Inspiratiedag ‘Geworteld’ Zaterdag 5 februari 2011 Werkwinkel Gesprekstechnieken
De rol van gesprekken Gesprekken hebben altijd en overal plaats. Jongeren denken veel na en hebben veel te vertellen en willen ook veel vertellen. Ook in de pluswerking wordt veel gebabbeld en praat iedereen voortdurend met elkaar. In de pluswerking ligt er dan ook veel nadruk op gesprek. Het is aan de begeleiding van plussers om de jongeren op verschillende manieren te stimuleren om over allerhande thema’s na te denken en te praten, maar ook om hen in te tomen. Dit is niet altijd gemakkelijk. Werkvormen kunnen je daarbij helpen. Werkvormen Waarom werkvormen? •
•
•
•
Zorgen voor creativiteit bij iedereen o “Laten we het vandaag eens hebben over…” getuigt niet van erg veel creativiteit. Het komt droog over en je valt met de deur in huis. Bovendien mag je niet verwachten dat iemand zomaar ineens zijn gedachten of gevoelens kan verwoorden. Zeker wanneer het over gevoelens gaat, moet elk groepslid de tijd krijgen even tot zichzelf te komen. Geven houvast o Wanneer je eerst de tijd hebt gekregen om iets op papier te zetten, iets te tekenen, een prent te kiezen, dan heb je ‘iets om handen’. Je kunt vertellen wat je hebt opgeschreven, wat je hebt getekend, welke prent je hebt gekozen,… en waarom. Je hebt iets vast en van daaruit kun je vertellen. Richten de aandacht en de gevoelens o Het vraagt altijd even tijd om in een onderwerp thuis te komen. Een prent kiezen, iets boetseren, een aantal woorden opschrijven, iets tekenen,… richt je aandacht op het onderwerp, je gedachten kunnen de vrije loop nemen. Structureren het gesprek o Het gesprek achteraf hangt af van de gekozen werkvorm. Doordat iedereen een prent heeft gekozen, iets heeft geboetseerd, een aantal gedachten heeft opgeschreven, iets heeft getekend, is het gemakkelijker om iedereen aan het woord te laten. Iedereen moet immers zijn voorwerp, kaart of tekening uitleggen. Zeker wanneer je je nog niet zo zeker voelt in het leiden van een groepsgesprek, i s het eenvoudiger om elke persoon zijn tekening,… te laten toelichten en daarbij dan verdere vragen te stellen.
Welke werkvormen? •
•
•
Belangrijk is dat je steeds achter je gekozen methodiek of werkvorm staat. Hoe meer je erachter staat, hoe enthousiaster je deze werkvorm kunt voorstellen en hoe meer kans je hebt op een geslaagd gesprek. Afwisseling is erg belangrijk. Wees creatief en wissel voldoende van werkvorm. Voor sommige groepen is het nodig om geregeld een andere methodiek aan te bieden. Je kunt ook variëren met een discussie in grote groep, een bespreking in kleinere groepjes,… Je kunt je werkvorm best aanpassen aan: o het beoogde doel: kennismaking, mening vormen, iets opsteken o de grootte van de groep o de aard van de groep: vlotte babbelaars, eerder gesloten groep, speels,…
Enkele voorbeelden van werkvormen •
•
•
•
•
Kiezen o Kies uit de volgende teksten over relaties diegene die jou het meest aanspreekt en waarom. o Kies uit de volgende uitspraken over leven en dood diegene die het meest aansluit bij jouw mening. Vertel achteraf waarom deze mening zo aansluit bij je eigen visie. o Voorwerpenkoffer. Kies een voorwerp dat voor jou iets zegt over verdriet. o Luisterlied. Haal uit dit lied één zin die je het meest aanspreekt en waarom. Kun je daar ook een gevoel opplakken? Een kleur? (opdrachten stapsgewijs aanbieden. Laat hen eerst een zin zoeken, dan pas het gevoel.) Tekenen, kleien, knutselen,… o Over elke creatieve opdracht kan achteraf iets in de groep worden gezegd. Bijvoorbeeld: symboliseer jezelf in klei. Als iedereen klaar is, vraag je het kleiwerk een naam te geven. Elke deelnemer kan dan iets zeggen of over de naam die het kunstwerk heeft of over de symboliek die hij er heeft in gelegd. Schrijven o Stel: je zit op een zinkend schip. Welke gedachte wil je meegeven aan de wereld? o Schrijf één woord bij volgende zinnen, gedachten,… o Flappengesprek. Je schrijft 1 woord centraal op een groot blad. Bijvoorbeeld: afscheid. Iedereen kan de stift nemen en er woorden, gedachten, zinnen,… bijschrijven. Achteraf wordt de flap besproken. Rangschikken o Doe een brainstorm op een flap over waarden. Selecteer er 10 boeiende. Schrijf die op aparte briefjes en laat elke groepslid die rangschikken volgens belangrijkheid. o Sorteer deze vijf oorzaken van slechte communicatie volgens belangrijkheid. Samenwerkingsopdracht o Naar aanleiding van een samenwerkingsopdracht is een gesprek mogelijk over de verhoudingen binnen de groep. Stellingenspel, debat o Let erop dat de stellingen of de uitgangsvragen boeiend genoeg zijn, alleen zo zullen ze zich er in vast bijten en stevig argumenteren. o Je kunt het actiever maken door hen aan de corresponderende kant van de kamer te laten gaan staan, bvb. links voor akkoord en rechts voor niet akkoord. o Thermometer: teken een thermometer op de grond, op die manier kan iemand genuanceerder aangeven hoe hij ten opzichte van een stelling staat. o De rechtbank: Een stelling wordt geponeerd en besproken in de rechtbank, waarbij twee groepen een tegengestelde positie innemen. Je kunt ervoor kiezen om hen zelf in groepen te verdelen of hen zelf te laten kiezen. Zet enkele tafels over elkaar je hebt volgende rollen: rechter, schuldige, aanklager, verdediging, griffier, bijzitter, pers, publiek.
Vragen Waarom stel je vragen? Je stelt een vraag omdat je iets wilt weten. Maar de ene vraag is de andere niet. Je moet eerst bedenken wat het doel van je vraag is. Als je een mening wilt horen en wilt weten welke emoties er leven, is een vraag die met Wat vind je van… begint altijd het beste. Als je concrete informatie nodig hebt, kun je de vraag met een ander vraagwoord beginnen (wanneer, hoeveel, waar,…). Hoe dan ook, je stelt een vraag omdat je wilt luisteren naar de ander(en).
•
•
•
•
•
Een gesprek beginnen o Met vragen open je een gesprek. Bijna elk gesprek begint met een vraag waarin je de andere uitnodigt te gaan vertellen. Een gesprek sturen o Door vragen te stellen, neem je de leiding in het gesprek. Je geeft daarmee aan dat jij het onderwerp bepaalt. Je kunt een vraag over een nieuw onderwerp stellen om ervoor te zorgen dat je gesprekspartners niet te lang bij hetzelfde blijven hangen. Zo houd je lijn in het gesprek en kun je het thema aanhouden. Je beïnvloedt zo de loop van het gesprek. Informatie helder krijgen o Als je gesprekspartner vaag blijft en je wilt een duidelijk antwoord, stel je een vraag waarmee je hem dwingt concreet te zijn. Bijvoorbeeld “Je zegt dat de vlag er de laatste tijd niet zo vrolijk bij hangt in je groep. Wat bedoel je daar precies mee?” Emoties bespreekbaar maken o Je ziet dat een deelnemer zich anders dan anders gedraagt en je wilt steun bieden maar je weet niet goed wat er is. “Ik heb de indruk dat je je niet goed voelt. Wat voel je?” Zo’n vraag heeft wat introductie nodig. Je kunt de ander niet met zo’n vraag overvallen. Een ander aan het denken zetten o Soms is het antwoord op een vraag voor degene die hem moet beantwoorden belangrijker dan voor jou. Stel dat iemand een probleem heeft en hij komt bij jou voor een oplossing, maar jij denkt dat hij het ook zelf zou kunnen oplossen, als hij de goede richting te pakken heeft. Dan stel je een vraag waarmee je zijn hersens aan het werk zet. “Wat heb je de vorige keer gedaan toen dit gebeurde?” o Vooral in thema gerichte gesprekken stel je heel veel vragen waarmee je de deelnemers probeert te helpen hun eigen gedachten, wensen en gevoelens op een rij te zetten. Door vervolgens goed te luisteren en door te vragen, kan de ander zijn mening bepalen. Alles wat hij zelf verzint, zal hij met meer verantwoordelijkheidsgevoel en motivatie integreren.
Hoe leid ik een gesprek? Rustig maken Tip: 100 ontspannings- en concentratiespelen (uit te lenen in het documentatiecentrum) Enkele voorbeelden: Werknemers (p 19), onweer (p 24), bevriezen (p 33) Aandacht krijgen en houden Soms krijg je zonder meer de aandacht van de leden. Soms moet je daar moeite voor doen. Roepen werkt nooit. Wat helpt wel? • Op een vriendelijke manier de aandacht vragen: op een ontspannen manier, zonder je stem te verheffen, met een open en eerlijke lichaamshouding (lachen en handpalmen tonen) • Je kunt in je handen klappen als er teveel lawaai is of afspreken om een ander geluidsignaal te geven tot het stil is. • Oogcontact houdt de aandacht vast. • Energie uitstralen door rechtop te staan. • Niet ter plekke te blijven. • Barrières (een tafel tussen jou en de groep, ..) vermijden. • Ondersteunende gebaren gebruiken.
Technieken om duidelijk te maken wie het woord heeft • • • •
•
•
Je kunt iedereen gewoon aan het woord laten waarbij je als moderator diegene aanduidt die iets mag zeggen. Je kunt mensen aan het woord laten door eenvoudig verzoek met handopsteking. Je kunt de verschillende deelnemers een bal geven met de regel dat enkel diegene die de bal heeft aan het woord mag zijn. Je kunt iedereen 4 kaartjes geven, waarbij 2 rode en 2 groene. Met een groen kaartje kunnen ze reageren op een bepaalde stelling en met een rood kunnen ze reageren op een reactie die iemand gegeven heeft op een bepaalde stelling. Zo kun je ervoor zorgen dat de grote sprekers slechts beperkt aan bod komen dat de zwijgers bijna verplicht zijn ook hun kans te wagen. Je legt een stok in het midden, de persoon die het woord heeft, houdt de stok vast. Als hij/zij klaar is, wordt de stok terug in het midden gelegd. De volgende herhaalt eerst even kort wat de vorige gezegd heeft en legt er zijn mening er dan naast. Je werkt met een aanwijsrad of fles. De persoon naar wie het wijst, is 1 minuut aan het woord (of korter als hij niet weet wat te zeggen).
Do’s and don’ts voordat je aan een gesprek begint Voordat er een georganiseerd gesprek plaats heeft met de groep of met enkele individuen tijdens een activiteit met de deelnemers of de begeleiders onderling, zou je met enkele zaken rekening moeten houden. •
• •
•
•
Als je een onderwerp of thema voorschotelt aan de groep, kan er een gesprek uit ontstaan. Dit kan leuk zijn en goed werken en makkelijk te begeleiden zijn, maar het logische gevolg is dat iedereen de rol speelt die hij/zij in veel (groeps)gesprekken opneemt. Zwijgers blijven zwijgen, lawaaimakers blijven lawaai produceren, praters blijven praten, luisteraars blijven luisteren. Een werkvorm of gesprekstechniek kan ervoor zorgen dat iedereen meer tot zijn recht komt. Hou rekening met de vertrouwdheid van de groep. Een heel persoonlijk thema in een groep die mekaar nauwelijks of niet kent kan te bedreigend zijn. Volgens een theorie uit de groepsdynamica is twaalf deelnemers het maximum aantal voor (vertrouwelijke) groepsgesprekken. Besef dat de grootte van je groep effect heeft op je gesprek. Hoe meer mensen in de groep, hoe minder spreektijd per individu, waardoor een ‘strijd’ ontstaat om aan het woord te komen en te blijven. Als het aantal deelnemers in een groep beperkt is, zullen de zwijgers meer kansen krijgen en nemen om iets te zeggen. Het is zeker niet verkeerd om vooraf communicatieafspraken te maken met je groep. Bijvoorbeeld: “Ik verwacht respect: namelijk dat jullie naar elkaar luisteren en dat hetgeen hier wordt gezegd ook in deze groep blijft”. Spreek dit af samen met de deelnemers. Als een groep heel wat persoonlijke dingen heeft verteld, kan je hen bedanken voor hun openheid.
Luisteren en spreken Een gesprek begeleiden is inspannend ‘werk’. Je kunt de deelnemers één voor één aan het woord laten. Dan gaat je energie voornamelijk naar geconcentreerd luisteren, iemands gedachte helder naar voor helpen krijgen, veralgemeningen en vooronderstellingen in vraag stellen, verduidelijking te vragen voor zichzelf en de anderen, … Bij een groepsdiscussie doe je hetzelfde, maar daar komt nog eens bovenop dat jij ervoor moet zorgen dat iedereen aan bod kan komen en dat er naar elkaar wordt geluisterd. Hoe dan ook, bij het begeleiden van een gesprek is luisteren het sleutelwoord. Ook als je zelf aan het woord bent, is het zaak open te staan voor de inbreng van anderen. Let op lichaamstaal, reacties en signalen. Pauzeer even als iemand wil onderbreken. Toon belangstelling voor de vragen die gesteld worden. Vraag eventueel naar de diepere achtergrond van de vraag. Neem de vragen serieus, neem ze mee in de loop van het gesprek. In een gesprek kun je laten blijken dat je luistert door terug te komen op wat eerder door de deelnemers is gezegd.
Wat hoor je zoal en hoe speel je daarop in? • • •
• •
•
•
• •
Laat de ander altijd uitspreken, onderbreek niet. Luister naar het centrale thema, niet alleen naar de feiten. Heel wat mensen zeggen ‘ge’, ook als ze het over zichzelf hebben. Bijvoorbeeld, “en dan voelt ge u zo opgelucht, hè”. Nodig hen steeds uit om met ‘ik’ te spreken (ik-boodschappen). Je kunt dan reageren met: “Was jij opgelucht? Zeg dan gerust ‘ik’. Of: “Het gaat over jou, zeg dan ook maar ‘ik’” (bemoedigende toon). In het begin komt dat misschien wat vreemd of onwennig over, maar het is gewoon veel sterker wanneer je iets vertelt vanuit de ik-persoon (de lading is anders), bovendien is het minder verwarrend. Jaag de ander niet op, geef ruimte. Wanneer mensen elkaar feedback geven, gaan ze zich dikwijls tot de begeleiding wenden in plaats van tot de persoon in kwestie. Bijvoorbeeld: “Ik vind dat hij/zij/Pieter/Lies goede ideeën heeft.” Nodig uit om met ‘gij/jij’ te spreken. Het komt veel sterker over wanneer iemand zegt: “Jij hebt goede ideeën”. Bovendien zit Pieter daar, je hoeft niet óver hem te spreken. Veralgemeningen. Bijvoorbeeld: “Ik denk dat iedereen dat heeft …”, “Iedereen vindt toch dat …”. Je kunt reageren met “Ik weet niet wat iedereen vindt, maar ik wil wel graag weten wat jij denkt”. Enerzijds vraag je daardoor een persoonlijk standpunt in te nemen, hij kan zich niet verstoppen achter ‘iedereen’. Anderzijds kan zo’n statement bedreigend zijn voor de anderen. Bijvoorbeeld “Het is toch normaal dat ge op uw 16 met iemand naar bed gaat”. Vraag om met ‘ik’ te spreken (en niet te veralgemenen), op die manier ontzenuw je zo’n uitspraak en bescherm je diegenen die er anders over denken. Deelnemers die niet graag kleur bekennen. Bijvoorbeeld: “Ja, bij mij ’t zelfde als hetgeen er al gezegd is”. Nodig hen vriendelijk uit toch iets voor zichzelf te zeggen. Dit kan bijvoorbeeld door te zeggen: “Kun je met jouw woorden toch eens zeggen hoe het voor jou was?”. Wees onbevooroordeeld. Denk vooruit.
Luisterfouten Wat je niet moet doen • Iemands zinnen afmaken • Iemand in de rede vallen, bijvoorbeeld met “ja, maar” • Een gesprek snel van onderwerp veranderen. “Dat doet me denken aan…” Doorvragen en aanmoedigen om te spreken en de grenzen Met luisteren alleen kom je er niet, soms moet je vragen stellen of tussenkomen. Waarom doorvragen? • Vaagheden wegwerken • Ordening in het antwoord brengen • Met tegenstrijdigheden confronteren Hier volgen een aantal tips, maar weet dat je daarin kan oefenen en dat dit voor iedereen aandachtspunten blijven. •
•
•
Stel open vragen. Op de vraag “ben je daardoor ongelukkig?”, kan iemand alleen nog maar ja of nee antwoorden. Of: ‘ja want’, ‘ja maar… ‘, als het een mondig iemand is. “En hoe voel je je nu?”… is een open vraag. De andere wordt uitgenodigd om meteen veel meer te vertellen en bovendien geef je ruimte aan elk gevoel (respect voor elk gevoel, bv. sommige mensen zijn soms opgelucht als iemand sterft en niet per se droevig). Sommige mensen hebben een kleine aanmoediging nodig om verder te vertellen. “Hoe bedoel je?” “Wat betekent dat voor jou precies?” De laatste woorden herhalen “dat doet je nadenken …” kan het vertellen weer vlot trekken. Durf doorvragen. Als iemand zegt “als er thuis ruzie is dan loop ik naar m’n kamer”. Een valkuil is het dan om te denken dat dit voor zich spreekt. Niet iedereen zit op dezelfde manier in mekaar. X loopt naar z’n kamer om even alleen te zijn, Y loopt wel weg maar hoopt dat er
•
•
iemand achter hem aankomt. Dus als X iets zegt wat voor iedereen evident lijkt, kan het toch interessant zijn om door te vragen. Jij hebt als moderator het gesprek in handen! Laat de zaken niet op hun beloop! Als je vindt dat iemand te lang doorgaat, kom dan tactvol tussen. Ook als iemand naast de zaak zit, te weinig zegt, als er niet naar elkaar wordt geluisterd, als er ongepast wordt gereageerd … Luisteren betekent ook samenvatten, probeer regelmatig de inhoud van wat iemand gezegd heeft samen te vatten in je eigen woorden. Dit om enerzijds een beeld te krijgen van wat iemand gezegd heeft en anderzijds om het voor de anderen nog eens te herhalen met eigen woorden. o Als je het idee hebt dat je genoeg informatie hebt verzameld, is het tijd om samen te vatten en te ‘reflecteren’. Je herhaalt nog eens de belangrijkste punten zodat je ze bijvoorbeeld kunt vastleggen.
Valkuilen bij doorvragen •
•
•
•
Subjectief te werk gaan o Richting geven aan antwoorden, interpreteren wat de ander heeft gezegd, suggereren van een bepaald antwoord, de ander bekritiseren. o Probeer niet in te vullen wat de ander moet vinden. Dit geldt ook voor het stellen van open vragen. Laat ruimte voor elk gevoel. Niet afbakenen o Doorvragen op zijpaden waardoor het eigenlijke onderwerp ondergeschoven raakt en het gesprek alle kanten opgaat. Onduidelijke vragen o Op wollige of moeilijke vragen komt doorgaans geen antwoord. Dat is ook zo als het tempo te hoog ligt, of er meerdere vragen tegelijk worden gesteld. Heb respect voor ieders tempo. Sommigen komen traag op gang, een kleine bemoediging of uitnodiging kan helpen. Anderen gooien er zich onmiddellijk en volledig in. Personen die zeer snel heel persoonlijke dingen beginnen te vertellen, moet je kunnen en durven afremmen. Dit heeft verschillende redenen: sommige mensen snakken zo naar ‘het eens te kunnen’ zeggen dat ze er totaal niet op letten of dit het juiste moment is en of de groep wel veilig genoeg is. Doordat iemand zo open is voelen sommigen zich verplicht om ook zaken te vertellen die ze eigenlijk niet willen vertellen. Onvoldoende afstemmen o Niet peuteren. Je mag dingen vragen, maar steeds goed opletten dat je niet te ver gaat. Als je niet zeker bent, kun je het er gewoon bijzeggen. “Je hoeft er niet op te antwoorden, maar ik vroeg me af of …”. Of: voel je vrij om datgene te vertellen wat je wil. Dit gebeurt wel eens wanneer een stille jongere iets zegt en de begeleider van dat moment gebruik maakt om alle aandacht naar de jongere toe te lichten.
Slechte vragen • • •
•
Gesloten o Ja-nee-vragen Half gesloten o Of-of-vragen (multiple choice) Suggestief o Als vragensteller ben je zeer expliciet in wat je zelf vindt Gevolgen o Irritatie o Onbegrepen voelen o Zich dom voelen o Suggestie wordt gevolgd o Foute informatie
Open vragen Ze geven de ander ruimte om het antwoord precies zo in te richten als hij/zij zelf wil. Goede open vragen voldoen aan een aantal eisen: • Neutraal • Hoe korter, hoe beter • Kies het juiste vraagwoord o Wie o Wat o Waar o Wanneer o Hoe o Let op met waarom Kan als een verwijt klinken • Uitnodigende toon • Ondersteun met lichaamstaal Samenvatting • • • • • • • •
Luisteren Spreek in de Ik-vorm Niet veralgemenen Stel open vragen Moedig aan om te vertellen Durf doorvragen Respecteer ieders tempo Houd het gesprek in handen
Afronden van een gesprek of discussie Het is erg belangrijk om tot een goede afsluiting van een gesprek te komen. De deelnemers mogen namelijk niet het gevoel hebben maar wat in het wilde weg te hebben zitten praten. Overloop daarom nog eens de verschillende elementen uit het gesprek. Kernvragen bij de afronding: • Wat is er nu duidelijk geworden? • Doen we daar verder nog wat mee? (bij probleemoplossende discussie) De eindconclusie kan verschillende vormen hebben: • We zijn het allemaal eens over … • Er wordt heel verschillend gedacht over … • Argumenten voor en tegen dit standpunt zijn … • In onze groep leven verschillende verwachtingen over … namelijk … • We hebben het vooral gehad over … Het is ook zinvol om het gespreksverloop te evalueren door middel van vragen als • Hoe heb je dit gesprek ervaren? • Heb je kunnen zeggen wat je wou zeggen? • Heb je het gevoel dat er is gehoord wat je wou zeggen? • Heb je het gevoel dat er naar je is geluisterd? • Waren er storende of stimulerende factoren? • Is je eigen mening veranderd? • Op welke manier kan het gesprek voor jou beter?
Non-verbale communicatie Het belang van non-verbale communicatie • • •
Slechts 35% van de informatie die een persoon ontvangt, is afkomstig van verbale communicatie; de overige 65% is dus het direct gevolg van non-verbale communicatie! Als begeleider is het erg belangrijk om lichaamstaal en andere non-verbale signalen bij leden te herkennen en daarop te reageren. Het is even belangrijk dat een begeleider zich bewust is van zijn eigen non-verbale gedrag. Door middel van je non-verbale gedrag communiceer je immers ook, al zijn we ons daar niet altijd even bewust van.
De belangrijkste non-verbale communicatiemethoden Een geheugensteuntje voor actief luisteren tijdens een persoonlijk gesprek = SOFTEN Smile: Lach! Het spreekt voor zich dat je rekening houdt met het onderwerp. (eerder een beminnelijke glimlach). Open posture: een open houding nodigt uit om te vertellen. Forward lean: leun wat voorover, zo toon je betrokkenheid. Touch: af en toe een gepaste aanraking bevordert het gesprek. Let er wel op dat je de persoonlijke grenzen van de ander respecteert. Sommige mensen voelen zich niet prettig bij aanrakingen en dan kan dit eerder in het nadeel van een goed gesprek werken. Eyecontact: maak oogcontact zodat je betrokkenheid en interesse aangeeft. Nod: knik af en toe zodat de andere weet dat je luistert. Op die manier geef je ook blijk dat je hem/haar begrijpt. Let op: sommige mensen interpreteren dit als een signaal dat je hen gelijk geeft. Bij het observeren van mensen kan je heel veel opmaken over hun gemoedstoestand en hun onderlinge relatie aan de hand van • de manier van lichamelijk contact ende aan- of afwezigheid ervan • de mate van afstand tussen verschillende personen • de onderlinge positie die mensen tegenover elkaar innemen (zie verder enkele voorbeelden) • de houding (zie verder enkele concrete voorbeelden) • de gemaakte gebaren • de gezichtsuitdrukking • de hoofdbewegingen • het oogcontact Lichamelijk contact Om de onderlinge band te verstevigen, ter benadrukking van de hiërarchie of ter afbakening van het territorium gebruiken mensen lichamelijk contact. Voorbeelden zijn aanraken, vasthouden, handen schudden, omhelzen, kussen, slaan, duwen, etc. Nabijheid De mate van afstand nemen tot een ander hangt af van de interactie, de relatie maar ook van de sociale klasse en de cultuur. Zo zal je tussen jou en je directie of leerkracht steeds een grotere afstand bewaren, dan tussen jezelf en een klasgenoot. Het gebruik van de onderlinge ruimte tussen personen is nooit toevallig. Het wordt pas duidelijk als iemand deze regels overtreedt. In het algemeen geldt: hoe kleiner de ongedwongen, bewust gekozen afstand tot de ander, hoe intiemer de band.
•
•
•
•
De intieme zone o Grens is de armlengte afstand. o In deze zone kunnen personen op vertrouwelijke toon met elkaar spreken, emotioneel gedrag uitwisselen zoals: tederheid, troost, bescherming en dergelijke. Door elkaar toe te laten in die zone toont men wederzijds vertrouwen in elkaar. o Wanneer we noodgedwongen andere personen in deze ruimte moeten toelaten, bijvoorbeeld in een bus of lift, laten we meestal met non-verbale signalen weten dat we geen intimiteit willen, bijvoorbeeld door het hoofd af te wenden, in de verte te staren of ijzig te kijken. Deze zone vormt een buffer om ons heen waaruit we onbekenden zoveel mogelijk proberen te weren. De Persoonlijke zone o Grens ligt tussen 50 tot 150 cm. o Dit is de gespreksafstand. Binnen deze cirkel kunnen we met normaal gespreksvolume met elkaar praten. Men kan bij de gesprekspartner nog goed letten op het gedrag en de gezichtsuitdrukkingen en het is toch persoonlijk genoeg om een gesprek vertrouwd te maken. o Buiten deze zone een gesprek willen voeren, wordt als afstandelijk ervaren. De sociale zone o Grens is de afstand van 1,5 tot 3 meter. o Het is de zone van sociale contacten zoals op feestjes,vergaderingen, aan tafel, bij consulten, etc. o In deze zone is verbale communicatie mogelijk zonder intiem te worden. Deze zone wordt door iedereen in acht genomen, die in een sociale situatie met een ander wil communiceren over iets niet al te persoonlijks, maar waarvan je niet wil dat iedereen het kan verstaan. Als iemand zich ongewenst in deze zone bevindt, is het moeilijk hem te negeren. Als men een gesprek begint, toont men vaak tekenen van onbehagen en wordt het vertrek van de ander ervaren als een opluchting. Tekenen zijn: zitten of staan in een gespannen houding, de blik afgewend, door houding en gebaar communicerend dat men geen gesprek wenst. De publieke zone o Tussen 3 tot 8 meter: In de schoolklas, tijdens groepsbijeenkomsten of in trainingssituaties. De communicatie blijft beperkt tot het rationele niveau. De onderlinge relatie is vrijblijvend. o Verder dan 8 meter: Lezing, theater en dergelijke. De betrokkenen zijn toeschouwer en passieve toehoorders.
Onderlinge positie en houding Positie Hiermee bedoelt men de hoek die personen ten opzichte van elkaar innemen, waarbij vooral de oriëntatie van het lichaam belangrijk is. Als je in een hoek van 90° bij elkaar zit, is dat een ideale situatie om per twee te overleggen. Je kunt immers samen op één blad kijken en de ander heeft nog genoeg ruimte om zijn/haar blik af te wenden. Als je tegenover elkaar zit, wordt dit moeilijker. Houding Hier wordt de lichaamshouding mee bedoeld. Lichamelijk houding is afhankelijk van conventies, gewoonten, van de situatie (formeel of informeel), emoties, etc. Toch wordt de lichaamshouding nog het meest bepaald door de relatie die men tot de andere persoon heeft of wenst te hebben. Houding en gebaren die tussen personen op elkaar lijken wijzen op overeenstemming, terwijl grote verschillen wijzen op onenigheid of gebrek aan belangstelling. In een groep bepaalt de lichaamshouding de kwaliteit van de interactie. Staan ze dicht bij elkaar en hun lichamen naar elkaar gewend dan bevordert dat de interactie. Wanneer een buitenstaander door het groepje heen loopt, zal hij zich verontschuldigen voor het schenden van deze territoriumgrenzen (bijv. als je op café in een kringetje staat te praten en iemand moet passeren).
Gebaren Gebaren worden vooral gemaakt door de handen en in mindere mate met het hoofd en de voeten. • Gebaren zijn vaak illustratief: ze begeleiden de gesproken taal en geven een aanvulling, wanneer woorden tekort schieten. • Ze kunnen een vervanging zijn van de geschreven taal of van lichamelijk contact. • Ze kunnen aanwijzingen geven over de emotionele toestand. o Bv.: ballen van de vuist bij kwaadheid, vastklampen bij angst, voortdurend spelen met voorwerpen bij gespannenheid. • Een aantal gebaren is automatisch: men stelt een gebaar zonder de bedoeling daarmee iets te zeggen, maar wel om zichzelf op je gemak te stellen. Het kunnen gebaren zijn om niet te hoeven toegeven aan andere emoties. Een voorbeeld van zo’n gebaar is het onbewust jezelf heen en weer wiegen. Een ander voorbeeld: je bent zenuwachtig omdat je voor een groep moet spreken en je zoekt iets om mee te prutsen (krijtje in je hand draaien). Gezichtsuitdrukkingen Het gezicht is een belangrijke bron van non-verbale signalen, omdat het zo rijk aan expressie is. •
•
•
•
•
Emoties o Het gezicht toont iemands emotionele toestand, ook al probeert hij dat te verbergen. Bv.: blijdschap, verdriet, angst, verbazing, woede, minachting. Betrokkenheid o Ook interpersoonlijke attitudes, die gevoelsmatig gekleurd zijn, maar geen emotie zijn in de strikte zin zijn af te lezen aan het gezicht. Bijvoorbeeld: sympathie, antipathie, seksuele aantrekking, dominantie en onderwerping. Persoonlijkheidskenmerken o Persoonlijkheidskenmerken kunnen soms worden afgelezen van een gezicht. Bijvoorbeeld het dragen van make-up zegt iets over hoe iemand zich wil presenteren. Door het zien van iemands gezicht kan men tot een redelijk betrouwbaar oordeel komen over de leeftijd, sekse, bevolkingsgroep en in mindere mate de sociale klasse. De mimiek kan soms aanwijzingen geven over de expressiviteit. Reacties op interacties o Via het gezicht geven gesprekspartners voortdurend reacties op elkaar met betrekking tot wat ze wel of niet begrijpen of mee eens zijn, etc. o Gedurende het gesprek is er een voortdurende snelle afwisseling van gezichtssignalen, waarmee de partners elkaar positief of negatief bekrachtigen door instemming of afkeuring. Een leerling die een vragend gezicht trekt, laat merken dat de leerstof onduidelijk is en de leerkracht kan hierop inspelen. Als de leerlingen ja knikken, zal de leerkracht verdergaan met zijn uitleg. Een leerkracht kan een groepje babbelende leerlingen non-verbaal tot de orde roepen (door bijvoorbeeld kwaad te kijken). Dus: een teken van onbegrip zal snel leiden tot een verdere uitleg, een teken van instemming zal leiden tot verdergaan, een teken van dominantie tot het leiden van tekens van onderwerpingen of competitieve dominantie. Metacommunicatie o Ten slotte kunnen gezichtsuitdrukkingen gebruikt worden, om te vertellen hoe de verbale boodschap moet worden opgenomen. Bv. serieus of als grap, "ja" zeggen maar "nee" bedoelen. Het nee bedoelen wordt als sterkste signaal aanvaard!!
Hoofdbewegingen en oogcontact Hoofdbewegingen Ja knikken met het hoofd heeft een dubbele functie in het gesprek: o geeft toestemming om door te gaan o geeft aan dat men aandachtig luistert en het eens is met de spreker. Het nee schudden heeft het omgekeerde effect: je geeft aan dat je het niet eens bent met de spreker. Vaak gaat dit gepaard met niet meer aandachtig luisteren omdat je je eigen argumentatie opbouwt in je hoofd.
Personen in een leidende rol hebben het hoofd vaker opgeheven, terwijl personen in een volgende rol het hoofd vaker neer gebogen hebben. Het hoofd opzij buigen gebruikt men om aandacht op een derde persoon te richten of om oogcontact met de spreker te vermijden. In het algemeen worden hoofdbewegingen gecombineerd met andere bewegingen en gebaren. Oogcontact Visuele interactie via oogcontact en de onderbrekingen daarin spelen een belangrijke rol in de communicatie. Niet alleen omdat via het oogcontact mogelijk is meer te weten te komen van de emotionele toestand van de ander, maar ook omdat men daarmee het gespreksverloop beter begrijpt. Regulatie gespreksverloop Wanneer een spreker klaar is, zal hij meestal de toehoorder aankijken, alsof hij de leiding van het gesprek overdraagt. Wanneer de toeschouwer begint te spreken, zal hij tijdelijk zijn blik afwenden. Niet alleen de richting van de blik maar ook de richting van het hoofd speelt een rol, alsmede de intonatie, wijzigingen in stemvolume, toonhoogte en bepaalde gebaren met het hoofd en de armen. Gedurende het verloop van het gesprek blijft er een verband tussen spreken en kijken. Men kijkt de ander veel vaker en langer aan wanneer men aan het luisteren is (± 75 % van de tijd) dan wanneer men aan het woord is (± 40 % van de tijd). De spreker kijkt niet voortdurend, maar vooral op momenten, dat hij benieuwd is naar de reacties bij de partner. Op het moment van aarzeling kijkt hij niet naar zijn gesprekspartner, omdat dit hem teveel in verwarring zou brengen. De synchronisatie tijdens het verloop in het gesprek en de onderlinge afstemming verloopt via het uitwisselen van blikken: Hoe men iemand aankijkt speelt een belangrijke rol tijdens het leggen van contacten en het opbouwen van een bepaald soort relatie. Wanneer men met iemand contact wil aanknopen, zal men die ander eerst aankijken; men zal langer kijken naarmate men nauwer contact wenst. Pas wanneer de ander terug kijkt, is er sprake van oogcontact. Ook de taal zelf heeft enkele non-verbale aspecten: • Fonetische kenmerken: vooral toonhoogte, intensiteit en timbre. • Klankvorming met bijgeluiden van de ademhaling, verslikken, snikken, ingehouden lach en dergelijke. • Spreekfouten, herhalingen van bepaalde tussenklanken, weglatingen en versprekingen. • De intonatie en het leggen van de klemtoon, o.a. het dialect. • De timing: het ritme en het gebruik van pauzes. Functies van de non-verbale communicatie In de communicatietheorie worden zeven functies van de non-verbale communicatie onderscheiden: 1. Herhaling van hetgeen verbaal is medegedeeld (tegelijkertijd ja zeggen en knikken, de weg uitleggen en wijzen). 2. Vervanging van de verbale communicatie (ja knikken, nee schudden, vragende gezichtsuitdrukking, v-teken maken). 3. Tegenspreken van de verbale communicatie (iets bevestigen maar daarbij twijfelend het hoofd schudden of de schouders ophalen). 4. Affectieve (gevoelsmatige) ondersteuning van het gesproken woord (bezorgde frons of bemoedigend schouderklopje). 5. Informatie over de onderlinge relatie (glimlachen, oogcontact, aanraken, afstand, lichaamshouding). 6. Beklemtonen van de verbale communicatie (wijzen met een priemende vinger in de lucht als je een beschuldiging uit of met luide toon verwijten maken en driftig op tafel slaan). 7. Structureren en reguleren van de verbale communicatie (de punten en komma's van de gesproken zinnen: hummen, aankijken en wegkijken, spreekpauzes en ondersteunende handgebaren).
Spiegelen Als je iemand zijn houding en bewegingen nadoet, ervaart de ander overeenstemming. Hij voelt dat je met hem op één lijn zit en ook dat je hem aardig vindt. Het gevolg daarvan is dat hij jou ook aardig zal vinden. Dat gebeurt vaak onbewust, maar je kan het ook bewust in jouw voordeel gebruiken. Spiegelen kan op verschillende manieren: •
•
•
•
•
•
•
Direct spiegelen o Hier voer je de houdingen en bewegingen spiegelbeeldig uit. De ander kijkt letterlijk in de spiegel. Nabootsen o Je doet precies wat de ander doet. o Valt minder op dan spiegelen. Uitgesteld spiegelen o Nadoen van een bepaalde houding of beweging maar dan later. o Goede techniek bij actief luisteren. Je herhaalt iemands woorden om blijk te geven dat je hem hebt begrepen en je gebruikt dezelfde bewegingen om te laten zien dat je ook de gevoelslading hebt begrepen. o Als je dezelfde houding aanneemt als je gesprekspartner zal hij dat meestal niet merken. Jij kunt volgen. o Lastiger met gebaren, die staan vaak in direct verband met hetgeen iemand zegt. Overlangs spiegelen o Je laat een bewegingspatroon zien dat dezelfde gevoelslading dekt. o Minder opvallend omdat je niet precies de houdingen en bewegingen nabootst. Half spiegelen o Door te spiegelen bereik je afstemming met betrekking tot het gevoel van de ander. Soms wil je dat helemaal niet! o Een verkoper die te maken heeft met een weerstandige klant die achterover leunt met zijn armen over elkaar, verkoopt weinig als hij deze - negatieve- houding van zijn klant spiegelt. Hij krijgt dan wel dezelfde (weerstandige) gedachtenlijn, maar dat is nu net niet wat hij wilde bereiken. Gaat hij daarentegen met open armen enthousiast gebarend verder met zijn verhaal, dan bereikt hij geen afstemming. Wat hij hier zou kunnen doen is half spiegelen. o Dit zou je kunnen zien als het tegenovergestelde van overlangs spiegelen. Bij overlangs spiegelen doe je iets anders waarmee eenzelfde gevoelslading bereikt. Bij half spiegelen probeer je door een gelijksoortige houding een andere gevoelslading over te brengen. Accentueren o Bij deze vorm van spiegelen doe je de ander ook na, maar nu wel met de bedoeling dat hij of zij het merkt. o Hierbij overdrijf je de houding, gebaren of mimiek en zet als het ware een karikatuur van de ander neer. o Vaak wordt dit in een kortdurend moment gedaan, om de ander een reflectie te geven van hoe jij hem ziet. o Om dit succesvol te gebruiken is het meestal wel noodzakelijk dat je elkaar kent en ook een bepaalde verstandhouding hebt opgebouwd. o Als accentueren verkeerd wordt toegepast kan het zelfs als kwetsend worden ervaren. Mismatchen o Dit is eigenlijk het tegenovergestelde van spiegelen. o Hierbij probeer je niet af te stemmen - te matchen - op de ander, maar wil je juist het tegenovergestelde bereiken. Je spiegelt hier dus niet, maar doet juist precies iets anders.
Mismatchen kan een goede manier zijn om aan iemand, die maar door blijft praten, te laten weten dat jij het gesprek wel wilt beëindigen. Spiegelen van mimiek, ademhaling, oogknipperen o Een meester in het luisteren weet dat je ook door spiegelen van de mimiek aan de ander kunt laten merken dat je zijn gevoelsbelevingen kunt volgen. o Fijne afstemming op de ander kun je bereiken door ook het tempo en de diepte van zijn ademhaling te volgen. o Tenslotte kun je het tempo waarmee iemand met zijn ogen knippert volgen om fijne afstemming te bereiken. Het knipperen van iemands ogen volgt zijn denkpatroon. Voor de zekerheid o Let op wat je spiegelt. Bij spiegelen is het belangrijk om in de gaten te houden wat je precies spiegelt. Een negatieve opstelling kun je beter niet spiegelen omdat je deze dan versterkt. Als je gesprekspartner een ongebruikelijke houding aanneemt, bijvoorbeeld het puntje van zijn neus vasthoudt terwijl hij nadenkt, kun je dit vanwege de opvallendheid beter niet spiegelen. o Als je de techniek van het spiegelen nog niet eerder hebt toegepast kun je je er misschien toch wat ongemakkelijk bij voelen en het idee hebben dat je gesprekspartner het zal merken. Om wat meer zekerheid te krijgen en zelf te ervaren dat anderen zich niet bewust zijn van jouw imitaties, is het goed eerst wat oefenen in je familie of vriendenkring. o
•
•
Bronnen • • • • •
Cursus animator IJD Daelmans, R. e.a., SPREEKUUR, WEGWIJZER IN MONDELINGE VAARDIGHEDEN, Deurne, 1997, p16-20; 24-27 Krusshe, Helmut, NEEM HET WOORD, ZELFVERZEKERD SPREKEN IN HET OPENBAAR, Baarn, 1984, p69-83. Van Marwijk, Frank, HANDLEIDING VAN EEN LEVENDIGE PRESENTATIE, 24 augustus 2003. Met handen en voeten uit: KLASSE VOOR LEERKRACHTEN 87 (21/09/1998), p 34-35.