Literatuur Haver, W. van (2010). Emotionele veerkracht in psychotherapie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Roij, P. de (2012). Het gedachtegoed en de praktijk van pessotherapie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 50(1), 66-79. Sommeling, L. (2012). De man, zijn lichaam, zijn ziel. Zoetermeer: Free Musketeers. Thoomes-Vreugdenhil, A. (red.) (2006). Behandeling van hechtingsproblemen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Verslag van het 10e wereldcongres van de World Association for Person-Centered and Experiential Psychotherapy and Counseling: Anxiety, from symptom to self. Antwerpen, 8-12 juli 2012
359 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Dinsdagmiddag, café Normo, net naast het oude centrum van Antwerpen. De koffiebonen voor de perfect gezette cappuccino zijn ter plaatse vers gebrand, en met een geoefende polsbeweging heeft de barista mooie patroontjes in de melk getrokken. Op de achtergrond speelt rustige loungemuziek, het interieur is gezellig en zorgvuldig eclectisch, en het publiek een mengeling van jong, hip en lokaal. Vanmiddag is de culturele middag van het congres van de WAPCEPC (World Association for PersonCentered and Experiential Psychotherapy and Counseling) waar we hier verslag van doen, met groepsuitjes als een bezoek aan het MAS (het gloednieuwe en mooie Museum aan de Stroom), of een boottripje op de Schelde. Maar een andere manier om de couleur locale te proeven is door met het laptopje onder de arm hier in dit café plaats te nemen; meteen een goede gelegenheid om de afgelopen dagen even door het hoofd te laten spelen en de eerste indrukken te verwerken. Vier dagen presentaties, lezingen, workshops, ontmoetingen en rondetafel gesprekken, dat is namelijk niet niks. De grap ligt voor het oprapen, maar het vooruitzicht om dat allemaal op samenhangende wijze te moeten verwerken in de beperkte ruimte die ons ter beschikking staat is om zenuwachtig van te worden. Anxious, zo u wilt, want het thema was anxiety. Dat anxiety een soort van ‘trending topic’ is en vele verschijningsvormen kent, werd al snel duidelijk. Ook dat anxiety, in ieder geval onder deze specifieke benaming, op zich relatief nieuw en weinig onderzocht is binnen de cliëntgerichte benaderingen van psychotherapie. Of dat nu aan de manipulaties van de geneesmiddelenindustrie ligt, zoals Pete Sanders betoogde, of dat Social Anxiety Disorder onderwerp is van noodzakelijk en spannend onderzoek, zoals Robert Elliott dat al uitvoert, of dat anxiety uiteenvalt in paniek en angst die beide op verschillende manieren zijn te traceren op hersenniveau, en die zelfs in staat zijn om veranderingen te veroorzaken op het genoom, zoals Marcel Schmeets vertelde in een publiekelijk zeer gewaardeerde lezing, dat moet allemaal nog rustig bezinken. Naast de plenaire lezingen waren er zo ongeveer 140 parallelsessies met presentaties, workshops en forumdiscussies – te veel om allemaal te bezoeken, laat staan te bespreken.
Congresverslagen
Impressies van Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
360
In onderstaand verslag vindt u besprekingen van een beperkte selectie presentaties van onze selectie ter plaatse. Maar zoals het een goed wereldcongres betaamt, is het verslag toch nog vrij lijvig geworden. We hebben er voor gekozen om anxiety vaak onvertaald te laten. Bij ontbreken van een sluitend equivalent in het Nederlands zouden we het met een steeds veranderende omschrijving moeten doen. ‘Angstige spanning’ komt wellicht nog het meest in de buurt, zoals ook het woordenboek suggereert. Anxiety komt namelijk voort uit factoren die buiten onze macht liggen en in de nabije of verre toekomst te gebeuren staan, zoals Mia Leijssen zou betogen. Alhoewel het tijdens een therapiegerichte conferentie niet verbazingwekkend is dat het merendeel van de presentaties ging over de negatieve en maladaptieve aspecten van angstige spanning, kan anxiety in principe ook positieve uitwerkingen hebben als de energie die tot verandering leidt. In dat geval zou ‘gespannen verwachting’ beter zijn. Vanwege wetenschappelijke precisie en bondigheid in verslaglegging houden we het daarom meestal bij anxiety. De openingslezing op zondagavond werd gegeven door Greet Vanaerschot. Haar insteek is dat anxiety vooral te maken heeft met hechtingsproblemen, en maladaptief kan zijn op twee manieren die elkaar onderling vaak afwisselen. Men kan in de vermijding schieten als gevolg van overregulatie, of overdonderd worden in combinatie met onderregulatie. Vaak vinden hechtingsproblemen hun basis in jeugdtrauma’s, die zich later vertalen in relatietrauma’s. De oorspronkelijke hechtingsfiguur is incidenteel misschien wel eens aanwezig als veilige basis, maar vormt tegelijkertijd een bron van angst; dat zorgt voor een onoplosbare paradox. De daaruit voortvloeiende slecht georganiseerde hechtingsstijl zorgt voor veel onzekerheid, vreemd gedrag, en zelfs paniek. De therapeut kan de onzekere hechtingsstijl oplossen in de veiligheid van de therapeutische relatie. Vanaerschot gebruikt zelf het voorbeeld van haar kinderen die leerden zwemmen. Ze ging er dan naast zwemmen en maakte haar aanwezigheid voelbaar door af en toe aan- en bemoedigende opmerkingen te maken, en zorgde zo met haar fysieke en mentale presentie voor de (gevoelde) zekerheid dat er niets mis zou gaan. De anxiety die voortkomt uit een ontregelde hechtingsstijl kan in de therapeutische relatie worden hersteld, waarbij overigens wel de grenzen van de therapeut in de gaten gehouden moeten worden, wat geïllustreerd werd met een videofragment van een (nagespeelde) therapeutische sessie waarin Vanaerschot liet zien hoe ze omgaat met een weerbarstige cliënt die erg teleurgesteld in haar is. Maandag Maandagochtend begonnen we met frisse moed aan de parallelsessies. Anxiety, zo schrijft de congrescommissie in haar toelichting, is een centraal fenomeen in het menselijk bestaan. In de vorm van gezonde angst is het groeibevorderend. Zoals Hilde Libbrecht het verwoordde: niemand raakt verdwaald op een recht pad. Maar angst verlamt ook, perkt in, maakt de wereld klein. Angst komen we tegen als een van de
Congresverslagen
361 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
criteria bij de diverse DSM-diagnoses: de paniekstoornis uiteraard en de gegeneraliseerde angststoornis, de fobieën, maar ook bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, borderline, PTSS en de obsessief-compulsieve stoornis. Hoe treden we deze cliënt tegemoet? Hoe treden we de angst of de vermijding tegemoet? Hoe komen we in contact met ‘dat alles’ dat te maken heeft met de angst? Wat is wel en juist niet helpend in het therapeutisch contact? Hoe gaan we om met rigide interactiepatronen? Is de holding die er uit gaat van de therapeutische relatie reeds het belangrijkste ingrediënt voor herstel? In hoeverre worden we uitgedaagd onze werkwijze aan te passen aan de angstige of vermijdende cliënt? Tony Wright (GB) werkt voor de organisatie Freedom from Torture. In zijn paper ‘Torture and the Broken Self’ beschreef hij op een beklijvende manier zijn ervaringen binnen het therapeutisch veld met gemartelde mensen. Het werken met deze populatie is verschroeiend intens. De gevolgen van marteling bestaan uit een zeer complex geheel van symptomen en belevingen, gespletenheid en verwarring zijn legio. Het persoonlijke narratief is volledig afgevlakt door de talloze verhoren. Er is sprake van chronische en blijvende schade, marteling breekt de persoon – en verder nog de ‘mens’ – compleet. In tegenstelling tot mensen met PTSS ga je bij slachtoffers van marteling het gebied binnen waar geen ‘zelf’ meer is. Men is iets zeer wezenlijks verloren, iets dat enkel uit te drukken valt in een spirituele taal: ‘this is when I died’, ‘my soul fell out’, ‘my spirit has never been the same’, ‘only God can restore my soul’. Het therapeutische werk wordt bemoeilijkt omdat er een parallel bestaat tussen de therapeutische relatie en de martelende relatie. Beide relaties zijn intiem en persoonlijk – er is een persoonlijke band tussen de beul en de gemartelde – en net als de beul wil de therapeut op een vrij directe wijze persoonlijke informatie van de cliënt. Geduld is hier op zijn plaats. Therapie heeft hier onder meer de functie om het verder afbrokkelen van de persoon tegen te gaan. Want, zoals Wright zegt: ‘Als je ze alleen laat, glijden ze verder af.’ De cliënt werd overgeleverd aan de beul, en verloor zijn volledige zelfbeschikking en zelfsturing. Therapie is hier de lange weg van het herwinnen van autonomie. Tony Wright vergelijkt deze mensen met stukgevallen spiegels; zij leven tussen de scherven. Door te kijken naar de verschillende deeltjes komt het geheel langzaam terug bijeen. Dit is therapie voorbij de grenslijn. Het is aanwezig zijn niet aan, maar in de afgrond. Het is getuige zijn van de meest duistere schaduwkant van de mens. Schaamte en (politieke) machteloosheid worden deel van de therapeut. Een hecht team ter ondersteuning is hier geen luxe. Ook op maandagochtend vertelde Pete Sanders over de precaire situatie van de PCE-therapieën in Groot-Brittannië. Voordat een therapie daar erkend, en dus vergoed kan worden, moet er door vele hoepels van vele organisaties gesprongen worden, met als laatste het leveren van empirisch bewijs dat, zoals bekend, makkelijker is voor CBT- dan voor PCE-benaderingen (zie ook Van Doesum & Takens, 2011). In al die hoepels wil de PCE-benadering wel eens sneuvelen. En dat terwijl de cliënten, of zorgafnemers, daar juist zo tevreden over zijn. Een oplossing die in Groot-Brittannië
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
362
goed zou werken is dan ook het organiseren van bestaande groepen afnemers van geestelijke gezondheidszorg – organisatie vanuit de gebruikers dus. Op die manier kunnen PCE-benaderingen blijven bestaan als optie voor cliënten. Paul Wilkins betoogde daarna dat veel anxiety eigenlijk voortkomt uit maatschappelijke oorzaken, dus vanuit een sociologisch niveau, en dan ook van daaruit aangepakt zou moeten worden, in plaats van door middel van symptoombestrijding vanuit een stoornisgerichte benadering. Sterker nog, wat we stoornissen noemen zijn vaak namen voor theorieën, niet voor iets dat echt bestaat. Anxiety als symptoom van gebrek aan interpersoonlijke verbondenheid in de cultuur, dus. Daar ligt volgens Sanders dan ook het antwoord, met als extreme positie dat therapie als zodanig eigenlijk onnodig zou moeten zijn. Maar, direct gevraagd, wisten Wilkins noch Sanders een antwoord te vinden op hoe de gewenste maatschappelijke veranderingen dan op gang gebracht zouden moeten worden. In een tweede lezing die middag waarschuwde Pete Sanders dat we door zoveel aandacht te besteden aan anxiety, ook de kans lopen om dit als vanzelf op de kaart te zetten als stoornis. Hij vroeg zich af of anxiety inderdaad iets is waar we ons zorgen over zouden moeten maken, of dat we het probleem eigenlijk zelf creëren. Hij vreest het laatste. Volgens Sanders zijn mentale ziektes vaak eerder een metafoor voor levensproblemen of spanning (distress). Op dezelfde wijze is er eigenlijk geen biologisch bewijs voor het bestaan van schizofrenie; geestesziekten zijn niet zozeer ziektes als wel levensproblemen. De nieuwe term Social Anxiety is in Sanders’ lezing zelfs gedefinieerd door SaxoSmithKline (geneesmiddelenfabrikant) in een goed bekeken tv-soap, met als enig oogmerk meer medicijnen te kunnen verkopen. Volgens Sanders is menselijk gedrag een poging tot een redelijk antwoord op een onredelijke wereld; en dat gaat wel eens mis, wat iets anders is dan een stoornis of ziekte. Het pleidooi van Sanders mocht uit retorisch oogpunt enigszins aangedikt zijn, maar het is goed om te bedenken dat we door te benoemen ook creëren. Zie voor een soortgelijk pleidooi tegen iatrogenese ook Sanders (2010), dat we eerder publiceerden in dit tijdschrift. Nele Stinckens en Dave Smits rapporteerden in hun presentatie over hun bevin dingen bij de behandeling van cliënten met angstklachten; bij veel cliënten die zich aanmelden is er sprake van een hoog angstniveau. Door zowel kwantitatieve als kwalitatieve meetinstrumenten tijdens het therapieproces te gebruiken zijn er uitspraken te doen over het resultaat van therapie, maar ook over het proces. Eén conclusie was alvast dat de cliëntgerichte therapeuten (in opleiding) succesvol waren: de scores op de subschaal angst van de BSI (Brief Symptom Inventory; De Beurs & Zitman, 2006) na twintig sessies waren significant lager voor het overgrote deel van de cliënten. Er is een analyse gemaakt van de verschillen tussen de groep met de succesvolle en de groep met de niet-succesvolle cliënten. Daarbij werd er tegen de verwachting in geen verschil gevonden in de kwaliteit van de working alliance. Wel bleek de groep succesvolle cliënten zowel meer helpende als niet-helpende gebeurtenissen in de sessie te rapporteren. Door het van start gaan van QIT-online (Quality Improvement
Congresverslagen
363 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
in Therapy), waarbij deze methodiek van het monitoren van het therapieproces ook buiten de universiteitskliniek te gebruiken is, komen er nog veel meer data beschikbaar. Veelbelovend, we zien uit naar de publicatie van alle bevindingen. Robert Elliott geldt met zijn vele onderzoek en publicaties een beetje als het empirisch geweten van de PCE-benadering. Zijn plenaire lezing bevatte maar liefst tachtig dia’s, bomvol methodes, resultaten en conclusies. Hij stelde ons echter meteen gerust dat we naar zijn lezing zouden moeten luisteren als naar een symfonie van Mahler. Volg gewoon de hoofdmelodie; op de achtergrond wordt die vanzelf ingekaderd door de onderliggende tonale structuur en secundaire melodische lijnen. Elliott stelde dat er in het wetenschappelijk onderzoek tot nu toe veel aandacht is uitgegaan naar depressie, en veel minder naar anxiety. Hij is zelf een aantal projecten gestart die daar verandering in moeten brengen, omdat anxiety wel degelijk aandacht behoeft binnen het huidige tijdsgewricht. In een vooralsnog incomplete dataset vergeleek Elliott de behandeling van anxiety met CBT (Cognitive Behavioral Therapy), klassieke PCE-therapie en EFT (Emotion Focused Therapy). CBT bleek hierbij echter het beste scoren, op de voet gevolgd door EFT en vervolgens PCE-therapie. In tegenstelling tot CBT is behandeling van anxiety met EFT echter nieuw, en gaandeweg werden de therapeuten beter. Wellicht omdat ze ook de behoefte die cliënten hebben aan structuur beter leerden onderkennen, waardoor ze het proces beter konden begeleiden. Voorlopige conclusie is dat PCE-therapie, maar vooral EFT, goede mogelijkheden biedt bij cliënten die worstelen met anxiety, maar dat er nog wel wat werk nodig is voordat deze benaderingen op gelijke hoogte kunnen komen met CBT, of, zoals uiteindelijk de verwachting is, deze voorbij zullen streven. De lunch werd verzorgd in het cafetaria van de Universiteit van Antwerpen, een paar straten verderop. Op diverse straathoeken stonden vrijwilligers van de organisatie te wachten om de horde hongerige congresgangers de goede kant op te leiden. Helaas was het cafetaria de eerst dag niet echt berekend op de gelijktijdige toestroming van iedereen, zodat er lange rijen ontstonden. Dat was de volgende dagen beter geregeld, maar toen misten we wel weer de spontane ontmoetingen en gesprekken waar dergelijke wachtrijen zo goed voor zijn. Na de lunch nam Art Bohart in zijn voordracht ‘The Pernicious Idea of Avoidance’ stelling tegen de gangbare veronderstelling dat pathologie ontstaat door het vermijden van pijnlijke gevoelens. Er is, zo zegt hij, vaak sprake van een enorme mismatch tussen mensen en de wereld, tussen de persoon en de plek/omstandigheden. Mensen passen zich aan en zijn in staat om veel pijn te verdragen. Daarbij zullen ze ongetwijfeld ook pijn proberen te vermijden. Er schuilt vaak een grote wijsheid in de keuzes die mensen maken, in de wijze waarop ze zich staande proberen te houden. Het zijn geen watjes die te laf zouden zijn hun gevoelens onder ogen te zien. Het is niet empathisch en is in wezen geen cliëntgerichte attitude. Onbedoeld wakker je de zelfkritische houding waar cliënten onder lijden aan. Zijn betoog was indrukwekkend; volstrekt doorleefd en congruent. Uit het onderzoek naar EFT en depressie, sociale angst en gegeneraliseerde angst
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
364
is gebleken dat self-soothing een belangrijke vaardigheid is die bij deze cliënten vaak ontbreekt. EFT ontwikkelde een methode om deze kwaliteit bij cliënten te ontwikkelen en wordt gezien als een van de deelaspecten van emotieregulatie. Rhonda Goldman (Canada) omschreef in haar voordracht ‘Self-Soothing in Emotion-Focused Therapy’ emotieregulatie als respectievelijk het bewust worden, het kunnen containen en het reguleren van emoties. Self-soothing helpt ons om te gaan met het negatieve affect dat ontstaat uit onvervulde existentiële behoeftes. Self-soothing is: ‘The affective-meaning state that is characterized by fulfilling certain expressed needs by themselves.’ Een marker om de self-soothing-methode toe te passen is wanneer de cliënt in een pijnlijke innerlijke staat van angst verkeert die hij niet kan verdragen of reguleren, en wanneer er sprake is van onvervulde diep menselijke behoeftes als waardering en liefde. De therapeut nodigt de cliënt uit om afwisselend de stoel van het innerlijke kind en de ideale ouder in te nemen, waarbij de ouder heel troostend, containend, begrijpend en validerend aanwezig is. Cliënten hebben vaak moeite om de positie van de ideale ouder in te nemen, omdat dit net de kern van hun probleem raakt: er is een fundamenteel gebrek aan zelfwaardering en het vermogen om zichzelf te troosten en te begrijpen. In het verloop van de tweestoelendialoog wordt de behoefte aan een containende waarderende ander bewust geactiveerd, en wordt deze nood ook ingevuld door de ideale ouder/zichzelf. Men ontwikkelt dus de mogelijkheid om zichzelf te containen. Om deze corrigerende ervaring te verankeren is het belangrijk dat men voldoende aandacht schenkt aan de verwerking van deze beleving. Dit kan door focussen en het integreren van de felt sense in het narratief van de cliënt. De manier van werken die Elisabeth Freire (GB) voorstaat, en die zij liet zien in de workshop ‘The Subtle Art of Empathic Understanding’ riep bij uw verslaggever ter plaatse enige reserve op. Freire pleit voor empathische acceptatie; empathie en acceptatie vloeien samen in een manier van zijn met de cliënt die in zijn subtiliteit juist krachtig is en op momenten transcendentaal van karakter kan zijn. Ze pleit voor het zich als therapeut leeg maken en voor een volledige onvoorwaardelijke acceptatie, die ze actief communiceert met de cliënt, wat leidt tot een ervaring van verbondenheid en een-zijn. De basiscondities pur sang. Daar is niets op tegen, zou je zeggen, maar toch riep ze tijdens de demonstratie van haar manier van werken met een van de deelnemers het gevoel op dat ze te veel in de ander kroop, dat ze te weinig afstand hield en het accent te zeer lag bij de boodschap van: alles wat zich aandient is goed. Misschien had de cliënt helemaal niet zo de voortdurende bevestiging nodig van ‘alles is goed’? Het was alsof Freire het allemaal wat zoetig, wat te mooi maakte waarbij ze – althans tijdens deze demonstratie – het clichébeeld van de cliëntgerichte therapeut leek te bevestigen. Mick Cooper pleitte aan het eind van de middag voor een herformulering van de persoonsgerichte ontwikkelings- en persoonlijkheidstheorie door het opponerende conflict tussen het zelfconcept en de brede actualiseringstendens, zoals Rogers dat formuleerde, te zien als een hiërarchisch conflict tussen de verschillende dingen die
365 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Dinsdag Sébastièn Daix (Frankrijk) stelde zich in zijn presentatie ‘Person-Centered Therapy and Existential Anxiety’ de vraag of onze psychopathologische modellen de aanwezigheid van angst wel voldoende kunnen verklaren. Hij ging te rade bij Paul Tillich, die stelt dat angst ons eigen is. Angst is ontologisch en eerder dan een pathologisch verschijnsel is het een dimensie van het leven zelf. Angst verschijnt tezamen met ons bewustzijn, we worden angstig als we ons bewust worden van een kern van niet-zijn die in ons zijn aanwezig is. Volgens Tillich zijn er drie manieren waarop we ons door dit niet-zijn bedreigd kunnen voelen. De eerste manier is de ontologische angst: de angst om als individu niet meer te bestaan. De absolute vorm van ontologische angst is de doodsangst; in zijn relatieve dimensie verschijnt de ontologische angst als het ‘lot’: men legt zich neer of ondergaat het bestaan. Een tweede vorm is de spirituele angst, die verschijnt in zinloosheid of in een gevoel van leegte. Ten slotte is er de morele angst, of de angst vervloekt te zijn of verdoemd, waarbij men geplaagd wordt door schuldgevoelens. Wanneer deze drie vormen van ontologische angst verschijnen, zijn we overgeleverd aan de wanhoop. De therapeut die zijn eigen ontologische angst in de ogen kan kijken heeft een groter vermogen tot containment: hij hoeft de angst van zijn cliënt niet te labelen en hij is sensitiever voor de belevingswereld van de cliënt. Meer nog: de therapeut die met zijn ontologische angst op weg gaat heeft meer vertrouwen in de copingsmogelijkheden van de cliënt en straalt hoop uit: de moed om te leven. Virginia Moreira (Brazilië) ziet angst als een manier van functioneren in de wereld, of anders gezegd: als een manier waarop een persoon zichzelf in zijn omgeving organiseert. In haar presentatie ‘Working with Anxiety as a Lebenswelt Experience’ werkte ze dit verder uit. Er zijn verschillende manieren waarop men zichzelf gestalte kan geven. Zo is er de depressieve stijl, waarin er geen toekomst bestaat. De angstige stijl van in-de-wereld-zijn kenmerkt zich door het willen stoppen van de tijd, onder
Congresverslagen
mensen willen (wants), bijvoorbeeld de wens om erbij te horen en gewaardeerd te worden, tegenover de wens om verschillende andere aspecten van het organisme te actualiseren, zoals seksualiteit. Deze verschillende wensen staan idealiter niet tegenover elkaar, maar bewegen zich in een hiërarchische verhouding tot elkaar in dezelfde richting. Ze kunnen echter ook in conflict raken. Het is aan de psychotherapie om te helpen de wensen uiteindelijk op hun geëigende plaats dezelfde richting uit te laten gaan, in plaats van elkaar tegen te werken; synergie creëren in plaats van oppositie. Maandagavond was ingeruimd voor de jaarlijkse algemene ledenvergadering van de WAPCEPC. Een van de goede zaken die daar besproken werden was de instelling van een commissie die het wetenschappelijk onderzoek naar PCE-benaderingen moet gaan coördineren en zo mogelijk proberen vlot te trekken. Voor de meeste congresgangers betekende het na het diner echter een avondje bijkomen of Antwerpen verkennen.
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
366
meer door zichzelf te herhalen. Er is angst voor wat er komen zal. Moreira stoelt haar theorie en praktijk op het werk van Merleau-Ponty. Er bestaat geen hermetische grens tussen persoon en omgeving, tussen bewustzijn en onderbewustzijn. MerleauPonty verwijst naar de schilderijen van Cézanne, waar er geen duidelijke contouren zijn tussen de objecten en de omgeving; er zijn enkel kleurverschillen. Wetende dat er geen absolute grenzen bestaan tussen het zelf en de ander, tussen de binnenwereld en de buitenwereld, kan angst nooit geïsoleerd bestaan. Ze is altijd verweven en gedrenkt in andere belevingen als liefde, ontgoocheling, mogelijkheden en dood. Verandering is mogelijk wanneer we onszelf anders kunnen vormgeven in relatie met de wereld. We kunnen onszelf herformuleren wanneer we onze angst beter begrijpen. Dan verandert onze perceptie van de wereld en onze zelfbeleving. Als welkome aanvulling van buiten het directe veld van de PCE hield Marcel Schmeets een goed gewaardeerde semiplenaire lezing over neurobiologie en anxiety. In tegenstelling tot het traditionele onderscheid tussen geest en hersenen (mind en brain), en het daaruit voortvloeiende onderscheid tussen psychotherapie en de cognitieve neurowetenschappen, wijst Schmeets op het fenomeen van epigenetica, wat ervoor zorgt dat gebeurtenissen uit het dagelijks leven invloed kunnen hebben op het genetisch materiaal, en andersom. Volgens Schmeets zijn er twee systemen die anxiety veroorzaken: angst en paniek. Onze hersenen zijn voorgeprogrammeerd voor angst. Angst gaat over levensbedreigingen op lichamelijk niveau, en is daarom gerelateerd aan een impuls om te schuilen (hide) of the vluchten (flight). Op neuraal niveau is dat vooral terug te vinden in de amygdala en het periaqueductale grijs (PAG). Paniek is anders, dat gaat vooral over het gescheiden worden van de groep, afwijzing, ostracisme, en geïnternaliseerde sociale angst – en daar zijn diverse hormonen bij betrokken. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht zijn de onderliggende genetische patronen relatief plastisch, en kan gedrag verandering in het genetisch materiaal veroorzaken (informatie kan van RNA op het DNA worden overgegeven). Het epigenetische landschap biedt dus mogelijkheden tot structurele veranderingen, waarmee psychotherapie een structurele manipulatie kan zijn van de affectieve relaties. De take home message zoals wij die begrepen is dan ook dat therapie daadwerkelijke en blijvende verandering kan bieden. Dat is hoopvol, maar schept tegelijkertijd ook een zware verantwoordelijkheid. Zoals vermeld in de opening van dit verslag was het na de lunch dus tijd voor georganiseerde cultuur. Of het rustig opschrijven van de gedachten over de eerste dagen van het congres. Er zouden nog bijna twee dagen volgen, tot de rand gevuld met indrukken en informatie. Woensdag Inmiddels is het woensdagochtend. Na een gezellig etentje en het proeven van de plaatselijke brouwkunsten, gevolgd door een welverdiende nachtrust, begint die voor een van uw verslaggevers met het al spelend rondkruipen over de vloer terwijl de overige deelnemers aan de workshop van kindertherapeut Michael Behr toekijken
Congresverslagen
367 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
hoe Behr op persoonsgerichte wijze contact met zijn jeugdige cliënten kan maken. De samenvatting waarschuwde al dat de workshop interactief en experiëntieel zou zijn, en dat laten we ons als toegewijde verslagleggers natuurlijk niet twee keer zeggen. Verslaglegging van binnenuit, zoals het heet. Het bleek behalve een dappere eigenlijk ook een goede zet te zijn om aan het rollenspel mee te doen, want daarmee werd bijzonder inzichtelijk hoe gevoelig en respectvol Behr op spelniveau een therapeutische relatie tot stand weet te brengen, en wat voor een scala aan emoties bij het kind dit op microniveau teweeg kan brengen. Dat gaat bij Behr niet, zoals in de meeste traditionele benaderingen van kindertherapie, door uitsluitend op een stoel te blijven zitten en te observeren hoe het kind speelt, maar ook door als therapeut daadwerkelijk op de vloer mee te gaan doen; maar dan wel op een manier die het kind alle ruimte laat om het verloop en de inhoud zelf te bepalen. Behr maakt pas contact als hij het gevoel heeft dat hij daar door het kind toe wordt uitgenodigd. Dat kan verbaal zijn, maar meestal is dat non-verbaal. In de eerste fases van het proces bestaat dit voornamelijk uit spiegelen en volgen, later kunnen daar vanuit de door het kind ingezette spelsituatie ook kleine uitdagingen bij komen. Zo kwamen we in een tweede ronde van het rollenspel uiteindelijk toch bijna tot het zwaardgevecht dat het kind in uw verslaggever in de eerste ronde nog niet echt aandurfde. Teruggaand op het werk van Rogers en Stern zegt Behr dat het in zijn therapeutische benadering gaat om het kind actief resonantie te bieden. Tenslotte, zegt Behr, is het de interactie die ons mensen maakt tot wat we zijn, en daar ligt ook de oplossing voor eventuele problemen. Met zulke warme en respectvolle persoonlijkheden als Behr is dat helemaal niet zo’n slechte gedachte. Voor obesitas en dwangmatig eten worden er in onze samenleving meestal kanten-klare algemene oplossingen aangedragen die echter weinig helpen. Diëten is een voorbeeld van zo’n oplossing. Diëten helpt niet, volgens Julie de Rohan (GB), omdat het de preoccupatie met voedsel versterkt, de betekenis van eten tot ‘toegelaten’ of ‘verboden’ wordt verengd, de verbinding met de natuurlijke apetijt nog meer wordt doorbroken. Een experiëntiële psychotherapie biedt volgens haar meer kansen. In haar presentatie ‘Applying Person-Centered Approach to Issues of Compulsive Eating and Obesity’ legt ze de nadruk op het ontwikkelen van een autonome eetregulatie, waarbij het contact wordt hersteld met het lichamelijke weten. Mensen die compulsief eten hebben vaak het gevoel dat het lichaam hen niet toebehoort. Er bestaat dan ook een verband tussen obesitas en onveilige hechting, vroegkinderlijke psychotrauma’s, lichamelijke dissociatie, alexithymie, problemen met self-soothing en het ontbreken van sociale ondersteuning. De Rohan stelt voor de psychologische dimensie van het zwaarlijvig zijn te exploreren: wat wordt er uitgedrukt met overgewicht? Volgens haar is obesitas een overlevingsstrategie, dik zijn kan een vorm van bescherming tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn (er niet aantrekkelijk uitzien) en een manier om zichzelf (letterlijk) te containen. Voedsel kan als een narcoticum worden gebruikt om angst in te dammen. Of onder het overgewicht schuilt de behoefte aan veiligheid; vaak is eenzaamheid een van de bele-
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
368
vingen die gepaard gaan met compulsief eten. De therapeutische relatie kan soelaas bieden in het exploreren van de onderliggende behoeften en het leren verwoorden van de eenzame en angstige beleving. Focussen kan een belangrijke ingangspoort zijn om een nieuwe relatie met het lichaam op te bouwen en de lichaamssignalen opnieuw te leren begrijpen. Symboliseren, het lichaam en de beleving een stem geven, is hier de boodschap. James Iberg hield een plenaire lezing over de benadering van anxiety in focusinggerichte psychotherapie. Hij ging daarbij uit van het procesmodel van Gendlin, dat stelt dat interacties, en niet de objecten en categorieën, fundamenteel zijn in het menselijk functioneren. Als die interacties tegemoetkomen aan de aanwezige noden (needs), dan wordt het menselijk proces vooruit gedreven. Er kunnen echter ook blokkades in dit proces optreden, wat om een andere benadering vraagt. In plaats van als een apart te behandelen symptoom kan anxiety worden gezien als een van die mogelijke blokkerende factoren. De impliciete complexiteit van de anxiety moet in de therapie vervolgens naar voren worden gebracht om het proces weer op gang te brengen. Valkuilen daarbij zijn overmatig piekeren (rumination), medicijngebruik of overmatige obsessieve routines, al te veel invloed van de innerlijke criticus en toestaan dat de anxiety het aanwezige gevaar overdrijft, wat weer tot defensief gedrag leidt. De therapeut biedt veiligheid, objectiviteit, congruentie, informatie en erkent het bestaan van de problemen om tot een congruente identiteit te komen. In de solide en veilige therapeutische omgeving kan de complexiteit van de anxiety vervolgens tot beschouwing worden gebracht. Hoewel de inhoud van de voordracht alleszins het aanhoren waard was, bleek Iberg een niet erg gedreven spreker en viel het velen zwaar om zich op de lezing te blijven focussen. Op naar de volgende sessie. In een op zich nogal melige, maar wel vermakelijke bijeenkomst liet Charles O’Leary de deelnemers aan zijn workshop getiteld ‘Some of the Questions I Forgot to Ask Carl Rogers’ twee aan twee aan elkaar vertellen hoe Carl Rogers in hun leven was gekomen, en wat ze hem op dit moment nog zouden willen vragen. Een paar van die verhalen werden vervolgens in de groep besproken. In de zaal bleek een aantal mensen te zitten voor wie de ontmoeting met het werk van Rogers levensveranderend bleek te zijn geweest, een ontmoeting waar ze nog steeds ontroerd door konden worden. Voor de jongere generatie was het leerzaam om te zien hoe een op zich logisch beredeneerde opvatting over de werkzaamheid van de persoonsgerichte benadering ook diep verankerd kan liggen in de overtuiging van het gelijk van Rogers. Gelardeerd met videofragmenten liet Ladislav Timulak zien dat EFT effectief kan zijn bij een generalized anxiety disorder, en Ludwich Teusch vond in onderzoek dat PCT therapeutische veranderingen teweeg kan brengen bij cliënten die worstelen met symptomen van anxiety, paniek en/of agorafobie. Gedurende het verloop van het congres bleek de roep om meer en beter onderzoek ook zeer aanwezig, zoals ook bleek uit de instelling van een wetenschappelijke commissie binnen de WAPCEPC die zich expliciet hiermee bezig gaat houden.
369 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Donderdag Voor degenen die zich niet hadden verslapen ging Peter Schmid (Oostenrijk) donderdagochtend vroeg in zijn voordracht ‘On the Art of Being Anxious in the Right Way’ te rade bij de etymologie van angst. Angst, net als het Engelse ‘anger’ (en alle ‘ng’woorden) gaat terug naar de ervaring van plaats tekort hebben (denk aan een strop om de nek hebben). Angst verwijst etymologisch naar ‘niet weten’ en ‘niet kunnen handelen’. Woorden als aggression (‘gn’-woorden) wijzen op het tegendeel: weten en kunnen. Schmid verwijst net als Kierkegaard naar het sprookje de jongen die niet grie zelen kon; na heel wat pogingen in lugubere situaties lukt het de jongen om bang te worden (emotie te voelen), en dat door toedoen van zijn echtgenote: de relatie komt vóór de beleving. Vanuit religieuze en filosofische hoek leren we hoe angst verbonden wordt aan zinloosheid, en bij Kierkegaard aan de ervaring van het niets. Volgens Kierkegaard ervaren we angst als we in contact komen met onze vrijheid, onze keuzemogelijkheden en onze verantwoordelijkheid. Angst is dus een leermeester die ons met de neus op de feiten drukt – of op onze waarheid. Schmid heeft kritiek op een al te individualistische visie op angst (een visie die na dit congres alvast geen steek meer houdt). Angst heeft volgens hem zowel een individuele-substantiële notie (autonomie) als een relationele notie. We kunnen angst ervaren als we onze identiteit dreigen te verliezen (angst voor fysieke of psychische pijn) maar ook als onze verbondenheid met anderen bedreigd wordt (angst voor verlies van relaties, eenzaamheid). Beide vormen van angst zijn de kanten van eenzelfde medaille: het is altijd de persoon die schrik heeft, en beide vormen van angst komen tezamen in de doodsangst: de ultieme bedreiging van het individu en het verlies van alle relaties. Het tegengif voor angst is agressie, in de oorspronkelijke zin van het woord. Etymologisch betekent agressie: stappen zetten. Angst is een signaal dat er volgende stappen gezet moeten worden. Het is een oproep tot con-fron-tatie (‘fron’ betekent voorhoofd): het in de ogen zien van onze uitdaging. We hoeven onze cliënt die angst ervaart niet te forceren om stappen te zetten. Als therapeuten moeten we leren op de angst te vertrouwen, deze te aanvaarden en aanwezig te blijven.
Congresverslagen
Woensdagavond was ingeruimd voor een feestelijk diner met live muziek. Fris gedoucht en gekleed in het beste wat we in de koffer hadden kunnen vinden, togen we naar café-brasserie Horta. In de mooie Art Nouveau-zaal konden we genieten van een goed glas champagne, een uitstekend verzorgd diner en een aanstekelijke band. De organisatoren hadden – net zoals ze in de intermezzo’s tijdens het congres deden na afloop van een plenaire lezing – een bijzonder vermakelijke parodie gemaakt op de diverse sprekers, die ze met veel flair brachten. Maar het was vooral het feit dat velen de gelegenheid met beide handen aangrepen om elkaar onder deze ongedwongen omstandigheden nog eens rustig te spreken en te begroeten dat duidelijk maakte dat de PCE-benadering van psychotherapie een hechte en warme groep vertegenwoordigers kent. Tot in de late uurtjes werd er vervolgens nog op meer of minder persoonsgerichte wijze gedanst.
Niels van Doesum, Wies Verheul en Siebrecht Vanhooren Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
370
Volgens velen die aanwezig waren bij de tweede lezing van Arthur Bohart, waarin hij uitlegde hoe therapie volgens hem werkt, was dit een van de hoogtepunten van het congres. Dit niet in het minst omdat gewaardeerd PCE-veteraan Bohart begon met de aankondiging dat dit wel eens zijn laatste congrespresentatie zou kunnen worden; het was genoeg, hij ging met pensioen. En dat ook nog eens meegedeeld met licht omfloerste stem, die had het namelijk halverwege het feest de vorige avond bijna begeven. Maar behalve de persoonlijke publieke resonantie waren het toch vooral de vorm en de inhoud van het verhaal die dit gevoel teweeg brachten. De kern van het betoog van Bohart was dat het vooral de persoonlijke dimensie van het therapeutische gesprek is die therapeutische verandering teweeg brengt, meer dan alle daarbij gebruikte technieken. Het gaat dus om de authentiek rogeriaanse ontmoeting tussen cliënt en therapeut, waarin een zichzelf organiserende wijsheid zich kan ontvouwen. De cliënt wordt gezien als een zelfhelend en zelfontwikkelend organisme, dat alleen maar hulp nodig heeft bij het mens-zijn. Als het zelfactualiseringsproces vlot en ongehinderd kan verlopen, dan past het organisme zich vanzelf aan de omstandigheden aan. Waar andere therapeutische benaderingen de cliënt willen veranderen, vertrouwt een cliëntgerichte benadering de cliënt toe om zijn/haar eigen weg te zoeken in de wereld zoals die is. Psychologische verandering is daarmee spontaan en niet van bovenaf opgelegd. De therapeut kan daarbij alleen maar helpen door open en ontvankelijk te zijn; therapie is dan eigenlijk een bijproduct van de ontmoeting. Samenvattend betoogt Bohart dat therapie uiteindelijk niet meer inhoudt dan een heideggeriaans mee-zijn met de cliënt, waar zowel cliënt als therapeut van profiteren. Niet dat techniek er niet toe doet, maar het gaat er wel om hoe die wordt toegepast. Daarna bedankte hij zijn publiek voor de aandacht, en werd beloond met een aanhoudende staande ovatie. Uw verslaggever kon het niet helpen om te bedenken dat dit best wel eens een van die momenten zou kunnen zijn van: ‘ik was erbij’. In het slotpanel werden er ten slotte nog wat puntjes op de i gezet. Gedurende het congres waren er op video vragen van deelnemers opgenomen, waarvan een selectie werd beantwoord. Ook Robert Elliott nam per video afscheid, want hij had al eerder moeten vertrekken. Het publiek werd uitgenodigd om ook nog andere vragen te stellen en opmerkingen te maken. Daaruit kwam naar voren dat er binnen de persoonsgerichte benadering een voortgaande discussie woedt over het volledig overlaten van het proces aan de cliënt, zoals bijvoorbeeld veel rogerianen van het eerst uur bepleiten, of dat er toch ook meer specifieke aandacht besteed moet worden aan de klachten waarmee de cliënt de praktijk binnenkomt. De discussie daarover is nog
niet gesloten, en zal ongetwijfeld over twee jaar worden voortgezet in Buenos Aires, plaats van handeling van het PCE-wereldcongres 2014. In dit verslag hebben we maar een fractie van de informatie kunnen delen die we zelf hebben opgedaan, en zelf hebben wij maar een fractie meegekregen van alles wat er gaande was in Antwerpen. Maar dat hoort bij de opzet van een dergelijke bijeenkomst. Het uitstekend georganiseerde congres was wat ons betreft een succes. Niet alleen vanwege alle kennis en informatie die we mee naar huis konden nemen, maar vooral vanwege alle contacten die we hebben kunnen maken en hernieuwen. Want de interactie, zo hadden we vijf dagen lang gehoord, daar gaat het uiteindelijk om.
371 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Beurs, E. de, & Zitman, F. (2006). The Brief Symptom Inventory (BSI): Betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de SCL-90. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 6, 120-141. Doesum, N.J. van, & Takens, R.J. (2011). Geïntegreerde evidentie. Over wetenschappelijk onderzoek in de cliëntgerichte psychotherapie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 49, 193-209 Sanders, P. (2010). Persoonsgerichte therapie en de medische metaforen voor psychologisch leed en verdriet: de herontdekking van onze radicale afkomst. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 48, 102-116.
Congresverslagen
Literatuur