Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 De koers verlegd
Kabinetsbesluit 18 januari 2002
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 1 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 De koers verlegd
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, directie Noordwest Ministerie van Economische Zaken, cluster regio Noord-West Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, RPD Inspectie West
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 2 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Inhoudsopgave VOORWOORD .......................................................................................................................................................................4 INLEIDING..............................................................................................................................................................................6 PLANGEBIED .........................................................................................................................................................................8 1.
HET IJSSELMEERGEBIED IN 2030 .................................................................................................................... 10 1.1 DE KOERS IN HET KORT ............................................................................................................................................. 10 1.2 EEN BLIK IN HET JAAR 2030 .................................................................................................................................... 12
2.
HET IJSSELMEERGEBIED OP WEG NAAR 2030......................................................................................... 15 2.1 NAAR EEN DUURZAME ONTWIKKELING VAN HET IJSSELMEERGEBIED IN 2030 ....................................... 15 2.2 NAAR EEN SOLIDE WATERHUISHOUDING EN ZOETWATERVOORZIENING IN 2030................................. 16 2.3 NAAR EEN EVENWICHTIG WATERECOSYSTEEM MET INTERNATIONALE EN NA TIONALE WAARDEN IN 2030 ...................................................................................................................................................................................... 19 2.4 NAAR EEN DYNAMISCH MULTIFUNCTIONEEL GEBRU IK IN 2030.................................................................. 20
3. GEBIEDSDIFFERENTIATIE NU, VOOR KWALITEIT LATER .................................................................... 27 4.
VOORGENOMEN ONDERZOEK....................................................................................................................... 30 4.1. 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
ALGEMEEN............................................................................................................................................................. 30 RANDMEER WIERINGEN .................................................................................................................................... 30 RANDMEER NOORDOOSTPOLDER .................................................................................................................. 31 SCHIETOEFENTERREIN BREEZANDDIJK ......................................................................................................... 31 RECREATIEVAART ............................................................................................................................................... 32 VRIJWARINGSTROKEN TOEKOMSTIGE DIJKVERSTERKINGEN EN OVERSLAGDIJKEN .......................... 32 MONITORING KLIMAAT EN ZEESPIEGEL........................................................................................................ 32
DE KAART............................................................................................................................................................................. 34 LITERATUURLIJST ........................................................................................................................................................... 35 BEGRIPPENLIJST VOOR DE INTEGRALE VISIE IJSSELMEERGEBIED 2030......................................... 39 COLOFON ............................................................................................................................................................................. 42 BIJLAGEN.............................................................................................................................................................................. 43
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 3 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Voorwoord In het centrum van Nederland ligt het Natte Hart van ons land: het IJsselmeergebied. Overrompelend groot met onstuimige luchten en prachtige vergezichten langs de horizon, bulderende wind, paradijs voor grote groepen vogels, rustzoekers en recreanten, levensbron voor dieren, bron van inkomsten voor mensen, ‘waterschuur’ van Nederland, icoon van onze historie. Kortom: een gebied dat zijn gelijke niet kent. Reeds vóór de komst van de Afsluitdijk (1932) en de omvorming van Zuiderzee naar IJsselmeer wordt het gebied druk bevaren door koopvaardij- en vissersschepen. De steden en dorpen rond het water komen tot grote bloei. Na de afsluiting van de zee ontstaat echter een uniek zoetwatergebied dat vrijwel onmiddellijk een geheel eigen ontwikkeling doormaakt en intensief wordt gebruikt. Enerzijds maken wijzelf, maar ook de natuur op vele manieren gebruik van de nieuwe kwaliteiten van dit weidse, zoete, schone en visrijke water. Anderzijds benutten wij de mogelijkheid om water om te zetten in vruchtbare landbouwgrond, waardoor riante polders met moderne steden het licht zien. Het gebied is hierdoor de laatste decennia snel ontwikkeld en toegankelijker gemaakt, zonder die ‘vleug van ongereptheid’ in het resterende open water te verliezen. Veranderingen zijn echter op komst, zoals verwachte verandering van het klimaat, waardoor de waterhuishouding flink zal wijzigen en de veiligheid onder druk kan komen te staan. De vraag naar een duurzame (zoet)watervoorziening voor drinkwater en landbouw en de intensivering van het gebruik en buitendijkse ruimtelijke claims zijn de laatste jaren snel toegenomen. Stedelijke ontwikkelingen, infrastructuur, recreatieve voorzieningen, maar ook natuurontwikkeling verspreiden zich langzaam maar zeker langs de oeverlijn. Door de versnippering van deze activiteiten verdwijnen de karakteristieke, regionale verschillen binnen het IJsselmeergebied steeds meer. Unieke kwaliteiten, zoals de openheid, de in vele facetten aanwezige rijkdommen in het gebied, maar ook de cultuurhistorische herkenbaarheid van het gebied komen onder druk te staan. Is de koers nog wel juist? Tijd voor een visie op een gebied in verandering. Wij zijn verheugd u hierbij de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030, De koers verlegd, te kunnen aanbieden. Deze nieuwe koers legt een koppeling tussen de verwachte toekomstige ontwikkelingen en de huidige kwaliteiten van het IJsselmeergebied. De meest essentiële koerswending betreft het openhouden van de wateren van het gebied; de waardering voor open ruimte stijgt naarmate ze schaarser wordt. Hiermee komt voor het IJsselmeergebied een eind aan de lange historie van inpolderen van het open water en wordt de aandacht verlegd naar de unieke kwaliteiten van het gebied als open water en de mogelijkheden die deze bieden. De Integrale Visie IJsselmeergebied beschrijft op hoofdlijnen hoe met toekomstige ontwikkelingen in het IJsselmeergebied kan worden omgegaan, rekening houdend met de vele wensen en de aanwezige kwaliteiten van het gebied.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 4 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Bij het opstellen van de Integrale Visie IJsselmeergebied is op constructieve wijze gebruik gemaakt van de kennis en kunde van de provincies Fryslân, Flevoland en Noord-Holland, maar ook van maatschappelijke organisaties en andere betrokkenen. Het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21ste eeuw ‘Anders omgaan met water’ en het Ontwerp van de PKB Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening (deel 1), heeft als basis gediend voor de Integrale Visie IJsselmeergebied. Verankering en nuancering van een aantal essentiële aspecten uit Integrale Visie IJsselmeergebied vindt plaats in de PKB Nationaal Ruimtelijke Beleid van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, PKB Derde Nota Waddenzee en het Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen (SOD-2), zodat doorwerking plaats vindt in het ruimtelijk beleid van rijk, provincies, kaderwetgebieden en gemeenten. Het gaat hierbij met name om: • de kernkwaliteiten van het gebied; • het behoud van de bergingscapaciteit en in het kader daarvan uitsluiting van grootschalige inpolderingen; • de randvoorwaarden voor buitendijkse ontwikkelingen; • de voorwaarden voor winning van diepe en oppervlaktedelfstoffen; • de randvoorwaarden voor vergroten van de spuicapaciteit van de spuien in de Afsluitdijk; • de randvoorwaarden voor plaatsing van windturbines; • de ruimtelijke reservering Randmeer Noordoostpolder; • de regulering van de capaciteit van jachthavens. Voor zover in de visie opgenomen aspecten niet zijn verankerd in de genoemde PKB’s, of in het nog op te stellen Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR-2) en het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2), wordt de Integrale Visie IJsselmeergebied door het rijk beschouwd als handreiking voor het opstellen van ruimtelijke plannen en initiatieven die betrekking hebben op het IJsselmeergebied. In het overleg met andere overheden aangaande het IJsselmeergebied zal het rijk de visie als vertrekpunt hanteren. De Integrale Visie IJsselmeergebied vormt een belangrijke bijdrage aan de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en aan integraal en duurzaam gebruik van het waardevolle en belangrijke “Natte Hart van Nederland”.
Den Haag, 18 januari 2002
J.M. de Vries Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat G.H. Faber Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij A. Jorritsma-Lebbink Minister van Economische Zaken J.P. Pronk Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 5 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Inleiding Aanleiding Het IJsselmeergebied1 vertegenwoordigt een unieke waarde op nationaal en internationaal niveau op het gebied van waterhuishouding, grootschalige openheid, natuurlijke en culturele rijkdommen en het multifunctionele gebruik van grote, zoete wateren. In de eerste helft van de 21e eeuw vindt echter een aantal (autonome) ontwikkelingen plaats, die van internationale en nationale betekenis zijn en die zeker, in positieve of in negatieve zin, hun weerslag zullen hebben in en rond het IJsselmeergebied. Deze ontwikkelingen zijn als volgt te karakteriseren: • klimaatverandering (met effecten als zeespiegelrijzing en veranderende rivierafvoer) in combinatie met bodemdaling met gevolgen voor veiligheid, kans op wateroverlast en kans op droogte; • toenemende vraag naar zoet water en de blijvende zorg voor een duurzame (zoet)watervoorziening (onder andere drinkwater en landbouw); • implementatie en naleving van de (op handen zijnde) Europese regelgeving, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn; • toenemende intensivering van het gebruik van het IJsselmeergebied (recreatie, grondstoffenwinning, winning (duurzame) energie, visserij, transport over water); • toenemende druk van buitendijkse ruimtelijke claims, zoals stedelijke ontwikkelingen, natuurontwikkeling, infrastructuur en recreatieve voorzieningen. Zonder een visie op de toekomst ontstaat een spanningsveld tussen de waarden van het gebied en de aard en reikwijdte van de toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Deze ontwikkelingen grijpen in op het IJsselmeergebied als geheel en overstijgen over het algemeen de provinciegrenzen. Daarom is het wenselijk dat het Rijk een koers (een visie) uitzet voor het gebied in zijn totaliteit. Door de toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen te sturen en de inrichting en het beheer van het gebied nader te formuleren, wil het Rijk de unieke waarden van het gebied behouden en versterken. Doel van de integrale visie De visie bevat een heldere koers op hoofdlijnen met als doel: Een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied (qua beleid, inrichting en beheer) voor de periode tot 2030, waarbij een afweging plaatsvindt die rekening houdt met de aanwezige kernkwaliteiten van het gebied. Kernkwaliteiten Het IJsselmeergebied vormt één samenhangend watersysteem van internationale en nationale betekenis met een multifunctioneel gebruik, waarin een aantal essentiële en unieke kwaliteiten is te onderscheiden, die onlosmakelijk met het IJsselmeergebied zijn verbonden en daardoor het karakter van het gebied bepalen. Dit zijn de kernkwaliteiten van het gebied, namelijk: • horizon (openheid, leegte, rust, ruimte, duisternis); • van nature aanwezige rijkdommen (waterecosysteem, water, wind, natuurlijk substraat); • cultuur (Zuiderzeehistorie, handelsvaart, visserij, inpolderingshistorie, dijken). Door de combinatie van deze kernkwaliteiten is het IJsselmeergebied het waardevolle gebied geworden dat het nu is en accommodeert het gebied vele functies. In het licht van de verwachte ontwikkelingen en de aanwezige potenties is, voor de periode tot 2030, een koers voor het gebied opgesteld. Bij het opstellen van deze koers is afgewogen of de ontwikkelingen tot een versterking of meerwaarde van de kernkwaliteiten leiden, danwel tot een afbreuk of kwaliteitsverlies. Door voorwaarden te stellen aan de ontwikkelingen is rekening gehouden met de aanwezige kernkwaliteiten van het gebied.
1
Het IJsselmeergebied omvat de volgende wateren: IJsselmeer, Markermeer en Randmeren.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 6 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Context De noodzaak van de Integrale Visie IJsselmeergebied is in december 1998 aangekondigd in de Vierde Nota Waterhuishouding vanwege de bovengenoemde verwachte ontwikkelingen in het gebied. Tevens heeft de Raad voor het Landelijk Gebied in mei 1999 op verzoek van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een advies over de toekomst van het IJsselmeergebied uitgebracht, waarin de “essentiële waarden” van het IJsselmeergebied centraal worden gesteld. De gezamenlijke beleidsreactie (1999) van vier ministeries op dit advies van de Raad vormt het startpunt van het project Integrale Visie IJsselmeergebied 2030. In de beleidsreactie wordt onder andere de aanwezigheid van essentiële waarden (kernkwaliteiten) in het gebied onderschreven. Als belangrijk tussenproduct is in juli 2000 de Voorlopige Integrale Visie IJsselmeergebied verschenen, dat als voorstel is ingebracht bij het opstellen van deel 1 van de PKB Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Betrokkenheid omgeving De visie is opgesteld door de regionale vertegenwoordigers van de ministeries van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken. De provincies Fryslân, Flevoland en Noord-Holland hebben hun ambtelijke medewerking aan de Integrale Visie verleend, maar dragen geen bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het eindresultaat. Bij het opstellen van de visie is op constructieve wijze gebruik gemaakt van de kennis en kunde van de drie provincies. De gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties zijn onder andere betrokken geweest door hun inbreng tijdens de in het najaar 1999 gehouden werkconferentie “Meer Visie”. Hoewel de laatste tijd van verschillende kanten wordt aangedrongen om de bestuurlijke samenwerking in het IJsselmeergebied nog eens nader te bezien, worden in de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 geen uitspraken of voorstellen gedaan over de huidige bestuurlijke samenwerking. Uitgangspunten Bij het opstellen van de visie zijn de volgende uitgangspunten als gehanteerd: • IJsselmeergebied: één samenhangend geheel De visie beschouwt het IJsselmeergebied als één samenhangend geheel (watersysteem); Een bepaalde ontwikkeling aan de ene zijde van het IJsselmeergebied kan een effect hebben aan de andere zijde of op het watersysteem als geheel. Bij het opstellen van de visie is hiermee rekening gehouden. • Vigerend beleid Bij het opstellen van de visie is uitgegaan van het vigerend beleid van het rijk en de provincies alsmede de nationale en internationale regelgeving anno 2001. Eén van de belangrijke aandachtspunten van het vigerend beleid is het multifunctionele gebruik. • Ongewijzigde waterverdeling over de grote rivieren Het rijk buigt zich over een mogelijk andere waterverdeling over de grote rivieren (de zogenoemde Spankrachtstudie). Dit kan van grote betekenis zijn voor de waterhuishouding in het IJsselmeergebied. In deze visie is uitgegaan van een ongewijzigde waterverdeling. Plangebied In deze visie staan de meren (IJsselmeer, Markermeer en Randmeren) centraal. Deze meren en het Flevolandse grondgebied tezamen, worden “het IJsselmeergebied” genoemd. Het plangebied voor de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 betreft in principe de wateren van het IJsselmeergebied. De primaire waterkerende dijken dan wel de aanliggende hogere gronden vormen de grens. Vanuit het water is echter ook nadrukkelijk gekeken naar de gebieden die rond het IJsselmeergebied liggen. Immers, keuzen voor het IJsselmeergebied kunnen van invloed zijn op het omliggende gebied en andersom. Waar nodig is dit in de visie aangegeven.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 7 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Plangebied
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 8 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Texel
Kor nwerderzand
WADDENZEE
Bolsward Mak kum Lo rentzsl uizen
Sneek
Breezanddijk
ij k i td slu Af
Work um Joure Heer env een Hindeloopen
Den Oev er Stevi nsluizen
FR IE S L AN D
Stav oren
Wier ingerwerf
Gaasterland
Lemmer
Medemblik
NO O RD -
IJ SSELMEER
Andijk
NO ORD -
Emmeloor d Enkhuizen Krabbersgatsluizen
W estfriesland
O OS TP OL DE R
Urk
Naviduct
Hoor n
HOL L A ND
jk bdi ut ri Ho
Ketelbrug i Ram s d
a rte Zw
ep
Ramspolbrug
Kete lmeer
e me
r
O VE R -
Vo ss
em er e
Swifterbant
MARKERMEER Houtribslu izen
Roggebotsluis
Monnic kendam
Mar ken
Biddinghuizen Elburg
Go u
wz ee
Water land
Dr
Lelystadhaven
F LE V O LA N D
AMSTERDAM
Elburgerbrug
Hardersluis / Aquaduct Veluwemeer
m we lu Ve
Almere Stad
IJmee r
Wold erwij d
Hollandse brug
Naarden Bus sum
Huizen
Ee m
m ee r
Nunspeet
Harderwijk Vel uwe Ermelo
N ijker kernauw
't Gooi
r ee
Zeewolde
Stichtsebrug
Goo ime er
Muiden Diemen
IJ SS E L
on t erm
Dronten
Volendam
Kampen ee r
Lelystad
Edam
Spak enburg
N ulde rnau w
GE LD ER LA N D
Nijke rkersluis
Plangebied Integrale Visie IJssel meergebied - 2030
SCH LE SWI G -H O LST E
HAMB UR G
B RE ME N
NI ED ER SA CH SE N N O OR D- NE DE RL AN D
O O ST -NE DE RL AN D WES T- N ED ER LAND
Legenda: Randmeren van Flevoland IJsselmeer Markermeer
N OR D RH EIN - WES T FALEN
ZUI D -N EDE RL A ND
0
VLA AMS G EWE ST RE G. BR UX ELLE S- C AP .
HE S SE N
5
10
15 Kilometers
Schaal (A4) 1 : 470000
NO RD -P AS -D E- CALA I S
RE GI O N WAL LO NN E
RH EI N LAND - P FALZ
U XE MBO UR G (G RA ND - DU C HE ) L
SAA RLAN D
IL E DE F RA NC E
BAD EN - WÜR T TEMB ERG
BA SS IN PAR IS IE N ES T
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 9 van 50
Ministerie van Verkeer en Wate rstaat Directoraat-Gen eraa l Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied Afdeling ANM
N
1.
5
Het IJsselmeergebied in 2030
Dit hoofdstuk geeft een visie op een mogelijke toekomst van de wateren van het IJsselmeergebied. Kenmerk van een visie is dat het met de kennis van het heden een beeld van een onbekende toekomst schetst. De visie zet een richting uit en bevat keuzes over zaken waar in werkelijkheid nog over besloten moet worden. Deze onzekerheden voor lief nemend, is het goed om alvast ‘door de oogharen’ het IJsselmeergebied van de toekomst te beschouwen en te beschrijven. Hoofdstuk 2 geeft achtergronden en overwegingen bij de te maken keuzes.
1.1 De koers in het kort 10
15
20
Het wateren van het IJsselmeergebied vormen in 2030 een karakteristiek, grootschalig open gebied met een solide waterhuishouding, een evenwichtig waterecosysteem met internationale en nationale waarden en zijn in staat een toekomstige verdergaande zeespiegelstijging op te vangen. De wateren zijn opengehouden en de aandacht is verlegd naar de unieke kwaliteiten van het gebied en de mogelijkheden die deze bieden. Vele functies in en om het gebied maken gebruik van deze potenties. De multifunctionaliteit van het gebied is gehandhaafd. Het gebied is optimaal toegerust om nieuwe ontwikkelingen te geleiden en te sturen, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied. Deze kernkwaliteiten zijn: Horizon, Van nature aanwezige rijkdommen en Cultuur. De kracht van het IJsselmeergebied zit in de combinatie van deze kernkwaliteiten, die het gebied maakt tot wat het nu is, die de basis vormt voor het multifunctionele gebruik van het gebied en die potenties biedt voor verdere ontwikkelingen. • Horizon (openheid, duisternis, rust en ruimte) Het begrip openheid/ruimte bestaat bij de gratie van de afwezigheid van fysieke ruimtelijke begrenzingen. Het IJsselmeergebied bevat volledig aaneengesloten open ruimten van circa 1000 km2 (IJsselmeer) en circa 600 km2 (Markermeer). Vergelijkbare vergezichten zijn alleen aan de Noordzeekust en in het Waddengebied te ervaren. Onder duisternis wordt verstaan: niet-verlichte gebieden of ruimten. In het IJsselmeergebied zijn buitendijks geen grote vaste lichtbronnen aanwezig. Binnendijks zijn bij Almere en in West-Friesland kassen met assimilatieverlichting aanwezig. Rust is de afwezigheid van een overvloed aan (menselijke) bezigheden of activiteiten. In het IJsselmeergebied overheersen de geluiden die voortgebracht worden door de natuurlijke elementen (wind, golven, (vlieg)geluiden van vogels, enz.). • Van nature aanwezige rijkdommen (waterecosysteem, water, wind en natuurlijk substraat) De wateren in het IJsselmeergebied vormen een grote voorraad schoon, zoet en relatief helder water, geschikt voor vele doeleinden en functies. Het IJsselmeergebied heeft als gevolg van de openheid min of meer zijn eigen klimaatsomstandigheden. Het is een zeer windrijk gebied. Natuurlijk substraat wordt omschreven als onderlaag, grond, (voedings)bodem en bestaat uit zand, leem, klei, slib, schelpen en veen. Het substraat is plaatselijk zeer geschikt als leeflaag voor bodemdieren (o.a. driehoeksmosselen) en oevervegetatie. Mede hierdoor heeft het IJsselmeergebied hoge internationale natuurwaarden met de nadruk op de biodiversiteit (vissen en vogels) en is het een belangrijke schakel in vogeltrekroutes (rust-, rui-, foerageer- en broedgebied). Plaatselijk zijn zand-, schelpen-, olie- en gasvoorraden aanwezig. • Cultuur (Zuiderzee- en inpolderingshistorie, visserij en dijken) De voormalige Zuiderzeekust is nog altijd duidelijk waarneembaar en beleefbaar. Het is een aaneenschakeling van oude vissersplaatsjes, vesting-, haven-, en handelsstadjes die onderling verbonden zijn via een karakteristiek landschap van oude dijken met wielen, gaasten, kliffen en buitendijkse gronden. Daarnaast is de inpolderingsgeschiedenis terug te vinden in oude en nieuwe droogmakerijen en landaanwinningen in Noord-Holland en Flevoland. De oude Zuiderzeedijken kenmerken zich door een samenhang met de plaatselijke situatie (binnen- en buitendijks). Er is een sterke relatie tussen de bodem, de aanwezigheid van wielen, luwte of afkalvingssituaties. De dijken van de nieuwe polders (nieuwe dijken) zijn rechter en strakker, hoger, langer, bekleed met “moderne” materialen en gelegen in dieper water. Verder zijn bij de dijken werkhavens, grote gemalen en sluizen aanwezig. De visserij is direct waarneembaar op het water in de vorm van fuikenstokken en vissersschepen, daarnaast zijn de relicten van de beroepsvisserij terug te vinden in de voormalige Zuiderzeestadjes (havens, vishandel, visverkoop, visrestaurants, palingrokerijen). ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 10 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 11 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
Ontwikkelingen vinden plaats vanuit het perspectief dat de wateren van het IJsselmeergebied één samenhangend systeem zijn. Door in te spelen op de mogelijkheden en de regionale verschillen van het gebied is de huidige ruimtelijke zonering in de loop van de tijd (van 2001 tot 2030) verder geaccentueerd. Hierbij zijn drie zones te onderscheiden: De zuidelijke zone (IJmeer en zuidwestelijk deel randmeren) is een dynamisch en (economisch) intensief gebruikt water met langs de randen een sterk stedelijk karakter en ruimte voor nieuwe cultuur. Specifieke zichtlijnen waarborgen de ervaring van openheid, terwijl locale zonering zorgt voor een evenwicht tussen recreatie en (stedelijk gerichte) natuur. De midden zone (Markermeer, zuidelijk IJsselmeer en randmeren) vormt een overgangszone. Het Markermeer en zuidelijk IJsselmeer vormen een groot open water waar de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige natuur en recreatie op veel plaatsen hand in hand gaan. Nieuwe economische impulsen concentreren zich met name aan de zijde van Flevoland tot en met Lemmer. Voor deze zone geldt: rust waar nodig, intensiever gebruik waar het kan. De randmeren zijn kleinschalig en nemen daarom een aparte plaats in; er is hier een duidelijke zonering van recreatie en natuur. De noordelijke zone (noordelijk IJsselmeer) vormt een uitgestrekte open ruimte waar het open landschap, rust, nachtelijke duisternis en natuur samen gaan met extensieve vormen van recreatie. Er is aandacht voor natuurlijke overgangen tussen land en water en tussen zoet en zout. Ruimte voor nieuwe economische impulsen is beperkt. Kenmerkend voor het gehele gebied is de tegenstelling tussen de voormalige Zuiderzeekusten met een fijnmazig en grillig karakter en de meer grootschalige strakke lijnen van de kusten van het nieuwe land.
1.2 Een blik in het jaar 2030
25
30
35
40
45
50
In 2030 vervult het IJsselmeergebied een in belang toenemende schakelfunctie in de waterhuishouding (afwaterings- en watervoorzieningsgebied) van een groot deel van Nederland. Het IJsselmeer, het Markermeer en de Randmeren voldoen aan de normen, eisen en beschermingsformules van de Europese richtlijnen. Tevens vormen deze wateren een essentiële zoetwatervoorraad voor grote delen van (Noord)Nederland en het Groene Hart, voor de drinkwatervoorziening en voor functies op het land, zoals de landbouw. Een van de meest in het oog springende consequenties van dit toenemend belang is dat het Markermeer open water is gebleven. Ondanks het feit dat door optimalisaties in de landbouw de toename van de waterbehoefte vanuit de landbouw beperkt is geweest, is de watervoorziening naar deze omliggende gebieden niet onder alle omstandigheden gegarandeerd. Door veranderende klimaatsomstandigheden, met als gevolg hogere peilen en grotere pieken in de rivierafvoeren, zou ook de waterafvoer van de omliggende gebieden naar de wateren van het IJsselmeergebied niet meer gegarandeerd zijn. Om deze problemen niet op andere gebieden af te wentelen en invulling te geven aan de trits ’vasthouden, bergen, afvoeren’ hebben de omliggende regio’s zelf gebieden aangewezen en ontwikkeld waar een tijdelijk overschot aan water kan worden vastgehouden of geborgen (zoals een randmeer bij Wieringen en diverse laaggelegen delen van droogmakerijen en polders). Door functiecombinatie zijn zowel de gebieden waar het ‘eigen’ water wordt vastgehouden als de waterbergingsgebieden van belang voor de natte natuur en de recreatie. In dit licht biedt het Randmeer Noordoostpolder kansen op verschillende gebieden. Begin deze eeuw heeft het Rijk een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar een randmeer langs de Noordoostpolder. Mede door een vroegtijdige ruimtelijke reservering heeft een en ander geleid tot een kwaliteitsimpuls voor deze regio, waar waterhuishouding, recreatie, natuur en cultuurhistorie van hebben geprofiteerd. Ondanks dat de zeespiegel tot 2030 licht is gestegen, kan nog steeds in voldoende mate onder vrij verval worden gespuid, omdat in 2008 de spuicapaciteit bij de Afsluitdijk is vergroot. Nieuwe dijkverhogingen zijn nog niet nodig geweest. Landelijk gezien vindt de afvoer van de hoogwaterpieken over de verschillende Rijntakken plaats volgens een optimale verdeling. Omstreeks 2010 is het seizoensgebonden peil ingevoerd. Door het regelmatig checken en bijstellen van de meest optimale variant van het toegepaste seizoensgebonden peil blijft de multifunctionaliteit in het IJsselmeergebied gewaarborgd.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 12 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Naar verwachting zal vanaf 2030 de zeespiegel zover stijgen dat de streefpeilen in 2050 niet meer kunnen worden gehandhaafd. In dat geval wordt in eerste instantie het winterpeil geleidelijk verhoogd, zodat het peilverschil met de Waddenzee blijft bestaan en de beheersbaarheid van waterstanden door spuien wordt voortgezet. De peilstijging levert dan geen probleem op voor de verschillende buitendijkse activiteiten, aangezien vanaf het begin van de 21 ste eeuw bij de aanleg ervan reeds voldoen aan de Beleidslijn Buitendijkse Ontwikkelingen IJsselmeergebied2. Het water heeft daardoor in ieder geval verticaal haar speelruimte behouden. Als gevolg van deze verdere peilstijging zal wel een deel van de dijken rond het IJsselmeergebied moeten worden verhoogd; een ander deel van de dijken zal functioneren als overslagdijk. Bij de dijkversterking wordt gebruik gemaakt van de vrijwaringszones (binnen- en buitendijks), zoals die zijn opgenomen in het provinciaal beleid voor het IJsselmeergebied. Als gevolg van de dijkversterking zullen de activiteiten (functies) die tot dan toe van deze vrijwaringszones gebruik maakten, indien nodig worden afgebouwd of verdwijnen. In enkele gevallen heeft de aanleg van natte natuur in de vorm van vooroevers kunnen meeliften met noodzakelijke dijkverbeteringen. In het jaar 2030 is de internationale en nationale betekenis van het gebied versterkt. Verspreid langs de kusten van het oude land zijn vele grote en kleine vooroevers, verondiepingen en moerasgebieden gerealiseerd, die de diversiteit aan biotopen, de robuustheid, veerkracht en dynamiek in het gebied hebben vergroot. Hiermee is de bereikbaarheid van voedselgebieden in het open water toegenomen. De optimale inrichting en locatiekeuze van deze gebieden maar ook die van de natte natuurgebieden binnendijks (onder andere in de vrijwaringszones) hebben in combinatie met het ingevoerde seizoensgebonden peil ertoe geleid dat het aantal trekvogels en broedende vogelsoorten is toegenomen. Een geleidelijke zoet-zout overgang nabij de Afsluitdijk levert een essentiële bijdrage aan de versterking van de ecologische samenhang tussen de Waddenzee en het IJsselmeer. Het water van het IJsselmeer, maar zeker ook van het Markermeer is helderder geworden. De aanpak van diffuse bronnen 3 heeft geleid tot een verbeterde waterkwaliteit. De combinatie van de verbeterde waterkwaliteit, het bereiken van een duurzame beroepsvisserij en de natuurlijke ontwikkeling van de oevers heeft in de eerste decennia van de 21e eeuw geleid tot een ecosysteem met een meer natuurlijk evenwicht tussen de componenten. Zo hebben de oever- en waterplanten zich sterker ontwikkeld en is de diversiteit aan vissoorten toegenomen, waarbij het totale aanbod aan vis is afgenomen. Dit heeft er ook toe geleid dat een verschuiving is opgetreden in de vogelpopulaties; de planteneters vormen een relatief groter aandeel. De functie van het IJsselmeer als doortrekroute voor trekvogels is optimaal. Onder andere door het toegenomen doorzicht zijn de visetende vogelsoorten in aantal achteruit gegaan, ten gunste van de vogelsoorten die juist van waterplanten leven. Ondanks deze verschuiving in soorten ten opzichte van het begin van de 21e eeuw, is de internationale en nationale betekenis van het gebied versterkt. Voor het typisch watergebonden gebruik, zoals watersport, oeverrecreatie, natte natuur, beroepsvaart, havengebonden activiteiten (zoals overslag) is buitendijks in en aan de wateren ruimte aanwezig, binnen randvoorwaarden en rekening houdend met de kernkwaliteiten van het gebied. Nietwatergebonden bedrijven, verblijfsrecreatie en horecagelegenheden - gebruiksvormen die niet voor het functioneren op het water als zodanig zijn aangewezen - zijn buitendijks in principe geweerd. De kwaliteiten van het IJsselmeergebied zijn voor de recreatie van internationale en nationale betekenis. Ontwikkelingen in de recreatieve sfeer hebben vooral in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied plaatsgevonden ten zuiden van de lijn Enkhuizen-Lemmer, vooral bij Almere, Lelystad en in het Ketelmeer. Door aanleg van recreatieve vaardoelen in combinatie met natuurontwikkeling is met name het Markermeer en het zuidelijk deel van het IJsselmeer als vaargebied aantrekkelijker geworden. De bekendheid bij de recreatievaarder met de aantrekkelijkheid van het IJsselmeergebied (inclusief de nieuwe vaardoelen) is toegenomen door een gericht communicatietraject van de meest betrokken overheden.
2
De Beleidslijn Buitendijkse Ontwikkelingen IJsselmeergebied kent een eigen besluitvormingstraject.
3
Bijvoorbeeld: nutriënten, zware metalen, bestrijdingsmiddelen
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 13 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
In het noorden van het IJsselmeergebied heeft geringe groei van de recreatiesector plaatsgevonden. Ook zijn hier kwaliteitsverbeteringen in de havens gerealiseerd. De recreatiedruk (intensiteit) op de Waddenzee is al vele jaren onder controle, hetgeen ook het aspect van veiligheid in de overvolle passantenhavens ten goede komt. 5
10
15
20
25
30
35
40
In het zuidoosten van het IJsselmeergebied is een intensieve stedelijke ontwikkeling op gang gekomen. De stedelijke ontwikkeling in Flevoland is groot; Amsterdam, Utrecht, Amersfoort en het Gooi hebben zich, vanwege de beperkte ruimte in deze gebieden, nog meer georiënteerd op Almere. Omdat het Markermeer niet is ingepolderd, is ter hoogte van de Oostvaardersdijk vorm gegeven aan de ruimtelijke ‘afronding’ van Zuidelijk Flevoland. Hoewel geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen in het open water van het IJmeer zijn gerealiseerd, wordt vooral rond het IJmeer de druk van de verstedelijking gevoeld. Vanaf het water gezien zijn de monumentale, maar toch compacte waterfront van Almere, en verderop Lelystad, in harmonie met het omliggende landschap. Vooral dat van Almere heeft tegelijkertijd een grootstedelijke allure. Ditzelfde geldt voor het brede waterfront van IJburg. In de geest van de tijd zijn deze buitendijkse ontwikkelingen berekend op de verwachte peilstijgingen (ook na 2050). Verscheidene vaste infrastructurele verbindingen uit 2001 tussen het oude land en Flevoland zijn verdubbeld vanwege toegenomen verkeersstromen (auto/trein). Uitbreiding met nieuwe infrastructuur is zoveel mogelijk gebundeld met bestaande infrastructuur. Ten behoeve van de kruising van de Hanzelijn met het Drontermeer is een nieuwe ondergrondse verbinding gerealiseerd. Door de grote stedelijke ontwikkeling bij Almere en de relatie van deze plaats met Amsterdam zijn nieuwe (openbaar vervoer)verbindingen gerealiseerd. De beroepsvaart maakt intensief gebruik van het water van het IJsselmeergebied. De inlaatpunten voor drinkwater zijn beschermd tegen mogelijke calamiteiten (onder andere als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over water). Bij de Afsluitdijk en plaatselijk langs enkele strakke rechte dijken van de polders staan windmolens opgesteld, waardoor de provincies Noord-Holland, Fryslân en Flevoland hun taakstelling (mede) hebben kunnen realiseren. Onder voorwaarden worden exploratieboringen (zo mogelijk ook vanaf het land) voor olie en gas verricht in het IJsselmeer. In het kader van ‘werk-met-werk’ maken wordt het vrijkomend materiaal bij uitdiepen van vaargeulen of het realiseren van overige water(staats)werken onder voorwaarden benut bij het realiseren van natuurontwikkeling en recreatievoorzieningen. De noordwesthoek van het IJsselmeer wordt incidenteel gebruikt voor militaire doeleinden. Door maatregelen en vergunningen is de (diffuse) belasting geminimaliseerd. Alles overziend heeft de koers van het begin van de 21 ste eeuw geleid tot een goede afstemming van het gebruik gericht op de toekomst, waardoor de kwaliteit van de grote wateren van het IJsselmeergebied is toegenomen.
45
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 14 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
2.
5
Het IJsselmeergebied op weg naar 2030
De visie voor het IJsselmeergebied in 2030 staat! De koers is bepaald. De weg ernaar toe is minstens zo interessant. In dit hoofdstuk wordt die weg beschreven. Wat moet er tussen nu en tot 2030 gebeuren of juist worden nagelaten? Welke uitgangspunten en randvoorwaarden moeten daarvoor nu worden vastgelegd? Maar ook: welke kwaliteiten heeft het IJsselmeergebied nu?
2.1 Naar een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied in 2030
10
Om de koers voor een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied in te zetten is het van groot belang het IJsselmeergebied te herkennen en te erkennen als één samenhangend geheel. Dit vormt de basis voor duurzame ontwikkeling. Het betekent dat bij afweging van beleid en (in een latere fase) bij het opstellen van plannen en projecten niet alleen lokaal naar kansen en bedreigingen is gekeken, maar dat de effecten voor het gehele IJsselmeergebied zijn beschouwd én dat telkens de som van de verschillende ontwikkelingen in ogenschouw is genomen.
15
Twee functies van het IJsselmeergebied zijn van eminent belang voor een groot deel van Nederland: de veiligheidsfunctie van de dijken tegen overstromingen en de functie voor de drinkwatervoorziening. Deze functies leiden tot de volgende randvoorwaarden die bij alle ontwikkelingen in acht worden genomen.
20
Randvoorwaarden - handhaven van de veiligheid voor het achterliggende gebied tegen overstromingen. - minimaal handhaven van de functie van het IJsselmeer voor de drinkwatervoorziening (waterkwaliteits en - kwantiteitseisen).
25
30
35
De openheid, de van nature aanwezige rijkdommen en de culturele waarden bepalen het karakter van het IJsselmeergebied en geven vorm aan de ruimtelijke kwaliteiten van de grote, open wateren. Zichtbare en onzichtbare kwaliteiten die elders in Nederland door toenemende verstedelijking en aanleg van infrastructuur niet (meer) te vinden zijn of schaars worden. De grote schaal van het water van het IJsselmeergebied zorgt voor een ervaring van openheid en ruimte, draagt bij aan het gevoel van rust en de beleving van duisternis. De van nature aanwezige rijkdommen - zoetwater, wind, natuur, zand, grind, schelpen, olie en gas maken het mogelijk dat de grote wateren van het IJsselmeergebied een voorraadfunctie hebben voor grote delen van Nederland. De Zuiderzeehistorie van handel en visserij en de inpolderingsgeschiedenis met de prominent aanwezige, rechte en strakke dijken geven het IJsselmeergebied zijn culturele identiteit. De kracht van het IJsselmeergebied zit in de combinatie van de openheid, de van nature aanwezige rijkdommen en de culturele waarden. Deze vormt de basis voor het huidige multifunctionele gebruik van het gebied en biedt potenties voor verdere ontwikkelingen. Drie kwaliteiten voor nu en later om zuinig op te zijn. Daarom noemen we ze ‘kernkwaliteiten’.
40 In de beleidsreactie op het advies van de Raad voor het Landelijk Gebied ‘Voor een open toekomst’ (1999) heeft het kabinet het belang van de kernkwaliteiten reeds onderschreven.
45
Kernkwaliteiten van het IJsselmeergebied - horizon : openheid, duisternis, rust, ruimte - van nature aanwezige rijkdommen : biotische rijkdom, water, wind en natuurlijk substraat (zand, schelpen, olie en gas) - cultuur : Zuiderzee- en inpolderingshistorie, handelssteden, visserij en dijken
50
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 15 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Voor een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied is het nodig dat het beleid rekening houdt met de kernkwaliteiten. Wil het gebied in de toekomst voldoende zijn toegerust om plaats te bieden aan nieuwe ontwikkelingen en activiteiten, dan zijn de volgende vier opgaven noodzakelijk : 5
- behouden en vergroten van ruimte voor waterberging en waterafvoer (solide waterhuishouding) - versterken van een duurzame zoetwatervoorziening in de regio - behoud en ontwikkeling van de betekenis van het IJsselmeergebied voor de nationale en internationale natuurwaarden - behoud en ontwikkeling van multifunctionaliteit
10
2.2 Naar een solide waterhuishouding en zoetwatervoorziening in 2030
15
20
25
30
35
40
45
50
De grote wateren van het IJsselmeergebied vervullen anno 2001 een schakelfunctie in de waterhuishouding (afwaterings- en watervoorzieningsgebied) van Nederland en het zoete water is een essentiële voorraad voor grote delen van Noord-Nederland, voor drinkwater en functies op het land, zoals de landbouw. Dat moet zo blijven. Daarvoor is een solide waterhuishouding nodig. Door de zeespiegelrijzing, bodemdaling en klimaatverandering zullen bij een onveranderd streefpeil de mogelijkheden voor waterafvoer vanuit het IJsselmeer onder vrij verval naar de Waddenzee verminderen. De gemiddelde afvoer en ook de hoogte van de piekafvoeren in de winter van de Rijn (en dus IJssel) nemen toe, wat een toename van de wateraanvoer naar het IJsselmeer betekent. Hierdoor zal het overschrijden van het huidige winterstreefpeil vaker en in ernstiger mate optreden, leidend tot een toenemende wateroverlast voor de omringende regio’s. Uiteindelijk kan sprake zijn van een afnemend veiligheidsniveau. Daarentegen kan in de zomer, vanwege een lagere IJsselaanvoer en een grotere kans op drogere zomers, in de omliggende regio’s een tekort aan water ontstaan. Deze problematiek raakt direct aan de kernkwaliteiten, randvoorwaarden en functies in en om het gebied en vraagt om oplossingen. In de verkenning ‘Waterhuishouding in het Natte Hart’ (WIN) is de voorkeur uitgesproken voor de strategie ‘meegroeien met de zee’. De meerpeilen zullen in de toekomst meestijgen met de zeespiegel, zodat afvoer naar de Waddenzee onder vrij verval mogelijk blijft (naar verwachting tot ná 2050). In het kabinetsstandpunt Waterbeleid in de 21e eeuw (‘Anders omgaan met water’) is de strategie van “het zo lang mogelijk voortzetten” van spuien onder vrij verval overgenomen. De spuicapaciteit bij de Afsluitdijk wordt hiervoor vergroot (20084). Landelijk gezien moet, als uitkomst van de zogenoemde Spankrachtstudie, de afvoer van de hoogwaterpieken over de verschillende Rijntakken plaatsvinden volgens een optimale verdeling. Optimaal uit oogpunt van veiligheid, maar ook optimaal in ruimtelijk en sociaal-economisch opzicht. Bij uitbreiding van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het IJsselmeergebied en de verschillende functies die het gebied vervult. Om de overgang tussen het zoete IJsselmeer en de zoute Waddenzee te verzachten wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke zoet-zoutgradiënt bij de Afsluitdijk.Na uitbreiding van de spuicapaciteit in de Afsluitdijk kan al in 2010 de meest optimale variant van het zogenoemde seizoensgebonden peil worden ingevoerd (figuur 1). Deze optimale variant: (1) biedt kansen voor de landbouw (extra watervoorziening in mei/juni) en voor de natuur (extra hoge waterpiek in het vroege groeiseizoen, uitzakkend in de zomermaanden) met name gunstig voor de ontwikkeling van de bestaande oevervegetatie; (2) voldoet aan de randvoorwaarden van veiligheid. Uiteraard worden de effecten van het seizoensgebonden peil gemonitord en vindt zonodig bijstelling van het beheer plaats. Omdat rond of na 2050 het huidige winterstreefpeil (- 0,40 m NAP) door de verdere zeespiegelrijzing ondanks de uitbreiding van de spuicapaciteit - niet meer te handhaven zal zijn, wordt voorgesteld om in ieder geval geleidelijk het winterpeil te verhogen. Op die manier blijft het peilverschil met de Waddenzee 4
Jaartallen gelden volgens de inzichten uit de beleidsverkenning WIN en de planstudie [ES]2-Afsluitdijk
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 16 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
bestaan en is de beheersbaarheid van waterstanden door spuien - met behoud van veiligheid - voort te zetten.
Mogelijk verloop seizoensgebonden streefpeil
0,2
streefpeil in m t.o.v. NAP
0,1 0,0 -0,1 -0,2 -0,3 -0,4 winter*
zomer*
winter*
-0,5 j
f
m
a
m
j
j
a
s
o
n
d
Figuur 1: Het principe van het seizoensgebonden peil Anno 2001 is het winterstreefpeil gesteld op NAP -0,40 m.en het zomerstreefpeil is gesteld op NAP -0,20 m. = Randmeren seizoensgebonden peil, Exclusief de randmeren Wolderwijd, Nuldernauw, Veluwe- en Drontermeer. Na het verwijderen van de Hardersluis komt het winterstreefpeil voor de Roggebotsluis, het Wolderwijd, het Nuldernauw, het Veluwemeer en het Drontermeer te staan op NAP -0,30 m. en het zomerpeil komt te staan op NAP -0,10 m. = IJsselmeer/Markermeer seizoensgebonden peil. Seizoensgebonden peil houdt in dat voor de veiligheid wordt het peil in de winter laag gehouden. Hierdoor kan tevens het achterland goed afwateren. In het begin van het voorjaar mag het peil gaan stijgen tot het bereiken van het hoogste niveau in het groeiseizoen (hoger dan het zomerpeil in 2000): de watervoorraad is dan maximaal in het seizoen dat er water nodig is voor zowel landbouw als natuur. In de zomer kan het peil langzaam uitzakken (niet lager dan het zomer streefpeil in 2000). Vanaf het najaar wordt het winter streefpeil uit 2000 gehanteerd. Nagegaan moet worden op welke wijze in het peilbeheer kan worden omgegaan met vanuit oogpunt van natuur gewenste incidentele perioden met extreem lage waterstanden (ca.1x per 7 jaar). Indien nodig worden de effecten van het seizoensgebonden peilbeheer op de aanwezige waarden gecompenseerd volgens de bestaande wettelijke kaders. In 2001 zullen als vervolg op de beleidsverkenning WIN de verschillende mogelijkheden en effecten van varianten van een seizoensgebonden peilbeheer nader worden onderzocht, zodat naar verwachting in 2010 de meest optimale variant kan worden
5
10
Door de spuicapaciteit in 2008 te vergroten, speelt de noodzaak tot peil- en dijkverhoging pas vanaf 2050. Vanaf 2001 moeten echter al nadere voorwaarden worden gesteld aan ontwikkelingen binnen en buiten de dijken: buitendijkse ontwikkelingen mogen een eventuele toekomstige peilverhoging niet belemmeren en binnendijkse en buitendijkse ontwikkelingen moeten ruimte laten voor toekomstige dijkversterking. Vanwege beperkingen van de ondergrond zal op bepaalde plaatsen verhoging van de dijken wellicht geringer zijn dan op basis van het oplopende peil noodzakelijk is. Het water kan daar ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 17 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
gecontroleerd over deze dijken stromen (het betreft hier zogenoemde overslagdijken). De veiligheid voor het achterland komt hierdoor niet in gevaar. In die gevallen zijn achter deze dijken namelijk overslaggronden gereserveerd, die tijdelijk onder water moeten kunnen staan. Overslaggronden kunnen interessante combinaties tussen waterberging en natuur opleveren. Om de toekomstige benodigde versterking van de waterkeringen te kunnen realiseren, moeten reeds in deel 3 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ruimtelijke reserveringen zijn gemaakt (ter indicatie: 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks). Dit zijn de zogenoemde vrijwaringszones. Aan de provincies wordt gevraagd om vóór 2005 op basis van een inventarisatie een nadere selectie van dijken te maken die in aanmerking komen voor en kunnen functioneren als overslagdijk, alsmede van de dijken waarvoor een volledige dijkversterking noodzakelijk is. Door op korte termijn ruimte te reserveren voor dijkversterking en overslagdijken en deze vrijwaringszones vóór 2005 definitief vast te leggen in streekplannen, wordt zoveel mogelijk voorkomen dat rond 2050 gekozen moet worden voor haastige, monofunctionele en dure oplossingen. Nadat provincies de definitieve vrijwaringszones hebben vastgelegd in hun ruimtelijke plannen, zijn de (overslag)zones binnendijks te combineren met andere functies als: landbouw, (natte) natuur, recreatie, waterbeheer en/of economische activiteiten, mits in deze zone geen onomkeerbare ingrepen worden toegestaan. In deze zones moet rekening worden gehouden met mogelijke (economische) schade of functieverlies wanneer de overslaggronden onder water staan of als een dijkversterking plaatsvindt. De binnendijkse zone kan in breedte variëren mede afhankelijk van de functiecombinatie die gekozen wordt. De buitendijks gelegen vrijwaringszones kunnen tijdelijk gebruikt worden voor waterrecreatie en plaatsing van windmolens. Hier moet rekening worden gehouden met mogelijke (economische) schade of functieverlies in geval van dijkversterking.
25
30
35
40
45
50
Bestaande ruimte voor waterberging, die van belang is voor het op orde houden van de waterhuishouding, moet in principe behouden blijven. Het kabinet heeft dit standpunt ingenomen in de nota ‘Anders omgaan met water’. Dit betekent voor het IJsselmeergebied dat naast ruimte in de verticale zin (ruimte voor een stijging en flexibele handhaving van de –seizoensgebonden- peilen) ook ruimte in de horizontale zin nodig is. Het wateroppervlak buitendijks mag daarom in principe niet worden verkleind. Er mogen geen inpolderingen plaatsvinden of ruimteclaims worden gelegd, die de berging substantieel kunnen verminderen. In het hele gebied mogen daarom geen inpolderingen worden gedaan, ook niet in het Markermeer. De ruimtelijke reservering voor een inpoldering in het Markermeer komt dan ook te vervallen. Ruimtelijke ingrepen worden, naast toetsing aan nationale en internationale beschermingsregimes, zoals de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Natuurbeschermingswet, getoetst aan de op te stellen Beleidslijn Buitendijkse Ontwikkelingen IJsselmeergebied. Omdat in de toekomst aanpassingen aan het watersysteem nodig zijn, wordt getoetst of nieuwe buitendijkse ontwikkelingen tijdige en efficiënte uitvoering van die maatregelen - zoals peilwijzigingen en dijkversterking - belemmeren. Op verschillende plaatsen in het omringende gebied kunnen als gevolg van de zeespiegelstijging al vóór 2030 problemen ontstaan met de verzilting van landbouwgronden, zoals bijvoorbeeld in het Groene Hart, in Fryslân, in Groningen en in de Wieringermeerpolder. Het is duidelijk dat deze gebieden zonder aanvullend beleid een extra watervraag bij het IJsselmeergebied zullen leggen om te kunnen spoelen. Daarnaast worden ontwikkelingen in de landbouw verwacht - onder andere een toename van de teelt van hoogsalderende gewassen - die, in samenhang met klimaatveranderingen, tot een grotere waterbehoefte kunnen leiden. In lijn met het ingezette beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding en het kabinetsstandpunt ’Anders omgaan met water’ is het nodig om in gebieden die voor de zoetwatervoorziening nu nog van het IJsselmeergebied afhankelijk zijn, maatregelen te treffen om meer zelfvoorzienend te worden. Bovendien moet afwenteling in tijden van te veel water op andere gebieden worden voorkómen. Rond het IJsselmeergebied moet dan ook ruimte worden gevonden voor het vasthouden en bergen van gebiedseigen water. Voor het omliggende gebied is de trits uit het kabinetsstandpunt ‘Anders omgaan met water’ daarom leidend: ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 18 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
1. eerst vasthouden van water in het eigen gebied (door flexibel peilbeheer), 2. daarna bergen (tussenboezem en berging per polder), 3. en pas dan afvoeren (traditioneel waterbeheer). In de watertoets zal worden beoordeeld of deze uitgangspunten zijn verwerkt in ruimtelijke en waterbeleidsplannen. Maatregelen in de (directe) omgeving van het IJsselmeergebied werken naar twee kanten. Enerzijds is men voor waterafvoer en watervoorziening minder afhankelijk van het IJsselmeergebied. Anderzijds wordt verdroging tegengegaan en zijn er kansen voor plattelandsvernieuwing in combinatie met economische ontwikkelingen, versterking van natuur- en landschapswaarden of de ontwikkeling van recreatie en toerisme. Het vasthouden en bergen van water in het achterland is niet bedoeld om de problemen van het IJsselmeergebied aan te pakken. Wel moeten oplossingen voor problemen in en buiten het IJsselmeergebied elkaar versterken. Binnendijks worden waterbergingsgebieden gereserveerd (mogelijkheden zijn: het randmeer langs de Noordoostpolder, dat dienst kan doen ingeval van wateroverlast bij de Overijsselse Vecht of in zuid-west Fryslân, het randmeer bij Wieringen en/of verspreid liggende waterbergingsgebieden in Noord-Holland). De diffuse bronnen leveren in het IJsselmeergebied een steeds groter aandeel in de vervuiling van het oppervlaktewater met verontreinigende stoffen. Het gaat om aanvoer van buiten het IJsselmeergebied en om het ‘doorgeven’ van vervuiling in de meren die onderling verbonden zijn (bijvoorbeeld van het Gooimeer naar het IJmeer). De IJssel is de voornaamste toevoer van verontreinigende stoffen naar met name het IJsselmeer. Verschillende stoffen overschrijden de norm. Het nationale en internationale beleid (Europese Kaderrichtlijn Water5) vereist een oplossing voor dit probleem. Beheer en de aanpak van diffuse bronnen moeten leiden tot een verdere afname van de belasting met voedingsstoffen, zware metalen en milieuvreemde stoffen. Eutrofiëring is in het gehele IJsselmeergebied, met uitzondering van de oostelijke randmeren, een probleem. Dit komt door een teveel aan voedingsstoffen. Met name in de zuidelijke randmeren (Eem- en Gooimeer) is aanvullend beleid op dit gebied nodig om een betere waterkwaliteit te krijgen.
2.3 Naar een evenwichtig waterecosysteem met internationale en nationale waarden in 2030 Het IJsselmeergebied is van internationale en nationale betekenis voor de natuur. Het is een van de zee afgesloten, benedenstrooms van rivieren gelegen zoet laaglandmeer. Om de internationale en nationale waarden van het gebied te laten toenemen, is het nodig de ecologische relaties met de omgeving (land, zee, rivier) te verbeteren. Daarvoor worden moerassen ontwikkeld en worden het open water, de ondiepe delen, de rust en ruimte bewaard. Er liggen kansen voor een meer evenwichtig waterecosysteem van internationale en nationale waarde. De belangrijkste natuurwaarden van het IJsselmeergebied zijn gekoppeld aan de vogels die foerageren, ruien en rusten in het grootschalige open water dan wel rusten, foerageren en broeden aan de randen van het gebied. Het voedselrijke, relatief ondiepe systeem met een rijk bodem- en waterleven (waterplanten, vissen en bodemfauna) vormt de basis voor deze waarden. Mede gezien het internationale en nationale belang is het behoud en de versterking van deze natuurwaarden uiterst belangrijk. Dit is onder meer vastgelegd in het natuurbeleid en het beleid voor de groene ruimte, in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Natuurbeschermingswet.
45 De aanleg van natuurontwikkelingsgebieden, zoals ondiepten en buitendijkse moerassen, versterkt de waarden van het gebied. De ontwikkeling van in totaal 6.000 ha6 natte natuur biedt in het
5
In 2004 moet in ieder geval het inzicht in de menselijke belasting op oppervlakte- en grondwater aan ‘Brussel’ worden gestuurd. 6 Dit is 3.000 ha boven op de afspraken die de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat voor natte natuur hebben gemaakt naar aanleiding van het kabinetsbesluit over ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 19 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
IJsselmeergebied ruimte voor een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden. Dit schept extra ruimte voor rust- en foerageermogelijkheden voor vogels (moeras en riet). Door het aanbrengen van verondiepingen ontstaan beschutte gebieden, waar de onderwaterflora en -fauna zich ontwikkelen, (water)planten groeien, vissen paaien en vogels rusten en foerageren. Hierdoor verbetert de bereikbaarheid van de voedselgebieden in de grote open wateren van het IJsselmeergebied en neemt de diversiteit aan biotopen in het gebied toe. Er kan - ten opzichte van het huidige peilbeheer - met het instellen van een seizoensgebonden peil een grotere toename van natuurwaarden worden gerealiseerd, met name in de bestaande oeverzones. Van belang is verder dat aan te leggen of uit te breiden natte natuurontwikkelingsgebieden optimaal worden ingericht op daarvoor geschikte locaties. Omdat deze ondiepten en buitendijkse moerassen periodiek onder water mogen staan, hebben ze slechts zeer geringe gevolgen voor de bergingscapaciteit van het IJsselmeergebied. De functie van de bestaande buitendijkse waarden, platen en ondiepe oeverzones als broedplaats voor vogels wordt zoveel mogelijk gewaarborgd. Het is niet zinvol om overal ondiepten en moerassen aan te leggen. Buitendijkse moerasgebieden hebben vooral meerwaarde waar een duidelijke relatie ligt met aanwezige of te realiseren natte gebieden binnendijks. Uitbreiding vindt plaats op dergelijke kansrijke (ondiepe) locaties voor de kusten van het oude land. Het Rijk geeft prioriteit aan projecten op deze locaties. Vanwege de technische eisen dient van geval tot geval te worden bezien in hoeverre de combinatie van vooroeverontwikkeling en dijkversterking mogelijk is. Voor de rechte strakke dijken van het nieuwe land hebben (grootschalige) natuurontwikkelingsprojecten niet de voorkeur. Enerzijds vanwege het cultuurhistorische aspect (kernkwaliteit), anderzijds omdat het water voor deze dijken over het algemeen zo diep is, dat de aanlegkosten hoog oplopen en het rendement lager is. In sommige gevallen kunnen, mede in combinatie met andere werken (onder andere stort van baggerspecie) voor deze dijken luwtegebieden worden gecreëerd voor rustende, ruiende en foeragerende watervogels. De samenhang met de IJssel wordt versterkt door de aanleg van een grootschalige moerasdelta (IJsselmonding). Bovengenoemde maatregelen completeren het IJsselmeergebied als ecologische mainport van formaat, als hart van het complex van natte natuurgebieden in Nederland en als onmisbare “stepping stone” in het Europese Natura 20007 netwerk. De natuurontwikkelingsgebieden in het IJsselmeergebied zijn tevens geschikt voor extensief recreatief medegebruik. Plaatselijk zal er ruimte zijn voor het combineren van natuur met meer intensieve recreatievormen, zoals bij nieuwe vaardoelen in het Markermeer en het zuidelijk deel van het IJsselmeer. Door zoneringsmaatregelen is, waar gewenst, een scheiding tussen natuur en recreatie in tijd en/of plaats te bewerkstelligen. Met het oog op de ecologische samenhang bij de Afsluitdijk ([ES]2-Afsluitdijk) wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke zoet-zoutgradiënt bij de Afsluitdijk. Een meer geleidelijke overgang van het IJsselmeer naar de Waddenzee, als onderdeel van het beleid om in Nederland op meer plaatsen zoetzoutgradiënten te herstellen, kan de ecologische samenhang met de Waddenzee versterken. Hierbij zouden de brakwaterecotopen voor een deel hersteld kunnen worden.
45
2.4 Naar een dynamisch multifunctioneel gebruik in 2030 Het behoud en de ontwikkeling van het multifunctionele gebruik van het IJsselmeergebied is een van de opgaven voor de toekomst. Vooral de sectoren met een gunstig economisch toekomstperspectief waaronder watersport, recreatie, horeca, beroepsscheepvaart en havengebonden industrie - moeten met de ICES-claims tot 2010 (ICES = Interdepartementale Commissie inzake het Economisch Structuurbeleid). Realisatie van de extra 3.000 ha wordt voorzien in de periode 2010 - 2030. 7 Netwerk van belangrijke Europese natuurcomplexen (die grotendeels gelegen zijn binnen de aangeduide Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) die door de Europese lidstaten maximaal beschermd moeten worden. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 20 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
elkaar gebruik kunnen maken van de potenties van het IJsselmeer, Markermeer en de Randmeren, binnen de randvoorwaarden voor veiligheid en drinkwatervoorziening. Voor blijvend multifunctioneel gebruik is afstemming nodig tussen de functies en gebruiksvormen in plaats en tijd (met name langs de randen) en met de kernkwaliteiten. Dit laatste resulteert in de versterking van de aanwezige zonering van dynamisch, intensief gebruik met een stedelijk karakter in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied naar een rustig, meer op natuur gericht gebruik in het open, noordelijke deel van het gebied. Uitgangspunt is dat op het niveau van het totale gebied de wateren een multifunctioneel karakter behouden. Dit betekent dat geen functies en gebruiksvormen uit het gebied verdwijnen, tenzij dit door autonome processen binnen een functie of gebruiksvorm wordt ingegeven. Er blijft ruimte voor groei in activiteiten van maatschappelijk belang - in casu sectoren met een grote toegevoegde waarde en/of die veel werkgelegenheid genereren of activiteiten waarvoor voor Nederland als totaal het IJsselmeergebied een grote rol speelt. In ruimtelijke vraagstukken op het niveau van het totale gebied en op regionaal niveau weegt het multifunctionele karakter van het IJsselmeergebied zwaar. Typisch watergebonden gebruik - zoals watersport, oeverrecreatie, natte natuur, havenactiviteiten of multimodale overslag - moet in en aan de wateren ruimte krijgen. Gebruiksvormen en functies die voor het functioneren niet op het water als zodanig zijn aangewezen (bijvoorbeeld wonen, niet-watergebonden bedrijven, verblijfsrecreatie8 of horecagelegenheden) zijn in principe uit het water weggehouden. De ontwikkelingen moeten passen binnen de beschermingsformules zoals, de Natuurbeschermingswet, de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de Europese Kaderrichtlijn Water en voldoen aan de eisen die in de Beleidslijn Buitendijkse Ontwikkelingen IJsselmeergebied voor de waterhuishouding worden gesteld. De kwaliteiten van de grote wateren van het IJsselmeergebied zijn voor de recreatie van internationale en nationale betekenis. De behoefte aan ontwikkelingen in de recreatieve sfeer - met name uitbreiding van ligplaatsen - is vooral in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied aanwezig. Overeenkomstig de eerdergenoemde zonering breidt het aantal ligplaatsen uit ten zuiden van de lijn Enkhuizen-Lemmer, vooral bij Almere, Lelystad en in het Ketelmeer, maar de groei in het IJsselmeergebied blijft tot 20259 binnen het beleid van maximaal 18.000 extra ligplaatsen uit het SGR (1995). Inmiddels zijn circa 6.000 van de 18.000 ligplaatsen gerealiseerd. Van de resterende 12.000 ligplaatsen zijn er reeds 10.000 in (vergevorderde) initiatieven vastgelegd. Initiatieven voor de 2.000 nieuwe ligplaatsen die nog niet zijn vastgelegd moeten worden gerealiseerd beneden de lijn Enkhuizen-Lemmer, waarbij rekening moet worden gehouden met de kernkwaliteiten. Er is een relatie tussen de recreatievaart in de Waddenzee en in het IJsselmeergebied. Het grote aantal sluispassages bij Den Oever en Kornwerderzand is hiervoor illustratief. De (zeil)boten zijn groter en sneller geworden, waardoor de afstand tot de Waddenzee nergens in het IJsselmeergebied onoverbrugbaar is. Het is daarom niet duidelijk in hoeverre een eventuele spreiding van de aanleg van de resterende 12.000 ligplaatsen in het IJsselmeergebied bijdraagt aan het verminderen van de recreatiedruk zoals die op dit moment in de Waddenzee aanwezig is. De initiatieven in het IJsselmeergebied die in 2001 bekend waren en passen binnen het SGR beleid worden daarom niet terzijde geschoven. Initiatieven in de noordelijke zone moeten afgewogen worden aan het afwegingskader in de PKB Derde Nota Waddenzee. Om de relatie tussen het IJsselmeergebied en de Waddenzee beter en meer kwalitatief in beeld te brengen, is een onderzoek naar het vaargedrag van de recreatievaarder nodig. Het Rijk nodigt de Waddenprovincies en de provincie Flevoland uit om dit onderzoek gezamenlijk uit te voeren in de Waddenzee en in het IJsselmeergebied. Hierin wordt ondermeer een nul-meting (referentiejaar 2002) voor het IJsselmeergebied opgenomen. De resultaten van dit onderzoek zullen door de provincies Noord-Holland, Fryslân en Flevoland als basis worden gebruikt voor de herziening van de Interprovinciale beleidsplannen voor het IJsselmeer en het Markermeer. Naast uitbreiding van het aantal ligplaatsen is vooral in het Markermeer en het zuidelijk deel van het IJsselmeer de aanleg van extra recreatieve vaardoelen mogelijk. Hiermee wordt het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied als vaargebied aantrekkelijker. In het noorden van het IJsselmeergebied vindt slechts
8
Met uitzondering van het verblijf op boten in jachthavens
9
De looptijd van het maximum van 18.000 ligplaatsen uit het SGR (1995) wordt daarmee verlengd van 2010 naar 2025.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 21 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
geringe groei van de waterrecreatiesector plaats. Kwaliteitsverbeteringen zijn hier mogelijk, bijvoorbeeld het vergroten van ligplaatsen als gevolg van de toenemende lengte van de boten.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Om de bewustwording bij de recreatievaarder van de kwetsbaarheid van de Waddenzee te vergroten, zetten de Waddenprovincies, de provincie Flevoland en het Rijk samen met de waterrecreatiesector een communicatiestrategie op. De kwetsbaarheid van het Waddengebied en de invloed van het gedrag van de recreant maken in ieder geval onderdeel uit van de strategie. Anderzijds wijst de strategie op de aantrekkelijkheid van het IJsselmeergebied en de nieuwe vaardoelen die in de wateren zijn aangelegd. Een randmeer tussen Overijssel en de Noordoostpolder kan onder meer een bijdrage leveren aan een oplossing voor de problematiek van wateroverlast in een deel van Fryslân en Noordwest Overijssel. Verder vermindert een randmeer mogelijk de recreatiedruk in Noordwest Overijssel (Wieden en Weerribben). Door de aanleg van het meer ontstaat namelijk een route van ‘meren’, waardoor gemotoriseerde vaartuigen in rustig vaarwater van de Friese Meren naar de IJssel of de Veluwerandmeren en verder kunnen varen. Voor natte natuur van nationaal niveau wordt een randmeer niet nodig geacht. Duidelijk is dat de inpolderingsgeschiedenis van de Noordoostpolder door de aanleg van een randmeer deels verloren gaat. Anderzijds herleven bij met name de voormalige Zuiderzeesteden zoals Kuinre, Blankenham en Blokzijl de tijden van de Zuiderzee, doordat open water wordt gerealiseerd voor de voormalige Zuiderzeekust en de daarbij behorende oude werken weer zichtbaar zullen zijn. Het economisch perspectief voor de steden aan de ‘nieuwe’ kust wordt gunstiger. Vanuit een bovenregionaal belang zal een ruimtelijke reservering voor dit randmeer worden gedaan, onder de voorwaarde dat een haalbaarheidsonderzoek wordt gestart en een maatschappelijke kostenbatenanalyse wordt uitgevoerd. Aanleg van een Randmeer Wieringen 10 kan mogelijkheden bieden voor onder andere recreatie, waterhuishouding en cultuurhistorie. Zo komt er voor de Amstelmeerboezem extra ruimte beschikbaar voor de verwachte grotere toevoer van water in de winter. Ook levert het randmeer een bijdrage aan de bufferfunctie voor periodes van langdurige droogte. Het oude eilandkarakter en de kustlijn worden hersteld. Daarmee maakt het eiland Wieringen geografisch weer deel uit van de Westelijke Waddenzee, een gebied van aanzienlijke cultuurhistorische betekenis, geclassificeerd als Belvedere gebied. Dit kan een impuls voor recreatie en toerisme betekenen. Voor de natuur kan het Wieringerrandmeer de ecologische verbinding tussen IJsselmeer en Amstelmeer versterken en verbreden. Voor de ingreep moet het afwegingskader uit de PKB Derde Nota Waddenzee worden doorlopen. Het Rijk vraagt in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening de provincie Noord-Holland ruimte te reserveren, zodat in regionaal verband voor het Randmeer Wieringen het initiatief voor realisatie kan worden genomen. Gezien de relatie met de kernkwaliteiten is het bij de realisatie van nieuwe infrastructuur een voorwaarde om de noodzaak ervan aan te tonen. Nieuwe ontwikkelingen in het IJsselmeergebied worden in ieder geval getoetst aan de mate waarin ze de kernkwaliteiten van het gebied aantasten. De noodzaak van nieuwe of uitbreiding van bestaande verbindingen moet gebiedsgericht worden verkend. Verkenning van problemen en oplossingen hoeft zich niet te beperken tot het hoofdwegennet. Uiteindelijk gaat het om de meest kosteneffectieve oplossingen volgens de strategie “Benutten, Bouwen en Beprijzen” uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan. Benutting van bestaande infrastructuur staat in het IJsselmeergebied voorop. Daar waar de mogelijkheden voor benutting op termijn zijn uitgeput, is uitbreiding van infrastructuur aan de orde. De verstedelijkingsopgave van met name Almere als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad, is uitdrukkelijk gekoppeld aan de ontwikkeling van infrastructuur en het aanbod van alternatieven voor de auto. De bereikbaarheid moet op een aanvaardbaar niveau worden gebracht en gehouden. Verscheidene vaste verbindingen tussen het oude land en Flevoland moeten in de toekomst worden verdubbeld vanwege toegenomen verkeersstromen. Nieuwe kruisingen van weg- en railinfrastructuur over de wateren zijn alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan. De nieuwe verbindingen mogen in ieder geval niet leiden tot extra knelpunten voor de beroepsscheepvaart en recreatievaart. Om nieuwe doorsnijdingen als gevolg van kruisingen van de wateren te beperken, is uitgangspunt voor uitbreiding 10
De mogelijkheden van een Randmeer Wieringen worden door betrokkenen nader onderzocht.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 22 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
van infrastructuur: bundeling van nieuwe met bestaande infrastructuur en bij voorkeur ondergrondse aanleg. Dat geldt zowel voor weg- als railinfrastructuur. Het transportmedium water is nu nog onderbenut en kan intensiever worden gebruikt. Ook de scheepvaart zal in toenemende mate te maken krijgen met beprijzing. Een multimodaal overslagcentrum is bij Lelystad voorzien. De groei van het goederenvervoer over water moet resulteren in de ontwikkeling van een veiligheidsbeleid en afspraken met de sector. Vanuit het waterbeheer geredeneerd is speciale aandacht voor de veiligheid van de drinkwatervoorziening gerechtvaardigd. De inlaatpunten voor drinkwater zijn beschermd tegen mogelijke calamiteiten die onder andere veroorzaakt kunnen worden door het vervoer van gevaarlijke stoffen over water. Ook de recreatievaart groeit. Door een toename van het aantal vaarbewegingen ontstaan knelpunten in de aansluitingen van de infrastructuur op het ‘oude land’ bij sluizen en bij bruggen. Hiervoor wordt naar oplossingen gezocht. Als onderdeel van het stedelijk netwerk Deltametropool zal de stedelijke ontwikkeling van Flevoland tot 2030 onmiskenbaar fors zijn. Amsterdam, Amersfoort, Utrecht en het Gooi oriënteren zich, vanwege ruimtegebrek in deze gebieden, nog meer op Almere. In het verleden is gebleken dat zowel de druk van de verstedelijking als de ruimtelijke kwaliteit van het open water tot ruimtelijke claims voor verstedelijking op de wateren kan leiden. Vooral rond het IJmeer wordt de druk van de verstedelijking gevoeld. Maar ook voor het IJmeer geldt dat de openheid, de rust en de ruimte binnen een stedelijke achtergrond blijvend kan worden ervaren. Vandaar dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in het open water van het IJmeer, net als in de andere meren, zijn uitgesloten. In het IJsselmeergebied horen land en water bij elkaar. Landgebonden functies raken vaak letterlijk het water. In toenemende mate is er behoefte om het water vanaf het land te ervaren of om de stad vanaf het water een gezicht te geven. Het Rijk gaat vanwege een aantasting van de kernkwaliteiten horizon, van nature aanwezige rijkdommen en cultuur, buitendijkse verstedelijking in principe tegen. Omdat de ruimtelijke reservering voor de Markerwaard vervalt, ontstaat de behoefte om het ontwerp van de polder aan de Markermeerzijde ruimtelijk (stedenbouwkundig en landschappelijk) af te ronden. Het ruimtelijk afronden van de polder vraagt een integrale benadering. De gemeenten Almere en Lelystad en de provincie Flevoland worden daarom uitgenodigd om voor het gebied tussen beide steden (vanaf de Hollandse brug tot de Houtribdijk) en de vaargeul Amsterdam-Lelystad in het Markermeer een gezamenlijke uitwerking te maken, binnen de volgende context: De nieuwe steden in het IJsselmeergebied - Almere en Lelystad-, die nog volop in ontwikkeling zijn, krijgen in deze uitwerking de ruimte om net ‘over de rand’, binnen de rode contouren 11 een gezicht vanaf het water te creëren (‘nieuwe waterfronten’). Deze ruimte mag alleen voor wonen in combinatie met investeringen in natuur en waterrecreatie benut worden en de waterfronten moeten toegevoegde waarde opleveren voor de stedelijke kwaliteit van de binnendijkse kern. In het Gooimeer, waar Almere met Almere-Haven al een bestaand waterfront heeft, is alleen een kwaliteitsverbetering mogelijk, bij voorkeur zonder extra ruimtebeslag in het water. Uiteraard zijn stedelijke ontwikkelingen op de overgang tussen de Oostvaardersplassen en het Markermeer uitgesloten. In deze buitendijkse gebieden binnen de rode contouren moet een goede balans zijn tussen rood en groen/blauw qua omvang en wat betreft de openbaarheid en toegankelijkheid van de groen/blauwe gebieden. Naast toetsing aan de bestaande regelgeving, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, zijn aanvullende criteria specifiek voor een eventuele buitendijkse begrenzing van de rode contouren geformuleerd in de ‘Beleidslijn Buitendijkse Ontwikkelingen IJsselmeergebied’. Globaal zijn deze criteria: (1) in het belang van de waterhuishouding en de veiligheid zijn er voldoende mogelijkheden voor peilverhoging (streefpeilstijging van 0,90 m) en dijkversterking gebleven en (2) is voldaan aan een minimum niveau van veiligheid tegen overstroming en (3) de ontwikkeling van de (beroeps)scheepvaart ondervindt geen hinder van buitendijks wonen, omdat bij de ontwikkeling van buitendijkse locaties rekening is en wordt Volgens deel 1 van de PKB Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt al het bebouwde gebied in Nederland voorzien van een rode contour. Binnen de rode contouren kunnen de functies wonen en werken zich ontwikkelen. Binnen de rode contour liggen dus de bestaande bebouwde gebieden én de benodigde uitbreidingen op grond van nieuwe planvorming. 11
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 23 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
gehouden met de risico’s van het vervoer van goederen over water (inclusief gevaarlijke stoffen). Tevens dienen buitendijkse (woon)locaties bestand te zijn tegen kruiend ijs. De bestaande, veelal historische, waterfronten in het IJsselmeergebied kunnen waar nodig een kwaliteitsverbetering ondergaan, met dien verstande dat deze verbeteringen niet gepaard gaan met extra ruimtebeslag in het water of aantasting van de kernkwaliteiten. Vanwege het behoud van de kernkwaliteiten horizon en cultuur sluit in nieuwe en verbetering van bestaande gevallen van buitendijks wonen het aanzicht vanaf het water aan bij de verschijningsvorm van de binnendijkse bebouwing. Ook die ontwikkelingen achter de dijk zijn in harmonie met het landschap en passen binnen het karakter en de verschijningsvorm van de stad (3-D contouren/silhouetten). Het kabinet is in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) met de provincies en gemeenten overeengekomen dat de provincies zullen zorgdragen voor een zodanige keuze van plaatsingsgebieden voor windturbines, dat daarmee de landelijke doelstelling van tenminste 1.500 MW in 2010 wordt gehaald. Ruimte kan volgens de BLOW ondermeer worden gevonden in de grote wateren. Ook de grote wateren in het IJsselmeergebied lenen zich vanwege de kernkwaliteit ´van nature aanwezige rijkdommen” (wind) voor de plaatsing van windturbines. In beginsel kan de ruimte voor aanleg van windparken in het gebied worden geboden aan de randen van het open water. Op basis van een integrale afweging voor het IJsselmeergebied kunnen locaties voor windmolens uitsluitend worden gezocht nabij de nieuwe dijken. Plaatsing voor de oude landskusten van Noord-Holland en Fryslân is uitgesloten vanwege de (cultuur)historische, landschappelijke en natuurwaarden van deze dijken. Windmolens kunnen op de beoogde locaties zowel in het water in de nabijheid van de nieuwe dijk als op het land geplaatst worden. De plaatsing aan de rand van bovengenoemde voorkeurslocaties van deze landschappelijk waardevolle open ruimte moet dan wel voldoen aan de geldende Europese en nationale beschermingsregimes, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Verder moet voldaan worden aan de voorwaarden van de ‘Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of boven rijkswaterstaatswerken’. Vormgeving en opstelling van molens dienen het strakke karakter van de dijken zoveel mogelijk te versterken. De molens moeten, met inachtneming van technische en veiligheidsaspecten en natuurbelangen, zo dicht mogelijk bij de dijken worden geplaatst en het visuele effect van een omheining dient te worden vermeden. Een aantal locaties dient vooralsnog - gelet op het specifieke karakter van het IJsselmeergebied - van plaatsing te worden uitgesloten. Vanuit de kernkwaliteiten van het gebied bezien - in het bijzonder vanwege de ligging in het grootschalige open water en om ecologische redenen - is plaatsing van windturbines op of nabij de Houtribdijk in welke opstelling ook niet gewenst. Evenmin worden windmolens op en nabij de Oostvaardersdijk wenselijk geacht. In het randmeren- en het Ketelmeergebied is verdere uitbreiding van het aantal windmolens - zowel direct achter de dijk als in het water - niet meer mogelijk. De kleinere schaal van de randmeren en het Ketelmeer en het belang van de relatie tussen het water en het land voor de natuur laat geen windmolens in die gebieden toe. De aan het IJsselmeergebied grenzende provincies zouden, rekening houdend met de bovengenoemde voorwaarden, een kader kunnen opstellen waaraan de door gemeenten voorgestelde locaties nader worden getoetst. De provincie Flevoland heeft inmiddels het beleid voor de plaatsingsmogelijkheden van windmolens in het Omgevingsplan vastgelegd. Hierin worden als mogelijke locaties voor buitendijkse plaatsing de Noordermeerdijk en de Westermeerdijk genoemd. Ook initiatieven op deze buitendijkse locaties zullen worden getoetst aan bovengenoemde criteria. De provincies Noord-Holland en Fryslân werken samen aan het Interprovinciaal Project Windturbines Afsluitdijk (IPWA). Dit windturbinepark moet een vermogen leveren in de orde van grootte van 300 MW12.
12
Wordt de taakstelling van de provincies Noord-Holland en Fryslân niet of niet volledig ingevuld door IPWA, dan zullen deze provincies met het Rijk in discussie treden over de te behalen taakstelling. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 24 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
Het kabinet heeft in deel 3 (kabinetsstandpunt) van de Derde Nota Waddenzee, in het kader van het Internationaal Project Windmolenpark Afsluitdijk, een uitzondering gemaakt op het verbod op de plaatsing van windturbines in de Waddenzee. Voor uitvoering van het project is vereist dat het project de toets van het afwegingskader zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt PKB Derde Nota Waddenzee kan doorstaan. De toelaatbaarheid van plaatsing van windturbines in de nabijheid van het PKB-gebied (van het kabinetsstandpunt Derde Nota Waddenzee) zal van geval tot geval worden beoordeeld door toepassing van de criteria zoals opgenomen in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het afwegingskader van het kabinetsstandpunt PKB Derde Nota Waddenzee.
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Om de beroepsvisserij in te passen in het totaal van gebruiksfuncties is het beleid gericht op voortgaande reductie van de visserij-intensiteit en de integratie van natuur en milieuaspecten. De sector zal invulling moeten geven aan de reductiedoelstelling door een visplan op te stellen, waarin is aangegeven op welke wijze de reductie wordt bereikt. Om de natuurdoelen te halen wegen bij het nemen van maatregelen de effecten op natuur en milieu expliciet mee. De sector krijgt meer verantwoordelijkheid voor een duurzame visstand in het IJsselmeergebied. Om hier vorm aan te geven treft de sector in samenwerking met de overheid noodzakelijke maatregelen om een goede visstand te kunnen realiseren. Op dit moment bevindt zich een militair schietgebied tussen Oude Zeug, Den Oever en Breezanddijk. Vanwege het maatschappelijk belang worden de militaire activiteiten gehandhaafd. Op basis van de huidige kennis is niet aantoonbaar dat een onacceptabele verstoring van de natuur optreedt. De belasting van het water met milieuvreemde stoffen moet door middel van onderzoek inzichtelijk worden gemaakt. Gerichte maatregelen moeten de aanwezige belasting minimaliseren. Gestreefd wordt naar het onderbrengen van deze militaire activiteiten in een WVO-vergunning. Zonodig moeten schadelijke munitieresten worden opgeruimd. Voor winning van olie en gas is ruimte binnen de bestaande concessies. Het IJsselmeergebied valt in de categorie ‘gevoelig gebied’ volgens het Besluit Milieueffectrapportage. Elke vergunning voor een (proef)boring dient de m.e.r.-procedure te doorlopen. Hierdoor is gewaarborgd dat de beoordeling van de risico’s op betrouwbare en gekwalificeerde wijze plaatsvindt. Mogelijke onaanvaardbare risico’s op waterverontreiniging komen hierdoor aan het licht. Voor boringen in het IJsselmeergebied wordt in alle gevallen het alternatief ‘boren vanaf het land’ in de m.e.r.-procedure onderzocht. Met betrekking tot de kernkwaliteit ”horizon”, waaronder duisternis een onderdeel is, kan worden opgemerkt dat in het geval olie- en gaswinningactiviteiten in het IJsselmeergebied worden toegestaan, dit geen beperkingen voor de noodzakelijke veiligheidsverlichting aan de installaties met zich mee zal brengen. Ontgrondingen voor ophoogzand en kalkzandsteenzand vinden van oudsher plaats in het gebied. Op die manier worden de van nature aanwezige rijkdommen in het gebied benut. Het beleid is er op gericht (Eerste Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen (SOD-1) en het in juni 2001 door het kabinet vastgestelde deel 1 van het SOD-2) zo spoedig mogelijk ook beton- en metselzand te winnen in het IJsselmeer en/of het Markermeer. Ter bescherming van de natuurwaarden zal de opleverdiepte voor zover mogelijk worden beperkt. Met archeologische waarden wordt rekening gehouden. Deze activiteiten hebben gevolgen voor het ecosysteem van het IJsselmeergebied. In het kader van het SOD-2 is gemotiveerd en heeft het kabinet uitgesproken dat er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang voor deze activiteiten. Nadere uitwerking geschiedt via de Nota ‘Zand boven Water 2’ (in ontwerp gereed) waarvoor tevens een MER is opgesteld en een rapportage over de toetsing aan de vigerende wet- en regelgeving. Nadelige effecten op het ecosysteem zullen door middel van mitigerende en/of compenserende maatregelen worden tegengegaan. In de ontwerpnota ‘Zand boven Water 2’ is opgenomen dat winning van kalkzandsteenzand uit de Veluwerandmeren op termijn beëindigd.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 25 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
In het kader van ‘werk-met-werk’ kunnen, naast het uitdiepen van de vaargeulen voor de winning van oppervlaktedelfstoffen, ook de mogelijkheden worden benut voor het gebruik van specie (klasse 0, 1 en 2) voor bijvoorbeeld natuurontwikkeling en recreatie. .
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 26 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
3. Gebiedsdifferentiatie nu, voor kwaliteit later
5
10
15
Het IJsselmeergebied kent anno 2001 een (gebieds)differentiatie met een duidelijk te herkennen gradiënt in het gebruik. De kenmerken van de wateren variëren van intensief, stedelijk gebruik in het zuiden (IJmeer) tot extensief, meer landelijk gebruik in het open noorden (noordelijk IJsselmeer, overgaand in de Waddenzee). Daarnaast is er een sterk onderscheid tussen de grootschaliger eenheden met strakke lijnen van het nieuwe land en de fijnmazige, grilliger structuur van het oude land. Omdat deze gebiedsdifferentiatie in sterke mate het karakter van het gebied bepaald, is het van groot belang in de toekomst, richting 2030, deze gebiedsdifferentiatie te handhaven en te versterken. Maar door de veelheid van initiatieven en plannen en de versnippering van activiteiten langs de randen van het gebied, dreigt vooral daar de “verrommeling”. Sluipenderwijs verdwijnt de differentiatie in intensiteit van het gebruik en het onderscheid tussen het oude en het nieuwe land. De “verrommeling” moet worden voorkomen en de kernkwaliteiten (met name horizon en cultuur) moeten optimaal worden beschermd. Om toch ruimte voor ontwikkelingen te bieden, wordt de noord-zuid gradiënt en het karakter van de landschappelijke opbouw (oud-nieuw) zo veel mogelijk aangescherpt.
Oude kust-nieuwe kust: 20
25
30
De schaal van de nieuwe landskusten staat grotere ontwikkelingen en activiteiten toe die het karakter van het nieuwe land versterken, bijvoorbeeld windturbines of kale dammen voor luwtevorming in harmonie met het grootschalige landschap. Zulke ontwikkelingen accentueren het strakke, geometrische en grootschalige karakter. Langs de oude kusten wordt het fijnmazige en kleinschalige patroon voortgezet en versterkt, te weten: kleinschalige uitbreiding van recreatiemogelijkheden en natuurontwikkeling gericht op verondieping, luwte- en moerasvorming en het versterken van de relatie met binnendijkse natuur. Dat betekent verschillen in ontwikkelingen, leidend tot contrast in het landschap waar het kan en eenheid waar het gewenst is. Over het hele IJsselmeergebied worden dezelfde functies gevonden, maar altijd gerealiseerd binnen het karakter van de regio. Om deze gradiënt verder vorm te geven is het IJsselmeergebied in drie geleidelijk in elkaar overlopende zones verdeeld. Op de kaart (als bijlage bij deze visie) zijn deze zones in beeld gebracht. Op grond van de ingezette koers worden per zone de volgende ontwikkelingslijnen ingezet.
Zone Zuid (IJmeer en zuidwestelijk deel randmeren): 35
40
45
50
In het zuiden van het IJsselmeergebied intensiveren en concentreren de (stedelijke) ontwikkelingen zich; het is een hoog dynamische, zone met stedelijke uitbreidingen op het land vanuit Almere en het Gooi en in het water vanuit Amsterdam (IJburg). De zone maakt onderdeel uit van het stedelijk netwerk Deltametropool. Bij Almere zijn stedelijke ontwikkelingen tot ‘net over de rand’ van de dijk onder de voorwaarden van deze visie toegestaan, maar geen grootschalige uitleglocaties zoals IJburg. De kleinschalige stedelijke ontwikkeling richt zich vooral op een hoge kwaliteit in (net over de rand) en aan het water, waardoor Almere als nieuwe stad zich een gezicht aan het water kan verwerven en ‘Zuidelijk Flevoland’ ruimtelijk wordt afgerond. De bereikbaarheid van Flevoland en met name van Almere is in 2030 op een aanvaardbaar niveau. Langs de randen van het oude land is een snelle afwisseling tussen open weidelandschap en dichtere bosranden of verstedelijkt gebied. Binnen dit verstedelijkte gebied vormt de driehoek het Gooi/de Vechtplassen, Waterland en de randmeren een open venster naar het Markermeer om de openheid van het gebied te waarborgen. Hierbij gaat het om het behouden van de zichtlijnen, open water, recreatieve en natuurlijke verbindingen. De wateren en delen van de bijbehorende randen kunnen intensief gebruikt worden voor (water)recreatie. De recreatiedruk in deze zone is het hele jaar aanwezig (minder seizoensgebonden). De druk wordt opgevangen door uitbreiding van bestaande jachthavens, aanleg van enkele nieuwe jachthavens13 - met name bij Almere - en
13
Het aantal extra ligplaatsen voor het totale IJsselmeergebied blijft binnen het maximum van 18.000 ligplaatsen uit het SGR (1995). Inmiddels zijn circa 6.000 van de 18.000 ligplaatsen gerealiseerd. Dat betekent dat er nog 12.000 aangelegd ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 27 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
realisering van nieuwe vaardoelen. Mede daarvoor is er een goede zonering tussen natuur en recreatie nodig. De internationale natuurwaarden blijven gewaarborgd, door behoud van de relatieve openheid en natuurontwikkeling aan de oevers ter compensatie van de aanleg van IJburg en ter versterking van de ‘Natte As’ (robuuste verbinding).
Zone Midden (Markermeer en zuidelijk IJsselmeer): 10
15
20
25
Zone Midden is een overgang van het intensief stedelijk gebruik in de zuidelijke helft naar een meer extensief landelijk gebruik in het noordelijk deel. De zone als geheel wordt gekarakteriseerd als een groot open gebied met veel ruimte voor natuur en recreatie. Op diverse plaatsen ten zuiden van de lijn Enkhuizen-Lemmer, maar vooral bij Lelystad en in het Ketelmeer kan het aantal ligplaatsen 13 worden uitgebreid (eventueel met nieuwe jachthavens) of vindt een kwaliteitsverbetering plaats. In verschillende nieuw aan te leggen vaardoelen in deze zone vindt verweving van natuur en recreatie plaats. Een doorvaartroute achter de Noordoostpolder in de vorm van een nieuw randmeer kan, in combinatie met de vaarroutes rond Oostelijke en Zuidelijke Flevoland, ruimte bieden aan kleine watersport. Ook de ruimtelijk economische structuur wordt in deze zone versterkt. Bij Lelystad is een kleinschalige ontwikkeling van stedelijke kwaliteit in (net over de rand) en aan het water mogelijk (‘nieuw waterfront’), onder de voorwaarde zoals die in deze visie zijn opgenomen. Zuidelijk Flevoland wordt tussen Almere (vanaf de Hollandse Brug) en Lelystad (Houtribdijk) ruimtelijk afgerond. De natuur wordt versterkt, daar waar ondiepten en moerassen in het water de relaties met achterliggende (natuur)gebieden op het land kunnen verbeteren. Aan de monding van de IJssel wordt een natuurlijker rivierdelta aangelegd. De cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden behouden en waar mogelijk versterkt. Langs nieuwe dijken (de Houtribdijk en de Oostvaardersdijk uitgezonderd) aan of in het open water kunnen op enkele (bestaande) locaties windmolens worden geplaatst (of uitgebreid), mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit deze visie.
Zone Midden (Randmeren): 30
35
40
De randmeren zijn door hun schaal niet te vergelijken met IJsselmeer en Markermeer (inclusief IJmeer) en nemen hierdoor een aparte plaats in het IJsselmeergebied. Het is een geschikte zone voor verschillende vormen van de kleine watersport en dagrecreatie (oeverrecreatie, dagcampings, fietsen en wandelen) langs de randen van de meren. In de brede delen gaat de natuur goed samen met extensieve vormen van recreatie, maar waar nodig vindt strikte scheiding plaats om de natuurkwaliteiten te waarborgen. De natuur kenmerkt zich door natuurlijke overgangen van het oude land naar water met verschillende beekmondingen, luwtes en ondiepten. In de smalle delen van de Randmeren kan slechts in beperkte mate uitbreiding van menselijke activiteiten plaatsvinden. De kleinschaligheid van het gebied sluit buitendijkse stedelijke ontwikkelingen en verdere plaatsing van windmolens in en langs het water uit. Voor de Veluwerandmeren wordt de zonering gevolgd zoals die in het kader van Integrale Inrichting Veluwe Randmeren (IIVR; 2001) is beschreven. De zonering is gebaseerd op een analyse van de huidige structuur van het gebied, wensen van gebruikers en beleidskoersen op nationaal niveau. De zonering richt zich op het versterken van de bestaande recreatieve, ecologische en visueel ruimtelijke structuren.
Zone Noord (noordelijk IJsselmeer): 45
50
In het noorden is ruimte voor ontwikkelingen, die het karakter van openheid (ook langs de randen) en rust ondersteunen en versterken. Hier grenst het zoete IJsselmeer aan de zoute Waddenzee. Zone Noord is een zeer uitgestrekte ruimte waar rust, openheid, nachtelijke duisternis, cultuurhistorie, landschap en natuur voorop staan met extensieve vormen van watersport en recreatie (oeverrecreatie, fietsen en wandelen). Dit betekent tot 2030 beperkte groei van de waterrecreatie, vooral om de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit te realiseren. Vanwege de nabijheid van de Waddenzee dient bij de nieuwe ontwikkelingen het afwegingskader in de PKB Derde Nota Waddenzee te worden toegepast. kunnen worden, waarvan er reeds 10.000 in (vergevorderde) initiatieven zijn vastgelegd. Wel wordt de looptijd van het maximum verlengd, van 2010 naar 2025. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 28 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
Om de ecologische samenhang tussen het IJsselmeer en de Waddenzee te verbeteren wordt gestreefd naar de aanleg van een meer geleidelijke overgang van het IJsselmeer naar de Waddenzee, uiteraard met instandhouding van de veiligheid en zonder consequenties voor de (drink)watervoorraad. In de noordelijke zone zijn bij de oude dijken ook natuurlijke overgangen van water naar land, bijvoorbeeld in de vorm van ondiepten en moerassen. Cultuurhistorische elementen worden behouden en versterkt en maken integraal onderdeel uit van het landschap. In relatie tot de nieuwe dijken is plaatsing van windmolens langs de Wieringermeerdijk mogelijk onder de voorwaarden uit deze visie. Voor het plaatsen van een windturbinepark nabij de Afsluitdijk heeft het Rijk afgewogen of het maatschappelijk belang van zo’n park opweegt tegen de mogelijke aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Waddenzee en het IJsselmeer.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 29 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
4.
Voorgenomen onderzoek
4.1.
Algemeen
In de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 is een aantal suggesties gedaan voor het uitvoeren van enkele onderzoeken/studies om de in de visie uitgezette koers nader in te vullen en uit te werken. In dit hoofdstuk worden de voorstellen nader toegelicht. Indien een onderzoeksvoorstel verankerd dient te worden in andere beleidsnota’s wordt dat aangegeven. Is een dergelijke verwijzing niet opgenomen kan het voorstel gezien worden als een voorstel dat opgepakt kan worden in een vervolgtraject na vaststelling en publicatie van de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
10
4.2
15
20
25
30
35
40
45
50
Randmeer Wieringen
In de Kop van Noord-Holland onderzoeken het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in het Hollands Noorderkwartier, de provincie Noord-Holland, het gewest Kop van Noord-Holland, waterschap Hollands Kroon en de gemeenten Den Helder, Wieringen en Wieringermeer onder de titel ‘Water Bindt’ de mogelijkheden voor het realiseren van verschillende projecten in en rond het Amstelmeergebied. Hieronder valt ook de mogelijke aanleg van een nieuw Randmeer Wieringen. In de integrale visie wordt ervan uitgegaan dat het initiatief voor de haalbaarheidsstudie, alsmede de realisatie van het nieuwe randmeer in de regio ligt. Vanuit het Rijk zal, gezien de huidige beleidskaders, de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie van het Randmeer Wieringen toetsen aan de volgende voorwaarden; Integraliteit De aanleg van een randmeer dient meerdere functies, die in samenhang met elkaar worden ontwikkeld. Waterhuishouding Het voldoen aan de trits uit het kabinetsbesluit ‘Waterbeheer in de 21ste eeuw’ van “vasthouden, bergen en afvoeren” op stroomgebied en/of deelstroomgebiedsniveau. Het randmeer moet hydrologisch zo ingericht worden dat bij wateroverlast het randmeer een bijdrage levert aan voldoende bergingscapaciteit en bij een watertekort het omringende (landbouw)gebied van water kan worden voorzien. Hierdoor wordt het omringende gebied, Wieringen en Wieringermeer, minder afhankelijk van het IJsselmeer. Geen open verbinding met Waddenzee en IJsselmeer, i.v.m. veiligheid en recreatie. Watervoorziening landbouw Voldoende zoetwater voor de toekomstige landbouw ontwikkelingen. Rekening moet worden gehouden met het (mogelijke) gebruik van het in noordelijk deel van de Wieringermeer voor de bollenteelt. Natuur De versterking van de (natte)verbindingszone past binnen het SGR en de nota ‘Natuur voor Mensen’. Hierbij vooral aandacht voor ondiep open water, moeras en overgangen van land naar water. Recreatie De recreatie moet gericht zijn op de regionale watersport en op het IJsselmeergebied, d.w.z. geen ontwikkelingen die de recreatiedruk op de Waddenzee vergroten. Randmeer aan de eisen van het Basisrecreatietoervaartnet voor motorvaart. Ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan het afwegingskader zoals opgenomen in de PKB Derde NotaWaddenzee. Cultuurhistorie Het herstel van het eilandkarakter. Landschap Het contrast tussen oude (keileemgebied) en nieuwe (kleinschalig zandgebied) land versterken. Economie Het verbeteren van het economisch perspectief van de regio. Brak water zone Geen brakwaterzone in Randmeer Wieringen. Infrastructuur De functie van de bestaande wegenstructuur dient gehandhaafd te blijven Bouwgrondstoffenvoorziening Bijdragen aan de behoefte aan bouwstoffen d.m.v. oppervlaktedelfstoffenwinning. Naast ophoogzand dient er met name ook ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 30 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
aandacht te zijn voor mogelijke winning van beton- en metselzand.
4.3
5
10
15
20
25
30
35
40
Het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek naar het Randmeer Noordoostpolder tussen de provincie Overijssel en Fryslân en naar de maatschappelijke kosten en baten, zal duidelijkheid moeten verschaffen in hoeverre het randmeer kan bijdragen aan: Integraliteit De aanleg van een randmeer dient verschillende functies, die in samenhang met elkaar worden ontwikkeld Waterhuishouding Het voldoen aan de trits uit het kabinetsbesluit ‘Waterbeheer in de 21ste eeuw’ van “vasthouden, bergen en afvoeren” op stroomgebied en/of deelstroomgebiedsniveau. Het randmeer moet hydrologisch zo ingericht worden dat bij wateroverlast in de regio van zuidelijk Fryslân en/of Noord-West Overijssel, alsmede bij Kampen en het Zwarte Water/Ketelmeer het randmeer een bijdrage levert aan de voldoende bergingscapaciteit en bij een watertekort het omringende (landbouw)gebied van water kan worden voorzien. Verder dienen de waterhuishoudkundige ingrepen in ieder geval geen negatieve invloed hebben aan het behoud en herstel van de trilvenen in het Nationaal Park De Weerribben. Watervoorziening landbouw Voldoende zoetwater voor de toekomstige landbouw ontwikkelingen. Natuur De versterking van de (natte)verbindingszone. Hierbij zal in ieder geval geen aantasting van de huidige natuurwaarden mogen plaatsvinden. Recreatie De recreatie moet gericht zijn op de regionale watersport en op het IJsselmeergebied. Randmeer aanpassen aan de eisen van het Basisrecreatietoervaartnet voor motorvaart. Daarnaast dienen de recreatieve ontwikkelingen ertoe bij te dragen dat er een alternatief kan worden aangeboden voor de huidige en te verwachten toenemende recreatieve druk in de Weerribben en de Wieden. Cultuurhistorie Het herstel van de Zuiderzeekust, anderzijds rekening houden met de waarden op grond waarvan de Noordoostpolder genomineerd is voor de plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Landschap Het contrast tussen oude vaste land en het nieuwe polderlandschap accentueren Economie Het verbeteren van het economisch perspectief van de regio. Infrastructuur De functie van de bestaande wegenstructuur dient gehandhaafd te blijven. Bouwgrondstoffenvoorziening Bijdragen aan de behoefte aan bouwstoffen d.m.v. oppervlaktedelfstoffenwinning. Naast ophoogzand dient er met name ook aandacht te zijn voor mogelijke winning van beton- en metselzand. In het kader van de (uitvoering van) de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal het Rijk het onderzoek uitvoeren.
4.4 45
50
Randmeer Noordoostpolder
Schietoefenterrein Breezanddijk
In 1994 heeft een beperkt onderzoek plaatsgevonden naar de metaalbelasting van het IJsselmeer als gevolg van de schietoefeningen vanaf Breezanddijk. Eén van de conclusies was dat er mogelijk op lange termijn biotische effecten te verwachten zijn. Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft het voornemen om, zo mogelijk samen met het Ministerie van Defensie, uiterlijk in 2003 een degelijk onderzoek te (laten) starten naar de huidige stand van zaken betreffende de mogelijke milieueffecten van de schietoefeningen op het waterecosysteem van het noordelijk deel van het IJsselmeergebied. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied in samenwerking met het Ministerie van Defensie. De resultaten van het onderzoek kunnen aanleiding geven om het bestaande beleid en de gemaakte afspraken te herzien. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 31 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
4.5
5
10
15
20
25
4.5.1 Vaargedrag in het IJsselmeergebied en de Waddenzee De sluispassages geven aan dat er veel uitwisseling is tussen het IJsselmeer en de Waddenzee. Niet alle schepen uit het IJsselmeer blijven op de Waddenzee, maar gaan direct door naar de Noordzee of richting Scandinavië. Ook komen er schepen van de Noordzee naar het Waddengebied. Om dit inzicht te verkrijgen in het vaargedrag wordt in 2002 een gezamenlijk onderzoek opgestart door het Rijk, de Waddenprovincies, provincie Flevoland en de recreatiesector op de wateren van het IJsselmeergebied en de Waddenzee en de relatie daartussen. Het onderzoek moet inzicht verschaffen in de motieven en argumenten die een rol spelen bij de recreatievaarders en onder welke omstandigheden zij naar het Waddengebied varen, of zij ook in het gebied gaan verblijven, wat de herkomst is van de schepen op de Waddenzee en in de havens, of juist blijven op de wateren van het IJsselmeergebied. Een dergelijk onderzoek moet worden opgenomen in Structuurschema Groene Ruimte 2. 4.5.2 Bewustwording recreatievaart Op korte termijn wordt verkend op welke wijze een meerjarige communicatiestrategie kan worden opgezet waarbij de recreatievaarder bewust wordt gemaakt van de kwetsbaarheid van het Waddengebied, de invloed van de recreatievaart hierop, de kwaliteiten en de mogelijkheden van het IJsselmeergebied. Bij het formuleren van een communicatiestrategie dienen na verloop van tijd ook de uitkomsten van het in paragraaf 4.4.1 aangekondigde vaargedrag onderzoek worden betrokken. Het opstellen van een communicatiestrategie dient opgenomen te worden in Structuurschema Groene Ruimte 2. Het betreft een samenwerking tussen het Rijk, de Waddenprovincies, de provincie Flevoland en de sector. Het communicatietraject moet leiden tot: * een verantwoord gedrag van de recreatievaart op de Waddenzee * een goede balans tussen de draagkracht van het gebied en het gebruik * het optimaal gebruik van de ruimte in het IJsselmeergebied.
4.6 30
35
40
50
Vrijwaringstroken toekomstige dijkversterkingen en overslagdijken
Afhankelijk van het klimaatsscenario dat in de komende jaren werkelijkheid wordt, wordt verwacht dat rond 2050 de dijken dienen te worden versterkt. Om deze toekomstige benodigde dijkversterkingen in de toekomst mogelijk te maken dienen op korte termijn (voor 2005) vrijwaringszones nader te worden begrensd en te worden vastgelegd in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke ordeningsplannen. Alvorens tot de aanwijzing van de vrijwaringszones ten behoeve van overslagdijken en dijkversterking te komen dient onder verantwoordelijkheid van de provincies onderzoek te worden verricht de mate waar al de dijkvakken die op langere termijn voor de dijkversterking in aanmerking komen. Vooralsnog gaat het Rijk uit van de indicatieve breedte van een vrijwaringszone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. De uiteindelijk, door de provincies in het ruimtelijke ordeningsbeleid vastgestelde vrijwaringszone, geldt als uitgangspunt voor het lokale beleid. Indien daartoe aanleiding is en/of (interessante) mogelijkheden zijn, kunnen ook dijkvakken en binnendijkse gelegen zones worden aangewezen, waar op de langere termijn overslag van water kan plaatsvinden. Rekening houdend met het rijksbeleid wordt in het provinciaal ruimtelijk ordeningsplannen tevens aangegeven welke tijdelijke functies in de vrijwaringszone kunnen worden toegestaan.
4.7 45
Recreatievaart
Monitoring klimaat en zeespiegel
Er zijn op basis van de huidige stand van zaken en de kennis omtrent de ontwikkelingen in het klimaat verschillende scenario’s opgesteld die de mogelijke consequenties onder andere voor het mondiale watersysteem beschrijven. In de afgelopen jaren zijn deze vertaald naar de toekomstige situatie in Nederland en in het bijzonder voor het IJsselmeergebied. Rekening houdend met de verschillende klimaatsscenario’s zijn voor het IJsselmeergebied diverse mogelijk op lange termijn te nemen waterhuishoudkundige maatregelen in het vooruitzicht gesteld. Onderzocht moet worden welk nationaal en internationaal onderzoek gevolgd gaat ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 32 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
worden, op basis waarvan tijdige concrete uitvoeringsmaatregelen voor de instandhouding van de waterhuishouding en veiligheid in het IJsselmeergebied moeten worden aangekondigd en in gang gezet worden.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 33 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
De kaart
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 34 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Literatuurlijst 1. 5
2. 3. 4.
10
5. 15
6.
7. 20 8. 9. 25 10. 11. 30
12. 13. 14.
35
15. 40 16.
45
17. 18. 19.
50 20.
SVP- Architektuur en stedenbouw i.o.v. Vliegwiel, Projectbureau voor Lelystad Lelystad, Structuurmodel Kuststrook, ruimtelijk concept voor de kust. 1999 anoniem Besluit Milieu-effectrapportage, juni 1999 Besluit Raad van State. Afdeling Bestuursrechtspraak no. 199900959/1, 20 september 1999 Bureau Bosch en Slabbers in opdracht van Rijkswaterstaat – Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling t.b.v. de planstudie 2- Afsluitdijk van Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied Landschap van de Afsluitdijk. Onderzoek naar de ruimtelijke criteria voor ingrepen bij de Afsluitdijk, januari 2001 Commissie Waterbeheer 21e eeuw Waterbeleid voor de 21e eeuw, augustus 2000 Department of the interior, Fish and wildlife services Effects of aircraft noise and sonic booms on fish and wildlife: Result of a survey of U.S. fish and wildlife service endangered species and ecological services field offices, refugies, hatcheries and research centers, 1988 Gezondheidsraad, Advies Hinder van nachtelijk kunstlicht voor mens en natuur, 30 november 2000 Ingenieursbureau Witteveen + Bos Integrale haalbaarheidsstudie tussenboezem waterhuishoudkundige haalbaarheid (fase 1), januari 2001 Leus, M.A. Beek, C. van de Guchte Het IJsselmeer en munitie. Metaalbelasting van het IJsselmeer door militaire schietactiviteiten (werkdocument), 1994 Ministerie van Defensie Schriftelijke reactie op concept Tussenrapport Integrale Visie IJsselmeergebied 2030, 26 april 2000 Ministerie van Defensie Defensie Milieubeleidsnota, 2000 Ministerie van Economische Zaken Energierapport 1999, Den Haag, 15 november 1999 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Structuurschema Groene Ruimte, Den Haag, 1992 Ministerie van onderwijs, Cultuur en wetenschappen, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van Verkeer en Waterstaat Nota Cultuurhistorische en ruimtelijke inrichting Belvedère, 1999, Tweede Kamer no. 26 663, Vergaderjaar 1998–1999 Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Den Haag Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen, deel 4: Planologische Kernbeslissing Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directie IJsselmeergebied, Lelystad Zand boven Water 2. Ontwerpbeleidsnota Oppervlaktedelfstoffenwinning wateren IJsselmeergebied, periode 2001-2010 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Derde Nota Waterhuishouding, Regeringsbeslissing, Den Haag, 1990 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 2000-2004, Den Haag, 1999 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Vierde Nota Waterhuishouding, Regeringsbeslissing, Den Haag, 1998 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag Van A naar Beter, Nationaal Verkeers- en Vervoersplan 2001 - 2020, beleidsvoornemen, de delen A, B en C, oktober 2000
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 35 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
21. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Defensie, Interprovinciaal Overleg IPO, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Concept-bestuursovereenkomst ontwikkeling Windenergie, 2001 22. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra, Den Haag, 1990 23. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijksplanologische dienst Ruimte maken, Ruimte delen, Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening 2000/2020, Den Haag, 2000 24. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Economische Zaken Derde Nota Waddenzee, Deel 1: ontwerp planologische kernbeslissing vastgesteld in Ministerraad op 19 januari 2001 25. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Mensen, wensen, wonen Nota Wonen. Tweede Kamerstuk 27 559, Vergaderjaar 2000–2001 26. Ministerie Verkeer en Waterstaat Anders omgaan met water; kabinetsbesluit ‘Waterbeheer in de 21e eeuw’, januari 2001 27. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen, deel 1, Ontwerp Planologische Kernbeslissing 28. Nederlands Economisch Instituut Regionale en Stedelijke ontwikkeling, in opdracht van Ministerie van Economische zaken Economische betekenis van het IJsselmeergebied, 2001 29. Nijhof, P. (red.), H.J.M. van Alphen, (red.) H.J. Berlhuisen, (red.) Planologische kengetallen, losbladig, Alphen aan den Rijn, v.a. 1976-2000 30. Owens, N.W. Responses of wintering brent geese to human disturbance. Wildfowl 28:5-14, 1977 31. Platteeuw, M. Effecten van geluidhinder door militaire activiteiten op gedrag en ecologie van wadvogels. RIN-rapport 86/13, 1986 32. Provincie Flevoland, Lelystad Omgevingsplan Flevoland, november 2000 33. Provinsje Fryslân, Leeuwarden conceptcijfers Monitoring Watersport op de Waddenzee, 1998-2000 34. Provinsje Fryslân, Leeuwarden Monitoring Watersport op de Waddenzee, resultaten 1996/1997, juli 1998 35. Raad voor het Landelijk Gebied Voor een open toekomst, een advies over het ontwikkelingsperspectief voor het IJsselmeergebied, publicatie 99/3, Amersfoort, maart 1999 36. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie Noord-Nederland et al., Leeuwarden Jaarboek Waddenzee 1998, oktober 1999 37. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling/RIZA, Lelystad Ecosysteem in beeld, achtergronddocument t.b.v. de Integrale Visie IJsselmeergebied, Lelystad, oktober 1999 38. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling/RIZA, Lelystad Kernkwaliteiten in beeld, achtergronddocument t.b.v. de Integrale Visie IJsselmeergebied ,Lelystad, oktober 1999 39. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling/RIZA, Lelystad Watersysteem in beeld, achtergronddocument t.b.v. de Integrale Visie IJsselmeergebied, Lelystad, september 1999 ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 36 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, Lelystad Beheer Plan Nat 1999-2003, december 1998 41. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, Lelystad Meer Visie, meerwaarde voor IVIJ 2030, evaluatierapport werkconferentie ‘Meer Visie’, Lelystad, mei 2000 42. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, Lelystad Strategische Integrale Visie Verkeer en Vervoer RDIJ, interne visie tot het jaar 2010 op de verkeers- en vervoersontwikkelingen in de regio, basisdocument, april 1999 43. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directie Noordwest, Naar een Integrale Visie op het IJsselmeergebied in de 21ste eeuw, Basisrapport, Werkdocument, Lelystad en Diemen-Zuid, 14 januari 1999 44. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, LNV directie Noordwest, VROM Inspectie Ruimtelijke Ordening West, Ontwikkelingsperspectief voor het IJsselmeergebied tot 2030, interdepartementale bouwsteen voor rijksnota’s, 17 maart 1999 45. Rijkswaterstaat, de directies IJsselmeergebied, Noord-Holland, Utrecht en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Waterhuishouding in het Natte Hart, Eindnota, mei 2000 46. Schrijfgroep IVIJ, Tussenrapport Integrale Visie IJsselmeergebied 2030, concept, Lelystad, 22 mei 2000 47. Stichting Recreatietoervaart Nederland, Den Haag, Beleidsvisie Recreatie Toervaart Nederland, juli 2000 48. Stichting Waterrecreatie IJsselmeer en Randmeren (St. WIJ), Lelystad, Ontwikkeling watersport IJsselmeer 2000, februari 2001 49. Stuurgroep Gebiedsstudie Oostflank Noordvleugel Randstad, Gebiedsstudie Oostflank Noordvleugel Randstad, Mogelijkheden voor stedelijke ontwikkelingen, oktober 1999 50. Stuurgroep Waddenprovincies, Naar een nieuw watersportbeleid voor de Waddenzee, 25 maart 1999 51. Unie van Waterschappen, IPO etc. Actieprogramma Diffuse bronnen. Samen werken voor schoon water, Deel 1: Analyse en aanpak, Deel 2: lopende en voorgenomen acties, 1997 52. Vlug en Partners i.o.v. Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Het landschap van het IJsselmeergebied, Fase 1: Een onderzoek naar de kenmerken van het IJsselmeerlandschap en de waardering daarvan in het kader van het WINBOS, 1999 53. Waterrecreatie Advies, Lelystad, Samen meer IJsselmeer, Visie recreatie en Natuur, december 2000
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 37 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
Naast het gebruik van literatuur is ook gebruik gemaakt van: • de brainstormsessie 4 februari 1999 te Amsterdam een selectie van zowel ambtelijke als maatschappelijke representanten voor het IJsselmeergebied, die visionaire beelden konden oproepen voor het gebied • de werkconferentie “Meer Visie”, gehouden op 24 en 25 november 1999 • de uitkomsten van het Landsdelenoverleg VROM, Noord/West, gehouden op 3 juli 2000 • de uitkomsten van het Landsdelenoverleg VROM, Zuid/Oost, gehouden op 1 juli 2000 • de gesprekken met de organisaties • Vereniging tot Behoud van het IJsselmeergebied, 25 mei 2000, 30 november 2000 en 5 april 2001 • Vereniging Natuurmonumenten, 25 mei 2000, 16 oktober 2000 en 5 april 2001 • Stichting WIJ, 25 mei 2000, 5 april 2001, 23 april 2001 en 25 april 2001 • Provincies Flevoland, Overijssel, Fryslân, LEI, Ministerie van Economische Zaken, regio Oost, 30 maart en 8 mei 2001 • Provincie Gelderland, 27 september 2000 • Provincie Overijssel, 1 februari 2001 • Organisaties BBZ, HISWA, ANWB, KNWV, ‘t Fryske Gea, Stichting Flevolandschap, Vereniging Natuurmonumenten, NVVS en RECRON, 3 en 25 april 2001 • de uitkomsten van symposium “Samen meer IJsselmeer, besturen is keuzes maken” gehouden op 20 april 2001 te Lelystad. Organisatie Vereniging Zuiderzeegemeenten en een samenwerkingsverband acht natuur- en recreatieorganisaties (Hiswa, KNWV, Vereniging Natuurmonumenten, ANWB, Recron, De Landschappen, BBZ en NVVS) • gesprek over waterrecreatie relatie Waddenzee/IJsselmeer met Rijkswaterstaat, directie Noord, Ministerie van Economische Zaken regio Noord, provinsje Fryslân, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, directie Noordwest en Rijkswaterstaat, directie IJsselmeergebied, 5 april 2001 • Stuurgroep IJsselmeer en Markermeer (STIJM), 12 juni 2001 • Stuurgroep IJsselmeer en Markermeer (STIJM+) met diverse belangenorganisaties uit de regio die zitting hebben in het STIJM overleg, 5 oktober 2001
30
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 38 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Begrippenlijst voor de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 Afwatering
De afvoer van water via een stelsel van open waterlopen naar een afvoerpunt van het afwateringsgebied. In de hydrologische kringloop komt afwatering na ontwatering.
Berging
Het volume water dat aanwezig is binnen een bepaald gebied. (Bergingscapaciteit: het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbaar hoogste peil).
5
10
15
Bestaande stedenbouw Hieronder worden kernen verstaan die aan het water van het IJsselmeergebied liggen, te weten: Almere, Muiderberg, Huizen, Spakenburg, Zeewolde, Harderwijk, Urk, Lelystad, Lemmer, Stavoren, Hindeloopen, Gaas, Makkum, Den Oever, Medemblik, Andijk, Enkhuizen, Hoorn, Edam-Volendam, Monnickendam, Kerkbuurt (Marken) en Amsterdam. Boezem
20
25
Stelsel van openbaar liggende, met elkaar in open verbinding staande waterlopen en meren waarop wateroverschotten worden afgevoerd en dienend voor tijdelijke berging.
Buitendijkse verstedelijking Bestemmen, inrichten en beheren van land- en watergebieden voor functies ten behoeve van wonen, werken, verblijfsrecreatie en voorzieningen - buiten de bescherming van de bestaande primaire waterkeringen. Eutrofiëring
Toename van de voedselrijkdom in het oppervlaktewater (zoals fosfor en stikstof). Hierdoor kan een toename in groei van (hogere en/of algen) planten optreden.
Dagrecreatie
Recreatie-activiteiten bedoeld voor de duur van maximaal een dag, zonder overnachting.
Dijkringgebied
Gebied dat -al dan niet in combinatie met hoge gronden- wordt omringd door een gesloten stelsel van waterkeringen.
Infiltratie
Het aan of vlak onder het oppervlak van de bodem indringen van water.
Kernkwaliteiten
Essentiële en unieke kwaliteiten die onlosmakelijk met het IJsselmeergebied zijn verbonden.
Meerpeil
Het gemiddelde waterpeil dat overal gemeten zou worden als de waterspiegel in het hele meer precies horizontaal staat.
Multifunctionaliteit
Letterlijk ‘geschikt voor veel functies’ (van Dale). Voor de Integrale Visie IJsselmeergebied houdt dit in dat op schaal van het gehele gebied alle nu aanwezige functies in principe een plek vinden. Op een lager schaalniveau echter, is het mogelijk dat minder functies aanwezig zijn of dat zelfs alleen monofunctioneel gebruik mogelijk is. Afstemming tussen functies in ruimte en tijd is een vereiste om ervoor te zorgen dat ontwikkelingen in de functies niet leiden tot verlies van functies op de schaal van het gehele gebied. Lokaal kunnen wel verschuivingen in het voorkomen van functies optreden.
30
35
40
45
50
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 39 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
Oeverrecreatie
Zwemmen en zonnen, sportvissen, pootjebaden, kijken naar watersport; surfen, vorm van dagrecreatie.
Opgaven
Om de doelstelling te realiseren is een aantal concretere opgaven geformuleerd om een duurzaam gebruik van het gebied te bewerkstelligen. In de uiteindelijke integrale visie worden de opgaven verwezenlijkt.
Overslagdijk
Dijken of dijkvakken, die in een komende dijkversterkingsronde, als gevolg van de peilstijgingen in het IJsselmeergebied, bewust niet of beperkt worden verhoogd zodat er gecontroleerd en verantwoord incidenteel voor een korte periode een beperkt hoeveelheid water over kan slaan naar het achterland.
Peilbesluit
Het besluit van een waterkwantiteitsbeheerder -op basis van de Wet op de Waterhuishouding- waarin voor een bepaald peilgebied -na afweging van alle belangen- een oppervlaktewaterpeil is vastgelegd.
Randvoorwaarden
De opgelegde kaders waarbinnen het project zich dient te begeven; het zijn essentiële punten waaraan de Integrale Visie moet voldoen.
Rode contour
Samenwerkende gemeenten in stedelijke regio’s wordt gevraagd overeenstemming te bereiken over maat en plaats van de noodzakelijk geachte gebiedsuitbreiding voor wonen en werken in hun regio. Die gebiedsuitbreidingen worden met een rode contour begrensd. De rode contour moet vervolgens worden vastgelegd in het streekplan kort na het verschijnen van de Vijfde nota RO. Het Rijk zal nieuw voorgestelde contouren op de volgende punten toetsen: bescherming van het landelijk gebied tegen verstedelijking; intensief gebruik van het bestaande bebouwde gebied; accommoderen van de ruimtebehoefte voor wonen en werken en mogelijkheden voor het ter zijner tijd. aanpassen van de rode contour; bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit binnen en buiten de rode contour.
10
15
20
25
30
35
40
Seizoensgebonden peilbeheer Peilbeheer waarbij streefpeilen worden gehanteerd die door het jaar heen variëren volgens een verloop dat mede is gebaseerd op de natuurlijke afvoer van een rivier. De streefpeilen en te hanteren marges zijn echter zo ingesteld, dat er positieve effecten zijn voor bepaalde natuurwaarden en watervoorziening (hoog voorjaarspeil, uitzakkend in de zomer), geen effecten ontstaan op maatgevende situaties voor de veiligheid (lage peilen in stormseizoen) en dat het voor andere gebruiksvormen neutraal tot positief uitpakt. Stroomgebied
Het gehele grondgebied waarvan het water op één bepaald oppervlaktewater wordt afgevoerd (voor hellende gebieden eventueel te verdelen in een gebied met zichtbare en niet-zichtbare afwatering).
Uitgangspunten
Uitgangspunten geven de basis waarop redeneringen voor het ontwikkelen
45
van de visie berusten . Zij zijn als gegeven beschouwd bij de start van het project, waarmee bij de visie-ontwikkeling rekening is gehouden. 50 Vaardoelen
is een ankerplaats /rede op het open water van het IJsselmeer en het Markermeer voor een kort verblijf met aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen en als overnachtingsmogelijkheid “langs de route”.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 40 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Verblijfsrecreatie
Het verblijven buiten de eigen woning met tenminste een overnachting voor recreatieve doeleinden, anders dan bij familie of kennissen. Het heeft zowel betrekking op vakanties (tenminste vier overnachtingen) als korte verblijven (minimaal 1 tot maximaal 3 overnachtingen). De volgende overnachtingsmogelijkheden zijn inbegrepen: hotel, pension, zomerhuisje, bungalow, tent(huisje), caravan, vouwwagen, appartement, kamer zonder pension.
10
Verdroging
De optredende directe effecten door vochttekort evenals de indirecte effecten door toegenomen mineralisatie en verandering in de invloed van kwel (Interdepartementale werkgroep Verdroging).
15
Waterbergingsgebieden Gebieden die onder extreme omstandigheden onder water gezet kunnen worden om water te bergen.
5
Waterecosysteem
Het samenhangend geheel van water, bodem en omliggend gebied, inclusief de aanwezige waterkwaliteit en de in het systeem voorkomende levensvormen, passend bij de waterkwaliteit .
Waterhuishouding
De wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, gebruikt, verbruikt en afgevoerd en zich verplaatst.
Watersport
Allerlei vormen van varen (motorboot, zeilboot, roeiboot, kano, surfplank en dergelijke), zwemmen en waterskiën.
Watersysteem
Een samenhangend, geografisch afgebakend, geheel van grond- en oppervlaktewater, inclusief de ruimte die relevant is voor het functioneren van dit systeem en de daarbij behorende ecologische component.
Wegzijging
Neerwaartse stroming van grondwater.
20
25
30
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 41 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Colofon Stuurgroep
Stuurgroep Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 bestaande uit: mr F. Plate, voorzitter ir. C. Venema Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied, Lelystad ir. A. Grijns drs. H. de Jong Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, directie Noordwest, DiemenZuid mw. mr. G. Palm Ministerie van Economische Zaken, cluster regio Noord-West, Haarlem drs. H.J. de Loor Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, RPD Inspectie West, Haarlem
provinciale adviseurs
Prof. ir. M. van den Berg (tot 01/03/2000), drs. T. Jongerius (01/04/2000 tot 01/04/2001) , drs. X. den Uijl (vanaf 01/05/2001) Provincie Noord-Holland ir. H.J. Licher (plv. ir. J.H. Woudstra ) Provincie Flevoland ir. S.A. Brouwers (plv. drs. W. Hulshoff) Provincie Fryslân
5
10
15
20
van de stuurgroep
25 met medewerking van Projectgroep Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 drs. E.M. Blaauw, projectleider ing. J.P. Vos, assistent-projectleider L. Bakker, projectondersteuning/planning ir. R.B. Koops R.W. Doef ir. W.E.M. Laane ing. B.A.C. Kruithof (tot dr.ir. F. van Luijn (tot 01/05/2000)), drs. J.J. Kolpa (tot 01/12/1999) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat directie IJsselmeergebied, Lelystad ir. J.H. Maissan drs. C.M. van Schaik Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, directie Noordwest, DiemenZuid H. Slotema Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West, Haarlem drs. M.P. van der Veen Ministerie van Economische Zaken, regio Noord, Groningen drs. E. Snijders, ir. R. Kuiper (van 31/8/1999 tot 01/02/2001), drs. E.J. van Huijssteeden
30
35
40
45 (tot
50
provinciale adviseurs projectgroep
55 samenstellers visie 60
1/7/1999) Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, RPD Den Haag J.A.P. Groenestein en ir. M.W.C. Nieuwjaar Provincie Flevoland drs. E. Tollenaar (vanaf 7/3/2000), drs. A.K. van den Berg (van 15/6/1999 tot 31/12/1999) Provincie Fryslân drs. J.H.M. Bakker (vanaf 11/7/2000), ing. M. Fopma (tot 15/6/’00) Provincie Noord-Holland drs. E.M. Blaauw ir. R.B. Koops ir. W.E.M. Laane ing. J.P. Vos
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 42 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Coördinatie en drukwerk …….. lay-out/vormgeving ……. 5 datum oplage
januari 2002 750 stuks
Bijlagen 10 •
1.
Achtergrondinformatie, ontwikkelingen en stand van zaken per functie in en rond het IJsselmeergebied
15
20
25 Bij de “Integrale Visie IJsselmeergebied 2030, De koers verlegd” behoren de volgende achtergronddocumenten: 30
i i i i
35
( Niet beschikbaar via Internet)
Ecosysteem in beeld Watersysteem in beeld Kernkwaliteiten in beeld Economische betekenis van het IJsselmeergebied
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 43 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
Bijlage 1 Achtergrondinformatie, ontwikkelingen en stand van zaken per functie in en rond het IJsselmeergebied
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
In en rond het IJsselmeergebied vinden tal van ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op de verschillende functies en op de inrichting van het gebied. De kansen en bedreigingen bij deze ontwikkelingen zijn hieronder beschreven. Hierbij is de situatie tot april 2001 meegenomen en beschreven. 1 Waterhuishouding Als de verwachte klimaatverandering doorzet volgens de huidige inzichten, dan zal de zeespiegel stijgen, zullen rivierafvoeren toenemen en zullen pieken in de neerslag ontstaan. De Rijn wordt een regenrivier waardoor extreem hoge afvoeren nog hoger worden en extreem lage afvoeren nog lager. Deze ontwikkelingen hebben via de IJssel effecten op de watervoorziening en waterafvoermogelijkheden in, maar ook buiten het IJsselmeergebied. In de zomer ontstaan er mogelijk problemen met de te geringe voorraad van zoet water (van goede kwaliteit) en met de te beperkte inlaatmogelijkheden. Daarnaast neemt naar verwachting de vraag naar zoet water in Nederland juist toe in de 21e eeuw. Bij gelijkblijvend grondgebruik kan in extreem droge jaren tussen nu en 2050 de toename van de vraag stijgen met 40% voor de regio’s ZuidHolland, Utrecht, Noord-Holland, Zuidwest-Drenthe/West-Overijssel en Groningen/Noordoost-Drenthe. Door de stijgende zeespiegel nemen in de winter de mogelijkheden voor spuien onder vrij verval op termijn af, waardoor wateroverlast kan ontstaan. Voor het creëren van extra spuicapaciteit in de Afsluitdijk is anno 2001 een m.e.r.-studie opgestart. Hierbij worden overigens tevens de mogelijkheden voor een brakke zone verkend. Voor het handhaven van het huidig peilbeheer (laag winterpeil, hoger zomerpeil) op langere termijn (2050) is een gemaal op de Afsluitdijk noodzakelijk. Aan een dergelijke oplossing kleven grote bezwaren, vanwege het inwerken tegen de natuurlijke processen, de hoge maatschappelijke kosten en de kwetsbaarheid en afname van flexibiliteit van het waterbeheer. Andere oplossingen voor de waterhuishouding leiden tot hogere waterpeilen in het IJsselmeergebied. Geen gemaal voor de periode vanaf 2050 betekent dat er meer wateroverlast zal optreden in de vorm van het onderlopen van (buitendijkse) gebieden met een toenemende risico voor vervuiling van oppervlaktewater. Zonder passende maatregelen kunnen er zelfs situaties ontstaan, waarin het niet mogelijk is de huidige bescherming van het achterland tegen overstroming te handhaven. Voor de periode tot 2030 zal nog steeds onder vrij verval kunnen worden gespuid. Anticiperen op een meer flexibel peil en ruimte reserveren voor de situatie na 2050 is noodzakelijk. De vraag is hoe ruimte gevonden kan worden voor voldoende waterberging, zodanig dat de veiligheid van de omliggende gebieden gewaarborgd blijft en de identiteit van het IJsselmeergebied behouden blijft of zelfs wordt versterkt. Het creëren van ruimte voor water in het IJsselmeergebied levert mogelijk spanning op met de functies en kernkwaliteiten in het gebied zelf, maar ook met functies en gebruik van het omliggende gebied. Dit leidt tevens tot de vraag of de waterverdeling over midden Nederland ongewijzigd kan blijven. Bodemdaling versterkt de effecten van zeespiegelstijging, evenals een veranderend neerslagpatroon en meer extreme rivierafvoeren. Daarnaast veroorzaakt daling van de bodem een verandering in kwel- en wegzijgingspatronen. Voor de waterhuishoudkundige problemen die in deze eeuw in het IJsselmeergebied kunnen ontstaan als gevolg van zeespiegelrijzing en veranderende rivieraanvoeren zijn verschillende oplossingen naast elkaar gezet in de beleidsverkenning ‘Waterhuishouding in het Natte Hart’ (WIN/TWIJG). Omdat het grootste deel van de watertoevoer naar het IJsselmeergebied uit de IJssel komt, is een andere waterverdeling over de Rijntakken van grote invloed op de waterhuishouding in het IJsselmeergebied. De Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is in haar advies aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de voorzitter van de Unie van Waterschappen over het waterbeheer in de 21e eeuw, ingegaan op de afvoerverdeling over de Rijntakken. In het standpunt ‘Ruimte voor de rivier’ (onderdeel van het kabinetsstandpunt ‘Anders omgaan met water’, waterbeleid in de 21ste eeuw) spreekt het kabinet het voornemen uit om een onderzoek te starten (‘Spankrachtstudie’) naar de meeste geschikte verdeling naar de verwachte hogere maatgevende Rijnafvoeren (tot 18.000 m3 /s). In onderhavige visie is echter uitgegaan van een ongewijzigde waterverdeling over de rivieren en het IJsselmeergebied. In de definitieve Integrale Visie IJsselmeergebied is de reactie van het Kabinet op het advies van WB21 worden verwerkt. Kansen als gevolg van de ontwikkelingen in de waterhuishouding zijn er ook: een vergroting -of ten minste het behoud- van veel actuele en potentiële (natuur)waarden is met gericht (flexibel) peilbeheer mogelijk. Ook kunnen bergingsgebieden voor water en/of in de vorm van een tussenboezem aantrekkelijk zijn voor natte natuur. Ruimte voor water binnendijks biedt kansen voor innovatief veerkrachtig, marktgericht bouwen op het land, bijvoorbeeld daar waar water wordt vastgehouden. Te denken valt aan bouwwerken op palen en drijvende woningen en bedrijfsterreinen of woningen aan het water. Niet alleen veranderingen in de kwantiteit, maar ook in de waterkwaliteit kunnen van invloed zijn op voorkomens en benuttingsmogelijkheden van natuurlijke rijkdommen. Het huidige beleid voor de waterkwaliteit zal resulteren in een lager nutriëntengehalte; dit kan een verschuiving in het ecosysteem tot gevolg hebben. De mogelijkheid bestaat dat deze gevolgen effecten minder gunstig uitwerken op de aanwezige populaties van bodemdieren, vissoorten en daarmee vogels (minder voedsel, minder vissen, minder vogels) alsmede op de visstand van de aantrekkelijke vissen voor de beroepsvisserij. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 44 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
2 Functies In het IJsselmeergebied zijn functies te onderscheiden met een direct economisch belang - zoals watersport, beroepsscheepvaart en zandwinning - en functies zonder direct economisch belang - zoals natuur, landschap en cultuurhistorie. Uit economisch oogpunt is met name het toerisme voor het gebied van groot belang. Tot deze sector behoren onder andere de watersport, oeverrecreatie, verblijfsaccommodaties en activiteiten op het gebied van onder andere cultuur en sport. Van de werkgelegenheid die gerelateerd is aan de grote wateren hangt circa 58% samen met dit type activiteiten. Met name voor de binnenvisserij, de zandwinning, windenergie-opwekking, drinkwatervoorziening en de watersport is het IJsselmeergebied van grote betekenis. Een substantieel deel van de werkgelegenheid of omzet van deze sectoren in Nederland is afhankelijk van het IJsselmeergebied. Hierna zijn per functie van de wateren van het IJsselmeergebied de ontwikkelingen, de kansen en bedreigingen beschreven.
15
20
25
2.1 Recreatie en toerisme Het IJsselmeergebied heeft vanwege haar ligging in de nabijheid van steden en de diversiteit in aanbod de potentie om uit te groeien tot een van de belangrijkste recreatieve en toeristische ruimten van Nederland en west Duitsland. Vooral de landschappelijke kenmerken van ruimte en rust in het gebied vergroten de aantrekkingskracht voor recreatieve gebruiksvormen. De toeristische sector groeit dan ook snel. Verweving van recreatie met natuur levert mogelijkheden voor natuurrecreatie op. Recreatief gebruik vergroot de betrokkenheid bij het gebied. Dit is ook in het belang van de economische ontwikkeling in de regio. Vooral de watersport zal zich blijven ontwikkelen. Van de jachthavens in Nederland is 20% gevestigd in het IJsselmeergebied. Stichting WIJ schat in dat er nu reeds ongeveer 32.000 vaste ligplaatsen zijn gerealiseerd. Tot 2030 verwachten zij dat voor het jaar 2030 het aantal ligplaatsen wordt uitgebreid met 12.000. Na 2030 zullen de resterende 3.000 ligplaatsen van de in Structuurschema Groene Ruimte (1993) worden gerealiseerd. Anno 2000 is de verdeling van het aantal ligplaatsen per regio als volgt (bronnen: Regiovisies Stichting WIJ en Waterrecreatie Advies (1997, 1999 en 2000): Regio Kop van Noord-Holland
3845
Markermeerstrook
2562
Gooi en Eemstreek
5615
Flevoland
7804
Veluwezoom
3456
Noordwest Overijssel
2300
Zuidwest Friesland
6186
Totaal
30
35
40
45
Aantal ligplaatsen
31768
Aantasting van de schaal en de samenhang van natuur en landschap is niet denkbeeldig. Ook kan een negatief effect op de waterkwaliteit optreden. Een toename van de recreatie in het noordelijk deel van het IJsselmeergebied heeft mogelijk uitstraling naar de Waddenzee, waar juist de natuurfunctie het primaat heeft. Op dit moment is niet aangetoond dat de recreatievaart in de Waddenzee strijdig is met de doelstelling voor dit waardevolle gebied. Nader onderzoek naar het vaargedrag is daarom gewenst. Steeds meer en ook steeds intensievere recreatie door alle jaargetijden heen vormt een bedreiging voor de natuur, maar ook voor extensieve vormen van de recreatie zelf. Een groeiende waterrecreatiesector kan de visserij en de beroepsscheepvaart in haar ontwikkeling en huidige gebruik belemmeren, vooral daar waar recreatievaart en beroepsvaart letterlijk in elkaars vaarwater komen. De capaciteit van vaarwegen, sluizen en bruggen is beperkt en de (verkeers)veiligheid is in het geding Vanwege de vergrijzing wordt een toename van het aantal motorboten voorzien. Deze varen vooral in de al druk ervaren randmeren en op de Friese meren. In de Beleidsvisie Recreatie Toervaart Nederland (juli 2000) worden de verbindingen Blokzijl-Kuinre-Lemmer en Wieringerrandmeer tussen het Amstelmeer en het IJsselmeer als kansrijk gezien voor de recreatievaart en stellen voor deze in komende periode te realiseren. Verder geeft de Beleidsvisie aan dat erbij een beperkt aantal vaste kruisingen (zoals Ketelbrug en Ramspolbrug) gezien de ontwikkelingen in de recreatievaart, vervangen dienen te worden door een tunnel of een aquaduct. Uitbreiding van het aantal ligplaatsen kan leiden tot aantasting van de kernkwaliteit horizon, vooral wat de aspecten rust en openheid betreft, en de kernkwaliteit cultuur als oude stadsgezichten worden aangetast. Echter, de recreatieve ruimte ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 45 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 wordt ook in economische termen een schaars goed: meer mensen met nog meer vrije tijd die elk ook nog meer ruimte nodig hebben, zorgen voor een toenemende druk op het gebied.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
2.2 Land- en tuinbouw Wateraanvoer en waterafvoer blijven belangrijk om schade in de landbouw door watertekort maar ook door een overmaat aan water te voorkomen. Voor de vraag naar water is de aard van het grondgebruik een belangrijke factor. Het is niet eenvoudig vast te stellen hoe de vraag uitpakt en zich ontwikkelt in de verschillende regio’s. Met name in de veenweidegebieden is de water in- en uitlaat ook van groot belang voor de peilen en daarmee voor de agrarische en natuurfunctie. Naar verwachting treedt er een vermindering van de milieubelasting door de landbouw op, onder andere door MINAS14 , lozingenbesluit, gewasbescherming na 2000 en het streven naar 10% biologische landbouw. Door de vroegere bemesting is er nog wel sprake van veel nalevering van fosfaat en stikstof. Door een toename van de teelt van hoogsalderende gewassen is er een groeiende behoefte aan kwalitatief beter water. Naast water met een lager zoutgehalte is ook voldoende water nodig om verzilting tegen te gaan. In delen van het NoordHollandse veenweidegebied zal waterretentie worden gecreëerd. 2.3 Drinkwatervoorziening Het beleid richt zich op een toename van de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater en vermindering van de winning uit grondwater. Het IJsselmeer (en mogelijk op termijn het Markermeer) is van cruciale en toenemende betekenis voor de waterwinning. De vraag naar drinkwater zal verder blijven toenemen. 2.4 Mobiliteit en infrastructuur Naar verwachting zal zowel het personen- als het goederenvervoer sterk blijven toenemen. In de komende periode wordt een toename van de verkeersstromen op de verbindingen tussen Flevoland en het oude land. Veelal liggen deze in de randmeren. De volgende ingrepen worden in de komende perioden voorzien: Tot 2010: Aanleg Hanzelijn (kruising Drontermeer), Aquaduct Harderwijk, N50 (ombouwen tot autoweg), CRAAG: Uitbreiding Hollandse brug (in samenhang met A6-A9); Van 2010 tot 2020: Uitbreiding spoor Almere - Amsterdam naar 4 sporen; mogelijk IJmeerlijn (recentelijk studie aangekondigd door VROM en V&W), Nijkerk (overgang 2x2), A27 Stichtse brug (mogelijk 2x3), N307 (N23?) Roggebotssluis (mogelijk ombouw tot autoweg (2x1), Hoogwaardig Openbaar Vervoer Almere-Utrecht (via Stichtse brug) Van 2020 - 2030: Amerfoortse lijn (railverbinding) en mogelijk aanleg A30. Vervoer over water en multimodaal vervoer kunnen efficiëntieverhogend werken en de milieubelasting verminderen, mits er geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt. Als gevolg van een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over water neemt het risico op calamiteiten toe. Naast een multimodaal overslagstation bij Lelystad zijn er ook initiatieven bij Almere (Stichtse brug), Harderwijk en Urk. In Kampen is inmiddels een regionaal overslagcentrum operationeel. De rijksinzet in Flevoland is gericht op Lelystad. Vooral in waterrijke gebieden is er een groeiende tendens om vervoer van goederen en personen naar het water te verplaatsen. Het aantal en de grootte van binnenvaartschepen zal toenemen. Zo kan een evenwichtiger gebruik van de capaciteit van de weg en het water worden bereikt. Aanleg van nieuwe infrastructuur tast de kernkwaliteiten ‘horizon’ en ‘natuurlijke rijkdommen’ aan. Wat betref railinfrastructuur is op korte termijn de aanleg van de Hanzelijn aan de orde (gerealiseerd in 2010) en wellicht op langere termijn de Zuiderzeelijn. Afgeleide effecten als een toename van stedelijke ontwikkeling versterken de gevolgen van nieuwe infrastructuur. Meer mobiliteit en meer vrije tijd betekent meer en verdergaande bewegingsvrijheid. Dit leidt tot een toenemende recreatiedruk en een meer diffuse vraag naar recreatie; op veel plaatsen en op verschillende tijdstippen. Verschillende vormen van mobiliteit verstoren de natuurwaarden (o.a. watervogels) of tasten in het algemeen de kernkwaliteit ‘horizon’ (rust, ruimte) aan. Ook kan de veiligheid van ander watergebonden gebruik, bijvoorbeeld de recreatievaart, en de veiligheid van buitendijkse gebieden verminderen door meer en snellere vormen van vervoer en aanleg van nieuwe infrastructuur.
MINeralenAangifteSysteem; afhankelijk van de intensiteit van de bedrijfsvoering en/of de aanvoer van fosfaat en stikstof moeten landbouwers met ingang van 1998 fosfaat- en stikstofaangifte doen. 14
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 46 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 Door versterking van de as naar het noorden via Flevoland, zal bijvoorbeeld een verschuiving van activiteiten optreden en dus een toename van bebouwing en infrastructuur in de polders. Dit leidt tot ruimtelijke conflicten met andere functies, zoals landbouw en waterberging op het land, waarvoor en ruimtelijke afweging noodzakelijk is.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
2.5 Beroepsvisserij Het IJsselmeergebied is voor de beroepsvisserij van belang. Zo’n 30% van de werkgelegenheid van de binnenvisserij in Nederland is geconcentreerd in het IJsselmeergebied. De druk die de beroepsvisserij uitoefent (overbevissing) op de visstand in de wateren van het IJsselmeergebied brengt de balans tussen de natuurfunctie (natuurlijke visstand) en de visserijfunctie uit evenwicht. Het beleid is er reeds geruime tijd op gericht om de visserij-intensiteit drastisch te reduceren. Tevens is een uitkoopregeling in voorbereiding om aanvullende reductie van de visserij-intensiteit mogelijk te maken. De visserij lijkt een negatieve invloed te hebben op het voedselaanbod voor visetende vogels. Een toename van de vogelstand op zijn beurt, concurreert direct met de beroepsvisserij. Staande netten, die gebruikt worden door de beroepsvisserij, zijn een gevaar en leiden tot verdrinking van vele tienduizenden vogels. Om dit tegen te gaan is beleid reeds in ontwikkeling. De oude bottervaart, specifiek voor de IJsselmeervisserij, is een cultuurfenomeen. Behoud van de bottervaart draagt bij aan het in stand houden van de kernkwaliteit ‘cultuur’. De huidige beroepsvisserij is voor de typische Zuiderzeegemeenten naast een bron van inkomsten, ook toeristisch van belang. In de toekomst zal een verdere verschuiving van visserij naar toerisme tot stand komen. 2.6 Oppervlaktedelfstoffenwinning Het nieuwe beleid voor winning van oppervlaktedelfstoffen (ontwerp beleidsnota ‘Zand boven Water 2’) is aangepast ten opzichte van het beleid dat tot voor kort gevoerd is. Het is gericht op een structurele voorziening van bouwgrondstoffen en het zoveel mogelijk ‘werk-met-werk’ maken, dat wil zeggen het winnen van oppervlaktedelfstoffen combineren met een goede nabestemming zoals aanleg, verbetering of onderhoud van vaargeulen en recreatieve vaargebieden. Met name voor beton- en metselzandwinning kan, indien nodig voor de bouwgrondstoffenvoorziening, afgeweken worden van ‘werk-metwerk’ maken. Afhankelijk van de locatie en ontgrondingsdiepte zijn er meer of minder effecten op het ecosysteem en de archeologische waarden. Van het zandgebruik in ons land is 15 à 20% afkomstig uit de wateren van het IJsselmeergebied.
2.7 Olie- en gaswinning De winning van olie en gas kan een bedreiging vormen voor de waterkwaliteit. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen exploratie en exploitatie. De kans op een calamiteit is bij exploratie en exploitatie van olie en gas gering, mede gezien gedurende decennia opgedane ervaringen en verbeterde technieken. De gevolgen van een calamiteit kunnen echter groot zijn. Verder veroorzaken olie- en gaswinningen in bepaalde gevallen - afhankelijk van grootte en diepteligging van het (gas)veld - bodemdaling waarvan de effecten op de waterhuishouding gering zijn. Daarnaast kunnen exploratie (hooguit drie maanden) en exploitatie (langere tijd) het bevaarbaar oppervlak met enkele vierkante kilometers verminderen. Naast de voorziening van brandstoffen zijn mogelijke voordelen aan boringen naar olie en gas ook nog de nieuwe ontwikkelingen in technologie en de export hiervan. Het IJsselmeergebied is in zijn geheel aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Volgens het Besluit Milieueffectrapportage het gebied onder de categorie “Gevoelig Gebied” .Hierdoor dient voor het afgeven van een vergunning voor boring een m.e.r.procedure doorlopen te worden. Deze procedure waarborgt een beoordeling van de risico’s die op betrouwbare en gekwalificeerde wijze plaatsvindt. 2.8 Windenergie De rijksoverheid streefde naar het realiseren van 1000 MW windenergievermogen in het jaar 2000. Dit maatschappelijk gewenste streven is niet gehaald. Het gerealiseerde potentieel van windenergie in 2000 is uitgekomen op 475 MW. Wel acht het Rijk windenergie na 2010 de meest kansrijke vorm om aan de toenemende vraag aan duurzame energie te voldoen. De bijgestelde rijksdoelstelling is 1.500 MW windenergie in 2010. In de ‘Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie’ (BLOW), tussen het Rijk, IPO en VNG, zal worden opgenomen dat deze taakstelling in Nederland op provinciaal ingedeeld territoir, inclusief de provinciaal ingedeelde grote wateren, zal worden gerealiseerd. Hiermee komen de ondertekenaars overeen dat zij zich in zullen spannen om de bijgestelde rijksdoelstelling te realiseren. De opgenomen taakstelling voor de provincies rond het IJsselmeer ziet er als volgt uit: Provincie Fryslân Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland
Taakstelling BPW’91 (MW)
Vermogen per 1/1/2001(=a)
Taakstelling BLOW (MW)(=b)
Nog te realiseren vermogen (=b-a) (MW)
200 125 250
69 0 0 136 0 62
200 30 60 220 50 205
131 30 60 84 50 143
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 47 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
Daarvoor is een aantal grootschalige windturbineparken nodig. Met het oog op de gewenste verdere groei van deze vorm van duurzame energie moeten de aanwezige potenties van het IJsselmeergebied voor windenergie (ruimte en wind) worden benut. Een windmolenpark kan een positieve bijdrage leveren aan de (landschappelijke) identiteit van de nog jonge gebieden. Daarentegen verstoren windmolens, vooral in cluster- of lijnopstelling de concentraties van pleisterende vogels, maar dit effect is sterk soortafhankelijk. Door vliegbewegingen naar en binnen deze concentraties is er een aanvaringsrisico. Tot slot beïnvloedt de plaatsing van windmolens de kernkwaliteiten horizon en cultuur. Er kan sprake zijn van aantasting van de openheid, de rust en de cultuurhistorische waarde in het gebied. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor en effecten van plaatsing van windmolens nabij de Afsluitdijk in het project Interprovinciaal Project Windpark Afsluitdijk (IPWA). 2.9 Militair gebruik Nabij de Afsluitdijk is een veiligheidszone ingesteld voor het schietgebied bij Breezanddijk. Het gaat om schietproeven gedurende maximaal 85 dagen per jaar waardoor in de richting van het oppervlaktewater van het IJsselmeer met munitie waarin stoffen zijn toegepast die schadelijk zijn voor water en waterbodem. Jaarlijks wordt circa 40 ton aan munitie in het water gebracht. In deze munitie zitten diverse milieugevaarlijke stoffen, zoals koper, nikkel en chroom. Met het beperkte onderzoek dat in 1994 gedaan is, is geen substantiële wijziging van de waterbodemkwaliteit aantoonbaar. Er zijn mogelijk wel lange termijn biotische effecten te verwachten. Daarnaast vinden in een daarvoor aangewezen gebied laagvliegoefeningen plaats richting Vliehors. Hierdoor wordt de kernkwaliteit rust in geringe mate aangetast. Indien vliegbewegingen niet samengaan met ander zichtbare menselijke activiteiten is een onacceptabele verstoring van natuur niet aantoonbaar. Er treedt in geringe mate verstoring op van recreanten. Daarnaast beperkt het in zeer geringe mate de vaarmogelijkheden voor de scheepvaart en de mogelijke locaties voor windmolens. Gezien het ingezette beleid voor de aanpak van diffuse bronnen kan in het kader van de herziening van het Structuurschema Militaire Terreinen (anno 2001) mogelijk de verontreiniging van het oppervlaktewater door schietoefeningen nabij de Afsluitdijk aan de orde worden gesteld. In PKB deel 3 van de Derde Nota Waddenzee (oktober 2001) geeft het Kabinet aan dat zij een substantiële vermindering of een verplaatsing van militaire activiteiten uit het Waddengebied niet reëel acht. De bestaande activiteiten zijn van dusdanig maatschappelijk belang dat ze in de planperiode op bestaande locaties worden gehandhaafd en dat een doelmatig functioneren gewaarborgd moet zijn met inachtneming van toetsing aan de hoofddoelstelling door toepassing van het afwegingskader in de PKB. Wanneer de regering de activiteiten om welke reden dan ook niet meer noodzakelijk oordeelt, zullen zij worden beëindigd. 2.10 Specieberging Bij het op diepte houden van vaarwegen of het realiseren van kunstwerken in het IJsselmeergebied komt specie vrij. Het bergen van gebiedseigen specie (klasse 0, 1 en 2) biedt kansen voor natuurontwikkeling (verondieping) en voor recreatie (vaardoelen), waarbij het niet is toegestaan een hogere klasse op een lagere te storten. Echter volgens de huidige beleidskaders kan alleen klasse 1 daarvoor worden gebruikt. Vervuilde specie (klasse 3 en 4) dient gesaneerd en bijvoorbeeld gestort te worden in een slibdepot. De aanleg van een slibdepot in de wateren van het gebied kost ruimte (en dus waterberging), geeft een aantasting van de openheid alsmede van het lokale bodemleven. Anderzijds kan met een goede ruimtelijke inpassing en afwerking (voorland en oevers) een slibdepot ook toegevoegde landschappelijke waarden opleveren. Bovendien biedt baggeren en storten van de vervuilde waterbodem in een slibdepot mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit en het waterecosysteem. 2.11 Landschap en ruimteclaims Een algemene trend in Nederland is dat zeer open en grootschalige landschappen in omvang sterk afnemen, evenals de zeer besloten, kleinschalige landschappen. Het IJsselmeergebied is een groot open landschap, bij uitstek uniek in Nederland. Voortgaande economische groei met als gevolg een toename van ruimteclaims door landgebonden functies, zoals wonen, landbouw en windmolens en een toename van het watergebonden gebruik, waaronder recreatie en vervoer over water, kunnen de nivellering van het landschap veroorzaken of versterken. In het Advies van de Gezondheidsraad “Hinder van nachtelijke kunstlicht voor mens en natuur” wordt in het algemeen geconstateerd gesteld dat duisternis een ‘oerkwaliteit’ is van natuur en landschap in het landelijke gebied. Niet alleen voor de natuur, maar ook voor de beleving en rust van de mens. Ook in het landelijk gebied, dat nu nog relatief donker is, zal dat door de bouw van woningen, bedrijven en kassen, en door de aanleg en intensivering van sport- en recreatieve voorzieningen en wegen de toepassing van kunstlicht in de komende decennia toenemen. Het verdwijnen van de nog duistere gebieden versterkt de voortschrijdende nivellering en versnippering van het Nederlandse (nachtelijke) landschap. Verschillende kleine en/of enkele grote ruimteclaims beperken het oppervlak voor waterberging, terwijl er meer ruimte voor waterberging nodig zal zijn. De voorraad van zoet(drink)water neemt daardoor eveneens af. Inpolderingen en grootschalige buitendijkse verstedelijking geven verder een verstoring en beperking van de aanwezige natuur van het open water, maar bieden anderzijds ook nieuwe mogelijkheden voor natuurontwikkeling, voornamelijk op de overgangen tussen ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 48 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
10
15
20
25
30
35
40
droog en nat. Het gebruiksoppervlak van het open water, van belang voor de beleving van de ruimte, de recreatievaart, de beroepsvisserij en watervogels, wordt door inpolderingen beperkt. De behoefte aan ruimte voor landgebonden functies zoals recreatie en toerisme, landbouw, (kassen, bollen) en wonen (aan het water, nieuwe woonvormen) neemt toe. Nieuw land biedt mogelijkheden om knelpunten in de infrastructuur op te lossen en geeft nieuwe, creatieve ruimtelijke ordening een kans. Niet alleen de waterkwantiteit, ook de -kwaliteit wordt beïnvloed door intensivering van het gebruik van het water en ontwikkelingen in en aan de randen. 2.12 Natuur De wateren in het IJsselmeergebied zijn van groot belang voor de natuur. Het huidige (rijks)beleid en internationale richtlijnen hebben als doel een optimum te bereiken van biodiversiteit in een zo natuurlijk mogelijke omgeving. De hiervoor benodigde ruimte kan spanning opleveren met andere functies in het gebied. Er zijn verschillende mogelijkheden te noemen om de aanwezige natuurpotenties van het gebied tot ontwikkeling op weg naar dit optimum te brengen. Vooroevers en moerassen geven invulling aan het behoud en de versterking van de verbindingszones tussen het IJsselmeergebied en omliggende natte natuurgebieden (zoals Veenweidegebied Noord-Hollandse Midden, graslanden Friese Kust). en verbeteren daarmee de relatie tussen land en water en tussen rivier en meer (dynamische rivierdelta). Plaatselijk kunnen hierdoor de karakteristieke harde overgangen van het water naar de dijken van de nieuwe polders worden aangetast, waarmee de kernkwaliteit cultuur in het geding is. Aanleg van moerassen en vooroevers kan - in geringe mate - ten koste gaan van het waterbergend vermogen en in ondiepere gebieden ten koste van onderwaternatuur zoals driehoeksmosselvelden, paaiplaatsen en waterplanten. Er treedt dan een verschuiving op in de biodiversiteit. Op dit moment wordt gewerkt aan intensivering van deze habitats (tot 2010) evenals aan herstel van de IJsseldelta. Vanwege de potentiële ecologische waarden staan zoet-zout overgangen op dit moment sterk in de belangstelling. Er ontstaan mogelijk kansen voor een betere visintrek tussen de Waddenzee en het IJsselmeer. Er moet wel rekening gehouden worden met de randvoorwaarde betreffende de drinkwaterfunctie. Tevens vraagt een brakke zone een continue toevoer van zoet water. Vooral in de zomer kan dan een knelpunt ontstaan met de vraag naar zoet water door andere functies, bijvoorbeeld door de landbouw. In het kader van het project ‘Extra Spuicapaciteit en Ecologische Samenhang Afsluitdijk’ wordt onder andere onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor een brakke zone tussen Waddenzee en IJsselmeer. Het draagvlak voor natuur(ontwikkeling) wordt vergroot door, waar mogelijk natuurontwikkeling te koppelen aan ontwikkelingen voor recreatie. In drie opzichten kan natuur een functie vervullen voor de recreatie: ten eerste biedt natuur mogelijkheden om te recreëren (verweving, vaardoelen), ten tweede kunnen natuurgebieden als een natuurlijke barrière fungeren tussen waardevolle gebieden en meer intensieve recreatiegebieden (scheiding door bufferzones). Ten derde vormt de natuur het ‘decor’ om in te recreëren. 2.13 Stedelijke ontwikkelingen binnendijks met effect op de randen Door een krachtige economische ontwikkeling vooral in het westelijk deel van Nederland, is er sprake van een toenemende verstedelijkingsdruk in en rond het IJsselmeergebied, voornamelijk in Zuidelijk Flevoland en rondom het IJmeer (overdrukgebieden), en langs de randen van het gebied. Deze druk uit zich in een toenemende ruimtevraag, toename van mobiliteit met mogelijk congestie als gevolg, een hogere recreatiedruk, een toenemende vraag naar oppervlaktedelfstoffen en een grotere milieubelasting. Ongewenste situaties ontstaan wanneer (binnendijkse) stedelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van het IJsselmeergebied beïnvloeden. Zo kan hoogbouw nabij de oude kusten de kernkwaliteit horizon aantasten. Nieuwbouw kan meerwaarde opleveren - bijvoorbeeld nieuwe markerings- en oriëntatiepunten op het nieuwe land - maar kan ook leiden tot afbreuk van de cultuur-historische identiteit van een gebied.
45
50
55
60
2.14 Buitendijkse verstedelijking met effect op de randen Door de vraag naar (stedelijke) kwaliteit is in het IJsselmeergebied de druk aanwezig om landgebonden functies, zoals woningbouw, verblijfsrecreatie, horecagelegenheden en infrastructuur, naar het water te verplaatsen. Dit kan lokaal de (culturele) identiteit versterken en het vervoer over water mogelijk in combinatie met de aanleg van duurzame bedrijventerreinen stimuleren. Via bouwen aan de randen wordt ook ingespeeld op de groeiende behoefte op de woningmarkt om ‘anders dan anders’ te wonen. “Nieuwe waterfronten” voor de nieuwe steden in het IJsselmeergebied dragen bij aan de nieuwe cultuur in het gebied. Buitendijkse gebieden vallen, zoals de term al zegt, buiten de bescherming van de dijken die om de polders liggen. De bescherming van de huidige buitendijkse gebieden ligt daardoor veelal op een lager niveau dan binnen de dijken en kunnen op die manier de mogelijkheden voor een ander peilbeheer beperken. Afhankelijk van het ontwerp en de inrichting geldt dit ook voor nieuwe buitendijkse gebieden. Bebouwing aan de randen van het vaste land, verstoort het grootschalige, open landschap en beïnvloedt de rust en duisternis (horizon). Afhankelijk van de vorm leidt buitendijkse verstedelijking tot afbreuk van de cultuur-historische identiteit van een gebied. ----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 49 van 50
Kabinetsbesluit Integrale Visie IJsselmeergebied 2030
5
Door verstoring en versnippering vermindert buitendijkse verstedelijking de (potentiële) natuurfunctie van de randen en het water (van nature aanwezige rijkdom). Ook kunnen negatieve effecten op de waterkwaliteit optreden. Buitendijkse verstedelijking kunnen conflicteren met het watergebonden gebruik. Zo belemmert ontwikkeling van met name buitendijkse woningbouw en (verblijfs-)recreatie de beroepsscheepvaart, met name waar beroepsscheepvaartroutes dicht langs de kust lopen. Tevens kan de aanwezigheid van (recreatie)woningen de aanleg van multimodale overslagcentra remmen.
----------------------------------------Versie: 12-7-2006 / 9:30:34 / antw vr Cie over BPRW 2005-2008 (bijl).doc blad: 50 van 50