Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding
3
1.1 Algemeen
3
1.2 Grens van het plangebied
4
1.3 Vigerend bestemmingsplan
5
1.4 Leeswijzer
5
Hoofdstuk 2 Beleid
7
2.1 Europees en Rijksbeleid
7
2.2 Provinciaal beleid
12
2.3 Gemeentelijk beleid
15
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied
28
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen
31
Hoofdstuk 5 Onderzoek
37
5.1 Water
37
5.2 Geluid
38
5.3 Bodem
39
5.4 Flora en fauna
39
5.5 Externe veiligheid
40
5.6 Luchtkwaliteit
43
5.7 Archeologie
44
5.8 Overige milieutechnische randvoorwaarden
45
5.9 Kabels en leidingen
45
Hoofdstuk 6 Planopzet / juridische aspecten
46
6.1 Algemeen
46
6.2 Juridische regeling
46
Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid
49
Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf
50
Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf
51
9.1 Wettelijk vooroverleg
51
9.2 Zienswijze ex art. 3.8 Wro
51
9.3 Vaststelling
52
Bijlage 1 Wateradvies Waterschap Roer en Overmaas d.d. 18 december 2012
53
Bijlage 2 Verantwoording Groepsrisico Externe Veiligheid
54
Bijlage 3 Reactie Provincie Limburg
55
Bijlage 4 Vaststellingsbesluit
56
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 2
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.1.1 Aanleiding Intratuin Maastricht is gevestigd aan de Molensingel 75 te Maastricht. De omvang van deze Intratuinvestiging is, in vergelijking met andere vestigingen van Intratuin en landelijke gemiddelden voor wat betreft tuincentra, aan de krappe kant. Intratuin heeft dan ook de wens geuit te willen uitbreiden. Omdat de huidige locatie onvoldoende mogelijkheden biedt om de door Intratuin gewenste schaalvergroting te kunnen realiseren is het oog gevallen op een locatie in de directe nabijheid, ten zuiden van de huidige locatie. Het kunnen faciliteren van de gewenste uitbreiding op deze locatie is de afgelopen jaren evenwel niet eenvoudig gebleken:
de locatie bevindt zich op bedrijventerrein Maastricht-Eijsden en op dit bedrijventerrein is de vestiging van detailhandel in principe uitgesloten; een tuincentrum in de vorm van de Intratuin-formule behoort tot de categorie PDV en moet bij voorkeur binnen de daartoe in de gemeente Maastricht aangewezen concentratieplek worden gerealiseerd.
In februari 2011 heeft de raad van de gemeente Maastricht besloten het gebied Belvédère aan te wijzen als concentratieplek voor PDV. Daarbij heeft de raad tevens besloten het College opdracht te geven te onderzoeken of, in aanvulling op de PDV-locatie Belvédère, het bestaande tuincentrum in zuidoost-Maastricht op de bestaande of een zuidelijkere locatie solitair gefaciliteerd kan worden. Met dit raadsbesluit is de weg vrijgemaakt om, in afwijking van het generieke perifere detailhandelsbeleid, de groei en hervestiging van Intratuin Maastricht op het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht mogelijk te maken. Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de gewenste uitbreiding van de Intratuin Maastricht ten zuiden van de huidige vestigingslocatie en is daarmee primair opgesteld om de verplaatsing van de huidige locatie naar de nieuwe locatie planologisch-juridisch te regelen en de ontwikkeling op de nieuwe locatie vorm te geven. Onderhavig bestemmingsplan bevat tevens een specifieke regeling voor wat betreft het te voeren assortiment waarmee een oneerlijke concurrentie en een verstoring van het evenwicht in de detailhandelsstructuur van Maastricht wordt voorkomen. Daarnaast regelt onderhavig bestemmingsplan de functie-aanpassing van de huidige locatie van Intratuin Maastricht. Deze functie-aanpassing is noodzakelijk om de vestiging van een ander tuincentrum ter plaatse van de huidige locatie te voorkomen. Dit zou immers in strijd zijn met het detailhandelsbeleid. 1.1.2 Structuur bestemmingsplan Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. De structuur van bestemmingsplannen dient conform artikel 3.1.7 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 3
bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
een verbeelding; een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpMolensingelTcen-vg01; regels; deze regels zijn in de SVBP 2008 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2008 en is getekend op schaal 1:2000. De regels bevatten de regeling inzake het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen en de zich daarop geprojecteerde opstallen. De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels. Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.2 Grens van het plangebied Het plangebied van het bestemmingsplan 'Molensingel Tuincentrum' bestaat uit twee deelgebieden. Deelgebied 1 vormt de huidige locatie van het tuincentrum en wordt als volgt begrensd:
aan de noordzijde door de gronden behorende tot een fotostudio gelegen aan de Molensingel en de gronden behorende tot een elektrotechnisch installatiebedrijf en dakbedekkingbedrijf gelegen aan de Watermolen; aan de oostzijde door de Watermolen; aan de zuidzijde door de gronden behorende tot een handelsbedrijf in oud papier en plastics gelegen aan de watermolen en een volkstuinencomplex dat wordt ontsloten via de Molensingel; aan de westzijde door de Molensingel.
Deelgebied 2 vormt de toekomstige locatie van het tuincentrum wordt als volgt begrensd:
aan de noordzijde door de Slagmolen; aan de oostzijde door de gronden behorende tot een internationaal transportbedrijf; aan de zuidzijde door braakliggende en nog uit te geven gronden behorende tot het bedrijventerrein Maastricht-Eijsden; aan de westzijde door de Molensingel.
De begrenzing van het plangebied is op navolgende topografische kaart weergegeven.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 4
1.3 Vigerend bestemmingsplan Het plangebied is thans grotendeels geregeld in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden - Maastricht' (vastgesteld door de raad d.d. 18.11.2003). De gronden binnen het plangebied zijn hierin bestemd tot 'Bedrijfsdoeleinden'. De als zodanig aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bedrijfsdoeleinden, verkeersdoeleinden, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Detailhandel is niet toegestaan. In de meest westelijke zone van het plangebied, zone I, mag alleen bedrijfsuitoefening plaatsvinden in milieucategorie 2. In de oostelijke zone van het plangebied, zone II, is bedrijfsuitoefening in de milieucategorieën 2 en 3 toegestaan. Voor wat betreft de huidige locatie van het tuincentrum is op de bestemmingskaart alsmede in de bijbehorende regels voorzien in de aanduiding 'tuincentrum'. Het meest noordelijk gedeelte van het plangebied is thans geregeld in het bestemmingsplan 'Randwyck - Zuid'. De hierin gelegen gronden zijn bestemd tot 'Bedrijfsdoeleinden II'. De als zodanig bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor bedrijfsuitoefening (categorie 1 en 2), met uitzondering van detailhandel, alsmede voor verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen en additionele voorzieningen. Het voor de reallocatie van het tuincentrum ontwikkelde bouwplan is op een aantal punten strijdig met de regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden - Maastricht'. Zo vergt de exploitatie van een tuincentrum een detailhandelsachtige bestemming terwijl de onderliggende bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' detailhandel uitsluit. Tevens leidt het bouwplan tot een marginale overschrijding van de maximale goothoogte en tot een overschrijding van de maximale hoogte van erfafscheidingen. Het oprichten van bebouwing ter plaatse van het plangebied is niet strijdig. Ten behoeve van het opheffen van deze strijdigheid is gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan, dat tevens voorziet in een verwijdering van de aanduiding 'tuincentrum' op de huidige locatie van het tuincentrum, ligt thans voor.
1.4 Leeswijzer De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de beleidskaders op Europees, nationaal, provinciaal, regionaal en
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 5
gemeentelijk niveau weergegeven en wordt afgewogen of de beoogde ontwikkeling daarbinnen inpasbaar is. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn. In hoofdstuk 4 worden de programmatische en ruimtelijke uitgangspunten van het plan aangegeven. In hoofdstuk 5 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde en worden onder andere de resultaten van uitgevoerde onderzoeken besproken. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 8 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 9. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 6
Hoofdstuk 2 Beleid 2.1 Europees en Rijksbeleid 2.1.1 Vogel- en habitatrichtlijn Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden); Beschermde Natuurmonumenten; Gebieden door de minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000 netwerk bevat dus de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Het plangebied is in zijn geheel niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied dan wel een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Het plan kan daarmee geen effect hebben op de kwalificerende soorten of habitats binnen dergelijke gebieden zodat nader onderzoek achterwege kan blijven.
2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen. doel nationaal belang 1. het vergroten van de 1. een excellente ruimtelijk- economische structuur van Nederland concurrentiekracht van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede door het versterken van de internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een ruimtelijk- economische structuur concentratie van van Nederland 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke)
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 7
4. 2.
het verbeteren en ruimtelijk 5. zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat 6. 7.
3.
het waarborgen van een leefbare en 8. veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden 9. behouden zijn 10. 11. 12. 13.
stoffen via buisleidingen efficiënt gebruik van de ondergrond een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten ruimte voor militaire terreinen en activiteiten zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is: a.
b.
het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen: 1. Rijksvaarwegen; 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam; 3. Kustfundament; 4. Grote rivieren; 5. Waddenzee en waddengebied; 6. Defensie; 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; 8. Elektriciteitsvoorzieningen; 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; 10. Ecologische hoofdstructuur; 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; 12. Ijsselmeergebied (uitbreidingsruimte); 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd. Voor de motivering van onderhavig plan wordt verwezen naar het in Hoofdstuk 4 verwoorde besluitvormingsproces en de hierin aangeduide onderzoeken.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 8
opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Een onderwerp uit het Barro dat in het kader van het voorliggende bestemmingsplan aan de orde kan zijn, is de ligging van het plangebied in het rivierbed van de Maas. Voor een uitwerking daarvan wordt verwezen naar de eveneens in deze paragraaf opgenomen Beleidslijn Grote Rivieren en de Waterwet.
2.1.3 Europese kaderrichtlijn water In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Uitgangspunten hierbij zijn:
een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten; het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitsnormen; het bereiken van de milieukwaliteitsdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater; het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestische ecosystemen voor verdere achteruitgang; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
2.1.4 Waterwet en waterbesluit Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 9
Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Voor wat betreft de waterkeringen geven de leggers die voor deze waterkeringen moeten worden gemaakt de grenzen van het beheergebied nader aan. Voor wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wet beheer rijkswaterstaatwerken). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:
het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld; als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewaterlichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.
Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het gehele plangebied maakt deel uit van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (op de navolgende afbeelding in gele kleur binnen het rood omlijnde plangebied weergegeven). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging direct aan de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk:
2.1.5 Beleidslijn Grote Rivieren In 1996 is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn Grote Rivieren. Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien dat nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit. Van belang bij de Beleidslijn Grote Rivieren is het onderscheid in stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven voor
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 10
riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn. Het voorliggend plangebied is geheel gelegen in het rivierbed van de Maas. Zoals in de voorgaande paragraaf echter reeds is geconstateerd betreft dit een gebied dat in zijn geheel is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (gebieden Wet beheer rijkswaterstaatwerken art. 2a). Een toetsing aan de Beleidsregels Grote Rivieren kan daarmee achterwege blijven. Als gevolg van de ligging van het plangebied in het rivierbed kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding op het Rijk worden verhaald. 2.1.6 Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan is een uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water en beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Deze uitgangspunten zijn vervolgens in verschillende wet- en regelgeving ondergebracht (Waterwet 2009 c.a.). 2.1.7 Verdrag van Valetta (Malta) Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit bouwplan is verwoord in paragraaf 5.7 van deze toelichting. 2.1.8 Nota Belvédère In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvedèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan. De stad Maastricht is in deze nota aangemerkt als een cultuurhistorisch belangrijke stad. In cultuurhistorisch belangrijke steden wordt extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. De gemeente Maastricht heeft hiervoor het instrument van het Maastrichts Erfgoed geïntroduceerd en geïmplementeerd. Hierover meer in paragraaf 2.4 Gemeentelijk beleid’. Verder is het gebied tussen de
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 11
gemeenten Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen aangemerkt als het Belvedèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden hiervan dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Voor dit bestemmingsplan heeft de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd (in casu via het instrument van het Maastrichts Erfgoed).
2.2 Provinciaal beleid 2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011 Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, waaronder POL-aanvullingen. Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied aangeduid als 'Stedelijke bebouwing' en valt daarmee onder perspectief P9 (zie navolgend kaartje)
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 12
De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de aan de stadsregio’s gekoppelde ‘grens stedelijke dynamiek’. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie vorig kaartje). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijk samenhang, rekening houdend met de verwachte groei en zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing. Het perspectief Stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkelen voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 13
dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen). Het POL bevat geen andere kwaliteitsomschrijvingen en uitgangspunten volgend uit de bij het POL behorende themakaarten met betrekking tot Kristallen- en Groene Waarden. Volgend uit de themakaart Blauwe Waarden blijkt het plangebied in een beekdal gelegen te zijn. Om voldoende ruimte voor water te bewaren met het oog op de klimaatverandering, maar ook vanuit landschappelijke en ecologische waarden, moeten beekdalen zo veel als mogelijk gevrijwaard blijven van bebouwing. Dit neemt niet weg dat de afweging inzake het al dan niet toestaan van bebouwing binnen het plangebied reeds ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden - Maastricht' heeft plaatsgevonden. Hierbij dient wel nadrukkelijk aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven. Voor wat betreft het aspect detailhandel geldt dat op provinciaal niveau geen planningsopgave voor detailhandel wordt geformuleerd. Stadsregio's en gemeenten worden opgeroepen voorzichtig om te gaan met uitbreiding van detailhandel waarbij de nadruk ligt op kwaliteitsverbetering en versterking van de detailhandelsstructuur. Nieuwe ontwikkelingen kunnen met name mogelijk gemaakt worden door herschikking van het aanbod of in combinatie met sanering. De provincie streeft naar het waarborgen van de kwaliteit van de binnensteden en een goede verzorgingsstructuur in wijken, buurten en kernen. Of een uitbreiding van detailhandel aan de orde is zal moeten blijken uit een door het lokaal bestuur op te stellen rapportage. Hierbij gaat de voorkeur van de provincie uit naar het uitbreiden van bestaande locaties in plaats van de realisatie van nieuwe locaties. De provincie hanteert voorkeursmilieus voor de detailhandelsontwikkeling in stadsregios. Er dient een goede balans te zijn tussen de winkelvoorzieningen in de binnenstad, de verzorgingsstructuur van wijken en buurten en grootschalige detailhandel op perifeer gelegen dienstenterreinen. Het stadscentrum heeft hierbij vooral een functie voor recreatief winkelen met het accent op kleinschalige, gespecialiseerde winkels. Woonwijken bieden plaats aan een verzorgingsstructuur (met stadsdeelcentra, wijk- en buurtwinkelcentra) gericht op een volwaardig en compleet pakket aan winkelvoorzieningen voor dagelijkse aankopen. De voorkeur voor vestiging van megasupermarkten gaat uit naar stadsdeelcentra of de randzone van binnensteden, mits ruimtelijk en verkeerstechnisch inpasbaar. De stedelijke dienstenterreinen bieden uitsluitend ruimte aan detailhandelsfuncties voor minder frequent benodigde, doelgerichte aankopen‘, die moeilijk inpasbaar zijn in bestaande winkelgebieden vanwege volumineuze aard en dagelijkse bevoorrading. Hierbij wordt gedacht aan grotere winkels (1.000 m2 of meer) voor aankopen op het gebied van wonen, vervoer en outdoor. Resumerend kan worden aangegeven dat het voorliggende plan past binnen de kaders van het POL 2006 (actualisatie 2011). 2.2.2 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering De POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vormt onder andere het kader voor een nieuwe beleidsregel: het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Deze beleidsregel regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen buiten de contouren van de plattelandskernen kunnen plaatsvinden. Binnen de begrenzing van de Stedelijke Dynamiek is het kwaliteitsmenu van toepassing in de perspectieven P2 en P3. Het staat gemeenten vrij het LKM tevens van toepassing te verklaren binnen het perspectief P9 binnen de begrenzing van de Stedelijke dynamiek. Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing Stedelijke dynamiek en vormt onderdeel van het perspectief P9. Aangezien de gemeente Maastricht het LKM binnen het Perspectief P9 niet van toepassing heeft verklaard is het LKM op onderhavige locatie niet van toepassing. Resumerend kan worden aangegeven dat het LKM op voorliggend plan niet van toepassing is.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 14
2.2.3 Plaats voor water De provincie Limburg heeft in verband met de implementatie van de watertoets in 2003 de nota 'Plaats voor water' uitgebracht. Hierin wordt de bij ruimtelijke plannen te doorlopen procedure toegelicht. De rol van verschillende actoren is aangegeven, en daarnaast zijn de thema's gerelateerd aan water benoemd, die van belang kunnen zijn. In 2004 hebben de provincie Limburg en de waterschappen gezamenlijk twee 'watertoetsloketten' opgezet om de procedure van de watertoets goed te laten verlopen. In het kader van onderhavig bestemmingsplan is voorzien in een watertoets als onderdeel van een waterparagraaf. Hiertoe wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.1 van deze toelichting.
2.3 Gemeentelijk beleid 2.3.1 Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008) In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen. Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving. Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad. Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie geen specifieke uitgangspunten. Toch kunnen onder de twaalf speerpunten van deze Stadsvisie twee speerpunten worden benoemd die van belang zijn in relatie tot onderhavig plan:
speerpunt 1: Realisatie en behoud van een brede economische structuur: Maastricht heeft een omslag gemaakt van een industriestad naar een kennis- en dienstenstad, met een brede en gedifferentieerde
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 15
werkgelegenheidsstructuur. Een gedifferentieerd aanbod van bedrijvigheid en werk biedt de meeste kansen op een langdurige economische weerbaarheid. speerpunt 3: Versterking van de economische infrastructurele voorzieningen: de aantrekking, het behoud en de binding van nieuwe bedrijvigheid, nieuwe werknemers en bezoekers is voor de stad van essentieel belang. De stad is in korte tijd zowel qua bedrijven als werkgelegenheid opmerkelijk gegroeid. De bestaande infrastructuur moet daaraan worden aangepast en er moeten voldoende en kwalitatief goede bedrijfsterreinen, starters- en kantoorlocaties en bedrijfsverzamelgebouwen beschikbaar zijn.
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn: 1.
2.
Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een immigratie-overschot waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking daalt. Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren: 1.
Maastricht cultuurstad De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
2.
Maastricht internationale kennisstad Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
3.
Maastricht stedelijke woonstad De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders.
De Stadsvisie 2030 geeft geen specifieke uitgangspunten voor dit specifieke plan maar het plan past wel uitstekend binnen enkele geformuleerde speerpunten omdat het plan bijdraagt aan het positioneren van Maastricht als stedelijke en aantrekkelijke woonstad met een divers voorzieningenniveau en diverse woonmilieus. Het voorliggende plan past derhalve binnen de (geactualiseerde) Stadsvisie 2030.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 16
2.3.2 Structuurvisie Maastricht 2030 In de Structuurvisie Maastricht 2030 (vastgesteld mei 2012) wordt geconcludeerd dat voor de stadsontwikkeling in en van Maastricht een nieuwe periode aanbreekt. Deze verandering is het gevolg van:
een veranderende bevolkingssamenstelling (beperkte groei aantal inwoners, minder jongeren, meer ouderen, groei aantal studenten) en als gevolg daarvan een verschuiving van grootschalige gebiedsontwikkeling naar een meer geleidelijke transformatie van het bestaand stedelijk gebied. De verandering in bevolkingssamenstelling zal er ook toe leiden dat de huidige fijnmazige spreiding van voorzieningen zal verdwijnen; de noodzaak tot een op zo duurzaam mogelijke wijze ontwikkelen van de stad: fossiele brandstoffen zullen duurder en schaarser worden waardoor de vraag naar meer duurzame vervoersvormen en de behoefte tot auto-onafhankelijkheid zal toenemen. Een nauwe afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het mobiliteitsbeleid moet zorg dragen voor een toekomstbestendige bereikbaarheid. Ook zal Maastricht moeten anticiperen op de veranderingen in het klimaat. In de zomer zal het steeds warmer worden en de stad zal meer en meer te maken krijgen met lange perioden van droogte en hevige stortbuien. In de winter valt er meer sneeuw en wordt het steeds natter met als gevolg dat de Maas vaker zal overstromen; een veranderende behoefte van de burger: burgers willen meer invloed op hun leven uitoefenen en daarmee ook op de fysieke vormgeving van hun woningen en leefomgeving. In de toekomstige stadsontwikkeling zullen het dagelijks leven van de inwoners en de verschillende leefpatronen en behoefte centraal staan.
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
Versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio Voor het behoud van de huidige werkgelegenheid en het aantrekken van nieuwe banen en inwoners is het belangrijk dat Maastricht zich samen met de regio profileert als aantrekkelijke woon-, werk- en leefgebied. Een regio met een vrijwel compleet voorzieningenniveau waarbinnen Maastricht als centrumstad fungeert. Het is daarom van belang een nauwe samenwerking tot stand te brengen met Sittard-Geleen, heerlen, de provincie, de heuvellandgemeenten en de belangrijskte bedrijven en maatschappelijke partners. Samenwerking binnen de regio Zuid-Limburg alleen is echter niet voldoende. Een duidelijke positionering in het euregionale netwerk is net zo belangrijk voor de gewenste innovatie en economische weerbaarheid. Innovatie is een fundamentele factor voor de groei van de economie op lange termijn. Door de ontwikkeling van de Health Campus Maastricht en de Chemelot Campus Sittard-Geleen versterkt Zuid-Limburg zijn positie binnen deze innovatieve topregio;
Investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaal voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren Goede bereikbaarheid is een onontbeerlijke peiler onder de economische structuur van de stad. Wil Maastricht zich doorontwikkelen als aantrekkelijke vestigingsplaats, dan is het noodzakelijk de bereikbaarheid van de stad en de economische centra per auto, maar vooral ook met het openbaar vervoer en het langzaam verkeer, te optimaliseren. De huidige hoofdontsluiting van de stad wordt gekenmerkt door een ring rond de binnenstad. Vanwege de ondertunneling van de A2 en de omlegging van de westelijke aanlanding van de Noorderbrug verandert dit. Er ontstaat een structuur, waarin de A2 de ruggengraat vormt en de Noorderbrug en J.F. Kennedybrug de belangrijkste 'ribben' zijn. Opgave voor de komende jaren is om deze grote projecten te realiseren waarbij beiden volgens planning voor 2018 gereed zouden moeten zijn. De nieuwe structuur
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 17
waarborgt een goede (auto)bereikbaarheid van de stad in de komende decennia en de singels rond de binnenstad worden ontlast waardoor een vrij groot stedelijk gebied ontstaat. In dit gebied ontstaat daardoor meer ruimte voor de doorstroming van het stedelijk openbaar vervoer alsook ruimte voor het realiseren van een fijnmazig fietsnetwerk. Aan de randen van de binnenstad zullen nieuwe parkeervoorzieningen gericht op de binnenstad worden gesitueerd welke goed worden ontsloten vanaf de ribben. Naast deze Park&Walk parkeervoorzieningen zullen aan de rand van de stad Park&Ride voorzieningen worden ingericht;
Het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht Maastricht wil de groene ring rondom de stad verder versterken en compleet maken. Doel is om deze groene gorden (bestaande uit St. Pietersberg/Jekerdal/Cannerberg, Rivierpark Maasvallei, Terraspark, Landgoederenzone, Dousberg/Zouwdal en het Grensgebied Maastricht-Eijsden) verder uit te bouwen als recreatief uitloopgebied van de stad. Om de unieke groene ligging meer te betrekken bij het woonklimaat, wil Maastricht het landschap meer de stad in trekken. Dit gebeurt door het creëren van groene longen in de bebouwing, zoals de zone langs de Kanjel, groene wiggen in de westelijke woonwijken en de Geusselt. Aan de oostzijde zorgt de Groene Loper voor een verbinding met de Geusselt en de Landgoederenzone. Door de lagere ruimtedruk onstaat in de woonbuurten meer plek voor water en groen en vooral in buurten met thans weinig tuinen en openbaar groen zullen de komende jaren groene plekken worden toegevoegd. Deze toevoeging van groen en water zal ook positieve effecten hebben op het minimaliseren van wateroverlast;
Het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten Door de geleidelijke veranderingen in de samenleving zijn de traditionele sociale contacten in buurten en wijken steeds minder vanzelfsprekend. Maastricht wil daarom ook buiten de binnenstad de mogelijkheden voor nieuwe ontmoetingen creëren. De belangrijkste kans hiertoe vormt de komst van de A2-tunnel en de verlegde Noorderbrug. Hierdoor ontstaat een groot aaneengesloten stedelijk gebied en worden barrières tussen de woonwijken weggenomen (met uitzondering van het spoorwegemplacement). Dit centraalstedelijk gebied wordt begrensd door Brusselsepoort in het westen, Belvédère in het noorden, Geusselt in het oosten en Randwyck in het zuiden). Maastricht wil binnen dit gebied investeren in fijnmazige verbindingen, met name oost-west gericht. In dit gebied liggen mogelijkheden voor het creëren van een uniek stedelijk woon- en werkmilieu. Door herstructurering verbetert de woonkwaliteit voor de huidige bewoners maar ontstaan ook kansen voor het aantrekken van nieuwe bewoners die nabij de binnenstad willen wonen. Aan de randen van het centraalstedelijk gebied zijn langs de ring van hoofdwegen centrumgebieden ontstaan. Randwyck is daarvan de belangrijkste maar ook in de Geusselt en Brusselsepoort bevinden zich concentraties van voorzieningen en werkgelegenheid. Het streven is om deze gebieden verder te ontwikkelen als levendige ontmoetingsplekken met een aantrekkelijke menging aan functies. Ook Belvédère en op termijn Centrum-Oost (tussen Centraal Station en de A2) zullen zich als nieuwe subcenta gaan ontwikkelen. Gestreefd wordt naar een menging van bij elkaar passende en elkaar versterkende functies. Deze gebieden moeten voor wat betreft routering en oriëntatie beter verbonden worden met hun omgeving.
In de structuurvisie wordt een ruimtelijk streefbeeld geschetst. De belangrijkste ruimtelijke veranderingen tot 2030 zijn:
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 18
de ontwikkeling van een samenhangend centraal stedelijk gebied dat zich uitstrekt van Blauwdorp in het westen, het gebied rond de A2 in het oosten, Randwyck in het zuiden en Belvèdére in het noorden; het versterken van Maastricht Vestingstad door de aanleg van het Frontenpark en door het Tapijngebied onderdeel te maken van het stadspark; het versterken van Maastricht Waterstad door de oostelijke Maasoever vanaf het Griendpark naar het noorden toe te vergroenen en aan de zuidzijde het water meer toegankelijk te maken voor de recreant.
Voor onderhavig plangebied bevat de Structuurvisie Maastricht 2030 geen concrete uitgangspunten. Wel dient rekening te worden gehouden met enkele in de structuurvisie geformuleerde en te hanteren principes voor wat betreft de locatiekeuzen van stedelijke functies. Zo dienen bedrijven goed bereikbaar te zijn vanaf de hoofdinfrastructuur. Dit geldt met name van de meer grootschalige bedrijven die een regionale functie hebben. Vestiging is aan de orde op de bestaande of in ontwikkeling zijnde bedrijventerreinen, passend bij de ter plaatse aanwezige segmentering en milieuruimte. Onderhavig plan voldoet aan deze principes.
2.3.3 Detailhandelsnota 2008 In de detailhandelsnota 2008 wordt een omschrijving van PDV (Perifere DetailhandelsVestiging) en GDV (Grootschalige DetailhandelsVestiging) gegeven, waarbij als kenmerkend verschil wordt genoemd dat bij PDV de branchering het criterium vormt en bij GDV de omvang van de winkel. Anders geformuleerd:
PDV: heeft een assortiment van goederen die qua aard en omvang niet in een buurt- of wijkwinkelcentrum thuishoren, en laat zich door omvang/schaalgrootte moeilijk in (historische) binnensteden inpassen. Het gaat om de branches auto/boten/caravans, meubeltoonzalen (inclusief aanvullend aanbod in de woninginrichtingbranche), plant-en-dier/tuincentra en doe-het-zelf-zaken / bouwmarkten. GDV: heeft een assortiment dat wel in een regulier (buurt/wijk)winkelcentra thuishoort (en dus ook in stadsdeelcentra en binnensteden), maar door omvang/schaalgrootte niet in te passen is in dergelijke winkelcentra en vaak ook niet in een historische binnenstad als Maastricht met vrij kleine winkelpanden. Voorbeelden van GDV zijn MediaMarkt, Intersport, maar ook grootschalige supermarkten en de grotere vestigingen van warenhuizen/modezaken.
In de Detailhandelsnota 2008 is besloten de Sphinx-locatie in de binnenstad aan te wijzen als GDV-locatie. Bij GDV gaat het om winkels die in de binnenstad gevestigd zijn of kunnen worden. Bovendien is de marktruimte voor GDV niet al te omvangrijk. Vestiging van GDV op andere locaties dan de binnenstad vormt dan ook een bedreiging voor de binnenstad en voor de invulling van de Sphinx-locatie. In de Detailhandelsnota 2008 heeft de raad tevens de keuze gemaakt voor het realiseren van één PDVconcentratie. Hierbij gaat men uit van een nieuwe PDV-locatie met een omvang van 40.000-50.000 m² met als zoekgebied Noordoost-Maastricht. Voorts zijn in de detailhandelsnota met betrekking tot de structuur voor deze locatie de volgende uitgangspunten benoemd:
concentratie van PDV op één nieuwe locatie met een goede en heldere profilering; nieuwe PDV-locatie is bedoeld voor nieuwvestigers en verplaatsers; actieve sturing nodig (branchering, omvang, verplaatsing).
Voor de uiteindelijke keuze welke hierin is gemaakt alsmede de consequenties voor onderhavig planvoornemen wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 19
2.3.4 Parkeernormen Maastricht 2011 De gemeenteraad van Maastricht heeft op 19 april 2011 besloten om de parkeernormen te actualiseren. Deze normen, gebaseerd op de kencijfers van het CROW, gelden per 1 juni 2011 en worden gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe bouwinitiatieven en ruimtelijke plannen. In de 'Nota parkeren Maastricht' wordt onderscheid gemaakt in verschillende zones, te weten: A-zone (centrum), B-zone (schil) en C-zone (rest bebouwde kom). Per zone gelden op basis van de nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' andere parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen, dan wel herontwikkelingen dient in alle gevallen aan de parkeereis te worden voldaan. De beschikbare parkeerruimte op de openbare weg mag bij het voldoen aan de parkeereis slechts worden meegeteld, indien daarvoor op straat nu en in de toekomst voldoende vrije parkeerruimte aanwezig is. In gebieden waar sprake is van een grote parkeerdruk blijft de openbare parkeercapaciteit altijd buiten beschouwing. De nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' bevat daarnaast spelregels op basis waarvan kan worden afgeweken van de berekende parkeernormering dan wel vrijstelling kan worden verleend van de verplichting om in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het daarbij behorende erf in de te verwachten parkeerbehoefte te voorzien. Voor de wijze waarop in onderhavig plan rekening is gehouden met de binnen de gemeente Maastricht te hanteren parkeernormen wordt kortheidshalve verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting.
2.3.5 Bodembeheerplan Maastricht (2007) Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit. De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt. Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 20
Bodembeheerplan in een puntverontreinigingen.
aantal
gevallen
ook
worden
gebruikt
bij
de
aanpak
van
immobiele
De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Door bij alle procedures dezelfde bodemkwaliteitseisen te stellen wordt invulling gegeven aan het vier-sporenbeleid. Voor dit bestemmingsplan bevat het Bodembeheerplan geen specifieke uitgangspunten.
2.3.6 Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat' De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich er van bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger, het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. 2.3.7 Hogere grenswaardenbeleid Maastricht Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid. Voor een verdere uitwerking van het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van deze toelichting.
2.3.8 Luchtkwaliteitplan Maastricht Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 21
bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken, mee-adviseren en mee-discussiëren over de uitvoering van het luchtkwaliteitplan. Voor een verdere uitwerking van het aspect luchtkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 5.6 van deze toelichting.
2.3.9 Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten: grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: Gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater. Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldende beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad. Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthoudenbergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering; zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies; voor schoon oppervlaktewater is het saneren of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden- bergenafvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 22
grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat onder andere de langoederenzone van water kan worden voorzien. De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die wordt beschreven in paragraaf 5.1 van deze toelichting. In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan. De uitgangspunten van het Waterplan zijn met de vaststelling van de Structuurvisie Maastricht 2030 (mei 2012) geïntegreerd in dit ruimtelijk plandocument.
2.3.10 Antennebeleid/UMTS Nota 2009 Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009. Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving. In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn: a. b. c. d. e.
historische gebieden; woongebieden; bedrijfsterreinen; buitengebieden; bijzondere bebouwing.
Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst:
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 23
Het voorliggende plangebied behoort tot de categorie “bedrijvigheid”. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:
vrijstaande masten zijn alleen toegestaan in de gebieden B1 en B4 (het plangebied valt hier buiten); de plaatsing van dakmasten vormt geen bezwaar; de plaatsing van micromasten vormt geen bezwaar.
In de juridische regeling van het bestemmingsplan zal een koppeling worden gelegd naar de criteria in de UMTS Nota 2009.
2.3.11 Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012 Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie). In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 24
onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien. interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed. proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen; kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling. integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan verwerft, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak. De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen; vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische -randvoorwaarden; op aanverwante wijze gaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 25
Dominant bouwwerk Kenmerkend bouwwerk Waardevol cultuurhist. element Waardevol groenelement Cultuurhistorisch attentiegebied Archeologische zone a Archeologische zone b Archeologische zone c Primaire bestemming
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming.
2.3.12 Beleidsvisie Externe Veiligheid Maastricht (2012) In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's omschreven hoe de gemeente Maastricht omgaat met externe veiligheid binnen haar gemeente. De gemeente Maastricht streeft naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is daarbij van belang dat de gemeente een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo ervaren wordt. Bedrijven, maar ook spoor-, weg- en watertransport moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien, terwijl bezoekers en bewoners van de gemeente Maastricht en omgeving daar geen schadelijke gevolgen van mogen ondervinden. Echter is de afgelopen jaren gebleken dat op basis van de landelijke wetgeving het aantal en de omvang van de onderzoeken die nodig zijn binnen de aandachtsgebieden voor externe veiligheid vaak niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Daarom heeft de gemeente Maastricht in deze beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. Deze beleidsvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen medewerkers van de gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid Limburg. Er zijn drie concrete probleemstellingen te onderscheiden: 1. 2. 3.
externe veiligheid is een complex onderwerp; omgaan met externe veiligheid is het maken van keuzes; omgaan met externe veiligheid vraagt verregaande samenwerking.
Een risicoloze gemeente bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Op de eerste plaats dient voldaan te worden aan de basisveiligheid (voldoen aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico). Gebleken is dat er geen urgente knelpunten met het plaatsgebonden risico bestaan in de gemeente; de gemeente voldoet dus aan de wettelijke basisveiligheid. Naast de basisveiligheid dient de gemeente invulling te geven aan het groepsrisicobeleid. Zoals gesteld is het groepsrisicobeleid niet normatief; dit betekent dat de gemeente zelf keuzes kan en moet maken. In dit thema worden keuzes omschreven die de gemeente maakt ten aanzien van de locatiekeuze van risicobronnen en de planologische kaders voor invulling van de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is daarbij verdeeld in drie categorieën (1, 2 en 3). Op basis van de aard en omvang van een plan en de ligging ten opzichte van externe veiligheidsbronnen wordt per geval bezien welke verantwoordingsgraad voor het groepsrisico van toepassing is. In de beleidsvisie is de huidige situatie in de gemeente Maastricht op het gebied van externe veiligheid geïnventariseerd en vastgelegd. Per onderwerp van externe veiligheid (buisleidingen, gevaarlijk transport, inrichtingen, luchthaven) is aangegeven hoe de situatie is en hoe met nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen moeten worden verantwoord. Per ruimtelijk plan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen het hier aangegeven beleidskader. In zijn algemeenheid geldt dat zich binnen de gemeente Maastricht diverse risicobronnen bevinden. Met name het transport van gevaarlijke stoffen heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van deze bronnen
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 26
gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Maastricht (gebaseerd op de 1% letaliteitsgrens). Met betrekking tot het plaatsgebonden risico bestaan er in de gemeente Maastricht geen urgente knelpunten. Maastricht voldoet daarmee aan de wettelijke basisveiligheid. Naast deze basisveiligheid dient evenwel ook invulling te worden gegeven aan het groepsrisicobeleid. Hierin kan en moet de gemeente zelf keuzes maken waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen risicovolle bedrijven en transportassen. Bij de risicovolle bedrijven kan de gemeente middels de ruimtelijke planvorming en vergunningverlening zelf sturend optreden. Op transportassen heeft de gemeente minder invloed. De gemeente heeft de volgende keuzes gemaakt:
Risicovolle inrichting (excl. LPG tankstations): risicovolle inrichtingen worden enkel op bedrijventerreinen toegestaan. Hierbinnen worden vijf restrictieniveaus toegepast variërend van het volledig ruimte bieden aan risicovolle inrichtingen tot het volledig verbieden van alle bedrijven met een veiligheidsrisico. Grosso modo geldt dat op bedrijventerrein Beatrixhaven de mogelijheid wordt geboden tot vestiging van Bevi-bedrijven. De overige bedrijventerrein zijn door aard, omvang of voorziene toekomstige ontwikkelingen niet geschikt voor het toelaten van Bevi-bedrijven. Een beperkte mate van risico kan op deze terrein evenwel worden toegestaan. LPG tankstations: als algemeen beleidsuitgangspunt geldt hierbij dat LPG-tankstations gesitueerd moeten worden buiten de woonwijken en langs hoofdinfrastructuur. Bij nieuwvestiging dient getoetst te worden aan het Bevi, het bestemmingsplan en de beleidsvisie externe veiligheid.
Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Hiervoor geldt het volgende principe: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Hierbij wordt gewerkt met de volgende zone indeling:
(spoor)wegen vaarwegen aardgastransportle idingen LPG tankstations overige risicovolle inrichtingen
zone 1
zone 2
zone 3
30 m (invloedsgebied plasbrand) 25 m (invloedsgebied plasbrand) PR 10-6 contour
200 m (invloedsgebied BLEVE) 90 m (invloedsgebied BLEVE) 100% letaalgrens
1500 m (invloedsgebied toxisch) 1000 m (invloedsgebied toxisch) 1% letaalgrens
PR 10-6 contour PR 10-6 contour
150 m (invloedsgebied) PR 10-8 contour
400 m (effectgebied) 1% letaliteitscontour
Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object zijn drie verantwoordingsniveaus gedefinieerd. Elk niveau stelt specifieke eisen aan de wijze waarop de navolgende aspecten dienen te worden verantwoord: nut en noodzaak, bronmaatregelen, ruimtelijke maatregelen, objectgerelateerde maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, risicocommunicatie. Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 27
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied Zuidelijk Maasdal Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de gemeente Maastricht in het gebied Zuidelijk Maasdal. Tot het Zuidelijk Maasdal behoren de deelgebieden 'Heugem en omgeving' (bestaande uit de wijken Randwyck Noord en Heugem) en 'Bedrijfsterreinen zuid'. Tot de Bedrijfsterreinen zuid worden de bedrijventerreinen Randwyck Zuid, vml. Vinkenslag, Eijsden-Maastricht en bedrijventerrein Gronsveld gerekend. Onderhavig plangebied vormt onderdeel van het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht. Het plangebied ligt in een betrekkelijk diep dal van de Maas. De verplaatsing van de Maas in westelijke richting is er de oorzaak van dat zich over een grote afstand in oost-westelijke richting rivierafzettingen bevinden. Deze afzettingen vonden terrasgewijs plaats; men spreekt respectievelijk over het Terras van Eijsden-Lanklaar (middenterras ten zuidoosten van het stedelijk gebied van Maastricht) en het Terras van Geistingen (het laagterras waarin het plangebied is gelegen). De terrassen bepalen in belangrijke mate het reliëf in het landschap. De oostelijke dalwand van het Maasdal wordt doorsneden door een aantal droogdalen, geleidelijk oplopende toegangen tot het plateau. In die droogdalen bevinden zich grubben en holle wegen, ontstaan door erosie en menselijk gebruik. Er is in en rondom het laagterras sprake van een kleinschalig, afwisselend en overwegend agrarisch cultuurlandschap met karakteristieke (hoogstam)boomgaarden. Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht Het bedrijventerrein ligt globaal ingeklemd tussen de Hoge Weerd/Oosterweg en de spoorlijn Maastricht-Luik. Het bedrijventerrein is circa 42 ha groot en sluit in het noorden aan op het bedrijventerrein Randwyck-Zuid, in het zuidoosten en oosten op het bedrijventerrein Gronsveld, in het zuiden op agrarische percelen ten noorden van het dorp Oost-Maarland en in het westen op het watersport- en recreatiecentrum Eijsden. Het bedrijventerrein wordt hoofdzakelijk via de A2 vanuit zowel de noordelijke als ook de zuidelijke richting ontsloten. De Molensingel vormt de interne hoofdontsluiting van het gebied. Het betreft een bedrijventerrein in ontwikkeling waarbij de infrastructuur van het gebied nog niet volledig is vastgelegd. De nog aan te leggen zijwegen zullen worden gekenmerkt door een laanstructuur met hagenpatroon en bomenrijen. De definitieve aanleg van deze zijwegen wordt bepaald door de kavels die nog verkocht moeten worden. Hierbij is tevens veel aandacht voor het openbaar groen en daarmee de overgang van privé naar openbare ruimte. Tussen de bedrijfspanden worden ruime tussengebieden aangehouden om de openheid en toegankelijkheid van het gebied te waarborgen. De navolgende afbeelding geeft een beeld van de groene uitstraling van het plangebied.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 28
Bedrijvenpark Maastricht-Eijsden is bestemd voor bedrijven met ambachtelijke of industriële activiteiten, maar ook kennisintensieve werkzaamheden of hightech bedrijven. Bedrijven, zoals bijvoorbeeld groothandel en productiebedrijven in de milieucategorieën 2 en 3 zijn toegestaan. In bepaalde delen van het gebied mogen ook bedrijven in de milieucategorie 4 zich vestigen. Detailhandel en bedrijfswoningen zijn in principe niet toegestaan in het Bedrijvenpark. Kantoren mogen enkel worden gebouwd als ze bij een bedrijfsruimte horen. Ruimtelijke en functionele structuur plangebied Het plangebied is gelegen in het noordelijk gedeelte van het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht en bevindt zich in het gebied ten noorden van de Köbbesweg. Op ruim 550 meter ten oosten bevindt zich de A2 en op ruim 400 meter ten oosten is het spoor gelegen. De Pietersplas (Grintgat Oost Maarland) is op 350 meter ten westen van het plangebied gelegen. Op de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in haar omgeving weergegeven.
Het bestaande tuincentrum is aan de noord- en oostzijde volledige ingebed in een bij een bedrijventerrein behorende omgeving. Ten noorden van de locatie bevinden zich een fotostudio, een elektrotechnische installatiebedrijf en een wijngroothandel. Ten oosten van de locatie bevindt zich een dakbedekkingbedrijf en een handelsbedrijf in oud papier en plastics. Ten westen van deze locatie (aan de overzijde van de Molensingel) bevindt zich de bebouwde zuidrand van Heugem met woonbestemmingen. De uiterste zuidrand van Heugem wordt daarbij gevormd door het relatief groot begeleid wooncomplex van de Stichting Maasveld. Aan de zuidzijde van het plangebied is een volkstuinencomplex gelegen. De navolgende afbeeldingen tonen het bestaande tuincentrum (foto links) en het volkstuinencomplex.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 29
De locatie van het nieuwe tuincentrum bevindt zich ten zuiden van de Slagmolen. Aan de Slagmolen zijn recentelijk enkele nieuwe bedrijfspanden gevestigd. Zo bevindt zich ten noorden (overzijde Slagmolen) een Boulangerie. Ten noordoosten heeft zich onlangs een rioolrenovatiebedrijf gevestigd. Ten oosten, direct aansluitend aan het plangebied bevindt zich een internationaal transportbedrijf en ten zuiden van de locatie is een groot distributiecentrum voor kantoorartikelen in aanbouw. Ten westen bevindt zich aan de overzijde van de Molensingel het begeleid wooncomplex Maasveld. Vermeldenswaardig is nog het ten zuidwesten gelegen woonwagenkamp aan de Schorsmolen en de ten zuidoosten gelegen rioolwaterzuivering (RWZI Heugem). De navolgende afbeelding toont de nieuwe locatie van het tuincentrum (foto links) met het in aanbouw zijnde distributiecentrum op de achtergrond en een deel van het internationaal transportbedrijf ter linkerzijde. De foto rechts toont het aan de de overzijde gelegen bakkerij.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 30
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen 4.1 Besluitvorming De gemeente Maastricht heeft in 2011 en 2012 een aantal belangrijke beslissingen genomen met betrekking tot de vestiging van PDV binnen haar gemeentegrenzen. Alvorens het plan te beschrijven is het dan ook wenselijk kort stil te staan bij deze besluitvorming rondom de vestiging van PDV in Maastricht. In het reeds eerder gememoreerde raadsbesluit van februari 2011 heeft de raad besloten te kiezen voor de concentratieplek PDV in Belvédère. In dat zelfde raadbesluit heeft de raad het college opdracht gegeven te onderzoeken of, in aanvulling op de concentratieplek, het bestaande groot tuincentrum in zuidoost Maastricht op de bestaande of een zuidelijkere locatie solitair kan worden gefaciliteerd. Deze besluitvorming is voor een groot deel gestoeld op de uitkomsten van twee studies: een onderzoek naar de ontwikkelingsmogelijkheden voor perifere en grootschalige detailhandel en een onderzoek naar de potentiële locaties voor de PDV-ontwikkeling in de stadsregio. Studie ontwikkelingsmogelijkheden PDV en GDV Om de economische effecten van de PDV/GDV-locatie in beeld te brengen heeft BRO het onderzoek “Ontwikkelingsmogelijkheden perifere en grootschalige detailhandel” (203x00737.061076_5, d.d. 02.12.2010) uitgevoerd. Het onderzoek beantwoordt de vraag wat de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingsmogelijkheden zijn van PDV (Perifere Detailhandelsvestigingen) en GDV (Grootschalige Detailhandels Vestigingen) in de gemeente Maastricht. In het onderzoek is geconcludeerd dat het in Maastricht ontbreekt aan een dominant PDV-cluster. Er is een beperkt aanbod aan PDV-winkels (zeker in relatie tot steden met een vergelijkbaar inwonertal), maar dit is te verspreid gelegen over de stad en vertoont nauwelijks tot geen samenhang met elkaar. De PDV-structuur is derhalve zeer versnipperd en de overwegend solitaire PDV-winkels liggen vaak verscholen op bedrijventerreinen en in woonwijken. In elke PDV-branche is sprake van ondervertegenwoordiging. Bovendien is, naast de kwantiteit, ook de kwaliteit van de bestaande PDV-winkels onvoldoende. Daarbij is in het onderzoek tevens aangegeven dat de concurrentie op het gebied van PDV op minder dan 15 autominuten van Maastricht zeer beperkt is. Dit zogenaamde ‘secundaire verzorgingsgebied’ vormt samen met het primaire verzorgingsgebied (Maastricht zelf) de markt waar de nieuwe PDV-locatie zich op moet richten. De Detailhandelsnota 2008 van de gemeente Maastricht gaat uit van een nieuwe PDV-locatie met een omvang van 40.000-50.000 m². Voorts zijn in de visie van BRO met betrekking tot de structuur van de PDV-locatie de volgende uitgangspunten benoemd:
concentratie van PDV op één nieuwe locatie met een goede en heldere profilering; nieuwe PDV-locatie is bedoeld voor nieuwvestigers en verplaatsers; actieve sturing nodig (branchering, omvang, verplaatsing).
Uit het onderzoek van BRO is gebleken dat een kritische massa van minimaal 40.000-50.000 m² winkelvloeroppervlak voor de PDV-concentratie noodzakelijk is om voldoende aantrekkingskracht te kunnen hebben. Een zo compleet mogelijk en divers aanbod is hierbij uiterst belangrijk. Een splitsing van het PDVprogramma in twee concentraties is ongewenst, omdat dit leidt tot twee concentraties met te weinig aanbod en aantrekkingskracht. Dit gaat ten koste van de vitaliteit en duurzaamheid van die twee PDV-concentraties. Een gefaseerde ontwikkeling van de PDV-locatie behoort wel tot de mogelijkheden. Qua branchering dient de PDV-locatie te worden toegespitst op wonen, plant & dier en doe-het-zelf, mede gelet op de beschikbare marktruimte en de krappe huisvestingsituatie van de huidige PDV-winkels in die branches. Daarbij is opgemerkt dat de uniciteit van Maastricht een grotere marktpotentie kan opleveren dan thans wordt gedacht. Er is marktruimte voorzien voor nieuwe aanbieders, alsmede mogelijkheden voor verplaatsing en herprofilering. Resumerend kan worden gesteld dat voldoende marktpotentie aanwezig is om de invulling van een PDV-locatie van 40.000-50.000 m² mogelijk te maken.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 31
Van belang voor onderhavig plan is de conclusie dat de voorziene marktruimte in de branche plant & dier/tuincentra dient te worden benut voor de uitbreiding van bestaande vestigingen. Deze zou zich bij voorkeur vestigen op de centrale locatie in combinatie met een bouwmarktconcentratie. Een meer solitaire ontwikkeling behoort evenwel ook tot de mogelijkheden. Onderzoek Progère BV Door Progère BV is het “Onderzoek PDV-locatie stadsregio Maastricht” uitgevoerd. Bij brief van 23 maart 2010 heeft het College de gemeenteraad geïnformeerd over de te volgen onderzoeksopzet. Aangegeven is dat het onderzoek wordt opgezet volgens de lijnen: (a) selectie van locaties, (b) inhoudelijke beoordeling en (c) financiële consequenties voor de gemeente. Daarbij zijn in dit onderzoek de initiatieven afgezet tegen vigerend beleid en zijn relaties gezocht met het vraagstuk van stedelijke programmering van januari 2010 en besluitvorming rondom verbeteringsmaatregelen Noorderbrugtracé in het kader van het Ruimtelijk Mobiliteitspakket Maastricht Noord van november 2010. De rapportage “PDV-Onderzoek Stadsregio Maastricht” geeft invulling aan de toezegging aan de gemeenteraad. Besluit raad De raad heeft in haar vergadering van 22.02.2011 besloten de PDV-locatie te realiseren in het Belvédèregebied (Bosscherveld). Tevens heeft de raad besloten het College opdracht te geven te onderzoeken of in aanvulling daarop het bestaande groot tuincentrum in zuidoost-Maastricht op de bestaande of een zuidelijkere locatie solitair gefaciliteerd kan worden. Assortiment Het assortiment van tuincentra is de afgelopen jaren flink gegroeid, waarbij niet alleen tuingerelateerde artikelen worden verkocht, maar bijvoorbeeld ook sfeergerelateerde artikelen zoals kersartikelen. Om te voorkomen dat deze wens tot assortimentsuitbreiding leidt tot een branchevervaging waarbij oneerlijke concurrentie ontstaat, en als gevolg daarvan een ernstige verstoring van het evenwicht in de detailhandelsstructuur, heeft het college, na consultering van de commissie Stadsontwikkeling, een regeling voor Intratuin en overige tuincentra vastgesteld. Deze regeling, die voorziet in een te voeren basisassortiment en twee aanvullende catgeorieën/assortimenten detailhandel, is in de regels van onderhavig bestemmingsplan verwerkt.
4.2 Het plan Binnen dit bestemmingsplan kunnen drie hoofdontwikkelingen worden onderscheiden:
de verplaatsing van het tuincentrum, thans gelegen op de locatie Molensingel 75, naar de nieuwe locatie ten zuiden van de Slagmolen; het omvormen van de huidige locatie van het bestaande tuincentrum aan de Molensingel 75 tot een reguliere bedrijfskavel met bijbehorende opstallen. de ontwikkeling van de locatie van het nieuwe tuincentrum.
Verplaatsing tuincentrum van Molensingel 75 naar kruising Molensingel-Slagmolen De bestaande vestiging van Intratuin is qua oppervlak een relatief kleine vestiging in relatie tot Intratuinvestigingen in soortgelijke stedelijke gebieden en in relatie tot het landelijk gemiddelde voor tuincentra. Er is economische ruimte voor groei van de huidige vestiging in Maastricht. In subparagraaf 1.1.1 van deze toelichting is aangegeven dat de huidige locatie van het tuincentrum aan de Molensingel 75 onvoldoende mogelijkheden biedt om te komen tot de gewenste hoogwaardige en efficiënte schaalvergroting. De huidige locatie biedt weliswaar nog een (beperkte) mogelijkheid tot uitbreiding van het tuincentrum, maar gelet op de beperkte grootte alsmede de vorm en inrichting van het bedrijfsperceel kan daarbij onvoldoende ruimte en kwaliteit worden gerealiseerd. Gezien de wens tot een bestendiging van de bedrijfsvoering nabij de huidige locatie is derhalve voor realisatie van een nieuw tuincentrum op de meest geschikte en dichtstbijzijnde nog uit te geven kavel op het bedrijventerrein Eijsden-Maastricht gekozen. Deze kavel levert door zijn vorm en omvang meer ruimtelijk-stedenbouwkundige mogelijkheden op ten aanzien van de functionele inrichting van het
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 32
terrein, de inpassing van gebouwen in de omgeving en de ontsluiting voor bezoekers en leveranciers, dan de huidige locatie. Naast de betere ruimtelijk-stedenbouwkundige inrichtingsmogelijkheden leidt verplaatsing van de huidige locatie naar de nieuwe locatie ook tot een betere verkeerskundige situatie. Op de bestaande locatie aan de Molensingel 75 is op de drukste momenten van de week (donderdagavonden, zaterdagen en koopzondagen) sprake van parkeeroverlast in de omgeving. De capaciteit van de bestaande parkeerplaats is dan niet toereikend om de grote bezoekersstroom te faciliteren. Auto's worden op deze drukke momenten in de de bermen aan weerszijden van de Molensingel in het openbaar gebied geparkeerd; daarbij worden regelmatig verkeersregelaars ingezet. Naast deze ongebruikelijke en ongewenste wijze van parkeren leidt deze situatie in een aantal gevallen ook tot gevaarlijke verkeerskundige situaties. De Molensingel is immers een doorgaande weg (ontsluitingsweg), waarlangs ook openbaar vervoer plaatsvindt (stadsbus Veolia). De doorgaande functie van deze weg wordt met de huidige ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid (o.a. vestiging internationaal distributiebedrijf, vestiging steunpunt brandweer) aan weerszijden van de Molensingel tussen Slagmolen en Köbbesweg alleen maar belangrijker. Het is daarom ook van belang dat de doorgaande functie van deze weg intact blijft en dat op deze route zo min mogelijk obstakels aanwezig zijn dan wel opstoppingen kunnen ontstaan en dat de overzichtelijkheid van de weg gehandhaafd blijft. De verplaatsing van het tuincentrum naar de nieuwe grotere locatie op de hoek Molensingel-Slagmolen leidt ertoe dat een grotere parkeervoorziening kan worden gerealiseerd op eigen terrein, die voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen. Hiermee behoort parkeeroverlast in het openbaar gebied tot het verleden. Omvorming huidige locatie Het uitoefenen van detailhandel is niet toegestaan op het Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht. De gronden behorende tot het plangebied hebben ter plaatse van het bestaande tuincentrum een bedrijfsbestemming maar zijn daarnaast voorzien van de functieaanduiding 'Tuincentrum'. Deze aanduiding maakt de exploitatie van een tuincentrum, en daarmee de uitoefening detailhandel, ter plekke mogelijk. Om te voorkomen dat de oprichting van een nieuw tuincentrum leidt tot een toename van het aantal tuincentra, en daarmee tot een uitbreiding van de mogelijkheid om op het bedrijventerrein detailhandel te plegen, is het noodzakelijk de functieaanduiding 'Tuincentrum' op de bestaande locatie te laten vervallen. Wat resteert na het wegnemen/laten vervallen van de functieaanduiding is een regulier bedrijfsperceel ten behoeve van de vestiging van bedrijven met bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 2 en 3. Ook privaatrechtelijk zal worden voorzien in een regeling waarmee de vestiging van nieuwe detailhandel op de huidige locatie zal worden uitgesloten. Ontwikkeling locatie nieuw tuincentrum De herbouw van het tuincentrum, zij het in een grotere omvang, leidt als zodanig niet tot een uitbreiding van het aantal detailhandelsvestigingen op het bedrijventerrein maar slechts tot een uitbreiding van het aantal m² dat voor detailhandel wordt gebruikt (voor een beschrijving van de exacte omvang zie verderop in deze paragraaf). Het nieuwe tuincentrum zal op plusminus 150 meter ten zuiden van de huidige locatie worden gebouwd. Deze locatie bevindt zich in de oksel van de kruising Molensingel/Slagmolen. De oppervlakte van het veelhoekig perceel meet 21.350 m² en kent een maximale lengte van 174 meter en een maximale diepte van 159 meter. De voetprint van het gebouwlijke tuincentrum meet 8.255 m². De resterende circa 14.000 m² dienen ter realisatie van de buitenverkoop, de ontsluitingsstructuur en het parkeren. Aan de zuidzijde bevindt zich de gemeenschappelijke toegangsweg. Deze toegangsweg is buiten het plangebied gelegen en meet circa 1.250 m². Op de navolgende afbeeldingen is de ontwikkeling van het plangebied weergegeven.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 33
Het gebouw Het gebouw kent een vrijwel rechthoekige vorm en meet circa 128 x 70 meter. De voorzijde van het gebouw bevat de centrale hoofdingang en is richting Molensingel georiënteerd. Het gebouw kent een grote variatie aan nok- en goothoogten. Dit hangt samen met de kas-achtige dakopbouw van het midden- en westelijk deel van het gebouw. Dit deel wordt grotendeels eenlaags uitgevoerd en is voorzien van diverse glazen zadeldaken welke in oost-westelijke richting zijn georiënteerd. Richting centrale entree gaat de eenlaagse bebouwing over in een tweelaagse bebouwing. Hierbij verandert de hoogte maar ook de breedte van de glazen zadeldaken en stijgt de nokhoogte van 8 naar 10,5 en uiteindelijk naar 13 meter. Deze 13 meter hoge nok, behorende bij de centrale ingang, vormt tevens het hoogste punt van het gebouw. De achterzijde van het gebouw (de oostzijde) bestaat eveneens uit twee bouwlagen in is, in tegenstelling tot de overige gebouwlijke delen, voorzien van een plat dak. De goothoogte hiervan bedraagt ruim 12 meter. De begane grond biedt ruimte aan onder andere de entree, de koude kas, de warme kas, de bloemenshop en het magazijn. Via een centrale trappartij gesitueerd in het midden van het gebouw is de eerste verdieping bereikbaar. Deze eerste verdieping herbergt onder andere een warme kas, een tuincafé, een terras, een magazijn en diverse technische ruimtes. Inclusief de buitenverkoop bedraagt de verkoopruime 10.495 m². De facilitaire ruimtes nemen 1.125 m² in beslag en de oppervlakte van het magazijn bedraagt 1.060 m². Ter vergelijking: in de huidige situatie strekt de verkoop (inclusief buitenverkoop) zich uit over 8.581 m², beslaan de facilitaire ruimtes 388 m² en is het magazijn 1.138 m² groot. Het bruto vloeroppervlak van het nieuwe tuincentrum inclusief de verkoop buitenruimte bedraagt 12.680 m². Het broto vloeroppervlak van het 'oude' huidige tuincentrum inclusief verkoop buitenruimte bedraagt 10.107 m². Er is derhalve sprake van een toename van 2.573 m² bruto vloeroppervlak. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het te realiseren tuincentrum:
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 34
impressie westgevel (hoofdingang) bezien vanaf de Molensingel
impressie noordgevel bezien vanaf de Slagmolen Ontsluiting locatie De ontsluiting van de locatie voor gemotoriseerd verkeer wordt vormgegeven vanaf de Molensingel. Aan de zuidzijde van de locatie wordt daartoe een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd. Het tracé van deze middels schuifpoorten afsluitbare ontsluitingsweg verloopt langs de gehele zuidzijde van het perceel en verkrijgt twee twee opstelstroken voor uitrijdend verkeer en één rijstrook voor inrijdend verkeer. Gemotoriseerd verkeer kan de locatie daarnaast verlaten via een uitweg op de Slagmolen. Aan de Molensingel zal tevens een doorsteek voor voetgangers worden gerealiseerd. De bevoorrading van het tuincentrum vindt vanaf de Slagmolen plaats. Vanaf deze locatie heeft het vrachtverkeer een rechtstreekse toegang tot het magazijn en kan tevens het gebied ten behoeve van de buitenverkoop worden bereikt.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 35
Inrichting buitenruimte De buitenruimte van het tuincentrum kan in twee deelgebieden worden onderscheiden: de parkeerruimte en de buitenverkoop. Het parkeren vindt aan de westzijde en de noordzijde van het perceel plaats. Aan de westzijde, tussen de Molensingel en het gebouwlijke tuincentrum, zijn verreweg de meeste parkeerplaatsen gelegen. Hier bevinden zich 281 parkeerplaatsen verdeeld over zes rijen. Deze parkeerplaatsen zijn bereikbaar via drie ontsluitingswegen, parallel verlopend aan de Molensingel. Aan de noordzijde van het perceel zijn 36 parkeerplaatsen gelegen. Deze parkeerplaatsen zijn bereikbaar via een met de Slagmolen parallel verlopende ontsluitingsweg op het terrein van het tuincentrum. Haaks op de Molensingel zal worden voorzien in een voetgangerspassage. Deze voetgangerspassage verloopt dwars over het parkeerterrein en vormt een rechtstreekse verbinding tussen de Molensingel en de centrale entree van het tuincentrum. Op het parkeerterrein zullen diverse groenelementen worden aangebracht in de vorm van bomen en lage aanplant in de vorm van heggen. De buitenverkoop vindt aan de zuidzijde van het perceel plaats. Aan deze zuidzijde bevindt zich eveneens een waterbassin alsmede diverse afvalcontainers. Het perceel wordt begrensd door een één meter hoog staalmathekwerk. Aan de achterzijde van het perceel bedraagt de hoogte van dit hekwerk twee meter. Het hekwerk zal op enkele plaatsen worden onderbroken door elektrisch bedienbare schuifpoorten. De buitenverkoop zal daarnaast aanvullend worden afgeschermd middels een staalmat-hekwerk waarvan de hoogte vier meter bedraagt en is voorzien van een betonplint. Parkeren Conform de Parkeernormen Maastricht 2011 dient voor grootschalige detailhandel te worden voorzien in 6,5 parkeerplaats per 100 m² bvo. De Parkeernormen Maastricht 2011 kennen geen specifieke parkeernorm voor een tuincentrum. De in de Parkeernormen Maastricht 2011 opgenomen parkeernormen zijn gebaseerd op de kencijfers van het CROW. Deze kencijfers bevatten wel een toe te passen parkeernorm voor een tuincentrum. Op basis van het CROW kan voor een tuincentrum worden volstaan met 2,2 - 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Het tuincentrum telt 12.680 m² bvo (het totale vloeroppervlak binnen de buitenmuren inclusief de buitenverkoop). Dit noodzaakt tot de aanleg van minimaal 279 en maximaal 343 parkeerplaatsen. Onderhavig plan voorziet in de aanleg van 315 bezoekersparkeerplaatsen en 8 gereserveerde personeelsparkeerplaatsen. Er wordt derhalve voldaan aan de parkeernorm.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 36
Hoofdstuk 5 Onderzoek 5.1 Water De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bouwplannen te worden ingediend bij het watertoetsloket indien deze zijn gelegen in het rivierbed van de Maas, een grondwaterbeschermingsgebied of een droogdal/holle weg of in de directe nabijheid van een zuiveringstechnisch werk, een waterkering/kade of een watergang. Een watertoets dient eveneens te worden doorlopen indien er lozing op het oppervlaktewater plaatsvindt en indien de toename van de verharding groter is dan 2.000 m². De ontwikkeling van het tuincentrum vindt plaats binnen de ontwikkeling van het bedrijventerrein EijsdenMaastricht. Ten behoeve van deze ontwikkeling is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' opgesteld. Onderdeel van dit plan is een waterplan dat in nauw overleg met alle betrokken participanten is opgesteld en dat thans nog steeds maatgevend en kaderstellend is voor wat betreft de uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten op het bedrijventerrein. In het ten behoeve van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' opgestelde waterplan wordt aangegeven dat de ontwatering van het hele terrein voor toekomstig gebruik als bedrijventerrein ruim voldoende is. Het afwateringssysteem is erop gericht om niet meer water af te voeren dan noodzakelijk en om het water niet sneller af te voeren dan noodzakelijk. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen schoon en vuil water. Het schoon water (afstromend hemelwater van daken en wegen) wordt zoveel mogelijk aan de oppervlakte gehouden en via watergangen en op het bedrijventerrein gerealiseerde buffers geretineerd, geïnfiltreerd of vertraagd afgevoerd naar de Zeep. Daarbij hebben bedrijven de verplichting om een bui van T 25 te retenderen op eigen terrein. Leegloop is voorzien in 24 uur. Het vuile water wordt aangeboden aan de RWZI Heugem. De uitgangspunten van dit uit 2003 daterende en voor het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Eijsden-Margraten’ opgestelde waterplan worden gerespecteerd. Specifiek voor onderhavig plan geldt dat de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt gedempt als gevolg van de aanleg van de parkeerplaatsen. Het dempen van deze watergang zal worden gecompenseerd door een vergroting van de bergingscapaciteit van de waterbuffer ten zuiden van het plangebied. Deze capaciteitsvergroting wordt bewerkstelligd door het afgraven van de in deze waterbuffer aanwezige terpen door de gemeente Maastricht. Initiatiefnemer van het plan zal, zoals hiervoor aangegeven zorg dragen voor de opvang van het hemelwater op eigen terrein. Dit betekent dat de bergingscapaciteit van de hiertoe te treffen voorzieningen voor de hemelwateropvang zal worden gedimensioneerd op een zogenaamd T=25-bui (35 mm neerslag in 45 minuten). De uitwerking van de hiertoe te treffen voorzieningen zal op bouwplanniveau plaatsvinden. Uit het wateradvies van het Waterschap Roer en Overmaas d.d. 18 december 2012 (zie bijlage 1) blijkt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer en aan de richtlijnen voor het dimensioneren van waterhuishoudkundige voorzieningen.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 37
5.2 Geluid Wet geluidhinder Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het van belang rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder maar daarnaast ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaat om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Voor andere geluidsbronnen bestaan geen wettelijke kaders. Andere geluidsbronnen kunnen wel noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van een goede ‘ruimtelijke ordening’. Omdat een tuincentrum niet kan worden aangemerkt als geluidsgevoelige bestemming is een toetsing aan de grenswaarden voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai in onderhavig geval niet aan de orde. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Goede ruimtelijke ordening Geluid voor verkeer van en naar het tuincentrum Los van het wettelijk kader volgend uit de Wet geluidhinder stelt de Wet ruimtelijke ordening dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de beoogde functie een onevenredig negatieve invloed kan hebben op de leefomgeving. In onderhavige situatie is sprake van een locatie waar op basis van het vigerende bestemmingsplan bedrijfsbebouwing kan worden opgericht. Het rechtstreeks oprichten van een tuincentrum is evenwel niet mogelijk. In zijn algemeenheid zal een tuincentrum een grotere verkeersaantrekkende werking hebben dan een reguliere bedrijfsbestemming. In onderhavig geval is de realisatie van een tuincentrum evenwel gekoppeld aan de (gelijktijdige) beëindiging van een reeds op het bedrijventerrein gevestigd tuincentrum. Per saldo zal dan ook enkel de vergroting van het nieuwe tuincentrum (ten opzichten van het bestaande en te beëindigen tuincentrum) kunnen zorgen voor een toename van geluid. Deze vergroting is evenwel niet van dien aard dat een toename van geluidsoverlast gerelateerd aan wegverkeer wordt verwacht. Van een onevenredige negatieve invloed op de leefomgeving zal dan ook geen sprake zijn. Onderbouwing: de vloeroppervlakte van het nieuwe tuincentrum (inclusief buitenruimte) bedraagt 12.680 m², de vloeroppervlakte van het oude tuincentrum (inclusief buitenruimte) bedraagt 10.107 m². Dit leidt tot een toename van het vloeroppervlak van 2.573 m². Uitgaande van een maximale parkeernorm van 2.7 pp per 100 m² bvo en uitgaande van 8 verkeersbewegingen per parkeerplaats leidt dit tot een verkeerstoename van 555 verkeersbewegingen. Dit betekent 277 bewegingen in noordelijke richting extra en 277 in zuidelijke richting extra. Deze toename leidt niet tot een relevante toename van de geluidbelasting op omringende geluidgevoelige bestemmingen. Geluid van het tuincentrum zelf In het vigerende bestemmingsplan is een inwaartse zonering opgenomen. Het nieuwe tuincentrum is gepland in zone I. In deze zone zijn bedrijven van milieucategorie 2 toegestaan. Een tuincentrum valt onder de SBI-code 5246/9 met een afstand van 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. Dit valt onder milieucategorie 2 en voldoet hiermee aan het geldende bestemmingsplan. Het bedrijf ligt op ruim 60 meter van de nabijgelegen woonwagenlocatie en de nabijgelegen (woon)bebouwing van Stichting Koraal Groep. Het plan voldoet daarmee aan de betreffende afstand. Vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan is een zonering op basis van dB(A)/vierkante meter opgesteld. Alhoewel deze zonering nog niet van toepassing is, is ook gekeken of het nieuwe tuincentrum hieraan kan voldoen. De geluidsafstand volgens de SBI-code is 30 meter en de kaveloppervlakte is ruim 21.000 m². Dit houdt in dat het tuincentrum valt onder de categorie 50-55 dB(A)/m² en ook past binnen de toekomstige akoestische indeling van het industrieterrein.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 38
Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.3 Bodem Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. In onderhavig geval is niet zozeer sprake van een functiewijziging maar van een functieaanpassing waarbij de huidige bedrijfsbestemming wordt omgebouwd in een specifieke bedrijfsbestemming ten behoeve van de oprichting van een tuincentrum (nieuwe locatie) alsmede de omvorming van een bedrijfsbestemming met een specifieke functieaanduiding 'Tuincentrum' in een reguliere bedrijfsbestemming (bestaande locatie). In milieuhygiënisch opzicht is daarbij geen sprake van de omvorming van het plangebied in een meer of minder milieugevoelige functie dan thans reeds het geval is. Het uitvoeren van een (verkennend) bodemonderzoek kan daarmee achterwege blijven. Ten behoeve van het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein EijsdenMaastricht' is de bodemkwaliteit op het bedrijventerrein in afdoende mate in beeld gebracht om te kunnen constateren dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavig plan en bijbehorende functies.
5.4 Flora en fauna Zorg voor alle inheemse planten- en diersoorten en voor de natuurlijke rijkdommen van gebieden wordt gegarandeerd door de naleving van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en milieu. De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn zijn in Natura 2000 opgenomen. De Europese wetgevingen zijn in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet voor de soortbescherming en in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 voor de gebiedsbescherming. Nederland heeft daarmee de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd. Door voorafgaand aan een (bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde en/of zeldzame planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort. Een dreigende overtreding van de Flora- en faunawet kan zo snel gesignaleerd en, in veel situaties, voorkomen worden. Vervolgens kan er accuraat actie ondernomen worden om zodoende de overlevingskansen en migratiemogelijkheden van een beschermde soort in het betreffende gebied geen blijvende schade toe te brengen. Om te kunnen bepalen of er in een bepaald plangebied (habitats van) beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn wordt, voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling, normaal gesproken een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Mocht uit deze quickscan blijken dat er geen (habitats van) beschermde flora- en fauna aanwezig zijn dan is daarmee aan de onderzoeksplicht voldaan. Is er naar aanleiding van deze quickscan wel sprake van aanwezigheid of vermoeden van voorkomen van (habitats van) beschermde plan- en diersoorten dan dient in veel gevallen een vervolgonderzoek hierover meer duidelijkheid te verschaffen. In onderhavig geval is afgezien van het uitvoeren van een dergelijke quickscan omdat de huidige bestemming de oprichting van voorgestelde bebouwing alsmede de inrichting en verharding conform het planvoorstel reeds toestaat. Deze mogelijkheid volgt uit het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht'. Het is enkel het gebruik van de locatie als tuincentrum dat in strijd is met de van toepassing zijnde bedrijfsbestemming. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' is in afdoende mate aangetoond dat bij uitvoering van het bestemmingsplan geen floristische of faunistische waarden worden aangetast. De gronden van onderhavig plangebied zijn daarnaast sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dusdanig gecultiveerd dat zich hier in de loop der tijd geen bijzonder floristische of faunistische waarden hebben kunnen ontwikkelen.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 39
Speciale aandacht vergt wel de aanwezigheid van de das in de omgeving van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eijsden-Maastricht' is, gezien de aanwezigheid van een dassenburcht bij de Zeep, een natuurcompensatieplan opgesteld. Ten behoeve van het in september 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Spreiding maastrichtse coffeeshops: Köbbesweg' (plusminus 600 meter ten zuiden van onderhavig plangebied) opnieuw onderzoek gedaan naar de status van de dassenburcht en de omvang van het actuele leefgebied van de das. Hierbij is geconstateerd dat de aantasting van het leefgebied van de dassenburcht van de Zeep inmiddels voldoende is gecompenseerd. Van belang is dat een goede uitwisseling tussen de dassenfamilies mogelijk blijft. Hiertoe zal de gemeente Maastricht een migratieroute ontwikkelen tussen het distributiecentrum langs de Rekoutweg en de nieuw te ontwikkelen coffeecorner aan de Köbbesweg. Ook zal onder de Köbbesweg een dassentunnel worden gerealiseerd. De migratieroute tussen de dassenburcht ten zuiden van de RWZI en de burcht in Maasveld zal door de ontwikkeling van onderhavig plan niet worden aangetast omdat deze zich buiten het plangebied bevindt. Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid (POG- en EHS-gebieden) en de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000 gebieden) is in onderhavig plangebied niet aan de orde. Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect Flora en fauna geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.5 Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10¯6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde. Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Binnen de gemeente Maastricht zijn diverse risicobronnen aanwezig die bepalend zijn voor het externe veiligheidsheidsbeleid van de gemeente. Het betreft:
Transport van gevaarlijke stoffen: o over het spoor; o over de weg (rijkswegen- en provinciale en gemeentelijke wegen); o door buisleidingen; o over het water. Stationaire activiteiten, zoals: o LPG tankstations; o grote opslagen van gevaarlijke stoffen; o BRZO bedrijven; o grote ammoniak koelinstallaties; o grote compressorstations van het gastransport; o spoorwegemplacement.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 40
Spoor Over de spoorlijn Geleen - Maastricht - Belgische grens worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook in de toekomst zal over dit spoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Voor de spoorlijn geldt dat:
er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico; de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden wordt; met de komst van het Basisnet het groepsrisico mogelijk afneemt tot onder de oriëntatiewaarde; met de komst van het basisnet de spoorlijn geen veiligheidszone krijgt; de spoorlijn geen plasbrandaandachtsgebied krijgt; de spoorlijn een invloedsgebied heeft van ruim 1.500 meter aan weerszijden van het spoor. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
De veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico is op het spoor zelf gelegen en levert dehalve geen beperkingen op. Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat het plangebied op 400 m afstand van de spoorlijn en daarmee binnen het invloedsgebied van de spoorlijn is gelegen. In lijn met de beleidsvisie externe veiligheid dient het groepsrisico derhalve op basis van verantwoordingsniveau 3 te worden verantwoord. Vervoer over de weg Rijkswegen Door de gemeente Maastricht lopen de rijkswegen A2 en A73 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor de gemeente Maastricht geldt dat:
er geen knelpunten zijn vanuit het plaatsgebonden risico; de oriëntatiewaarde van het groepsrisico nergens overschreden wordt; alleen voor de A2 (excl. gedeelte N2) een plasbrandaandachtsgebied komt van 30 meter; de rijkswegen een invloedgebied hebben van ruim 1.500 aan weerszijden van de weg. Hierbinnen is de verantwoordingsplicht van toepassing wanneer er sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Het plangebied bevindt zich op 550 meter afstand tot de A2 en ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de A2. In lijn met de beleidsvisie externe veiligheid dient het groepsrisico derhalve op basis van verantwoordingsniveau 3 te worden verantwoord. Provinciale en gemeentelijke wegen Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen is geen risicoplafond vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit zal ook in het toekomstige Basisnet niet het geval zijn. Uitzondering hierop is de N2 die door Maastricht loopt. Uit berekeningen van de provincie blijkt dat over de N278 en N590 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt maar in dusdanig beperkte mate dat de wegen geen plaatsgebonden risicocontour hebben en het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De gemeente Maastricht beschikt daarnaast over een routering vervoer gevaarlijke stoffen. Gezien het beperkt aantal risicovolle inrichtingen dat via deze routering bevoorraad wordt, is de verwachting dat de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen gering is. De wegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour en het groepsrisico zal nihil zijn. Het aspect externe veiligheid in relatie tot provinciale en gemeentelijke wegen is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan. Vervoer per buisleiding In het plangebied is de hogedrukgasleiding Z-505-01-KR-001 van de Gasunie gelegen. De plaatsgebonden risicocontour van deze leiding ligt op de leiding zelf en levert geen beperkingen op. Het invloedsgebied van deze leiding in relatie tot het groepsrisico bedraagt 140 meter (1% letaliteitscontour). Binnen deze zone geldt voor alle objecten een verantwoordingsniveau 2.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 41
Vervoer over het water De Maas is in de Circulaire Risoconormering vervoer gevaarlijke stoffen gecategoriseerd als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). De vaarweg heeft geen plaatsgebonden risicocontour die buiten de oevers ligt. Het invloedsgebied van de vaarweg is 1000 meter en een groepsrisicoberekening en verantwoording is alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid hoger is dan 1.500 pers/ha. dubbelzijdig of 2.250 per/ha. enkelzijdig. De Maas krijgt een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter vanaf de oeverlijn. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Maas. De afstand van het plangebied tot de Maas bedraagt meer dan 90 meter. Vanaf 90 meter hoeft enkel nog rekening te worden gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. Er kan worden volstaan met een verantwoording conform niveau 3. Risicovolle inrichtingen In het Bevi zijn bedrijven aangewezen welke vanuit het oogpunt van externe veiligheid als meer risicovol worden beschouwd. Voor de gemeente Maastricht beperken deze risicovolle inrichting zich tot 9 LPG tankstations en tien andersoortige risicovolle inrichtingen. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Maastricht-Aachen Airport Dit ten noordoosten van de gemeente Maastricht gelegen vliegveld heeft geen plaatsgebonden risicocontour die over het grondgebied van Maastricht valt. In Nederland wordt voor luchthavens daarnaast geen groepsrisicobeleid gevoerd. De luchthaven vormt daarmee geen relevante risicobron. Verantwoording van het Groepsrisico Voor de planontwikkeling vormt de aanwezigheid van buisleiding (hogedrukgasleiding) het belangrijkste aandachtspunt. Het plangebied ligt dan wel in de invloedsgebieden van de overige genoemde bronnen maar deze bronnen zijn vanwege de afstand tot de bronnen en de afscherming van bestaande bebouwing niet relevant en zullen dan ook slechts zijdelings worden beschouwd. Vanwege de ligging van de hogedrukgasleiding is aan adviesbureau DGMR opdracht gegeven om het aspect externe veiligheid te onderzoeken en te onderbouwen. De brandweer heeft op basis van dit onderzoek een rapport geschreven die de gemeente in de verantwoordingsplicht heeft meegenomen. De brandweer heeft in haar rapportage aangegeven dat het scenario fakkelbrand en het scenario toxische belasting de van belang zijnde scenario's vormen waarmee in de verantwoordingsplicht rekening dient te worden gehouden. Het groepsrisico van de buisleiding is berekend door DGMR. Gebleken is dat het groepsrisico door de geprojecteerde ontwikkeling afneemt. Ondanks de afname is de verantwoording van het groepsrisico verplicht aangezien er altijd een restrisico aanwezig blijft. Uitgangspunt hierbij is dat de gemeente conform de Beleidsvisie Externe Veiligheid een hoog ambitieniveau ten aanzien van de groepsrisicoverantwoording hanteert en toepast in deze situatie. Hierbij worden de volgende maatregelen getroffen om de veiligheid in het plangebied te verbeteren:
parkeervoorzieningen worden aan de risicozijde van het plangebied geprojecteerd waardoor het kwetsbare object verder van de bron (buisleiding) af komt te liggen; de bebouwing zal zoveel als mogelijk haaks op de risicobron worden geprojecteerd; grote glasoppervlakten in de bebouwing zal aan de risicozijde zoveel als mogelijk worden vermeden; eisen voor warmtestralingsbelasting voor de gevels en ramen die naar de zijde van de risicobron zijn gericht (regelen op bouwplanniveau); het zo veel als mogelijk beperken van grote groepen minder zelfredzame personen tegelijkertijd in het gebouw; goede bereikbaarheid in verband met bovenwinds benaderen bij ongeval. De uitvoering van de wegen dient te voldoen aan de specifieke maten en kenmerken van een brandweervoertuig. Er dient tevens te worden voorzien in voldoende opstelmogelijkheden voor hulpdiensten; goede mogelijkheden voor schuilen en vluchten van personen; meerdere (richtingen) vluchtwegen uit het gebied en van de risicobron af, nooduitgang van het pand van de risicobronnen af, centraal afsluitbare ventilatie; goede alarmering, ontruimingsinstallatie, vluchtplan;
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 42
aanwezig hebben van bluswater. Afhankelijk van de precieze invulling van het gebouw kan op bouwplanniveau bekeken worden of eventueel voorzien dient te worden in de aanleg van een nieuwe extra primaire bluswatervoorziening.
Met de planontwikkeling wordt een extra hoeveelheid personen toegevoegd aan het invloeds- en effectgebied van meerdere risicobronnen, waarmee een calamiteit met gevaarlijke stoffen niet ondenkbeeldig is. Echter, omdat de nieuwe locatie van het tuincentrum verder van de buisleiding is gelegen dan de huidige locatie wordt het groepsrisico lager en is er derhalve sprake van een gunstige ontwikkeling. Met de doorvoering van de eerder genoemde veiligheidsmaatregelen, voorzieningen en strategieën kan de veiligheid wordt geoptimaliseerd. Alleen als de partijen zich bewust zijn van de risico's en accepteren dat met zelfs onder optimale veiligheidscondities toch risico's loopt, is een daadwerkelijk ongeval of ramp te verantwoorden voor bestuur en burger. De verantwoordingsplicht is opgesteld in het licht van de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Deze wet en regelgeving is er op gericht dat dusdanige voorzorgsmaatregelen getroffen worden dat de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Er zal dus altijd een risico zijn dat voor lief wordt genomen. Gelet op bovenstaande is de gemeente Maastricht van mening dat de risico's waaraan burgers in deze leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum zijn beperkt. Resumerend kan worden aangegeven dat het aspect externe veiligheid in voldoende mate is onderzocht en geen beperkingen oplevert voor onderhavig bestemmingsplan. Voor een uitvoerige beschrijving van de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
5.6 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd).Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM); Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM); Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’
Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging. Besluit gevoelige bestemmingen Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
Is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 43
Is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie)
Het plan voorziet niet in de oprichting van een gevoelige bestemming en het plangebied is gelegen buiten de invloedssfeer van een Rijks- of provinciale weg. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Aan de hand van het Besluit gevoelige bestemmingen heeft de gemeente het gemeentelijke locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijke wegen, waar het besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat Rijks- en provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de ‘juiste’ locaties worden ingepland. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij ‘gevoelige’ en ‘extra gevoelige’ groepen worden ontlast. Langs zeer drukke gemeentelijke wegen dient terughoudend te worden omgegaan met de realisering van gevoelige bestemmingen. In onderhavig geval is geen sprake van een wegtracé met een hoge verkeersintensiteit zodat het gemeentelijk locatiebeleid geen beperkingen stelt aan de realisatie van het plan. Niet in betekenende mate (NIBM) In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een tuincentrum kan niet de tot in de regeling opgenomen categorieën van gevallen worden gerekend. Een door de gemeente Maastricht uitgevoerde worstcase berekening (NIBM-tool) voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit toont echter aan dat deze toename van verkeer in niet betekenende mate bijdraagt en geen nader onderzoek noodzakelijk is. Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperkingen op voor onderhavig plan.
5.7 Archeologie De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” in aanmerking komen, een nader onderzoek plaatsvinden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen en de resultaten uit te werken. In het kader van de aanleg van het bedrijventerrein Eijsden Maastricht, waarbinnen het onderhavige kavel is gelegen, heeft in 1999 een eerste Aanvullende Archeologische Inventarisatie (door middel van booronderzoek) plaatsgevonden. Eind 2001 is een deel van het plangebied door middel van proefsleuven verder onderzocht.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 44
In de omgeving van het thans te ontwikkelen kavel zijn sporen vastgesteld waarvan de meeste vermoedelijk dateren in de prehistorie en zijn geïnterpreteerd als nederzettingsrestanten. De sporen zijn aangetroffen op een gemiddelde diepte van 70 cm onder maaiveld. Gezien de omvang van de planlocatie (> 2.500 m²) en de ligging ten opzichte van de nabije bekende archeologische vindplaatsen (> 50 m afstand) is archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden normaliter noodzakelijk. Gezien de voogestelde bouwwijze (fundering op palen) kan hier echter van worden afgezien, aangezien dit de eventueel aanwezige sites minimaal verstoord. Opgemerkt wordt dat als desondanks tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de gemeente Maastricht.
5.8 Overige milieutechnische randvoorwaarden Geurhinder Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Het ligt niet voor de hand de tot het tuincentrum behorende bedrijfsgebouwen tot geurgevoelig object te bestempelen alhoewel niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een bedrijfsgebouw als een zodanig gebouw kan worden beschouwd. Het tuincentrum is evenwel gelegen buiten de tot de RWZI Heugem behorende geurcirkel. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is binnen deze geurcirkel geen levensmiddelenindustrie alsmede woningbouw en recreatie toegestaan. Omdat het plangebied evenwel niet binnen de geurcontour is gelegen kan van nader onderzoek worden afgezien. Lichthinder Binnen het plangebied zullen lichtgevoelige functies worden gerealiseerd. Het plangebied is evenwel niet gelegen binnen een lichtbron die belemmeringen kan opleveren voor de beoogde functies. Er is derhalve geen nader onderzoek noodzakelijk. Trillingshinder Binnen het plangebied zullen trillingsgevoelige functies worden gerealiseerd. Er zijn in de directe nabijheid van het plangebied evenwel geen functies aanwezig waarvan trillingshinder te verwachten is. Er is derhalve geen nader onderzoek noodzakelijk.
5.9 Kabels en leidingen Er is een Klic-melding uitgevoerd bij het Kadaster. Uit de gegevens die zijn aangeleverd naar aanleiding van deze melding is geconcludeerd dat zich in het plangebied en de directe omgeving daarvan kabels en leidingen bevinden die tot een planologisch-juridische bescherming middels dit bestemmingsplan noodzaken. In deze bescherming is via de verbeelding en bijbehorende regels van dit bestemmingsplan voorzien.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 45
Hoofdstuk 6 Planopzet / juridische aspecten 6.1 Algemeen De structuur van bestemmingsplannen dient conform artikel 1.2.1 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat met name de verschijningsvorm en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. De verplichting tot het maken van digitale plannen is officieel ingegaan op 1 januari 2010. Vandaar dat het voorliggende bestemmingsplan digitaal is opgesteld. Daarbij is, aanvullend op de SVBP 2008, gebruik gemaakt van standaardvoorschriften van de gemeente Maastricht. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer); de bestemmingen, aanduidingen, matrices en figuren zijn daarbij vergaand gestandaardiseerd, hetgeen de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen vergroot; hierdoor wijkt de tekenwijze van een groot aantal bestemmingen, aanduidingen, matrices en figuren af van wat tot op heden gebruikelijk was; een set regels (voorheen voorschriften genoemd); deze regels zijn in de SVBP 2008 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Juridische regeling In de regels van een bestemmingsplan dient niet meer geregeld te worden dan strikt noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan is gekozen voor een voorlopige bestemming gericht op de studentenhuisvesting, een definitieve bestemming gericht op de uiteindelijk te realiseren woningbouw (en beperkte bedrijvigheid) en een groenbestemming ten behoeve van het vastleggen van de groene buffers. In het navolgende is artikelsgewijze beschrijving van de juridische regeling weergegeven. Artikelsgewijs De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de inleidende regels (hoofdstuk 1, artikelen 1 en 2), de bestemmingsregels (hoofdstuk 2, artikel 3), de algemene regels (hoofdstuk 3, artikelen 4 t/m 9) en de overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4, artikelen 10 en 11). Per artikel zijn deze regels als volgt opgebouwd: Hoofdstuk 1 - Inleidende regels Artikel 1: Begrippen: hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd om misverstanden en verschillen in interpretatie te voorkomen; Artikel 2: Wijze van meten: dit artikel geeft aan op welke wijze het meten moet plaatsvinden.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 46
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels Artikel 3: Enkelbestemming Bedrijf - Tuin- / sfeercentrum: Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop het nieuwe tuincentrum zal worden opgericht. In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot het te mogen voeren aanvullend assortiment waarbij tevens is voorzien in een oppervlaktebegrenzing. Ook is een specifieke functieaanduiding opgenomen ten behoeve van de opslag en de buitenverkoop. Binnen de bestemming is daarnaast horeca cat. 2 tot een maximaal winkeloppervlak van 500 m² rechtstreeks toegestaan alsmede een ondergeschikt en onzelfstandig kinderparadijs/kindercrèche en een standplaats voor de ambulante handel voor de verkoop van goederen voor de directe consumptie. De bestemming bevat tevens een voorwaardelijke verplichting waarmee de gronden en bouwwerken niet eerder als tuin- en sfeercentrum in gebruik mogen worden genomen dan nadat het gebruik van de gronden ten behoeve van de detailhandel als hoofdactiviteit ter plekke van de bestemming 'Bedrijventerrein' permanent is beëindigd. Artikel 4: Enkelbestemming Bedrijventerrein: dit artikel bevat de regels met betrekking tot de om te vormen huidige tuincentrumlocatie. De bestemming bevat een regeling op basis waarvan de als 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven van categorie 2 en 3. Artikel 5: Dubbelbestemming Leiding - Gas: deze bestemming bevat een regeling ten behoeve van de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de in en nabij het plangebied gelegen hogedruk gastransportleiding. Artikel 6: Dubbelbestemming Waarde - Maastrichts Erfgoed: de voor de dubbelbestemming Waarde Maastrichts Erfgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige culturele erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts erfgoed en wel specifiek de archeologische zone c. Voor deze zone geldt dat behoud van het bodemarchief in situ gaat voor behoud ex situ. Indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ. Hoofdstuk 3 - Algemene regels Artikel 7: Anti-dubbeltelbepaling: zorgt ervoor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen; Artikel 8: Algemene bouwregels: bevat algemene bepalingen over ondergronds bouwen en antennemasten en zendmasten; Artikel 9: Algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden. Tevens is hierin een beperking opgenomen voor het aantal m² dat ten behoeve van de detailhandel als hoofdactiviteit mag worden gebruikt; Artikel 10: Algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan; Artikel 11: Algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen. Het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin. Specifieke wijzigingsbevoegdheden die van toepassing zijn op bepaalde bestemmingen zijn, waar nodig, in de bestemmingsregels opgenomen; Artikel 12: Algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen; Artikel 13: Overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen alsmede de te hanteren parkeernormen. Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 47
Artikel 14: Overgangsrecht bouwwerken en gebruik: dit artikel bevat de standaardbepalingen uit het Bro inzake overgangsrecht. Artikel 15: Slotregel: bevat de naam waaronder deze regels kunnen worden aangehaald.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 48
Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van bouwplannen, aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:
het verhaal van de kosten van de grondexploitatie op een andere manier is verzekerd; het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Het gehele project wordt voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd. De gemeentelijke kosten in het kader van de grondexploitatie voor dit gebied zijn verdisconteerd in de grondprijs en worden gedekt via de levering van de grond. De economische uitvoerbaarheid van het plan is dus gegarandeerd. Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 49
Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden. In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien. In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 50
Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf 9.1 Wettelijk vooroverleg In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan toegezonden aan De Provincie Limburg,Rijkswaterstaat en het Waterschap Roer en Overmaas. De ontvangen schriftelijke reactie van de Provincie Limburg is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Instantie en reactie Provincie Limburg De provincie heeft bij brief van 13 november 2012 laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat heeft mondeling laten weten geen opmerkingen te hebben inzake het plan Waterschap Roer en Overmaes Hetwaterschap heeft mondeling gevraagd hoe dit nieuwe plan, c.q. initiatiefzich verhoudttot het waterplandat ten grondslag ligt aan het geldende bp Bedrijventerrein Eijsden Maastricht en of het bestaande waterplan nog adequaat is c.q. voldoet aan de thans geldende eisen.
Standpunt gemeente Deze reactie geeft geen aanleiding wijzigingen in het plan aan te brengen
Deze reactie geeft geen aanleiding wijzigingen in het plan aan te brengen Naar aanleiding van deze reactie heeft mondeling overleg plaatsgehad met het Waterschap met de volgende tekstals resultaat: Specifiek voor onderhavig plan geldt dat de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt gedempt als gevolg van de aanleg van de parkeerplaatsen. Het dempen van deze watergang zal worden gecompenseerd door een vergroting van de bergingscapaciteit van de waterbuffer ten zuiden van het plangebied. Deze capaciteitsvergroting wordt bewerkstelligd door het afgraven van de in deze waterbuffer aanwezige terpen door de gemeente Maastricht. Initiatiefnemer van het plan zal, zorg dragen voor de opvang van het hemelwater op eigen terrein. Dit betekent dat de bergingscapaciteit van de hiertoe te treffen voorzieningen voor de hemelwateropvang zal worden gedimensioneerd op een zogenaamd T=25-bui (35 mm neerslag in 45 minuten). De uitwerking van de hiertoe te treffen voorzieningen zal op bouwplanniveau plaatsvinden. Bovenstaande passage zal worden paragraaf 5.1 van de toelichting
verwerkt
in
9.2 Zienswijze ex art. 3.8 Wro Het ontwerpbestemmingsplan 'Molensingel Tuincentrum' heeft met ingang van 28 januari 2013 voor eenieder gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid om naar keuze schriftelijk of mondeling een
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 51
zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. De openbare kennisgeving over de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden overeenkomstig de eisen die de wet daaraan - in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht - stelt. Op 28 februari en 5 maart 2013 is concreet de mogelijkheid geboden om mondeling zienswijzen in te dienen. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen is geen gebruik gemaakt.
9.3 Vaststelling Het bestemmingsplan 'Tuincentrum Molensingel' is op 23 april 2013 ongewijzigd door de raad van de gemeente Maastricht vastgesteld. In diezelfde raadsvergadering is besloten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 52
Bijlage 1
Wateradvies Waterschap Roer en Overmaas d.d. 18 december 2012
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 53
Bijlage 2
Verantwoording Groepsrisico Externe Veiligheid
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 54
Bijlage 3
Reactie Provincie Limburg
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 55
Bijlage 4
Vaststellingsbesluit
Bestemmingsplan Molensingel Tuincentrum - Gemeente Maastricht april 2013
pagina 56