ITEMLIJST voor EXTERNE GESPREKKEN opgesteld in het kader van de ontwikkeling van strategisch be leid voor de SOIG te Groningen
Groningen, mei 1995, Klaas Brouwer
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van BROUWER O O & A.
Hoofdindeling van de onderwerpen: 1. over de SO IG 2. over de b etreffend e organisatie waarm ee gesprek plaatsheeft 3. over de relaties tussen d e SO IG e n de betreffende organisatie 4. over de relaties tussen de betreffende organisatie en andere organisaties 5. diversen.
1. OVER DE SOIG Kern/Functies (zie ook bijlage) - W at is de kern van de huidige activiteiten van de SO IG, lo s van he tgeen d e betreffende organisatie o p dit mom ent zelf afneemt ? - W at is de reden van bestaan van de SO IG; waarom/waa rtoe werd d e SO IG o oit op gericht ? - Gelden de redenen van destijds nog steeds ? - Zo ja , is er even tueel op mid dellange term ijn een reëel alternatief ? - Hoe reëel zijn de alternatieven op middellange en lange termijn ? Of is het meer een wensdroom (het zou mooi zijn als ..) ? - Zo nee, hééft de SO IG nieuwe functies gekregen d ie voortbestaan van die organisatie in enigerlei vorm gewenst maken ? - Moet de SOIG nieuwe functies op zich nemen/ontwikkelen naast of in plaats van de huidige ? - Moeten bepaalde functies van de SOIG worden opgeheven, uitgebreid, versterkt ? - Behoren initiële opleidingen ook in de toekomst tot de functies van de SOIG ? - Moet zij andersoortige producten (anders dan opleidingsactiviteiten) gaan leveren, zoals onderzoek, advies ? - Mo et dat dan eventueel naast de dienstverlening door anderen of in plaats van of in samenwerking met anderen ? W ie dan ? - Kunnen bepaalde functies (beter) worden overgenomen door andere organisaties, zoals vergelijkbare instituten elders in het land, het hbo, het mbo ? - Onder welke voorwaa rden zou dat kunnen/moeten ? Produ cten (laat eventueel een lijst met de huidige onderw ijsproducten zien) - Welke producten moeten zeker ook in de toekomst worden aangeboden ? - Maakt men da arbij o nderscheid tussen initiële op leidingen en vervolgopleidingen e.d. ? - Voo r welke producten is er een reëel vervangend product op d e markt ? Bij wie ? W aarom neemt men daa r nu niet af ? W aarom kiest men nu (nog ?) voor de SO IG als leverancier ? - Welke van de huidige opleidingsproducten zijn stabiel/aflopend/groeiend ? (vraag ook naar producten die de SOIG eve ntueel vroeger leverde, maar nu niet meer en na ar prod ucten die de SOIG mogelijk in de toekom st gaat leveren. - Hoe staat het met de kwaliteit van de huidige opleiding ? Wat moet er eventueel beter, anders, minder, meer ? - W anneer zeggen zij dat het product kwalitatief goed is ? Welke aspecten betrekken zij dan in hun overwegingen ? - W at geeft uiteindelijk de doorslag om te bepalen b ij welk instituut men zijn medew erkers laat opleiden: 'prijs, plaats, prod uct of promo tie' ? - Hoe staat het met de aansluiting van de opleidingen met de dagelijks praktijk/functie-uitoefening ? - Moeten er meer mogelijkheden komen om nog functie- en/of organisatie-gerichter op te leiden (afhankelijk van specifieke be hoefte van een co ncree t ziekenhuis) bijvoorbeeld vrije samenstelling va n een individueel opleidingsaanbod (per cursist) door selectie uit een breed aanbod van los verkrijgbare modulen/onderwijspakketten ? - Bestaat het p roduct van de SOIG uitsluitend en alleen uit opleidingen en cursussen of levert zij ook andersoo rtige prod ucten (bege leiding praktijkbegeleiders, steun bij ontwikke ling van praktijkleerdoelen, praktijkopleidingsboeken etcetera). - Als er méér wordt geleverd dan opleidingen moet dat dan zo blijven of dient de SOIG zich te concentreren op onderwijsactiviteiten in engere zin ?
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
- W at is de mening over de prijs van het aanbod. Kan het goedkoper ? Moet het goedkoper ? Wat kan er eventueel van opleidingen of van de schoolorganisatie af ? - Als de SOIG (v erdergaand) zo u moeten bezuinigen (de explo itatie omlaag zo u moeten brengen) waa rop zou zij dan moeten/kunnen bezuinigen: - opleidingen schrappen; welke ? - onderdelen van opleidingen schrappen; welke ? - overhead reduceren; welke onderdelen en hoe ? - nieuwe markten aanboren, overhead spreiden over meer producten/afnemers M arkten - Beschouwt de betreffende organisatie de SOIG als hún opleidingscentrum of is het een van de mogelijke leveranciers ? Is dat veranderd in de voorbije jaren? Als gevolg waarvan is dat veranderd ? - W ie zijn de voornaamste klanten van de SOIG ? D e deelnemende instellingen ? Of zijn ook alle andere ziekenhuizen in (noo rdelijke en oo stelijke provincies) in principe afnemers ? - Zou de SO IG moeten prob eren haar klantenkring binnen de intramurale gezondheidszorg uit te breiden, bijvoorbeeld geografisch ? - Zou de SOIG haar producten moeten uitbreiden of juist inperken ? - Zou zij op zoek mo eten naar (meer) markten buiten de intramurale gezondheidszorg ? - W at zien zij als kansrijke markten voor de SO IG ? K unnen zij een rol spelen bij het 'veroveren' van die markten, bijvoorbeeld behulpzaam zijn bij het leggen van contacten ?
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
2. OVER DE BETREFFENDE ORGANISATIE (gaat met name over het opleidingsbeleid van de instelling) * * * *
Is er een uitgewerkt strategisch beleid van de instelling ? Is er een uitgewerkt (integraal) personeelsbeleid ? Is er een uitgewerkt opleidingsbeleid ? Passen de drie in elkaar ?
- Als er geen uitgewerkt opleidingsbeleid is, is men dan van plan dit op relatief korte termijn te ontwikkelen ? - W ie wordt geacht dat binnen de organisatie voor te bereiden/uit te werken ? - Verwacht men een rol van de SOIG ? - Wat is de plaats van 'opleidingen' in de organisatiestructuur van de instelling (wie is verantwoordelijk: PZ, hoo fden van afdelingen, directie), of zijn er meerdere plaatsen (bijvoorbeeld afhankelijk van soort functie waarvoor moet worden opgeleid) ? - Is die plaats helder qua bevoegd heden ? - Wie doet de ontwikkeling van opleidingsbeleid ? - W ie voert het beleid uit ? wie evalueert of organisatie-doelstellingen worden gehaald met de opleidingen ? - Wie beheert/beheren het opleidingsbudget ? - W ordt het beleid centraal aange stuurd, wordt er een relatie gelegd met het algemene beleid van he t ziekenhuis? - Wordt het opleidingsbeleid centraal of decentraal uitgevoerd ? - Hoe staat het met onderlinge afstemming van onderdelen van het opleidingsbeleid ? - Is het beleid ten aanzien van initiële opleidingen gescheiden van het beleid ten aanzien van vervolgopleidingen, differentiaties en bij-/nascholingen ? - Ho e zien ze opleidingsbeleid vooral ? - onderdeel werving en selectie/onderdeel personeelsvoorziening - onderdeel van kwaliteitszorg (verbetering kwaliteit van zorg via onder meer op leidingen) - onderdeel van personeelsbeleid (bijvoorbeeld om zittend personeel te behouden).
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
3. OVER RELATIES TUSSEN INSTELLING EN DE SOIG -
-
-
Hoe verloopt de afstemming tussen de instelling en de SOIG ? Is er tevredenheid over afstemming van lopende opleidingen met inhoud van de functie ? Is men tevreden over evaluatie van lopende op leidingen en gewenste veranderingen in opleidingen ? Bestaat er tevredenheid over de mate waarin de SOIG er in slaagt signalen voor een latente/onduidelijke opleidingsvraag te vertalen in concreet opleidingsaanbod ? Heeft de SOIG een vernieuwende/stimulerende taak in de richting van de instelling: doorgeven van landelijke ontwikkelingen, de instelling een (opleidings-) spiegel voorhouden etc. De afstemming tussen de instelling en de SOIG vindt nu plaats via: - de bestuurlijke lijn: via vertegenwoordigers in DB/AB hebben deelnemende/afnemende ziekenhuizen invloed op het beleid en dus op het aanbod van de SOIG; - de financiële lijn: het goedkeuren van begroting leidt voor de instellingen naar een financiële verplichting voor een periode van vijf jaar. In de voorbereiding en de besluitvorming kunnen instellingen dus zorgdragen voor afstemming van activiteiten van de SOIG met hun wensen; - uit de feitelijke afname van onderwijsproducten blijkt of de SOIG erin slaagt een op de instellingspraktijk afgestemd/een op de organisatiedoelen toegespitst product aan te bieden; - de com municatieve lijn: via participatie van instellingen in begeleidingscom missies, externe evaluaties, overleg op directie-/mana gementniveau en d ergelijke kunnen instellingen invlo ed uito efenen op d e aansluiting van vraag en aanbod. . Moeten al deze afstemmingsmechanismen blijven bestaan of zou op termijn volstaan kunnen worden met enkele ervan, bijvoorbeeld de laatste twee ? Hoe zien ze de SOIG: - als een eigen bedrijfsschool, de gecentraliseerde voortzetting van de huisopleidingen; - een leverancier van opleidingsprodukten als anderen, dus kan men voor vergelijkbare producten elders 'winkelen' Gebeurt de werving voor op leidingsplaatsen nu door de instelling ? Speelt de SOIG daarin niet of nauwelijks een rol ? Moet dat zo blijven ? Wat is de reputatie van de SOIG binnen de instelling; hoe wordt er over gepraat in de wandelgangen, bij de koffie, op recepties etcetera.
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
4. OVER RELATIES TUSSEN BETREFFENDE INSTELLING EN ANDEREN - Relaties met anderen/samenwerking met anderen in opleidingsland: - andere centrale scholen - HBO instellingen - MB O instellingen - comm erciële opleiders/adviseurs. .Waaruit bestaan die relaties ? .Hoe vindt afstemming tussen o rganisatie en leverancier p laats ? .Vergelijk de relaties met die met de SOIG. - Relaties met andere ziekenhuizen: -regionale samenwerkingsverbanden met andere ziekenhuizen -Ned erland se Zorgfederatie -streeklaboratoria -andere samenwerkingsverbanden zoals centrale scholen. . W at is (nu nog) de inhoud van deze samenwe rkingsverbanden ? . W elke betekenis hebben die samenwerkingsverbanden (nog) voor het opleidingsbeleid van de instelling ? . Ho e ziet de toekomst van deze samenwerkingsverb anden eruit ? . W elke consequenties heeft die verwachte toekomst voor het opleidingsbeleid van de instellingen ?
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
5. DIVERSEN - Wat zijn belangrijke externe ontwikkelingen die gevolgen zullen hebben voor - aard van de opleidingsvraag - omvang van de opleidingsvraag - nivo van de opleidingsvraag - organisatie van de opleidingen. - Ziet het ziekenh uis er over vijf jaar ongeveer hetzelfde uit als nu of tred en er ing rijpen de ve randeringen op; heeft dat gevolgen voor het noodzakelijke opleidingenaanbod (niveau, aard en omvang) en zo ja welke ? - Hoe zien ze in het algemeen de toekomst van het inservice onderwijs, de eigen bedrijfsscholing ? Gaat er een organisatorische scheiding ontstaan tussen de initiële opleidingen (die overgaan naar het dagonderwijs) en vervolgopleidingen (blijven in scholen van de sector zelf) ? - Zal er sprake zijn van schaalvergroting (minder centrale scholen) - Zal er sprake zijn van verbreding van de basis van centrale scholen naar meer ziekenhuizen, naar andere afnemers dan die uit de intramurale gezondheidszorg ? - Hoe wenselijk zijn die ontwikkelingen ? - Zijn er specifieke wensen ten aanzien van opleidingsprodukten, andere producten, de communicatie tussen instelling en de SOIG, tussen opleiding en instelling/afdeling, wensen ten aanzien van afstemming tussen opleiding en functieuitoefening ?
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995
BIJLAGE:
FUNCTIES van OPLEIDINGSORGA NISATIES A.
Initieel Opleiden: I.
individuele aspecten van de beroepsuitoefening
II.
maatschappelijke aspecten van de beroepsuitoefening
III.
beroepskennis, -vaardigheden, -houdingen a. t.b.v. de directe uitoefening van de functie: 1. technische/technologische kennis en vaardigheden 2. methodische kennis en vaardigheden 3. sociale kennis, vaardigheden, attitudes b. t.b.v. functie-ondersteunende werkzaamheden: 1. administratie, registratie e.d. 2. bedrijfsvoering/organisatie e.d. 3. voorlichting, promotie, werving e.d. c. t.b.v. beroepsuitoefening-overstijgende taken: 1. onderzoeksmatige kennis en vaardigheden 2. beroepsvernieuw ende vaardighed en.
B.
Onderzoek en Ontwikkeling
C.
Externe Dienstverlening: a. contractonderwijs b. post initieel/vervolg onderwijs c. contractonderzoek d. advisering, consultancy e. leveren van een fysiek product
_______________________________________________________________________________________________________________ BRO UW ER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen, mei 1995