Inspiratie en andere verhalen
Inspiratie * Gesprek in de winter * Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels? * Waarom worden de Christenen vervolgd? *
Jan Bauwens 1
D/2011/Jan Bauwens, uitgever 2
Inspiratie
Vrij naar Ingres: Oedipus en de sfinx
Inspiratie is een schone zaak zolang ze ook bestaat. Eenmaal zij wegblijft immers, wenst men alras dat zij er nooit was want men mist ze precies zoals men ook oude bekenden mist 3
die voortaan wegblijven. Men weet niet waar ze zijn gebleven, zelfs weet men niet of ze nog leven, voor 't zelfde geld zit men te wachten op een held die allang geleden op het slagveld is gesneuveld. Soms bestaan ze nog, de oude vrienden, maar zijn ze immobiel geworden. Komt daarbij dat ze het niet altijd zo breed hebben dat zij zich naar believen met allerlei hulpmiddelen kon den verplaatsen. En met gedachten heeft men dat klaarblijkelijk ook: op de een of andere manier lopen ze mank en blijven ze achter. Andere oude bekenden duiken niet meer op omdat zij zich diegene die op hen aan 't wach ten is, niet meer herinneren. Ze zijn demente rende, in hun hersenen vallen gaten en als men er los doorheen kan kijken uitgerekend op het plaatsje waar jij zit, dan ben je de sigaar: je bestaat niet meer voor hen. Zo ook zijn sommige gedachten misschien wel dement: zij zouden nog wel aan jou den ken als er niet dat gat was in hun hoofd. Jam mer maar helaas is er dat gat precies waar jij zat, en zo denken ze zeker en vast nog wel aan koetjes en aan kalfjes maar van de wei in hun hoofd staat de poort wijd open en zo loopt zij leeg: de runderen zijn op stap. Op dezelfde manier worden de gedachten uit gelaten van wie niet meer bij machte zijn om 4
ze in te tomen: ze dromen zich een terrein dat niet eens bestaat en daar trachten ze wanhopig de werkelijkheid bij te benen terwijl zij niet te spenen zijn van wanen en zich door alle banen in de onmogelijkste bochten wringen om toch nog mee te kunnen zingen met de andere din gen. Als de gedachten niet meer komen, welnu dan blijven ze maar weg; men moet daar niet om malen. Zonder gedachten gaat het ook. Ge dachten zijn toch maar een last. Zoals trou wens ook oude bekenden die op visite komen. Ze drinken om te beginnen je ganse wijnkel der leeg en jij blijft achter met een kater. Je kan hen toch geen water voeren als ze komen om je te helpen dromen over vroeger en soms ook over later? Veel beter is het om hen zelf te gaan opzoeken en in tussentijd gewoon alleen te blijven met wat boeken en wat koeken. En zo is het ook veel beter als de gedachten bij je weg blijven. Gedachten verbruiken im mers teveel vet, en dat is schadelijk in de win ter. En wil je toch eens wat te denken hebben, dan ga je beter zelf maar naar hen toe. Maar het probleem is dan wel vaker dat je niet weet waar ze zich ophouden, de gedachten. In de hersens, zegt men, wonen zij: daar slapen, eten en werken zij altegader. Alleen weet men wel vaker niet waar precies zij dat doen want de hersens, zo zegt men, zijn een labyrint. Zo 5
leeg als de hele zwarte kosmos is, zo vol zijn de hersens van een mens en zelfs die van een mus, zo zegt men, en bijgevolg loopt men daar in verloren, in dat doolhof van den geest. Als men dus zonder gedachten is en men wil ernaar op zoek gaan, dan neemt men beter een gids bij de ingang van het hoofd, teneinde niet verloren te lopen. Onder het schedeldak is het niettemin niet donker: er schijnen zonnen, hel derder dan de zonnen aan het firmament. Het best zingt men het zonnelied terwijl men kui ert langs de zenuwbanen, zo zegt men, en dat is een goede raad voor wie heelhuids terug wil keren van daar binnen. Want soms gebeurt het dat wie zonder ge dachten zijn, in paniek de hersenen in rennen en daar een vreemde plaag opdoen met als voornaamste kenmerk dat zij niet meer ophou den met praten. Men zou denken dat zij ineens een overvloed aan gedachten hebben opge daan, maar dat ware naast de roos gemikt: hun denken schiet immers helemaal niet meer op, de woorden die zich in galop via hun mond een weg naar buiten banen, weten van zichzelf niet langer hoe zij heten, en zo roepen zij al leen hun eigen naam wild in het rond. Als zij hun echo horen, herhalen ze hem dapper. Rap per dan de bliksem volgt op elke naam een sy noniem, hecht zich aan elke zin een bijzin en krijgt elk substantief een bijvoeglijk naam 6
woord cadeau, ook als het daar helemaal geen nood aan heeft - het is immers gratis - en nog een gratis uitleg erbij over etymologische kwesties in de marge en nog heel veel meer. Totdat de elektriciteit uitvalt, zo zegt men, want voor die tijd houdt het gewis niet op. Misschien is 't beter om helemaal zonder in spiratie te zijn. Zoals een grondgebied vol bar sten in de hitte van de zon, een groot tekort aan water, een groeiende woestijn met alleen hier en daar een schorpioen, een cactus en een luchtspiegeling die verdwijnt als men ze na dert. 16 januari 2011
7
Gesprek in de winter
Hij vertelde mij dat het onderscheid tussen wat wij, enerzijds, de werkelijkheid noemen en, anderzijds, de droom, slechts relatief was, en wel in die zin dat de droom helemaal niet onwerkelijk was op zich: hij was dat enkel en alleen vergeleken bij het wakkere leven; de zogenaamde werkelijkheid dan, was in feite ook een droom terwijl hij de status 'echt' pas hebben kon als men hem plaatste naast de droom. - Dat klinkt wel interessant, zo antwoordde ik hem in alle eerlijkheid, en zeker wat u zegt over de werkelijkheid kan ik beamen: die wordt uiteraard tenminste gedeeltelijk be droomd. Heel wat meer moeite had ik echter met zijn stelling dat dromen op hun beurt he 8
lemaal niet onwerkelijk waren, en ik vroeg hem wat er dan aan dromen echt kon zijn, daar zij bij mijn beste weten niet meer dan schimmen waren, zoals gedaanten die zich in de wolken wanen of gedachten die alleen be staan uit toevallig samenklonterende woorden in ogenblikken van verstrooidheid, vermoeid heid of koorts. Door een gelukkig toeval kon ik mijn woor den illustreren, namelijk met een ongetwijfeld kostbaar schilderwerk dat daar prijkte aan de wand. Het was een olieverfschildering op doek, wel figuratief maar alles behalve realis tisch. Het decor was een zeezicht met op de achtergrond een dijk met gevels van hotels en verder ook een strand. Op de voorgrond: een pijprokend kind dat uitstak boven de rand van zijn koets. De koets was duidelijk nageschil derd van een model dat de schilder toevallig bij de hand zou hebben gehad en de pijp moest een anders lege plek vullen tegen de zeelucht. Er kwam rook uit de pijp die zich vermengde met de wolken, ofschoon het mondstuk niet een tuit om aan te trekken was maar wel een fopspeen. Uit het voeteneinde van de koets kwam een opgekrulde, zandgrij ze staart die van de rokende baby een half zee paardje maakte, en bij het uiteinde van die staart zat een gaatje waaruit de schilder nog gauw een rood doorbloed eindje wormvormig aanhangsel liet komen. 9
- Alles aan dit werk, is droom, zo stelde ik: de afgebeelde zaken werden weliswaar uit de werkelijkheid geplukt, maar hun samenstel ling is volkomen irreëel. De schilder heeft zich verlustigd in de vormen en de kleuren, maar de inhoud liet hem duidelijk koud. Wel iswaar zullen sommige toeschouwers naar verborgen betekenissen willen zoeken, maar dat neemt niet weg dat de artiest zich daarom helemaal niet bekommerd heeft: hij schilderde gewoon wat hem goed uitkwam inzake vorm en kleur, een inhoudelijke betekenis was zelfs niet aan de orde. En doen wij dit niet als we dromen? Zaken samenstellen die inhoudelijk niet bij elkander horen, maar die toevallig nog op 't netvlies smeulen of die ergens in het bin nenoor nagonzen? Verhalen brouwen uit ach tergebleven slierten van gedachten, alleen om dat we aan onszelf dit of dat avontuur vertel len willen waar we nood aan hebben op dat ei genste moment? En werd de werkelijkheid hier niet herleid tot louter grondstof voor de droom? Hij had aandachtig zitten luisteren, had zijn blik een tijdlang laten rusten op het doek dat hij goed kende en dat, zoals ik nu kon lezen, van de hand was van Ray Caesar, en toen keek hij door het raam naar buiten in de win tertuin waar alles grijs en stil was, koud achter het dikke glas dat de warmte van de nu luid ronkende kachel binnen hield. 10
- De werkelijkheid wordt opgesmukt met hier en daar een beetje droom, maar de droom, op zijn beurt, bedient zich onverschrokken van de werkelijkheid alsof die niks meer voorstelde dan haar grondstof? Hij liet de zin traag en doordacht weerklinken in de kamer, zijn stem was nog steeds helder en krachtig zoals in de tijd toen hij voor volle collegezalen sprak en zonder twijfel kwam hem nu opnieuw zijn gehoor voor de geest. - Dat is exact wat ik bedoel, sprak hij tenslotte en hij keek mij aan: alleen is die opsmuk es sentiëler dan men wel vermoedt, en precies dat blijkt uit het feit dat, als wij dromen, de zogenaamde werkelijkheid niets meer is dan grondstof. - De opsmuk is belangrijker dan men vaak vermoedt? - Inderdaad, zo bevestigde hij met klem, en dat staat nu ook proefondervindelijk vast. Men weet nu dat het uitdrukken van zijn gevoelens niet op die gevoelens volgt maar er daarente gen aan voorafgaat. De zogenaamde expressie van het zogenaamde innerlijke, is niets anders dan datgene wat het innerlijke ook máákt. Het innerlijke is er gewoon niet zonder de expres sie, en daarom moest men in feite niet zozeer zeggen dat het innerlijke wordt uitgedrukt maar veeleer dat het uiterlijke wordt inge 11
drukt, dat het wordt naar binnen gedrukt. Zo ook geloven de mensen dat zij handelen over eenkomstig hun geweten en dat de wetten uit drukkingen van een innerlijk geweten zijn, terwijl het er in werkelijkheid net andersom aan toe gaat: de wet verinnerlijkt zich tot het geweten, wij maken ons het uiterlijke eigen, sluiten het in ons innerlijke in, we zwelgen het naar binnen of het wordt ons, zoals men 't on eerbiedig uitdrukt, tegen heug en meug door het strot geramd. - De opsmuk, het uiterlijke, de expressie... het lijkt franje maar het is de essentie? zo probeer de ik zijn theorie samen te vatten. - De verwoording is de essentie, zei hij, en men kan ook duidelijk inzien waarom dat zo is: er bestaan immers geen innerlijker zaken meer dan woorden, terwijl taal toch niets an ders is dan uitdrukking, expressie, verwoor ding? Ha, wij die denken, als we de term 'ver woording' tegenkomen, dat het om de ver woording van een of andere essentie gaat! Alsof er onder die woorden nog een diepere werkelijkheid verborgen zat waarvan de klan ken die wij vormen slechts spraken, zoals wij ook spreken kunnen over mensen die immers heel wat meer voorstellen dan wat wij over hen zeggen kunnen. - Maar dat doen ze toch?! zo wierp ik tegen. 12
- Ja, mensen zijn veel meer dan wat er over hen gezegd kan worden, gaf hij toe: maar zijt gij er al bij stilgestaan dat mensen vaak hun leven, dat zoals gij tegenwerpt veel meer is dan wat wij er over zeggen kunnen, helemaal in dienst gaan stellen van wat men daarover allemaal zeggen kon? Leven heel wat mensen niet omwille van de roem en offeren zij aan hun roem niet gans hun leven op? Bedoelde hij nu écht dat iemands leven niets meer om het lijf heeft dan de praatjes die daar over de ronde doen? De roem? De 'rumores' of de geruchten? Het verhaal of de bespreking? Of suggereerde hij misschien net het tegen deel, en opperde hij zijn stelling dan mis schien met milde spot en in de overtuiging dat hij op die wijze de waarheid hieromtrent veel beter tot zijn recht kon laten komen? En is er dan wél een essentie? Hebben wij juist wél een ziel? Is de roem, zoals wij toch wel weten, dan een luchtspiegeling van zeer voorbijgaan de aard, enkel door de dwazen nagestreefd, zoals zij zeggen die in een hiernamaals gelo ven en in meer innerlijke waarden? Is wat hij daar allemaal zo cynisch beweerde dan niet ei gen aan het onwerkelijke, aan het toneel en aan het spel? Ik wilde het hem vragen, maar het was al te laat: zijn gestalte leek op te lossen in het gor dijn toen zich de zon die daarin speelde, plot 13
seling terugtrok. Ik probeerde op te staan uit mijn stoel, het kostte mij elke dag meer moei te en ik vroeg me af hoeveel dagen mij nog restten, nu de artrose, of hoe die kwaal ook heet, zich ook in mijn kleinste bloedvaten had genesteld. Alle franje is in feite de essentie, zo probeerde ik te resumeren, en zo is de droom veel echter dan wij dachten. En anderzijds is ook alles waarvan wij geloofden dat het echt was, slechts grondstof, of was het nu net an dersom? Ik tastte naar papier en pen, vond ze ook, maar waar was nu mijn bril gebleven? Mijn wérkelijke bril, herleid tot grondstof van mijn droom? Of was het andersom? Hoe was het dan ook weer? Ik zag hoe op het vloerkleed aan mijn voeten die twee tegengestelde gedachten zich erg ver wikkelden in een bonte woordenstrijd. En van terzijde leek een derde toe te kijken, en ik moest denken aan het been, aan de spreek woordelijke derde hond die, als puntje bij paaltje komt, met het been gaat lopen. Wel licht, zo drong het traagzaam tot mij door, is de uitdrukking niet de essentie, maar is het te vens ook niet helemaal waar dat er achter de histories nog een beschutte ziel schuilt welke zich onaantastbaar ophoudt in een andere we reld. Waarschijnlijk is er nog een derde moge lijkheid die wij helaas niet kunnen zien. En misschien is deze jammerlijke blindheid wel te wijten aan een tekort in onze dromen, ofwel 14
in de werkelijke hersenen die ze huisvesten, ofwel is er nog een derde mogelijkheid die wij niet kunnen zien. Wie zal het zeggen! 17 januari 2011
15
Zijn wij dan niet de echo onzer verzin sels?
Negen koppen, vrij naar Ingres' De apotheose van Homeros
Kijk, zo sprak hij, en zijn woorden werden wolken in de koude winterlucht: dat is nu de befaamde portretschilder van wie gezegd 16
wordt dat hij de ziel van wie hij afbeeldt in zijn werk verplaatst, en hij wees naar de man achter het smalle hoge raam dat zich als een vage lichtvlek uit de mist verhief die het huis omtoverde tot een onwezenlijk kasteel. Spon taan hielden we halt, als werden onze passen door een vreemde invloedssfeer gestremd zo als wij tot dan toe dachten dat het alleen met melk gebeuren kon als daaraan een zuur werd toegevoegd om er kaas uit te maken. Ja, gewis vreesden wij dat hij ons misschien al aan het schetsen was en dat wij zodoende dreigden op te lossen in die mist nog vooraleer wij de voordeur van zijn huis hadden bereikt. Was zijn naam niet Ingres, of heette hij nog anders? Er is een tijd geweest dat ik deze zaken als on mogelijk bestempelde, zo begon hij uit te leg gen, en dat ik aan toverij moest denken en aan nog dingen die niet kunnen waar zijn, behalve dan in de verhalen van fantasten, maar die tijd is om. Ik weet nu dat het leven uit de sprook jes komt in plaats van andersom, ik heb ge leerd hoe de ziel uit de expressie wordt gebo ren, hoe zij volgt op het verhaal. En zo zou de zogenaamde werkelijkheid er ook niet zijn zonder 't toneel waarvan hij een schaduw is; het 'echte' leven is zowaar een echo van de mythen.
17
Hij sprak een lange tijd en ik begreep hem niet totdat ik deze zaken ook echt ging studeren. Toen ging ik inzien dat het vasthouden aan es senties feitelijk een nog middeleeuwse vorm van denken was. Er is immers geen ziel die in de kern zit en waarmee wij samen zouden val len, terwijl al wat haar omgeeft - het toebeho ren en de vele eigenschappen - slechts franje was en overbodig; het zijn daarentegen al die eigenschappen aan de oppervlakte die de ziel zelf uitmaken van een wezen en niets anders. En ik verstond dit pas compleet toen ik de vol gende ingrijpende ervaring opdeed. Na vele jaren keerde ik op een dag terug naar mijn geboortedorp om daar een plicht te gaan vervullen waarover ik nu niet uitweiden kan. Ik nam de trein en arriveerde nabij de plaats waarvan de naam nog steeds dezelfde was als toentertijd, maar dan alleen de naam. Het ver trouwde kerkje immers was verdwenen - het was vervangen door een betonnen gebouw dat een moskee herbergde - en ook het francisca ner klooster in het centrum bleek gesloopt en in de plaats stond daar een wellicht peperduur maar lelijk bankgebouw. De kasseien van wel eer zaten onder een laag asfalt en de molen berg was blijkbaar uitgezaveld. Toen ik uit keek naar oude bekenden, vond ik hun huizen niet meer terug: flatgebouwen hadden hun plaats ingenomen en die werden door inwijke lingen bewoond die een taal spraken die ik 18
niet thuis kon brengen. Ik vroeg me zelfs een ogenblik af of ik dan niet beland was in een ander dorp met slechts dezelfde naam als mijn geboortedorp, zo vreemd deed mij dit alles aan, en ik begreep toen eens en voorgoed dat de ziel van een dorp niets anders is dan haar bewoners, haar gebouwen, heuvels, heggen, bomen en al die andere attributen die men al tijd voor slechts toebehoorselen had gehou den. De ziel van een ding is niets anders dan het geheel van zijn toebehoorselen: zijn eigen schappen, zijn geschiedenis, de optelsom van alles wat zich daaraan ooit heeft vastgekleefd. Neem al die attributen weg, en niet een of an dere essentie die tot op dat eigenste moment onder al die oppervlakkigheden verborgen zat, schiet over: wat nog rest als alle kenmerken verdwenen zijn, is bitter weinig, om niet te zeggen niets. Het is alvast zeker niet iets dat de zaak in kwestie van andere zaken onder scheiden kon. Als alle dingen van hun eigen schappen werden ontdaan, dan bleven alleen hun namen over, en die waren dan niets an ders dan verschillende namen voor eenzelfde niets. Maar men zal begrijpen dat op die ma nier zelfs de namen van hun ziel worden ont daan, die immers samenvalt met hun beteke nis, en dus met datgene waar zij op slaan.
19
Altijd had ik als vanzelfsprekend aangenomen dat het slechts gold voor dingen, niet voor schepselen of levende wezens, dat hun ziel met al hun attributen samenviel. Een portret, bijvoorbeeld, is wezenlijk niets anders dan een laagje olieverf op lijnwaad, weliswaar gerang schikt in een welbepaald stramien qua vorm en kleur. Verwijder de verf en mét zijn afbeel ding is ook de afgebeelde zelf verdwenen; hij is onherkenbaar of zelfs geheel onzichtbaar geworden. De ziel, de essentie of het wezen is puur begoocheling, en het bewijs daarvan ligt in het simpele feit dat men zowaar het portret van een volstrekt onbestaande man kan schil deren, terwijl toch niemand zich zorgen zal maken over de vraag of de afgebeelde wel echt bestaat of heeft bestaan. De vraag is ook niet relevant want zelfs al zou de afgebeelde niet bestaan en ook nooit hebben bestaan, dan nog kon in een verre toekomst wel eens een man geboren worden die in dit dan vergeeld portret uit een zo ver verleden, zichzelf her kennen zou. Hij zou het ophangen in zijn huis en niemand van zijn gasten zou ooit in twijfel trekken dat dit een afbeelding van hemzelf be trof en dat zij derhalve jonger moest zijn dan de afgebeelde. Hoe heb je het gedaan om dit portret het uitzicht te geven van een driehon derd jaar oude prent? - zo zou men hem alleen herhaaldelijk vragen.
20
Het geldt voor dingen, dat is duidelijk, dat hun ziel niet een of andere essentie is maar samen valt met al hun eigenschappen. Maar zeker gold dat niet voor mensen, zo had je steeds steevast geloofd: mensen hadden een essentie want wij waren door God geschapen. Maar toen brachten historici aan 't licht dat verhalen voorafgaan aan geschiedschrijving, dat er zon der de verzinsels die wij maken ook geen be schrijvingen van zogenaamde feiten mogelijk zijn. Psychologen ontdekten dat de emoties die wij hebben, uitgelokt worden door uitgere kend die gebaren die de emoties in kwestie uitdrukken, in plaats van andersom. En men sen, zo beweren sociologen, danken hun zoge naamd persoonlijke geweten aan de verinner lijking van een algemene wet. Kunstenaars weten dat Vincent Van Gogh met zijn unieke doeken de Provence schiep zoals wij die sindsdien kennen. En ook is het zo dat wij pas een gezicht hebben sinds de dag dat tekenaars portretten gingen maken. Maar als dat alle maal waar is, waarom zouden wij dan nog een ziel hebben? Danken wij onszelf niet louter aan de erkenning door de ander? Een heel bijzondere zaak raak je hier aan, zei hij, en je mag ze niet laten schieten of je bent ze ook kwijt, want zo gaat het met dingen die zo subtiel zijn dat je ze in een oogwenk van verstrooidheid kunt verliezen, en wel voor goed, terwijl je ze maar één keer in je leven 21
tegenkomt. Wat zeg ik? Eén keer in je hele le ven? Eens in de zoveel duizend levens, mis schien slechts één keer per honderd miljard le vens komt er een gedachte, schuwer dan een duif, zo dicht bij je zitten pikken dat je ze ook pakken kan! Ik keek hem aan en hij herhaalde nu mijn laat ste zin: wij danken het bestaan van onszelf aan de erkenning daarvan door de ander. En dat geldt dan ook voor elk levend wezen, zo ging hij door: een levend wezen kan daar trou wens niet aan uit, want als het weigert om het bestaan van een ander wezen te erkennen, dan riskeert het door dat wezen met haar en huid te worden verslonden! Ja, zo lachte hij nu: wij danken ons bestaan aan elkander, maar denk dus niet dat wij aldus elkaar begunstigen en dat we voor elkander 't leven scheppen, wel nee, het is net andersom: ons eigen voortbe staan hangt van de erkenning van het bestaan der anderen af! Levende wezens, schepselen en dus ook mensen zijn niet zo alleredelst als zij ogen of als zij afgeschilderd worden in die dikke Bijbelboeken. Het is met andere woor den zeker niet omdat wij elkaars scheppers zouden zijn dat wij hier lopen - zeer integen deel: het is omdat wij elkander naar het leven staan, dat we bestaan. Ja, zo geniaal heeft blijkbaar iemand van het kwaad een goed ge maakt, en wel van 't allergrootste kwaad - de 22
onverschrokken moord - het allergrootste goed - het welbewuste leven. Ik wil alleen maar zeggen, ging hij door, dat er wezens bestaan die de ziel van andere we zens zo goed kennen, dat zij in staat zijn om hen volmaakter te herscheppen dan op de ma nier waarop zij op zichzelf bestaan. En kan het dan nog iemand tot verwondering strekken dat, als de herschapenen zichzelf zo ergens af gebeeld zien staan, dat ze dan op die afbeel ding van zichzelf toesnellen en uitroepen: maar kijk dat nu toch eens aan! Dat is verdui veld niemand minder dan ikzelf ten voeten uit! En hoe gelijk ik op mezelf! Mijn god! Be ter gelijk ik hier op mezelf dan ooit voordien! Het portret dat tot op heden van me aan de wereld werd getoond, is vergeleken bij dit beeld een zo gemene leugen! Maar kijk dat toch eens aan! Wat een geluk! Wat een werke lijk onverhoopt geluk dat eindelijk eens ie mand daarin is geslaagd om mij ook af te beelden zoals ik werkelijk ben! Weg met dat oude waanbeeld! Weg ermee, zeg ik! En leve het nieuwe portret! Ja, dat ben ik, zie, die man daar op dat doek en niemand anders! Toen hij een beetje tot bedaren was gekomen, kuchte ik eerst eens want hij zat met de blik op oneindig in extase en ik wilde hem niet wekken uit zijn misschien wel superschone droom. Ik voel me zoals iemand over wie men 23
altijd kwaad sprak, zo ging hij plots verder vooraleer ik ook maar de kans gekregen had om iets te zeggen - iemand die nu ineens door de koning zelf wordt opgehemeld en die luid applaus ontvangt van alle mensen. Dan zeg je toch: dat is de waarheid, inderdaad! Ik ben een held en eindelijk wordt dat nu eens van op de kansel uitgeroepen! Ik voel me, ging hij door, en nu zelfs nog een toontje hoger - ik voel me zoals iemand van wie 't portret geschilderd wordt door eens een échte kunstenaar! Iemand die schilderen kan en die mij heeft weten vast te leggen in zijn volle glorie! Ja, dat is mijn blik, kijk naar die blik, kijk naar de schittering in die blik! Ja, dat ben ik! En wég nu met dat oude portret daar aan de muur, die vervloekte schets daar van die klungelaar die op de koop toe geld vroeg voor zijn prutsen! Als een ha zewind wég met die prullen en gauw die ware afbeelding hier van mezelf daar aan de muur, zodat ook allen ten langen leste kunnen zien wie ik echt ben, uiteindelijk! Zullen we dan aanbellen? vroeg ik hem. Hij werd zich kennelijk pas nu opnieuw bewust van de omgeving. Wij stonden in de voortuin in de melkachtige mist en hoewel er nog geen sneeuw lag, waren onze zolen als aan de grond gevroren ofwel, zoals gezegd, gestremd zoals wij tot dan toe geloofden dat alleen melk kon stremmen als men daaraan een zuur toe voegde om ze in een kaasklomp te verande 24
ren. Wij stremden, gans ons wezen stremde in de mist als werd onze figuur tot kaas daar in de voortuin die in feite het decor was van zijn fijn penseel. Want zonder het te weten, ston den wij mét de mist in die voortuin nu al op het doek dat rustte daar achter het smalle hoge raam waar hij als verwoed penseelde aan zijn nieuwste doek, en wij voelden hoe de olie om onze lijven plakte en al opdroogde, ons fixeer de, hardde met de hars die ze bevatte, en hoe ze van ons engerlingen maakte, of stijve rup sen die moeten verpoppen, omzettingen van vlees in verf, van bloed in terpentijn, van pus en andere lichaamsvochten in lijnzaadolie en in balsems allerhande. En zo werden wij ten slotte stijf door dit proces dat ook de farao's in hun bewegingen verstilde, zo droogden wij op en uit en gaven wij geen kik meer dan die al lerlaatste kik, die zeggen wilde: kijk, hoe wonder toch is het bestaan; wij denken dat wij leven uit onszelf maar voor we 't weten dat we slechts ijdele afbeeldingen zijn, is het met ons gedaan. 21 januari 2011
25
Waarom worden de Christenen ver volgd?
Vrij naar De Morgan, De aanbidding van de Mammon
"Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij 26
zal juist toegewijd zijn aan de ene en de ande re verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon" - aldus Matteüs 6:24. Ziedaar reeds een Evangelische uitspraak die geen twijfel over laat inzake het haaks op elkaar staan van, enerzijds, de wereldse of de duivel se en, anderzijds, de goddelijke machten. Men hoeft niet om vijanden gevraagd te hebben: het bestaan blijkt van die aard dat wie vrien den heeft, ook vijanden zal hebben, en houdt dat niet in dat de strijd inherent is aan het le ven? Alleen gaat het hier om een strijd die sterk verschillend is van de struggle for life, de na tuurlijke strijd om het bestaan, die ook de die ren kennen. In het dierenrijk immers heerst het recht van de sterkste, en de strijd die daar gevoerd wordt, is onmenselijker nog dan die waarin men oog om oog en tand om tand vecht: de grotere dieren verorberen de kleinere zonder meer, en zij doen dat niet uit wraak, zij stellen zich daarbij geen vragen, zij doen het onnadenkend en gewoon omdat ze het ook kúnnen. De strijd die christenen voeren, is nu precies het gevecht tegen die natuurlijke strijd zelf; het is een zich afzetten tegen het recht van de sterkste, dat een zuiver egoïsme is, en een aanprijzen van het gelijkheidsbeginsel in het principe van de naastenliefde. In het chris tendom stelt het 'ik' zich krachtens de liefde ten dienste van de ander en dit geheel in con 27
trast met de natuurlijke of dan toch dierlijke neiging om de ander uit te buiten of te doden, en hem dan al dan niet op te vreten. In tijden dat de wereld in de ban raakt van macht en rijkdom, welvaart en ook eigen waan, welke niet verwonderlijk gepaard gaan met goddeloosheid en ook met vijandigheid tussen de mensen onderling - in zo'n tijden krijgt het christendom het altijd zwaar te ver duren, precies omdat de christelijke principes deze van de mammon in de weg staan. Dat de aanbidding van een maximale welvaart met het christendom volstrekt onverenigbaar is en dat men derhalve dat liedje van het zogenaam de 'goede leven' mag vergeten als men Chris tus wenst te volgen, mag genoegzaam blijken uit het strijdig zijn van alle consequenties van, enerzijds, het machtsstreven en, anderzijds, een christelijk geïnspireerd bestaan. Zo bijvoorbeeld kon Adolf Hitler de egoïsti sche massa naar zijn hand zetten wanneer hij propageerde dat in een christelijke maatschap pij de beste krachten sneuvelen aan het front om het leven der onnuttige thuisblijvers te redden. De welvaartslogica van de tiran offert namelijk personen op aan de 'gezondheid' van een anonieme staat en voor hem zijn bijvoor beeld zieken en ouderlingen niets minder dan staatsvijanden of rotte appels in de mand, ge zwellen welke nu eenmaal weggesneden moe 28
ten worden als men de staat gezonder maken wil. In diezelfde logica bestaan er zaken zoals 'overbevolking' en kunnen mensen overtollig zijn of ongewenst door de staat aan wiens 'wil' men zich moet onderwerpen. Abortus voor de overtolligen of de onnuttigen en ook euthana sie voor wie geen winst meer zullen opleve ren, spreken dan vanzelf. Mensen met onge wenst genetisch materiaal dienen zich on vruchtbaar te laten maken en wanbegrippen zoals 'levenskwaliteit' veroveren de markt: mensen gaan dan eisen stellen aan het leven, en voldoet het leven niet aan de gestelde wen sen, dan wordt het genadeloos afgebroken als of het leven een middel in de handen van de levende was! Dat de eindwaarde van een wel vaartsmaatschappij een volstrekte idiotie is, blijkt geen mens te storen. En het ultieme doel van een welvaartsstaat is ook echt een absurditeit: welvaart immers wordt bereikt door concurrentie en de win naars van dit economisch spel manifesteren zich niet anders dan door een exuberant ver teer. Bezit zonder het verteer daarvan zou dat bezit immers banaliseren, en daarom ook ma nifesteert rijkdom zich noodzakelijk door groot verteer. Op die wijze is het einddoel van de welvaartsstaat noodzakelijk de maximale verspilling. Rijkdom leidt dan recht naar spil zucht en vervuiling - de voorboden van de dood. 29
Dat ons leven allerminst een middel is in onze handen, leert ons alleen het christendom: het leven is namelijk een geschenk, het komt uit de handen van een ander en wij participeren eraan zoals wij ook deelnemen aan een feest of aan een concert. Mensen zijn niet in staat om hun eigen leven te begrijpen, laat staan om het te maken, en derhalve bevinden wij ons binnen het leven in een gebied dat niet het onze is, dat wij niet kennen kunnen en dat we slechts binnen de voorgeschreven banen moe ten houden, precies zoals een chauffeur een wagen veilig door 't verkeer kan loodsen zon der dat hij kennis van motoren heeft. Het is immers niet omdat wij in staat zijn om het le ven te vernietigen, dat wij er ook macht zou den over hebben: die hebben we niet omdat we geen leven kunnen scheppen. De bescherming van de zwaksten is in de ogen van een potentaat die streeft naar rijk dom en naar welvaart, een belemmering pre cies omdat althans op materieel gebied de zwaksten ons de meeste zorgen baren. Maar andere werelden dan de materiële zien de machtswellustelingen niet, daar zij ook niet beseffen willen dat stoffelijke rijkdom niet het hoogste is, dat aan elk aards leven vroeg of laat een eind komt en dat bijgevolg de groot ste wereldlijke macht gedoemd is om ooit op te houden zodat het dan zal zijn alsof hij nooit bestaan had. Zij die blind zijn voor die waar 30
den die veel verder reiken dan bijvoorbeeld de betaalmiddelen waarmee men rechten af dwingt zolang die in een staat door mogelijk geweld worden gedekt, die kennen ook geen andere machten dan het ordinair geweld dat wel vernietigen maar nimmer scheppen kan. Zij die slechts het materiële willen kennen, loochenen het ware, het goede en het schone dat zelfs de dieren en de planten, ja de stenen vieren in het licht van onze zon. Niemand kan twee heren dienen - niet God én de mammon - en dat die heren elkaars vijan den zijn, maakt ook dat zij elkaar belagen. Een wereldlijk bestaan dat streeft naar macht en rijkdom, staat het zielenleven in de weg en het geluk dat alleen mensen kunnen kennen als zij ook bereid zijn om het beste van zich zelf te geven. En het christendom dwarsboomt uiteraard die levenswijze die slechts leidt naar meer verspilling en vervuiling, ondergang en dood. Ja, het leven en de dood moeten elkan der vrezen, en zo ook worden de christenen vervolgd door smulpapen en machtswelluste lingen, terwijl die laatsten door de christenen dreigen te worden bekeerd. 7 januari 2011
31
32