HET TWEEDE GEZICHT ERIN HUNTER vertaald door Huberte Vriesendorp
HET TWEEDE GEZICHT
HOOFDSTUK Eerst alles typogram bodytekst geven en dan de eerste twee Ik moet intussen in de buurt van het kamp dacht hij woorden met typogram (character) ‘Beginzijn, nieuw hoofdstuk’ , wanhopig, over de losse bladeren springend. Pijn schoot door zijn staart toen het vossenjong ernaar hapte met doornscherpe tanden. Steeds sneller rende Gaaikit, waarbij hij zich met zijn klauwen diep in de aarde afzette, tot ineens, zonder waarschuwing, de grond onder zijn poten verdween. Met een schok van ontzetting voelde Gaaikit dat hij door de lucht suisde. Ik val in de holte!
9
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
VOORWOORD Modderige boomwortels vormden een kleine opening. In de schaduwen erachter, omgaven de verknoopte ranken de gladde aarden vloer van een hol, uitgesleten door vele manen van wind en water. Een kat trippelde het steile pad op naar de opening. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes toen hij dichterbij kwam. Zijn vlammend rode vacht gloeide in het maanlicht. Zijn oren bewogen heen en weer en zijn opgezette vacht verraadde hoe onbehaaglijk hij zich voelde toen hij bij de opening van het hol ging zitten en zijn staart over zijn poten krulde. ‘Je vroeg me te komen.’ Uit de schaduwen keek een paar ogen hem knipperend aan – ogen blauw als water dat een zomerlucht weerspiegelt. Een grijze kater, gehavend door tijd en strijd, wachtte in de opening. ‘Vuurster.’ De krijger stapte naar voren en streek met zijn vlekkerig witte snuit langs de wang van de DonderClanleider. ‘Ik moet je bedanken.’ Zijn stem was hees van ouderdom. ‘Jij hebt de verloren Clan weer opge14
HET TWEEDE GEZICHT
bouwd. Geen kat had het beter kunnen doen.’ ‘Je hoeft me niet te bedanken.’ Vuurster boog zijn kop. ‘Ik deed alleen wat ik moest doen.’ De oude krijger knikte en knipperde nadenkend met zijn ogen. ‘Denk je dat je een goede leider van de DonderClan bent geweest?’ Vuurster verstrakte. ‘Dat weet ik niet’, miauwde hij. ‘Het is niet gemakkelijk geweest, maar ik heb altijd geprobeerd te doen wat het beste is voor mijn Clan.’ ‘Geen kat kan jouw loyaliteit in twijfel trekken’, klonk het schor. ‘Maar hoe ver zou die gaan?’ Vuursters ogen glinsterden onzeker terwijl hij naar een antwoord zocht. ‘Er komen zware tijden aan’, vervolgde de krijger voor Vuurster iets kon zeggen. ‘En je loyaliteit zal zwaar op de proef worden gesteld. Soms is de lotsbestemming van één kat niet de lotsbestemming van de hele Clan.’ Plotseling kwam de oude kater stram overeind en staarde langs Vuurster heen. Het leek alsof hij de DonderClanleider niet meer zag, maar naar iets veel verder weg staarde dat Vuurster niet kon zien. Toen hij opnieuw begon te spreken was de schorheid uit zijn stem verdwenen, alsof een andere kat door zijn mond sprak. ‘Ze zullen met drie zijn, nageslacht van jouw nageslacht, die de kracht van de sterren in hun poten zullen houden.’ ‘Ik begrijp het niet’, miauwde Vuurster. Nageslacht van 15
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
mijn nageslacht? Waarom vertel je me dit?’ De oude krijger knipperde met zijn ogen en keek weer naar Vuurster. ‘Je moet me meer vertellen!’ drong Vuurster aan. ‘Hoe kan ik de juiste keuzes maken als ik de voorspelling niet begrijp?’ De oude kat haalde diep adem, maar toen hij zijn mond open deed zei hij alleen maar: ‘Vaarwel, Vuurster. Denk aan mij, de komende seizoenen.’ Vuurster werd met een schok wakker, zijn maag verkrampt van angst. Hij haalde opgelucht adem bij het zien van de vertrouwde rotswanden van zijn grot bij het meer. De ochtendzon viel naar binnen door de spleet in de rotsen en die warmte voelde troostend op zijn vacht. Hij hees zich overeind en probeerde de droom uit zijn kop te schudden. Maar dit was geen gewone droom geweest. Het was de herinnering van een ontmoeting, een herinnering die zo duidelijk was dat het leek alsof het een maan geleden was gebeurd in plaats van de vele, vele seizoenen die sindsdien verstreken waren. Toen de oude krijger zijn vreemde profetie had uitgesproken waren Vuursters dochters nog niet eens geboren en woonden de vier Clans nog in hun vroegere woud. De profetie was hem bijgebleven tijdens de Grote Reis door de bergen en had zich samen met hem in zijn nieuwe thuis bij het meer gevestigd, en elke maan keerde de herinnering terug in zijn dromen. Zelfs 16
HET TWEEDE GEZICHT
Zandstorm, die naast hem sliep, wist niets van zijn gesprek met de oude krijgskat af. Hij tuurde uit zijn hol naar het ontwakende kamp beneden. Zijn commandant, Braamklauw, rekte zich uit in het midden van de open plek. Met zijn klauwen in de grond geslagen spande en ontspande hij zijn krachtige schouders. Kwiklicht trippelde naar haar partner toe en begroette hem spinnend. Ik bid dat ik het bij het verkeerde eind heb, dacht Vuurster. Maar toch voelde zijn hart hol; hij was bang dat de profetie op het punt stond uit te komen. De drie zijn gekomen …
17
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
HOOFDSTUK 1 Bladeren streken langs Gaaikits vacht, koud als sneeuwvlokken. Onder zijn poten kraakten er nog meer, stijfbevroren en in zulke diepe hopen dat elke stap moeite kostte. Een ijzige wind woei door zijn vacht – nog niet meer dan kraamkamerdons – zodat hij bibberde. ‘Wacht op mij!’ jammerde hij. Voor zich uit hoorde hij de stem van zijn moeder, haar warme lijf altijd net te ver. ‘Die krijg je nooit te pakken!’ Een hoge piepstem drong zijn droom binnen en Gaaikit schrok wakker. Hij spitste zijn oren om te luisteren naar de vertrouwde geluiden van de kraamkamer in de braamstruiken. Zijn broer en zusje speelden krabbelend over de vloer. Varenwolk likte haar dommelende kittens. Er was nu geen sneeuw, hij was warm en veilig in het kamp. Hij rook zijn moeders nest, wel leeg maar nog steeds met haar geur. ‘Oef!’ Hij snakte verrast naar adem toen zijn zusje, Hulstkit, zwaar bovenop hem landde. ‘Kijk een beetje uit!’ ‘Hè, ben je eindelijk wakker?’ Ze rolde van hem af en drukte haar achterpoten in zijn zij. Met een sprong draaide 18
HET TWEEDE GEZICHT
hij zich van haar weg en haalde uit, maar ze was net buiten zijn bereik. Muis! Gaaikit rook muis. Zijn broer en zusje moesten aan het spelen zijn met een prooi die nog maar net het kamp binnen was gebracht. Hij schoot overeind en rekte zich vlug even uit, waarbij een huivering door zijn lijfje trok. ‘Vangen, Gaaikit!’ mauwde Hulstkit. De muis suisde langs zijn oor. ‘Slome duikelaar!’ plaagde ze toen hij zich net te laat omdraaide om hem te pakken. ‘Hebbes!’ riep Leeuwkit. Hij wierp zich bovenop de prooi, zijn pootjes bonkend op de harde aarden vloer van de kraamkamer. Maar zo gemakkelijk liet Gaaikit zijn broer de prooi niet afpakken. Hij was dan misschien de kleinste van het nest, maar hij was watervlug. Hij sprong naar Leeuwkit, mepte hem opzij en strekte zijn voorpoot uit naar de muis. Onhandig uitglijdend kwam hij neer en besefte met een schok dat hij geen mos onder zich voelde maar de friemelende warmte van Varenwolks twee piepkleine jongen. Varenwolk gaf hem een tik en duwde hem weg met haar achterpoten. Gaaikit snakte naar adem. ‘Heb ik ze pijn gedaan?’ ‘Nee, natuurlijk niet’, snauwde Varenwolk. ‘Jij bent zo klein dat je nog geen vlo kunt pletten!’ Voskit en IJskit piepten toen ze hen wat dichter tegen haar buik aan trok. ‘Maar jullie drie worden te wild voor de kraamkamer.’ 19
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
‘Sorry, Varenwolk’, miauwde Hulstkit. ‘Sorry’, echode Gaaikit berouwvol, ook al had Varenwolks opmerking over zijn kleine formaat hem gekwetst. De moederkat zou heus niet lang boos blijven. Ze zou de jongen die ze zelf had gezoogd gauw genoeg vergeven. Toen Kwiklichts melk niet was gekomen, had Varenwolk Gaaikit, Hulstkit en Leeuwkit gezoogd, in de manen voordat Voskit en IJskit waren geboren. ‘Het wordt tijd dat Vuurster van jullie leerlingen maakt en jullie naar het leerlingenhol verhuizen’, mauwde Varenwolk. ‘Deed hij dat maar’, verzuchtte Leeuwkit. ‘Het zal niet zo lang meer duren’, merkte Hulstkit op. ‘We zijn al bijna zes manen oud.’ Gaaikit voelde de vertrouwde golf van opwinding bij de gedachte leerlingkrijger te worden. Hij kon haast niet wachten om met trainen te beginnen. Maar zelfs zonder Varenwolks gezicht te zien voelde hij de twijfel die door de vacht van de moederkat tintelde en hij wist dat ze vol medelijden naar hem keek. Zijn haren rezen overeind van frustratie – hij was er net zo klaar voor om leerling te worden als Hulstkit en Leeuwkit! Varenwolk gaf Hulstkit antwoord - zonder te weten dat Gaaikit haar twijfel had opgemerkt: ‘Nu, in elk geval zijn jullie nog geen zes manen! En tot het zo ver is, spelen jullie maar gewoon buiten!’ beval ze. ‘Ja, Varenwolk’, antwoordde Leeuwenkit zoet. 20
HET TWEEDE GEZICHT
‘Kom mee, Gaaikit!’ riep Hulstkit. ‘En breng die muis mee!’ De takken van de braamstruiken ritselden toen ze door de ingang van de kraamkamer naar buiten glipte. Gaaikit nam de muis behoedzaam tussen zijn tanden. Die was pas gedood en nog zacht en hij wilde niet dat die ging bloeden – ze konden er zo nog prima mee spelen. Met Leeuwkit vlak achter zich, schoot hij achter zijn zusje aan. De stekels van de ingang haakten in zijn vacht, scherp genoeg om aan zijn haar te trekken, maar niet zo scherp dat ze hem pijn deden. Buiten rook de lucht heerlijk fris. Vuurster stond onder de Hogerichel samen te tongen met Zandstorm. Schorspels stond ook bij hen. ‘We moeten echt overwegen het krijgershol te vergroten’, adviseerde de donkere cyperse kater zijn leider. ‘Het is er nu al krap en Madeliefs en Vosstaarts jongen zullen niet altijd leerlingen blijven. Wij ook niet! dacht Gaaikit. Lichthart en Wolkstaart verzorgden elkaars vacht op een zonnig plekje aan de andere kant van de open plek. Gaaikit hoorde het regelmatige likken van hun tongen als water dat van een druipnat blad af druppelt. Net als bij alle DonderClankatten waren hun pelzen bladkaaldik, maar de spieren eronder waren dunner geworden van het weinige eten en de moeilijke jacht. Honger was niet het enige probleem dat bladkaal met zich mee had gebracht. Molpoot, een van Vosstaarts jongen, 21
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
was gestorven aan een hoest die al Loofpoels kruiden niet konden genezen, en Regensnor was gedood toen tijdens een storm een tak op hem was neergekomen. Lichthart hield op met wassen. ‘Hoe gaat het vandaag, Gaaikit?’ Gaaikit liet de muis tussen zijn poten neervallen waar Hulstkit er niet bij kon. ‘Goed, natuurlijk’, miauwde hij. Waarom deed Lichthart zo overdreven bezorgd? Hij had alleen maar liggen slapen in de kraamkamer, geen inval gedaan in het Schaduwterritorium. Het was alsof ze hem altijd met haar ene goede oog in de gaten hield. Om te laten zien dat hij net zo sterk was als zijn broer en zusje, slingerde hij de muis hoog over Hulstkits kop heen. Terwijl Leeuwkit langs hem heen denderde en met Hulstkit worstelde om als eerste de muis te pakken te krijgen, klonk Kwiklichts stem vanuit de richting van de kraamkamer. ‘Jullie mogen wel eens wat meer respect tonen voor jullie prooi!’ Hun moeder was bezig bladeren in de openingen tussen de doornige takken te proppen die de kraamkamer omgaven. Madelief hielp haar. ‘Ach, kits zijn kits,’ snorde de witte poes toegeeflijk. Gaaikits neusvleugels gingen wijd open van Madeliefs rare geur. Die was anders dan de geur van Clangeboren katten en sommige krijgers noemden haar nog steeds een ‘poesiepoes’ omdat ze vroeger in de paardenplaats had gewoond en tweebeeneten had gegeten. Madelief was geen 22
HET TWEEDE GEZICHT
krijger en niets wees erop dat ze de kraamkamer ooit zou willen verlaten. Al waren haar jongen Muispoot, Hazelpoot en Bespoot leerlingen geworden die, vond Gaaikit, net zo Clangeboren waren als alle andere Clankatten. ‘Ze zullen niet lang meer kits zijn’, mauwde Kwiklicht tegen Madelief terwijl ze nog wat bladeren haar kant op veegde met haar lange staart. Het knisperende geritsel deed Gaaikit weer aan zijn droom denken. ‘Een reden te meer om ze nu nog wat pret te laten hebben’, antwoordde Madelief. Gaaikit voelde een golf van genegenheid voor de melkwitte poes. Al was Kwiklicht zijn moeder, het was Madelief geweest die hem samen met Varenwolk had warm gehouden en gewassen wanneer Clantaken zijn moeder uit de kraamkamer hadden weggeroepen. Kwiklicht had al snel na de geboorte van haar jongen haar krijgerstaken weer op zich genomen. Ze sliep nog wel eens in de kraamkamer, maar ze deed het steeds minder en bracht liever de nacht door in het krijgershol, waar ze de jongen en de moederkatten niet zou storen wanneer ze ‘s morgens vroeg op patrouille ging. ‘Voel je het nog tochten, Varenwolk?’ riep Kwiklicht door de wand van de kraamkamer. ‘Nee.’ Varenwolks stem klonk door de wirwar van braamtakken. ‘We zijn zo warm als vossenwelpen hierbinnen.’ ‘Mooi’, miauwde Kwiklicht. ‘Kun jij het hier verder 23
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
opruimen, Madelief? Ik heb Braamklauw beloofd dat ik de rand van de holte zou controleren op losliggende stenen.’ ‘Losliggende stenen?’ schrok Madelief. ‘Het is goed om zo’n sterke verdediging te hebben’ Kwiklichts stem weerkaatste tegen de steile wanden waar ze naar opkeek, die het kamp bijna volledig omsloten – ‘maar het is mogelijk dat er wat stenen los zijn gaan zitten door de vorst en we moeten voorkomen dat die in het kamp vallen.’ Gaaikits aandacht werd afgeleid door de bittere lucht van muizengal die uit het hol van de oudsten kwam. Loofpoel moest bezig zijn bij Langster of Muisvacht een teek te verwijderen. Een geur van wat dichterbij duidde op de terugkeer van twee van Madeliefs jongen, Muispoot en Hazelpoot, die terugkwamen van de jacht met verse prooi. Opgewonden kwamen ze het kamp binnenrennen. Muispoot droeg twee muizen en Hazelpoot had een grote lijster tussen haar tanden, die ze op de hoop verse prooi lieten vallen. Schorspels trippelde naar hen toe. ‘Zo te zien heb je het goed gedaan, Hazelpoot!’ prees hij zijn leerling. ‘En jij ook, Muispoot.’ De leerlingen snorden en het viel Gaaikit op dat ze net als hun moeder klonken, ook al werd hun gesnor gedempt door hun dikke zachte pelzen. Een harde duw sloeg Gaaikit van zijn poten. ‘Speel je nu nog mee of hoe zit het?’ riep Hulstkit. Gaaikit sprong op en schudde het stof af. ‘Ja, natuurlijk.’ 24
HET TWEEDE GEZICHT
‘Toe dan. Leeuwkit heeft de muis en hij wil hem niet afgeven!’ klaagde Hulstpoot. ‘Dan gaan we hem toch pakken!’ Gaaikit racete de open plek over naar zijn broer. Hij botste tegen zijn broer aan en drukte hem tegen de bevroren aarde terwijl Hulstkit de muis uit Leeuwkits klauwen trok. ‘Dat is niet eerlijk!’ protesteerde Leeuwkit. ‘We hoeven ook niet eerlijk te zijn’, piepte Hulstkit triomfantelijk. ‘Wij horen nog niet bij de SterrenClan!’ ‘En daar zullen jullie ook nooit bij horen als jullie op die manier met eten blijven spelen!’ Stormvacht bleef onderweg naar het krijgershol even bij hen stilstaan. Zijn woorden waren streng, al klonk zijn stem vriendelijk. Het is bladkaal. We moeten de SterrenClan heel dankbaar zijn voor iedere hap.’ Leeuwkit wurmde zich onder Gaaikit uit. ‘We zijn alleen maar onze jachttechniek aan het oefenen.’ ‘We moeten wel oefenen’, voegde Gaaikit eraan toe terwijl rechtop ging zitten. ‘Want we worden binnenkort leerlingen.’ Stormvacht zweeg even, daarna boog hij zich voorover en gaf Gaaikit een lik tussen zijn oren. ‘Ja, natuurlijk’, murmelde hij. ‘Daar dacht ik even niet aan.’ Frustratie verkrampte Gaaipoots buik. Waarom behandelde de hele Clan hem als een pasgeboren kitten terwijl hij bijna zes maanden oud was? Nijdig schudde hij zijn kop, Stormvacht was niet eens een echte DonderClankat! Zijn 25
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
vader, Grijsstreep, was vroeger DonderClancommandant geweest, maar Stormvacht was opgegroeid bij zijn moeders Clangenoten in de RivierClan en zijn partner, Beek, kwam van ver, uit de bergen. Welk recht had hij om zo superieur te doen? Hulstkits buik knorde. ‘Wat vinden jullie ervan om deze muis op te eten in plaats van ermee te spelen?’ ‘Eten jullie die maar samen op’, bood Leeuwkit aan. ‘Ik ga wel wat van de hoop halen.’ Gaaikit draaide zich om naar de hoop verse prooi die vanochtend door de krijgers was gevangen. Een zwakke geur verontrustte hem. Hij haalde diep adem met wijd open kaken om zijn mond in te zuigen: hij rook Hazelpoots net gedode lijster en Muispoots muizen, hun bloed nog warm. Maar daaronder rook hij een zurige lucht waar zijn tong van omkrulde. Hij liep langs zijn broer heen, zijn staart stijf achter zich aan. ‘Wat doe je?’ vroeg Leeuwpoot. Gaaikit gaf geen antwoord. Hij stak zijn neus tussen de dode lijfjes, pakte een winterkoninkje en trok het eruit. ‘Kijk!’ mauwde hij. Hij draaide de vogel om tussen zijn poten. De buik van het diertje krioelde van de maden. ‘Jakkes!’ piepte Hulstkit. Loofpoel kwam uit het hol van de oudsten met een bundel mos tussen haar kaken. Gaaikit rook de muizengal erop boven de stank van het rotte winterkoninkje uit. Ze bleef bij de drie jongen staan. ‘Goed opgemerkt’, prees ze hen 26
HET TWEEDE GEZICHT
nadat ze het naar gal stinkende mos had laten vallen. ‘Ik weet wel dat prooi schaars is op het ogenblik, maar je kunt nog beter niets eten dan iets waar je buikpijn van krijgt.’ ‘Gaaikit heeft hem gevonden’, vertelde Hulstkit haar. ‘Dan heeft hij me een patiënt bespaard’, miauwde Loofpoel. ‘Ik heb het al druk genoeg. Stropels en Sparnaald hebben withoest.’ ‘Heb je hulp nodig bij het zoeken naar kruiden?’ bood Gaaikit aan. Hij was nog nooit het kamp uit geweest en hij wilde niets liever dan het bos gaan verkennen. Hij wilde de grensmarkeringen ruiken; tot nu toe had hij alleen nog maar de zwakke geuren van de SchaduwClan en de WindClan opgevangen die DonderClanpatrouilles op hun vacht mee terugbrachten van de grenzen. Hij wilde de bries voelen, vers van het meer, onvermengd met de geuren van het bos. Hij wilde weten waar de geurmarkeringen waren langs elke grens zodat hij elke pootstap van zijn Clans territorium kon verdedigen. ‘Je zou veel meer kruiden kunnen meenemen wanneer je ons meeneemt om ze terug naar het kamp te dragen’, merkte Leeuwkit op. ‘Jullie weten best dat jullie het kamp niet uit mogen voor jullie leerling zijn’, bracht Loofpoel in herinnering. ‘Maar je zult hulp nodig hebben als er zieke katten zijn ...’ drong Gaaikit aan. Loofpoel legde hem met een veeg van haar staartpunt over zijn mond het zwijgen op. ‘Het spijt me, Gaaipoot’, 27
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
miauwde ze. ‘Het duurt heus niet lang meer tot Vuurster jullie je leerlingnaam geeft en tot dan zullen jullie moeten wachten, net als alle andere leerlingen.’ Gaaikit begreep wat ze bedoelde. Hun vader was de commandant en hun moeder Vuursters dochter; Loofpoel wees hen er opnieuw op dat ze daarom geen speciale behandeling moesten verwachten. Nijdig zwaaide hij met zijn staart. Soms kreeg hij het gevoel dat de hele Clan er extra op lette dat hij en zijn broer en zusje nooit werden voorgetrokken. Het was gewoon niet eerlijk! ‘Sorry’, mauwde Loofpoel. ‘Maar zo is het nu eenmaal.’ Ze raapte het stinkende mos weer op en trippelde terug naar haar medicijnhol. ‘Goed geprobeerd’, fluisterde Leeuwkit in Gaaikits oor. ‘Maar het ziet ernaar uit dat we voorlopig in het kamp zullen moeten blijven.’ ‘Loofpoel denkt altijd dat ze ons kan paaien door wol uit het moeras mee te brengen voor onze nesten’, siste Gaaikit. ‘Of stukjes honingraat om aan te likken. Waarom geeft ze ons niet wat we echt willen – de kans om het terrein buiten het kamp te verkennen?’ Hulstkit zwaaide met haar staart over de bevroren aarde. Gaaikit wist dat ze net zo graag als hij en Leeuwkit op verkenning wilde gaan. ‘Maar ze heeft wel gelijk’, mauwde ze met tegenzin. ‘We moeten ons aan de krijgscode houden.’ Ze deelden de muis en nog een veldmuis. Toen Gaaikit daarna zijn gezicht waste en zijn poten over zijn oren wreef 28
HET TWEEDE GEZICHT
om ze een goede beurt te geven, merkte hij dat Beek uit het krijgershol kwam en naar Wolkstaart en Lichthart in het zonnetje toeliep. Ze had een andere geur dan de rest van de krijgers, de lucht van bergen en neertuimelend water. Het leek haar de sterkste te maken van alle niet Clangeboren katten. Kwam het alleen door haar geur, vroeg Gaaikit zich af, of door nog iets anders dat hij in de bergpoes voelde – een soort behoedzaamheid die haar altijd bij was gebleven? Hij kon de reden niet precies aanwijzen, maar hij voelde tot in zijn snorharen dat Beek hier in het woud niet echt thuishoorde. Een geritsel in de barrière van doornstruiken die de ingang van het kamp beschermde, kondigde de terugkeer van Bespoot aan. Madeliefs derde jong rende naar de hoop verse prooi en legde er zijn vangst op: een mollige houtduif. ‘Waar is Braamklauw?’ riep Bespoot naar de kittens. Braamklauw was Bespoots mentor en Gaaikit kon er niets aan doen dat hij enige jaloezie voelde omdat Bespoot zo vaak met Braamklauw trainde terwijl zijn eigen poten tintelden van verlangen om samen met zijn vader op jacht te gaan in het woud. ‘Hij is samen met Kwiklicht de rand aan het controleren op losliggende stenen’, antwoordde Gaaikit. Hij spitste zijn oren en luisterde of hij de stemmen van zijn vader en moeder kon horen. Hij hoorde ze niet maar de bries die van de rotswand achter het hol van de medicijnkat naar beneden woei, bracht hun geur mee. 29
D E M A C H T VA N D R I E - W A R R I O R C AT S
‘Daarboven’, vertelde hij Beskit en hief zijn neus op in hun richting. ‘Jij bent goed bij de pinken vandaag, Gaaikit!’ miauwde Bespoot. ‘Ik wilde hem mijn duif laten zien en vragen of we nog vechttraining gaan doen na zonhoog.’ Dat maakte Gaaikit nog jaloerser. Waarom kan ik niet nu meteen al leerling worden? ‘Jij moet echt een goede jager zijn’, zuchtte Leeuwkit die kennelijk hetzelfde dacht. ‘Je moet gewoon oefenen’, vertelde Beskit, ‘Kijk.’ Hij liet zich ineenzakken. ‘Zo begin je.’ Leeuwkits buik veegde over de grond terwijl hij probeerde Bespoot na te doen. ‘Houd je staart naar beneden!’ beval Beskit. ‘Hij steekt omhoog als een bloemstengel.’ Leeuwkits staart sloeg tegen de bevroren aarde. ‘Beweeg je nu naar voren, zo glad en soepel als een slang’, commandeerde Bespoot. ‘Je ziet eruit alsof je een wind moet laten!’ kraaide Hulstkit. Leeuwkit liet een speels geblaas horen, sprong op haar af en rolde haar over de grond. Ze vocht vrolijk snorrend terug, terwijl Leeuwkit haar buik bewerkte met zijn achterpoten. Ze gingen zo op in hun spel dat ze het plotselinge lawaai buiten het kamp niet hoorden. Maar Gaaikit wel. 30
HET TWEEDE GEZICHT
Kattenpoten draafden naar de kampingang. Gaaikit herkende de geuren van Spinloper en Doornklauw. De patrouille keerde terug. Maar er was iets niet in orde. De poten van de krijgers roffelden over de bosgrond in een enorme haast, hun geur bitter van angst. Gaaikits haren rezen omhoog toen Spinloper en Doornklauw het kamp binnenstormden. Vuurster en Zandstorm schoten overeind. ‘Wat is er?’ miauwde Vuurster. Spinloper haalde diep adem en verklaarde. ‘Er ligt een dode vos in ons territorium!’
31