Informatie voor leerkrachten in het (speciaal) basisonderwijs over motorisch onhandige kinderen.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................... 2 Inleiding ...................................................................................................................... 3 Benamingen voor motorisch onhandige kinderen....................................................... 4 Inleiding: .................................................................................................................. 4 Verschillende benamingen ...................................................................................... 4 DCD, Developmental Coördination Disorder .............................................................. 6 Inleiding: .................................................................................................................. 6 Hoe vaak komt DCD voor? ...................................................................................... 6 Andere problemen ................................................................................................... 6 Gevolgen op langere termijn.................................................................................... 7 Tips voor de omgang met kinderen met DCD.......................................................... 7 Sensorische integratiestoornis.................................................................................. 11 Inleiding ................................................................................................................. 11 Wat is een sensorische integratiestoornis ............................................................. 11 Kenmerken van kinderen met een sensorische integratiestoornis......................... 12 Tips voor de omgang met kinderen met een sensorische integratie stoornis........ 13 Deskundige hulp bij sensorische integratiestoornis ............................................... 14 Dyspraxie.................................................................................................................. 16 Inleiding ................................................................................................................. 16 Wat is dyspraxie .................................................................................................... 16 Kenmerken van dyspraxie ..................................................................................... 16 Tips voor de omgang met kinderen met dyspraxie ................................................ 17 Deskundige hulp bij dyspraxie ............................................................................... 18 Hulpmiddelen voor motorisch onhandige kinderen................................................... 19 Schrijfmateriaal...................................................................................................... 21 Verantwoording woordenlijst..................................................................................... 22 Meer informatie......................................................................................................... 23
2
Inleiding Soepel bewegen, praten, uit je woorden komen, jezelf aan- en uitkleden, tandenpoetsen, billen afvegen, met mes en vork eten, veters strikken, een bal gooien en vangen, met een pen schrijven etc. etc. Het lijkt allemaal zo gewoon dat kinderen deze vaardigheden leren. Voor sommige kinderen is dat echter niet zo gewoon. Dat kunnen kinderen zijn met DCD. DCD is de medische term voor motorisch onhandige kinderen. DCD staat voor Developmental Coördination Disorder, in het Nederlands vertaald als stoornis in de ontwikkeling van de coördinatie van bewegingen. De term DCD wordt gebruikt voor kinderen met een normale intelligentie die opvallen door een onhandige motoriek die het kind hindert in het dagelijks functioneren. Bij motorisch onhandige kinderen wordt de onhandige motoriek niet veroorzaakt door een neurologische ziekte of ernstige hersenbeschadiging. Bij DCD kunnen allerlei problemen voorkomen, deze treden vaak in combinatie op. DCD lijkt voor te komen bij 5 tot 10 % van de schoolgaande kinderen. DCD is een term die niet precies de problemen van het kind aangeeft. Het zegt meer dat er iets aan de hand is dan wat er aan de hand is. Sensorische integratie stoornis en dyspraxie zijn benamingen die worden gebruikt voor motorisch onhandige kinderen. Deze termen geven echter wel iets meer aan wat het probleem van het kind is. Dit boekje is bedoeld voor leerkrachten die te maken hebben/krijgen met motorisch onhandige kinderen. In dit boekje wordt geprobeerd duidelijkheid te gegeven over de verschillende benamingen voor kinderen met motorische problemen. Er wordt uitleg gegeven over de problematiek van motorisch onhandige kinderen en er worden praktische adviezen gegeven over de omgang met deze kinderen voor in de klas . Dit informatieboekje is samengesteld door studenten van de Hogeschool van Amsterdam, Josien Ittmann en Nienke Hoogervorst. Met dank aan René van Oosten (Begeleider beroepsopdracht fysiotherapie, Hogeschool van Amsterdam), Ines Dragt en Marloes van Gils (Fysiotherapeuten van het Zaans Medisch Centrum in Zaandam)
3
Benamingen voor motorisch onhandige kinderen Inleiding: Onhandigheid is al meer dan veertig jaar een onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Het is een moeilijk onderwerp want “wat is normaal”? In Nederland (maar ook in de rest van de wereld) worden veel verschillende benamingen gebruikt voor motorisch onhandige kinderen. De verschillende benamingen die gebruikt worden voor motorisch onhandige kinderen kunnen dezelfde kenmerken geven, dit levert veel verwarring en onduidelijkheid op. In de literatuur is er ook geen eenduidigheid over de verschillende terminologie waardoor het als ouder/leerkracht van een motorisch onhandig kind moeilijk wordt om de verschillende benamingen te onderscheiden. Om meer duidelijkheid te krijgen over de verschillende benamingen van motorisch onhandige kinderen wordt er in dit hoofdstuk aandacht aan besteed. Verschillende benamingen De manier waarop een leerkracht het beste met een motorisch onhandig kind om kan gaan vertoont op veel punten overeenkomsten, maar er zijn ook duidelijke verschillen. Deze kinderen hebben immers allemaal hetzelfde probleem, namelijk het motorisch onhandig zijn. Toch worden er verschillende benamingen gebruikt voor motorisch onhandige kinderen. Om hierover een duidelijk beeld te krijgen zal er in dit gedeelte een korte uitleg gegeven worden over de verschillende benamingen van motorisch onhandige kinderen. Doordat er in de literatuur nog steeds geen eenduidigheid over is kan het zo zijn dat er in andere bronnen andere benamingen worden gebruikt voor hetzelfde probleem. DCD is sinds 1994 de internationaal gebruikte term voor kinderen met een normale intelligentie die opvallen door een onhandige motoriek die niet wordt veroorzaakt door een neurologische ziekte of ernstige hersenbeschadiging, maar die kinderen wel hindert in hun dagelijks functioneren. DCD staat voor developmental coördination disorder. Voor 1994, en nu ook nog, waren deze kinderen bekend onder een flink aantal andere namen. DCD geeft niet de oorzaak van probleem van het kind aan. Deze term zegt dat er iets met het kind aan de hand is maar niet wat er precies aan de hand is. DCD omvat eigenlijke alle termen die gebruikt werden voor motorisch onhandige kinderen voor 1994 en geeft geen onderscheid meer aan. In de literatuur en in de praktijk blijkt wel dat de ‘oude’ termen nog steeds gehanteerd worden, hierdoor kan er veel onduidelijkheid ontstaan mede doordat de termen ook regelmatig door elkaar gebruikt worden. DCD omvat de volgende termen: SI, sensorische integratiestoornis een stoornis in het vermogen om informatie uit de wereld om ons heen en vanuit ons eigen lichaam via de sensoren (zintuigen) op te nemen, te selecteren en te integreren. (zie voor meer informatie het hoofdstuk sensorische integratiestoornis) Dyspraxie een voornamelijk door neurologen gebruikte term voor kinderen met lichte motorische problemen ten gevolge van een onvoldoende automatisering van de planning, coördinatie en controle van handelingen (zie voor meer informatie het hoofdstuk dyspraxie) DAMP, Dysfunction of Attention and Motor Perception kinderen met de combinatie van aandachtsproblemen met motorische dysfunctie. 4
MND, Minor Neurological Dysfunction kinderen met lichte neurologische dysfunctie MBD, minimal brain dysfuncion/minimal brain damage term die in het verleden gebruikt werd voor dyspraxie
In dit informatieboekje zal een duidelijke omschrijving gegeven worden van een aantal van de termen, DCD, sensorische integratiestoornis en dyspraxie. Deze laatste twee zijn veel voorkomende termen die momenteel nog gehanteerd worden voor motorisch onhandige kinderen en worden ondanks het feit dat ze onder DCD vallen apart besproken.
5
DCD, Developmental Coördination Disorder Inleiding: Vroeger hadden we ook al te maken met DCD alleen werd er toen een andere naam aan gegeven en was er nog te weinig over bekend. Nu weten we veel meer en er worden nog steeds veel onderzoeken naar deze stoornis gedaan. Onderzoek laat wel zien dat we jaarlijks te maken hebben met een toename van kinderen met een motorische tekortkoming. De toename wordt vooral veroorzaakt doordat de maatschappij steeds hogere eisen aan kinderen stelt. Kinderen bij wie het zenuwstelsel niet optimaal functioneert zullen daardoor sneller dan vroeger het geval was functioneel tekort schieten. Hoe vaak komt DCD voor? De mate waarin DCD voorkomt ligt ongeveer tussen de 5 en 10% tot 15% van alle kinderen. Daarnaast komt DCD bij jongens drie tot zeven keer vaker voor dan bij meisjes. Andere problemen Uit verschillende studies is gebleken dat kinderen met DCD vaak heel uiteenlopende motorische problemen hebben. Een kind kan fijn motorische problemen hebben zoals met het schrijven en fijne knutselactiviteiten. Maar het kind kan problemen hebben met de grove motoriek zoals het vangen en gooien van een bal. De balans van het kind kan ook gestoord zijn, zoals hinkelen, op één been staan en voetje voor voetje over een lijn lopen. Daar komt bij dat deze kinderen vaak heel bewegelijk zijn en constant zich bewust willen/moeten zijn van hun eigen lichaam. Deze problemen kunnen met elkaar samen gaan maar er kunnen ook slechts één of twee verstoorde componenten zijn. Een kind kan naast DCD ook verschijnselen van Attention Deficit Hyperactive disorder (ADHD)1 of Pervasive Developmental Disorder- Not Otherwise Specified (PDDNOS)2 vertonen. Kinderen met DCD vertonen vaker dan andere kinderen zonder DCD, specifieke leerproblemen zoals dyslexie3 en dyscalculie4. Een bijkomend probleem wordt ook wel Nevenproblematiek5 genoemd. Of een kind met DCD leer of gedragsproblemen ontwikkelt is niet alleen afhankelijk van de aan en toevoer van signalen in het zenuwstelsel van het kind, maar ook van geslacht, leeftijd en omgevingsfactoren. Jongens hebben bijvoorbeeld meer kans op nevenproblematiek5 dan meisjes. Bovendien neemt het risico van leer- en gedragsstoornissen toe bij aanwezigheid van financiële of emotionele problemen in een gezin. Kinderen met DCD kunnen gedragproblemen vertonen als gevolg van bijvoorbeeld duidelijk psychiatrische problemen zoals ADHD1 of PDD-NOS2, maar dit kan ook komen door secundaire gedragsproblemen zoals faalangst of een negatief zelfbeeld. 6
Gevolgen op langere termijn Op het moment wordt er nog heel veel onderzoek gedaan naar motorisch onhandige kinderen. Over het verloop van de aandoening zijn nog geen concrete onderzoeken gepubliceerd. Er is gebleken dat een deel van deze kinderen motorische problemen blijft ondervinden tot in de pubertijd. Onderzoek laat zien dat kinderen met DCD tussen de vijftien en zeventien niet alleen motorische problemen hebben maar ook cognitieve en sociaal-emotionele problemen hebben. Op cognitief gebied blijkt dit uit het feit dat kinderen met DCD in de pubertijd een lager IQ hebben dan hun leeftijdsgenoten, en vaker in het speciaal onderwijs terecht komen. De problemen op sociaal-emotioneel gebied zie je vaak terug in het zelfbeeld van de kinderen. Zij vinden zichzelf minder competent op het fysieke en/of het cognitieve vlak. Adolescenten met DCD vertonen relatief minder sociaal gedrag dan hun leeftijdsgenoten, zij hebben vaak minder vrienden, kunnen in een isolement raken en hebben vaak een niet motiverende of actieve houding. De kinderen die naast DCD nog bijvoorbeeld ADHD en/of een andere nevenproblematiek5 hebben, hebben weinig kans over hun problematiek met DCD heen groeien. Tips voor de omgang met kinderen met DCD Geen enkel kind met DCD is hetzelfde, hierdoor is ook de manier van omgang met ieder kind verschillend. Toch is de manier waarop men in het onderwijs met een kind met DCD omgaat heel belangrijk. Structuur en regelmaat is voor ieder kind belangrijk maar voor kinderen met DCD willen wij dit nogmaals benadrukken. Een goede structuur is belangrijk omdat dit hen houvast geeft. Hierdoor heeft het kind meer kans op succeservaringen en meer plezier in datgene waar hij/zij mee bezig is. Communicatie en gedrag DCD kinderen kunnen zich moeilijk concentreren en zijn snel afgeleid. Zorg zoveel mogelijk voor (oog)contact voordat je iets zegt of vraagt van het kind. Kinderen zijn vaak onzeker in het handelen en vaak ook bang om fouten te maken. Maak zoveel mogelijk duidelijk dat hij/zij er niets aan kan doen als bijvoorbeeld het plakken en knippen niet goed gaat. Maak duidelijk dat sommige activiteiten moeilijk zijn maar dat het door veel te oefenen, na een tijdje makkelijker en sneller zal gaan. ‘Van proberen kun je leren.’ DCD kinderen hebben behoefte aan regelmaat. Stel dan ook grenzen en zorg hierdoor voor openheid en duidelijkheid. Ja = ja en Nee = nee Ondanks dat het moeilijk is met een klas vol kinderen, heeft een DCD kind het nodig om zich te kunnen ontladen en uit te leven. Geef hem/haar de gelegenheid hiervoor. Bijvoorbeeld buiten de klas. Wanneer een kind
7
druk/onrustig wordt en hierdoor de klas afleid, is dit een goede mogelijkheid. Geef bijvoorbeeld opdrachtjes waarbij het kind even iets anders kan doen. Het stellen van vragen over de opdracht helpt motorisch te leren ('sharing knowledge'): Wat gaat er nu precies mis en wat kunnen we doen om het te voorkomen? Steun motivatie en waardering Probeer het vertrouwen te winnen van het kind. Ze zijn vaak erg onzeker en moeten weten waar ze terecht kunnen als ze het even niet meer zien zitten. Laat zien dat je het begrijpt dat het geen onwil is maar onmacht. Als de tekenopdracht bijvoorbeeld niet wil lukken, help het kind dan zijn grenzen te accepteren en ga samen op zoek naar een opdracht die wél lukt. Vergemakkelijk bijvoorbeeld de opdracht en benut de kwaliteiten die het kind wel heeft. Laat het kind zoveel mogelijk succeservaringen opdoen. Het gevoel van kunnen bevordert de motivatie en voorkomt faalangst en frustratie. Benoem de kwaliteiten en beloon met complimenten of bijvoorbeeld een stickerboek. Stel een maximum aantal te behalen stickers in een week vast en werk naar dit maximum toe. Bedenk met het kind oplossingen, dit is uitdagender dan een gegeven oplossing uitvoeren. Vraag het kind hoe hij/zij het zou willen doen, je bedenkt het dan samen, waarbij het aandeel van het kind het grootst is. Als iets lukt leg de oorzaak van de goede prestatie dan bij het kind, dit geeft hem/haar een positief gevoel. Bijv. “dat knippen ging goed zeg; je steunde goed met je arm op tafel!” Houding en positie Kinderen met DCD hebben moeite met het aannemen en handhaven van een goede uitgangshouding. Hierdoor kunnen ze gaan wiebelen op hun stoel of zakken onderuit. Dit heeft grote invloed op de uitvoering van activiteiten op school. Een kind kan beter steun nemen wanner hij/zij goed zit. Hierdoor heeft het kind meer controle op het sturen van zijn/haar bewegingen. Vaak is een plaats in de klas zoveel mogelijk vooraan en recht voor het bord de beste uitgangspositie. Hierdoor wordt het kind minder afgeleid en ziet het beter wat er op het bord staat. Ook kan de leerkracht het kind hierdoor beter in de gaten houden. Ga zoveel mogelijk na of het kind bij elke activiteit een goede (zit)houding heeft. Hoe beter de houding, hoe beter het resultaat van de handeling. Probeer voor goed passend meubilair te zorgen zodat er een goede zithouding kan worden aangenomen (zie hoofdstuk hulpmiddelen) Een goede zithouding ziet er als volgt uit: Goed met billen achter in de stoel Heupen, knieën en voeten in 90 graden Voeten plat op de grond Tafelhoogte: De ellebogen in 90 graden gebogen houden, de tafel 5 cm. hoger afstellen of een tafel zoeken die zoveel mogelijk bij deze hoogte in de buurt komt. Ondersteuning van de rug; dus goed achterin gaan zitten Met de buik aangesloten tegen de tafel
8
Maak eventueel gebruik van een antislip mat op de zitting indien een kind onderuit zakt (zie hoofdstuk hulpmiddelen) Wanneer beide onderarmen op tafel steunen blijft er vaak minder ruimte over voor boek en schrift. Gebruik dan voor het boek een boekenstandaard. Wanneer een kind met DCD op de grond zit, laat hem/haar dan in kleermakerszit zitten of laat hem/haar steun nemen tegen de muur. Zo zit het kind stabieler en zal de anderen kinderen minder snel afgeleid door onrustig verschillende posities aan te nemen. Bewegen Gesteund bewegen gaat beter dan vrij bewegen. Het gebruik van meerdere vaste punten, waarbij het kind met de armen kan steunen en kan schuiven over de onderlaag (in plaats van een vrije beweging waarbij de arm wordt opgetild), geeft een betere controle en sturing van de beweging. - Zoals goed leunen op de tafel of leuning van de stoel. Op het bord tekenen/schrijven zal moeilijker gaan dan wanneer de armen steun vinden op een tafel. Het sturen van een beweging verloopt vaak beter met een relatief zwaar voorwerp dan met relatief licht voorwerp. Een zwaarder voorwerp vergt een grotere krachtsinspanning om het voorwerp in beweging te brengen en met meer inzet van kracht is de beweging beter te doseren. Snel bewegen gaat beter dan langzaam bewegen. - Zoals spelen met grote blokken in plaats van het bouwen met lego. Bij problemen met het doseren van kracht of bij onvoldoende vaardigheid in het doseren van de kracht, gaat snel bewegen zonder duidelijk eindpunt makkelijker dan langzaam, nauwkeurig bewegen. Dit is een manier die DCD kinderen vaak kiezen. Een sneller bewegingstempo als strategie is alleen bruikbaar bij specifieke taken. - Zoals op het schoolbord tekenen van lijnen in plaats van nauwkeurig figuren tekenen Bij het trekken van een rechte lijn op papier waarbij de lengte van de lijn niet vooraf vaststaat, is het slim om een hoog bewegingstempo te houden. Het als het ware laten 'wegschieten' van de beweging. Maar dit kan niet als er nauwkeurig gewerkt moet worden, want dan moet er tijdig en nauwkeurig geremd worden, om niet uit te schieten. Afhankelijk van de taak is een hoger bewegingstempo wel/niet zinvol. Bij nauwkeurig bewegen is het beter andere strategieën te gebruiken, zoals gesteund bewegen, met meer weerstand bewegen, het voorwerp verzwaren. Kleine bewegingen gaan soms makkelijker dan grote bewegingen. Bij kleine bewegingen kun je automatisch meer steun op een onderlaag toepassen, dan bij grote bewegingen (daar moet de arm vaak bij opgetild worden). Netjes en gericht op een schoolbord schrijven (vanuit de 'schouder') is dus moeilijk. - Vaak wordt er met kinderen met een ontwikkelingsachterstand met betrekking tot schrijven in een schrift, eerst groot geoefend om vervolgens naar klein toe te gaan.
9
Lichamelijke opvoeding Stel je voor dat je een gymzaal binnen komt en iedereen rent door elkaar. Een kind met DCD kan dan het overzicht kwijt raken en weet niet meer wat er van hem verwacht wordt. Ook zijn ze vaak langzamer dan hun klasgenootjes en kunnen ze moeite hebben met het uitvoeren van de oefeningen. Hierdoor is voor veel kinderen met DCD de gymles iets waar ze tegenop kunnen zien. Van fouten kun je leren, en fouten maken mag. Maar het is niet de bedoeling het kind (onnodig) fouten te laten maken met de verwachting dat ze leren van hun fouten. Het is beter kinderen te stimuleren door hen succes ervaringen te laten opdoen. Het is de kunst samen te bedenken hoe fouten voorkomen kunnen worden door samen naar oplossingen te zoeken. Bekijk of het mogelijke is om tijdens de gymles gebruik te maken van niet glijdende matten of herkenningspunten, dit om aan te geven waar het kind moet staan zodat hij/zij weet wat de bedoeling is (regelmaat en structuur) Verdeel de gymles zoveel mogelijk in kleine onderdelen, bijv. in circuitvorm, zodat de moeilijkheidsgraad gevarieerd kan worden en de andere kinderen op hun eigen niveau kunnen gymmen. Bij sport en spel is het goed een DCD kind in een wat sterke groep in te delen. Dit bevordert het zelfvertrouwen door de eer van een overwinning. Geef zoveel mogelijk positieve, opbouwende feedback.
10
Sensorische integratiestoornis Inleiding Sensorische integratie stoornis is een stoornis die onder de term DCD valt. In tegenstelling tot DCD geeft de term sensorische integratiestoornis enigszins het probleem van het kind aan, namelijk een probleem in de sensorische integratie. In dit hoofdstuk zal uitgelegd worden wat sensorische integratie precies is en wat de problemen zijn die bij een sensorische integratie stoornis kunnen voorkomen. Ook zal er besproken worden hoe je als leerkracht het beste met deze problemen om kan gaan. Wat is een sensorische integratiestoornis De informatie van de zintuigen wordt ook wel sensorische informatie genoemd. Hieronder vallen het zien, horen, ruiken, proeven, het evenwichtsgevoel (Vestibulair), het spier/gewrichtsgevoel (proprioceptief) en het tastgevoel (tactiel). Deze informatie wordt verwerkt in het zenuwstelsel en dit wordt sensorische integratie genoemd. Door sensorische integratie leert een kind om sensorische informatie vanuit de omgeving en vanuit het lichaam op te nemen, te selecteren en om er op de juiste manier op te reageren. Bijvoorbeeld, je gaat naar de w.c. omdat je voelt dat je een volle blaas hebt. Hieronder staan een aantal voorbeelden vermeld waarin staat beschreven hoe de sensorische informatie en integratie van belang is in het dagelijkse leven. Om goed bij de les te kunnen blijven moet een kind zich goed kunnen concentreren. Hiervoor is het noodzakelijk dat de hersenen als het ware een soort filtersysteem opbouwen, dat het teveel aan storende informatie van buitenaf, zoals geluid en beweging etc. weg filtert. Bij een sensorische integratie stoornis kan dit systeem verstoord zijn waardoor deze kinderen zich maar kort kunnen concentreren. Het kunnen zien van verschillen in letters en deze in het geheugen opslaan, het horen van verschillende klanken en deze in het geheugen opslaan zijn voorwaarden die nodig zijn om te leren lezen. Een goede sensorische integratie op het gebied van zien en horen zijn nodig voor een goed leerproces. Een slechte ruimtelijke oriëntatie zal zich uiten in problemen met begrippen als voor en achter, onder en boven, links en rechts, groot en klein. Het zal duidelijk zijn dat een goede ruimtelijke oriëntatie o.a. van belang is bij het op regel lezen en het rekenen. Om te kunnen schrijven moet je onder andere een goede besturing van de arm en de hand bezitten om de beweging te maken. Hiervoor is een goede grove en fijne motoriek van belang. Verder moet de tast goed ontwikkeld zijn anders voel je niet goed hoeveel druk je moet geven om je pen vast te houden. Dit kan leiden tot krampachtig schrijven.
11
Om te kunnen rekenen moet je kunnen organiseren, je kunnen concentreren en moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke oriëntatie (begrippen als groot/klein, voor/achter, onder/boven). Aan de hand van deze voorbeelden moge het duidelijk zijn dat voor schoolse vaardigheden een juiste verwerking van en wisselwerking tussen al deze informatie van groot belang is. Kenmerken van kinderen met een sensorische integratiestoornis Als het kind geen goede sensorische integratie heeft kunnen er problemen optreden binnen de verwerking van sensorische informatie. Het kind vindt het moeilijk om prikkels te selecteren. Op school en in de klas zijn er erg veel prikkels, het kind ziet en hoort van alles hierdoor is het kind snel afgeleid en kan zich slecht concentreren. Problemen in de verwerking van de sensorische informatie treden voornamelijk op bij het evenwichtsgevoel, het spier/gewrichtsgevoel en het tastgevoel. Het kind kan ook gevoelig zijn voor auditieve (horen) en visuele (zien) prikkels. Deze verstoringen kunnen zich op twee manieren uiten namelijk in een overgevoeligheid of een ondergevoeligheid. Bij overgevoeligheid ervaart het kind de prikkels erg sterk waardoor het kind de prikkels gaat ontwijken. Bij ondergevoeligheid worden prikkels te zwak ervaren, hierdoor zoekt het kind prikkels juist op. Dit betekent dat er uiteenlopende problemen kunnen voorkomen. Deze problemen zullen hieronder benoemd worden: Overgevoelig evenwichtsgevoel: Het evenwichtsgevoel geeft informatie over de snelheid waarmee een kind zich voortbeweegt, of het kind draait, rechtop staat of ligt. Bij een overgevoeligheid ervaart het kind druk/wild bewegen als vervelend omdat deze prikkels te sterk binnenkomen. Dit kan zich uiten in de volgende kenmerken: Het kind kan een hekel hebben aan schommelen, schuitje varen, naar beneden glijden e.d. Het kind kan moeite hebben met het op-/afgaan van een trap of heuvel. Het kind vindt het vervelend om over onregelmatige oppervlakten te lopen. Het kind is inactief. Ondergevoelig evenwichtsgevoel: De prikkels over de bewegingen die het kind maakt komen te zwak binnen waardoor het kind allerlei bewegingen op gaat zoeken. Dit kan zich uiten in de volgende kenmerken: Het kind is hyperactief en zoekt allerlei intense bewegingservaringen op zoals druk bewegen, springen e.d. Het kind beweegt en draait veel en kan nooit stil zitten. Het kind is erg onvoorzichtig en ziet geen gevaar. Overgevoelig spier/gewrichtsgevoel: Het spier/gewrichtsgevoel oftewel de proprioceptieve informatie komt binnen via de spieren, pezen en gewrichten en geeft informatie over de positie en de bewegingen van de lichaamsdelen. Hierdoor weet een kind in welke stand zijn/haar ledematen zich bevinden zonder ernaar te kijken. Bij een overgevoelig spier/gewrichtsgevoel
12
ervaart het kind alles heel heftig bijvoorbeeld rennen. Bij een overgevoelig spier/gewrichtsgevoel kunnen de volgende kenmerken herkenbaar zijn: Het kind heeft een hekel aan verschillende bewegingen zoals bijv. rennen, trampoline springen Het kind is inactief, dit kan zich uiten in stil zitten en het vertonen van erg rustig gedrag Ondergevoelig spier/gewrichtsgevoel: Kinderen met een ondergevoelig spier/gewrichtsgevoel voelen hun lichaam erg slecht. Dit kan zich uiten in de volgende kenmerken: Doordat het kind niet goed weet in welke positie zijn ledematen zich bevinden zonder ernaar te kijken kan het kind soms erg onhandig lijken. Het kind heeft veel visuele controle nodig. Het kind stoot zich vaak Het kind heeft de neiging om vaak te vallen Overgevoelig tastgevoel: Bij een overgevoelig tastgevoel irriteert alles wat het kind voelt omdat de prikkels die binnenkomen te heftig worden ervaren. Hierdoor kunnen kleine aanrakingen voor een kind al heel erg vervelend zijn zoals bijvoorbeeld het zitten op een stoel en het dragen van een kriebeltrui. Ook de volgende kenmerken kunnen voorkomen: Het kind speelt niet graag met vies materiaal zoals klei of nat zand Het kind vindt het vervelend om plotseling aangeraakt te worden en weert zachte aanrakingen af Een kind wil niet graag in het midden van de rij staan omdat er dan teveel andere kinderen om hem/haar heen staan en hij/zij bang is om aangeraakt te worden. Het kind vindt lichamelijk contact alleen acceptabel als hij/zij zelf het initiatief neemt Het kind geeft de voorkeur aan stevige prikkels. (stevige aanrakingen) Ondergevoelig tastgevoel: Kinderen met een ondergevoelig tastgevoel zoeken juist het tastgevoel op en willen van alles aanraken om prikkels te ervaren. Dit kan zich uiten in de volgende kenmerken: Het kind wil graag van alles aanraken waardoor het kind graag speelt met materialen als nat zand of klei. Het kind zoekt allerlei tactiele prikkels op met de handen en de mond Doordat het kind niet goed weet wat hij/zij in zijn/haar handen heeft of waar hij/zij het aanraakt is er sprake van een grove en ongedoseerde handmotoriek. Tips voor de omgang met kinderen met een sensorische integratie stoornis De hieronder beschreven tips voor de omgang met kinderen met een sensorische integratie stoornis zijn onderverdeeld in ondergevoeligheid en overgevoeligheid. Bij een ondergevoeligheid heeft het kind hulp nodig om beter informatie op te kunnen nemen. Denk hierbij aan: Klaarmaken voor een actie, bijvoorbeeld: vingers en handen stimuleren voor het schrijven (met warme handen voelt een kind beter)
13
laat het kind eens anders gaan zitten bijvoorbeeld stoel omdraaien, op een zitbal en bij gymnastiek voordoen en laten voelen. Sterkere prikkels geven bijvoorbeeld: het vergroten van de beweging bijvoorbeeld de schrijfbeweging heel groot maken vlechten met dik touw grip om de pen vergroten Vertragen, bijvoorbeeld: bij het moeite hebben met schrijven, iets weerstand geven door je hand op de hand van het kind te leggen Verzwaren, bijvoorbeeld: zware werkmatten neerleggen met gymnastiek werkschriften laten ophalen knippen in steviger papier spelen in nat zand i.p.v. droog zand Nieuwe prikkels toedienen, bijvoorbeeld: stem veranderen laat het kind eens met rood of groen schrijven laat het kind met andere kleuren papier werken het aanleren van tafels d.m.v. stampen, springen, klappen
Bij een overgevoeligheid is het van belang dat de prikkels afgezwakt en gedoseerd worden denk hierbij aan: Het creëren van een veilige situatie. Het kind heeft een sterke voorkeur voor bepaalde materialen. Voorbeelden voor het creëren van een veilige situatie zijn: laat het kind een lange broek aanhouden met gymnastiek als het kind dat wilt als het kind een pet op wilt houden in de klas laat dat toe plaats het kind naast een rustig kind Doseren van prikkels, bijvoorbeeld: zorg voor een rustig plekje voor het kind laat de kinderen de tafels opruimen tussen de verschillende activiteiten door leg een antislipmatje op de stoel sluit geluid zoveel mogelijk af Dempen door bijvoorbeeld: koud water laten drinken of de handen ermee af laten spoelen geef diepe druk bijvoorbeeld stevig vastpakken of afzetten tegen een muur geef een time-out Deskundige hulp bij sensorische integratiestoornis Als blijkt dat een kind problemen heeft in het gebied van de sensorische integratie kan een behandeling van een fysiotherapeut en/of ergotherapeut zinvol zijn en worden aanbevolen. Deskundigen kunnen de sensorische integratie problemen van een kind duidelijk in kaart brengen. Hiervoor voeren zij verschillende motorische testen uit.
14
De behandeling van een kind met een sensorische integratiestoornis kan bestaan uit sensorische integratietherapie. Deze therapievorm wordt gegeven in de spelvorm. Spel is een goede manier om een kind te motiveren voor de therapie. Door spel kan de ontwikkeling van het kind gestimuleerd worden, het is leuk en spannend en het is voor het kind een manier om de buitenwereld te leren kennen. In de therapie wordt ingegaan op de zintuiglijke behoefte van het kind. Door deze therapie kan er een verbetering optreden van de problemen met sensorische integratie. Dit kan aan het kind te zien zijn bij het leren op school, de omgang met leeftijdsgenoten, de concentratie, motorische coördinatie etc. De deskundigen die een rol kunnen spelen bij een kind met een sensorische integratiestoornis zijn: een fysiotherapeut een ergotherapeut
15
Dyspraxie Inleiding Dyspraxie is een term die valt onder de term DCD maar wordt in Nederland nog regelmatig gebruikt. Mede doordat DCD een overlap is van verschillende termen wordt in dit informatieboekje apart aandacht besteed aan dyspraxie. Kinderen met dyspraxie hebben namelijk specifieke problemen en worden vaak niet begrepen. In dit hoofdstuk zal dan ook worden ingegaan op wat dyspraxie is en wat de kenmerken zijn van een dyspraxtisch kind. Hiernaast worden tips gegeven voor een betere omgang met deze kinderen. Een beter inzicht in de problemen is van belang zodat er meer begrip getoond kan worden voor het kind. Wat is dyspraxie Dyspraxie is een term die voornamelijk door revalidatieartsen en neurologen wordt gebruikt. Deze term is afgeleid van het woord praxis. Praxis is een moeilijk woord voor handelingen. Dit houdt in het vermogen om niet aangeleerde handelingen te organiseren en uit te voeren. Bepaalde handelingen die een aantal keer zijn uitgevoerd kunnen de hersenen organiseren waardoor deze handelingen uiteindelijk automatisme worden en er niet meer bij elke handeling nagedacht hoeft te worden. Bij kinderen met dyspraxie wordt de informatie die in de hersenen komt niet goed verwerkt doordat de hersenen hierin niet goed genoeg ontwikkeld zijn (onrijpheid). Bij een kind met dyspraxie is het handelingsconcept, idee of plan gestoord. Hierdoor is het voor een kind niet mogelijk om doelbewuste handelingen uit te voeren. Dit kan leiden tot motorische problemen, deze problemen gaan vaak samen met problemen met de spraak-taalontwikkeling, het waarnemen, denken, organiseren en de tastzin. Er zijn verschillende vormen van dyspraxie. In sommige gevallen is het hele lichaam erbij betrokken, in andere gevallen specifieke onderdelen van het lichaam. (bijvoorbeeld bij monddyspraxie). 2 tot 6 kinderen op de 100 hebben een zekere vorm van dyspraxie. Hiervan zijn ongeveer 70% jongens en 30% meisjes. Kenmerken van dyspraxie Bij dyspraxie kunnen er verschillende problemen voorkomen. Een aantal van deze problemen zullen hieronder benoemd worden. Het is niet zo dat een kind met dyspraxie al deze kenmerken vertoond, meestal vertonen kinderen met dyspraxie een aantal van deze problemen. Het kind heeft moeite met de fijne motoriek. Het kind kan niet goed een pen vasthouden, heeft problemen met het coördineren van het schrijven en het spelen met kleine materialen gaat hem/haar moeilijk af. Het kind heeft problemen met de grove motoriek waardoor het kind problemen heeft met het gooien en vangen van een bal, bij het fietsen en onhandig/lomp kan lopen.
16
Het kind heeft problemen met het ruimtelijk bewustzijn waardoor het kind moeite heeft met het inschatten van afstanden en er moeite mee heeft om te beseffen waar hij zich bevind in relatie tot de omgeving. Hierdoor wil het kind altijd voor of achteraan in de rij staan, of slaat van zich af als iemand te dicht bij komt. Het kind heeft problemen met het bewustzijn van het eigen lichaam. Hierdoor is het kind zich minder bewust van de verschillende lichaamsdelen. Het kind is zich er minder van bewust dat het lichaam twee kanten heeft. Het ontbreken van het besef dat het lichaam twee kanten heeft vertaald zich naar de late keuze van de dominante hand en moeilijkheden met schrijven. Het kind heeft problemen met de gevoelige tastzin waardoor lichte aanrakingen ervaren kunnen worden als pijnlijk, aanwezigheid in een menigte beangstigend kan zijn, kleren oncomfortabel kunnen zijn. Dit kan onrustig gedrag veroorzaken. Het kind heeft leerproblemen zoals problemen met schrijven, problemen met het uitdrukken van taal, problemen met lezen, problemen met rekenen. Het kan zijn dat het kind niet goed weet wat hij/zij leest. Het kind heeft moeite met schrijven vanwege motorische- en coördinatieproblemen, het schrijven kost het kind erg veel energie. Het kan zijn dat het kind de pen te stevig vasthoudt waardoor het schrijven pijnlijk kan worden. Als het kind groter wordt kan het handschrift slechter worden doordat het kind sneller gaat denken en dan ook sneller probeert te schrijven. Het kind heeft moeite met het plannen en uitvoeren van taken Gedragsproblemen: Het kind kan zich maar kort concentreren Het kind heeft aandachtsproblemen waardoor het kind naar aandacht zoekt, of het juist moeilijk kan zijn om de aandacht te trekken van het kind. Het kind kan teveel opgaan in wat hij/zij doet. Het kind kan onvolwassen gedrag vertonen, het kind kan geïrriteerd raken als anderen te dicht bij komen, het kind kan de clown van de klas worden omdat het niet genegeerd wil worden. Deze gedragsproblemen kunnen beïnvloed worden door frustraties. Als een kind hard heeft gewerkt maar er is geen goed werk geleverd kan dat er frustrerend zijn voor een kind. Hierdoor kan een kind onredelijk lijken of driftbuien vertonen. Tips voor de omgang met kinderen met dyspraxie Kinderen met dyspraxie kunnen bij een groot aantal activiteiten hinder van hun handicap ondervinden. Zij kunnen hun klasgenoten vaak niet bijbenen bijvoorbeeld met schrijven, hun werktempo, het leren van tafels enz. Het is belangrijk te bedenken dat kinderen met dyspraxie wel willen maar het soms niet kunnen. Ze zijn niet lui, maar zijn soms het gebruik of het plan vergeten. Het is van groot belang om een duidelijk inzicht te hebben in de problemen van een kind met dyspraxie. Op die manier is het ook mogelijk om begrip te tonen en waardering te hebben voor het kind. Hieronder volgen een aantal tips voor de omgang met kinderen met dyspraxie: Geef het kind een voorspelbare routine en vaste regels, een duidelijke planning van activiteiten beng het dagritme in kaart, hierdoor wordt het voor het kind ook visueel duidelijk wat er verwacht wordt.
17
probeer plotselinge veranderingen voor het kind te vermijden leg de grenzen op een eenvoudige manier uit en verzeker het kind dat ze niet veranderen en vraag of het kind het goed heeft begrepen wees bereid om alles rustig te herhalen. bereid het kind op een bepaalde situatie voor bijvoorbeeld ‘tijd om te stoppen over vijf minuten’ vereenvoudig keuzes en bied geen keuzes aan die je niet waar kan maken. Het is van belang om als leerkracht geduld te hebben, het kind kan moeilijkheden hebben bij het herinneren van al geleerde informatie en dit kan veel meer dan de gewone inspanning vragen denk eraan dat het kind niet lui is, het kind doet zijn best maar het lukt niet gebruik verschillende vormen om informatie aan te bieden waarbij verschillende zintuigen gebruikt worden. plaats het kind voor in de klas, op een rustige plek dan wordt hij/zij minder snel afgeleid. Het geven van instructies zorg dat de instructies eenvoudig en duidelijk zijn voor het kind. Zwakheid bij ordenen heeft effect bij spellen, schrijven, rekenen, vaardigheden met grove en fijne motoriek, opvolgen van instructies en spelregels. verzeker je ervan dat het kind weet wat hij moet doen, hoe en in welke volgorde. Het kind kan extra of meer tijd nodig hebben om iets af te maken ongepast gedrag moet kort en met begrip worden gecorrigeerd. Stimuleer het geheugen van het kind met voorzichtig herhalen of sturen naar datgene wat al is geleerd kan worden gereproduceerd een ritmische, fonologische benadering bij lezen, schrijven en rekenen kan helpen. Geef het kind meer zelfvertrouwen zorg dat de verwachtingen helder en beknopt naar het kind gecommuniceerd zijn en dat ze begrepen zijn soms is het van belang om de verwachting naar beneden bij te stellen, ook al is het kind slim genoeg. Geef ze een kans om te slagen bij wat ze doen. (bijvoorbeeld door kleinere opdrachten te geven) Deskundige hulp bij dyspraxie Het is niet eenvoudig om vast te stellen dat een kind dyspraxie heeft. De problemen bij ieder kind met dyspraxie kunnen namelijk weer anders zijn. In een revalidatiecentrum worden er door verschillende deskundigen observaties uitgevoerd om te komen tot een diagnose, behandelplan en adviezen. Dyspraxie is een handicap die niet geneest. Een kind moet ermee leren leven. Oefening en aandacht blijft nodig om de vaardigheden op peil te houden en de sociale gevolgen die dyspraxie kan hebben te beperken. Verschillende deskundige kunnen het kind hierbij helpen, zoals bijvoorbeeld: een fysiotherapeut een ergotherapeut een logopedist
18
De deskundigen die een rol kunnen spelen voor een kind met dyspraxie hangt af van de problemen die het kind heeft. Als bij een kind de diagnose dyspraxie gesteld is kan worden onderzocht of de leraren externe ondersteuning kunnen krijgen bij het begeleiden van het kind.
19
Hulpmiddelen voor motorisch onhandige kinderen Soms kan het voor een motorisch onhandig kind een oplossing zijn om materialen aan te passen of aangepast materiaal aan te schaffen. Voor één probleem zijn verschillende oplossingen verkrijgbaar. Om te weten welke oplossing het beste voor een kind werkt, is het goed, advies in te winnen bij een therapeut of andere begeleider. Schaf niet zo maar iets aan, er zijn geen vaste regels voor hulpmiddelen, wat bij het ene kind werkt kan bij het andere kind met vergelijkbare problematiek niet werken. Belangrijk is om maar één ding tegelijkertijd uit te proberen; verander niet alles tegelijk. Sommige aanpassingen worden vergoed. Voor aanpassingen op school kan men mogelijk aanspraak maken op gelden uit de 'rugzak', via het UWV of via een PGB.
Er kan verschillend antislip materiaal worden aan geschaft. Uit deze rollen antislip, wat gemaakt is van een soort rubber stof, kunnen verschillende vormen worden geknipt. Zo kan het goed worden aangepast op iedere onderlaag waar een kind kans heeft op weg/uitglijden.
Een goede houding aan een tafel is het halve werk. Zorg dat een kind genoeg steun kan nemen bij de armen. Deze tafel heeft een ingewerkt stuk aan de voorkant. Dit om de houding te optimaliseren door goed aan te schuiven en onderuitzakken te voorkomen.
Enkele voorbeelden voor aangepast schrijf en knutsel materiaal: - dikke kleurpotloden - dikke stiften - driekhoekpotloden - driehoekstiften - gumpen - verzwaarde liniaal - anit-slip liniaal - liniaal met opstaande rand
20
Schrijfmateriaal Een potlood schrijft makkelijker dan een vulpen, pen of stift. Een driehoekig potlood kan helpen de penvatting te optimaliseren. Ook kan een opzetstuk een (tijdelijk) middel zijn. Een opzetstuk dat moeilijk verschuifbaar is of door verschuiven slijt, kan het beste geplaatst (evt. vastgelijmd) worden op een vulpotlood. Een 2 mm HB stiftje breekt niet snel en geeft een goede lijnvoering. Zorg voor een vulpotlood waarvan het indrukbare knopje afneembaar is. Bewaar het dopje en gebruik het uitsluitend om de punt weer 'op maat' te maken. Het kind kan tijdens het schrijven niet spelen met de vulling (erin-eruit). Als het kind moet onderstrepen is het fijner om met een markeerstift te mogen werken. Je hoeft dan niet zo precies te werken als bij onderstrepen met een pen of potlood. Een verzwaarde liniaal werkt fijner. Ook een kortere liniaal heeft voordelen. Deze is makkelijker te fixeren en verschuift minder snel. Bij grote werkschriften verschuift het kind het werkschrift vaak met zijn buik. Ze hebben de neiging om, als ze bovenaan in een A4 schrift schrijven, het schrift dicht naar zich toe te trekken. Wijs de kinderen daar op. Losse blaadjes zijn moeilijker te fixeren dan blaadjes in de map, maar in de map mag de schrijfarm niet tegen de ringband aanlopen, dus: Rechtshandige schrijven op het rechter gedeelte en gebruiken uitsluitend de voorzijde Linkshandige schrijven uitsluitend op het linker gedeelte van de map en gebruiken uitsluitend de achterzijde. Bij slechte fixatie van het werkblad of schrift kan een rubberen/kartonnen onderlegger gebruikt worden. De stroefheid voorkomt dat het blaadje weggetrokken wordt. Uiteraard probeer je te stimuleren om de andere hand in te schakelen, maar vaak blijkt dat onvoldoende mogelijk door bewegingsonrust of door een zwakke handsamenwerking. Bij de werkschriften voor jongere kinderen kun je vaak kiezen tussen schriften met of zonder dubbele lijnen, kies dan voor dubbele lijnen. De kinderen worden dan vaker herinnerd aan de grootte van de letters. Maak bijvoorbeeld na afsluiting van een project een mapje van de werkbladen. Door het vele omslaan hebben ze meer te lijden, scheuren sneller uit. Bedruk de blaadjes, indien mogelijk, maar aan 1 kant zodat het spiraal van de map niet in de weg zit. Kinderen kunnen dan hun onderarm niet op tafel laten rusten.
21
Verantwoording woordenlijst 1
ADHD ADHD is de afkorting van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (in het Nederlands: aandachts- en concentratiestoornis met hyperactiviteit). Kinderen met ADHD reageren op een aantal gebieden anders dan andere kinderen. Ze hebben vaker en sterker dan gemiddeld last van: aandachts- en concentratieproblemen impulsiviteit hyperactiviteit
2
PDD-NOS PDD-NOS is de afkorting van Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified, een Engelse naam voor stoornissen die worden gerekend tot de pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Pervasieve ontwikkelingsstoornissen is de overkoepelende naam voor stoornissen waartoe ook het autisme behoort. Het wil zeggen dat men bij pervasieve stoornissen te maken heeft met problemen die doordringen in verschillende ontwikkelingsgebieden van een kind. Dat kan bij kinderen met PDD-NOS de taalontwikkeling zijn, de motorische ontwikkeling, het reageren op interne en externe prikkels, maar vooral het vermogen zich op anderen te richten en het eigen gedrag in sociale situaties goed te bestuderen. 3
Dyslexie Wordt ook wel woordblindheid genoemd. Iemand die dyslectisch is, heeft moeite met de geschreven taal. Er zijn verschillende vormen van dyslexie, en daardoor ook verschillende oorzaken.
4
Dyscalculie Dyscalculie is een rekenstoornis die dikwijls samengaat met nog een aantal andere beperkingen, zoals ruimtelijk inzicht, klokkijken, slechter geheugen, spellingsproblemen, gebrek aan inzicht. Bij dyscalculie komt het automatiseren van de rekenhandelingen niet of maar heel moeizaam tot stand. Er zijn problemen bij het optellen en aftrekken. Het rekenen en de ontwikkeling zijn duidelijk vertraagd. 5
Nevenproblematiek Het lijden aan meer stoornissen tegelijkertijd.
22
Meer informatie Voor vragen of meer informatie kunt u contact met ons opnemen: Nienke Hoogervorst:
[email protected] Josien Ittmann:
[email protected] Op de hieronder vermelde websites kunt u terecht voor meer informatie over motorisch onhandige kinderen: www.balansdigitaal.nl Website van de landelijke leerproblemen.
vereniging
voor
ontwikkelings-,
gedrags-
en
www.dyspraxie.nl Website met uitgebreide informatie over dyspraxie. www.orthopedagogiek.info/dcd.htm Op deze website kunt u praktische informatie vinden over DCD. Hier kunt u ook informatie vinden over de diagnostiek van DCD. www.recmiddenbrabant.nl/dcd Een website over DCD van de Ambulante Dienst van de Mytylschool Tilburg.
Er zijn verschillende leveranciers voor de diverse hulpmiddelen die aangeschaft kunnen worden voor motorisch onhandige kinderen. Op de websites van deze leveranciers kunt u terecht voor meer informatie, deze staan hieronder vermeld: www.able2.nl - schrijfmaterialen, knutselmaterialen, spelmaterialen www.ergoshop.nl - meubilair www.hema.nl - schrijfmaterialen www.heutink.nl/eshop - spelmaterialen www.kindermeubilair.nl - meubilair www.medifix.nl - antislip materiaal, schrijfmaterialen, spelmaterialen www.nenko.nl - antislip materiaal, schrijfmaterialen, knutselmaterialen, spelmaterialen www.pieksma.nl - antislip materiaal, schrijfmaterialen, knutselmaterialen, spelmaterialen www.thuiszorgshop.nl - antislip materiaal, schrijfmaterialen, knutselmaterialen, spelmaterialen
23