de plaats der villa zijn nu zeker 4 andere en grootere gebouwen gekomen. Vervolgens kwam aan de beurt een hooiberg bij de boerderij van den heer van der Sluis bij Lievendaal.6 Het was Zaterdagavond toen wij daarheen trokken. Water moest betrokken worden uit den vijver van Waterland en pomp met slangen werden daarheen gevoerd. De boerderij kon gelukkig behouden worden, maar de voorraad hooi ging grootendeels verloren. Het was Zondagmorgen en dag geworden toen de ploeg weer thuis kwam.
6 De 18e eeuwse boerderij Lievendaal gelegen tussen de Waterlandweg en de Driehuizerkerkweg, heeft enkele eeuwen als pachtboerderij deel uitgemaakt van de buitenplaats Waterland. Vanaf 1902 boerde daar Cornelis van der Sluis, afkomstig uit Wijk aan Zee en gehuwd met Antje Hagen. De familie Van der Sluis heeft er meer dan een halve eeuw geboerd. De boerderij fungeert thans als woonhuis. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
82
De heer I. de Visser poseert bij het fittergebouw met de brandspuit van Velsen. Deze soort spuiten werd al niet meer gebruikt maar waren vervangen door motorspuiten. Foto: NHA.
De brandspuit van het eerste korps te Velsen krijgt een onderhoudsbeurt voor het oude raadhuis omstreeks 1890. Foto: NHA.
Een paar maanden later hadden wij eenzelfde geschiedenis met een hooischelf op Meervliet7 en daarna nog een begin aan eenzelfde voorwerp bij van Weelderen8 in het dorp. Aan het laatste adres, bij van Weelderen, herhaalde zich een brand welke grootere afmetingen had aangenomen. Op Maandagavond 27 Juli 1909 wist de roode haan Spuit I te verschalken door bijna naast het spuithuis het dak der boerderij in vuur te zetten. Er stond een flinke Westerstorm en daar het groote gebouw met riet gedekt was, stond weldra alles in vollen gloed. Groote opwinding in het dorp, de stukken vuur vlogen ver in het rond, zelfs tot in het land van den Broeder. Alle burgers schoten toe om de brandweer behulpzaam te zijn bij het overbrengen der spuiten en slangen. Zelfs Jonker van Tuyll van Velserbeek hielp mede om den slangenwagen te trekken. Het ergste was nog, dat de bewoners zich ter ruste hadden begeven en door den brand overvallen werden. Een der zoons lag nog in bed toen het vuur reeds in het woonhuis kwam. Door het moedig optreden van drie burgers, de Heeren J. van Gameren sr., W. de Ruiter (veldwachter) en Dirk van Schinkel, werd de jonge man door een opengeslagen venster uit het huis gehaald. Deze Heeren mochten later van H.M. de Koningin een bronzen medaille en getuigschrift ontvangen voor hun optreden. De gloed was zoo hevig dat deze op grooten afstand zichtbaar was. Zelfs in de Corverslaan werd het schijnsel waargenomen. Ook in IJmuiden had men bemerkt dat het in Velsen niet pluis was en uit eigen beweging was de brandweer zoo attent om met een sleepboot, ingericht met een pompinstallatie, 7 De boerderij Meervliet was oorspronkelijk de tuinmanswoning behorende bij de ernaast gelegen buitenplaats Meervliet. Tijdens de brand in 1908 boerde er waarschijnlijk nog boer Rensen, als pachtboer van Jhr. J.W. G. Boreel van Hogelanden. Boer Rensen kreeg later problemen met zijn pachtheer en vertrok naar een bedrijf in de Hofgeest. Op Meervliet boert sindsdien de familie Markerink, thans zelfs de derde generatie van deze familie op deze plek. 8 De boerderij van Van Weelderen stond aan wat vroeger de Kerkweg en later de Torenstraat heette in het dorp Velsen. Hij behoorde in het verleden bij de hofstede Meershoef. In 1868 kwam hij in bezit van Klaas van Weelderen. Hij bleef tot aan de sloop in 1969, dus ruim 100 jaar, in het bezit van de familie Van Weelderen. In 1969 moest hij plaatsmaken voor de verbreding van het Noordzeekanaal. (Uit: De boerderijen in het dorp Velsen en langs de Heerenweg in het Adrichemmertienden gebied, door J. Morren, gepubliceerd in Ledenbulletin nr. 34 van het HGMK). HGMK Ledenbulletin 37, 2013
83
naar Velsen te komen. De slangen werden uitgelegd en men was er aan toe om water te geven, toen de opper, oordeelende dat het gevaar geweken was, voor de hulp bedankte en verzocht niet verder te gaan, wij konden het verder zelf wel afmaken. IJmuiden nam dat nu niet bepaald prettig op en vertrok met de belofte, dat, al mocht heel Velsen eens in brand geraken, zij niet meer ter hulp zouden komen. Het was een wonder dat alles zoo goed afliep. Het aangrenzende huis, bewoond door Böhm, dat in het begin al afgeschreven was, bleef behouden. Aan de Westzijde liep het af met een beschadigd dak. De boerderij is bij herbouw tot aan den weg gekomen. Vroeger stond deze meer achterwaarts. De toestand is op de plaats hierdoor veel verbeterd. Op een Zondagavond in Februari 1910 was hulp noodig in Santpoort, waar de slagerij van den heer Köhler9 in brand stond. Welgemoed trok Spuit I erop af om haar zusterafdeeling bij te staan. Het was een flinken brand, flinken wind en flink koud ook. De zuigpomp werd het land in gebracht aan een sloot en daar de pompers het door den kouden wind niet konden uithouden, werd een afschutting van rietmatten gezet. Om half zes in den morgen konden wij de slangetjes en ander gereedschap inpakken en huistoe gaan. Op dezen terugtocht werden wij in de omgeving van Thorn10 door zoo’n geweldigen onweers- en hagelbui overvallen, dat de paarden die de spuiten trokken er zelfs haast niet door konden komen. Tot op den huid toe nat en verstijfd van koude kwamen wij Velsen binnen hobbelen, waar wij bij de kachel en een kop warme thee weer spoedig fit waren. Al treft men nu niet geregeld zulk slecht weder, dat malsche buitje van toen vergeet men niet licht. Als vergoeding van deze slechte reis kregen we op Zaterdagavond 17 Augustus van hetzelfde jaar 1910 met prachtig stil weer en dichtbij een karwei aan het van ouds bekende Hotel De Prins11, jarenlang bewoond door de familie Terburg, later door den heer van der Laan en toentertijd door den heer Drieman. Nadat om 12 uur gesloten was, - in de zaak werd ook sociëteit gehouden-, braken plotseling aan alle kanten de vlammen uit. De vonkenregen steeg loodrecht omhoog en leverde een prachtig gezicht op. Van alle kanten veel belangstelling en hulp. Een op oefening zijnde troep vrijwilligers uit Haarlem sprong bij om de vrouw en een kind van de veranda af te helpen. Wij hadden spoedig bemerkt, dat er van het gebouw dat zeer oud was, niet veel meer te redden viel, maar lieten niets onbeproefd om de omliggende woningen te sparen. De zuigpomp stond aan een der ponthavens en door het mooie weer aangelokt sloegen de pompers aan het zingen. Een der heeren, een zeer goede zanger, die nu nog steeds deze kunst tot veler genoegen ten beste geeft op bijeenkomsten en concerten, gaf den toon aan. Bekende liederen en refreinen, vroolijk en opgewekt. Kwam er van voor, bij den brand, verzoek om wat door te zetten, dan klonk het in tempo: een! twee! een! twee! ‘En ze maakten de zeilen met touwtjes vast’. Kon het tempo wat matiger zijn en niet zoo veel druk noodig, dan 9 Slagerij Köhler stond op de hoek van de huidige Hoofdstraat en de Terrasweg. Later was hier de radiozaak van Stuurman gevestigd. (Persoonlijke mededeling van de heer A.W. Hop). 10 Het oude Huis ten Bildt, gelegen noord-oostelijk van Santpoort, werd door een latere eigenaar in Thorn herdoopt. Na afbraak hiervan in 1876 hield een erbij behorende, later gebouwde jagerswoning de naam Thorn. Deze woning werd in 1953 afgebroken. 11 Hotel De Prins kwam als herberg al voor op de zogenoemde ‘kaart van de brandmeester’ uit 1760. Hij stond waar thans het restaurant ‘De Heeren van Velsen’ is gevestigd, op de hoek van de Kerkesingel en de Meervlietstraat in oud-Velsen. In hotel De Prins logeerden veel boeren de nacht voor de bekende koemarkt die gedurende enkele eeuwen elk jaar in het dorp Velsen gehouden werd. In De Prins waren dan talrijke geïmproviseerde slaapplaatsen voor hen gereedgemaakt. Het hotel had een eigen stalhouderij en was ook bekend door de zogenoemde doorrijdstal, waarmee de gasten overdekt in- en uitstappen konden. De sociëteit van het dorp werd ook in De Prins gehouden, waar in het algemeen het wat ‘betere’ publiek kwam. Na de brand werd het hotel niet meer op diezelfde plaats herbouwd. De eigenaars lieten in Wijkeroog, het latere Velsen-Noord, een nieuw hotel met dezelfde naam bouwen. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
84
Hotel De Prins op de oorspronkelijke locatie, op de hoek van de Kerkesingel en de Meervlietstraat in Velsen-Zuid. Foto: NHA.
klonk het aandoenlijke lied: ‘Aan den oever van een snelle vliet’, en zoo vermaakten deze mannen zich om het eentonige werk van het pompen iets dragelijker te maken. Ook had de politie nog een zaakje op te knappen. Een der inwoners, die den Zaterdagavond in het hoofd had, wilde met alle geweld meehelpen. De opper, die al bemerkt had dat de man niet best meer recht loopen kon, bedankte hem voor zijn bereidwilligheid. ‘Ik zal je wel krijgen’ voegde de man den opper toe en in onbezonnenheid stak hij met zijn mes een flink gat in de slang. De fontein, die daaruit ontsprong, werd direct opgemerkt en meteen dicht gemaakt. De dader liep een proces verbaal op en werd naar huis gebracht. De heeren brandblusschers kregen hierna een lange rustpoos en wel tot September 1914, toen bij den heer Huyboom een bollenschuur door brand bezocht werd. Veel belangstelling en hulp ondervonden wij van de destijds gemobiliseerde militairen. Water werd betrokken uit den vijver van Schoonenberg, waarbij de eerste stralen een waar modderbad over het brandende perceel uitstortten. Gelukkig dat het geen ernstig geval was, anders zou er werkelijk gebrek aan water gekomen zijn. Iets verder in den tijd hadden we een zelfde geval met een schuur van Tervoort op Waterloo12, waarbij niets bijzonders voorviel en het spoedig afgeloopen was. Maar den 21en Juni 1916 kregen we de handen vol met het blusschen van de bakkerij en woonhuis van den heer J. W. Denkers13. Dat was een flink vuurtje, waarmede den geheelen nacht gemoeid was. Wij troffen het bijzonder, dat dit juist de kortste nacht van het jaar was en zoodoende 12 De kleine 17e eeuwse boerderij Waterloo stond tot 1949 aan de Driehuizerkerkweg, nabij de huidige Jan Campert basisschool. Hij hoorde vanouds bij de hofstede Schoonenberg en veranderde met deze een aantal malen van eigenaar. In 1899 kocht Gerald Ernst baron van Tuyll van Serooskerken, toenmalig eigenaar van Schoonenberg, het boerderijtje. Toen Gerald Ernst in 1917 Velsen verliet, verkocht hij Waterloo aan een aantal heren, waaronder H. Wichmann. Notaris daarbij was Gerrit Daniël Boerlage en de acte werd getekend in het destijds bekende ‘Hotel Nommer Een’ te IJmuiden. (Informatie van de heer Joop Wichmann). In 1946 hervatte de oorspronkelijk IJmuidense voetbalvereniging ‘Waterloo’ haar wedstrijden op het terrein van de heer H. Wichmann e.a. De vereniging ontleende haar naam aan dit boerderijtje, dat aanvankelijk tot kleedhuis diende. In 1948 kocht de gemeente dit terrein aan en breidde het sportpark Schoonenberg ermee uit. De boerderij werd in 1949 afgebroken. (Informatie van de hand van Siebe Rolle uit: Driehuis, een boekje uitgegeven ter gelegenheid van de restauratie van de Sint Engelmunduskerk te Driehuis in 1974/1975). 13 De bakkerij van bakker Denkers was gevestigd aan de Rijksstraatweg, later Meervlietstraat genoemd, in het pand waar na hem bakker Van der Bijl gevestigd was, die in de wandeling ‘bakker Bijl’ heette. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
85
de lichters en flambouwdragers niet veel werk hadden. Ook bij deze gelegenheid hadden wij door gebrek aan personeel veel hulp van militairen. Bakkerij en woonhuis brandden geheel uit en het geheel werd later nieuw opgebouwd. Reeds bij het aankomen van den Heer Verloren van Themaat als Burgemeester in Juni 1910 waren plannen gemaakt tot reorganisatie der Brandweer. Het wachten was op den aanleg van de Waterleiding. Toen deze laatste dan ook gereed was gekomen, kwamen Velsen en de andere Afdeelingen in bezit van brandkranen, welke in hoofdzaak in de kom van de gemeente en de hoofdwegen waren aangebracht. Daar echter op niet bebouwde gedeelten deze brandkranen nog moesten opgesteld worden en ten eenen male in de Polder, Hofgeest en Ruigenhoek enz. ontbraken, bleven de handspuiten tot voorkomende branden gereedstaan. Voor elke Afdeeling werd een slangenwagen (voor IJmuiden, Velseroord en Velsen Noord zelfs twee) beschikbaar gesteld. De slangenwagen hield een lengte slangen van 150 M. en verder: 2 stand- en 2 straalpijpen, 2 verloopstukken, touw, sleutels en diverse gereedschappen. De bediening zou bestaan uit 1 opperbrandmeester, 1 brandmeester, 1 assistent brandmeester en 10 manschappen. De manschappen, ingedeeld bij de handspuiten, bleven tot nader order nog gehandhaafd. De belooningen der manschappen werd gewijzigd en wel dat voor het eerste uur ƒ 0,75 en voor elk volgend uur welk dienst gedaan was, ƒ 0,70 werd uitbetaald. Voor het kader werd een vaste jaarlijkse toelage ingesteld welke als volgt was geregeld. Opperbrandmeesterƒ 40.- plus een uitkering van ƒ 10.- elke maal uitrukken; brandmeester ƒ 15.- plus ƒ 10.- elke maal uitrukken; assistent brandmeester ƒ10.- plus ƒ 7.50 elke keer uitrukken en een kwartiermeesterƒ 5.- elke keer uitrukken. Na het in gebruikstellen der brandkranen scheen het wel of het met branden was afgelopen. Het kwam zelden voor dat uitgerukt moest worden. Den 13en Februari 1917 gebeurde het dat we nog eens een reisje maakten naar den Velserpolder om bij den heer Schaap een zaadschuur te blusschen. Hiervoor werd natuurlijk de oude spuit gebruikt, want waterleiding kwam in den polder niet voor. En nu, in 1931, nog niet! Na het overlijden van onzen opperbrandmeester de heer A. van Zadel in November 1919, kwam voor mij op 1 Februari 1920 een aanstelling als diens opvolger. Mijn eerste proef kwam al heel spoedig, op 2 Februari 1920, toen weder brand was ontstaan in de herbouwde zaadschuur van den heer Schaap in den Polder. Ook hierbij deed de handspuit weder dienst, maar succes was niet te boeken, want evenals in 1917 ging de schuur verloren. Er was niet anders te doen dan wat vuur uitblazen. Het rieten dak van het woonhuis kreeg het nog even te kwaad, maar door aanreiking van emmers water werd erger voorkomen. Aan het gesjouw met de handspuiten en de zorgen en kosten verbonden aan het groot aantal bedienende manschappen zou eenmaal een einde komen. Reeds geruime tijd bestonden bij Burgemeester en Wethouders plannen tot het aanschaffen van een motorspuit. Deze zou dan dienst kunnen doen in die wijken der Gemeente waar nog geen waterleiding aanwezig- of niet te bereiken was. Vooral onze Burgemeester de Weled. Achtb. Heer R.G. Rijkens, die in mei 1920 zijn intrede in de Gemeente had gedaan, heeft er veel toe bijgedragen dat de aanschaffing van een motorspuit werd doorgezet. Alzoo werd in begin Augustus 1920 Velsen verrast door de aankomst van een motorspuit. Den 20en Augustus werd deze spuit door den leverancier in het werk gesteld, in bijzijn van Burgemeester, Wethouders, Raadsleden en brandweermannen en bij goedvinden overgenomen. De machine was van Fransch fabrikaat: L’Aster, en geboren in Parijs. Hij had een vermogen van 5 PK en een capaciteit van plusminus 15000 L water per uur. Opvoerhoogte, met een straal van 20 mm: 30 M en een lengte van 40 M. Door het aanbrengen van een spruitstuk kon met twee flinke stralen van 16 mm gewerkt worden. Het bovenstel was geplaatst op een chassis met 2 stevige wielen en voorzien van
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
86
Het voormalig koetshuis van Westerwijk. Later de boerderij van Piet Blad en Broeze, behorend bij Rooswijk, ca. 1898. Links een stukje van de oude Bosweg naar Wijk aan Zee, die door het grondgebied van Rooswijk liep. Foto: NHA.
een trekboom. Het totaal gewicht bedroeg ruim 1 ton. Door het gewicht viel het vervoer der spuit (1000 KG) niet gemakkelijk en vooral op zandgronden was dit onhebbelijk. Met veel belangstelling werd het nieuwe instrument door de vuurvreters ontvangen en spoedig werden oefeningen gehouden. Bij deze oefeningen ontvingen wij groote belangstelling van het publiek en de jongens hadden er rekening mee te houden dat de waterstralen krachtig waren en ver reikten, dit met het oog op een nat pak. Zoo af en toe haperde er wel eens wat aan de bedieningen ook aan de machine, welke fouten dan hersteld werden en later nog eens herhaald om te zien of de zaak in orde was. Het wilde bij zoo’n proef ook eens gebeuren, toen een mijner oudste vrienden blijk gaf van zijn belangstelling, dat juist de koppeling van het reservoir losschoot, een flinke straal water naar buiten schoot en precies den goeden man tegen hals en borst trof, waarbij hij, zoals te begrijpen is, goed nat werd. Tot mijn spijt verweet hij mij dat ik met opzet dat slangetje had losgemaakt om hem te treffen. Maar ik verklaarde plechtig dat het louter toeval was, net als later, toen bij een oefening op de Hofgeest een der wethouders eenzelfde lot trof. Na een alarm, dat brand was uitgebroken in school E, bleek dat het de burgemeester te doen was geweest om eens te zien of wij de spuit behoorlijk konden bedienen en de stralen welke spoedig over het dak heen vlogen, bewezen dat alles in orde was. Bij een aansluiting op een waterleidingpilaar tegenover het Raadhuis wisten wij het zoo ver te brengen dat met een zware straal van 25 mm ver tot boven de wijzerplaat van den toren gespoten werd. Het eerste practische werk voor den motorspuit kwam in 1921 bij het blusschen van een boerderijtje in den Polder, eigendom van den heer W. Braam. De spuit moest, om bij het water te kunnen komen, van den dijk afgelaten worden, want de zuigbuis was niet lang genoeg. Ondanks de lengte slangen viel het toen reeds op met welk een kracht de stralen uitkwamen en hoe stukken hout en steen in het rond vlogen. Vervolgens nog eens bij een hooibroeiing bij den heer Blad op Rooswijk (waar geen waterleiding was) en waar de motor van 9 uur v.m. tot 4 uur n.m. geregeld gedraaid heeft. Door het in dienst komen van de motorspuit werd door Burgemeester en Wethouders geoordeeld dat de handspuiten nu gevoeglijk wel konden worden afgeschaft. Aldus geschiedde en de oude beestjes werden weggehaald en verkocht.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
87
Ook kregen toen de manschappen die nog aan deze spuiten verbonden waren, hun ontslag. Zo bleven aan: de brandmeester en de mannen, ingedeeld bij slangenwagen en motorspuit, in het geheel 13 man. In September 1925 kwam nog eens een herziening op de uitkeeringen der kaderleden en manschappen. Die van het kader bleven gehandhaafd als bij den invoer der slangenwagens. Voor de manschappen werd een vergoeding vastgesteld van ƒ 1.- per uur en in nachtelijke uren ( van des avonds 10 uur tot des morgens 6 uur) ƒ 1.50 per uur. Behalve dat de motorspuit beschikbaar gesteld werd voor eventueelen oproep door de andere Afdeelingen in de Gemeente, werd door B&W ook verlof gegeven hulp te verleenen wanneer die ingeroepen werd in andere Gemeenten. Zoo kwam het voor dat door Beverwijk hulp werd ingeroepen bij den brand in het pakhuis van den heer Wicherink14 en later nog eens voor een geval in het veilinggebouw aan de Breestraat. Beide keeren werd geen gebruik gemaakt van de spuit. Bij den eersten oproep kwam net bij het uitrukken bericht dat het gevaar geweken was. Den tweeden keer kwam het tot in Beverwijk toe, maar ook werd wederom geoordeeld dat er geen water noodig was. Maar driemaal is scheepsrecht, want op Zaterdag 18 Juli 1927 kwam weder een verzoek tijdens den brand bij de firma Knapen15. Dat was voor de Velser vuurmannen een waar brandweerfestijn, want er was een massa vuur te blusschen. Van half 5 tot half 12 n.m. is er gewerkt en hebben wij van den gloed genoten. De motor toonde zich gedurende dien tijd onvermoeid. De Wethouder Handgraaf toonde zijne belangstelling door naar Beverwijk te komen om eens te zien of alles goed marcheerde. Een pakhuis grenzend aan het terrein van den brand, waarin een groote waarde aan vischmeel was opgeslagen, verkeerde in gevaar. Door het flinke optreden werd het gebouw gespaard. Uit dankbaarheid ontvingen de manschappen later van den Directeur een belooning van ƒ 50.-
14 Aan de Meerstraat in Beverwijk bevond zich de stoomkoffiebranderij van de heer H.W. Wicherink. (Uit: Beverwijk en zijn industriële geschiedenis, door Cor Castricum. Uitgave HGMK, 2003). 15 De ‘Electrische Timmerfabriek en Kistenmakerij Firma Knapen & Co’ was gevestigd aan de Leliestraat 108. Het verslag van de brand in 1927 kwam in de krant op maandag 29 juni. Uit dit verslag: “Onderwijl politie, zowel Rijks- als die der gemeente een groote schuur met groentekisten ontruimde, hierbij door enkele burgers bijgestaan, arriveerde de brandweer met ... een slangenwagentje! Wel was terstond de hulp van de gemeente Velsen ingeroepen, maar de motorspuit kan zich slechts in matigen gang voortbewegen en behalve den tijd die met overzetten over het Noordzeekanaal verloren gaat, was de afstand groot. Intussen was de standpijp op de brandkraan geplaatst en waren de slangen uitgelegd. Ongetwijfeld deden de Beverwijkse brandweermannen alles zoo vlug en zoo goed mogelijk, maar de aanvoerbuis der brandkraan is slechts een 3-duims pijp, dus ontbreekt hier alle druk en wordt een zwak straaltje verkregen, dat 5 meter ver kan spuiten. Om 5 uur komt de motorspuit uit Velsen op het terrein. Bijna onmiddellijk heeft de opperbrandmeester J. Melgerd, de slangen laten aankoppelen en geven twee krachtige stralen water...(...) Een zee van vuur... De hitte is onuitstaanbaar. (...) Een houten gebouw, waarin, naar verluidt, voor ƒ 65000 vischmeel ligt opgestapeld, staat in de gloeiende rookwolken. (...) De tweede slang wordt nu verlegd en de brand van de zijde van de chemische fabriek aangetast.(...) Het vischmeel brandt niet, maar de groote voorraden chemicaliën kunnen een explosie veroorzaken en dan zou de ramp niet te overzien geweest zijn.(...) Tegen 8 uur was het gevaar geweken, hoewel de smeulende en rokende houtmassa’s voortdurend moeten bespoten blijven. De nablussching duurde tot ongeveer half twaalf en het was reeds Zondag toen de brandweer huiswaarts keerde.(...) Indien de Gemeente Beverwijk een motorspuit bezat gelijk Velsen, de brand ware tot een deel der zagerij beperkt gebleven.” (Ontleend aan: De industriële geschiedenis van Beverwijk, door Cor Castricum, uitgave HGMK 2003). HGMK Ledenbulletin 37, 2013
88
Het pakhuis van Wicherink aan de Meerstraat, hier geheel rechts. Foto: NHA.
In Augustus 1927 werd nog eens een tocht gemaakt voor het blusschen van een brandje in een hoop erwtenstroo in den Spaarndammer polder, waarmede geen eer werd ingelegd daar bij aankomst een en ander al was gebluscht. Er brak toen weer een volkomen stilstand aan, geen brand meer te bespeuren! Eenige oefeningen werden nog gehouden, totdat eensklaps een bericht kwam voor een bijzonderen brand en wel in den ijskelder16 op Velserbeek. Deze was niet ontstaan door ijsbroeiing, maar het rieten dak was in vuur geraakt. Bij deze gelegenheid had de Motorspuit geen succes. Er kon geen water gegeven worden, hoewel er voldoende voorraad was en dichtbij ook. De oorzaak was dat de zuigbuis poreus was geworden en zoodoende geen water ophalen kon. We moesten toen het gebouwtje zien uitbranden en sloegen daarbij een droevig figuur. Nadat een nieuwe zuigbuis was aangebracht, voldeed de motor weer uitstekend. Een proef aan het gebouw der waterleiding en aan de Visschershaven te IJmuiden bewezen dat volkomen. Herhaalde malen werd voorgesteld om verbetering te brengen in het transport van de Motorspuit en dat zooveel mogelijk op een onderstel te krijgen, zoodat het geheel vlug kon worden overgebracht. Het bleef echter bij besprekingen en de toestand verbeterde niet. Reeds in 1928 waren wenschen naar voren gebracht om een geheelen omkeer in het brandwezen te brengen en wel tot invoering van Automobielspuiten. Deze zouden dan allereerst gestationeerd worden te IJmuiden en later op Velsen Noord. Een commissie uit den Raad werd gekozen om deze plannen uit te werken en in overleg te treden met brandweer autoriteiten uit andere plaatsen. Er zouden dan districten gevormd worden en wel: IJmuiden-IJmuiden Oost; Velsen Noord; Velsen; Santpoort en Jan Gijzenvaart. Als commandant der Brandweer werd benoemd de heer A. de Wit en als plaatsvervanger de heer Verzijlbergh. Een nieuwe regeling werd ingesteld voor de salarissen van kader en manschappen en wel voor een geheel jaar: Opperbrandmeester ƒ 125.-; Brandmeester ƒ 100.-; Assistentbrandmeester ƒ 75.-; Manschappen ƒ 50.- Kader en manschappen der autospuiten zullen worden voorzien van 16 De ijskelder van Velserbeek bevond zich nabij de huidige tennisbanen in het park en wel in de grote bocht van de Engelmundusbeek opzij van de tennisbanen. Hij werd na de brand in 1927 weer hersteld en bleef aanwezig tot in 1943, toen er door kwajongens brand werd gesticht. Hierna werd hij niet meer hersteld en ter plekke herinnert niets er meer aan. (Mondelinge mededeling door de heer Siebe Rolle, die dit vernam van een der kwajongens, een later bekende dorpsbewoner ...) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
89
uniform en uitrusting, de pijpleiders der slangenwagens van waterlaarzen, jekker, helm en wanten; de overige diensten van laarzen en wanten. Den 14en December 1929 werd in het Park Velserbeek eene demonstratie gehouden met de nieuw aangekomen Autospuit van IJmuiden. In Juli 1930 kwam bericht dat de Motorspuit van Velsen in Santpoort gestationeerd zou worden. De spuit werd gemonteerd op een uit bedrijf genomen vrachtauto en geheel ingericht als brandweerauto, kosten ƒ 2000.Afd. Velsen bleef dus alleen aangewezen op een slangenwagen met toebehooren. In October 1930 kwam nog een brand voor bij Vendel in de Polder, welke door hulp van den Autospuit van IJmuiden gebluscht werd. Een begin van brand bij den Broeder in November 1930 konden wij met de waterleiding bedwingen. In 1931 hadden wij het ook niet druk. Alleen kwam voor een hooibroei bij den heer v.d. Sluis, welke met een flinke lengte van slangen op de waterleiding tot bedaren gebracht werd en waar wij des nachts nog eens ruim gelegenheid hadden om over vroegere groote branden te kunnen redeneeren. Of de weinig voorkomende branden nu aanleiding zijn geweest dat Afdeeling Velsen werd opgeheven, is niet bekend. Gezien den korten tijd, waarmede autospuiten ter plaatse van den brand kunnen zijn, had den Raad geen bezwaar de Afdeelingen welke een dergelijke spuit niet hebben, op te heffen en te voegen bij Afdeelingen met een autospuit. Wij krijgen dus nu de Afdeelingen IJmuiden met IJmuiden Oost, Velsen, Driehuis en den Polder; Santpoort met Jan Gijzenvaart en Velsen Noord. De hoofdoorzaak van de opheffing ligt wel in een beperking van uitgaven, welke in de tegenwoordige omstandigheden ten zeerste geboden is. Na een gehouden bespreking met alle leden van de Afdeeling Velsen (ook van Driehuis) konden deze accoord gaan wat betreft de beperking van uitgaven en stelden voor aan den Raad een adres te richten om zich desgewenscht geheel vrijwillig en zonder salaris beschikbaar te stellen. Zij gevoelden zich als burgers en als brandweerlieden verplicht met dit verzoek te moeten komen. Ook in de Brandweer der Gemeente Velsen is dus gebleken dat handenarbeid tegenover mechanische kracht het af moet leggen en daarmede zullen wij genoegen hebben te nemen. Van harte hoop ik dat de inwoners der Gemeente Velsen gespaard mogen blijven voor de rampen welke branden zoo menigmaal veroorzaken. En na mijn kameraden van de Afdeeling Velsen mijn bijzonderen dank betuigd te hebben voor hunne aangename en welwillende medewerking, besluit ik hiermede mijn verslag. Saluut!
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
90
Van Jan Melgerds veelzijdigheid getuigen deze twee pentekeningen van zijn hand uit 1939, die bewaard worden in het Noord-Hollands Archief.
De FIAT autospuit uit 1929. Foto: NHA
Tot slot Toen de door Jan Melgerd op schrift gestelde documentatie mij in november 2012 bij toeval bereikte, was dit te laat om nog verwerkt te kunnen worden in de toen juist gereedgekomen tekst van de HGMK-publicatie ‘Oud-Velsen 1911-2011, een kleine bedevaart naar het dorpsverleden’. Bij nader inzien was dit eerder een voordeel dan een nadeel. De door Jan Melgerd op schrift gestelde notities 1927-1942 en zeker ook zijn brandweerherinneringen 1882-1931, rechtvaardigden naar mijn mening een apart artikel. Zijn beschrijving van vijftig jaar brandweer in Velsen brengt ook de ontwikkeling hiervan in beeld, welke vooral op het einde van die vijftig jaar een begin nam. Het is aardig om de gang van zaken bij branden in de tijd dat Melgerds herineringen beginnen, rond 1880, te vergelijken met die zoals beschreven in het boek ‘Keure en Reglement Op de exercitie van de Brandspuyten, en het blusschen van Brand, ontstaande in en onder Velsen’, uitgegeven te Haarlem in 1761. Dan lijkt er in die ruim 100 jaar tot 1880 niet zoveel veranderd! Ook toen had men de beschikking over een ‘Zuygpomp of ‘Bak’ en een ‘groote Pomp, of Spuyt’. Ook toen waren er Brandmeesteren (vier) en wel vijf Assistenten van Brandmeesteren. Ook toen vele pompers en hun assistenten bij de beide pompen. Voorts ‘Opsienders en Leyders van de leere en zyldoekse Slangen’. Zij worden allen bij name genoemd en men leest er veel die zeer bekend zijn in de historie van het dorp, zoals Jacobus van Kalker, Jacob Gaykema, Dielof Duyneveld en nog vele anderen. De bekende ‘kaart van de brandmeester’, door deze gemaakt om de benodigde lengte van de slang te bepalen, stamt uit diezelfde tijd. Melgerds ‘Brandweerkrabbels’ vormen zodoende een prachtige aanvulling op de geschiedschrijving van de Velsense brandweer. Met deze publicatie kon ook meer eer bewezen worden aan deze bijzondere man. Van mijn kant kon ik grotendeels volstaan met hem in belangrijke mate zelf aan het woord te laten. Ik hoop erin geslaagd te zijn deze veelzijdige ondernemer uit het oude dorp Velsen zijn welverdiende plek in de lokale historie te hebben gegeven. april 2013, Ton van Oosterom
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
91
Naschrift In dit artikel, dat Jan Melgerd als hoofdpersoon heeft en waarin hij zelf ook zo veel aan het woord komt, is met name boven het gedeelte getiteld Brandweerkrabbels zijn naam nadrukkelijk als auteur aangegeven. Toevallig is het overigens dit jaar precies 70 jaar geleden dat hij, midden in de oorlog, in zijn woning te Beverwijk overleed. Ik wil hierbij nog vermelden dat ik tot op heden de plek waar zijn tweede echtgenote, Antje Melgerd-van Huis, is begraven, niet heb kunnen achterhalen. Voorts mag niet onvermeld blijven dat veel van de foto’s waarmee dit artikel geïllustreerd kon worden, te danken zijn aan het speurwerk van Arie van Dongen. In verschillende archieven vond hij de beelden waarvan vele mij - en wellicht ook velen van u - niet eerder bekend waren. Zij dragen er in belangrijke mate toe bij om dit stukje lokale historie tot leven te wekken. Graag wil ik hem op deze plaats hiervoor dan ook van harte bedanken! Ton van Oosterom
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
92