STELLING: “ADVOKATEN MAKEN VEEL TE WEINIG GEBRUIK VAN DE MOGELIJKHEDEN VAN HET SMALL CLAIMS COURT (ARTIKEL 862 E.V. RECHTSVORDERING) OM GESCHILLEN OVER BEPERKTE BEDRAGEN IN KORTE TIJD TE LATEN BESLECHTEN” Blijkbaar is dit het geval, anders zou de lustrumcommissie van de Orde van Advocaten Curacao mij niet hebben verzocht een betoog rond deze stelling te houden. Voor degenen die het zijn vergeten (o.a. yours truly) Boek 3 Rechtsvordering behandelt in titel 7 Afdeling 3 onder de artikelen 862 tot en met 875 de “Rechterlijke bevelen tot betaling”. Ik zal de meest relevante artikelen even de revue laten passeren om jullie geheugen op te frissen. Na elk artikel zal ik mijn commentaar plaatsen. Artikel 862: Degenen die een opeisbare geldsom, waarvan de hoofdsom een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bedrag niet te boven gaat, te vorderen heeft, kan de rechter in eerste aanleg de uitvaardiging van een rechterlijk bevel tot betaling verzoeken. Zodanig verzoek kan slechts één schuldenaar betreffen, dan wel een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap. Het verzoek kan alleen geschieden ten aanzien van de schuldenaar die een bekende woon-of verblijfplaats hier te lande heeft. Bij landsbesluit h.a.m. is het maximum bedrag waarvoor een rechterlijk bevel tot betaling kan worden verzocht, vastgesteld op Nafl. 10.000,-M.a.w., voor bedragen van boven de Nafl. 10.000 moet de schuldeiser bij de (gewone) AR rechter zijn (een rechterlijk bevel tot betaling betreft een “bijzondere rechtspleging”). Wat nu, indien het een vordering betreft van boven de Nafl. 10.000,-- bijvoorbeeld van Nafl. 20.000,-- doch de schuldeiser (c.q. de “slimme” advocaat) splitst de vordering in 2 van ieder Nafl. 10.000 en verzoekt derhalve 2 rechterlijke bevelen tot betaling van ieder Nafl. 10.000? (de schuldeiser bespaart hierdoor op de griffierechten Nafl. 750 – 50 – 50 = Nafl. 650 en omdat het een bijzondere rechtspleging betreft bespaart de schuldeiser ook op de oproepingskosten deurwaarder, dus de besparing kan al gauw tegen de Nafl. 1.000,-- oplopen). Wij kunnen straks hierover gaan discussiëren. Ik zelf ben van mening dat als de schuldenaar verschijnt en hij stelt dat de vordering in feite bedraagt Nafl. 20.000 doch dat de schuldeiser deze in 2 gedeeltes van ieder Nafl. 10.000 heeft gesplitst om zodoende de hogere griffierechten en de oproepingskosten van de deurwaarder, te ontlopen de rechter beide verzoeken niet ontvankelijk dient te verklaren (de schuldeiser is dan ook nog zijn 2 x Nafl. 50 = Nafl. 100 kwijt). Wat nu indien de schuldenaar niet verschijnt?
Ik denk dat de rechter het eerste verzoek zal toewijzen, doch het tweede verzoek (indien de rechter een mechanisme heeft om te controleren wie er allemaal verzoeken indienen en tegen wie deze worden ingediend) niet ontvankelijk zal verklaren. Kan de schuldeiser dan voor dit tweede verzoek alsnog bij de AR rechter terecht? En wat gebeurt er als de schuldeiser beide verzoeken gelijktijdig indient? Wij kunnen dit straks in de discussie meenemen. In ieder geval bevat dit artikel 3 beperkingen die aan een dergelijk verzoek worden opgelegd. Ten eerste kan het verzoek tegen slechts één schuldenaar worden ingesteld, ten tweede moet de schuldenaar hier te lande een bekende woon- of verblijfplaats hebben en ten derde moet het een vordering betreffen van maximaal Nafl. 10.000,-(waarbij dient te worden aangetekend dat het om een geldsom moet gaan; vorderingen tot bijvoorbeeld nakoming van een overeenkomst met een direct geldelijk belang van minder dan Nafl. 10.000 vallen niet onder deze procedure). Indien aan één van deze punten niet wordt voldaan, moet de vordering bij de AR rechter worden ingediend. Stand 1-0 voor de AR procedure. Artikel 863 heeft het over de manier waarop een verzoek moet worden ingediend. Lid 3 bepaalt dat verzoeken die niet voldoen aan de in lid 1 en 2 gestelde vereisten aan de schuldeiser worden teruggezonden met mondelinge of schriftelijke opgave van redenen ter verbetering of aanvulling. Lid 4 bepaalt dat op verzoekschriften die de rechter reeds aanstonds onrechtmatig of ongegrond voorkomen, de rechter afwijzend beschikt. Hiertegen staat geen hogere voorziening open. Het voordeel van deze procedure boven de AR is dat de rechter aanstonds het verzoek zal afwijzen indien deze onrechtmatig en ongegrond voorkomt terwijl in een AR procedure het verloop van de procedure moet worden afgewacht. Ook zal de rechter het verzoek terugzenden ter verbetering of aanvulling terwijl in een AR procedure de schuldeiser de kans loopt (aan het einde van de rit) niet ontvankelijk te worden verklaard dan wel dat zijn vordering wordt afgewezen, omdat de rechtsgrond niet deugdelijk is of de vordering niet voldoende is onderbouwd. Stand 1-1 Artikel 865; Indien de schuldenaar tegenspraak wenst te voeren, dient hij een schriftelijk antwoord in binnen drie weken na de dag der verzending van het afschrift van het verzoekschrift, onder gelijktijdige overlegging van een afschrift van zijn antwoord Artikel 866; Indien de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn antwoordt en de voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, vaardigt de rechter, tenzij het verzoek hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt en hij om die reden afwijzend beschikt, een rechterlijk bevel tot betaling uit. Tegen deze beslissing staat, behoudens verzet van de schuldenaar tegen het rechterlijk bevel van betaling, geen hogere voorziening open.
Artikel 867; Indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn antwoordt en uit zijn antwoord blijkt dat hij geen tegenspraak wenst te voeren, vaardigt de rechter, tenzij het verzoek hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt en hij om die reden afwijzend beschikt, een rechterlijk bevel tot betaling uit. Tegen een krachtens het eerste lid gegeven beslissing staat, behoudens verzet van de schuldenaar tegen het rechterlijk bevel tot betaling, geen hogere voorziening open. Volgens mij zijn artikelen 866 en 867 wat ongelukkig/onduidelijk geformuleerd (zie 866 lid 1 en 2; indien de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn antwoordt dan wordt verstek tegen hem verleend en heeft hij altijd de mogelijkheid van verzet; zie 867 lid 1 en 2; indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn antwoordt en de vordering erkent, dan wordt er geen verstek verleend en kan hij ook geen verzet instellen; voor deze schuldenaar is het over en uit omdat hij ook niet meer in beroep kan). Door het uitsluiten van de beroepsmogelijkheid wordt de stand 2-1 voor de bijzondere rechtspleging. Artikel 868; Het rechterlijk bevel van betaling heeft de kracht van een verstekvonnis. Nu ben ik even de weg kwijt. Indien een rechterlijk bevel van betaling de kracht heeft van een verstekvonnis, kan de schuldenaar hiervan in verzet. Maar hoe zit het dan met artikel 867 lid 1? Indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn antwoordt en geen tegenspraak voert, m.a.w. de vordering erkent? In dit geval vaardigt de rechter een rechterlijk bevel tot betaling uit. Maar een rechterlijk bevel tot betaling heeft toch de kracht van een verstekvonnis? En tegen een verstekvonnis is toch verzet mogelijk? M.a.w., indien de schuldenaar antwoordt doch geen tegenspraak voert c.q. de vordering erkent en tegen hem een rechterlijk bevel tot betaling wordt uitgevaardigd, dan kan hij toch nog in verzet omdat het rechterlijk bevel tot betaling de kracht heeft van een verstekvonnis. Lekker verwarrend allemaal. Verstek is derhalve altijd mogelijk, maar geen hoger beroep. Ik denk dat het punt dat ik zoeven heb toegekend aan de bijzondere rechtspleging wordt teruggedraaid, en de stand blijft 1-1. Artikel 871; Indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn antwoordt en uit zijn antwoord blijkt dat hij tegenspraak wenst te voeren verwijst de rechter, tenzij het verzoek hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt en hij om die reden afwijzend beschikt, de zaak naar een gewone terechtzitting van zijn gerecht. Tegen een dergelijke beschikking staat geen hogere voorziening open. M.a.w., indien de schuldenaar verschijnt en de vordering weerspreekt moet de zaak toch worden afgedaan door de AR rechter. De schuldeiser is dus meer tijd kwijt. De zaak wordt ingediend als een bijzondere rechtspleging doch moet vervolgens worden verwezen naar de AR rechter om weer van begin af aan te worden behandeld (wat de schuldeiser zichzelf wel bespaart, is het
verschil in de griffierechten, de zegelrechten en de oproepingskosten deurwaarder, althans volgens mij). Stand wordt 2-1 voor de AR procedure. Maar omdat de bijzondere rechtspleging goedkoper is (de griffierechten bedragen voor een natuurlijke persoon Nafl. 50 en voor een rechtspersoon Nafl.100, er zijn geen zegelkosten verschuldigd en geen oproepingskosten deurwaarder) wordt de stand weer gelijkgetrokken: 2-2 Bij een dergelijke (gelijke) stand zou je je kunnen afvragen waarom advocaten te weinig (sporadisch?) gebruik maken van deze procedure. Volgens mij is het antwoord dat, anders dan verwoord in de stelling, dit soort geschillen niet in korte tijd worden beslecht. Ingevolge de artikelen heeft de griffie een vrij actieve rol in deze (863 lid 4, 864 lid 1, 870 lid 2 en 873 lid 1 en 2). Doch de praktijk heeft geleerd dat het niet kort maar lang, soms heel lang duurt voordat de procedure op gang wordt gezet c.q. voordat het bevel er komt. Ik wil niet de beschuldigende vinger wijzen naar iemand, maar dit heb ik in de praktijk ervaren en is een van de reden waarom mijn kantoor bijna nooit gebruik maakt van deze procedure. Voorts wordt niet gauw geprocedeerd in zaken met een belang van maximaal Nafl. 10.000,-- althans niet door advocaten. De kosten kunnen immers flink oplopen, vooral als de zaak (door)verwezen wordt naar de AR rechter. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe het zit met procedures die door niet advocaten c.q. de schuldeiser zelf worden gevoerd. Misschien dat iemand anders iets hierover kan zeggen. Hoe krijgen wij gedaan dat advocaten meer gebruik gaan maken van deze procedure? Er is een Landsverordening in de maak (er is al een voorontwerp) tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Landsverordening consumenten geschillen). De bedoeling is om aan artikel 429b drie nieuwe leden toe te voegen o.a. lid 3 hetwelk luidt: “In zaken waarin tenminste één der partijen een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en het direct geldelijk belang van de zaak, rente buiten beschouwing gelaten, NAF 10.000 niet te boven gaat wordt een beschikking gegeven, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist”. Deze EJprocedure komt in de plaats van de procedure ex artikel 862 e.v. Rechtsvordering. De bedoeling van deze procedure is het de consument makkelijker en goedkoper te maken om te procederen. - Er kan van deze (EJ)procedure gebruik worden gemaakt in alle zaken/ consumentengeschillen waarbij niet alleen een vordering wordt ingesteld van niet
-
-
meer dan Nafl. 10.000 doch ook waarbij geen geldsom wordt gevorderd doch bijvoorbeeld reparatie of vervanging van een gekochte zaak of een verklaring voor recht wordt verzocht waarbij het belang Nafl. 10.000 niet overschrijdt. De griffierechten bedragen Nafl. 50 mits de consument eerst advies heeft ingewonnen van de Fundashon pa Consumido, anders Nafl. 100 Nadat het verzoekschrift is binnengekomen wordt onverwijld een mondelinge behandeling bepaald. Indien het betreft een geëiste geldsom of een direct geldelijk belang van niet meer dan Nafl. 5.000 is van een beschikking geen hoger beroep mogelijk. Er bestaat wel de mogelijkheid van verzet. Er bestaat de mogelijkheid om geen of verminderde veroordeling ter zake van het salaris van de gemachtigde van de wederpartij uit te spreken.
Ook ondernemers kunnen gebruik maken van deze procedure. Zij betalen dan Nafl. 100 griffierecht (zoals thans in een procedure tot verkrijging van een rechterlijk bevel tot betaling). Ik heb even contact gehad met de heer Jan de Boer die het e.e.a. coördineert en ik heb van hem begrepen dat het artikel anders komt te luiden omdat beide partijen (dus zowel de eisende als de gedaagde partij) rechtspersonen kunnen zijn. Echter ik heb ook van de heer de Boer begrepen dat, vanwege de vele opmerkingen vanuit de advocatuur, het wellicht beter is om het huidige rechtelijk bevel tot betaling uit te bouwen tot een algemeen gerechtelijk bevel, mits het financieel belang niet hoger is dan Nafl. 10.000. Het rechterlijk bevel tot betaling wordt dus uitgebreid in die zin dat niet alleen geschillen betreffende de betaling van een geldsom tot maximaal Nafl. 10.000 kunnen worden beslecht middels de bijzondere rechtspleging, doch ook geschillen met een financieel belang van niet meer dan Nafl. 10.000. Ik weet niet of dit ertoe zal leiden dat advocaten na/tengevolge van deze wijziging/aanvulling meer gebruik zullen gaan maken van de bijzondere rechtspleging, maar eerlijk gezegd heb ik mijn twijfels. De angel zit hem in de traagheid waarmee deze procedures worden afgehandeld. En zolang deze angel niet eruit wordt gehaald, zullen advocaten niet snel gebruik maken van deze procedure. Om de procedure tot het verkrijgen van een rechterlijk bevel tot betaling meer tot de verbeelding te laten spreken, dient volgens mij het volgende te gebeuren: Ten eerste dienen strakke termijnen te worden gesteld waarbinnen het verzoek naar de tegenpartij moet worden opgestuurd en de zaak ter zitting wordt behandeld (als een EJ zaak; zie hierna).
Ten tweede is het praktischer de behandeling als een EJ zaak af te doen, met een speciale EJ rol voor rechterlijke bevelen tot betaling. Tijdens de mondelinge behandeling kan direct inhoudelijk op de zaak worden ingegaan en kan, indien er geen verweer wordt gevoerd, ook direct uitspraak worden gedaan. Ten derde dient de aanvulling zoals door de heer de Boer voorgesteld te worden doorgevoerd (een algemeen gerechtelijk bevel mits het financieel belang niet hoger is dan Nafl. 10.000). Ten vierde dient niet alleen de beroepsmogelijkheid te worden uitgesloten, doch indien de vordering niet wordt weersproken, ook de verzetmogelijkheid. Misschien dat advocaten dan meer gebruik zullen gaan maken van deze procedure, doch de praktijk zal dit leren. Curacao, 16 november 2012