‘Het RBL beter verbonden’
Advies aan het Dagelijks Bestuur van het Regionaal Bureau Leerlingzaken Gooi en Vechtstreek
Erik Boog, januari 2015
1. Inleiding Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Zo kunnen zij zich voorbereiden op de maatschappij en de arbeidsmarkt. De overheid heeft zich daarbij tot doel gesteld om schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden. In Nederland gelden de leerplicht en de kwalificatieplicht. De overheid ziet toe op de handhaving door uitvoering van de leerplichtfunctie. In de regio Gooi en Vechtstreek is deze taak samen met het Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC) belegd bij het Regionaal Bureau Leerlingzaken Gooi en Vechtstreek (RBL). Eind september 2014 is aan de interim-directeur van het RBL gevraagd het Dagelijks Bestuur van het RBL te adviseren over de toekomstige positionering van het RBL, met daarbij de nadrukkelijke wens het RBL beter te verbinden met alle ontwikkelingen binnen het sociaal domein. Met dit advies wordt hier invulling aan gegeven. Om tot een goed advies te komen is gesproken met de medewerkers en de partners van het RBL. Gesprekken zijn gevoerd met vertegenwoordigers van het de samenwerkingsverbanden passend onderwijs (Unita en Qinas), de Jeugdgezondheidszorg, Youké (jeugdhulp), Versa welzijn, Ingrado (landelijk branchevereniging voor leerplicht en RMC) , beleidsambtenaren onderwijs en jeugd, het ambtelijke transitieteam, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, het management van de regio Gooi en Vechtstreek en het directieoverleg in de regio. Daarnaast is gebruik gemaakt van beschikbare notities en literatuur en de inzichten die op de werkvloer zijn opgedaan. Gevraagd is om de bevindingen en aanbevelingen in een beknopt advies weer te geven.
2. Het RBL Gooi en Vechtstreek Het Regionaal Bureau Leerlingzaken Gooi en Vechtstreek (RBL) is in 2000 gestart op basis van een gemeenschappelijke regeling tussen de gemeenten in Gooi en Vechtstreek, te weten: Hilversum, Huizen, Bussum, Naarden, Weesp, Muiden, Wijdemeren, Laren, Blaricum en Eemnes. Het RBL werkt voor kinderen en jongeren die wonen in één van de aangesloten gemeenten. Door de regiogemeenten is gekozen voor het oprichten van één intergemeentelijke regionale leerplichtvoorziening. Door middel van een gemeenschappelijke regeling is het RBL gemandateerd voor de uitvoering van de Leerplichtwet. Later is de kwalificatieplicht hieraan toegevoegd. Van meet af aan is het RBL ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de RMC functie voortijdig schoolverlaten, waarbij Hilversum door het Rijk is aangewezen als verantwoordelijke centrumgemeente. Het RBL richt zich bij genoemde aandachtsgebieden op de uitvoering van een aantal wettelijke taken en heeft daarvoor een aantal instrumenten te beschikking, zowel in het gedwongen als in het vrijwillig kader. Het Dagelijks Bestuur (DB) van het RBL bestaat uit de portefeuillehouders onderwijs van de gemeenten Hilversum, Huizen en Bussum. Het Algemeen Bestuur (AB) bestaat uit de portefeuillehouders onderwijs van alle aangesloten gemeenten. Het DB komt ongeveer één keer in de zes weken bijeen. Het AB meestal twee maal per jaar. De bevoegdheden zijn vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling.
2
Het RBL heeft momenteel 13,7 fte. Het RBL heeft zeventien medewerkers: twee secretariaatsmedewerkers, dertien consulenten leerlingzaken, één beleidsmedewerker en één directeur. Van de dertien consulenten zijn drie consulenten direct gekoppeld aan de RMC-functie en werken tien consulenten voornamelijk als leerplichtambtenaar. Het RBL werkt volgens de Gemeenschappelijke Regeling, die door middel van een ambtsinstructie uit 2008 nader ingevuld is. Het RBL is gehuisvest in Bussum in het gebouw waar ook de organisatie van de Regio Gooi en Vechtstreek hun kantoor heeft. Het RBL maakt gebruik van de faciliteiten van de regio (huisvesting, P&O, ICT, financiën en DIV) en koopt deze faciliteiten bij de Regio Gooi en Vechtstreek in. Volgens de gemeenschappelijke regeling gelden voor de medewerkers van het RBL de rechtspositieregels van de gemeente Hilversum, voorzover het algemeen bestuur niet anders bepaalt. Inmiddels heeft het AB bepaalt dat de medewerkers van het RBL de rechtspositieregels van de Regio Gooi en Vechtstreek volgen. Het RBL wordt bekostigd uit gemeentelijke bijdragen en landelijke gelden. De totale begroting van het RBL bedraagt 1,1 miljoen euro (begroting 2015). De ontwerpbegroting wordt jaarlijks –voorafgaand aan de vaststelling- voorgelegd aan de gemeenteraden. Deze kunnen eventueel hun zienswijze geven. Het algemeen bestuur van het RBL stelt de jaarrekening en de begroting uiteindelijk vast. De aan het RBL deelnemende gemeenten betalen een bedrag per leerling (€12,37, begroting 2015). Het RBL krijgt geoormerkte gelden voor de kwalificatieplicht en voor de RMC. Deze RMC-gelden komen van de landelijke overheid en worden via de centrumgemeente Hilversum aan het RBL ter beschikking gesteld. In de afgelopen tien jaar is de financiële verdeling tussen deze werkvelden niet scherp geweest. In 2011 is daarom de financiële situatie van het RBL nauwkeurig onder de loep genomen en een betere verdeling tussen de werkvelden gemaakt. Naast de reguliere middelen voor het RBL kan het RBL ook aanspraak maken op tijdelijke middelen vanuit het ministerie in het kader van de bestrijding van voortijdig schoolverlaten (VSV). Doelen en taken In de gemeenschappelijke regeling leerplicht Gooi en Vechtstreek (Artikel 4. Doelstelling en taken) zijn de doelen en taken van het RBL door de deelnemende gemeenten geformuleerd: Het openbaar lichaam draagt voor de gemeenten zorg voor de uitvoering van de gemeentelijke taken, bedoeld in Leerplichtwet 1969, te weten, onder meer: a. de registratie en administratie van de leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen en van leerlingen met een leerovereenkomst; b. de preventieve en curatieve maatschappelijke zorg bij schoolverzuim en voortijdig schoolverlaters; c. justitiële taken in geval van overtreding van de leerplicht of kwalificatieplicht ten behoeve van ouders, scholen en jongeren vanaf 12 jaar; d. de behandeling van aanvragen tot vrijstelling of ontheffing schoolbezoek, leerplicht en kwalificatieplicht; e. het voeren van overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties; f. het geven van voorlichting aan scholen, ouders en jongeren; g. toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969. 3. Het openbaar lichaam draagt zorg voor de uitvoering van de gemeentelijke taken als 3
bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra. Volgend uit de gemeenschappelijke regeling houdt het RBL zich bezig met de wettelijke taken van gemeenten met betrekking tot de leerplicht, de kwalificatieplicht en de RMCfunctie. In een ambtsinstructie voor het RBL van 22 mei 2008 worden deze taken beschreven en uitgewerkt. Leerplicht en kwalificatieplicht In de Leerplichtwet 1969 zijn de leerplicht en kwalificatieplicht beschreven. In de leerplichtwet is vastgelegd dat alle kinderen van 5 tot 16 jaar volledig leerplichtig zijn. Dit biedt kinderen en jongeren de garantie op hun recht op leren. De kwalificatieplicht is sinds 2007 een aanvulling op de leerplichtwet voor jongeren van 16 tot 18 jaar. Een jongere is volledig leerplichtig tot en met het schooljaar waarin hij 16 jaar wordt. Daarna geldt de kwalificatieplicht. Tot het moment dat de jongere 18 jaar wordt óf een diploma op havo, vwo of mbo niveau-2 heeft behaald moet een jongere onderwijs volgen. Er zijn uitzonderingen. Jongeren die geïndiceerd zijn als zeer moeilijk lerende kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen, of zijn toegewezen aan het praktijkonderwijs, zijn vrijgesteld van de kwalificatieplicht. Voor deze jongeren is het vaak moeilijk een startkwalificatie te behalen. Jongeren in het praktijkonderwijs kunnen voor hun achttiende verjaardag uitstromen na het behalen van een certificaat en het vinden van duurzaam werk. Het RBL neemt op basis van de leerplichtwet ook de besluiten op aanvragen van verlof en vrijstelling. Vrijstellingen kunnen worden verleend op grond van lichamelijke of psychische ongeschiktheid, op basis van bedenkingen tegen de richting van het onderwijs, op basis van een inschrijving op een school in het buitenland, in verband met vervangend onderwijs of vrijstelling kwalificatieplicht of in verband met een trekkend bestaan. De kwalificatieplicht is onderdeel van de Leerplichtwet 1969. Voor jongeren die kwalificatieplichtig zijn, geldt hetzelfde handhaving instrumentarium als voor de jongeren die volledig leerplichtig zijn. De sancties op een overtreding van de kwalificatieplicht zijn dus ook dezelfde als de sancties op basis van de leerplicht. Mogelijke sancties zijn het opmaken van een proces-verbaal (wat kan leiden tot een boete, een taakstraf via HALT of zelfs een voorwaardelijke gevangenisstraf), de opschorting van de kinderbijslag of een last onder dwangsom. Daarnaast kan een melding worden gedaan bij ‘Veilig Thuis’ (meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) in de regio Gooi en Vechtstreek of voor sommige gemeenten in de regio Utrecht. De handhaving van de kwalificatieplicht valt of staat met een goede registratie van de in- en uitschrijvingen, het schoolverzuim en meldingen van onderwijsinstellingen aan de leerplichtambtenaar. Daarnaast moeten de gemeenten, in deze regio het RBL, een goed registratiesysteem hanteren om de jongeren te volgen. Via BRON (Basisregister Onderwijs) van DUO (Dienst Uitvoering onderwijs) melden de scholen wie er bij hen staan ingeschreven. Deze BRON-gegevens kunnen in het registratiesysteem van het RBL worden ingelezen
4
dankzij de samenwerking met DUO. Hierdoor is in één oogopslag duidelijk wie er bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven en wie er een startkwalificatie heeft behaald. Het RBL is aangesloten op de Basisregistratie Personen (BRP) en maakt gebruik van ‘CAReL’, een webbased jeugdvolgsysteem dat alle taken bundelt rond administratie, registratie en rapportage bij de uitvoering van Leerplichtwet en RMC regelgeving. Het RBL kan daarmee beschikken over NAW-gegevens van jongeren tot 23 jaar en diens familieleden, leerplichtstatus, schoolhistorie, verzuimmeldingen, vrijstellingen, signaalmeldingen, RMC meldingen, actiepunten, brieven, notities en gegevens van ketenpartners. Vanaf 1 januari 2009 kunnen onderwijsinstellingen de absentie rechtstreeks doorgeven aan DUO via het Digitale Verzuimloket. DUO zorgt ervoor dat de melding bij de het RBL terecht komt. De consulenten leerlingzaken van het RBL pakken de melding op. Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten (RMC) Met ingang van 2002 is naast de Leerplichtwet de RMC-wetgeving van toepassing. Nadat in 1999 de RMC-taak van de gemeenten structureel is gemaakt, werd hiermee ook de wettelijke basis gelegd voor de uitvoering van haar taken. Het is van belang dat jongeren met een startkwalificatie het onderwijs verlaten. Ondanks het feit dat een jongere vanaf 18 jaar niet meer verplicht is naar school te gaan, is het van belang dat hij zijn opleiding voortzet tot hij (minimaal) het niveau van de startkwalificatie heeft bereikt. De RMC-wetgeving is niet in een aparte wet vastgelegd. In de Wet op het Voortgezet Onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertise centra is een aantal artikelen opgenomen over voortijdig schoolverlaten en de functie van de RMC hierin. Alle gemeenten in Nederland moeten voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar registreren en ervoor zorgen dat zij via een passend traject (onderwijs, baan of een combinatie daarvan) alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om dit mogelijk te maken is wettelijk vastgelegd dat de gemeenten moeten samenwerken in regio’s. In Nederland zijn alle gemeenten verdeeld over 39 RMC-regio’s. Het RBL coördineert de melding en registratie van voortijdig schoolverlaters door scholen in Gooi en Vechtstreek en heeft namens de centrumgemeente Hilversum de RMC-functie op zich genomen. Vanuit de RMC-wetgeving is het RBL daarmee verantwoordelijk voor het maken van afspraken met scholen voor voortgezet onderwijs, onderwijsinstellingen voor mbo, en andere instellingen en organisaties die te maken hebben met voortijdig schoolverlaten. Die afspraken richten zich op de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. Ook moet het RBL zorg dragen voor de totstandkoming van een regionaal netwerk van die scholen, instellingen en organisaties en registreert en coördineert zij de meldingen van voortijdig schoolverlaten en draagt zij zorg voor de doorverwijzing naar onderwijs en arbeidsmarkt. Scholen hebben een meldplicht van jongeren zonder startkwalificatie die niet meer leerplichtig zijn en die gedurende een maand zonder geldige reden geen onderwijs meer volgen. De meldingsplicht geldt ook voor jongeren die van de opleiding worden uitgeschreven of verwijderd. Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren die geen startkwalificatie hebben behaald en geen opleiding volgen. 5
De RMC-medewerker heeft als eerste de taak in de regio om jongeren tussen de 18 en 23 jaar, die niet meer onder de leerplicht of de kwalificatieplicht vallen, te stimuleren een opleiding te volgen die tot een startkwalificatie leidt. Jongeren die een diploma hebben op mbo niveau 1 maar zonder werk zitten, horen bij de voortijdig schoolverlaters. Als zo’n jongere wel een baan heeft, hoeft de RMC-medewerker hem niet meer te begeleiden naar een startkwalificatie. De regierol van het RBL krijgt met name vorm door de betrokkenheid bij het maken en uitvoeren van de afspraken in het kader van de VSV-convenanten die in de regio tot stand zijn gekomen. Het RBL vervult de rol van voorzitter van het bestuurlijk overleg VSV waarin onderwijs, gemeenten en het ministerie samenwerken aan het voorkomen en bestrijden van VSV. Daarnaast is er betrokkenheid (zowel beleidsmatig als uitvoerend) bij maatregelen als Intergrip (systeem om risicoleerlingen in beeld te krijgen/te houden), de plusvoorziening Productief Leren en de multidisciplinaire aanpak ziekteverzuim en hardnekkig schoolverzuim. Voortkomend uit de afspraken in het VSV-convenant werkt het RBL samen met het MBO, het Leerwerkloket en de UWV binnen Jongeren In Beeld (JIB). Dit project is gericht op het terugleiden naar onderwijs of begeleiden naar de arbeidsmarkt van recidive 18+ verzuimers die dreigen uit te vallen. In het project STIPT wordt met de JGZ, het voortgezet onderwijs en het MBO samengewerkt aan de aanpak van ziekteverzuim via de inzet van spreekuren van jeugdarts en leerplicht. Vanuit het RBL wordt in samenwerking met VMBO-decanen en het MBO voorlichtingsdagen georganiseerd voor derde en vierde klassers van het VMBO. Ook maakt en distribueert het RBL de Open Dagenkalender voor het MBO. Jaarlijks leveren de RMC-contactgemeenten bij het Ministerie van OCW voor 1 december de RMC-Effectrapportage in. Hierin staan cijfers over het aantal gemelde en het aantal herplaatste voortijdige schoolverlaters en informatie over de projecten in de regio. Andere wetgeving Naast de Leerplicht- en RMC wet is andere wetgeving ook van invloed op de werkzaamheden van het RBL. In de Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op het Voortgezet Onderwijs zijn bepalingen opgenomen betreffende de toelatingsleeftijd en de toelating en verwijdering van leerlingen. In de Wet op de Expertisecentra zijn bepalingen opgenomen omtrent het speciaal onderwijs. Verder zijn in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, de Arbeidstijdenwet, de Wet Inburgering en de Wet op het Onderwijstoezicht bepalingen opgenomen waar het RBL af en toe mee te maken kan krijgen. Schoolcontroles Sinds februari 2013 heeft het RBL een samenwerkingsovereenkomst met de onderwijsinspectie om namens hen schoolcontroles uit te voeren. In het schooljaar 2013/2014 zijn leerplichtambtenaren geschoold om de controles, volgens de principes van de onderwijsinspectie, uit te voeren. Tijdens deze controles wordt onder andere gekeken naar de verzuimregistratie en het verzuimbeleid van de scholen. Daarnaast wordt er een 6
klassentelling gedaan en controleert de leerplichtambtenaar of het verzuim op de juiste wijze bij DUO is gemeld. In 2015 zal de focus komen te liggen bij het MBO college Hilversum. Belangrijkste overweging voor de inzet van het RBL is dat scholen hun verzuimbeleid en – aanpak door deze schoolcontroles professionaliseren, wat een gunstige invloed heeft op het melden en aanpakken van schoolverzuim van jongeren. Het convenant zal begin 2015 worden geëvalueerd. Jaarverslag Het RBL brengt jaarlijks een jaarverslag uit. In dit jaarverslag wordt ingegaan op de resultaten in het afgelopen schooljaar. Hierin wordt aandacht geschonken aan de aanpak van schoolverzuim, de meldingen in de verwijsindex, de proces-verbalen en HALT-trajecten, de gegeven vrijstellingen, het aantal thuiszitters en voortijdig schoolverlaters, de VSVprojecten en de relevante ontwikkelingen in de regio met betrekking tot leerplicht en passend onderwijs. 3. Ontwikkelingen in het sociaal domein Belangrijke aanleiding voor het vragen van een advies over de toekomstige positionering van het RBL is de nadrukkelijke wens het RBL beter te verbinden met alle ontwikkelingen binnen het sociaal domein. Daarom is het goed om op hoofdlijnen aan te geven wat die ontwikkelingen en verantwoordelijkheden van gemeenten binnen het sociaal domein zijn. Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten in de Gooi en Vechtstreek verantwoordelijk voor nieuwe gemeentelijke taken op het gebied van jeugdzorg, Wmo/AWBZ en arbeidsparticipatie. Daarnaast is per 1 augustus passend onderwijs ingevoerd en waren gemeenten al verantwoordelijk voor de bevordering van de publieke gezondheid. Het beleid en de regelingen van de verschillende gemeenten in Gooi en Vechtstreek zijn vastgesteld in lokale beleidsnota’s, verordeningen. convenanten en uitvoeringsregelingen. Daarnaast wordt er regionaal samengewerkt, vooral binnen de organisatie van de Regio Gooi en Vechtstreek. Sommige gemeenten werken (ook) met een andere regio (de regio Utrecht) samen in het kader van het sociaal domein. Op basis van de nieuwe jeugdwet draagt de gemeente in brede zin zorg voor de preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsvragen en – problemen. In het kader van passend onderwijs zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de afstemming met schoolbesturen over zowel de ondersteuningsplannen vanuit het onderwijs als de beleidsplannen vanuit de gemeenten om zo een goede verbinding te maken met passend onderwijs en jeugdhulp. De Wet maatschappelijke ondersteuning geeft aan dat de gemeenten zorg dragen voor de ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie van inwoners met beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, ondersteuning bij mantelzorg en cliëntondersteuning. Onderdeel van de Wmo is ook dat gemeenten zorg moeten dragen voor sociale samenhang en leefbaarheid in buurten en wijken. Op grond van de Participatiewet is de gemeente verantwoordelijk voor de voorzieningen voor bijstand, beschut werk en voor jonggehandicapten. De gemeenten zijn verantwoordelijk om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden. Daarnaast waren en blijven gemeenten op grond van de Wet publieke gezondheid verantwoordelijk voor 'gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de 7
bevolking of specifieke groepen daaruit, inclusief het voorkomen en het vroegtijdig opsporen van ziekten'. Het gaat hier om collectieve preventie, uitvoering van de infectieziektebestrijding en uitvoering van jeugdgezondheidszorg.
Figuur 1. Structuur voorzieningen en ondersteuning sociaal domein
Volgens het ‘Plan van aanpak Bekostiging individuele voorzieningen sociaal domein’ van 6 maart 2014 streven de gemeenten in Gooi en Vechtstreek naar een inclusieve samenleving. Een samenleving waarin inwoners sociaal en economisch zelfredzaam zijn en elkaar daar waar nodig ondersteunen (het witte gedeelte in figuur 1). Als inwoners er met elkaar niet uitkomen, komt de gemeente in beeld. Eerst door inwoners preventief en laagdrempelig te ondersteunen met lokale algemene voorzieningen (het groene gedeelte in figuur 1). Vervolgens door met inwoners op maat in gesprek te gaan en onderzoek te doen naar de persoonlijke situatie (het oranje gedeelte in figuur 1). Tot slot door inwoners met een individuele voorziening op maat te ondersteunen (het blauwe gedeelte in figuur 1). Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen en hebben de opdracht het beroep op de individuele voorzieningen zoveel mogelijk te voorkomen. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het buurthuis, centra voor jeugd en gezin, het algemeen maatschappelijk werk, het zwembad en de bibliotheek. In deze indeling kan ook het RBL gezien worden als een algemene voorziening. Als de algemene voorziening voor een inwoner onvoldoende oplossing biedt, kan hij terecht bij de gemeente. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toegang tot en toewijzing van individuele voorzieningen. De gemeente gaat waar nodig in gesprek met de inwoner op basis van het principe één huishouden, één plan. De gemeente onderzoekt of de inwoner de eigen mogelijkheden en de algemene voorziening voldoende heeft benut en of individuele ondersteuning nodig is. Het onderzoek van de gemeente kan leiden tot de verstrekking van een individuele 8
voorziening. De inwoner ontvangt van de gemeente een op zijn situatie afgestemde beschikking. Daarin staat dat hij gebruik kan maken van één of meerdere individuele voorzieningen. Een individuele voorziening is specialistisch van aard en afgestemd op de persoonlijke situatie. Voorbeelden van individuele voorzieningen zijn compensatie huishoudelijke taken, re-integratievoorzieningen (trainingen, werkervaringsplekken, etc.), Wmo vervoer en ambulante jeugdhulp. In Gooi en Vechtstreek is het vormgeven van algemene voorzieningen een lokale verantwoordelijkheid en het vormgeven van individuele voorzieningen een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dit laatste betekent dat de gemeenten, onder aansturing van het portefeuillehoudersoverleg sociaal domein, een besluit tot de vormgeving van een individuele voorziening gezamenlijk voorbereiden binnen de Regio. Het besluit om een individuele voorziening vorm te geven is altijd een besluit van het gemeentebestuur. Naast de nieuwe verantwoordelijkheden voor de gemeenten is ook de invoering van passend onderwijs een belangrijke ontwikkeling. Met de invoering van de wet Passend Onderwijs hebben scholen een zorgplicht gekregen. Dat betekent dat ze de verantwoordelijkheid krijgen om alle leerlingen een passende onderwijsplek te bieden. Op de eigen school, of op een andere school in het reguliere onderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs. Om alle kinderen een passende onderwijsplek te bieden, werken de scholen samen in regionale samenwerkingsverbanden. In de samenwerkingsverbanden werken het regulier en speciaal onderwijs samen. In onze regio zijn drie samenwerkingsverbanden actief: Qinas (samenwerkingsverband voortgezet onderwijs), Unita (samenwerkingsverband primair onderwijs) en Berséba (landelijk Reformatorisch samenwerkingsverband). Eén van de belangrijkste wettelijke taken van de samenwerkingsverbanden is het maken van een ondersteuningsplan waarin is vastgelegd hoe voor elke leerling zo goed mogelijk passend onderwijs kan worden gerealiseerd. Het ondersteuningsplan beschrijft welke ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen zijn gerealiseerd zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Vanuit de Wet passend onderwijs zijn de samenwerkingsverbanden verplicht om met de betrokken gemeenten een op overeenstemming gericht overleg (OOGO) te voeren over de inhoud van de ondersteuningsplannen. Het officiële OOGO met de stuurgroep heeft in de regio Gooi en Vechtstreek op 20 februari 2014 plaatsgevonden. Vanuit de Jeugdwet zijn gemeenten ook verplicht om over hun jeugdbeleidsplan onder andere met de samenwerkingsverbanden een op overeenstemming gericht overleg te voeren. Dit OOGO heeft op 1 september 2014 plaatsgevonden, daarna zijn de jeugdbeleidsplannen in de afzonderlijke gemeenten vastgesteld door de gemeenteraden.
9
4. Bevindingen Op basis van de vele gesprekken, documentenonderzoek en ervaringen op de werkvloer kom ik tot een aantal bevindingen. De bevindingen richten zich op de aansturing van het RBL, de organisatie, het beleid, de taken en de uitvoering. Dit is van belang om te bezien hoe de positionering van het RBL het beste vorm kan krijgen. Daarbij ligt de nadruk op de aansluiting van het RBL met de ontwikkelingen binnen het sociaal domein. 4.1.
Aansturing van het RBL
Op basis van de gemeenschappelijke regeling van het RBL ligt de directe bestuurlijke aansturing van het RBL bij het dagelijks (DB) en algemeen bestuur (AB) van het RBL. De gemeenteraden wijzen ten behoeve va het AB één lid en één plaatsvervangend lid aan uit de raad en het college. In de praktijk bestaan beide besturen uit wethouders die onderwijs in hun portefeuille hebben. Het AB vergadert ten minste twee maal per jaar. De hoeveelheid stemmen per lid wordt bepaald door het aantal inwoners van de gemeente. De leden van het DB (één voorzitter, twee leden) worden uit het AB aangewezen. Het DB vergadert ten minste twee maal per jaar. Het DB en het AB verstrekken aan de colleges en raden gevraagd en ongevraagd de informatie die voor een juiste beoordeling van het bestuursbeleid nodig is. Tevens wordt informatie verstrekt op verzoek van een of meer leden van de raden van de gemeenten. Een lid van het AB verstrekt aan de gemeenteraad die hem heeft aangewezen schriftelijk de door een of meer leden van die raad schriftelijk verlangde inlichtingen. Een lid van het AB is aan de gemeenteraad die hem heeft afgevaardigd verantwoording verschuldigd over het door hem in het AB gevoerde beleid. Het verslag als bedoeld in artikel 25, 1e lid van de Leerplichtwet (jaarverslag) wordt na behandeling door het AB aangeboden aan de gemeenteraden. De ontwerpbegroting moet jaarlijks vóór 1 april aan de gemeenteraden gezonden worden, waarna zij hun zienswijze vóór 15 mei kenbaar kunnen maken. Die termijnen worden in de praktijk echter vaak niet gehaald. Het AB stelt de begroting vóór 15 juli vast. Zowel de begroting als de jaarrekening worden na vaststelling aan de deelnemende gemeenten toegezonden. Het AB vergadert twee keer per jaar, het DB minimaal vier keer. Tot 2014 werden deze vergaderingen vaak gekoppeld aan het (informele) regionale portefeuillehouders overleg Onderwijs. Dit regionale overleg wil men nu gaan koppelen aan de vergaderingen van het portefeuillehouders overleg Sociaal Domein. Periodiek wordt met de secretaris/directeur van het RBL ambtelijk bilateraal overleg gevoerd over diverse bij het RBL lopende zaken. Ook vindt sinds augustus 2012 periodiek regionaal ambtelijk overleg plaats over RBLonderwerpen voor informatie uitwisseling en afstemming in de regio en een goede advisering aan de wethouders van de betreffende gemeenten. De gemeente Hilversum neemt hierin het initiatief. De agenda van de vergaderingen van het DB van het RBL en het AB van het RBL worden vooraf voorbereid en ambtelijk besproken in een regionaal ambtelijk overleg. Soms vindt een (informatiebijeenkomst/Benen Op Tafel overleg) plaats met een gemeenteraad om de raad over een specifiek thema te informeren. Dit is de afgelopen jaren in een aantal gemeenten gebeurd, bijvoorbeeld naar aanleiding van het jaarverslag en het thema ‘thuiszitters’. Ook relevante verslagen en informatie wordt naar de raad gestuurd. De 10
meeste vragen en informatie de afgelopen jaren hebben betrekking op het thema ‘voortijdig schoolverlaten’. Veel gemeenten hebben de streefcijfers voor het aantal voortijdig schoolverlaters ook in hun begroting opgenomen als indicator. In de regio wordt niet gewerkt met specifieke beleidsplannen of expliciet bestuurlijk vastgestelde jaarplannen voor het RBL. Een regionaal kader voor een politiek-bestuurlijke aansturing van het RBL was daarom niet aanwezig. Gestuurd werd voornamelijk op landelijke streefcijfers voor de vermindering van het aantal schoolverlaters en het voorkomen van thuiszitters. De laatste jaren is op verzoek van het DB wel gewerkt met een programma- en productbegroting. Hierin werden wel de verschillende activiteiten van het RBL beter onderscheiden. De feitelijke aansturing van het RBL vindt plaats door een directeur, die conform de gemeenschappelijke regeling formeel als secretaris van het bureau wordt aangesteld. De directeur heeft leiding aan het RBL, is secretaris van het bestuur, verzorgt de voorlichting en voert namens het RBL overleg. De directeur is volgens het functieprofiel ‘integraal verantwoordelijk voor personele, financiële en organisatorische aangelegenheden alsmede het strategisch beleid’. In de afgelopen jaren hebben veel van de hiervoor genoemde taken onvoldoende aandacht gekregen. Zo is er geen duidelijk strategisch beleid tot stand gekomen, is er onvoldoende aandacht geweest voor kwaliteitsbeleid, was de begeleiding van het personeel minimaal, zijn er (op één geval na) geen jaar- of beoordelingsgesprekken gevoerd en is er weinig aan gedaan om de organisatie te ontwikkelen en te professionaliseren. De praktijk is dat het DB en zeker het AB op afstand staat tot de organisatie. De voorzitter van het DB heeft in de praktijk het meeste contact met de directeur. Ambtelijk gezien heeft een kernvertegenwoordiging van drie leden uit de regio de meeste betrokkenheid bij het RBL. De directeur van het RBL is de schakel van de organisatie naar de besturen van het RBL en de ambtelijke contactpersonen. Daarnaast onderhoudt ook de beleidsmedewerker van het RBL contacten met de beleidsambtenaren van de gemeenten. Tevens is zij vertegenwoordigd bij de bestuursvergaderingen. Tussen de andere medewerkers van het RBL op de werkvloer en de beleidsambtenaren onderwijs en de bestuurders van de gemeenten is weinig of geen contact. Voor de meeste medewerkers is van een ‘natuurlijke verbinding’ tussen het RBL en gemeenten daarom geen sprake. Dit wordt wel gemist. De bestuurlijke en ambtelijke aansturing van het RBL heeft altijd plaatsgevonden vanuit de portefeuille onderwijs. Dit is op basis van de wetgeving en de verantwoordelijkheden van de gemeenten begrijpelijk. Gezien de nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeenten in het sociaal domein is aansturing vanuit een bredere blik noodzakelijk. Met name omdat de uitdaging de komende jaren ligt in de verbinding tussen onderwijs, jeugdhulp en passend werk. De beleidsmatige verbinding tussen deze drie thema’s moet daarom versterkt worden. Dat geldt overigens niet alleen met betrekking tot het RBL, deze verbinding is relevant voor veel instellingen. In de voorbereidingen van de transities is aan andere zaken prioriteit gegeven. De afgelopen maanden heeft wel een duidelijke inhaalslag plaatsgevonden. De relatie tussen jeugdhulp en passend onderwijs wordt steeds duidelijker. In het OOGO passend onderwijs zijn hierover afspraken tussen het onderwijs en de gemeenten gemaakt. Hoe de lijnen tussen onderwijs, RBL en de toeleiding naar passend werk voor jongeren die geen (fulltime) onderwijs kunnen volgen gaan lopen is nog niet duidelijk. Zo liep er een duidelijke lijn via het Leerwerkloket, maar het Leerwerkloket gaat op in de gemeentelijke 11
toegang. Zo kan invulling geven worden aan de uitgangspunten van het eerdere programma Jongeren Onderwijs Arbeidsmarkt (JOA), welke gebaseerd was op een integrale benadering en verbinding met alle betrokken partijen. Op dit moment wordt in regionaal verband gewerkt aan de vorming van een netwerkbedrijf (overlegplatform) en een regionaal werkgeversservicepunt. Dit moet zijn beslag krijgen begin 2015. De aansluiting van de RMCfunctie bij deze initiatieven is nog niet duidelijk. 4.2.
Organisatie van het RBL
Door de regiogemeenten is in 2000 gekozen voor het oprichten van één intergemeentelijke regionale leerplichtvoorziening. Van meet af aan is het RBL ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de RMC-functie voortijdig schoolverlaten. Duidelijk is dat alle betrokkenen de regionale schaal van het RBL als de belangrijkste kracht van de organisatie zien. Als voordelen van een regionaal bureau worden genoemd (ten opzichte van een versnippering van de leerplicht functie over verschillende gemeenten): Eén loket voor scholen, samenwerkingsverbanden passend onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, HALT, gemeenten en jeugdzorginstellingen. Betere afstemming tussen de leerplicht- en de RMC-functie Eén doorlopende lijn tussen leerplicht, kwalificatieplicht en RMC. Eén leerplichtadministratie voor de regio. Verantwoording, rapportages en managementinformatie vanuit één centraal punt. Waarborging continuïteit dienstverlening en vermindering kwetsbaarheid. Regionale afstemming met de andere organisaties die meestal ook regionaal georganiseerd zijn. Scholen voor voortgezet onderwijs in de regio en het MBO college hebben veelal zelf ook een regionale functie. Leerlingenstromen lopen door de hele regio (en daarbuiten). Door een groter team kan de kwaliteit van de leerplichtfunctie omhoog gaan door gebruik te maken van elkaars expertise. Om deze redenen is in 2000 besloten tot een regionaal bureau voor leerplicht en RMC in Gooi en Vechtstreek te komen. Het RBL Gooi en Vechtstreek was daarmee voorloper in Nederland. Vele andere regio’s hebben dit voorbeeld gevolgd. Zowel het Ministerie van OCW, de VNG als Ingrado adviseren gemeenten tot een regionaal werkende leerplicht- en RMC functie te komen. Ook uit de reacties van de partners van het RBL blijkt een nadrukkelijke voorkeur voor een regionaal bureau. Een nadeel van een aparte regionale organisatie wordt wel onderkend. De afstand tot de gemeenten -namens welke het RBL de taken uitvoert- is vrij groot gebleken. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij een mogelijke herpositionering van de organisatie van het RBL. In lijn met de opmerkingen onder ‘aansturing’ vinden medewerkers dat de interne organisatie de laatste jaren te weinig aandacht heeft gehad. Er wordt op gewezen dat de Regio Gooi en Vechtstreek facilitair het RBL ondersteunde bij personele en organisatorische zaken, maar formeel de directeur van het RBL uitvoerder en eindverantwoordelijk was. Daarom kon ook niet optimaal gebruik gemaakt worden van de expertise en ontwikkelingen bij de Regio Gooi en Vechtstreek. Ook werd ervaren dat er onvoldoende zeggenschap was van de medewerkers van het RBL op regelingen die in het gewest/de regio tot stand 12
kwamen. Het RBL is immers slechts ‘volger’ van de (rechtspositionele) regelingen van de Regio Gooi en Vechtstreek en in formele zin had men geen zeggenschap in deze ontwikkelingen. Er is weliswaar een personeelsvertegenwoordiging (PVT) bij het RBL gekomen, maar deze had formeel weinig zeggenschap. Ontwikkelingen als flexibel werken, thuis en op locatie werken en flexibele werkplekken hebben binnen het RBL daarnaast weinig aandacht gekregen. Daarnaast blijft de organisatie van het RBL ondanks de regionale opzet toch kwetsbaar. Zo is er al lange tijd sprake van een hoog ziekteverzuim. Omdat het RBL een relatief kleine organisatie blijft, zijn de gevolgen van ziekteverzuim soms moeilijk op te vangen. Financieel is de organisatie ook kwetsbaar. Door een structurele verhoging van de gemeentelijke bijdrage aan het RBL in 2013 en de inzet van reserves zijn de begrotingen sluitend gekregen, maar de financiële ruimte voor het opvangen van tegenvallers is beperkt. Hoge huisvestingslasten drukken daarnaast zwaar op de begroting van het RBL. Het kwaliteitsbeleid voor de organisatie is onvoldoende ontwikkeld. Dit was eerder al geconstateerd en dit ertoe geleid dat één van de consulenten van het RBL een extra taak heeft gekregen als adviseur kwaliteit en beleid. Deze medewerker draagt volgens het functieprofiel zorg voor het ontwikkelen, onderhouden, verbeteren en implementeren van kwaliteitsgericht werken van de onderdelen Leerplicht en RMC en waarborgt het kwaliteitssysteem binnen de organisatie. Het kwaliteitsbeleid binnen het RBL is echter nog onvoldoende van de grond gekomen. 4.3.
Beleid en taken van het RBL
In artikel 4 van de gemeenschappelijke regeling leerplicht Gooi en Vechtstreek zijn de doelen en taken van het RBL door de deelnemende gemeenten geformuleerd. Deze komen voort uit de wettelijke bepalingen die zijn vastgesteld voor de leerplicht, kwalificatieplicht en RMCfunctie. Op basis van artikel 16 lid 4 van de Leerplichtwet 1969 zijn de colleges van burgemeester en wethouders verplicht een instructie vast te stellen voor de ambtenaren die toezicht houden op de naleving van deze wet. Met een ambtsinstructie van 22 mei 2008 voor het RBL en de consulenten is hieraan invulling gegeven. De ambtsinstructie is echter op veel punten achterhaald en dient geactualiseerd te worden. Hiervoor is intern al een voorzet gegeven, maar een nieuwe instructie is nooit vastgesteld. De focus van het RBL ligt op de wettelijke taken en de uitvoering van landelijke afspraken (met name over het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten). De belangrijkste wettelijke taken zijn kortweg registratie, controle en handhaving met betrekking tot schoolverzuim en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Strikt genomen zijn preventie, advisering en voorlichting geen taken die direct uit de wetgeving voortvloeien, maar uit de discussie over de verschillende wetsvoorstellen en de memories van toelichting blijkt wel dat deze onderdelen als belangrijk onderdeel van de leerplicht- en RMC-functie worden gezien. In de gemeenschappelijke regeling worden deze taken dan ook expliciet genoemd. Artikel 4 spreekt over ‘de preventieve en curatieve maatschappelijke zorg bij schoolverzuim en voortijdig schoolverlaters’ en ook over ‘het geven van voorlichting aan scholen, ouders en jongeren’. 13
De taken van het RBL blijven in Gooi en Vechtstreek richten zich dus op uitvoering van de wettelijke taken die aan gemeenten zijn toegedicht. In andere regio’s zijn soms ook andere taken aan een regionaal bureau leerlingzaken toegekend. Zo zijn er bureaus of afdelingen die zich tevens bezig houden met leerlingenvervoer, onderwijsachterstandenbeleid, een brede informatie- en adviesfunctie hebben of enkele taken van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs hebben overgenomen. Uit de gesprekken blijkt dat niemand de noodzaak of wenselijkheid ziet het takenpakket van het RBL uit te breiden. De focus zou moeten blijven liggen op het goed uitvoeren van de wettelijke taken. Vraag is welke hoe die taken precies moeten worden uitgevoerd en waar de grenzen van de taken en verantwoordelijkheden van het RBL liggen, ook ten opzichte van andere instellingen. Een deel van het antwoord kan gevonden worden in de ambtsinstructie die voor het RBL en de medewerkers is opgesteld. In deze instructie moet worden ingegaan op de wijze waarop de ambtenaren uitvoering geven aan de wet en de wijze waarop met andere ambtgenoten, diensten en instellingen wordt samengewerkt. De meest recente ambtsinstructie die voor het RBL formeel is vastgesteld dateert van 22 mei 2008. In deze ambtsinstructie wordt op hoofdlijnen de werkwijze van de consulenten beschreven ten aanzien van het leerlingdossier, verlof, relatief verzuim, absoluut verzuim, (dreigend) voortijdig schoolverlaten, vervangende leerplicht, vrijstellingen, het bepalen van een onderwijsvoorziening, het aanwijzen van deskundigen, het melden aan instanties, het jaarverslag, de samenwerking met ambtsgenoten en instellingen en beleidsontwikkeling. De ambtsinstructie geeft weliswaar de gewenste werkwijze van de consulenten aan, maar geeft geen antwoord op de vraag waar de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van een consulent eindigt. Dit is met name relevant voor de rol die consulenten hebben bij gevallen van verzuim en (dreigend) voortijdig schoolverlaten waar een complexe situatie of zware hulpvraag bij een jongere of in een gezin aan de orde is of daar duidelijke signalen voor zijn. Het is aan de consulent een jongere ‘ertoe te bewegen zijn verplichtingen na te komen’ (artikel 22, lid 3 Leerplichtwet 1969). In de ambtsinstructie van het RBL staat ‘Indien nodig heeft hij contact met medewerkers van instellingen voor jeugdhulpverlening of met andere personen waarmee het contact van belang kan zijn om de verzuimsituatie zo vlot mogelijk te beëindigen’. ‘De ambtenaar werkt samen met een of meer van de instellingen opgenomen in bijlage 1, zo vaak hij, de betrokken ouders of jongere dat nuttig of wenselijk acht me het oog op een zo goed mogelijk verlopende schoolloopbaan van de jongere’ (in bijlage 1 is een lange lijst opgenomen van instellingen op het gebied van onderwijs, zorg en justitie). Hoe ver een consulent moet gaan in ‘het bewegen’ of ondersteunen van een jongere is niet duidelijk. Op basis van de gevoerde gesprekken blijkt dat elke consulent bij het RBL daar dan ook zijn eigen invulling aan geeft. De meeste consulenten zien zich niet als hulpverlener, maar zien wel een taak als het gaat om het motiveren van jongeren om hulp te gaan zoeken, het in kaart brengen van problemen en jongeren toe te leiden en te helpen bij de aanmelding bij hulpverlening. Deze taakopvatting is echter nergens duidelijk vastgelegd. Dit is natuurlijk ook moeilijk in regels of voorschriften te vatten, maar binnen het RBL wordt ook de discussie hierover nauwelijks gevoerd. Ook is op de reikwijdte van de taken onvoldoende gestuurd en intervisie op dit punt werd onvoldoende gestimuleerd. Zeker in het licht van de ontwikkelingen van het sociaal domein is het echter belangrijk hier veel duidelijker in te zijn. Zowel in de samenwerking met de partners in het voorveld, met name de 14
jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk, als in relatie tot de nieuwe gemeentelijke toegang voor het sociaal domein moet dit verhelderd worden. Ook op een ander punt is het noodzakelijk om een duidelijk kader te schetsen en nieuwe afspraken te maken, namelijk over praktische uitvoering van de RMC-functie van het RBL. De school is de eerst aangewezen partij om de leerling te begeleiden als die de school voortijdig dreigt te verlaten. Lukt dat niet, dan neemt de RMC-medewerker van het RBL de begeleiding over. Daarbij wordt allereerst gekeken hoe een leerling op school of binnen het onderwijs gehouden kan worden. Is dat niet mogelijk dan richt het RMC zich met de jongere op het vinden van werken. Hiervoor werd met andere partijen worden samengewerkt, zoals het Leerwerkloket, het UWV en de sociale dienst. Er is een aantal redenen om opnieuw naar de RMC-functie te kijken in relatie tot het werk van andere organen en instellingen. Op dit moment wordt in regionaal verband gewerkt aan de vorming van een netwerkbedrijf (overlegplatform) en een regionaal werkgeversservicepunt. Dit moet zijn beslag krijgen begin 2015. De aansluiting van de RMC-functie bij deze initiatieven is nog niet duidelijk. Ook verdwijnt het Leerwerkloket en nemen de gemeentelijke toegangen deze taak over. Daardoor verdwijnen de huidige structuur die werd gebruikt om jongeren naar werk of onderwijs te begeleiden. Daarnaast moet ik constateren dat bij diverse instellingen onduidelijk bestaat over wat de RMC-functie van het RBL nu precies inhoudt en waar verantwoordelijkheden en taken van instellingen elkaar overlappen. Zeker gezien de nieuwe verantwoordelijkheden van gemeenten in het sociaal domein en wijze waarop hier met uitvoeringsdiensten of met wijk of jeugd- en gezinteams invulling aan wordt gegeven moet dit helder worden. Voor de participatiewet geldt dat onderwijs tot 27 jaar een voorliggende voorziening is voordat een jongere recht krijgt op een bijstandsuitkering. Duidelijk moet daarom zijn wie bepaalt en hoe bepaald wordt of een jongere leerbaar is en wat de mogelijkheden zijn voor jongeren binnen het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Het RMC kent de onderwijsgeschiedenis en werk/inkomen positie van de jongere. Hoe de RMC-functie zich tot de nieuwe toegang bij deze gemeente verhoudt en hoe de samenwerking van alle partijen die zich bezighouden met het begeleiden van jongeren naar werk verbeterd kan worden is nog niet helder. Daar komt bij dat minister Bussemaker recent heeft aangegeven (bij brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2014) dat het kabinet extra aandacht wil geven aan het creëren van kansen voor kwetsbare jongeren. Zij is daarom voornemens om de wettelijke taken van de RMC-regio’s op het gebied van ondersteuning van jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs te verduidelijken. Ook wil zij de wettelijke taken van RMC-regio’s om afstemming te zoeken met regionale arbeidsmarktpartijen verduidelijken en de aansluiting van RMC-regio’s op andere regionale overlegstructuren in het onderwijs, de jeugdzorg en het arbeidsmarktdomein stimuleren. Zij gaat tevens de RMC-regio’s ondersteunen met gegevens over de doelgroep en met financiële middelen om kwetsbare jongeren te begeleiden. Derde belangrijke punt waarbij de relatie tussen de nieuwe gemeentelijke toegang en het RBL van belang is, is op het punt van de vrijstellingen en de combinatie van onderwijs en zorg. Het RBL heeft vanuit de leerplichtwet de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van de plicht tot inschrijving op een school (art 5 onder a, b, c) en om vrijstelling te verlenen voor het volgen van onderwijs voor een bepaalde periode (art. 11g) en het onderwijs op een 15
andere manier in te vullen (art. 3a, 3b, 15). Met name als er vrijstellingen worden verleend op grond van lichamelijke of psychische ongeschiktheid (artikel 5 onder a) is samenwerking tussen het RBL en de gemeentelijke toegang van belang. Als vrijstelling aan deze jongeren wordt verleend komt de gemeentelijke toegang in beeld. Jongeren die niet op school zitten, maken namelijk vaak gebruik maken van dagbesteding. Hiervoor is de gemeente (ook financieel) verantwoordelijk. Maar ook bij een combinatie van onderwijs en zorg die voor een jongere als oplossing gezien kan worden, draagt de gemeente verantwoordelijkheid voor de (schoolexterne) zorg. Zeker in het kader van passend onderwijs zal er steeds meer gezocht worden naar maatwerk voor jongeren en komen gecombineerde onderwijs en zorgarrangementen meer in beeld. Gemeentelijke toegang, RBL en onderwijs zullen hier samen in moeten optrekken. Hiervoor moeten concrete werkafspraken worden gemaakt. In dat kader zal ook gekeken moeten worden naar de financiering van de onafhankelijke onderzoeken die noodzakelijk zijn om een vrijstelling te verkrijgen. Op dit moment is namelijk onduidelijk wie die kosten van deze onderzoeken moet dragen, waardoor vaak wordt afgezien van onafhankelijk onderzoek (door een niet behandelende arts) en een verklaring van een reeds bij het gezin/de jongere betrokken professional voldoende wordt geacht. Sinds februari 2013 heeft het RBL een samenwerkingsovereenkomst met de Inspectie voor het Onderwijs. Het RBL voert namens de inspectie de controles uit, de Inspectie voor het Onderwijs is namelijk wettelijk gezien de verantwoordelijke partij voor de schoolcontroles. Tijdens deze controles wordt onder andere gekeken naar de verzuimregistratie en het verzuimbeleid van de scholen. Daarnaast wordt er een klassentelling gedaan en controleert de leerplichtambtenaar of het verzuim op de juiste wijze bij DUO is gemeld. In 2015 zal het de focus komen te liggen bij het MBO college Hilversum. Gedachte van de inzet van het RBL is dat scholen hun verzuimbeleid en –aanpak door de schoolcontroles professionaliseren wat een gunstige invloed heeft op het melden en aanpakken van schoolverzuim van jongeren. Het convenant zal begin 2015 worden geëvalueerd. Hierbij moet nadrukkelijk gekeken worden naar de inzet van het RBL. Die inzet is groot, terwijl daar geen middelen vanuit de inspectie tegenover worden gezet. Ook moet het RBL de kosten dragen die de administratie/het administratiesysteem van de schoolcontroles met zich meebrengt. Door de medewerkers wordt een duidelijke missie en visie voor het RBL gemist. De speerpunten die de laatste jaren binnen het RBL worden benoemd en de programma- en productbegroting van het RBL geven de medewerkers nog onvoldoende houvast. Zij willen graag een duidelijke interne prioriteitstelling of uitgewerkte jaarplannen voor leerplicht en RMC waarop duidelijk door het management van het RBL wordt gestuurd. 4.4.
Uitvoering van de taken door het RBL
De taken van het RBL worden uitgevoerd door zeventien medewerkers (13,7 fte): twee secretariaatsmedewerkers, dertien consulenten leerlingzaken, één beleidsmedewerker en één directeur. Van de dertien consulenten zijn drie consulenten direct gekoppeld aan de RMC-functie en werken tien consulenten voornamelijk als leerplichtambtenaar. Veel consulenten werken parttime. De leerplichtambtenaren en de RMC-medewerkers van het RBL zijn allemaal HBO of universitair geschoold. Een enkeling heeft een MBO-opleiding met 16
aanvullende relevante werkervaring. De medewerkers komen uit verschillende werkvelden, waardoor het RBL veel verschillende kwaliteiten in huis heeft. De meeste medewerkers hebben de vakopleiding van de Bestuursacademie gevolgd. Het RBL is telefonisch bereikbaar van 9.00 uur tot 16.30 uur. Dinsdagochtend is de vaste overlegochtend van het RBL. Eén maal per drie weken vindt een teamoverleg plaats. De andere dinsdagochtenden worden besteed aan overleggen over thema’s als primair onderwijs, voorgezet onderwijs, MBO, RMC, secretariaatswerkzaamheden, en registratiesysteem Eljakim/Carel. Op basis van een indeling naar scholen en specifieke taken (bijvoorbeeld vrijstellingen of leerlingen buiten de regio) worden de werkzaamheden door de consulenten verricht. De secretariaatsmedewerkers ondersteunen de consulenten daarbij. Naar aanleiding van verzuimmeldingen wordt onderzoek gedaan en worden gesprekken gevoerd met jongeren en ouders. Ook worden -indien nodig- huisbezoeken afgelegd. Tevens zijn consulenten op diverse scholen aanwezig tijdens speciale spreekuren of inloopuren. Met name op het MBO is dit het geval, waarbij consulenten en een RMC-medewerker via JIB aansluiten bij het Studenten Succes Centrum van het MBO College Hilversum. De aanwezigheid van consulenten op de scholen kan echter sterk verbeterd worden, waarmee beter invulling gegeven kan worden aan de ‘school als werkplaats’, een belangrijk uitgangspunt binnen het beleid voor het sociaal domein. Het Protocol schoolverzuim VO en MBO en het Protocol ziekteverzuim VO en MBO zijn leidraad voor het in behandeling nemen van (ziekte)verzuimmeldingen, waarbij altijd opengestaan wordt voor beargumenteerd afwijken. Als de situatie daartoe aanleiding geeft kan verwezen worden naar bureau HALT , een proces-verbaal worden opgemaakt of een melding worden gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, Veilig Thuis (meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling), de onderwijsinspectie of de sociale verzekeringsbank. Uitgangspunt bij alle acties van de consulenten is openheid ten opzichte van ouders en jongeren. Praten met ouders en jongeren en niet over hen met professionals is een belangrijk uitgangspunt voor het RBL. Als uitsluitend met professionals wordt gesproken dan worden ouders en/of de jongere hiervan op de hoogte gesteld, tenzij het niet kan vanwege veiligheid van één van de betrokkenen. Naast de acties en directe contacten op basis van de meldingen van verzuim of (dreigend) voortijdig schoolverlaten nemen de consulenten ook deel aan vergaderingen van zorgadviesteams (ZAT), multidisciplinair overleggen (MDO) en casusoverleggen in het primair onderwijs of het voortgezet onderwijs. Op de meeste scholen in het primair onderwijs vindt ongeveer twee keer per jaar een ZAT-overleg plaats. Deze overleggen zijn belangrijk voor informatie-uitwisseling, afstemming van activiteiten en de monitoring van voortgang van gemaakte afspraken. Het RBL krijgt via deze overleggen ook veel signalen binnen. Deelname aan deze overleggen is daarom zinvol. Bekeken moet wel worden hoe de inzet van alle deelnemende partijen (RBL, JGZ en SMW) in deze overleggen efficiënter kan. Het onderwijs en de andere partners hebben zich in de gesprekken lovend uitgesproken over de professionaliteit en betrokkenheid van de consulenten van het RBL en de kwaliteit van het werk dat geleverd wordt. De samenwerking wordt als goed en plezierig gekwalificeerd. Veel partners zien naast de regionale structuur van het RBL de handhavende instrumenten 17
van het RBL als een grote kracht. Daarmee kan het RBL in gezinnen komen om in te grijpen en door te pakken, als andere partners dat (nog) niet kunnen of overleg en zorg alleen nog onvoldoende resultaten opleveren. Het RBL beschikt middels een eigen administratiesysteem over veel gegevens van alle jongeren tot 23 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek. Het RBL weet of jongeren naar school gaan en waar, of ze een diploma halen en of ze werk en/of inkomen hebben. Leerplicht is één van de partijen die als eerste in beeld heeft dat er in een gezin of bij een jongere iets mis gaat. Problemen uiten zich bij kinderen onder meer in verzuim en voortijdig schoolverlaten. Het RBL is sterk in het vroegtijdig signaleren van problemen en het inzetten van korte interventies. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van jongeren, ouders en het onderwijs. De slag die bij veel instellingen in het kader van de transformatie van het sociaal domein nog moet worden gemaakt, is bij het RBL op de werkvloer al een tijd praktijk. In de jaarverslagen van het RBL worden ook de statistieken voor de regio Gooi en Vechtstreek weergegeven ten aanzien van schoolverzuim, voortijdig schoolverlaten en thuiszitters. Op grond van deze statistieken en de gevoerde gesprekken kan gesteld worden dat er op deze terreinen goede resultaten worden geboekt. Bij de scholen wordt er steeds meer prioriteit gegeven aan het voorkomen en melden van schoolverzuim. Het aantal voortijdig schoolverlaters in de regio blijft afnemen en de landelijke doelstellingen worden gehaald. Ook het aantal thuiszitters neemt af, mede doordat scholen en het RBL er alles aan doen om passend onderwijs voor jongeren in de regio te organiseren. 4.5.
RBL langs de meetlat van de uitgangspunten van het sociaal domein
Op basis van de voornoemde bevindingen is het RBL langs een meetlat gelegd van de belangrijkste uitgangspunten die voor het sociaal domein in de regio Gooi en Vechtstreek worden gehanteerd. Daaruit komt naar voren dat een aantal zaken al goed ontwikkeld zijn bij het RBL, maar ook een aantal zaken verbeterd moet worden. Figuur 2. RBL langs de meetlat van het sociaal domein Al goed ontwikkeld
Moet verbeterd worden
Uitgaan van eigen kracht
Eén huishouden, één plan, één regisseur
Voorkomen beter dan genezen
Beleid en uitvoering vanuit gedeelde visie
Met ouders en jongeren
School als werkplaats
Wat heeft dit kind nodig?
Sturen op resultaten
Vroegtijdige signalering
18
Daarbij valt op dat de werkwijze die de consulenten in de dagelijkse praktijk bij hun werk met kinderen en ouders hanteren, al goed ontwikkeld is volgens de uitgangspunten van het sociaal domein. De belangrijkste verbeterpunten zitten op punten als samenwerking, beleid, visie en het sturen op resultaten. 5. Conclusies en aanbevelingen: het RBL beter verbonden De bevindingen in dit onderzoek leveren een diffuus beeld van het RBL op. Aan de ene kant is er vanuit het onderwijs en de andere partners van het RBL veel tevredenheid over de professionele en betrokken medewerkers van het RBL en de kwaliteit van het werk dat geleverd wordt. Langs de meetlat van de uitgangspunten van het sociaal domein scoort de werkwijze van de consulenten van het RBL eveneens goed. Ook de resultaten ten aanzien van schoolverzuim, voortijdig schoolverlaten en thuiszitters in deze regio zijn positief en daar levert het RBL een belangrijke bijdrage aan. De regionale structuur van het RBL wordt als een belangrijke kracht gezien, evenals de handhavende instrumenten waarover het RBL kan beschikken. Aan de andere kant zie je dat de kleine, aparte organisatie van het RBL kwetsbaar is en dat de interne organisatie de laatste jaren weinig aandacht heeft gehad. Veel zaken zijn blijven liggen, waardoor de organisatie zich niet goed heeft kunnen ontwikkelen, maar ook de aansluiting bij de ontwikkelingen van het sociaal domein heeft onvoldoende plaatsgevonden. Tevens maakt de kleinschaligheid en de aansturing van de organisatie ‘die nergens echt bij hoort’ het RBL kwetsbaar en niet toekomstbestendig. De focus van het RBL ligt op de uitvoering van de wettelijke taken voor leerplicht en RMC, maar een concrete missie en visie en daarop gebaseerde interne jaarplannen ontbreken voor het RBL, waardoor ook onvoldoende prioriteiten kunnen worden gesteld en niet goed op gewenste resultaten gestuurd kan worden. Een scherper kader voor de uitvoerende taken van het RBL is gewenst en zou door de gemeenten vanuit een totaalvisie op het sociaal domein geformuleerd moeten worden. In de visie van de regio wordt het beleid afgestemd op de levensfases van de inwoners. Het RBL speelt in twee levensfasen een rol, namelijk in levensfase 1: ‘Opgroeien en ontwikkelen’ en levensfase 2: ‘Werken, opvoeden en verzorgen’. In levensfase 1 is het beleid gericht op het mogelijk maken van een veilige en volwaardige opvoeding en ontwikkeling van elk kind. In levensfase 2 is het beleid gericht op de sociale en economische zelfredzaamheid en participatie van huishoudens. Op basis van de nieuwe uitgangspunten in het sociaal domein en in lijn met de nieuwe uitvoeringsorganisaties zal gekeken moeten worden naar afbakening van de taken van het RBL, de verbinding met de nieuwe uitvoeringsdiensten, de samenwerking tussen de partijen in het voorveld met algemene voorzieningen en een nieuwe invulling van de RMC-functie. Voor een toekomstbestendig RBL dat zich ook de komende jaren goed kan blijven richten op de wettelijke taken van gemeenten ten aanzien van leerplicht en de RMC-functie is het organisatorisch en uitvoerend versterken van het RBL essentieel. De huidige kwetsbare organisatiestructuur, waarbij het RBL een kleine, aparte organisatie blijft en onvoldoende is verbonden met de gemeentelijke en regiostructuur voor het sociaal domein biedt onvoldoende waarborgen voor die noodzakelijk versterking. Een herpositionering van de organisatie en versterking van de interne organisatie is daarom noodzakelijk. 19
Belangrijk deel van de inhoudelijke opgave zodat het RBL beter verbonden wordt met de structuur van het sociaal domein is in figuur 3 weergegeven. Hier zien we de leerplicht (LP) en RMC-functie (RMC) van het RBL in relatie tot de nieuwe uitvoeringsdiensten of wijk/jeugd en gezin- teams in de regio (toegang gemeenten) en de samenwerkingsverbanden (SMV) passend onderwijs voor het primair- en voortgezet onderwijs. Ook zien we de verbinding met de belangrijkste partners in het voorveld met de algemene voorzieningen: de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het schoolmaatschappelijk werk (SMW). Via de RMC-functie loopt ook via het MBO college Hilversum (MBO) een lijn naar de uitvoeringsdiensten. Tevens is de verbinding tussen de RMC-functie en leerplicht binnen het RBL zelf te zien. Op al deze verbindingen is het gewenst te komen tot goede werkafspraken en een betere taakafbakening.
Figuur 3. Positie RBL in het sociaal domein
MBO RBL
RMC
20
LP
5.1.
Aanbeveling: maak goede afspraken over de verbinding tussen het RBL en de toegang van de gemeenten
Het RBL heeft een belangrijke rol bij schoolverzuim en (dreigend) voortijdig schoolverlaten. Als blijkt dat een complexe situatie of zware hulpvraag bij een jongere of in een gezin aan de orde is of daar duidelijke signalen voor zijn, dan moeten consulenten samenwerken met andere partners in het voorveld (met name jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk) ten behoeve van de jongere en het gezin. Mochten de partijen in het voorveld samen met een jongere, het gezin, hun omgeving en het onderwijs niet tot een oplossing kunnen komen, dan komt de toegang van de gemeenten voor het sociaal domein in beeld. Het is zaak op korte termijn goede afspraken te maken over de verbinding tussen het RBL en de toegang van de gemeenten. Daarbij moet onderkend worden dat soms een directe verbinding tussen RBL en de gemeentelijke toegang noodzakelijk is, maar de verbinding vaak ook via de zorgstructuur van het onderwijs loopt, namelijk via de zorgadviesteams, het multidisciplinair overleg en casusoverleg. Voor beide lijnen is het belangrijk dat duidelijk wordt hoe en wanneer de gemeentelijke toegang precies een rol moet spelen, hoe informatie tussen het RBL en de toegang kan worden uitgewisseld en welke rol het RBL speelt nadat een jongere en/of gezin in beeld is gekomen bij de gemeentelijke toegang. Zo wordt duidelijk hoe invulling gegeven kan worden aan de aanpak van ‘Eén huishouden, één plan, één regisseur’. Daarbij is het gewenst dat het RBL vanwege de expertise en de bij het RBL beschikbare informatie een adviserende rol houdt, bijvoorbeeld met betrekking tot de inhoud van een plan voor jongere of gezin waarbij (deelname aan) onderwijs aan de orde komt. Uitwisseling van gegevens moet zorgvuldig en conform de privacywetgeving plaatsvinden. Afspraken tussen RBL en de gemeentelijke toegang zijn ook nodig bij vrijstellingen en de combinaties van onderwijs en zorg. Als er vrijstellingen worden verleend op grond van lichamelijke of psychische ongeschiktheid (artikel 5 onder a Leerplichtwet 1969) is samenwerking tussen het RBL en de gemeentelijke toegang van belang. Afgesproken kan worden dat bij elke vrijstelling op basis van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet 1969 overleg plaatsvindt tussen het RBL en de gemeentelijke toegang. Volgens het principe ‘Eén kind – één gezin – één plan’ wordt een gezamenlijk plan gemaakt bijvoorbeeld voor dagbesteding of de combinatie van zorg en onderwijs. Hiervoor moeten concrete werkafspraken worden gemaakt. In dat kader zal ook gekeken moeten worden naar de financiering van de onafhankelijke onderzoeken die noodzakelijk zijn om een vrijstelling te verkrijgen. Bij combinatie van onderwijs en zorg waarbij een vrijstelling niet aan de orde is kan via de zorgstructuur van het onderwijs overleg plaatsvinden tussen de gemeentelijke toegang, het onderwijs en het RBL. 5.2.
Aanbeveling: herijk de RMC-functie bij het RBL
Vanwege de nieuwe verantwoordelijkheden van gemeenten en nieuwe wetgeving in de participatiewet is het van belang om de RMC-functie bij het RBL te herijken. Onderwijs tot 27 jaar is volgens de participatiewet een voorliggende voorziening. Studerenden jonger dan 27 jaar ‘die onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering (WSF) dan wel in verband daarmee geen aanspraak hebben op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgen zijn uitgesloten van het recht op algemene 21
bijstand’ (artikel 13 lid 2 onder c Participatiewet). Duidelijk moet daarom zijn wie bepaalt en hoe bepaald wordt of een jongere leerbaar is en wat de mogelijkheden zijn voor jongeren binnen het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Het RMC kent de onderwijsgeschiedenis en werk/inkomen positie van de jongere. Hoe de RMC-functie zich tot de gemeentelijke toegang gaat verhouden en hoe de samenwerking van alle partijen die zich bezighouden met het begeleiden van jongeren naar onderwijs en werk gaat verlopen moet snel helder worden. Daarbij moet in acht worden genomen dat de RMC-functie nu voor jongeren tot en met 23 jaar werkt en onderwijs een voorliggende voorziening voor jongeren tot 27 is. Bepaald moet worden of het RBL ook voor de groep jongeren tussen de 23 en 27 een rol moet spelen. Bij de herijking van de RMC-functie moet ook rekening gehouden met het voornemen van minister Bussemaker om extra aandacht te geven aan het creëren van kansen voor kwetsbare jongeren en daarvoor de wettelijke taken van de RMC-regio’s op het gebied van ondersteuning van jongeren uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs te verduidelijken. 5.3.
Aanbeveling: stem de taken en de uitvoering van het RBL beter af met de partners in het voorveld
Binnen het voorveld van de algemene voorzieningen van het sociaal domein zijn diverse partijen actief. Binnen de zorgstructuur van het onderwijs zijn het RBL, de jeugdgezondheidszorg en het schoolmaatschappelijk werk (vaak verzorgd door VERSA welzijn) de belangrijkste ‘externe’ partijen voor het onderwijs. De werkzaamheden van deze partijen liggen in elkaars verlengde en samenwerking tussen deze partijen is vereist om jongeren en gezinnen zo goed mogelijk te ondersteunen. Met name als het gaat om het bieden van ondersteuning en zorg en het geven van informatie en advies is het van belang om scherper elkaars verantwoordelijkheden af te stemmen en te bezien hoe de samenwerking in de zorgstructuur van het onderwijs beter kan en de capaciteit en middelen van deze partijen zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Dat geldt zowel voor het primair en voortgezet onderwijs, als voor het MBO waar deels andere partners in de zorgstructuur van de school actief zijn. Daarbij kan gekeken worden hoe de partijen in het voorveld gezamenlijk in de uitvoering beter kunnen aansluiten bij gemeentelijke toegang van de gemeenten en de zorgstructuur in het onderwijs, door bijvoorbeeld in vaste expertiseteams de verbinding met scholen en gemeenten te maken. Ook kunnen partners gezamenlijk of voor elkaar optreden binnen de overleggen van zorgadviesteams, multidisciplinair overleg en casusoverleg en bij contactmomenten met leerlingen en spreekuren op scholen. Dit gebeurt bijvoorbeeld al bij de multidisciplinaire aanpak van ziekteverzuim op scholen. Dit kan nog verder worden uitgebouwd. 5.4.
Aanbeveling: breng de organisatie van het RBL onder bij de programmaorganisatie van het sociaal domein
De huidige kwetsbare organisatiestructuur, waarbij het RBL een kleine, aparte organisatie blijft en onvoldoende is verbonden met de gemeentelijke en regiostructuur voor het sociaal domein biedt onvoldoende waarborgen voor de noodzakelijke inhoudelijke en organisatorische versterking van het RBL. Een herpositionering van de organisatie is daarom gewenst. In onderstaande tabel wordt een vergelijk gemaakt van de verschillende
22
mogelijkheden die er zijn om de functie van leerplicht in de regio te organiseren. Daarbij zijn er grofweg vier mogelijkheden: 1. het handhaven van de huidige structuur met een aparte organisatie en een eigen gemeenschappelijke regeling; 2. de leerplicht organiseren per gemeente of uitvoeringsdienst; 3. de leerplicht onderbrengen bij centrumgemeente Hilversum; 4. de leerplicht onderbrengen bij de programmaorganisatie van het sociaal domein van de Regio Gooi en Vechtstreek. De RMC-functie is een wettelijk verplichte regionale functie, die nu vanuit centrumgemeente Hilversum is ondergebracht bij het RBL. Als de leerplicht per gemeente of uitvoeringsdienst wordt georganiseerd, dan zal er geen directe organisatorische koppeling zijn tussen leerplicht en de RMC-functie. Tabel vergelijking organisatiestructuren voor leerplicht RBL (0 = neutraal
+ = positief
- = negatief)
Huidige structuur Directe koppeling leerplicht en RMC Eén loketfunctie Eénduidigheid regio in uitvoering taken Directe verbinding met JGZ Eénduidige regionale aansturing Efficiënte bedrijfsvoering Korte lijnen op werkvloer met onderwijs en andere partners Mogelijkheden professionalisering en organisatieontwikkeling Brede expertise medewerkers Aangesloten op uitvoering lokaal niveau Centrale administratie, rapportages en verantwoording Waarborgen continuïteit dienstverlening 23
+
Per gemeente of Centrumgemeente Sociaal uitvoeringsdienst domein Regio G&V + +
+ +
-
+ 0
+ +
-
0
0
+
0
-
-
+
0
-
+
+
+
-
-
+
-
+
+
+
+
-
+
+
-
+
-
0
+
-
+
+
-
0
0
+
Het onderbrengen van het RBL bij de programmaorganisatie van het sociaal domein van de Regio Gooi en Vechtstreek (figuur 4) biedt de meeste kansen voor versterking van het RBL. Het sterke punt van het huidige RBL, namelijk de regionale structuur, blijft bestaan, maar aansluiting bij de programmaorganisatie binnen de Regio Gooi en Vechtstreek maakt het RBL minder kwetsbaar en zorgt voor een betere verbinding met gemeenten, regio en partners. Met de jeugdgezondheidszorg komt een directe relatie en de aansturing van de organisatie kan plaatsvinden vanuit een brede blik op het sociaal domein. Belangrijk is wel dat de gemeenten aan hun beleidsrol en wettelijke verantwoordelijkheden invulling geven. De dagelijkse aansturing kan binnen de regionale structuur van het sociaal domein plaatsvinden. Het Portefeuillehoudersoverleg Sociaal domein is het gremium waarin bestuurlijke besluiten kunnen worden voorbereid en de thema’s van het RBL besproken kunnen worden. Het dagelijks en algemeen bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek dragen de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor de organisatie van het RBL. Binnen deze structuur is een apart dagelijks en algemeen bestuur voor het RBL niet meer nodig en wordt de bestuurlijke drukte teruggedrongen. Figuur 4. Programmaorganisatie Regio Gooi en Vechtstreek per 1 januari 2015
24
Binnen de programmaorganisatie van het sociaal domein kan het RBL bestaande uit leerplicht en de RMC-functie als een resultaatverantwoordelijke eenheid (RVE) worden ondergebracht onder eindverantwoordelijkheid van de programmadirecteur sociaal domein (figuur 5). Dit naast de andere RVE’s die per 1 januari onderdeel zijn van de programmaorganisatie: de GGD, de JGZ, dienstverlening en inkoop. Ook ‘Veilig Thuis’, het meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling maakt onderdeel uit van de programmaorganisatie sociaal domein. Daarbij hoeft het RBL niet meer aangestuurd te worden door een aparte directeur. Dit kan door een manager die de RVE RBL aanstuurt. Het onderbrengen bij de programmaorganisatie van het sociaal domein biedt meer kansen voor het RBL en de regio. Doordat het RBL volwaardig onderdeel uitmaakt van de programmaorganisatie kan efficiënt gebruik worden gemaakt van de faciliteiten en beschikbare ruimten van alle onderdelen binnen het regiokantoor in Bussum. Gemeenschappelijk en flexibel gebruik van de ruimten wordt veel makkelijker. Het RBL zal een evenredig en - anders dan nu het geval is- redelijk deel van de totale huisvestingslasten dragen. Het RBL kan gehuisvest blijven binnen het regiokantoor en de korte lijnen op de werkvloer tussen RBL, JGZ, HALT, ‘Veilig Thuis’ en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs kunnen versterkt worden. De afdeling personeelszaken van de Regio Gooi en Vechtstreek kan ten volle worden ingezet voor het RBL en alle registratiesystemen en ICTsystemen kunnen volledig worden geïntegreerd. Medewerkers van het RBL profiteren van de expertise van de ondersteunende diensten, van de organisatiebrede verbeterprogramma’s en van de mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling en mobiliteit. Via de OR van de Regio Gooi en Vechtstreek kunnen zij ook formeel zeggenschap krijgen over beslissingen die hen aangaan.
Figuur 5. RBL binnen programmaorganisatie sociaal domein Regio Gooi en Vechtstreek
Programmadirecteur Sociaal domein
RVE Programmasturing
RVE GGD
25
RVE JGZ
RVE RBL
RVE Dienstverlening
RVE Inkoop
5.5.
Aanbeveling: versterk de inhoudelijke aansturing en de interne organisatie van het RBL
Het onderbrengen van het RBL bij de programmaorganisatie van het sociaal domein zal de organisatie van het RBL versterken en minder kwetsbaar maken. Toch is er meer nodig om de positie van het RBL te verstevigen zodat schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten ook in de toekomst effectief in de regio kan worden bestreden. Daarvoor is allereerst belangrijk dat de inhoudelijke aansturing van het RBL wordt versterkt. Gemeenten moeten hun kaderstellende beleidsrol beter oppakken en duidelijk aangeven wat zij van het RBL verwachten. Belangrijk is om de inhoudelijke aansturing niet meer alleen te laten plaatsvinden vanuit de portefeuille onderwijs, maar vanuit het hele sociale domein. Daarvoor is samenwerking tussen de beleidsambtenaren onderwijs, jeugd en sociale zaken noodzakelijk. Met name ten aanzien van de uitvoerende RMC-functie zijn er een aantal keuzes te maken. Maar ook ten aanzien van de leerplicht moet beter aangeven worden waar prioriteit aan gegeven moet worden de komende jaren en hoe de taken van het RBL zich verhouden tot de taken van de gemeentelijke toegang, het onderwijs en andere partners. De ambtsinstructie van 2008 zal herzien moeten worden en duidelijke interne jaarplannen voor zowel leerplicht als de RMC-functie zijn gewenst. Binnen de nieuwe RVE RBL zullen ook de taken en verantwoordelijkheden van de medewerkers duidelijker gemaakt moeten worden. De functieprofielen zullen scherper moeten worden geformuleerd. Onderscheid zal gemaakt moeten worden tussen de profielen voor de consulenten die zich met leerplicht bezighouden en voor de medewerkers bij de RMC-functie. Het nieuwe management zal daarnaast veel aandacht moeten besteden aan kwaliteitsbeleid, het aanscherpen van werkprocessen, professionalisering, het stimuleren van intervisie en het herstellen van ‘het teamgevoel’ bij de medewerkers van het RBL, dat door de spanningen van de afgelopen jaren ernstig onder druk is komen te staan.
5.6.
Aanbeveling: zet stappen in het overgangsjaar 2015
Nadat dit advies besproken zal zijn in het dagelijks en algemeen bestuur van het RBL zullen ook gemeenteraden zich moeten uitspreken over de in dit advies geschetste lijnen en de voorstellen van het algemeen bestuur als reactie op dit advies. Dit zal enige tijd in beslag nemen. Mocht dit advies leiden tot een positief besluit over een herpositionering van het RBL en het onderbrengen van het RBL in de programmaorganisatie van het sociaal domein, dan ligt het voor de hand dat 2015 een overgangsjaar voor het RBL wordt. In 2015 zal immers een nieuwe gemeenschappelijke regeling voor de Regio Gooi en Vechtstreek worden opgesteld, die naar verwachting formeel per 1 januari 2016 van kracht zal zijn. De organisatieverandering en het opheffen van aparte gemeenschappelijke regeling van het RBL kan dan meeliften met de wijziging van de gemeenschappelijke regeling van de Regio Gooi en Vechtstreek. Toch moeten en kunnen voor besluitvorming naar aanleiding van dit advies al belangrijke stappen worden gezet ter versterking van het RBL. Daarom heb ik het dagelijks en algemeen bestuur van het RBL geadviseerd om te bezien hoe binnen de huidige gemeenschappelijke regeling van het RBL in 2015 al verbeteringen in de organisatie kunnen worden aangebracht, verbeteracties in gang kunnen worden gezet en beter kan worden 26
aangesloten bij het beleid en de structuur van het sociaal domein. Als gevolg daarvan is besloten om in ieder geval in 2015 het RBL te laten aansturen vanuit het management van de Regio Gooi en Vechtstreek en de programmadirecteur sociaal domein formeel aan te stellen als secretaris van het bureau. Mijns inziens biedt dit besluit de noodzakelijke ruimte om in het overgangsjaar 2015 al belangrijke stappen te zetten in versterking van het RBL en voor een betere aansluiting van het RBL bij de ontwikkelingen in het sociaal domein.
27