UVH 80 HTS
Eindhoven, december 1980
HTS- versus TH- ingenieur Ontstaan van de HTS, de waardering in het bedrijfsleven en een toekomstbeeld omtrent de opleidingen
Technische Hogeschool Eindhoven Onderwijsproject Techniek en Samenleving
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN onderwijsproject Techniek en Samenleving
H.T.s.- versus T.H.-ingenieur ontstaan van de H.T.s., de waardering in het bedrijfsleven en een toakomstbeeld omtrent de opleidingen
door: Deguelle A. Gijselhart L. van den Heuvel J.R. Luijk G.G. Luijten GoJeFo Vos begeleiding: Harry Lintsen
w.
Eindhoven, december 1980
-1-
SAMENVATTING Vanuit de industria ontstond rand de eeuwwisseling behoefte aan een middelbare technicus. Daartoe werd in 1910 de eerste M.T.S. opgericht. In 1957 werd deze naam veranderd in H.T.s., terwijl in 1965 de H.T.s.-opleiding nieuwe stijl werd ingevoerd. Aan het eind van de jaren zestig werd een onderzoek ingesteld naar een eventuele coordinatie tussen H.T.S. en T.H. (commissie Schlosser). Uit een enqu&te onder de docenten van H.T.s. en T.H. bleek dat de Ir. is opgeleid om analytisch- en innoverend denkwerk te verrichten. De Ing. daarentegen wordt meer geleerd het praktische en het uitvoerende van het werk te verrichten. Over het algemeen kan gesteld worden dat in de loop der jaren de doelstellingen van H.T.s. en T.H. niet wezenlijk zijn veranderd. Om de verschillen in carriere en funktie tussen de beide typen ingenieurs te onderzoeken werd contact opgenomen met verschillende bedrijven. Bij deze ondernemingen werd meteen duidelijk dat er twee vormen van beleidsvoering zijn te onderscheiden. '' . ~:n waarbij -de pos:ltie van de T.H.- en H.-.T.s.-ing~n:leur strikt wordt vastgelegd. Hier tegenover staat het open loopbaanbeleid waarbij gelijke kansen worden geboden aan de beide typen ingenieurs. Na een aantal jaren zijn over het algemeen de persoonlijke capaciteiten doorslaggevend voor de te vervullen funktie. Er bleken weinig problemen te zijn in de relatie tussen de Ir. en de Ing •• De beroepsvereniging van de T.H.-ingenieurs is het Kivi. Het NIRIA is de vereniging van H.-T.s.-ingenieurs. Met betrekking tot de twee-fasen-structuur kan gesteld worden dat het bedrijfsleven en het Kivi hier argwanend tegenaan kijken. Men wil niet dat de kwaliteit van de T.H.-ingenieur achteruit gaat. Het is daarom merkwaardig dat de vertegenwoordigers van de werkgevers, VNO en NCW, positief tegenover de twee-fasen-structuur staan. Het NIRIA wil de H.T.s.-opleiding onderbrengen in de wet voor het wetenschappelijk onderwijs. Tevens wil men dat de opleiding gelijkwaardig wordt beschouwd aan die van de eerste fase. Volgens de auteurs voldoen de
huidige hogere technische opleidingen goad en moat er niet te veal aan 11 gesleuteld" worden.
-3VOORWOORD In het kader van de cursus maatschappijwetenschappen werd deelgenomen aan het onderwijsproject Techniek en Samenleving. Er werd door ons gakozen voor het H.T.s.- versus T.H.-ingenieur project omdat wij, H.T.S.-ingenieurs die momenteel aan de T.H. studeren, hierbij nauw betrokken zijn. Tevens werd deelname aan het mini-project zinvoller en aangenamer geacht dan het doorlopen van deel 2 en 3 van de cursus maatschappijwetenschappen op de "normale" manier. Het verslag bestaat uit vier delen, te weten: - de historie van de H.T.s.; - de H.T.s.- versus T.H.-ingenieur in het bedrijfsleven; - de beroepsverenigingen en - de t~ee-fasen-structuur. Om na te gaan hoe de verhouding tussen de H.T.s.- en T.H.ingenieur is ontstaan werd een historisch onderzoek ingesteld. Om de verschillen in de beroepspraktijk van beide typen ingenieurs te onderzoeken werden het bedrijfsleven en de beroepsverenigingen beschouwd. Visies over de twee-fasenstructuur, inclusief die van de auteurs, worden in het laatste hoofdstuk gegeven. Vanwege de diversiteit van het onderwerp · wordt geen algemene,maar per hoofdstuk een aparte inleiding gegeven. Wij willen tenslotte voor alle verleende hulp en medewerking bedanken Dr. Ir. Bax (Philips), Ing •. Bemelen (Meulensteen Elektronika b.v.), Drs. H. Christiaans (L.c.c.), de heer H. Gomes (NIRIA), Ir. Hamelberg (P.T.T.), Drs. J. Jansen {P.T.T.),.Ir.·J. P. Verseput (Shell/Kivi) en onze·ttcoachn Dr. Ir.· H.w. Lintsen.
INHOUDSOPGAVE Samenvatting Voorwoord De historie van de H.T.s. l. Inleiding 1.1. De leemte in het technisch onderwijs rand 1910 1.3. De totstandkoming van de Middelbare Technische School Ontwikkeling Middelbare Technische School 1920-1960 De H.T.s.-opleiding nieuwe stijl Coordinatie H.T.s.-T.H. H.T.s.- versus T.H.-ingenieur in het bedrijfsleven Inleiding 2.2. Funktieverschi11en 2.3. Carridre-verloop 2.4. Overige aspecten 2.4.1. Relatie op1eiding-beroep 2.4.2. De huidige verhouding tussen H.T.s.- en T.H.-ingenieurs De beroepsverenigingen 3. Inleiding 3.1. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 3.2. 3.3. De Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA De twee-fasen-structuur 4. Inlei.ding 4.1. De nota "Hoger Onderwijs voor Ve1en" 4.2. De visie-van het Koninklijk Instituut 4.3. van Ingenieurs De visie van de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA 4.5. De mening van het bedrijfsleven en de centrale werkgeversorganisaties over de twee-fasen-structuur
blz. blz. blz. blz.
l
blz.
7
blz.
8
3 6 6
blz. l2 blz. 16 blz. 17 blz. b1z. blz. blz. b1z. blz.
23 23 25 31 39 39
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
40 42 42 42 44 46 46 46
blz. 49 blz. 54
blz. 58
4.6. 5.
De mening van de auteurs op de twee-fasen-structuur Slotbeschouwing Literatuuropgaven
blz. 62 blz. 65 blz. 68
-6-
1.
De historie van de H.T.s.
1.1. Inleiding De tegenwoordige H.T.s. is voortgekomen uit de vroegere M.T.s •• De eerste M.T.s. ward in 1910 opgericht. Voor de totstandkoming van de eerste M.T.s. was er een grate 1eemte in hat technisch onderwijs. Ten gevo1ge van de opk.omat van nijverheid en industria ontstond er behoefte aan peraonen, die tuaaen de ingenieur en de ambachtaman stonden. Deze personen dienden technisch en algemeen gevormd 1s zijn op middelbaar niveau. De M. T.s.-opleiding bleak aan een behoefte te vo1doen en hat gevo1g was dat er in sael tempo meerdere M.T.s.-en ontstonden. In die tijd werd de midde1bare technicus nog niet volledig erkend, mede door het ontbreken van een t1te1. De op1eiding bestond uit drie jaar theorie en een jaar praktijk. Dit is tegenwoordig, bij de huidige H.T.s., nog steeds zo. In 1949 ward de U.T.s. (Uitgebreide Technische School) opgericht omdat het verschil tussen M.T.s. en L.T.S. te groat werd. Hat gevo1g hiervan was dat de M. T.s. ala hat ware, in een meer wetenschappelijke richting "omhoog geduwd" ward. Dit kwam ook tot uiting in de naamsverandering van M.T.s. naar H.T.s. in 1957. In 1964 kwam men tot de conclusie dat de bestaande H.T.s.op1eiding veal te zwaar was. Daarom is in 1965 de H.T.S.-opleiding nieuwe stij1 ingevoerd. In 1972 kwam de off1cie1e erkenning van de H.T.s.-ingenieur door de invoering van de tite1 "Ing." voor de naam. In 1966 werd een studiecommissie ingesteld die de cocrdinatie tussen l9chniseh !etenschappelijk Qnderwijs en ~oger !echnisch Onderwijs (T.w.o. en H.T.O.) moesten onderzoeken (commisaie Schlosser). Daze commisaie kwam tot de conlusie dat de horizontale doorstroming tussen H.T.s. en T.H. mogelijk gemaakt moest worden. Qok is hat volgens daze commissie noodzakelijk hat T.w.o. en H.T.o. in dezelfde wet onder te brengen. Bovendien ward een integratie van de propaedeuse aanbevolen. In 1980 is door de Landelijke Coordinatie Commissie T.w.o.-H.T.o. (L.c.c.)
-
-
-
-
-7een onderzoek ingesteid naar de algemene kenmerken van H.T.sen T.H.-ingenieurs. Het rapport werd samengeste1d aan de hand van gegevens verkregen van, door de commissie geenquateerde, H.T.s.- en T.H.-docenten. In dit hoofdstuk zal het ontstaan van de H.T.S. en de verschi1len in opleiding tussen de Ir. en de Ing. worden belicht. 1.2. De leemte in het technisch onderwijs rand 1900 Aan het eind van de 19e eeuw treedt een versnelling op in de industrialisatie en economische groei. De modernisering, die omstreeks 1850 in tal1oze bedrijfstakken langzaam op gang kwam, zet zich definitief voort na 18901 ). Het beroepsdomein voor de technici wordt omvangrijker. Er ontstaat een behoefte, naast de ingenieur en de ambachtsman, aan een midde1baar geschoolde vakman. Hierbij wordt de ingenieur als een hoo·g geschoolde beschouwd, ondanks het fei t dat de Po1ytechnische school·pas in 1905 tot T.H. werd verheven. De Polytechnische school viel onder het middelbaar onderwijs, terwijl de T.H. onder de hogere onderwijs-wet valt. De middelbaar geschoolde vakman moest de positie innemen tussen de ingenieur en de am.bachtsman. De op1eiding van deze nieuwe technicus moest van midde1baar technisch niveau te zijn. Doch daarnaast behoorde hij ook een ruime algemene vorming te hebben. Dit soort opleiding bestond er voor 1910 niet. De bestaande middelbare technische op1eidingen waren te specialistisch, zij leverde technici af voor ~~n bepaalde bedrijfstak. In het technisch onderwijs (t.o.) is een leemte welke hat gevolg is van de industrialisatie. In 1891 werd door de Vereniging van Burgelijke Ingenieurs (V.B.I.) een commissie benoemd die het t.o. moest onderzoeken. In 1895 werd het rapport uitgebracht 2 ), waarin, via een bijgevoegde nota, in het bijzonder op deze leemte wordt gewezen. In 1900 wordt door het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (Kivi, zie hoofdstuk 3.1.) een commissie benoemd om een advies te verkrijgen ter verbetering van het middelbaar technisch
-8-
onderwijs (m.t.o.). In het door de commissie uitgebrachte rapport least men o.a. 2 ) "wil de vaderlandsche nijverheid hare plaats in de industria behouden, hernemen of uitbreiden dan is opleiding nodigrt. Ret vervolgt, verder met "de behoefte aan op1G1ding is wellicht nog te zelden uitgesproken; doch dat ze niet alleen door werkgevers wordt gevoeld, bewijst het groot aantal jonglieden, dat elders een werktuigkundige-of electrotechnische opleiding zoekt, welk.e het binnen de grenzen niet kan vinden"• Ret blijkt namelijk dat vale jongenlui een middelbare technische opleiding in Du:ltsland gaan volgen,:wat als een opvallend symptoon van hat gebrak in het Nederlands t.o. beschouwd kan worden. De behoefte aan m.t.o. werd verder nog geillustreerd door-3) "het overmatig bezoek aan de Technische Hogeschool, waar nu vale leerlingan komen, die daar niet thuis behQoren en alleen daar komen omdat zij geen middelbaar technisch onderwijs kunnen machtig worden"•
1.3. De totstandkoming van de Middelbare Technische School De leemte in het t.o. moet door een Middelbare Technische School (M.T.s.) opgevuld worden. De vraag rijst nu, aan welke eisen moat dit schooltype voldoen, wie mogen er toegelaten worden enz.? De al eerder (in opdracht van het Kivi) benoemde commissie schrijft hierover: 2 ) "het onderricht moet echter wetenschappelijk zijn en niet ontaarden in z~genaamd practisch onderwijs 11 • Verderop in dit rapport: "de vakscholen moeten aansluiten aan bestaande inr.ichtingen waar degelijk onderwijs wordt gegeven en wel aan de Hogere Burgerschool met 3-jarige cursus"• Bij de staatsbegroting voor 1903 werd geld uitgetrokken voor de oprichting van een Centrale Middelbare School.4) Ret Ministerie van Onderwijs stipuleert dat deze school in geen geval als vooropleiding van de T.H. gezien mag worden. "Wil men de centrale school niet radicaal bederven, dan moet van meet af elk verband tusschen haar en de technische hoogeschool principieel uitgesloten blijvenn.
-9-
Als toelatingseis wordt bier gesteld dat de aanstaande leerling minimaal 5 jaar, met voldoende resuJ.taat, ter beoordeling door zijn patroon, in de praktijk werkzaam moet zijn geweest;in hat vakgebied van zijn te kiezen studierichting. Dit wetsontwerp "ward niet met onverdeelde instemmj ng on.tvangen, heeft zelfs, in deSkundige kringen vooral, hevige bestrijding gevonden en is dan ook met het ministerie ten grave gedaald".3) Hat stark centraliserend karakter is een van de voornaamste redenen van afkeuring geweest.5) De scholen behoren verspreid over geheel Nederland te komen zodat iedereen, werkgever en jongenlui, van het nieuwe instituut kan profiteren. De directeur van de Kweekschool voor Machinisten (KvM) te Amsterdam stelt voor de M.T.s. te verbin.den aan een H.B.s. 3-jarige cursus "evenals dit thans geschiedt met de Handelsklassen en zoals in de Nederlandse School voor Handel en ~ijverheid ·te Enschede.een beproefd voorbeeld is geeteldn.3) De andere twee reeds bestaande technische middelbare scholen (KvM te Amsterdam en de Academia voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam) gaan van hetzelfde idee uit. In 1907 wordt verhoging van subsid.ie ten behoeve van de KvM te Amsterdam voorgesteld met de bedoeling deze school te hervormen tot een M.T.s •• 6 > Dit voorstel wordt spoedig, zij het tijdelijk, ingetrokken. 8 ) De Bond van Technici had naar aanleiding van het voorstel van subsidie een enquate onder een groot aantal t~chnici gehouden inzake de vooropleiding voor de M.T.s •• Aldus richtte ge11oemde Bond zich tot de minister "met het verzoek alleen hen toe te laten die vooraf in de praktijk werkzaam zijn geweestn.7) De Aannemersbond, de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst en het Genootschap "Architectura et Amicitia" te Amsterdam kwamen met de Algemene Nederlandse Opzichters- Tekenaarsbond tot de volgende (veer ens) voornaamste eisen ten aanzien van een nieuwe M.T.s.:7) - een centrale M.T.s. is ongewenst, er dient in verschillende grate plaatsen van het land m.t.o. gegeven te worden en
-10- de leerlingen, welke tot een M.T.s. worden toegelaten, behoren te bezitten de algemene en theoretische ontwikkeling welke wordt verkregen in de drie laagste klassen van de H.B.s •• Bovendien moeten zij praktische ervaring bezitten, hetgeen ncdig is om het onderwijs met vrucht te kunnen volgen. Men ziet dat de kwestie met betrekking tot d~ voorop1eiding de grootste moeilijkheid vormt, er is nog geen uniforme mening van de verschillende bonden c.q. verenigingen. Over de inhoud van het onderwijs is men hat in grote lijnen we1 eens; er moet zowel practisch ala theoretisch onderwijs gegeven worden. De afgestudeerde moet met de ingenieurs en met de ambachtsman kunnen communiceren, hij is tussenpersoon. De minister heeft, zoals reeds verme1d, zijn voorste1 tot verhoging van de subsidie voor de KvM te Amsterdam spoedig ingetrokken.Eerder genoemde bezwaren c.q. suggesties zullen meeoverwogen worden bij een nieuw wetsontwerp inzake het m.t.o •• In afwachting hiervan wordt bij de nieuwe begroting in 1908 voorgeste1d ''de rijkssubsidie voor de KvM op fl. 12.000 te b.and.haven".9) . De "Vereniging tot bevordering van het Middelbaar Technisch Onderwijsn wordt op 15 juni 1909 opgericht en bij Koninklijk Bes1uit van 4 februari 1910 goedgekeurd.lO) Deze Vereniging heeft o.a. tot doel het oprichten van een M.T.s. in 's-Gravenhage en "met alle haar den dienste staande wettige middelen, het middelbaar technisch onderwijs te bevorderen"• Deze Vereniging defineert het m.t.o. ala vo1gt: " onder m.t.o. wordt verstaan het onderwijs, hetwelk dient tot vorming van technici, welk.e een plaats innemen tusschen ingenieur of architect eenerzijds en ambachtslieden anderzi.jds"• De Vereniging vindt dat decentralisatie van het m.t.o. noodzakeli.jk is. Zij komen tot een compromis voor de toelating tot een M.T.s •• Een leerling van de H.B.s. met 3-jarige cursus meet enige jaren in de prakti.jk werkzaam zijn geweest, een leerli.ng van de ambachtsschool zal zijn algemene kenni.s moeten aanvu1len. Verder meet getracht worden aanslui.ting te zoeken met eenbestaande school. De Kweatschool voor Machinisten te Amsterdam wordt in 1910
-11-
wederom gereorganiseerd en wel zo dat we voor het eerst kunnen spreken van een M.T.s •• Er bestaat vanaf nu een algemene middelbare technische opleiding in de vorm van een zogenaamde hoofdcursus. "De hoo:f'dcursus is de drie-jarige technische school die als eischen van toelating een kennis vergt ongeveer geliJ1tstaande met die van de H. B.s. '~• U) Behalve voor de scheepsmachinist zijn nu de volgende diploma's verkrijgbaar: - diploma voor werktuigkundige leerlingen, - diploma voor suiker-technicus leerlingen en - diploma voor laborant in suikerfabrieken. Bij alle diploma's moet men eerst de hoofdcursus met succes hebben gevolgd, daarna kan men zich gaan specialiseren. Het diploma wordt pas verkregen nadat de leerling enige tijd in de praktijk werkzaam is geweest. Tot toelating wordt niet, zoals o.a. de Bond van Technic! wilda, als eis gesteld dat enige praktische ervaring voora:f' noodzakelijk was. Het bestuur van de Kweekschool vindt praktisch werken achteraf veel zinvoller, het is meer effectief, de leerling werkt en leert doelgerichter. Het bestuur beroept zich op haar al bijna 30-jarige ervar:!.ng. Wel wordt er, in verband met de grote verscheidenheid in opleiding van de H.B.s.-en een ttvergelijkend exa.m.en gehoudenn.ll) Nadat de eerste M.T.s. in Nederland te Amsterdam een feit is, verschijnen er vrij spoedig meerdere middelbare technische scholen. Dordrecht, bijvoorbeeld, bezit vanaf 1911 ook een M.T.s •• 12• 1 3) Deze M.T.s., welke door particulier initiatief gesticht is, wordt ook wel eens als de eerste M.T.s. van Nederland aangemerkt, daar daze als zodanig gesticht en gebouwd is. In hat voorgaande is al duidelijk gemaakt dat de eisen van toelating tot de M.T.s. een van de grootste moeilijkheden waren. De regering neemt in 1913 hat standpunt in13) dat jongenlui met een 3-jarige H.B.S.-op leiding ~n de "zaer goede 11 van de ambachtsschool m.t.o. moeten kunnen volgen. De M.T.s. mag echter geen voortzetting van de ambachtsschoo1 worden. In hat jaarverslag omtrent het m.t.o. over 1913-1914 wordt
-1.2-
opgemerkt:l4) n de behoefte aan di.t onderwi.js reeds groter blijkt dan aanvankelijk verwacht werd11 • De leemte in het technische onderwijs is (tijdelijk) verdwenen. 1.4. Ontwikkeling Middelbare Technische School 1920-1960 Na het ontstaan van de Mo T.s.-en in Amsterdam. en Dordrecht .· · (resp. 1910 en 1911), b1eek dat deze op1eiding inderdaad in een behoefte voorzag. Het aantal M.T.s.-en steeg in de jaren 20 dan ook stark. In 1924 waren er reeds 12 van deze scho1en. In 1924 werd door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een bespreking gehouden betreffende het Middelbaar Technisch Onderwijs. 1 5) Hieraan werd deelgenomen door o.a. afgevaardigden van M.T.s.-en en uit het bedrijfs1even. De eerste vraag betrof de eisen die gesteld moesten worden aan de middelbare technicus. Men kwam tot de volgende conclusie: de midde1bare technicus dient voldoende praktische kennis en inzicht te hebben om leiding en voorlichting te kunnen geven, aan de onder hem werkende arbeiders. Tevens moet hij theoretisch voldoende ontwikkeld zijn om zelfstandig de hem verstrekte OPdrachten uit te voeren. Verder werd tot de conclusie gekomen dat de toe1atingseisen H.B.s.-b of Ambachtsschoo1 met aanvu1lingscursus geed voldeden. Ook was men van mening dat de einddiploma•s van alle M.T.s.-en gelijke waardering moesten krijgen. De middelbare technici zijn rend 1930 o.a. in de volgende bonden georganiseerd: - de Bond van Technische Ambtenaren in Overheids- en in Semi-Qverheidsdienst; - de Neder1andse Vereniging van Christelijke Technici; - het R.K. Verbond van Technici in Nederland; - de Vakgroep Technici van de Bond van Ambtenaren bij de Nederlandse Spoorwegen. In 1928 wordt een studiecommissie ingesteld die moest onderzoeken hoe een algemeen diploma Middelbaar Technisch Onderwijs kon worden ingevoerd.lG) Deze studiegroep kwam voort uit de bovengenoemde bonden. In 1930 werd het rapport van deze studie-
-13-
commissie gepubliceerd. Men kwam tot de conclusie dat er een uniform eiudexamen moest worden ingesteld. Bovendien werd te kennan gegeven dat er meer aandacht aan praktische en sociaal economische vorming besteed diende te worden. In juli 1931 publiceerde dezelfde commissie een 2 9 rapport over o.a.: a} de wenselijkheid van de totstandk.oming van meer cursussen voor voorbereidend middelbaar technisch onderwijs en b) de aansluiting tussen M.T.s. en T.H•• ad a) Toelating tot de M.T.s. kan in die tijd op twee manieren plaatsvinden, namelijk als theoreticus (3-jarige- of 5jarige H.B.s.) of als prakticus (Ambachtsschool). Vooral de aansluiting tussen Ambachtssehool en M.T.s. was slecht. Er werd dan ook gepleit voor meer cursussen voor Voorbe- reidend Middelbaar Teehniseh Onderwijs (V.M.T.o.) om de aansluiting Ambachtsschool - M.T.s. te verbeteren • .ad b) Oak de aanslui ting M. T.s. - ~T.H. was in die dagen sleeht te noemen. Hat was teen zeer moe!lijk om als M.T.s.-er op de T.H. toegelaten te worden. Ret werd als gewenst beschouwd om daze aansluiting te verbeteren, omdat de verwachting was dat een M.T.s.-er meer gesehikt zou zijn voor een studie aan de T.H. dan een H.B.s.-abiturient. Een zaak die teen ook nog speelde was het feit dat de middelbare teehnicus nog niet volledig werd erkend. Dit kwam tot uitdrukking door het ontbraken van een titel. In Duitsland heette een afgestudeerde van een Technicum (vergelijkbaar met de toenmalige MoT0 So) Ingenieur, terwijl een afgestudeerde van een Technische Hochschule de titel Diplom-Ingenieur had. Volgens sommige schepte d.i t verwarring en was di t voor ons land ni.et aan te bevelen. De opleiding van de M. T.s. nam vier jaar in beslag.l7) Zeals al eerder vermeld waren er twee categorieen studenten. Namelijk de o-pr-o kandidaten (overwegend praktisch opgeleiden) en de o-th-o kandidaten (overwegend theoretisch opgeleiden). De·o-th-o studenten warden direct tot de M.T.s. toegelaten, terwijl de
-14o-pr-o kandidaten eerst een toelatingsexamen in de exacte vakken moesten a!leggen. Mensen met een 5-jarige R.B.s.opleiding konden direct tot het tweede leerjaar toegelaten worden (steropleiding). De o-th-o mensen kwamen in een klas terecht waar veel aandacht aan de praktische va&ken werd besteed, terw:i.jl de o-pr-o studenten in een klas terecht kwamen waar vooral de exacte vakken wer&en bijgespijkerd. In het 2e · leerjaar kwamen de beida groepen in dezel!de klassen terecht. Er volgde na het tweede studiejaar een praktijkjaar o! het derde studiejaar, hetgeen voor alle M.T.s.-en nag niet het. zel!de was. Op de derde jaar volgde dan, hetzij het praktijkjaar of het laatste studiejaar. Reeds in 1928 werd een zogenaamde Werkmeester-opleiding ingesteld aan de M.T.s. te Heerlen.l8) De reden hiervoor was dat de normale M.T.s.-er niet geschikt was als leider, hij was te theoretisch en had te weinig praktijkervaring. De toekomstige werkmeesters werden gerecruteerd uit door de werk:gevers geselecteerde arbeiders. Verder werden de volgende eiaen gesteld: - het bezit van het diploma Ambachtsschool, - tenminste vier jaar praktijkervaring, - een lee!tijd van tenminste 21 jaar, - men moest een voorbereidende avondcursus voor toelating tot de M.T.s. gevolgd hebben en - men moest psychotechnisch geschikt bevonden zijn voor de studie aan de M.T.s •• De kosten van de opleiding werden betaald door de werkgever. In ruil daarvoor moest de werknemer een 5-jarig contract tekenen. Indien zij dit zouden breken dan moesten de studiekosten aan de werkgever worden terugbetaald. In de praktijk voldeden de afgestudeerde van de werkmeestersopleiding zeer goed. Zo goed zelf~ dat het regelmatig voorkwam dat mensen door andere werkgevers in binnen- en buitenland werden "uitgekocht". Dat de werkmeestersopleiding van groat belang was blijkt o•a• uit het volgende citaat: "Het is de mening van vooraanstaande technici in Limburg dat door het instellen van werkmeestersopleidingen aan de M.T.s.-en in Nederland, een der facetten van het dringende
-15-
probleem der industria.J.isatie van Nederland, op pra.ctische wijze, tot een snelle oplossin.g kan worden gebra.cht".lB) In 1949 werd de Uitgebreide Techn.ische School (U.T.s.) ingevoerd, een schooltype dat lag tussen de M.T.s. en de L.T.s •• Hat ward in.gevoerd omdat het verschil tussen de L.T.s.-ers en de M.T.s.-ers te groat werdo De oorzaak lag vooral in de vermelde ontwikkeling van de techniekol7) In 1952 ward door Ir. Drs. w.J. van de Maen gepleit voor de in.voering van een schooltype tussen de toen.malige M.T.s. en T.H.: namelijk de H. T.s •• 19) Hij was van men.ing dat de sterM.T.s.-ers (mensen met 5-jarige H.B.s.) beneden hun n.iveau studeerden en dus een iets zwaardere opleiding zouden kunnen. vo1gen, terwijl op de T.H. mensen zitten die boven hun niveau studeren. Hij stelde ook dat men aan de H.T.s.-er, zonder gevaa.r voor devaluatie, de ingenieurstitel kan geven (Ing. voor de H.T.s.-er ter onderscheiding van Ir. van de Delftse in.genieur). Daze situatie zou later oak ontstaan, maar op een andere ma.n.ier dan die de hear van de Maen zich had voorgesteld. In 1953 ward in een reactie op hat betQog van de heer van de Maen : beweerd dat door de invoering van een H.T.s., tussen T.H. en M.T.s., de u.T.s. eigenlijk overbodig zou worden. 20 ) Wat er werkelijk gebeurde was dat het niveau van de M.T.s., ten gevo1ge van het ontstaan van de U.T.s., als het ware "omhoog geduwd" ward, in een steeds meer wetenschappelijke richting.l7) Dit k.wam overigens ook tot -ui tdrukldng in de n.aamsverandering van M.T.s. in H.T.s. in 1957, op verzoek van de Vereniging voor Middelbare Techn.ische Scholen in Nederland. De redan voor deze verandering werd gegrond op het feit dat in het buitenland "midde1baar" een andere betekenis had dan in Nederland. Bierdoor kwamen·moeilijkheden bij sollicitaties voor. Tegen de naamsverandering ontstond in de universitaire wereld nogal wat weerstand, getuigende het schrijven van Dr. L. Neher, president van het Kivi, in "Dti Ingenieur" van l2 april-1957. 2lJ Hij noemde de naamsV'eranderilig "misleidend en incorrect".
-16-
1.5. De H.T.s.-op1eiding nieuwe stij1 In l964kwam een studiecommissie van de Vereniging voor H.T.s.ers (V.H.T.s.). tot de conc1usie dat de studie aan de H.T.s. het sociaal aanvaardbare dreigde te overschrijden. 17) Het aantal lesuren was hoog (40 uur per week) en de se1ectie bij toelating en overgangen werd stranger. Door het vrij zware studieprogramma, waardoor voor buitenschoolse activiteiten vrijwel geen tijd was, en het schoolse karakter van de H.T.s. kozen veel H.B.s.-b abiturienten voar de T.H•• Dit had als gevolg dat veal studenten daar, na een lange vruchtelaze paging, moesten opgeven. Om deze problemen het hoofd te bieden werd het volgende voorgesteld: - vermindering van het aantal wekelljkse lesuren, - meer studievrijheid in het hoogste studiejaar, met invoering van keuzevakken en afstudeerprojecten, - ontlasting van het studieprogramma doer dat deel van de oPleiding, dat tot het algemeen vormend middelbaar onderwijs moat worden gerekend (lagere wiskunde, talen en maatschappijwetenschappenl, onder te brengen in een H.T.s. verbonden voorbereidend jaar. Volgens de v.H.T.s. w1l men met deze reorganisatie het niveau van de H.T.s. niet verhogen, doch het beoogt het bestaande onderwijs op een betere wijze te geven. De ver1enging ligt in de vooropleiding.22) Vanuit de academische were1d ontstond tegenstand tegen deze "academiseringtt van de H.T.s•• De mening was dat de H.T.s. best naar een eenvoudiger programma toe kon en de voorgestelde veranderingen leken bier 'in het geheel niet op. In 1965 werd, ondanks alle tegenstand, dit H.T.s.-programma "nieuwe stijl" ingevoerd. Tot de eerste klas van de H.T.s. warden ~nu nog alleen mensen met H.B.s.-b toegelaten. De steropleiding verdween. Mensen met·Mulo of twee jaar U.T.s. warden toegelaten tot het toen ingevoerde voorbereidend jaar, dat inmidde1s weer afgeschaft is. Het doel van het voorbereidend jaar was het vergemakkelijken van de doorstroming. Een gevolg
-17-
van het voorbereidend jaar was dat, ondanks alle beweringen van de V.H.T.s.,het een verhoging van het niveau bewerkstelligde. Hierdoor trad een strengere se1ectie op. Van de studenten die in 1968 warden toegelaten tot het voorbereidend jaar had 44%, na vier jaar, de. H.T.So ver1aten zonder diploma. In 1968 werd de mammoetwet ingevoerd. Hierdoor werd de H.A.v.o. de normale voorop1eiding voor de H.T.s., terwij1 de toe1ating van ~.v~o~-en u.T.s.-1eerlingen via het voorbereidend jaar liep. 17} Vanwege het s1echte rendement bes1oot staatssecretaris Klein om het voorbereidend jaar, met ingang van 1 augustus 1976, te 1aten vervallen. M.A.v.o.-studenten kunnen nu alleen nog de H.T.s. bereiken via twee_jaar H.A.v.o •• Om de aansluitingsprob1emen tussen M.T.s. en H.T.s. op te vangen~erd;. in het aerate studiejaar van de R.T.s., een speciaal programma voor M.T.Sw-ers ingevoerd. 1.6. Coordinatie H.T.s.-T.H. In het voorgaande is uitvoerig de ontwikkeling van de H.T.s.
beschreven (de ontwikke11ng van de T.H. valt buiten het onderzoekskader, dit wordt door anderen in de projectgroep gedaan). Dit hoofdstuk wordt nu bes1oten met een vergelijking tussen beida onderwijsinstellingen. Deze prob1ematiek heeft vooral het 1aatste decennium de nodige aandacht gehad. De M.T.s. is in 1910 opgericht als schake1 tussen de ambachtsschool en de T.H •• De M.T.s.-abiturient stond tussen de ambachtsman en de ingenieur. Ret verschil tussen een ingenieur en, in het begin van deze eeuw vaak, naar Duits voorbeeld, gebruikte term voor M.T.s.-abiturient, de technicus wordt in 1913 als volgt weergegeven: "De ingenieur staat boven zijn werk, hij moet de grate lijnen zien en vooruit kunnen kijken, de technicus moet in het vak staan, details kennan, kleine praktische verbeteringen aan kunnen brengenn. 24) Zo zijn er nog een aantal beschrijvingen te geven, doch elk van gelijke strekking. De T.H.-ingenieur is de danker, de wetenschapsbeoefenaar, de ontwerper terwijl de M.T.s.-er (en later, de
-18-
H.T.s.-er) diant hat gahaal in de praktijk te brangan, hij past het uitgavondane toe, is de uitvoardar. De 1ngan1aur an de technicus bahoran saman ta warkan, zij vullan alkaar aan. De tachniek, en daarmee samenhangend hat t.o., heeft zich in daze aauw geweldig ontwikkeld. Het m.t.o., en later het h.t.o., is, niet zondar kritiek vanuit de academische wereld, hogerop gebracht. 2 5, 26 > De doelstallingan echter zijn, ondanks daze ontwikkalingen, niet veal veranderd. De commissie-Schlossar (varder in daze paragraaf wordt neg uitvoerig op daze commissia teruggekomen} formulaert de doelstallingen, in mei 1972, als volgt: 27) doelstelling van het h.t.o.: - ae ontplooiing van tachnisch talent 1n de richting van realiserend vermogen en feitelijk weten; doelstelling van hat t.w.o.: - de ontplooiing van technisch talent in de richting van abstraherend vermogen en inzichtelijk wetan. Alle vier de componenten (realiserend- en abstraherend vermogen en feitelijk- en inzichtelijk weten) komen in beida onderwijsinstellingen voor, het verschil schuilt in de grootte van de componenten. De twee takken van onderwijs vullen elkaar aan, zijn complementair. Hat t.w.o. stelt zich tot taak abiturienten at te leveren die geleerd hebben wetenschappelijk abstraherend te denken, terwijl hat h.t.o. tot doel heeft praktisch denkende ingenieurs te vormen die voldoende wetenschappelijk zijn onderlegd om een vruchtdragende samenwerking met de t.w.o.-1ngen1eurs mogelijk te maken; aldus de commissie Schlosser. De Landelijke Coordinatie Commissie T.w.o.-H.T.o. (L.c.c.) heeft in 1980 een enqu&te gehouden onder·H.T.s.- en T.H.decenten met betrekking tot de algemene kenmerken van H.T.s. en T.H •• 28 ) In hoofdstuk A van het hieruit resulterende rapport wordt· een beeld gevormd van de (verschillen in) opleidingskenmerken van H.T.s. en T.H •• Allereerst worden de doelstellingen onderzocht. De conclusies die hieruit getrokken kunnen worden
-19stemmen in grote lijnen met de commissie Schlosser overeen. De Ir. is theoretisch- en wetenschappelijk gericht, de Ing. is praktisch en toepassingsgericht. Het abstraktieniveau ligt op de T.H. hoger, het is fundamenteler, de student leert analyseren. Het wetenschappelijk onderwijs richt zich meer op kreativiteit, inventiviteit en abstraherend denken. Op de H.T.s. daarentegen, wordt de theorie geillustreerd aan de hand van voorbeelden, de student zoekt naar een praktische oplossing, er wordt geen inventiviteit opgewekt. Het wordt de H.T.s.-er "vaak een keer voorgedaan". Het verschil in studieopzet _tussen T.H. en H.T.s. is aanzienlijk. De H.T.S. is vrij schools, lessen en instructies worden klassi• kaal gegeven, men is verplicht tot maken van t~ntamens in de daarvoor bestemde periode. De begeleiding is veel groter dan.op een T.H. waar men ten opzichte van een H.T.s. een grote vr~jheid heeft. De T.R.-student moat eigen initiatief tonen. Het_aantal vakonderdelen wat wel op een T.H. en niet op een H.T.s. of wel op een H.T.s. en·niet op een T.H. wordt gegeven, is in het algemeen erg vakspecifiek. Tech zijn er wel enkele algemene conclusies te trekken. Op de T.H. en H.T.s. wordt vaak dezelfde stof behandeld, echter ~e manier van behandelen is anders: de T.H. gaat diaper op de stof in, ze gaat veal verder, op een hager abstraktieniveau. Hat aantal onderwerpen, dat op de T.H.behandeld wordt, is grater, men gaat er uitgebreider op in, vaak via een theoretisch model. Op de H.T.s. is minder aandacht voor hat opzetten van een theoretisch model, men blijft daar meer stilstaan bij details. In hoofdstuk B van het genoemde L.L.c.-rapport worden verschillende meningen van docenten gegeven over het beroep van de T.H.en de H.T.s.-ingenieur. De standpunten van de docenten onderling zijn nogal verschillend en vaak tegenstrijdig. Er wordt vaak gesteld dat 11 d~" T.H.- of H.T.s.-ingenieur niet bestaat. De persoonlijkheid~is namelijk dominant ten opzichte van de opleiding, met name nadat men een aantal jaren in de praktijk gewerkt heeft. Enkele algemene opvattingen kunnen wel gegeven worden. Research-werk wordt als een typische Ir.-taak beschouwd. De Ing.
-2.0houdt zich meer met ~raktische zaken bezig, zeals het uitvoeren en/of verder ontwikkelen van uitvindingen van de Ir •• De T.H.ingenieur heeft, met name in het begin van zijn carri6lre, een voors~rong o~ de H.T.s.~er. De verwachtingen van een Ir. zijn vaak grater dan van een Ing •• De status van een T.H.-ingenieur geniet een hager aanzien dan die van de H.T.s.- ingenieur. Men bedenke we1 dat het voorgaande meningen van docenten zijn en niet van mensen uit het bedrijfsleven. Deze komen in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan de orde. 0~ 14 se~tember 1966 werd de, al eerder genoemde, Studiecommissie Coordinatie T.w.o.-H.T.o. (commissie Schlosser) ingeste1d. Deze had als opdracht: "bestudering van de kwalitatieve as~ecten van de coordinatie van t.w.o. en h.t.o., met name ter bevordering van de doelm.atige ontwikkeling van het h.t.o. 11 • De ontwikkeling van het h.t.o. baarde zorgen, het aantal studenten stabiliseerde zich vanaf het jaar 1950, terwijl het aantal studenten aan de ~.H.'s explosief groeide. Ondanks het feit dat er twee nieuwe Technische Hogescholen o~gericht worden, blijft het aantal Delftse-studenten o~ eenze1fde wijze gestadig doorgroeien.Reden hiervoor wordt gegeven het grate statusverschil tussen H.T.s. en T.H.; een H.B.s.-b abiturient zal hierdoor eerder voor een T.H. dan voor een H.T.s. kiezen.2.9) De commissie Schlosser kwam in mei 1972. met een lijst van interessante aanbevelingen. Er moet worden uitgegaan van een graduee1, in plaats van een essentieel,verschil in doelstelling tussen de twee takken van het technisch onderwijs. Hiermee wordt bedoeld dat er een zinvol verschil bestaat tussen de doelstellingen van het t.w.o. en het h.t.o •• Er behoort geen kloof te zijn, er moet slechts sprake zijn van een onderscheid binnen een categorie. Vo1gens de commissie Schlosser moet artikel l, van de wet op het wetenschappelijk onderwijs, op beide instellingen van toepassing zijn. Tevens moet in beide takken een gecoordineerd propaedeutisch jaar ingesteld worden, zodat studenten, van het h.t.o., na geslaagd te zijn voor het P-examen, eventueel naar het t.w.o. kunnen. Hier moeten zij dan aan het propaedeutisch jaar beginnen. Horizontale doorstroming wordt aldus
-21mogelijk. Bestuurlijke integratie is wenselijk voor coordinatie. Er moeten zogenaamde "onderwi.jsgemeenschappen" opgericht worden die de naam Technische Universiteit behoren te krijgen. Er zouden drie gemeenschappen van technisch tertiair onderwijs gevormd moeten worden, met de bestaande T.H.•s als centra. Hat rapport houdt dus volledige erkenning van de H.T.s. in en pleit voor een nauwe coordinatie tussen de T.H. en de H.T.s •• Dat er veal kritiek op deze zienswijze ontstond vanuit de academische wereld zal niemand verbazen. De academische raad vindt, evenals het Kivi, dat er wel een essentieel verschil in plaats van een gradueel verschil in doelstelling is tussen het t.w.o. en h.t.o •• 27) Deze raad ontraadt met nadruk opneming van het h.t.o. in de wettelijke regaling van universitair onderwijs, dit in tegensteJJjng tot het Kivi. Men acht verder een h.~.o. propaedeutisch jaar te kort om·toegelaten te kunnen worden tot het t.w.o •• De overstap na bijvoorbeeld twee jaren h.t.o. mag dan nog slechts tot de uitzonderingen gaan behoren. Een monsterinstituut acht men ook niet wenselijk. Vanuit de T.H.-wereld wordt er ook nog met name op gewezen dat hat h.t.o. niet uniform geregeld is, er bestaan nogal wat onderlinge verschillen. Het Kivi is voorstander van een gelijkwaardig. selectief P-jaar aan HoToSo en T.H•• Het P-examen moet dan aangeven of de student meer geschikt is voor een H.T.s.- of een T.H.-studie. De Vereniging van H.T.s.-ers is het, zoals was te verwachten, in grote lijnen eens met de commissie Schlosser. De V.H.T.s. vindt dat er een te groat aantal wetenschappelijke ingenieurs zijn, terwijl er juist een grate behatte is aan praktische ingenieurs. De H.T.s.-en zullen hierdoor groeien. De druk op de T.H. zal waarschijnlijk echter niet afnemen ten gevolge van het verschil in status. Theoretische kennis heeft een hogere status dan praktische.30). Met name met het punt van opneming in de wet van wetenschappelijk onderwi.js is de v.H.T.s. zeer gelukkig. Deze aanbeveling is heden ten dage nog niet opgevolgd, voor het NIRIA (belangenvereniging voor H.T.s.-ingenieurs, zie hoofdstuk 3) blijft het echter een zeer urgente eis. Door de opneming in deze wet zou de H.T.s.-er in het buitenland erkend
-22-
worden, terwij~ hij zich nu daar moei~jk kan verkopen. De V.H.T.s. wil echter neg verder gaan dan de commissie Schlosser, zij p1eiten voor een integratie van de H.T.s. in de T.H•• T1jdens het schrijven van deze scriptie (october-november 1980) kwam de in 1970 geinstalleerde Commissie Ontwikkeling Wetenschappe~jk Onderzoek en vanaf 1973 genaamd Commissie Ontwikkeling Hoger Onderwijs (commissie de Moor) met haar eindrapport.3l) Deze Co~ssie komt tot de eindconc1usie dat het onderscheid tussen hager beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs dient te verdwijnen. Het hager beroepsonderwijs moet ge1ntegreerd te worden in het wetenschappelijk onderwijs. Het aldus ontstane onderwijs moet een twee-fasen-structuur krijgen. TOt de eerste fase meet iedereen toegelaten worden, mi ts hij in het bezi t is van geb1eken specifieke voorkennis en voldoende leervermogen, aldus de commissie de Moor. Doch, de instellingen mogen zelf de gegadigden se1ecteren voor de eerste en tweede fase. Er blijft wel een verschil bestaan tussen insteJJingen die in de tweede fase onderzoekop1eidingen verzorgen (universiteiten) en instellingen die dat niet doen (academies). Al1e opleidingen in de eerste fase krijgen een gelijknami g diploma,-.. verj!cJ:eri~~~-~n . . . doel:-:en n11f~~~.. ondanks· -. -"··-· . Verder beveelt de commissie aan geen toelatingsrecht te verlenen tot ee~ bepaalde installing, tot de opleidingen in de tweede fase (tenzij deze een noodzakelijk gevolg zijn op nietafgeronde opleidingen in de eerste fase) en tot open hager onderwijs dat in de vorm van contactonderwijs wordt verzorgd. -
-
-23-
2.
H.T.s.- versus T.H.-ingenieur in het bedrijfsleven
2.1. Inleidi.ng
Om de relatie tussen de H.T.s.- en T.H.-ingenieur te onderzoaken in de praktijk werd contact opgenomen met verschillende bedrijven. Bieronder volgt een opsomming van de bedrijven waar, door middel van interviews, informatie werd 1ngewonnen: -P.T.T.: Drs. J. Jansen, verantwoordelijk voor aanname hoger personeel en loopbaanbegeleiding telecommunicatie. Ir. Ramelberg, hoofd centrale afdeling telegrafie, lid van Genootschap van I.n,genieurs. -Philips: Dr. Ir. Bax, chef personeelszaken, belast met o.a. coordinatie ext,erne werving hager personeel voor alle Hoo!d Industriegroepen. -Meulensteen Electronica b.v.: Ing. Bemelen, bedrijfsleider te~ens belast met aanname person eel. -Shell: Ir. J.P. Verseput, belast met o.a. het zoeken van medewerkers die technisch en maatschappelijk voldoende vorming hebben om in de olie- en gasverwerking te kunnen werken. 'Hij is tevens vice-president van het Kivi. Naast deze gesprekken werd, ter ondersteuning en uitbreiding van de eigen resultaten, gebruik gemaakt van een aantal rapporten van d.e Landelijke Coordinatie Commissie Hoger Technisch- Tec,hnisch Wetenschappelijk Onderwijs (L.c.c. ).Deze Commissie heeft deze rapporten samengesteld aan de hand van interviews met vele bedrijven en instellingen. Bij de P.T.T. werd aanvankelijk gesproken met de heer Jansen. Uit dit gesprek bleek dat, bij de P.T.T., de T.H.- en de H.T.s.ingenieur vrijwel gelijke kansen worden geboden. Zij kunnen dezelfde eindrang bereiken en hebben dezelfde loopbaanbegeleiding. Omdat te verwachten viel dat vanuit de Ir.-wereld binnen
-24-
de P.T.T. hiertegen enige weerstand zou zijn, is er contact met de heer Hamelberg, lid en ex-bestuurslid van hat Genootschap van Ingenieurs, opgenomen. Dit Genootschap is een wetenschappelijke vereniging die tevens de belangen behartigt van de T.H.-ingenieurs. Zijn visie was dat, ondanks het feit dat beide op gelijk niveau binnen-komen, de T.H.-ingenieur in het algemeen tech verder doorstroomt vanwege o.a. zijn abstracter denkniveau. Bij Philips had men een andere visie, hier ziet men een duidelijk k&aliteitsverschil tussen H.T.s.- en T.H.-ingenieurs en houdt men een verschillend aanname- en loopbaanbeleid voor de beide ingenieurs. Bij Philips is het de T.H.-ingenieur die de richting gee!t aan onderzoek, planning e.d., terwijl de H.T.s.ingenieur de assistentie verleent, belast is met de uitvoering, het meetwerk verricht, enz •• Meulensteen b.v. werd gekozen als representant van het middenbedrijf, zij hebben ook zowel H.T.s.- als T.H.-ingenieurs in dienst. Meulensteen b.v. is een bedrijf op electronica gebied dat een starke ontwikkeling doormaakt. Bier wordt een "amerikaans" beleid gevoerd; zowel de H.T.s.- ala de T;.H.ingenieur krijgen in principe gelijke kansen, de individuele capaciteiten zijn doorslaggevend. Het beleid bij Shell komt in grote lijnen overeen met het beleid bij Philips. Er wordt echter wel verschil gemaakt tussen een loopbaan in het management en een in de technische sector. Voor Shell geldt in hat algemeen dat de T,H.-ingenieur hoger wordt in.geschaald en een meer leidinggevende taak krijgt, terwijl de R.T.s.-er meer uitvoerend is. Bij de bezochte bedrijven is zo veel mogelijk gesproken met mensen die overzicht hebben van het gevoerde beleid en ook aan de basis hiervan staan. Er is niet gekozen voor gesprekken met individuele H.T.s.- en T.H.-ingenieurs omdat dan het gevaar bestaat dat een~ te specifieke mening wordt gegeven. Terwijl het anderzijds, gezien de beschikbare tijd, niet mogelijk is om met diverse van deze mensen te praten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de funktieverschillen tussen
R.T.s.- en T.R.-ingenieurs, het carri•re-verloop van beide typen ingenieurs, de relati.e opleiding-beroep en de huidige verhouding tussen de R.T.s.- en de T.R.-ingenieur. 2.2. FUnktieverschillen In daze paragraaf worden de f'unktieverschillen besproken tussen de R.T.s.- en T.H.-ingenieur vanaf de binnenkomst in het bedrijf. Bij grate particuliere bedrijven {b.v. Philips en Shell) is er de algemene tendens dat de Ir., vanwege zijn bredere opleiding, een concrete taak krijgt toegewezen. Hij houdt zich ook meer bezig met activiteiten zeals innovatie en diepere uitspitting van problemen. De Ing. krijgt een meer uitvoerende taak en houdt zich voornamelijk bezig met het verlenen van assistentie, verrichten van meetwerk e.d •• Er is vaak:: een groot verschil in de verwachting die de werkgever heeft ten aanzien van de H.T.s.- en T.R.-ingenieur. Bij Philips bijvoorbeeld, worden beide typen ingehieurs aangenomen met de verwachting dat ze na verloop van tijd een hogere funktie zullen kunnen bekleden dan hun eerste funktie. Is die verwachting er niet, dan worden de betreffende ingenieurs niet aangenomen. Bij de aanname worden aan de H.T.s.-er minder hoge eisen gesteld aan zijn persoonlijke eigensehappen. De H.T.s.ingenieur kan namelijk a1 goed funktioneren zonder een hoge mate van zelfstandigheid, eigen initiatief e.d •• Aan de H.T.s.er worden dus duidelijk andere, lagere, eisen gesteld dan aan de T.H.-ingenieur. Opgemerkt dient nog te worden dat een Ing. die toch de "extra" capaciteiten in zich heeft, meer mogelijkheden krijgt om z:Lch te ontwikkelen dan zijn collega•s. Vaak wordt van een T.H.-ingenieur verwacht dat hij snel zelfstandig.werk kan verrichten, terwijl de R.T.s.-er meer het ondersteunende werk moet kunnen uitvoeren. De bedrijven met dit verwachtingspatroon vragen in hun wervingsprocedures dan ook specifiek een R.T.s.- 6f een T.H.-ingenieur. Dit is heel anders bij de P.T.T. (telecommunicatie)J daar werf't men door elkaar heen. Er wordt slechts specifiek een T.H.-Ir.
-26-
gevraagd voor bepaalde research !uncties, zoals die er zijn op hat Dr. Neher lab. Bij de P.T.T. krijgen de H.T.s.- en de T.H.ingenieur over hat algemeen een overeenkomstige start!unktie, met dien verstande dat de T.H.-Ir., vanwege zijn langere opleiding, iets hoger in salaris wordt ingeschaald. De eerste tij~ na de aanname volgen beida typen ingenieurs·in 6An introductiegroep de primaire bedrij!sopleiding. In daze oplaiding worden za vartrouwd gemaakt met hat bedrij! an pas na enige tijd wordt men productief. Bij de meesta bedrijven moeten nieuw aangeno:men H.T.s.- en .__ T.H.-ingenieu.i:s in hun gebied ingroeien en "gaten" in hun kennis opvullen. De Ir. doet dit in hat algemaen door hat volgen van cursussen/colleges of door zelfstandig literatuuronderzoek. De Ing. is vaak meer op zijn directe omgeving aangewezan en kan de benodigde informatie verkrijgen doer het stellea van vragen. Opgemerkt dient nog te worden dat ook de H.T.S•-er vaak cursusaen moet volgen. Vanwege de meer assistarende taak van de H.T.s.-inganieur blijkt dat de Ing. in het algemeen eerder productief is voor het bedrijf dan de Ir •• Bij kleine bedrijven verwacht men juist dat een T.H.-ingenieur snel zel!standig werk kan verrichten, maar dit is vaak niet het geval. Dit bleak o.a. uit het interview met Meulensteen b.v •• Hier vond men de Ir. vooral direkt na aanname slecht inzetbaar. De erva.ring was dat de Ir. hat aerate jaar een ongunstige kosten-baten verhouding had. Na dit inleidend verhaal wordt nu overgegaan op het beschrijven van de verschillen tussen H.T.s.- en T.H.-ingenieurs met betrekking tot specifieke functies. a) Research Vooral bij de grote bedrijven hebben veal .H.T.s.- en T.H.ingenieurs hun startfunktie in de research. De pas verworven kennis wordt dan bater benut en verder verdiept. Meestal krijgt de Ir. een individuele opdracht, waarvoor hij ook zelf de verantwoording draagt. Dit in tegenstelling tot de Ing., die meestal aan een project wordt toegevoegd en assistentie verleent.
-27De taken van de Ir. zijn: - opzet van het onderzoek;· - het trekken van conclusies na de uitwerking van de resultaten en - de verzorging van de rapportage van het gehele onderzoek. De taken van de Ing. zijn: - het uitvoeren van experimenten; - het bouwen, of het toezicht houden op het bouwen, van meetopstellingen en constructies en - het verzorgen van tabellen, grafieken en tekeningen. Met betrekking tot Shell dient opgemerkt te worden dat niet iedere T.H.-ingenieur in de research begint, veel loopbanen beginnen op heel andere wijze {zie e) Management). b) Produktie en ui tvoerins Hier.in kan worden onderscheiden: - produktievoorbereiding zoals werkvoorbereiding, planning, voor- en nacalculatie e.d. en - technische uitvoering, waarbij de projectuitvoering betrok:ken wordt. Bij de kleinere bedrijven maakt men, op produktiegebied, niet veel verschil tussen de beide typen ingenieurs. Ze komen vaak in overeenkomstige funkties binnen en waar men naar toe groeit wordt individueel bakeken. Over het algemeen wordt bij deze bedrijven ervaren dat de H.T.s.-ers dichter bij de praktijk staan. Bij Philips komen beida typen ingenieurs pas na enkele jaren in de produktie. Voor de dan te vervullen funktie zijn de individuele capaciteiten meer bepalend dan de genoten opleiding. c) Produktontwikkeling·en constructie Het verschi.l tussen de produktontwikkeling en research is dat de eerste zuiver produktgericht is. Er komen ook meer aspecten als kostprijsberekening aan de orde. Veelal lopen bij produktontwikkeling en constructie de funkties van H.T.s.- en van T.H.-ingenieurs door elkaar heen. Vooral hi.er geldt dan ook de uitspraak: "een goede Ing. is
-28-
'beter dan een slechte Ir.". Hat feit dat de funkties van beida typen ingenieurs door elkaar heen lopen, is voor bedr.ijven net ala Meulensteen 'b.v. aanleiding om geen academici, voor daze werkzaamheden, in te zetten (H.T.s.-ers zijn goed.koper) • .: · Voor de meeste grote bedrijven geldt dat, zowel de Ir. als de Ing., pas na enkele jaren in deze funkties terecht komen, met de T.H.-man meer in de leidinggevende sfeer. d) Commercia en dienstverlening Een Ir. gaat bijna nooit meteen de commercia in, een Ing. wel. Het blijkt dat de commerciele activiteiten steeds meer het terrain van de H.T,S.-ingenieurs wordt. D.it wordt bevestigd door veal advertenties in Intermediair. Hoever iemand doorgroeit hangt van de man zelf af; je wordt namelijk noch op de T.H. noch op de H.T.s. opgeleid voor verkoper• Ret servicewerk wordt tegenwoordig ook steeds meer een specifieke H.T.s.-taak. De T.H.-ingenieur is t& duur en niet praktisch genoeg gericht, terwijl de M.T.s.-er, gezien de toenemende complexiteit van de apparatuur, vaak te licht is opgeleid. e} Management Meestal is hat zo dat beida typen ingenieurs pas na enkele jaren in hat management terecht komen. De tendens is tech dat de topfunkties vooralsnog door T.H.-ingenieurs-worden ingenomeD, vanweta- hun bredere academische opleiding., I'evens zijn tijdens de studie de sociale vaardigheden van de Ir. meer ontwikkeld. Tech zijn er ook veel bedrijven waar men al snel met leiding geven wordt geconfronteerd. Bijvoorbeeld bij Shell worden T.H.-ingenieurs aangenomen speciaal voor management funkties. Aan deze ingenieurs worden veel hogere eisen gesteld met betrekking tot de persoonlijke eigenschappen, communicatievaardigheden en talenkennis. Bij de P.T.T. worden zowel de H.T.s.- als de T.H.-ingenieur
-2.9-
al snel op leidinggevend gebied ingewerkt. Een voorbeeld van het soort funkties is het leiding geven aan een stori.ngsdienst van een telefoondistrict. Wat de funktie van een bepaalde i.ngen:ieur na verloop van enkele jaren zal zijn ia moeilijk vast te stellen: immers de bedrijven weten niet wat voor iemand binnenkomt. Veelal treedt na enkele jaren een "breuk" ten opzi.chte van de oplei.di.ng op en gaat de ingenieur verder in de commercia, de fabrikage of het management. Bij Ph.il.i.ps bijvoorbeeld,start de
-30-
ers ook daze :funktie, -- terwijl enkele T.H.-ingenieurs doorstromen naar de funktie van afdelingshoofd. Bij de P.T.T. is er geen strikt onderscheid te maken tussen H.T.s.- en T.H.-funkties ttna enltele jaren", er is hier een "fair-competition" systeem. Tech zien we dat de echte to:pfunkties vooralsnog door T.H.-ingenieurs worden ingenomen. Hier vlak onder zien we echter wel H.T.s.-ers. Er zijn bijvoorbeeld verschillende H.T.s.-ingenieurs directeur van een telefoondistrict. Dit·is een zaer veel omvattende funktia; er moat leiding gegaven worden aan enkele honderden mensen. In hoofdstuk 2.3. wordt ingegaan op het ontstaan van daze voor R.T.s.-ers zaer gunstige positieregeling. Wanneer we proberen het funktieverloop te generaliseren, dan zien we over het algemeen een verschuiving van een meer technische fuilktie op jongere leeftijd, naar een meer admjn:istratieve, management-achtige funktie op latera leeftijd. Dit is een beleid van veal bedrijven: mensen jong aannemen en in het be4 drijf vormen en scholen._Men neemt zelden mensen van buiten voor een opengevallen management- of leidinggevende funktie. Na een aantal jaren zijn voor beida typen ingenieurs de persoonlijke eigenschap~en meestal doorslaggevendo Bij Shell geeft men de volgende indeling van de eigenschappen: - .hell.kopterkwalitei t: breedheid van visie waardoor men alle aspecten eh konsakwenties van een gegeven situatie kan overzien om zich daarna te concentreren op de specifieke punten die actie vereisen; - analytisch vermogen: het vermogen om een gecompliceerd probleem te splitsen in hanteerbare delen; - verbeeldingskracht: vermogen om praktische mogelijkheden en alternatieven te onderkennen die inherent zijn aan een bepaalde probleemstelling, maar die niet onmiddelijk herkenbaar zijn voor· toeschouwers met een geringer perceptievermogen; - realiteitszin: hat gevoel voor wat in een concrete situatie op een bepaald tijdstip realiseerbaar en zinvol is; - vermogen om leiding te geven en - contactuela eigenschappen: hat goad mat mensen kunnan omgaan, ook intardisciplinair.
-31Gemid.deld genomen zijn deze eigenschappen wat sterker aanwezig bij de T.H.- dan bij de H.T.S.-ingenieurs. De Ir. krijgt ook meer mogelijkheden om zich te ontplooien en deze eigenschappen te ontwikkelen. Over het algemeen krijgt de Ir. meer gelegenheid om informele contaaten te leggen en door te stromen van de ene naar de andere afdeling.
In deze paragra.a..f worden de
van de twee typen ingenieurs beschreven en met elkaar vergeleken. Deze paragraaf sluit aan op de vorige met het verschil dat nu niet meer over specifiake funkties wordt gesproken, maar meer over de loopbaan van een bepaalde ingenieur. Bij middelgrote en grate ondernemingen neemt men voornamelijk jonge ingenieurs aan. 'Hiervoor zijn de volgende redenen aan te geven: - jonge mensen zijn makkelijker plooibaar, - het is wenselijk voor een bedrijf om met mensen van 66n leeftijdscategerie te starten: dat bevordert de informele relaties en - jonge mensen kunnen nog een lange loopbaan binnen het bedrijf doorlopen. Achtereenvolgens zal nu het loopbaanbeleid van enige bedrijven besproken worden. carri~res
P.T.T.32 ) In 1949 werd bij hat bedrijf het zogenaamde beoordelings- en loopbaancontrOle systeem ingevoerd. Dit had o.a. als doelstelling gegevens te verzamelen over medewerkers, ter beantwoording van de vraag voor welke rangen en I of funkties zij konden worden aanbevolen. De loopbaanprocedure is een verbindende schakel tussen de beoordeling van de tunktievervulling en de voorziening in vacatures. De loopbaanprocedure bestaat uit de volgende onderdelen: - beoordelingsgesprek: dit is een gesprek tussen de medewerker en zijn chef waarin o.a. zijn huidige funktievervulling wordt
-32-
geevaJ.ueerd, - belangstellingsregistratie: men krijgt dan een vragenlijst waarmee gepeild wordt wat de belangstelling is voor tewerkstelJing in andere funkties en voor een verdere opleiding,. - loopbaanberaad: dit is een gesprek over de medewerker waaraan deelnemen zijn ehef(s)·en de verantwoordelijke mensen van peraoneelszaken. Eventueel is de medewerker zelf ook aanwezig. Hier worden de mogelijkheden en wensen van de medewerker besproken in relatie tot de mogelijkheden binnen de organisati~ Tevens controleert men de realisering van eerder gedane loopbaanuitspraken. !ijdens dit gesprek wordt een gemotiveerd loopbaanadvies uitgebracht, - loopbaangesprek: in dit gesprek tussen·de medewerker, zijn chef en iemand van personeelszaken wordt het loopbaanadVies besproken en worden voorlopige afspraken geregistreerd. De medewerker kan nu ook zijn bezwaren indienen tegen het loo:pbaanadvies, - vaststelling loopbaanuitspraak: door de daarvoor verantwoordelijke persoon (bijvoorbeeld hoofd van dienst) wordt een loopbaanui tspraak vastgelegd, hierbij word t rekening gehouden met eventuele bezwaren van de medewerker, - inlichten: ie chef dealt de uitslag van de loopbaanprocedure made aan de medewerker en eventueel volgt een bevestiging van· voorlopig gemaakte afspraken. Daze hierboven beschreven loopbaanprocedure geldt voor zowel H.T.s.- ala T.H.-ingenieurs. Aan beida typen ingenieurs worden exact dezelfde faciliteiten verleent en wordt niet zozeer gekeken naar de opleiding als wel naar het huidige functioneren binnen de P.T.T•• Deze voor H.T.s.-ers zo gunstige positieregeling is historisch gegroeid. Tot 1973 had de P.T.T. een eigen opleiding die zowel technisch ala exploitatief was en vergelijkbaar was met het H.T.s.-niveau. Men verbleef enige jaren intern in het opleidingsinstituut. Veel van.deze mensen gingen hoge posities bekleden en bleven ijveren voor erkenning van deze opleiding ten opzichte van de academische opleiding. Men is verenigd in de Vereniging voor Technisch en Hoger Personeel (VTHP). Deze vereniging
-33-
groeide uit tot een, binnen de P.T.T., vrij machtige organisatie en hee!t bewerkstelligd dat mensen afkomstig van de vroegere opleiding, H.T.s.- en T.H.-ingenieurs dezelfde rechtspositie hebben. Toch is de mening van de heer Hamelberg dat de T.H.-ingeni.eurs, over het algameen, verder kunnen doorstromen dan de H.T.s.ingenieurs. Dit geschiedt naar zijn zeggen waarschijnlijk niet door structurale omstandigheden, maar door de ruimere algemene ontwikkeling en bredere opleiding van de Ir•• Vooral in interdisciplinair overleg voelt de T.H.-ingenieur zich, o.a. door zijn status, zekerder en 1egt makkelijker contacten. Deze mening wordt onderschreven door het feit dat de huidige top!unkties, seals hoofddire~teur telecommunicatie, plaatsvervangende hoo!ddirecteurs en hoofd van de centrale afdelingen vooralsnog door T.H.-ingenieurs worden bekleed. Wel zien we enke1e H.T.s.-ers als hoo!d van een telefoondistrict. Rijkswaterstaat Onderstaande gegevens zijn af.komstig uit de nota 1 s van Ri.jk.swaterstaat aan de hoofden van de dienst.en classificatienummer 003.22, registratienummer 3078 d.d. 2-6-1980 (voor de academic!) en registratienummer 284 d.d •. 16-1-1980 (voor de techniach ambtenaren). Bij Rijkswaterataat kent men ongeveer een zelfde 1oopbaanprocedure opbouw als bij de P.T.T •• Er worden echter.sterke verschillen gem.aakt tussen de H.T.s.-en:T.H.-iln~!nieur .. Er is een aparte 1oopbaanbegeleiding voor academici (T.H.-ingenieurs) en voor technisch ambtenaren (H.T.S.-ingenieurs). De bevordering geschiedt volgens vaste regels en steeds na een bepaalde looptijd bij goede beoordeling. Tevens dient opgemerkt te worden dat het begrip ancienniteit (rangorde naar diensttijd) ook een rol speelt. De Ir. kent bij Rijkswaterstaat, wat eindrang betrett, geen belemm.ering en kan zelfs doorgroeien tot hoofd-ingenieur-directeur of hoofddirecteur. De H.T.s.-er wordt duidelijk bek.not in zijn mogelijkheden en kan maximaal technisch-inspecteur worden. Bij deze maximale eindrang is hetzelfde salaris verbonden als bij de rang van hoofd-ingenieur,
-34-
welke een Ir. al na twee bevorderingen kan bereiken (+10 jaar). De loopbaan van een binnenkomend T.~.-ingenieur wordt centraal begeleid vanaf de start van zijn carr.i~re. Daar staat tegenover dat de H.T.s.-er pas onder de centrale loopbaanbebeleiding valt ala hij de rang van technisch hoofdambtenaar bekleedt. De Ing. heeft dan al twee bevorderingen achter de rug en is al circa ll jaar in dienst. Zi.jn loon is dan iets hoger dan da t van een binnenkomend T.H.-ingenieur. Ret is dan ook niet verwonderlijk dat Rijkswaterstaat moeite heeft met hat vinden van H.T.s.ingenieurs.
-
Nu volgt de beschrijving van het carri~reverloop van beida typen ingenieurs bij Philips. De rangen bij Philips vallen uiteen in twee delen: het c.a.o.stuk met 45 functiegroepen en·daarboven de vakgroepen 5,6,7,8, adjunct directeur, directeur en Raad van Bestuur. Bij de onderstaande schematische weergave van de carri~res wordt uitgegaan van de gemiddelde H.T.s.- of T.H.-ingenieur die steeds een goede beoordeling krijgt. - T.H.-ingenieur: Een nieuw aangenomen, net afgestudeerde Ir. begint in vakgroep 6. Na 5/6 jaar stroomt hij door van 6 naar 7. Hij zal verder doorlopen in 7, hetgeen in hat algemeen de eindran& is. Een beperkt deal van de T.H.-ingenieurs stroomt door naar vakgroep - H.T.s.-ingenieur: Alle nieuw aangenomen, net afgestudeerde H.T.s.-ers beginnen, onafhankelijk van . leeftijd, met hetzel!de salaris. De aanlOOPfunktiegroep is 39, na circa 2 jaar volgt een promotie van 39 naar 45. Weer 3 ~ 4 jaar later gaat de Ing. van 45 naar 5. Als de H.T.s.-er in 5 blij!t heeft hij niet aan de beginverwachtingen voldaan. De verwachting is eindpunt in 6 en een redelijk gedeelte
a.
-35van de H.T.s.-ingenieurs meet in vakgroep 7 komen. We zien dus een groat verschil in aannamerang tussen de T.H.en H.T.s.-ingenieur. De Ing. kan na ongeveer 10 jaar terecht komen in de beginrang van de Ir. (vakgroep 6). De H.T.s.-er zit dan wel een stuk hoger in die rang dan het ni.veau waarin de T.R.-ingenieur be~t. Het voorgaande carri~re-verloop is een ideaaltypering. Er is veel afhankelijk van of de aangenomen ingenieur aan de verwachtingen vol4oet, van zijn persoonlijkheid en van zijn interne mobiliteit. De eerste twee begrippen spreken voor zich, bij het laatste begrip kan men nog twee vormen onderscheiden: - mobiliteit binnen een bedrijfsonderdeel (H.I.G.) en - mobiliteit tussen bedrijfsonderdelen. Daar komt nog bij ·de (tijdelijke) mobiliteit naar het bu:Ltenland (voor Phil:Lps). In principe hebben zowel de Ing. als de Ir. evenveel kansen·op mobilite:Lt. Een T.H.-:Lngenieur evemwel heeft een grotere kans om in een hogere f'unkt:Le terecht te komen. Om die funkti.e goed te kunnen vervullen moet hij de nodige ervaring hebben opgedaan, ook in diverse H.I.G.-en. Teneinde er voor te zorgen dat een potentieel mogelijke bezetter van een hoge funktie ook alle gewenste ervaring opdoet, wordt de rr~ door personeelszaken veel meer planmatig door delen van het bedrijf gestuurdo Dit sturend begeleiden gebeurt na zo'n jaar of 5, wanneer is gebleken dat de Ir. de capaciteiten bezit voor een topfunctie. De H.T.s.-er blijft vaker dan de Ir. binnen het bedrijfsonderdeel waar hij is begonnen• Daar liggen voor hem ook wel de meeste kansen. Ook .is de planmatige begeleiding van H.T.s.ingenieurs, vanu:L t de afdeling personeelszaken, minder sterk dan de begeleiding voor de Ir.•s. Als een H.T.S.-er echter na een bepaalde tijd doorstoot, dan krijgt hij dezelfde soort begeleiding als de Ir •. die wordt voorbereid op een topfunktie. Globaal gesproken zien we dat de T.H.-in~enieur bij Philips meer faciliteiten krijgt, maar dat het de H.T.s.-er in principe, n:Let structureel verhinderd wordt om een hoge funktie te
-36-
bereiken. Opgemerkt dient dan ook te worden dat een eruit springende H.T.S.-ingenieur tot diep in de "T.H.-rangen" kan doordringen. Meulensteen b.v. Bij Meulensteen, zoals was te verwachten van een m.idden-bedrij:f', lag het carri.reverloop van de H.T.s.- en T.H.-ingenieur niet vast. Ondanks het :f'eit dat de startpositie van de Ir. en Ing. verschillend is, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in een hoger salar.is voor de T.H.-ingenieurs, biedt Meulensteen beida typen ingenieurs in principe gell.jke kansen. Tevens dient opgemerkt te worden dat Meulensteen momenteel een voorkeur heeft voor H.T.s.-ingenieurs. Gebleken is namelijk dat een Ir. een uitgebreide 1nwerktijd nodig heeft (i ~ l jaar), terwijl een H.T.s.-er, vanwege z'n meer praktische installing, direct de 11 armen uit de mouwen" kan steken. Hierdoor is de T.H.ingenieur 1n het nadeel; de hogere verwachtingen kan hij namelijk niet direct waarmaken. Hierdoor bestaat namelijk de kana dat zijn carri4reverloop nadelig wordt beinvloed, hetzij doordat de Ir. in de H.T.s.-groep binnen het bedrijf terecht komt, hetzij doordat een goede 11 actieve" Ing. hem voorbij streeft en op den duur zijn superieur word t. Hoe de carri4re van een ingenieur zal verlopen is dus bij Meulensteen . vrijwel uitsluitend afhankelijk van de capaciteiten en persoonlijke eigenschappen van de betrokken Ir. o:f' Ing •• Het diploma betekent niets meer dan dat zo t n man een bepaalde nbasis" heeft. Met de volgende ui tspraak zou men Meulensteen kunnen karakteriseren: "welke titel een ingenieur heeft is, voor bijvoorbeeld leiding geven, onbelangrijk: je kunt het of je kunt het niet"• Ook de bevind:Lngen van het L.c.c., bij mi.dden..bedrijven, komen in grote lijnen overeen met de si tUatie · bij Meulensteea. Concluderend zou kunnen worden gesteld dat hoewel er in het begin toeh wel een duidelijk verschil in taken en verwachtingen bestaat, dit verschil later vervaagt. Na een aantal jaren wordt de oorspronkelijke opleiding min of meer "vergeten" en zijn de
-37persoon en zijn kwaliteiten op dat moment van veel grater belang. Shell Shell bestaat uit enkele dienstverlenende maatschappijen en een groot aantal werkmaatschappijen. De dienstverlenende maatschappijen zijn onderverdeeld in zelfstandige bedrijfssectoren "Functies11 genaamd. Ook in de werkmaatschappijen kom je de functionele indeling tegen. De loopbaanplannjng is een verantwoordelijkheid van de Functie. De functionele manager bekijkt de mogelijkheden van de individuele ingenieur (zowel H.T.s. als T.H.) en "stuurt" die loopbaan, in overleg met de betrokkene en de personeelsafdelingsplanning. In het algemeen heeft men een visie op langere termijn over de mogelijke loopbaanontwikkeling. Om geen overgespannen verwachtingen te wekken wor~dat niet uitvoerig tegen de betrokken persoon verteld. Loopbaan-mogelijkheden hangen natuurlijk ook ten dele samen met de expansie of i.nkrimping van een bedrijfssector. Bi.j de soll:bcitati.e is h.et al zo dat beide typen ingenieurs Diet naar een funktie sclliciteren maar naar een loopbaan. Voor het bezetten van funkties zoekt Shell mensen die binnen de organisatie (en zo mogelijk binnen de bedrijfssector) van de grand zijn opgekweekt. Hierdoor ontstaat wat men noemt "interne job rotationtt. Deze komt tot stand door het volgende beoordelingssysteem.~ Ieder jaar wordt iedere medewerker door zijn chef beoordeeld, o.a. naar aanleiding van een beoordelingsgesprek. Na dit gesprek worden twee formulieren ingevuld: - aard van het werk: hoe is het werk het afgelopen jaar verlopen? - loopbaanontwikkeling: hoe is het met de persoonlijke eigenschappen zoals de helikopterkwaliteit, analytisch vermogen, etc. (zie hoofdstuk 2.2.) gesteld. Gekeken wordt o! de sterkte van deze eigenschappen grater of gelijk zijn aan de vereisten voor de betreffende functie. Hieruit kan de functionele manager een verwachting afleiden voor het loopbaanvervolg.
-38-
Daarbij wordt dan ook overwogen om een potentiele manager eens te verplaatsen uit bijvoorbeeld de research naar een andere sektor. Deze laatst genoemde interne mobiliteit is het grootst binnen de sektoren van verwante werkmaatschappijen. Tussen de s&ktoren vindt vooral detachering plaats, soma verandering van sektor. Shell heeft ook veel internationals mobiliteit. Het wordt pasitief ervaren als mensen een tijdlang uit een bepaalde funktie worden gehaald. Dit geeft nam~~ verbreding, men leert de organisatie bater kennan, men doet ~ntakten op en ontmoet eens heel andere personen. Mobiliteit, inclusief die naar hat buitenland, is bij Shell min of meer een aannameeis. Er worden geen significante verschillen geconstateerd tussen de mob111teit van H.T.s.- en T.H.-ingenieurs. Welke verschillen worden nu gemaakt tussen de Ir. an de Ing.? Er is vooral een verschil in aannameniveau en verwachtingspatroon ten aanzien van de nieuw aangenomen ingenieurs. Tussen de schaal van nieuw aangenomen H.T.s.-er en die van president-directeur zitten ongeveer 12 niveau•s van verschillende veran.twoordelijkheid. De beginnende T.H.-ingenieur kan tengevolge van zijn kennisniveau en op grond van de selectiecriteria (zie verderop) bij aanname starten op een niveau van veran.twoordelijkheid dat twee niveau•s hoger ligt dan dat van de beg.innende H.T.s.-er. De verwachtingen ten aanzien van de loopbaanontwikkeling houden in dat de T.H.-ingenieur uiteindelijk zal functioneren op een nivea~ dat 3 i 4 stappen hoger ligt dan zijn begjnniveau. Zoals net vermeld liggen de startposities van de Ing. lager dan die van de Ir •• Men geeft hiervoor de volgende redenen: - de selectiecriteria die aan de mate van ontwikkeling van de genoemde persoonlijke eigenschappen wgrden gesteld zijn minder hooggespannen, - de verwachting over de ontplooiing van deze eigenschappen zijn minder hooggespannen en - een te hoge startpositie voor de H.T.s.-er zou kunnen betekenen dat de Ing. wat betreft kennisniveau niet zal voldoen aan de vereisten van het niveau waarop hij functioneert. ~
.
I
-39-
·
De verwachtingen over een loopbaan verschillen tussen H.T.s.en T.R.-ingeni.eur, maar ook tussen de diverse typen sectoren. Een T.H.-ingenieur waarvan wordt verwacht dat hij in de loop van zijn carridre wel 3 plaatsen hoger zal kunnen komen, wordt voor research- en technische functies wdl aangenomen. Maar VGor commerciele-en management funkties meet hij wel ongeveer 6 plaatsen kunnen doorstromen. De aanstellingseisen zijn dan ook veel hoger bij commercia en management, omdat het verwachtingspatroon veel hoger ligt. Bij de sollicitatie wordt geprobeerd het "ultimate potential'' van een kandidaat in te schatten. Di t gebeurt aan de hand 'van de opleidingsgegevens, de presentatie tijdens het gesprek, de extra activiteiten naast de studie, enz •• Er dient nog opgemer.kt te worden dat het "ultimate potential" van de Ing. minder hoog hoeft te liggen dan dat van de T.H;-ingenieur, em te worden aangenomen. Over het algemeen heeft men de ervaring dat het eindniveau dat een Ir. bereikt gemiddeld hoger ligt dan dat van de H.T.s.-er. Dat ligt niet aan de lllinder zware opleiding van de Ing., maar is hoofdzakelijk een kwestie van persoonlijkheidsstructuur. Tech zijn er veel H.T.s.-ingenieurs bij Shell die posities hebben bereik~ die boven het eindniveau van sommige T.R.ingenieurs liggen. 2.4. OVerige aspecten 2.4.1. Relatie opleiding-beroep Wanneer men na het voltooien van de studie het bedrijfsleven binnenkomt, is zowel de H.T.s.- als de T.R.-ingenieur neg lang niet uitgestudeerd. De meeste grote bedrijven hebben neg uitgebreide trainjngsafdelingen waar beide typen ingenieurs cursussen gaan volgen •. Zo krijgen bij de P.T.T. en Shell zowel de binn.enk.omende H. T.s.- als T.H.-ingenieur, een. gezamelijke introductiekursus· om het bedrijf te leren kennen. Daarna en daarnaast worden allerlei vakgerichte en algemene cursussen
aangeboden. Veel bedrijven vinden dat op de H.T.s. en op de T.H. te weinig wordt gedoceerd op het gebied van de economische, organisatorische en commerciele vaardigheden. Daze mening wordt echter niet door alle bedrijven gedeeld, zo vindt de hear Bax van Philips dat de ingenieur primair technisch goad geschoold moat zijn. De overige zaken kunnen wel in de praktijk of door middel van bedrijfscursussen geleerd worden. Hij vindt dat hat in de opleiding nemen van de niet~technische aspecten, zonder dat de opleidingsduur mag worden verlengd, betekent, dat je zowel de technische ala de niet-technische delen takort zult doen. De afgestudeerde wordt dan, bijvoorbeeld, maar half bedrijfskundige en half technicus. Bovendien slaagt de opleiding er vaak niet in om precies die kennis aan te brengen die nodig is. Dit betakent niet dat de opleiding monomaan tot technicus moet opleiden. De opleiding moet zeker ook bevorderen dat de student zijn persoonlijkheid ontwikkelt. Dat heeft men liever, dan dat men bijvoorbeeld de. kostprijs goad kan berekenen. De hear Bax plait onder andere voor Studium Generale activiteiten, waarbij men probeert bij de student een breda belangstelling op te wekken, zodat hij leert open te staan voor andere zaken dan techniek alleen. Bij de kleinere bedrijven, waar men over hat algemeen niet over een uitgebreide opleidingsafdeling beschikt, wilda men meer van de volgende onderwerpen terugzien: ~ostprijsberekening, microen macro-economie, marketing, introductie tot het management en sociale vaardigheden. Tenslotte nog een opmerking met betrekking tot hat schriftelijk rapporteren. Veal bedrijven vinden dat daze vaardigheid onvoldoende is ontwikkeld bij zowel de H.T.s.- ala de T.H.-ingenieurs. Hat is vaak zaer belangrijk dat er na afloop van een onderzoek, ten behoeve van publicatie en documentatie, een uitvoerig rapport wordt geschreven. 2.4.2. De huidige verhouding tussen H.T.s.- en T.H.-ingenieurs Bij de aanvang van het onderzoek was er de verwachting dat er
-41a:prake was van twee duidelijke groe:peringen, die elkaar beconcurreerden en geen goede verhouding onderhielden. Wij dachten dat de H.T.s.-ingenieur zich vaak in zijn mogelijkheden be:perkt zag door de aanwezigheid van de T.H.-ingenieur en dat de Ir. de H.T.s.-er zag ala een ngoedko:pere" ingenieur, die vaak zijn :plaats inneemt. In de praktijk bleak dat er tech geen aprake was van twee elkaar beconcurrerende groe:peringen. Wanneer de Ing. en de Ir. ala gelijke werden behandeld (P.T.T.) dan vervaagde na een aantal jaren het o:pleidingaverachil en warden de :persoonlijke eigenscha:p:pen en kwaliteiten van dooralaggevende aard. Er is dan net zo veal concurrentie tussen twee T.H.-ingenieurs ala tussen een T.H.- en een H.T.s.ingenieur. Het bleek dat alleen enkele oudere T.H.-ingenieurs hier tech wel enige moeite mee hebben, maar niet zodanig dat het tot echte problemen leidt. Wanneer er sprake is van een duidelijke positieregeling, zoals bij Rijkswaterstaat en in iets mindere mate bij Philips_ en Shell, dan hebben beide typen ingenieurs hier meeatal ook wel vrede mee. Zowel de R.T.s.-als de T.H.-ingenieur weet waar hij aan toe is en reapecteert de ander. Alle geinterviewde personen waren zelfs enigszins verrast over de vraag of er :problemen waren en konden daze dan ook niet aangeven. Wel zouden er problemen te verwachten zijn ala beida ty:pen ingenieura exact hetzelfde werk verrichten, maar hiervoor een verschillende waardering krijgen. Belangrijk is dan ook nog dat de Ing. zich bewust wordt van het feit dat iemand anders meer betaald krijgt voor •t zelfde werk. Dergelijke situaties zijn wij bij het bedrijfsleven echter niet tegengekomen.
-42-
3.
De beroepsverenigingen
3.1. Inleiding Het KoninkJijk Instituut v~ Ingenieurs (Kivi) is de eerste georganiseerde beroepsvereniging van ingenieurs in Nederland. Het Kivi is een 1847 opgericht met het doel "het bevorderen van de kunst des ingerleurs in de ui tgestrekste zin 11 • De Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA, de vereniging voor H.T.s.-ingenieurs, is ontstaan in 1959 door een fusie van een aantal toenmalige vakorganisaties. De oudste hiervan was reeds in 1928 opgericht. · In dit hoofdstuk wordt su:mmier achtergrontinformat:ie vermeld over het Kivi en het NIRIA. De huidige activiteiten en het beleid voor de komende jaran zullan worden beschreven. 3.2. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs Het Kivi heeft baden ongeveer 14.000 leden, hetgaen bijna de helft is van hat aantal Nederlandse T.H.-ingenieurs. 11 De Inganieur 11 is hat wekelljkse orgaan van het Kivi. Di t weekblad bevat:33) -
algemeen verenigingsnieuws; informatie over cursussen en bijeenkomsten; algemene technische hoofdartikelen; korte technische berichten en ,, personeels- en produktadvertenties.
Het Kivi verzorgt diverse activiteiten ten aanzien van kennis en kunde op vele vakgebieden. De activiteiten omvatten het organiseren van lezingen, voordrachten, excursies, symposia, discussiebijeenkomsten, confe~enties en congressen 0 Tevens worden werk- en studiegroepen ingesteld en cursussen, waaronder het PATO (Post Academisch Technisch Onderwijs), gegeven. Met betrekking tot de ingenieursbelangen heeft het Kivi de volgende doelstelling:33) - het behartigen, bepalen en beschermen van de maatschappelijke
-43-
en algemene belangen van ingenieurs; - het geven van bemiddeling en voorlichting ten aanzien van de beroepsuitoefening van de ingenieurs; - het bewak:en van de beroepsethiek van de. i.ngenieurs-en - het beschermen van het diploma en de titel van de ingenieurs in Nederland er daarbuiten. Ten aanzien van wetenschap en teahniek heeft het Kivi ala doel 11 het bestuderen van de technische wetenschap en de toepassing daarvann.33) Dit vindt ondermeer plaats door het verkennen van nieuwe technische-en wetenschappelijke vak:gebieden,en het bevorderen van de coordinatie van het technisch-wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Met dit laatste w1l men een bijdrage leveren tot de uitwisseling van technisch wetenschappelijke kennis en ervaring. Met betrekking tot de maatschappij wil het Kivi de belangstelling van de ingenieur opwekken voor maatschappelijke ontwikkelingen en studies maken over maatschappelijke knelpunten. Oak ten aanzien van het onderwijs zijn er diverse Kivi-doelatellingen:33) - het toetsen van het technisch onderwijs aan de praktijk; - het bestuderen van de ontwikkeling van het technisch onderwijs en - het doen verzorgen van nascholing en maatschappelijke vorming. De algemene leiding van het Kivi is in handen van het Hoofdbestuur, dat aan de Ledenraad verantwoording verschuldigd is. Het algemeen beleid wordt bepaald door de Ledenraad in overleg met het Hoofdbestuur. Het Hoofdbestuur wordt bijgestaan door vier Raden voor de Hoofdgroepen, te weten: l. Wetenschap en Techniek; 2. Opleiding; 3. Ingenieursbelangen en 4. Maatschappij. Zowel de Ledenraad, Hoofdbestuur ala Raden voor de Hoofdgroepen van het Kivi worden rechtstreeks door de laden gekozen.33)
-443.3. De Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA 34,35,36) Ret NIRIA is ontstaan in 1959 door de fusie van twee landelijk opererende organisatiest~ - De Vereniging van Afgestudeerde M.T.s.-ers (V.A.M.T.s.) en - Ret Nederlands Instituut van Register Ingenieurs en Hogere Technici (N.I.R.I.H.T.). Bij de fusie kreeg de vereniging de naam Nederlands Instituut van Register Ingenieurs en Afgestudeerde van hogere technische scholen (NIRIA). In 19?3, na de wettelijke regaling van de Ing.-titel, werd de naam gewijzigd in Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA. Thana heeft de vereniging 23.000 laden (waaronder studenten). NIRIA geeft wekelijks het blad "PT/Aktueel" uit en verzorgt het vaktijdschrift "~olytechnisch Tijdschrift 11 in zes afzonderlijke vakedities. De doelstellingen van het NIRIA zijn: - het ten behoeve van het algemeen belang bevorderen van de technische, agrarische en aanverwante wetenschappen; - Het stimuleren en kritisch volgen van de hogere beroepsoPleidingen op technisch en agrarisch gebied, teneinde recht te doen aan de persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden; - het bevorderen van de kennis en kunde van de leden; - het ondersteunen en behartigen van de maatschappelijke belangen van de leden; - het aankweken en bevorderen van de ethische verantwoordelijkheden bij de leden en - het bevorderen van het persoonlijk kontakt tussen de leden. De huidige activiteiten van het NIRIA zijn onder andere: - vacatureonderzoek, hierbij wordt in de week- en vakbladen nagegaan hoeveel arbeidsplaatsen er worden aangeboden aan de H.T.s.-ingenieurs; - enqu~te onder de schoolverlaters van de H.T.s. en de H.A.So (Hogere ~rarische School);
-
-
-
- onderzoek naar de loopbaanontwikkeling van de laden bij verschillende bedrijven; - onderzoek naar de salaris-positie van de H.B.o.-ingenieurs; - het organiseren van cursussen en studiedagen voor bijscholing en vorming van leden en niet-leden; - het verkrijgen van erkennjng voor de H.B.O.-ingenieurs (dit vooral voor de H.T.s.-ers welke in het buitenland werken of willen gaan werken); - onderzoek naar de werkloosheid onder de H.T.s.-ingenieurs - informatieverschaffing over arbeidscontracten. en arbeidsvoorwaarden; - eventueel juridische hulpverlening. Het NIRIA heeft een beleidsplan opgsteld voor de jaren •8o, enkele punten hieruit zijn: - door de snelle ontwikk.eling in de ingenieurswetenschappen zal er op moeten worden aangedrongen dat de studie-programma•s van de H.T.s. en de H.A.s. bijgesteld worden; - het NIRIA w1l een actieve rol spelen bij het geven van ideeen op het gebied van de onderwijswetgeving. Men wil o.a. het H.B.o. onderbrengen in de wet wetenschappelijk onderwijs; - de vereniging w.1l actieve aandacht schenken aan nieuwe ideeen en ontwikkelingen door middel van publicaties en het toekennen van prijzen; - de ingenieur moet zich bewust worden van zijn verantwoordelijkheid, met betrekking tot hat effect van zijn werk. op de maatschappij als geheel.
-46-
4•
De twee-fasen-structuur
4.1. Inleiding Ret plan voor herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs bestaat, zoal in paragraa! 1.6. reeds is vermeld, al geruime tijd. Van de toenmalige ideeen en aanbevelingen (commissie Schlosser) is tot op heden alleen de horizontale doorstroming tussen de H.T.s. en de T.H. in een experimenteel stadium. In 1978 hebben de ministers Dro A. Pais (onderwijs en WetenachaPpen) en Mr. A.P.J.M.M. van der Stee (toen minister van landbouw en visserij maar nu van financien) de nota "Hoger Onderwijs voor Velenn uitgebracht. Deze nota beoogt onderwijsvoorzieningen te treffen waarvan door veel onderwijsvragende in het hoger onderwijs gebruik kan worden gemaakt. Wat de nota inhoudt en wat de visie van het NIRIA, Kivi, VNO· {yerbond !ederlandse Ondernemers) en NCW (!ederlands ~hristelijk !erkgevers verbond) en het bedrijfsleven daarop is wordt in de volgende paragra!en besproken. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt de mening van de auteurs op daze nota weergegeven. 4.2. De nota "Hoger Onderwijs voor Velen" 37) De bedoeling van de ministers Dr. A. Pais en Mro A.P.J.MoMo van der Stee is om, door middel van een twee-fasen-structuur, het wetenschappelijk onderwijs te herstructureren. In de nota "Hoger Onderwijs voor Velen 11 geven de ministers hun visie op de toekomst van het hager onderwijs. Het uitgangspunt van de nota is geweest dat het hoger onderwijs toegankelijk moat worden voor velen. Er zijn een drietal faktoren welke een herziening van de struktuur van het hoger onderwijs noodzakelijk maken: - de toestroom van grate aantallen studenten; - de toenemende ontevredenheid over het funktioneren van het
-47hager onderwijs en - de beperktheid van de financiele middelen. Voor hat wetenschappelijk onderwijs moat een nullijn gehandhaafd worden, dit houdt in dat elke nieuwe ak.tiviteit, waarvoor extra geld nodig is, gerealiseerd moat worden door op andere terreinen te besparan. De ministers beschouwen hat bevorderen van de persoonlijke ontplooiing ala ~~n van de belangrijkste doelstellingen van hat onderwijs. Daarnaast zijn beida bewindslieden van mening dat hat onderwijs meet bijdragen tot verbetering en vernieuwing Y.an de samenleving zowel in sociaal- als economisch opzicht. In Nederland is hat van groat belang dat de bevolking een hoge ' scholingsgraad heeft om welvaart, welzijn en de internationale concurrentie-posi.tie te handhaven. Het beleid van hat onderwijs moat daarom gericht worden op twee hoofddoelen, namelijk i.ntegratie v~ w.o. en h.b.o. in ~•n stelsel van hager onderwijs en bevordering van programmatische differentiatie in hat w.o. en h.b.o. afzonderlijk. Dit houdt onder andere in dat het h.b.o. en w.o. beiden hun eigen karakter blijven behouden (hat h.b.o. meer praktisch en het w.o. maar fundamenteel theoretisch), maar dat er binnen de opleidingen afzonderlijk een greta kauze uit ondarwijsprogramma's moat zijn. De ministers willen hat bovenstaande als volgt realiseren: - door de invoering van de mogelijkheid tot wederzijdse doorstroming tussen de beida onderwijssoorten; - onderwijskundige an bestuurlijka samanwerking tussen hat w.o. an hat h.t.o. moat mogelijk gemaakt worden; - er zal overleg gevoerd moeten worden over de aanpassing van rechtspositionele en bekostigingsregelingen en - hat h.b.o. zal een duidelijke positie moeten krijgen binnen hat hager onderwijs. De structuur van de w.o.-opleidi.ngen zal, volgens de bewindslieden, moeten bestaan uit twee fasen welke er als volgt uitzien: - een eerste fase met een totale cursusduur van vier jaar welke wordt afgesloten met een doctoraal diploma. Binnen de aerate
-48fase vindt na •~n jaar een propaedeutisch-examen plaats, dat toegang gee!t tot het volgen van onderwijs in de doctorale fase •.Daze kan vele di!ferentiatiemogelijkheden omvatten die - aans:tuten bij beroepen die de a!gestudeerde kunnen vervullen en die tevens bedoeld zijn om tegemoet te komen aan een meer algemene belangstelling van de studenten; - een tweede fase waarin een gedeelte van de studenten hun studie zal kunnen. voortzetten na de aerate fase. Het accent van de tweede fase zal komen te liggen op pro!essionalisering in het kader van het uit te oefenen beroep (bijvoorbeeld dat van arts, universitair medewerker of wetenschappelijk onderzoeker). De cursusduur van de tweede fase zal over het algemeen twee jaar bedragen en afgesloten worden met een getuigschrift of een aantekening op het doctoraal diploma. Een ui tloopmarge van t'iee jaar tussen cursusduur en inschrijvingsduur van de eerste fase is volgens de ministers voldoende. Een aantal overwegingen speelt hierbij een rol; - er bestaat minder aanleiding tot een langere inschrijvingsduur dan twee jaar boven de cursusduur, als het programma van de eerste fase bater dan nu is afgestemd op de belangstelling en de capaciteiten van de student; - een te ruime marge zal ongewenste studievertraging bevorderen en - een te grote uitloopmarge zou te duur worden. Het propaedeutisch jaar zal drie funkties krijgen: een orienterende (bepaling van de studierichting}, een verwijzende (eventueel doorgaan naar hat h.b.oo) en een selektieve. De toelating tot de tweede fase zal op basis van selektie moeten plaatsvinden. De minister dient de bevoegdheid te krijgen, om na overleg met het w.o., hat aantal plaatsen vast te stellen. Via een selektieprocedure zal dan de toelating geregeld moeten worden. Voor de uitloopmarge van de tweede fase kan volgens de ministers Pais en van der Stee slechts drie maanden bedragen. Dit omdat er reeds een strange selectie plaatsgevonden heeft.
-494.3. De vi.sie van het Konj nkJ i jk Instituut van Ingenieurs Het Kivi ziet haar mening o~er de twee-fasen-structuur ala zijnde no<;h Jii.e van de wer.ltnemers, noch die van de werkgevers, maar een mening van ingenieurs ala beroepsbeoefenaars: het ingenieursberoep.3S) De Raad van de Hoofdgroep Op1eiding van het Kivi heeft zich in 1979 intensief beziggehouden met de in de nota nHoger Onderwijs voor Ve1en" v<::>orgeste1de twee-fasen-structuur.39) Door m1dde1 van publikaties, lezingen en gesprekken met ministers en met rectores magnifici van de drie T.H.'s heeft de Raad steeds het standpunt van een vijf-jarige cursusduur voor het t.w.o. • bepleit. Dit om de noodzakelijke kwaliteit van de Nederlandse T.H.-ingenieur te handhaven c.q. te verbeteren. Het Kivi is dan oak van mening dat de ingenieursop1eiding een beroepsop1eiding is en in aanmerking komt voor 100% doorstroming naar de tweede fase. Uitdrukkelijk wordt hierbij gesteld dat het wel essent1ee1 is de werkelijke gemidde1de studieduur van 7 a 8 jaar terug te brengen tot 5 jaar, bijvoorbeeld door een hogere studieefficiency en meer discipline aan de T.H.'s• Door een verhoogde doelmatigheid aan de T.H.•s en met het kanaliseren van een deel van de studentenstroom naar de H.T.s.-en kan het door de minister beoogde bezuinigingsdoel eveneens worden bereikt, aldus het Kivi. De door de Raad van de Hoofdgroep Op1eiding gehouden enquate onder 18 grote bedrijven en inste11tngen over de voorgeste1de twee-fasen-structuur heeft het Kivi tot de voorlopige conc1usie gebracht, dat minister Pais en het Parlament zich nog maar eens goed moeten bezinnen. Zij moeten met het bedrijfsleven en de beroepspraktijk over1eggen voordat zij drastische veranderingen gaan aanbrengen in de T.H.-op1eidingen, waarvan de gevo1gen pas na enige tijd hun uitwerking doen gelden. In december 1979 heeft er een onderhoud p1aatsgevonden tussen een Kivi-de1egatie en achtereenvolgens de ministers Dr. A. Pais (onderwijs) en Drs. G. van Ardenne (econamische zaken). Het Kivi heeft toen duidelijk 1aten blijken begrip te hebben voor de noodzaak om de uitgaven voor het wetenschappelijk onderwijs
-50binnen de perken te houden en ook toegezegd daaraan alle medewerking te willen verlenen. Tijdens de gesprakken werden alle bedenkingen ten opzichte van de twee-fase-structuur aan de orde gesteld, waarbij de bewindslieden waardering .toonden voor de poSitieve opstelling van hat Kivi.40) De bezwaren van het Kivi tegen de twee-fasen-structuur komen in grote lijnen op het volgende neer: - de eerste fase biedt onvoldoende garanties voor de noodzakelijke maatschappelijke kwaliteiten van de ingenieur, terwijl - een beperkte tweede fase afbreuk zou kunnen doen aan de kwant~ teit van kwalitatief afdoende opgeleide ingenieurs. Ret Kivi wil dat de kwaliteit in de beroepsuitoefening gehand. haafd blijft. Dit in tegeustelling tot de mening van de T.H.•s, welke prim~ de kwaliteit van de opleiding willen veilig stellen. Op 4 en 5 j~ 1980 is door de vaste commissie voor onderwijs en wetenschappen uit de Tweede Kamer een hoorzitting gehouden betreffende het wetsontwerp voo~ de herinrichting van het wetenschappelijk onderwijs (twee-fasen-wet). Bij die hoorzitting waren de drie Technische Hogescholen en het Kivi vertegenwoordigd.4l) n& kamerleden lieten duidelijk blijken dat de twee-fasen-structuur 'politiek voor hen een uitgemaakte zaak is. Ret bleak dat de politieke partijen alleen maar geinteresseerd waren in correcties c.q. aan~1llingen op de twee-fasen-wet. Daze meenden zowel het Kivi als de T.R. •s te moe ten aanbrengen om 11binnen die ltreupele wetgeving toch nog zo goed en zo kwaad mogelilk aan de door hen gestelde kwaliteitseisen te kunnen voldoenn.4 ) Ret Kivi en de T.R.•s hebben gesteld dat de technische studie zich van de meeste andere wetenschappelijke studies onderscheidt doordat zij behalve een wetenschappelijk, ook een duidelijk beroepsopleidend element heejt. Ret is juist de kant van de ' beroepsopleiding die in die twee fasen het grootste gevaar loopt in de verdrukking te raken. Dat is ook de reden waarom de T.H. 1 s los van alle andere instellingen voor hoger onderwijs optreden, bij het bepalen van een standpunt inzake de twee-fasen-structuur. De Technische Rogescholen en het Kivi hebben een aantal voorstellen gedaan om binnen de twee-fasen-structuur de kwaliteit
-51van de ingenieur tech nag enigszins veilig te stellen. Die voorstellen waren hoofdzakelijk gericht op de beroepsopleidende kant van het technisch onderwijs en kwamen voornamelijk neer op het invoeren van een stuk buitenschoolse (extramurale) praktijk tijdens de studie. De invoer±ng van een extramuraal praktijkdeel kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. De eenvoudigste is die om iedere student die dat wil e~ kan, door te laten stromen van de eerste naar de tweede fase. Deze laatste fase meet dan het karakter krijgen van een aanvullende beroepstraining:zoals bij de medici, die ook voor 80-90% door die tweede fase heen zullen moeten, iets waar het wetsontwerp wel in voorziet. Vanuit de T.H.-wereld werd opgemerkt dat dit de meest voor de hand liggende .en beste manier is omdat dat vrijwel overeenkomt met bet studieprogra;ma zeals dat nu geherstructureerd al wordt gevolgd. Een andere mogelijkheid is dat de studenten die niet tot de tweede fase worden toegelaten en de praktijk ingaan, het recht krijgen om na zekere tijd en op grand van hun ervaringen onder nader vast te stellen voorwaarden tach het postdoctoraal (tweede-fase~-examen mogen doen met alle <;aaraan verbonden rechten bij slagen. De T.H.•s stonden meer op het standpunt dat de deelneming aan de praktijk, vooral in de kleinere bedrijven, na de eerste fase tach ook vanuit de T.H. moet worden.gestuurd en begeleid. Het komt er dus in feite op neer dat alle studenten toch aan een tweede fase deelnemen hetzij aan de T.H. hetzij in de praktijk. Dus toch een "verkapt" vijfde jaar. Een derde mogelijkheid is het invoeren van een praktijkjaar ergens in de studie. Zoiets ala bij de H.T.s. verplicht is (praktisch kan dat binnen de twee-fasen•structuur omdat onderbraking van de inschrijving wettelijk mogelijk is). De Kamercommissie was het met dit voorstel niet eens omdat het toch naar een vijf-jarige studie tendeert. Het schijnt politiek niet haalbaar te zijn als zo tn praktijkjaar in of na de eerste fase als een studiejaar wordt aangemerkt en dus ten laste komt van de overheid. Meer belangstelling bleak te bestaan voor het voorstel om het
-52recht in te voeren op het doen van een postdoctoraal (tweedefase) -examen na een tijd prak:tijkervaring al dan niet gestuurd en begeleid door de hogeschool. Een andere suggestie is om de financiering niet te zoeken bij hat Ministerie van Onderwijs maar bij Economische Zaken of bij de onderzoekinstellingen, die er ook belang bij hebben dat er een betere relatie komt tusaen onderwijs en praktijk. Dit vooral ten gunste van de kleine- en middelgrote bedrijven. Over d1t voorstel was de Kamercommissie niet erg ingenomen. Numeriek is het aantal kleine- en middelgrote bedrijven wel groot, maar hun omzet bedraagt slechts ~~n tiende van die van de grote bedrijven. Gezi.en die verhouding kunnen deze ondernemingen de. oplossing niet geven voor de technische studie. Het resultaat van de hoorzitting was dat de .kamerleden van oordeel zijn dat het praktijkjaar, al dan niet gestuurd ~n begeleid als onderdeel van de studie met recht op postdoctoraal examen, de moeite waard is om te overwegen. Een voorwaarde hierbij is d~t de eventuele meer-kosten niet gedekt behoeven te worden boven de door de regering nagestreefde minlijn. In october 1980 heeft het Kivi haar verontwaardiging uitgesproken over. de handelswijze van minister Pais met betrekking tot de twee-fasen-structuur. 11Hij legt de commentaren niet alleen naast zich near, maar gebruikt niet ter zake doende of oneigenlijk gehanteerde documenten ten gunste van zijn wetsontwerp 11 .42 ) Tar rechtvaardiging van de voorgestelde twee-fasen-structuur refereert de minister namelijk aan een hoorzitting van 1972, die handelde over de toen, door prof. Dr. K. Posthumus, voorgestelde herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs om de cursusduur zoveel mogelijk terug te brengen tot vier jaar. Minister Pais voegt daar nog aan toe dat de Twentse hoogleraar van Hasselt in "De Ingenieur" van 4 januari 1979 schreef dat de Twentse vier-jarige baccalaureaatsopleiding niet onder hoeft te doen voor de normale vijf-jarige opleiding. Als reactie hierop heeft het Kivi de volgende brief (waarvan hier de letterlijke tekst) gezonden aan de Vasta Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen van de Tweede Kamer:42 )
-.53"De minister refereert aan een standpunt dat het Kivi in het verleden heeft ingenomen, namelijk in 1970 en l974 •. Uit de door de minister genoemde citaten blijkt duidelijk dat ook toen de handhaving of verbetering van de kwaliteit van de afgestudeerde ingenieur voor het Kivi centraal stand.. Dat is nog steeds het geval. Ret gaat er nu om, of deze kwaliteit in het gedrang komt bij een vier-jarige cursusduur. In het verleden heeft het Kivi het standpunt ingenomen dat een cursusduur van vier jaar wel mogelijk is, mits aan een aantal voorwaarden werd voldaan (o.a. m~~r mogelijkheid van bijscholing, hogere doelmatigheid van onderwijs en onderzoek aan T.H.•s, doelmatige vooropleiding en selectie zeals in de.AZJ.gelsaksische landen). Evenzo was het instemmen van de drie T.H. 's met verkorting van. de cursusduur ook destijds gebonden aan een reeks voorwaarden. Een overgrQte meerderheid van de laden van het Kivi is later gaan beseffen dat het niet van realiteitszin getuigde om aan te nemen dat aan al deze voorwaarden zou worden voldaan. Vandaar, dat het Kivi-standpunt in die zin is gewijzigd, dat thana niet meer 'Ja, mits ••• •, maar 'Neen, tenzij•••' tegen de vier-jarige cursusduur wordt gezegd •. Ret Kivi wordt in die mening gesterkt door de uitspraken van een aantal, elkaar opvolgende rectores magnifici van alle drie T.H.•s, die categorisch verklaren dat de kwaliteit van de afgestud.eerde ingenieur zal gaan lijden onder een vier-jarige cursusduur. Natuurlijk moet het niet uitgesloten worden geacht dat bepaalde studies aan T.H.'s. in vier jaar.kunnen worden volbracht. Het zou daarom wenselijk zijn, de T.H.'s een grate mate van vrijheid te geven bij het verdelen van het aantal doorstromende studenten naar de tweede fase over de verschillende studierichtingen, mits oak dit aantal een voldoende groot.percentage uitmaakt van de totale uitstroom. uit de eerste jaren. Met een percentage van 85 voor alle studierichtingen van het technisch wetenschappelijk onderwijs ala geheel zou het Kivi tevreden kunnen zijnn. Uit bevenstaande tekst blijkt hoe en waarom het standpunt van het Kivi is gewijzigd.. De Europese erkenning van een ingenieur met een vier-jarige
-54opleiding is,' naar de mening van het Kivi, geen probleem. Dit omdat de ingenieur blijft voldoen aan de opleidingseisen van de eerste categorie van het register van de FEANI (lederation Europeenne d'Associations Nationales d 1 Ipgenieurs) en.aan de opleidingseisen van de eerste categorie van het E.E.G.-ontwerp "ingenieursrichtlijnen~. In beide classificaties wordt niet voorzien in een afzonderlijke erkenning van aanvullende opleidingen die in het kader van een tweede fase zijn gevolgd. In de,laatst genoemde classificatie wordt namelijk_alleen gesproken over een universitaire opleiding met een minimumduur van vier jaar. In de FEANI- classificatie wordt slechts globaal het niveau aangeduid als zijnde een volledig wetenschappeliike en technologische opleiding op universitair niveau.42 Tenslot:te"' zal volgens het Kivi de twee-fasen-structuur, door het halen van het h.b.o. uit de Wet op het voortgezet onderwijs, de Europese erkenning van de H.T.s.-1ngenieurs gemakkelijker m.aken.42)
--
-
-
-
'
4.4. De visie van de Nederlandse Ingen:leursvereniging NIRIA 43) Het NIRIA heeft naar aanleiding en mede op basis van de "H.o.v.-nota" (Hoger Onderwijs voor Velen) een visie.ontwikkeld op het.toekomstige onderwijs voor wat betreft de H.T.s. en de H.A.s •• Minister Pais wil het hoger beroepsonderwijs uit de wet van het voortgezet onderwijs halen (de tegenwoordige mammoetwet) en tijdelijk plaatsen in een eigen wetgeving. Het NIRIA is daar tegen omdat zij meent dat wetten met een tijdelijk karakter meestal een lange (tijd) geldigheidsduur hebben en een definitieve voorziening tegenhouden. De vereniging wil dat het hoger beroepsonderwijs geplaatst wordt in hetzelfde wettelijke kader als het huidige universitaire onderwijs,, dit ·vooral om internationale erkenning te krijgen voor de afgestudeerden van de H.T.s. en de H.A.s •• In het buitenland, met name in Frankrijk, West-Duitsland, Engeland en ook buiten Europa, zijn er opleidingen welke
-
-
-
-55gelijkwaardig zijn met de H.T.s. en wel geplaatst zijn ill de universitaire wetgeving. Deze internationale erkenning is van belang voor hen die in het bui tenland will en gaan werken en voor de h.b.o.-ingenieurs die er op het ogenblik werken (circa 10% van alle H.T.s.-ers). Ook op hat nationale vlak is het van belang dat hat h.b.o. in de universitaire wetgeving geplaatst wordt. Dit om jonge mensen van gelijke leeftijd, afhankelijk van hun capaciteiten, dezelfde kansen te geven in de maatschappij. De belangrijkste hoofdpunten uit de visie van het NIRIA zijn als volgt te formuleren:
I .
- wettelijk kader voor het nieuwe hoger onderwijs a. ~~n wetgeving voor hat nieuwe hoger onderwijs; b. onder hoger onderwijs moet worden gerekend dat onderwijs wat in het buitenland aangeduid wordt met universitairof tertiair onderwijs; c. voor Nederland houdt het hoger onderwijs in: universiteiten, hogescho.len, hoger technisch- en hoger agrarisch onderwijs; d. voor het hoger onderwijs zijn er twee richtingen aan te wijzen: - onderwijs voor funkties van fundamenteel wetenschappelijke aard en - onderwijs voor funkties van toegapaste wetenschappelijke aard. Alle personen welke ••n van beida opleidingen afgerond hebben (waarbij elke oplaiding 4 jaar duurt) zou toegang moeten hebben tot de tweede fase met aen studieduur van twee jaar; e. de. differentiatia in de eindsituatie van de eerste fase moet worden bereikt door verschil in inhoud an vorm van het onderwijsprogramma en niet door verschillen in vooropleiding en/of studieduur; f. hat onderbrengen van het hoger technisch- en hoger agrarisch onderwijs in een tijdelijke afzonderlijke wetgeving is onaanvaardbaar. - de propaedeuse a. om hat hoger onderwijs voor veal mensen toegankelijk te
-56maken moet de propaedeuse aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet deze studie-fase gedifferentieerd en flexibel zijn. Tevens moet de student goede begeleiding krijgen en voldoende mogelijkheden hebben om zich te ontplooien en ontwikkelen in de technische of agrarische wetenschappen; b. hat nieuwe hager onderwijs volgt op het.middelbaar onderw:Ljs, hieronder wordt verstaan: atheneum, H.A.v.o. en middelbaar technisch:onderw:Ljs (zie ook het schema op de volgende bladz:ijde); c. aangezi.en de onder b. genoemde voorople:idingen niet alle-. · maal hetzelfde niveau hebben, zal niet iedereen de propaedeuse suecesvol kunnen doorlopen. Di.t probleem zou dus opgelost moeten worden; d. ae propaedeuse moet uniform van opzet zijn, dit houdt o.a. in overai hetzelfde niveau docenten, dezelfde verhouding tussen aantal.studenten en docenten en dezelfde faciliteiten voor iedereen. - het civiel effect a. het civiele effect (de aan universitaire diplomats verbonden bevoegdheid tot het bekleden van maatschappelijke funkties) wordt bepaald.door de wetgeving die op het diploma van toepassing is. Het NIRIA acht het de taak van de regering om het civiele effect te bepalen door: - het treffen van dezelfde onderwijsvoorzieningen en het verlenen van dezelfde studiefaciliteiten aan de studenten in de beide atromingen (zie ook schema op de volgende blz.); - de tweede fase en het post-hoger onderwijs moeten openstaan voor studenten uit de beide stromingen; b. ongemotiveerde verschillen in het aanstellingsbeleid van afgestudeerden van de beide opleidingen zouden moeten verdwijnen. Het betreft bier aanstellingen van ingenieurs welke: ~ dezelfde propaedeutische fase doorlopen hebben; · - dezelfde nominale studiequur van 4 jaar voltooid hebben. Ret carri~rebeleid zou gebaseerd moeten worden op de kennis, de kunde en de vaardigheden van het individu.
Model volgens de vlsie van NIR lA op het nieuwe hoger onderwljs
Dr.
/---!~~ri~!i- -~ studie ·------ ____
•
Drs.
r
1
;
t
Drs.
Hoger Onderwijs Toegepast
Hoger Onderwijs· Fundamenteel
Propedeuse
r -- I
.
_J_ ---.-. I
M.T.O.
I
I
I
I
!
r·-- ---·
L_ ____
~
v.w.o. H.A.V.O.
M.A.V.O.
-58-
4.5. De mening van hat bedrijfsleven en de centrale werkieversorganisaties over de twee-fasen-structuur Hat VNO en Ncw14) de centrale werkgeversorganisaties, vinden een twee-fasen-structuur in het wetenschappelijk onderwijs een goede zaak. Volgens de twee organisaties kan de twee-fasenstructuur voldoen aan de veranderde vraag van hat bedrijfsleven. De bedrijven willen hooggekwalificeerde medewerkers die beroepsmatig-, persoonlijk- en sociaal gevormd zijn. Het VNO en NCW vinden dat het wetenschappelijk onderwijs drie soorten afgestudeerden moat afleveren: - mensen die zich een bepaalde denktrant op een bepaald vakgebied hebben eigen gemaakt; - een groep die op een kritische manier researchresultaten in hun werk toepassen en - afgestudeerden die zelf research kunnen verrichten.
In de eerste fase zouden basisvakken gegeven moeten worden, met een geleidelijke overgang naar de grondbeginselen van het wetenschappelijk vakgebied. Daarnaast zal de student zich moeten verdiepen in wetenschappelijke onderzoeksmethoden en vakken welke bijdragen tot de persoonlijke groei en de maatschappelijke bewustwording. Het aantal studenten dat toegelaten wordt tot de tweede fase zou afhankelijk moeten zijn van de situatie op de arbeidsmarkt. De postdoctorale opleidingen zijn vooral van belang voor hat midden- en klein bedrijf omdat deze organisaties meestal niet in staat zijn zelf medewerkers op te leideno Tenslotte benadrukken bet VNO en NCW dat hat postacademisch onderwijs niet volledig gesubsidieerd moat worden door de cursusgelden. De conclusie van hat VNO en NCW is dat de twee-fasen-structuur 1n. een behoefte van hat bedrijfsleven voorziet. Dit in tegenstelling tot de uitslag van een onlangs door hat Kivi gehouden enquate welke later in daze paragraaf aan de orde zal komen. Over .. wat het bedrijfsleven vindt van de twee-fasen-structuur is ook gesproken op hat najaarssymposium van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging gehouden op 30 november te
-59Leidan.45) Teen ward door Dr. G. Da11iuga (werkzaam op het Shell-laboratorium te Amsterdam) de volgende stel1jng geponeerd: nhet lijkt waarschijnlljk dat bij de hu:l.dige opzet van de twee-fasen-structuur de afgestudeerden van de aerate fase weinig plaatsingsmogelljkheden in de industriele research zul.len vinden". Volgens Dr. Dallinga heeft het bedrijfsleven behoefte aan verschillende typen academici •. Hij bellchtte deze behoe!te v~uit zijn ervaring bij een groot industrieel research-centrum. In een dergelljk centrum beoefent men ook regelmatig fundamentele research. In het algemeen kiest men daarvoor mensen die al enige researchervaring hebben opgedaan door bijvoorbeeld een promotieonderzoek of door verblljf aan onderzoekcentra. Volgens Dr. DaJljnga is het erg waarschijnli~ dat de toekomstige gepromoveerde, met de twee-fasen-studie achter de rug, gelljkwaardig zal zijn aan zijn gepromoveerde collega met de huidige opleiding. Hetzelfde geldt echter niet voor een afgestudeerde van de aerate fase ten opzichte van de huidige Ir. of Drs •• Deze komen nog wel eens in de fundamentele research terecht, maar een afgestudeerde van de eerste fase mist vrijwel alle researchervaring. De kansen van de eerstefase-afgestudeerden op een baan in de industriele research worden in concurrentie met de a!gestudeerden met researchjaar, die veel meer op een huidige ingenieur of doctorandus zouden lijken, dus kleiner. Een groot aantal afgestudeerden komt echter niet in de research terecht maar in andere funkties in het bedrijfsleven. Bij gro·te bedrijven worden heel andere eisen aan de ingenieur gesteld dan bij kleine of middelgrote bedrijven. In het geval van de grate onderneming is er vaak nog ruimte voor een leertijd, er zijn collega~s met meer of met andere ervaring, waardoor men zeer snel "up-to-date" kennis in nieuwe gebieden kan verwerven. Dat cooperatieve aspect is niet in alle situaties en op elk moment aanwezig, maar speelt wel een rol en kan tekorten in de opleiding en ervaring opvangen. Toch lijken volgens Dr. Dallinga de reacties van de grote bedrijven op de
-60plannen voor een twee-fasen-structuur te varieren van zwak positief tot duidelijk negatief. Men heeft geen moeite met de afgestudeerden van de tweede fase maar er worden slechts beperkte mogelijkheden gezien voor de afgestudeerden van de aerate fase. Hierbij meet opgemerkt worden dat vaak eisen gesteld worden waaraan in een vier-jarige cursus Diet integ.raal zal kunnen worden voldaan: goede experimenteerbekwaamheid, goede rapportage, vertrouwdheid met wiskundige- en computerverwerking van resultaten, researchervaring, diepgaande theorstische vorming enz •• Voorts ziet men nog problemen in hat onderscheid tussen afgestudeerden van de eerste fase en van het hoger beroepsonderwijs. Volgens Dr. DaJJinga zijn de geopperde bezwaren en problemen van de grote bedrijven bepaald niet denkbeeldig, maar heeft men anderzijds misschien te weinig getast naar de grenzen van de mogelijkheden van de twee-fasen-structuur. De gesprakken die wij zelf hebben gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven kwamen in grote lijnen overeen met de hierboven vertolkte mening. Men vend vaak dat de studie wel iets verkort kon worden, maar dit moest zeker niet leiden tot een minder type ingenieur. Door het Kivi is een enqu&te georganiseerd onder een achtiental grote- en middelgrote werkorganisaties in Neder+and. 23) In daze enqu&te is onder andere gevraagd wat de organisaties vonden van de twee-fasen-structuur. De aangeschreven ondernemingen bezitten allen een stark technisch georienteerd werkterrein en hebben veal ingenieurs in dienst. Het vragenformulier bevatte tien vragen die ongeveer ala volgt kunnen worden gerangschikt: l. dmvang van het ingenieursbestand en de recrutering per jaar (hierbij gaat het zowel om H.T.s.- ala T.H.-ingenieurs); 2. de verwachting omtrent de omvang van de· recrutering ala er een twee-fasen-structuur komt; 3. de kwaJ.iteit van de T.H.-ingenieurs en 4. de waarborgen ter handhaving van de T.H.-ingenieurs. De vragen zijn in alle gevallen gestuurd naar de topmensen in
-61-
het bedrijf. Van de achttien aangeschreven organisaties hebben er vijftien geantwoord. Om een idee te krijgen van de omvang van de enqu~te het volgende: De ondernemingen hebben totaal ruim ?000 T~H.-ingenieurs in dienst, dit is een kwart van de totale Ir.-populatie. Het aantal H.T.S.-ers welke de bedrijven in dienst hebben bedraagt 13.200. Van de T.H.ingenieurs werken er zo•n ?00 (10%) in hat buitenland. Bij de H.T.s.-ers ligt hat percentage lager. 686 H.T.S.-ingenieurs werken in het buitenland en dit komt near op zo•n 5,2't6o Voor een overzicht van de antwoorden op de eerste twee vragen wordt verwezen naar tabe1 l(overgenomen uit "De Ingenieur" van 13 december 19?9). De vijftien bedrijven staan onder elkaar, om de anomiteit te bewaren zijn er nummers gegeven in p1aats van de namen van de bedrijven. Tahell: omvang van de urganisaties die bij de enquete waren betrokken. naar aantallen TH-en HTS-ingenieurs Aantallen Inaenieun te rec:nJtereD
nuindienst TH-ingenieur
in de toekomst
nu
lf!S.inaenieur
Orrnisatic
TH
DO.
N
1 2 3
2000
!5o
1020 610 600 S47? 320 252 188 190 ISS 13S
420 30
4
s
6 7 g
9 10 11 12 13 14 IS Totaal
8
s 38 10
30
112?
gg 43 21
3 13
6311
699
T
N
8
T
21SO 1440 640 600 S47? 325 252 226 200 ISS 16S 112 91 56 21 7010
4400 1070
140 340 30
4540 1410 S70 17SO 867? 9SO 677 310 700 348 36S 249 81 377 33 13227
S40
17SO 867? 93S 677 300 6SO 348 335 249 80
IS 10
so
30
341
1 36
33 12515
652
TH 120 80 10 40
ss
250 70 7 40 86
25
so
lS 11
40 10 8S 12 30 90 7 26 3 806
IS 12 25 30 7 3 2 450
TH HTS
Totaal
120 ? 10
250 70 IS
370 ISO 3S
?
?
?
? 2S 4 3 25 9
? 3S 3S
? 1S
HTS Totaal lcfasc 2cfase
370 ISO 17 80
141 1S
ss
21 100 24
? ?
10 ? ?
IS 16 11 iS
s
ss
?
120 14 29
().6
s
4 ?
? 24-30 6
? 2
iO 60 14 ? 90 4 26 2
ss
24
tOO 28 ? 14 ~
s
1256
• N =in Nederland. B • in Buitenland, T = Totaal
Wat bet~eft de twee-fasen-structuur zijn zeven organisaties hat eens met het Kivi-standpunt (handhaving van de huidige kwaliteit), acht ondernemingen hebben geen uitgesproken mening en ~~n bedrijf is uitdrukkelijk voor de twee-fasen-structuur.
-62-
De acht organisaties welke geen uitgesproken mening hebben plaatsen wel kritische kantteken±ngen ten aanzien van de huidige T.H.-opleiding. Het antwoord op vraag 3 ziet er als volgt ui. t:
- 4 organisaties zijn tevreden over de kwaliteit van de huidige T.H.-ingenieur ( di t zijn tevens vier van de vij f grootste organisaties); - 4 organisaties zeggen voorwaardelijk ja (zij vinden dat ~ de ToH~-ingenieur t~ weinig social~ en~commerciele vaardigheden heeft, dat hij vaak t' theoretisch is e.d.) en - 7 bedrijven zijn slechts matig tevreden. Tot slot 'Willen alle organisaties dat de kWaliteit van de Ir. gewaarborgd wordt.
4.6. De mening van de auteurs op de twee-fasen-structuur De mening die hier gegeven wordt is gebaseerd op de visies welke het Kivi en het NIRIA op de twee-fasen-structuur hebben. Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen dat deze mening alleen betrekking heeft op de technische opleidingen. Er zijn twee aspecten waarover het Kivi en het NIRIA dezelfde mening hebben: - doorstroming in het begin van de studie tussen de H.T.s. en de T.H. moat mogelijk zijn, zowel van de H.T.s. naar de T.H. als omgekeerd. Deze doorstroming is dit jaar experimenteel ingesteld; - de H.T.S.-opleiding moet uit de wet van het voortgezet onderwijs en in de wet van het.wetenschappelijk onderwijs worden ondergebracht. Dit vooral voor de erkenning van de H.T.s.-ingenieurs in het buitenland. Verder wil het NIRIA de H.T.s.-opleiding gelijkwaardig maken met de eerste fase·van de T.H.-opleiding (zie ook het schema op bladzijde 57). Dit blijkt onder andere uit gelijke titels en het feit dat beida opleidingen toegang moeten kunnen
-63-
krijgen tot de tweede fase. Hat niveau van. de H.T.s. wordt hierdoor verhoogd. Dit heeft twee grate bezwaren: - de atudenten met H.A.v.o.-vooropleiding, die nu al moeite hebben met de H.T.s., zullen nog minder kana tot alagen hebben. Om deze menaen toch een goede kana van alagen te geven zou er een aoort voorbereidend jaar ingevoerd moeten worden; - de afgestudeerden van de H.T.S. voldoen over het algemeen goed aan de eiaen van hat bedrijfsleven, dit ook volgens de hear Verseput, vice-president van hat Kivi. Door dit verhogen van het H.T.s.-niveau zou er weer een leemte ontstaan tussen de beida typen ingenieurs en de M.T.s.-er. Het spreekt voor zich dat dit een ongewenste ontwikkeling zou zijn. De mening van de auteurs met betrekking tot de twee-fasenstructuur is als volgt te formuleren. Indian de twee-fasen-structuur ingevoerd wordt lijkt hat ons niet mogelijk de huidige 5 studiejaren te comprimeren tot vier jaar met handhaving van het huidige niveau. Alleen de tweedefase-ingenieur zal -qua niveau te vergelijken zijn met de huidige Ir•• De eerste-fase-afgestudeerde zal, wil het huidige technische niveau gehandhaafd blijven, op het sociale- en/of practiache vlak achteruitgaan ten opzichte van de Ir. met vijfjarige opleiding. Indien op maatschappijwetenschappen wordt beknot, zal de tach al niet zo ui tgebreide sociale kennis van de T.H.-ingenieur achteruitgaan. Inkrimping op practica maakt de pas afgestudeerde ingenieur nog slechter direct inzetbaar. Verder blijkt uit de door het Kivi gehouden enqu~te (zie paragraaf 4.5.), dat het bedrijfsleven de voorketir geeft aan de tweede-fase- boven de eerste-fase-ingenieur. Wij zijn van mening dat de huidige studieduur van vijf jaar gehandhaafd moat blijven, maar wel met een beperking van de uitloopmarge. Dit kan door een maximale studieduur in te stellen voor de K- en de I-fase. Hierbij wordt gedacht aan zoiets als geldt voor de huidige P-fase (P-regeling).
-64-
Tot beslu:Lt nu een gedeelte van het artikel "Pais twee-fasenstructuur: riskant en rijkelijk laatn welke op 20 november 1980 in het Eindhovens Dagblad stond (schrijver: Bert van Ummelen): "daarbij komt de vraag op of de operatie van minister Pais eigenlijk nog wel zin heeft, nu het probleem waar het in eerste om begonnen is zich vanzelf lijkt op te lossen. Volgens de prognoses zal de studentenstroom nog groeien tot omstreeks 1990; daarna zal ala gevolg van het verminderde aantal geboorten ' geleidelijk een daling inzetten. Op die manier zou de druk van de ketel gaan zonder kana op gemene brandwonden."
-65-
5. Slotbeschouwing De H.T.s., de voormalige M.T.s., is ontstaan uit behoefte van het bedrijfsleven aan een technicus op middelbaar niveau. De middelbare technicus stond tussen de ingenieur en de ambachtsman. Later is het niveau van de H.T.s. steeds meer opgeschoven in de richting van dat van de T.H •• Toen ontstond er ook de behoefte om de coordinatie tussen H.T.S. en T.H. te verbeteren. Dit probleem is bestudeerd door de commissie Schlosser welke in mei 1972 met een lijst van interessante aanbevelingen kwam. Zo werd onder andere geadviseerd de horizontale doorstroming tussen H.T.s. en T.H. mogelijk te maken, de H.T.s. onder te brengen in de wet voor het wetenschappelijk onderwijs en de integratie van de propaedeuse. Recent heeft de Landelijke Coordinatie Commissie T.w.o.-H.T.o. een onderzoak_ingesteld naar de verschillen tussen de H,T.s.- en de T.H.-opleiding. Hieruit blijkt dat het onderwijs aan de T.H. veel fundamenteler is dan dat aan de H.T.s •• De H.T.s.-opleiding gaat meer in op praktische details. De doelstelling van de H.T.s. is een praktisch inzetbare ingenieur at te leveren, terwijl de T.H. meer als doel heeft het opleiden van wetenschapsmensen die goed analytisch kunnen denken en aan de basis kunnen staan van nieuwe on twikkelingen. Deze doelstellingen zijn in de loop der tijd vrijwel ongewijzigd gebleven. Uit het onderzoek naar de verschillen in carri~re en funktie tussen de H.T.s.- en T.H.-ingenieur bleek dat er, binnen het bedrijfsleven, een groot verschil in het gevoerde beleid zit. Bij een installing als Rijkswaterstaat bijvoorbeeld ligt van te voren vast wat de mogelijkheden van de H.T.s.-er zijn en wat zijn eindrang is bij goed functioneren. Voor de Ir. liggen echter alle mogelijkheden open. Deze overheidsinstelling is dan ook een voorbeeld van een bedrijf met een beleidsvoering die gericht is op strikte positieafbakening. Een dergelijk beleid wordt ook teruggevonden bij bedrijven als Philips en Shell, echter in een genuanceerdere vorm. Hier wordt de Ir. in principe meer mogelijkheden geboden maar kan een goede
-66-
H.T.s.-er net zo ver komen, hij moet dan wel duidelijk boven de massa uitspringen. Het zogenaamde open-loopbaanbeleid werd gevonden bij de P.T.T. (telecommunicatie) en bij Meulensteen Electronica b.v •• Bij deze bedrijven worden dezelfde mogelijkheden geboden aan zowel de H.T.s.- als de T.H.-ingenieur. Alleen het aanvangssalaris van de Ir. is iets hager vanwege de langere studie. Beida systemen hebben hun voor- en nadelen en bij een duidelijke beleidsvoering ontstaan in de praktijk ook geen wezenlijke problemen tussen beide typen ingenieurs. Ret lijkt ons echter wel dat een al te verre doorvoeringt·zoals bij Rijkswaterstaat, van de positiescheiding wel kan leiden tot frustratias en. versp:i J J ~.ng van talent. Tach werken over het algemeen de T.H.- en H.T.S.-ingenieur goed samen waarbij de H.T.s.-er vaak de praktische en uitvoerende kant van het werk doet. De Ir. verricht over het algemeen het analytische- en innoverende denkwerk. Dit zien we ook steeds ala kenmerkend opleidingsverschil. Beide typen ingenieurs hebben dus "hun" apecialisatie. Dit is echter alleen wezenlijk in he~ begin van hun carriElre. Op den duur vervlakk:en de opleidingsverschillen en werkt men op die plaats waar de persoonlijke capaciteiten het meest aanleiding toe geven. De opleidingen van de beide typen ingenieurs staan momenteel stark in de belangstell.ing ten gevolge van de twee-fasenstructuur van minister Pais. Ret NIRIA wil het niveau van de H.T.s. gelijkstellen aan dat van de eerste-fase-opleiding. Het Kivi is alleen voor de twee-fasen-structuur indian het huidige niveau van de T.H.-ingenieur gehandhaafd blijft. Zij zijn wel van mening dat de gemiddelde studieduur verkort kan worden door middel van een hogere efficiency op de T.H •• Het bedrijfsleven w1l net ala het Kivi het huidige niveau van de T.H. handhaven. De bedrijven zijn, over het algemeen genomen, tevreden met zowel de T.H.- ala de H.T.S.-ingenieurs. Dit bleek zowel uit de Kivi-enquete ala uit onze interviews met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Het VNO en NCW zijn daarentegen v66r invoering van de twee-
i
-67fasen-structuur. Beida denken dat hierdoor zal worden voorzien in de veranderde vraag van het bedrijfsleven. Het ~s merkwaar~g dat het VNO en NCW, ~e het bedrijfsleven vertegenwoor~gen, een tegengestelde mening hebben dan de door het Kivi geenqu~teer de en door ons bezochte bedrijven en instellingen. De auteurs vinden het noodzakelijk dat het hui~ge niveau van de T.R. gehandhaafd blijft. Wel moet de uitloopmarge worden beperkt, hetgeen bijvoorbeeld kan door het instellen van een maxjmale stu~eduur voor de K- en de I-fase. Ons inziens voldoen de hui~ge hogere technische opleidingen goed en moet er niet te veel aan "gesleuteld 11 worden.
-68Literatuuropgaven l. H. Lintsen
"2• 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11·. 12. 13. 14. 15. 16. 1?.
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.
"H.T.s.-
versus T.H.-ingenieur"
Ingeni.eurs in Nederland in de Nagentiende Eeuw, een Streven naar Erkenning en Macht, Martj.n.us Nijhoff, 's-Gravenhage 1980·. (blz. 350 en 351) De Ingenieur 1902 (blz. 232-237) De Ingenieur 1906 (blz. 198) De Ingenieur 1904 (blz. 357-359) De Ingenieur 1908 (blz. 729} De Ingenieur 1907 (blz. 780) De Ingenieur 1907 (blz. 953 en 954) De Ingenieur 1908 (blz. 12) De Ingenieur 1908 (blz. 729) Ho1derts Polytechnisch Weekb1ad 1910 (blz. 119) Holderts Polytechnisch 'leekb1ad 1910 (b1z. 270-272 en b1z. 277 en 278) . De Ingenieur 1910 (b1z. 817 en 818) De Ingenieur 1913 (blz. 783) De Ingenieur 1915 {b1z. 800) De Ingenieur 1924 {blz. 717) De Ingenieur 1932 {b1z. A.l60) A.M.L. van Wieringen, De Identiteit van het Hoger Beroepsonderwijs (proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1975) De Ingenieur 1949 {b1z. A221) De Ingenieur 1952 (b1z. A544) De Ingenieur 1953 (b1z. Al4) De Ingenieur 1957 (b1z. Al75) De Ingenieur 1964 (b1z. A457•A459) De Ingenieur No. 50, 13-12-1979 (b1z. 879-882) Holderts Polytechnisch Weekblad 1913 (blz. 86 en 87) De Ingenieur 1963 (b1z. A666) De Ingenieur 1964 {blz. Al7-A21) Rapport van de Studiecommissie Coordinatie Technisch Wetenschappelijk Onderwijs - Hoger Technisch Onderwijs, mei 1972. Productie: Voorlicht:lngsdienst van het
-69-
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Uitgegeven door de Staatsuitgeverij te •s-Gravenhage, 1973 LSBN 9012000025 Algemene kenmerken van T.H. en H.T.s. ~ interne rapportage van hat L.c.c.-onderzoek onder docenten aan H.T.s.-en en T•H.'s door: Landelijke Coordinatie Commissie T.w.o.-H.T.o. Eindhoven, augustus 1980 De Ingenieur 1966 (b1z. A627-A629) De Ingenieur 1971 (blz. A436) overgenomen uit th-berichten (24-10-1980), weekb1ad van de th-eindhoven Memorandum over de Loopbaanprocedure bij P.T.T. ~s-Gravenhage, februari 1980 HOE VERDER, INGENIEUR? Een brochure van hat Kivi waarin een schets wordt gegeven van o.a. de aktiviteiten, publicaties, en dienstver1eningen van deze vereniging. •s-Gravenhag~ 1980 Samenleving is een programma. Het be1eidsplan van hat NIRIA •s-Gravenhage, november 1979 Belangenbehartiging, rapport van het NIRIA 's-Gravenhage, juni 1980 Statuten van de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA •s-Gravenhage, 1980 Weekb1ad van het Departement van Onderwijs en Wetenschappen nr. 553, 7 juni 1978 De Ingenieur No. 34, 23-D8-1979 (b1z. 578) Jaarverslag van het Kivi, 1979 (b1z. 5) De Ingenieur No. 7, 14-D2-1980 (b1z. 9) De Ingenieur No. 26, 26-06-1980 (b1z. 9 en 10) De Ingenieur No. 44, 30-10-1980 (b1z. 19-21) Hoger Onderwijs, visie van het NIRIA op het hoger onderwijs, 's-Gravenhage, juni 1979 6vergenomen uit th-berichten (31-10-1980) weekb1ad van de th-eindhoven (b1z. 18 en 19) De Ingenieur No. 3, 17-01-1980 (b1z. 16 en 17) I
28.
29. 30. 31. 32. 33.
34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.
41. 42. 43. 44. 45.
De resultaten van het LCC-onderzoek worden in de loop van 1981 gepubliceerd in de vorm van een aantal afzonderlijke rapporten
•
I Rapport
1] TH en HTS: Verschillen in opleidinq en beroep
.J>..c.le....
V~
D i-b R Ftfp#Z
Oue~zicht
.,.
-w . J;llA~f!~eJ.. 2.
<1
I .
van de ve~schiZZen in opleiding en be~oep van TH- en HTS-ingeni8UP • Onder- opZeid:tng 1110l'dsn TH en HTS ve~eZeken op aspekten aZs: doeZen, jaarsysteem, wrkvormen. Bij het berogp van TH- en BTS-ingenieurs komen aspekten aan de orde aZs: :funk:tdeversahiZ.Zen, persoonUjke k.tJatiteiten van de ingenieur. aarriireverloop. Gege.vens z.ijn afk.omstig van onderzoek onder studenten, doaenten en werkgevezts bij de ouerheid en becb-ijfsZeven.
RappOrt 2: A1gemene infonnatie voor overstappende studenten Ouezt:richt van de (niet-vakinhoudeiU.jke J /Ulken di.e een student moet weten ata hij over~Jeegt om Wel' te stappen van sen HTS naar een TB. of andsztsom: - VBZ'Schi.t.Zen in de opZeiding TH-HTS; - vez>schiZ:len in hilt beroep ir.-ing.; - OVBP~Jegingen bij de verschiZtende mogelijke overstaproutes; - wtteZi;lkfJ NgeZs, afgesproken proceduzoes, tijdetippen. adl'Sssen. enz.. BedoeZd 1)()07! iedeN student aan BTS of TH die een ove'l'stap ove'l'IIJeegt.
Rapport 3: Studenten over de TH, de HTS en de verschillen ertussen VoZ.Zedige, gerubnaeel'ds. verzameling t.Jan de antlllOo'l'den van betrokken HTS- en TH-studenten op v.ragen ove'l' studiekfluz.e, studiegeschiktheid, opZeidingskenmerken van BTS en 'l'H~ en ve:rwachtingen ove'l' hat beroep van ingenieU'l'. Bet ttappo'l't is ingedeeld naar de vie'l' types van cwl.ervl"a.aqde stw:lsnten: HTS-studenten, 'l'H-studenten~ BTS-studenten met enige ja:r.vm studie aan een 'l'H~ TH-studsnten met een voZ.tooide BTS-opleid:tng achte'l' de 'l'U(l. Bedoe Zd aZs matenaaZ 'I)()OZ' verdel' ondel'z.oek.
Rapport 4: Oocenten over de TH, de HTS en de verschillen ertussen Vo1.Zsd1.ge~ gerubzriat~erde, verzamel.ing t~an· de antwool'dsn van betrokken HTS- en Tll-doctmten ovel' apZeidingskfJnmerkfln van BTS en TH, stud:tegeschi.ktheidskztitezria, aa:rd van hilt beroep van ingenieU'l'. Het .rappo'l't ia i.ngedeeld naar de viel' types van ondeW'l'a.al}de docenten: IiTS-dDcenten, TH-docenten, HTS-docenten met doceercwaring aan 6len TH, 'l'1l docenten met doceeNWa'l'ing aan een HTS.
·':'Sedi:J•t.d a'!.:: r.=terlaa:t
•
\ Rapport
Del.ek
verdel'. ond8rso;gK:;
5~ Werkgevers
v~
1).-T eA :>,pt~ttr-
2
~
-w I
:!=.tRAAupJe"r·
over de verschillen in het beroep van TH- en HTS-ingenieur VoZZedige. gsl'Ubzri.cet~l'ds, VB'l'zmr.e1-ing van de antlllOo'l'dsn van ondewl"a.aqde wztk-
gevezos bij ovel'hsid en becb-ijfsZe.ven op vrogen ovel' verschitzen in
fu.nkties~
~NVeztl.oop en penocnZi.jke k.tJat.Cteiten van 'l'!l- en BTS-ingenieu:rs.
Daarnaast :rijn opme'l'kingen opgenomen over de ztelatie tussen beroep en apZeiding. Bsdceld aZs matenaal VOOl' Verdezo onder1Wek.
Rapport 6: Gewenste accenten in de voorlichting aan overstappers Opscnming van dle kenme'l'ken van HTS Em TH r.1aar11an uit het ondeztzoek is gebteken dtzt studsnten er sen ve'l'kee'l'd idee ovev hebben, of zdfs heZemaaZ geen beeld van kunnen vo:rmen. EenuZ.fde opsormring van dtB beroepskenmerkfln r.1aar11an studenten een ve'l'kfle'l'd idee hllbben. Daarnaast een Zijst van aspekten, door oveztgestapte studenten van groot bel.ang genoemd bij d:J voorl.ichting aan atudenten die nog ot.Jer eun ove~titap dtmken. Idem 1)()0'l' een Uj st met aspekten, gencemd door docenten en doo'l' lJiePkgevePs. Bsdcez.d voor schzri.jvers van vool'U.chtingsmatezriaa.Z, bestemd voo'l' overstappers.
Rapport 7: Kanttekeningen bij de doorstroming tussen HTS en TH
•
O!Jeraicht van opme'l'king;m van studsnten~ docenten en werkget.~Brs ove'l' de 1Joordelen en dB nadeZen van vertika~e en horizcmtaZe doo'l'Btroming, en van doorstroming van 'l'H naar HTS. I11fiikatiea en knteria voor gesohiktheid; gewenste doorstrocmproceduzoes. '!e.r informatie is ook opgenomen een ve'l'ko'l'te versie van de p1'0ceduzoe z.oaZs die doo'l' de LCC en de do_cententeams van de LCC is afgesproken.
Rapport 8: TH en HTS: visies op het onderwijsbeleid Beleidsaanbeveli.ngen ®or W'l'kgevers, docenten en studenten Ot.IB'l' de inrichtdng van hilt hager 01".derl4i.js, de aansluiting 01".derr.1i;fs-beraep en o:.~i!'l' de weder2ijdae harizontate doorstroming. Bedoeld voor bel.eidsmakers bij HTS, TH en Oue'l'heid.
Rapport 9: Verantwoording van de opzet van het LCC-onderzoek "TH en k'TS: Verschil1en in opleiding en beroep" Aohtel'frl'O'I1dcn van het or.da'l'zoek: ..U:,.ill; op:::l'lt; ke:1.:::e ;;an de aeinterviewde gz•oepen, refeNntiegroepen; vrugenl.ijsten; pu;nning;. uitweroina; problemen.. Nadez• te onder:::.veken aspekten. Bedoetd voor onde'l'zoekel'S elders.
Bovendien verschijnt in deze reeks een aantal beroepsprofielen van TH- en HTS-ingenieurs, samcngesteld aan de hand van een schriftt:lijke enquete onder vele afgestudeerden van diverse studierichtingen.
/