FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Het gebruik van provisionele (immediaat) implantaten in de prothetische tandheelkunde
Diedrik VAN CAUTER
Promotor: Prof. Dr. G. Theuniers Co-promotor: Prof. Dr. H. De Bruyn
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot TANDARTS
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Het gebruik van provisionele (immediaat) implantaten in de prothetische tandheelkunde
Diedrik VAN CAUTER
Promotor: Prof. Dr. G. Theuniers Co-promotor: Prof. Dr. H. De Bruyn
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot TANDARTS
De auteur en de promotor geven de toelating deze Masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze Masterproef.
28 april 2011
Diedrik Van Cauter
Prof. Dr. G. Theuniers
DANKWOORD Alvorens deze masterproef door te lezen, vraag ik u met aandrang even te willen stil staan bij het feit dat dit werkstuk enkel is kunnen tot stand komen dankzij de inbreng van verschillende personen. Mijn grote dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotor, Prof. Dr. G. Theuniers, en copromotor, Prof. Dr. H. De Bruyn, voor het gericht en deskundig sturen van dit werk vanuit een eigen invalshoek. De praktische inzichten die Prof. Dr. G. Theuniers mij heeft meegegeven en de diepgaande gesprekken die ik met hem mocht hebben, zullen mij blijvend inspireren én als practicus én als mens. Mijn gaandeweg groeiende theoretische inzichten werden door Prof. Dr. H. De Bruyn kritisch getoetst. Zijn opbouwende en intensieve begeleiding heeft mijn drang om „het te willen weten‟ aangescherpt. Ook Dr. L. Barbier ben ik zeer erkentelijk om zijn heldere toelichting en om het beschikbaar stellen van pertinente casussen, de vrucht van een jarenlange ervaring. Dit droeg bij tot een beter inzicht in de mogelijkheden van provisionele (immediaat) implantaten. Verder dank ik Dr. C. De Clercq, Dr. L. Van Doorne, Ta. P. Nuytens en Ta. S. Velghe, die elk op hun manier substantieel hebben bijgedragen tot deze masterproef. Ten slotte dank ik mijn ouders, die mij alle kansen hebben geboden en steeds als één man achter mij zijn blijven staan, ook in moeilijkere periodes, alsook mijn vriendin om haar niet aflatende geduld en liefdevolle steun.
DANKWOORD
INHOUDSTAFEL DANKWOORD INDHOUDSTAFEL VERKLARENDE WOORDENLIJST ABSTRACT ............................................................................................................................ 1 1 1.1 1.1.1 1.1.2 1.1.2.1 1.1.2.2 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.2.1 1.2.2.2 1.2.3 1.2.4
Inleiding............................................................................................................. 3 Implantaattoepassingen en achtergronden ......................................................... 3 De algemene gezondheidszorg ........................................................................... 3 De orale gezondheidszorg .................................................................................. 5 De orthodontische tandheelkunde ...................................................................... 6 De kindertandheelkunde ..................................................................................... 8 PII‟s in de prothetische tandheelkunde ............................................................ 11 Definitie en achtergrond ................................................................................... 11 Van een tijdelijk naar een „definitief‟ herstel: van PII‟s naar SDI‟s ................ 12 PII’s .................................................................................................................. 12 SDI’s ................................................................................................................. 17 Samenstelling PII‟s .......................................................................................... 20 Nadelen PII‟s .................................................................................................... 21
2
Doelstelling ...................................................................................................... 23
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.1.1 3.2.1.2 3.2.1.3 3.2.2 3.2.2.1 3.2.2.2 3.2.2.3 3.2.3 3.2.3.1 3.2.3.2 3.2.3.3 3.2.4 3.2.4.1 3.2.4.2 3.2.4.3 3.2.5 3.2.5.1 3.2.5.2
Literatuurstudie en casuïstiek ....................................................................... 24 Methodologie bij literatuurstudie ..................................................................... 24 Resultaten ......................................................................................................... 26 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten ................................. 26 Literatuur ......................................................................................................... 26 Casus ................................................................................................................ 33 Conclusie .......................................................................................................... 34 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s ................... 35 Literatuur ......................................................................................................... 35 Casus ................................................................................................................ 38 Conclusie .......................................................................................................... 39 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt.................................................... 40 Literatuur ......................................................................................................... 40 Casus ................................................................................................................ 41 Conclusie .......................................................................................................... 42 Als ultiem implantaat ....................................................................................... 42 Literatuur ......................................................................................................... 42 Casus ................................................................................................................ 43 Conclusie .......................................................................................................... 44 Overige toepassingen ....................................................................................... 45 Ter stabilisatie van een gids-/richtplaat........................................................... 45 Ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen .................... 47
INHOUDSTAFEL
3.3 3.3.1 3.3.1.1 3.3.1.2 3.3.1.3 3.3.1.4 3.3.2 3.3.3 3.4
Discussie........................................................................................................... 48 Resultaten ......................................................................................................... 48 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten ................................. 48 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s .................. 52 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt ................................................... 55 Als ultiem implantaat ....................................................................................... 56 Osseoïntegratie en bot-implantaat contact ....................................................... 57 Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII‟s .............................................. 59 Eindconclusie ................................................................................................... 64
REFERENTIELIJST ............................................................................................................ 66
INHOUDSTAFEL
VERKLARENDE WOORDENLIJST
BIC
Bot-Implantaat Contact; de BIC-waarde geeft de OI-graad van een implantaat en het percentage contact tussen het vitaal botoppervlak enerzijds en het implantaatoppervlak anderzijds, weer.
BK
Bovenkaak
BTI
Bicon Temporary Implant (Bicon®, Boston, USA)
CZ-Ti
Commercieel Zuiver Titanium
ED
Ectodermale Dysplasie; ED is een zeldzame erfelijke aandoening, gekenmerkt door een afwijkende groei en ontwikkeling van structuren, ontstaan uit het ectoderm. Hierdoor ontbreken vaak zweetklieren, gebitselementen en haar, is de huid vaak dun, zijn de nagels afwijkend ontwikkeld en kan de neus misvormd zijn.
IPI
Immediate Provisional Implant (Nobel Biocare®, Göteborg, Zweden)
MDI
Mini Dental Implant (IMTEC Corp.®, Ardmore, USA)
MDL
Mini Drive-Lock (Intra-Lock® Int., Florida, USA)
Mini-implantaat
De term „mini-implantaat‟ is een arbitrair begrip. Deze implantaten worden gekenmerkt door de specifieke afmetingen (< 2,5 mm diameter) en design, de eenvoudigere chirurgische plaatsingsprocedure, het betere comfort, de lagere kostprijs en de mogelijkheid tot OB (Reynders, Ronchi en Bipat, 2009)1. Echter, Fritz et al. (2003)2 beschreven al eerder dat de term „mini-implantaten‟ niet alleen betrekking heeft op implantaten met een smallere diameter en standaard lengte, maar dat ook kortere implantaten met standaard diameter tot de „mini-implantaten‟ behoren. Ze kunnen worden gebruikt als smal-diameter implantaten (SDI‟s), als zgn. „short dental implants‟ (korte implantaten) of als eenvoudige mini-screws in de orthodontie. Mini-implantaten kunnen dus zowel tijdelijk als blijvend in de kaak worden aangebracht.
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Mini-screw
Een mini-screw is een eenvoudige, eendelige schroef met specifieke afmetingen/design, die principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. De term „mini-screw‟ verwijst vaak naar mini-implantaten die gebruikt worden in het vakgebied van de orthodontie.
MTI
Modular Transitional Implant (Dentatus®, New York, USA)
OB
Onmiddellijke Belasting; bij de OB van tandheelkundige implantaten worden de implantaten, conform het 1-fasig behandelprotocol, binnen de 48 uur na plaatsing belast met een prothetische suprastructuur.
OI
Osseoïntegratie; OI is het verkrijgen van een direct contact tussen het vitaal botoppervlak enerzijds en het implantaatoppervlak anderzijds. Dr. Per-Ingvar Brånemark stelde dit vastgroeien van het bot aan het implantaat als een absolute voorwaarde voor implantaatsucces.
OK
Onderkaak
PII
Provisioneel Immediaat Implantaat; een PII is een eenvoudige miniscrew: een eendelig implantaat met specifieke afmetingen/design, die principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. PII‟s zorgen voor een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel.
SDI
Smal-Diameter Implantaat; een SDI wordt geplaatst in die zones, waar interproximaal onvoldoende ruimte beschikbaar is. Ze vallen gezien hun integratie-eigenschappen en „definitieve‟ behandeldoel vaak buiten het kader van deze masterproef en worden als alternatief voor een conventioneel implantaat gebruikt. Een aantal producenten beweren echter, al dan niet terecht, dat deze SDI‟s ook als PII‟s kunnen worden gebruikt.
SLL
Silhouette Laser Lok (Biolok International, Florida, USA)
Ti
Titanium
VERKLARENDE WOORDENLIJST
TMD
TemporoMandibulaire Dysfunctie; onder TMD verstaat men het disfunctioneren van het kaakcomplex door een combinatie van klachten van het kauwstelsel, waarbij overwegend neuromusculaire en arthrogene structuren betrokken zijn. TMD gaat vaak gepaard met volgende symptomen: gewrichtsgeluiden, beperkte beweeglijkheid van het kaakgewricht, bewegingsdeviatie van de OK en pijn in de regio van het kaakgewricht en/of de kauwspieren (Klessens en Snijder, 2005)3.
UB
Uitgestelde Belasting; bij late, conventionele of UB worden de implantaten 3 tot 6 maanden na plaatsing belast.
VERKLARENDE WOORDENLIJST
ABSTRACT INLEIDING Provisionele (immediaat) implantaten (PII‟s) werden initieel ontwikkeld als eendelige implantaten met specifiek design, die principieel onmiddellijk belast (OB) werden. Aldus zorgden ze voor een onmiddellijk, tijdelijk, functioneel en esthetisch herstel. Ze worden niet alleen gebruikt in de prothetische tandheelkunde, maar ook als mini-screws en Temporary Anchorage Devices (TAD‟s) in de orthodontische tandheelkunde voor tandverplaatsing en als mini-implantaten in de kindertandheelkunde bij skeletaal en/of dentaal onvolgroeide patiënten. Een aantal producenten en wetenschappers veronderstelden dat PII‟s mogelijk meer zijn dan tijdelijke implantaten, wat leidde tot de ontwikkeling van mini-implantaten met brede toepassingsmogelijkheden, zoals smal-diameter implantaten (SDI‟s) of mini-implantaten als alternatief voor conventionele implantaten bij patiënten met financiële beperkingen en/of medisch gecompromitteerde patiënten. DOELSTELLING In deze masterproef worden de toepassingsmogelijkheden van de PII‟s in de prothetische tandheelkunde onderzocht en worden deze aan alternatieve behandelmogelijkheden getoetst. METHODOLOGIE Enerzijds wordt via de digitale database PubMed een vergelijkende literatuurstudie uitgevoerd in de bestaande Engelstalige literatuur: de relevante resultaten worden weerhouden na analyse van alle abstracts. Deze resultaten worden aangevuld met extra publicaties uit de referentielijsten van de bekomen, relevante artikels. Anderzijds wordt casuïstiek toegevoegd ter illustratie van het gebruik van PII‟s. RESULTATEN Er zijn 4 hoofdindicaties voor het gebruik van PII‟s (zie hierna: (1) t/m (4)): hier worden PII‟s bij voorkeur gebruikt in combinatie met een vaste brug en onderling verbonden om een goede prognose te waarborgen. PII‟s kunnen succesvol worden gebruikt (1) tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten en (2) tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde
ABSTRACT
1
regio’s. Hoge succespercentages worden bekomen voor de beschreven evaluatietermijnen, vaak 3 tot 6 maanden. Verder zijn PII‟s ook geïndiceerd (3) ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt en (4) om als ultiem implantaat een brug in nood te redden: er zijn echter onvoldoende kwalitatieve wetenschappelijke studies voorhanden die een voorspelbaar behandelresultaat waarborgen. Volledigheidshalve wordt ook beschreven: het gebruik van PII‟s (5) ter stabilisatie van een gids- of richtplaat en (6) ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen. CONCLUSIE Hoewel PII‟s nuttig kunnen zijn tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten, toch toont recent wetenschappelijk onderzoek aan dat de OB van conventionele implantaten een betrouwbaar en eenvoudig alternatief is voor PII‟s in deze toepassing. Of mini-implantaten als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten kunnen worden gebruikt om een botgreffe te vermijden, is echter maar zeer de vraag. De OB van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s dient alvast te worden vermeden, waardoor het gebruik van PII‟s toch nog steeds nuttig blijkt. Of de toepassing van PII‟s bij de onvolgroeide patiënt een voorspelbare behandeloptie is, kan niet worden afgeleid uit de bestaande wetenschappelijke studies. Alternatieve behandelopties zijn onder meer een etsbrug, een plaatprothese, een autotransplantatie en/of een orthodontische behandeling. Verder is het onzeker of PII‟s of SDI‟s voorspelbaar kunnen worden gebruikt als ultiem implantaat om een brug in nood te redden. Toch zijn PII‟s meer dan tijdelijke implantaten. Er is echter onvoldoende klinisch en histologisch
wetenschappelijk
bewijs
voorhanden
dat
toelaat
PII‟s,
binnen
de
4 bovenbesproken hoofdindicaties, als evenwaardige alternatieven voor conventionele implantaten te beschouwen. Het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van gids- of richtplaten of ter reductie van TMD-stoornissen blijkt nauwelijks beschreven: een voorspelbaar behandelresultaat kan op basis van de bestaande, wetenschappelijke literatuur niet worden gewaarborgd.
ABSTRACT
2
1
Inleiding
1.1
Implantaattoepassingen en achtergronden
Orale gezondheidszorg is zeker geen recent gegeven, want reeds vele duizenden jaren vóór de start van de huidige tijdrekening was er al een erg primitieve vorm van tandheelkunde en recent ontdekte Prof. Andrea Cucina, medisch antropoloog aan de universiteit
van
Missouri-Columbia,
beslepen molaarkronen bij de voorlopers van de Indusbeschaving die uit die tijd 5
stammen (Coppa et al., 2006) .
Fig.1: Boormethode bij mensen, zoals 9000 jaar geleden toegepast in Pakistan en omstreken 4.
Een belangrijk tijdstip binnen het vakdomein van de prothetische tandheelkunde situeert zich 700 tot 500 jaar voor de start van onze tijdrekening. Toen ontwikkelden de Etrusken al bruggen op basis van runderbeenderen en gouden kronen (Sullivan, 2001)6. Een andere belangrijke ontwikkeling binnen de geschiedenis van de (prothetische) tandheelkunde is ongetwijfeld de „start van de moderne tandheelkunde‟ in de 18de eeuw. In 1723 publiceerde de Franse chirurg Pierre Fauchard (1678-1761) „Le chirurgien dentiste‟, een boek dat de verschillende facetten van de mondgezondheid belicht. Hij wordt beschouwd als de vader van de moderne tandheelkunde. In dit boek, het eerste waarin een gebitsprothese afgebeeld staat, beschrijft hij een systeem van orale gezondheidszorg (Lynch, O‟Sullivan en McGillycuddy, 2006)7.
1.1.1
De algemene gezondheidszorg
Wanneer de aandacht wordt toegespitst op de recentere vernieuwingen in de orale gezondheidszorg, komt men bij het behandelconcept van de implantologie. Implantaten worden echter niet alleen in de orale, maar ook in de algemene gezondheidszorg toegepast. Ter illustratie van het gebruik van implantaten in de algemene gezondheidszorg – meer bepaald binnen het hoofd-halsgebied – wordt verwezen naar het gebruik ervan bij gehoordeficiëntie en schedeldefecten.
Inleiding
3
Wat enerzijds de problematiek van de doofheid betreft, werd al heel wat wetenschappelijk onderzoek verricht, wat leidde tot de ontwikkeling van de zgn. „bionische implantaten‟. Dit zijn implantaten die de oorspronkelijke – intussen verloren gegane – functie maximaal proberen te vervangen en waar mogelijk te verbeteren. De verdere ontwikkeling van de 30 jaar geleden ontwikkelde cochleaire implantaten kan in dit kader worden geplaatst. Door het vervangen van de functie van verloren gegane haarcellen (in dit geval door cochleair trauma), wordt de gehoorfunctie hersteld (Serin et al., 2010)8. In extreme gevallen, zoals bij Neurofibromatosis Type 2-patiënten, waarbij zich een bilateraal akoestisch neuroma ontwikkelt en waar een cochleair implantaat geen oplossing biedt, kan het gebruik van een „Auditory Brainstem Implant‟ (ABI) overwogen worden. Bij deze patiënten is de nervus cochlearis afgebroken. Directe stimulatie van de cochleaire nucleus met behulp van het ABI zorgt voor het verdwijnen van de doofheid (Schwarz et al., 2008)9. Anderzijds wordt ook bij uitgebreide schedeldefecten implantologie toegepast. Volgens Sanan en Haines (1997)10 wordt cranioplastie al 4000 jaar toegepast. De grote doorbraak op het vlak van implantaatmaterialen voor cranioplastie kwam echter pas in de 20ste eeuw. Sinds de 21ste eeuw zijn er erg veel verschillende implantaten beschikbaar die zich onderscheiden op het vlak van materiaal en geometrisch concept. Zo evalueerden Eufinger et al. (2005)11 retrospectief het gebruik van 169 „computer-assisted design/computer-assisted modeled titanium-implants‟ (CAD/CAM Ti-implantaten), gebruikt voor een cranioplastie bij 166 patiënten met het oog op het sluiten van de flappen na een craniotomie. Cabraja, Klein en Lehmann (2009)12 vergeleken deze CAD/CAM Ti-implantaten met hydroxylapatietimplantaten (HA) of polymethylmethacrylaat-implantaten (PMMA). Elk type implantaat bleek aan een specifieke indicatie te beantwoorden. Men concludeerde dat dure, HA-gebaseerde, keramische implantaten geen specifieke voordelen hebben ten opzichte van de Ti- of PMMA-implantaten. Spetzger, Vougioukas en Schipper (2010)13 beschreven de verschillende methodes voor het uitvoeren van een cranioplastie en koppelden de gebruikte materialen aan een aantal succescriteria:
de esthetiek en het
gemak van de
plaatsingsprocedure (voorkeur voor Ti en PMMA) en de postoperatieve radiografische diagnose (voorkeur voor keramische materialen en PMMA). Hieruit blijkt dat verder onderzoek noodzakelijk is om een ideaal materiaal voor een perfecte reconstructie van een schedelbotdefect te verkrijgen.
Inleiding
4
1.1.2
De orale gezondheidszorg
Wanneer de implantaattoepassingen in het orale gebied worden beschouwd, situeert de vroegste referentie naar dentale implantaten in de moderne literatuur zich in het begin van de 19de eeuw (Sullivan, 2001)14. De eerste bruikbare resultaten werden echter pas bekomen in 1937, toen Dr. Stock (Harvard University, Cambridge, USA) biocompatibele implantaten ontwikkelde op basis van een cobalt-chroom-molybdeenlegering. Sindsdien werden vele implantaatconcepten ontwikkeld. In 1952 werd een grote stap voorwaarts gezet in de „Laboratoria voor vitale microscopie‟ aan de Universiteit van Lund (Zweden). Daar voerde Dr. Per-Ingvar Brånemark in vivo onderzoek uit naar de botheling bij konijnen. Hij vond tot zijn eigen verrassing dat het geplaatste Ti-implantaat niet meer kon worden verwijderd uit het konijnenbot (Schulte en Heimke, 1976)16. Het concept van de osseoïntegratie (OI) werd aldus aangetoond en in 1965 voor het eerst toegepast bij een Fig.2: Dr. P.-I. Brånemark
15
menselijke patiënt (Albrektsson en Wennerberg, 2005)17.
Op basis van Brånemarks bevindingen, die aanvankelijk sceptisch werden onthaald in de medische wereld, werden implantaten pas sinds 1982, na de „Toronto Conference on Osseointegration in Clinical Dentistry‟, in het kader van blijvende behandelprotocollen beoordeeld. De implantaatbehandeling werd sindsdien als wetenschappelijk onderbouwd beschouwd en de toepassing ervan vond geleidelijk aan ingang in de Westerse wereld (Sullivan, 2001)18. Onder de vele implantaatconcepten die intussen hun ingang vonden, werd binnen de orale gezondheidszorg op het einde van de vorige eeuw eveneens de stap gezet naar de ontwikkeling van de zgn. provisionele immediaat implantaten (PII‟s). Een „PII‟ is een eenvoudige „mini-screw‟: een eendelig implantaat met specifieke afmetingen/design, die principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. PII‟s zorgen voor een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel. Zij worden gebruikt in diverse vakdomeinen, zoals de „prothetische tandheelkunde‟ - en bij uitbreiding de „parodontologie‟ en de „maxillofaciale heelkunde‟. Er zijn een aantal varianten van het PII: „mini-screws‟ en „mini-implantaten‟. De termen „mini-screw‟ en „mini-implantaat‟ worden door de auteurs vaak door elkaar gebruikt. Een
Inleiding
5
„mini-screw‟ is een eenvoudige, eendelige schroef met specifieke afmetingen/design, die principieel OB wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. De term „mini-screw‟ verwijst vaak naar „mini-implantaten‟ die gebruikt worden in het vakgebied van de orthodontie. De term „mini-implantaat‟ is een arbitrair begrip. Deze implantaten worden gekenmerkt door de specifieke afmetingen (< 2,5 mm diameter) en design, de eenvoudigere chirurgische plaatsingsprocedure, het betere comfort, de lagere kostprijs en de mogelijkheid tot OB (Reynders, Ronchi en Bipat, 2009)19. Echter, Fritz et al. (2003)20 beschreven al eerder dat de term „mini-implantaat‟ niet alleen betrekking heeft op implantaten met een smallere diameter en standaard lengte, maar dat ook kortere implantaten met standaard diameter tot de „mini-implantaten‟ behoren. Ze kunnen worden gebruikt als smal-diameter implantaten (SDI‟s), als zgn. „short dental implants‟ (korte implantaten) of als eenvoudige mini-screws in de orthodontie. Mini-implantaten kunnen dus zowel tijdelijk als voor een langere periode in de kaak worden aangebracht. 1.1.2.1
De orthodontische tandheelkunde
Bij orthodontische therapie wordt gebruik gemaakt van „Temporary Anchorage Devices‟ (TAD‟s). McGuire, Scheyer en Gallerano (2006)21 definieerden deze TAD‟s als ‘onmiddellijk belaste mini-screws en osseogeïntegreerde palatale implantaten, tijdelijk geplaatst om tandverplaatsing te controleren gedurende het verloop van een orthodontische behandeling’. Deze mini-screws kunnen onder meer gebruikt worden ter intrusie van 1 of meerdere elementen (Chang, Lee en Chun, 2004)22, ter mesialisatie van molaren (Kyung, Choi en Park, 2003)23, ter alignatie van buccaal of linguaal gekipte molaren (Weitz, Mukamal en Jurim, 1998)24, ter retractie van het bovenfront (Paik, Woo en Boyd, 2003)25, ter extrusie van geankyloseerde of geïmpacteerde elementen (Kocsis et al., 201026 en Kim et al., 201027) of ter sluiting van een open beet (Kravitz en Kusnoto, 2007)28. Verder worden deze mini-screws ook in het kader van preprothetische orthodontie gebruikt: zo kunnen geëxtrudeerde antagonisten geïntrudeerd worden zodat voldoende intermaxillaire ruimte beschikbaar is voor een prothetisch herstel en kunnen gekipte molaren opgericht worden zodat voldoende ondersnijding wordt gecreëerd om een frameprothese te kunnen plaatsen. Mogelijke voordelen verbonden aan het gebruik van mini-screws zijn: het vermijden van een headgear, lipbumper of andere hulpmiddelen, de minimale chirurgie zonder flapprocedure, het comfort voor de patiënt, het nauwelijks of niet optreden van OI, de gemakkelijke verwijdering van deze implantaten uit de kaak en de goede verankering die wordt bekomen. Mogelijke nadelen verbonden aan dit systeem zijn: de beperkte krachten die kunnen worden uitgeoefend, de Inleiding
6
mogelijke beschadiging van wortels en anatomische structuren en het mogelijk interfereren met de kaak bij specifieke kaakbewegingen29. Justens en De Bruyn (2008)30 evalueerden 50 Dual-Top® mini-screws (R.M. Orthodontics, Denver, USA) in het kader van een intraorale verankering bij 21 patiënten, behandeld aan de universiteit Gent. Bijna 70 % van deze mini-screws bleef stabiel tijdens de beoogde periode, terwijl bij ± 1/3de van de patiënten een herbehandeling nodig was tijdens de orthodontische therapie. Hierbij dient men zich te realiseren dat de gemiddelde overleving van een miniscrew in deze studie 31 dagen bedroeg. De overleving van elke mini-screw werd gescoord aan de hand van een aantal criteria: een score van 1 („perfect resultaat‟ voor de beoogde periode) tot en met 4 („faling‟ voor aanvang van de orthodontische therapie) werd toegekend. Men zag een significante succesbeïnvloeding wanneer 1 week werd gewacht met belasting en de anterieur geplaatste mini-screws bleken meer succesvol. Opvallend was dat parodontale parameters de overleving niet significant beïnvloedden. Reynders, Ronchi en Bipat (2009)31 beschreven in een systematische review het succes van mini-screws in de orthodontie. De auteurs selecteerden 19 publicaties op basis van een aantal inclusiecriteria. In alle studies werd een succes van > 80 % bekomen, wanneer mobiliteit en verplaatsing als succes werden beschouwd. De aangepaste afmetingen en het afwijkende design induceren een mechanische, eerder dan een OI van de mini-screws. Mini-screws kunnen volgens deze studie gebruikt worden binnen het vakdomein van de „orthodontie‟, al is verder onderzoek aangewezen om definitieve conclusies te kunnen trekken naar het praktische gebruik ervan. Crismani et al. (2010)32 publiceerden recent eveneens een review naar het gebruik van miniscrews in het kader van een orthodontische behandeling. Op basis van 14 klinische studies, goed voor 1519 mini-screws bij 452 patiënten, werd een succesratio van 83,8 % ± 7,4 % bekomen. Echter, mini-screws met een diameter van 1-1,1 mm toonden een significant lager succes ten opzichte van mini-screws met een diameter van 1,5-2,3 mm. Er kon worden geconcludeerd dat het gebruik van deze mini-screws voor een orthodontische behandeling enkel geïndiceerd was wanneer ze > 8 mm lang en > 1,2 mm dik waren. Onmiddellijke of vervroegde belasting tot 200 cN toonde geen significante invloed op de stabiliteit van de mini-screw. Ter vergelijking: Mountain, Wood en Toumba (2010)33 stelden vast dat de bijtkracht in het melkgebit bij kinderen tussen 3 en 6 jaar 196,6 N ± 69,77 N bedraagt. De bijtkracht wordt niet beïnvloed door de leeftijd, zolang voldoende natuurlijke tanden Inleiding
7
aanwezig zijn. Dit werd aangetoond door Motegi et al. (2009)34 in een onderzoek bij 46 bejaarden van gemiddeld 67 jaar met gemiddeld 25 resterende, natuurlijke elementen. De gemiddelde bijtkracht bedroeg in deze populatie 942,9 N ± 440,1 N. 1.1.2.2
De kindertandheelkunde
Ook binnen het vakgebied van de „kindertandheelkunde‟ wordt gebruik gemaakt van PII‟s en mini-implantaten. Het kaakbot bij kinderen is nog niet volgroeid, waardoor het gebruik van conventionele
(osseoïntegrerende)
implantaten
gecontra-indiceerd
is.
Conventionele
implantaten groeien namelijk niet mee, maar zitten als geankyloseerde elementen vast in het kaakbot, waardoor de suprastructuur op het conventioneel implantaat in infraocclusie of linguo-/palatopositie komt te staan, wat zich uit in een esthetisch en/of functioneel probleem. Vandaar dat bij de plaatsing van deze implantaten rekening moet worden gehouden met de resterende skeletale en dentale groei (Behr et al., 2008)35. Brahim (2005)36 stelde dan ook voor de plaatsing van conventionele implantaten uit te stellen tot de leeftijd van 15 en 18 jaar, voor respectievelijk meisjes en jongens. Op Heij et al. (2000)37 verklaarden dat de minimumleeftijd individueel bepaald is omwille van het variabele verloop van de transversale, sagittale en verticale groei in onder- (OK) en bovenkaak (BK). Het belang van dit groeipatroon werd toegelicht. Een standaard qua minimale leeftijd om te implanteren werd afgewezen. Men stelde als criterium dat de cranio-faciale en skeletale groei moest beëindigd zijn: bij meisjes rond 9-15 jaar en bij jongens rond 11-17 jaar. Betrouwbare hulpmiddelen om een individueel groeipatroon te analyseren zijn: het 6-maandelijks cefalometrisch tracen, het vaststellen van een lengtegroei < 0.5 cm/jaar of het bepalen van de skeletale leeftijd van de patiënt. Dat er onvoldoende bewijs is om systematisch vóór de leeftijd van 15 en 17 jaar, voor respectievelijk meisjes en jongens, te implanteren, werd bevestigd door Behr et al. (2008)38. Vaak gaat men tegenwoordig zelfs refereren aan de minimumleeftijd van 18 en 21 jaar, voor respectievelijk meisjes en jongens, om conventioneel te mogen implanteren. Iseri en Solow (1996)39 beschreven al eerder dat ook bij meerderjarige meisjes (> 18 jaar) nog belangrijke dimensionale wijzigingen kunnen optreden, onder meer door de voortschrijdende tanderuptie. Deze beperking van de leeftijd toont aan dat alternatieve behandelopties in specifieke gevallen nuttig kunnen zijn. Binnen het vakdomein van de „kindertandheelkunde‟ wordt hierbij aan het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een plaatprothese (bvb. een spoon denture) Inleiding
8
gedacht (Behr et al., 200840; Imirzalioglu, Uckan en Haydar, 200241). Op de geschikte leeftijd kan dan desgewenst nog steeds overgegaan worden tot het conventioneel implanteren (Morgan en Howe, 2003)42. Soms wordt een uitzondering gemaakt voor patiënten die pas na de geboorte tanden hebben verloren, bvb. door een tumor of een trauma, of die lijden aan een ernstige congenitale aandoening waarbij zich een multipele agenesie of hypodontie manifesteert. Wat deze laatste groep betreft, wordt in de literatuur vaak verwezen naar kinderen met ectodermale dysplasie (ED), non-syndromische hypodontie of orale clefts (Percinoto et al., 2001 43; Brahim, 200544). Kramer, Baethge en Tschernitschek (2007)45 stelden dat reeds in de jeugdjaren conventioneel mag worden geïmplanteerd bij deze patiëntengroep. Afwezigheid van wortels (natuurlijke of artificiële) werkt namelijk een verdere botresorptie in de hand (Johnson et al., 2002)46. Bij voorkeur worden de conventionele implantaten geplaatst in de OK, eerder dan in de BK (zeker bij het verbinden over de middellijn heen). Hierbij mag het psychosociale aspect niet uit het oog worden verloren: Hogberg, Lagerheim en Sennerstam (1986)47 merkten op dat kinderen met enige vorm van invaliditeit al op de leeftijd van 9 jaar beseffen afwijkend te zijn ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Bij het bepalen van het ideale moment om tot conventioneel implanteren over te gaan, dient men dus met de ernst van de hypodontie, de resterende skeletale en dentale groei en het psychosociale aspect rekening te houden. Conventioneel (definitief) implanteren bij ED-patiënten op de leeftijd van 3 jaar (Guckes, McCarthy en Brahim, 1997)48, 5 jaar (Smith et al., 1993)49 of bij het begin van de adolescentie (Kearns et al., 1999)50 werd al beschreven. Toch is onvoldoende langetermijnonderzoek en/of casuïstiek voorhanden om systematisch vóór de leeftijd van 15 en 18 jaar bij respectievelijk meisjes en jongens, conventioneel te mogen implanteren. Stanford et al. (2008)51 toonden echter wel aan dat, ondanks het feit dat er vaker complicaties (infectie, mechanische problemen, implantaatverlies) optreden bij ED-patiënten, een overgrote meerderheid van deze patiënten heel tevreden is over haar keuze voor een implantaatbehandeling. Sweeney et al. (2005)52 verklaarden de hogere implantaatfaling bij ED-patiënten onder meer door de onderontwikkelde alveolaire kam bij deze patiëntengroep. Dat conventioneel implanteren bij jonge ED-patiënten (zeker in combinatie met anodontie in de OK) tussen 5 en 12 jaar niet evident is en een hoge implantaatfaling met zich meebrengt, wordt ook in recenter onderzoek bevestigd (Bergendal, Ekman en Nilsson, 2008)53.
Inleiding
9
Ook het gebruik van mini-implantaten (Giannetti et al., 2010)54 en PII‟s (Artopoulou, Martin en Suchko, 2009)55 bij ED-patiënten werd in de literatuur reeds beschreven. De toepassing van deze alternatieve PII‟s wordt toegelicht in 3.2.3. Verder worden mini-implantaten in de kindertandheelkunde ook gebruikt voor de tijdelijke fixatie van getransplanteerde tanden (Nagata en Nagata, 2002)56.
Inleiding
10
1.2
PII’s in de prothetische tandheelkunde
1.2.1
Definitie en achtergrond
PII‟s zijn, zoals hoger vermeld, eenvoudige mini-screws: eendelige implantaten met specifieke afmetingen/design, die principieel OB worden en slechts tijdelijk in de kaak worden aangebracht. PII‟s zorgen aldus voor een onmiddellijk functioneel en esthetisch herstel. Deze masterproef spitst zich toe op de toepassing van PII‟s binnen het vakdomein van de „prothetische‟ tandheelkunde. De eerste literatuurverwijzing naar tijdelijke implantaten situeert zich in de jaren ‟70. Jack Wimmer introduceerde de Lew Screw (Park Dental, New York, USA) en noemde ze miniatuur-implantaten (Lew, 1970)57. Deze implantaten vormden de basis voor de latere ontwikkeling van de huidige PII-systemen. In de Nederlandstalige literatuur wordt ook de term „transferimplantaten‟ gebruikt (Groenendijk, 2003)58, in de Engelstalige literatuur wordt dan weer vaak gesproken over „provisional implants‟, „transitional implants‟ of „temporary implants‟. 2 soorten miniatuur-implantaten werden intussen ontwikkeld: de eerste wordt slechts tijdelijk in de kaak geplaatst om een tijdelijke restauratie te dragen, de tweede wordt als „definitieve‟ behandeloptie toegepast. Afhankelijk van de primaire stabiliteit, gestoeld op het al dan niet osseoïntegreren (en de botkwaliteit en botkwantiteit), kunnen deze PII‟s hetzij als tijdelijk, hetzij als „definitief‟ herstel worden beschouwd. Dit laatste staat echter haaks op de oorspronkelijke doelstelling bij de introductie van dit type implantaat. De concrete functie van PII‟s wordt in de literatuurstudie verder uitgediept. PII‟s kunnen zowel in partieel als in volledig edentate situaties worden gebruikt en zowel in de OK als in de BK, zowel anterieur als posterieur, gelokaliseerd worden. Uit de vele case reports die beschikbaar zijn, blijkt een uitgebreid toepassingsgebied. De meeste wetenschappers beschrijven een PII-afgesteunde vaste, tijdelijke voorziening (Ostman et al., 2004)59, maar ook het gebruik van PII-afgesteunde uitneembare, tijdelijke voorzieningen wordt beschreven (Krenmair, Weinländer en Schmidinger, 2003)60. Afhankelijk van de concrete toepassing en de restdentitie kunnen variërende aantallen PII‟s worden geplaatst. Vaak wordt aangeraden om er voldoende te plaatsen: dit heeft te maken Inleiding
11
met hun potentiële falingsgraad. Zo raadde Babbush (2001)61 aan om in een edentate OK en BK minimaal respectievelijk 4 en 5 „Immediate Provisional Implants‟ (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) te plaatsen, zoals tevens aangeraden door de producent. Groenendijk (2003)62 stelde dat het gebruik van 1 PII per inter-implantaire ruimte en 1 PII mesiaal en distaal van respectievelijk het meest anterieure en het meest posterieure implantaat goede resultaten geeft.
1.2.2
Van een tijdelijk naar een ‘definitief’ herstel: van PII’s naar SDI’s
1.2.2.1
PII’s
Hierna worden de verschillende PII-systemen onder de loep genomen: de Sendax Mini Dental Implants enerzijds en de Immediate Provisional Implants en de TempImplants anderzijds. De Sendax Mini Dental Implants (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA) zijn eerder mini-implantaten: door hun design en oppervlakte-eigenschappen vertonen zij vrij vaak OI. Doordat MDI‟s potentieel kunnen osseoïntegreren (Balkin, Steflik en Naval, 2001)63, kunnen ze mogelijk als „definitieve‟ behandeloptie worden gebruikt, al dan niet in combinatie met andere implantaten of tanden uit het restgebit (Sendax, 1996)64. Anderzijds zijn er de Immediate Provisional Implants (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) en de TempImplants (TI, Straumann, Basel, Zwitserland). Zij vertonen eerder een mechanische integratie op basis van hun schroefdesign en windingen. Door hun beperkte ruwheid induceren ze minder vaak OI, wat hun tijdelijke karakter ten goede komt. Ivanoff et al. (1997)65 stelden dat de implantaatdiameter mede de integratie van het implantaat bepaalt. Zo zouden implantaten met een bredere diameter een hogere implantaatstabiliteit geven ten opzichte van implantaten met een smallere diameter, zoals PII‟s. PII‟s zouden bijgevolg een lagere stabiliteit vertonen dan sommige mini-implantaten, wat het tijdelijke karakter van PII‟s opnieuw onderstreept en waardoor ze beter binnen deze masterproef passen dan de mini-implantaten. Binnen het initiële PII-concept werd geen OI beoogd opdat deze implantaten na de beoogde gebruikstijd gemakkelijk uit de kaak zouden kunnen worden verwijderd. Het design van het implantaat speelt hierin een belangrijke rol: het betreft een tappend schroefdesign (Landolt et al., 2004)66. Kanie, Nagata en Ban (2004)67 vergeleken de mechanische eigenschappen van MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en
Inleiding
12
Modular Transitional Implants (MTI, Dentatus, New York, USA). Zij kwamen tot de conclusie dat beide PII‟s, ondanks hun vergelijkbare vorm en dimensies, erg verschillende oppervlakte- en mechanische eigenschappen vertonen. Zo blijken de MTI‟s een zacht oppervlak te hebben, wat deze implantaten gemakkelijker bruikbaar en gietbaar maakt. Ze blijken echter zwakker dan de MDI‟s, die dan weer een ruwer oppervlak hebben. Het is duidelijk dat de keuze van het type PII primair zal bepaald worden door de beoogde gebruikstijd ervan: mechanische dan wel OI speelt hierbij een belangrijke rol. Bijgevolg kan het succes en/of de overleving van deze PII‟s enkel worden getoetst aan het feit of zij, afhankelijk van de toepassing, al dan niet hun functie hebben kunnen vervullen voor de vooropgestelde tijd. Daarom zijn algemene, eenduidige succescriteria voor PII‟s moeilijk te hanteren. In wat volgt gaat de aandacht uit naar een aantal PII-systemen, beschreven in de literatuur (Tabel 1 en Fig. 3 t/m 8). De onderverdeling in Tabel 1 is enigszins arbitrair en geeft enkel een aantal veelgebruikte systemen weer. Het betekent dus niet dat er geen andere systemen op de markt zijn. Hierbij dient opgemerkt dat een aantal producenten claimden dat hun product tot de PII‟s behoorden, terwijl latere studies aantoonden dat deze producten vaak niet aan noodzakelijke kwaliteitsvereisten voldoen. Zo gaan sommigen osseoïntegreren – waar dat binnen het initiële concept van de PII‟s helemaal niet de bedoeling was – of ze komen te vroeg los te staan, corroderen of breken.
Type PII
Diameter (mm)
Koplengte (mm)
Staartlengte (mm)
Materiaal
TempImplants (Straumann®, Basel, Zwitserland)
2,0
6
10/12
Titanium legering: Ti-6Al-7Nb *
IPI (Nobel Biocare®, Göteborg, Zweden)
2,8
8
14
Titanium legering: Ti-6Al-4V **
MTI™ (Dentatus®, New York, USA)
1,8
7
7/10/14
CZ-Ti ***
MDI™ (IMTEC Corp.®, Ardmore, USA)
1,8
4
13/15/18
Titanium legering: Ti-6Al-4V **
Tabel 1: Overzichtstabel die de geometrie en samenstelling van een aantal PII-systemen weergeeft. *
CZ-Ti, 7 % N(io)b(ium) en 6 % Al(uminium)
**
90 % Ti(tanium), 6 % Al(uminium), 4 % V(anadium), ≤0,25 % Fe(rrum) en ≤0,2 % O(xygenium)
***
CZ-Ti = Commercieel Zuiver Titanium (99,9 % Ti)
Inleiding
13
Onderstaande figuren (Fig. 3 t/m 8) geven het design weer van de in Tabel 1 vermelde PII‟s: 1
Het TempImplant (TI, Straumann®, Basel, Zwitserland)
Fig. 3-4 : Design van de TempImplants68
2
Het Immediate Provisional Implant (IPI, Nobel Biocare®, Göteborg, Zweden)
Fig. 5: Design van het IPI
3
69
Het Modular Transitional Implant™ (MTI, Dentatus®, New York, USA)
Fig.6: Design van de MTI’s70
Inleiding
14
4
Het Mini Dental Implant™ (MDI, IMTEC Corp.®, Ardmore, USA)
Fig.7-8: Design van de MDI’s71
Het ontbreken van een eenduidige kwaliteitscontrole van de beschikbare implantaatsystemen verklaart deze arbitraire indeling en verklaart waarom in wetenschappelijke publicaties vaak verschillende onderverdelingen worden gehanteerd. Zo beschreven Groenendijk (2003)72 en Bulard (2002)73 slechts 3 zgn. transferimplantaatsytemen: de IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden), de MTI‟s (Dentatus, New York, USA) en de MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA). Rossein (2005)74 gaf dan weer een veel uitgebreider overzicht van zgn. „narrow-bodied one-piece implants‟, die hij definieerde als ‘eendelige, zelftappende implantaten met smallere diameter, voor OB’. In wat volgt wordt onderscheid gemaakt tussen PII‟s, enkel en alleen voor tijdelijk gebruik, en mini-implantaten en SDI‟s, al dan niet als „definitieve‟ behandeloptie. De onderzochte MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) hebben dan wel een minder groot contactoppervlak dan conventionele implantaten (Siddiqui, Sosvicka en Goetz, 2006)75, ze vertonen wel OI (Balkin, Steflik en Naval, 2001)76 en het percentage „bot-implantaat contact‟ (BIC) blijkt vergelijkbaar met dit van conventionele implantaten (Simon en Caputo, 2002)77. Froum et al. (2005)78 bevestigden deze bevindingen: ook zij stelden dat het BIC bij PII‟s vergelijkbaar is met dat bij conventionele implantaten. Men vond een BIC van 52,9 % ± 13,81 % na onderzoek van 33 PII‟s bij 21 patiënten na gemiddeld 10,8 maanden belasting. 4 PII-systemen werden in deze studie beschreven: het IPI (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden), MTI (Dentatus, New York, USA), MDI (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en BTI (Bicon, Boston, USA). Deze resultaten suggereren dat een aantal PII‟s langer dan bedoeld gebruikt kunnen worden, gezien hun potentie om te osseoïntegreren. Zo beschreven Ravasini en Ravasini (2004)79 het gebruik van 2 mini-implantaten (MDI, IMTEC Inleiding
Corp.,
Ardmore,
USA)
als
conventionele
pijlerelementen
voor
een 15
overkappingsprothese bij de edentate patiënt. Dit is opvallend omdat deze PII‟s als tijdelijke implantaten werden ontwikkeld, maar toch als „definitieve‟ behandeloptie zouden kunnen worden gebruikt, althans zo suggereerden de auteurs. Om deze mogelijkheid correct te evalueren, worden in Tabel 2 een aantal belangrijke studies weergegeven aangaande het gebruik van deze MDI‟s en wordt het succes ervan geanalyseerd. Shatkin et al. (2003)80, Ahn et al. (2004)81 en Mazor et al. (2004)82 bevestigden het vermoeden dat de MDI‟s langer dan bedoeld gebruikt kunnen worden. Een uitgebreide studie van Bulard en Vance (2005)83 toonde na analyse van 1029 MDI‟s aan dat deze mini-implantaten succesvol blijken op middellange termijn: slechts 8,83 % van de MDI‟s faalden na 4 tot 96 maanden opvolging. Griffitts et al. (2005)84 plaatsten 4 MDI‟s tussen de foramina mentales bij elke deelnemer aan de studie. Na 13 maanden bekwam men een succes van 97,4 %. Toch is hier enige terughoudendheid aangewezen, daar in deze studie geen controlegroep werd opgenomen en er geen langetermijnopvolging was. Ten slotte vergeleken Shatkin et al. (2007)85 de resultaten van deze studies met hun eigen resultaten. Zij analyseerden 2514 MDI‟s en kwamen tot een succes gaande van 83,2 % (bij volledige protheses in de BK) tot 99 % (bij vaste bruggen in de OK). Het succes bij MDIafgesteunde vaste bruggen lag significant hoger dan dat bij MDI-afgesteunde uitneembare protheses (98,3 % vs. 89,9 %). Wanneer men de studies van Shatkin et al. (2003), Ahn et al. (2004), Mazor et al. (2004), Bulard en Vance (2005) en Shatkin et al. (2007) analyseert, kan worden geconcludeerd dat de overleving van MDI‟s varieert van 91,2 % tot 96,3 %. De studie van Griffitts et al. (2005) toonde zelfs een hoger succespercentage, al werden de MDI‟s hier slechts 0 tot 13 maanden opgevolgd.
Inleiding
16
Aantal I*
Referentie
Aantal P**
Situatie
Resultaat
- Edentate OK/BK
Shatkin et al. (2003)
86
933
NG***
91,9 % succes na 0-3 jaar
- Ter stabilisatie
vaste/uitneembare prothese - Edentate OK
Ahn et al. (2004)
87
27
11
- Ter stabilisatie
vaste/uitneembare prothese Mazor et al. (2004)88
32
32
Bulard en Vance (2005)89
1029
NG***
Griffitts et al. (2005)90
116
30
96,3 % succes na gemiddeld 21 weken
- Enkelvoudige tandvervanging
94,0 % succes na gemiddeld 5 jaar
- Ter stabilisatie kroon (vast)
91,2 % succes na 4-96 maanden
NG*** - Edentate OK/BK
97,4 % succes na 0-13 maanden
- Ter stabilisatie uitneembare
prothese - Partieel of volledig edentate
Shatkin et al. (2007)
91
2514
531
OK/BK - Ter stabilisatie vast brugwerk
94,2 % succes na gemiddeld 2,9 jaar
Tabel 2: Overzichtstabel die de studies samenvat waarin informatie over toepassing en resultaat van MDI’s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) is weergegeven. * I = implantaten; ** P = patiënten; *** NG = niet gerapporteerd
Dat MDI‟s gebruikt kunnen worden voor een overkappingsprothese in de OK, met succes op langere termijn, werd bevestigd door LaBarre, Ahlstrom en Noble (2008)92. Zij vonden bij 626 mini-implantaten (IMTEC Corp., Ardmore, USA of Atlas, Dentatus, New York, USA), geplaatst over een periode van 6 jaar, een cumulatief succes van 92,6 %. Ter vergelijking: Astrand et al. (2004)93 kwamen in een 5-jarig prospectief onderzoek naar 184 conventionele Astra Tech implantaten (Astra Tech AB, Mölndal, Zweden) tot een cumulatief succes van 98,4 %. Enerzijds blijken de MDI‟s meer dan zomaar PII‟s, anderzijds zijn er onvoldoende langetermijndata voorhanden die MDI‟s bevestigen als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten, wel integendeel. Bijgevolg is verder langetermijnonderzoek nodig alvorens dit behandelconcept zijn ingang kan vinden als standaardtherapie. 1.2.2.2
SDI’s
De zoektocht naar eenvoudige, goedkopere, doch kwalitatief volwaardige implantaten, zette een aantal producenten aan tot de verdere ontwikkeling van mini-implantaten met brede toepassingsmogelijkheden: een overzichtslijst van deze SDI‟s wordt in Tabel 3 weergegeven. Inleiding
17
Door sommige producenten worden deze implantaten onder meer als PII‟s beschouwd. Bij een aantal van de beschreven systemen treedt echter vaak OI op, wat men feitelijk liever wil vermijden om een gemakkelijke verwijdering uit de kaak mogelijk te maken.
Producent
Product
Introductiejaar
Schroefdiameter (mm)
Lengte coronale top (mm)
Staartlengte (mm)
Dentatus
MTI Monorail
1993
1,8
7
7/10/14
Nobel Biocare
IPI
1999
2,8
8
14
IMTEC Corporation
MDI
1999
1,8
4
13/15/18
Bicon
BTI
2000
2,5
7
8/12
“O” Company
ISD
2000
3,0
5,65/7
10/12/14
Stern
ERA
2002
2,2
5
10/13/15/18
Hi-Tec Implants
TRI
2003
2,4
3
10/13
Intra-Lock International
MDL
2003
2,0/2,5
5
10/13/15/18
Nobel Biocare
NobelDirect
2004
3,0
8
13/15
Biolok International
SLL
2004
2,5
5
8
Biohorizons
Maximum OS
2004
3,0
5/7
12/15/18
Osteo Care
Midi
2004
2,3/2,8/3,3/3,8/4,3
9
10/13/16/19
Dentatus
Atlas
2004
1,8/2,2/2,4
5
7/10/14
Dentatus
Anew
2004
1,8/2,2/2,4
7
7/10/14
Straumann
TempImplant
2006
2,0
6
10/12
Unor AG
i-Plant
2010
2,0 tot 3,0/3,6
3,9/7,6/7,9
8,1
Tabel 3: Overzichtstabel die de eendelige, smal-diameter implantaten (SDI’s) weergeeft.
De meeste SDI‟s, zoals de in 2004 ontwikkelde Atlas- of Anew-implantaten (Dentatus, New York, USA), werden ontwikkeld met het oog op een „definitief‟, prothetisch herstel. Door hun afwijkende afmetingen kunnen deze implantaten erg nuttig zijn voor gebruik in die zones, waar slechts een beperkte hoeveelheid bot of ruimte beschikbaar is. Bovendien zijn ze veel goedkoper dan conventionele implantaten en is de chirurgische procedure veel eenvoudiger. Het spreekt voor zich dat wanneer deze implantaten voorspelbaar als definitieve behandeloptie kunnen worden gebruikt, men veel vaker, goedkoper en zonder complexe chirurgische en/of botophogingsprocedures met implantaten zou kunnen werken. Om deze mini-implantaten veilig te kunnen toepassen, dient men een vergelijkende studie uit te voeren
Inleiding
18
tussen de kosten-baten verhouding en de mogelijke complicaties (overleving en succes). Uiteraard speelt ook de tevredenheid van de patiënt een belangrijke rol: deze wordt mede bepaald door de kosten-baten verhouding, maar ook door de nabezwaren, het aantal zittijden, de stoeltijd, de mogelijke complicaties en de totale behandeltijd. Steeds meer wetenschappelijke publicaties over het gebruik van deze SDI‟s als „definitieve‟ behandeloptie verschijnen. Volgens deze zienswijze worden deze implantaten echter niet meer als PII‟s beschouwd, maar als mini-implantaten onder meer bij de indicatie „onvoldoende ruimte voor conventionele implantaten‟: onvoldoende verticaal bot of interproximale ruimte (Comfort et al., 200594; Rossein, 200595; Flanagan, 200696; Christensen, 200697; Flanagan, 200898, Christensen, 200899). Rossein (2005) beschreef het gebruik van Atlas-implantaten (Dentatus, New York, USA) bij deze indicatie, terwijl Flanagan (2006) dan weer het gebruik van MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) toelichtte. Beide
systemen
bieden
een
kosteneffectief
alternatief
voor
het
conventionele
implantaatprotocol, maar vallen gezien hun integratie-eigenschappen en „definitief‟ behandeldoel buiten het kader van deze masterproef. Christensen (2008) bevestigde dat de indeling transiënt-definitief erg arbitrair is. Als indicaties voor het gebruik van deze SDI‟s gelden: -
er is onvoldoende bot aanwezig;
-
botophoging is geen optie;
-
uitgebreide chirurgische procedures dienen te worden vermeden bij de medisch gecompromitteerde patiënt;
-
conventionele implantaten zijn geen optie om financiële redenen.
Het blijft echter maar zeer de vraag of mini-implantaten en SDI‟s in de praktijk als betrouwbare, definitieve behandeloptie, en dus als een evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten, mogen worden gebruikt. Zo kwamen Albrektsson et al. (2007)100 in een retrospectieve studie over de overleving van 550 NobelDirect implantaten (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) tot een gemiddelde faling van 10,7 % na 1 jaar, terwijl maar liefst 20 % van de mini-implantaten faalden.
Inleiding
19
1.2.3
Samenstelling PII’s
Tabel 1 geeft ook de materiaalsamenstelling van de PII‟s weer. De exacte samenstelling van deze eendelige implantaten is belangrijk omdat het mede de eigenschappen ervan bepaalt. Alle in Tabel 1 opgenomen PII‟s zijn Ti-implantaten, al dan niet legeringen. Ti wordt vaak gebruikt in de implantologie omwille van zijn uitstekende corrosieweerstand en biocompatibiliteit in biologische vloeistoffen en zijn hoge weerstand-gewichtsratio (Jones, 2001)101. Toch zijn er onderling belangrijke verschillen naar samenstelling toe, vaak gerelateerd aan het tijdstip waarop de producent het product commercialiseerde. Zo ontwikkelde Dentatus al in 1993 het MTI-Monorail Systeem (Dentatus, New York, USA), gemaakt van commercieel zuiver Ti (CZ-Ti). De recentere PII-systemen bestaan dan weer uit Ti-legeringen, zoals de Ti-6Al-4V-legering (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden en MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA) en de Ti-6Al-7Nb-legering (TempImplants, Straumann, Basel, Zwitserland). Deze blijken namelijk betere resultaten te geven voor bepaalde eigenschappen. Zo bleek uit experimenteel onderzoek dat CZ-Ti minder goed scoort op het vlak van (trek)sterkte, polijstbaarheid en slijtageweerstand (breukweerstand) dan Ti-6Al-4V. CZ-Ti is als implantaatmateriaal bijgevolg minder geschikt voor toepassingen onder hoge belasting, zoals uitgebreid brugwerk (Lopez, Jimenez en Gutierrez, 2003)102. Gezien de twijfels betreffende de biocompatibiliteit van de Ti-6Al-4V-legeringen – ten gevolge van vanadium-ionenvrijstelling door corrosie – werden andere Ti-legeringen zoals Ti-6Al-7Nb ontwikkeld (Okazaki et al., 1998)103. Raman et al. (2005)104 onderzochten het elektrochemische gedrag van CZ-Ti ten opzichte van Ti-6Al-7Nb in artificieel speeksel (pH 7,4;
37°C).
Uit
dit
experimenteel
onderzoek,
waarbij
aan
de
hand
van
potentiodynamische anodische polarisatietesten en open-circuit potentiaaltesten het corrosiegedrag van beide legeringen werd onderzocht, kon worden besloten dat de Ti-6Al-7Nb-legering beduidend minder corrosie vertoonde dan CZ-Ti. Elektrochemische impedantietests bij Ti-6Al-7Nb toonden met behulp van een spectroscoop aan dat er na 10 dagen immersie in een elektrolytische oplossing een stabiele, compacte en passieve oppervlakkige laag werd gevormd. Dit bewijst dat deze legering geschikt is als implantaatmateriaal.
Inleiding
20
1.2.4
Nadelen PII’s
Uiteraard zijn er ook een aantal beperkingen verbonden aan het gebruik van PII‟s. Ten eerste is er extra stoeltijd nodig om de PII‟s en de tijdelijke voorziening te plaatsen. Deze extra stoeltijd brengt samen met het vereiste labowerk een extra kost met zich mee voor de patiënt. Ten tweede falen deze implantaten door hun mechanische integratie-eigenschappen en specifieke design vaker dan conventionele implantaten. Dit hoeft uiteraard geen probleem te zijn, daar PII‟s principieel kaderen in een provisioneel behandelconcept. Het vereist wel het gebruik van voldoende PII‟s, zodoende de mogelijke faling van een of meerdere PII‟s te kunnen opvangen en de tijdelijke restauratie alsnog voldoende lang te kunnen behouden (Babbush, 2001105; zie ook punt 1.2.1). Ook een excessieve overbelasting van PII‟s, zeker in regio‟s waar onvoldoende bot aanwezig is, kan breuk of prematuur verlies van het PII induceren (Sendax, 1996106; Petrungaro, 1997107). Diezelfde breuk of faling kan op haar beurt lokaal botverlies veroorzaken (Landolt et al., 2004)108. Een correcte plaatsing van voldoende PII‟s is dus niet altijd mogelijk. Het spreekt voor zich dat de positionering van PII‟s wordt aangepast aan de locatie van de conventionele implantaten en niet omgekeerd. Een proefopstelling (diagnostische wax-up, evt. richtplaat) is bijgevolg aangewezen, zodat men de correcte lokalisatie van PII‟s kan bepalen (Petrungaro, 1997)109. Ten derde is er voldoende afstand nodig tussen de wortels onderling: natuurlijke (restgebit) of synthetische wortels (conventionele implantaten). Wanneer PII‟s geplaatst worden in combinatie met conventionele implantaten dient een minimale afstand van 1,5-2,5 mm tussen beide in acht genomen, omdat anders de bloedvoorziening en de OI in het gedrang kunnen komen (Poitras en Benko, 2001)110. Nobel Biocare stelt zelfs minimaal 3 mm voorop bij de IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden). Petrungaro (1997)111 stelde dat wanneer PII‟s te dicht bij het conventioneel implantaat worden geplaatst, een goede integratie met de bestaande harde weefsels in het gedrang kan komen. Ook wanneer er onvoldoende corticaal bot is en het beschikbare bot < 14 mm diep is, kan het gebruik van PII‟s gecontra-indiceerd zijn. In deze gevallen is namelijk niet altijd voldoende stabiliteit mogelijk, tenzij er additionele PII‟s kunnen geplaatst worden en/of voldoende restdentitie aanwezig is (Babbush, 2001)112. Eenzelfde afstand moet ook ten opzichte van natuurlijke wortels gerespecteerd worden om externe wortelresorptie te voorkomen (El Askary en Shawkat,
Inleiding
21
2003)113. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, zouden PII‟s de conventionele implantaten niet beïnvloeden. Een succesvolle OI van de conventionele implantaten kan dan plaatsvinden (Schuppan, 2000)114. Ten vierde blijkt uit gedocumenteerde casussen, vermeld in de bestaande, wetenschappelijke literatuur dat tijdelijke restauraties vaak gecementeerd worden op PII‟s. De nadelen verbonden aan het cementeren van deze tijdelijke restauraties zijn: het moeilijk kunnen aanpassen van de constructie, de mogelijke aanwezigheid van subgingivale cementresten en het risico op breuk of verlies van het PII bij het verwijderen van tijdelijke, cementgebonden restauraties (Landolt et al., 2004)115. Een aantal producenten speelden hierop in en ontwikkelden afwijkende PII‟s: SDI‟s met een schroefverankering (bvb. Anew, Dentatus, New York, USA). Ten slotte zijn parafunctionele gewoonten (bruxisme, knarsen) een contra-indicatie voor het gebruik van PII‟s. Dit wordt benadrukt door sommige producenten, zoals bij de IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden)116. Het specifieke design van PII‟s speelt hierin een belangrijke rol: de implantaatdiameter bepaalt mede de implantaatweerstand tegen belasting (Allum, Tomlinson en Joshi, 2008)117. Het is bijgevolg niet ondenkbaar dat men, wanneer de tijdelijke, uitneembare prothese ‟s nachts wordt uitgelaten, als gevolg van onbewust toebijten, verlies van PII‟s door breuk riskeert.
Inleiding
22
2
Doelstelling
In deze masterproef wordt onderzocht of en hoe PII‟s worden gebruikt in de prothetische tandheelkunde. Hiertoe wordt een vergelijkende analyse uitgevoerd op de bestaande, wetenschappelijke literatuur: deze analyse wordt uitgevoerd per toepassingsgebied omdat de succescriteria kunnen variëren afhankelijk van het beoogde doel. Verder wordt het gebruik van PII‟s bij elke hoofdindicatie gedocumenteerd met een beknopte casus118. Op deze manier wordt een beter inzicht verkregen in het gebruik van PII‟s in de dagelijkse praktijk en in de chirurgische procedure. Ten slotte wordt voor elk toepassingsgebied passend geconcludeerd. In de discussie wordt enerzijds per hoofdtoepassing relevante achtergrondinformatie gegeven: zo worden mogelijke behandelingen besproken en kritisch geëvalueerd. Anderzijds worden de wetenschappelijke studies omtrent de OI en het BIC rondom PII‟s geanalyseerd en wordt geëvalueerd wat de mogelijkheden van PII‟s zijn naar levensduur toe. Ter illustratie wordt casuïstiek toegevoegd: PII‟s worden hier zowel klinisch als radiografisch geëvalueerd. Tot slot wordt een eindconclusie opgemaakt. Hierin worden vragen beantwoord zoals: vinden PII‟s op vandaag in de prothetische tandheelkunde nog toepassing of niet? Bestaan er alternatieve, eventueel betere, behandelopties?
Doelstelling
23
3
Literatuurstudie en casuïstiek
3.1
Methodologie bij literatuurstudie
De wetenschappelijke literatuur werd bekomen via de digitale database PubMed. Initieel werd gezocht op de algemene benaming voor PII‟s, namelijk „provisional immediate implants‟. Deze opzoeking leverde 261 resultaten op, waarvan 7 reviews. Als enige extra MeSH-term wordt „dental implants‟ voorgesteld. De aangepaste zoekactie leverde 234 resultaten op, waarvan 6 reviews. Uit deze resultaten werden de relevante artikels geselecteerd: de relevante artikels werden bekomen na analyse van alle abstracts, waarbij enkel resultaten aangaande PII‟s werden weerhouden. Op basis van deze bevindingen werden verdere zoekacties uitgevoerd, waaruit de relevante publicaties werden weerhouden, zoals weergegeven in Tabel 4:
ZOEKTERMEN
MeSH-terms
LIMITS
HITS (review)
RELEVANTE
Provisional immediate implants AND dental implants
- Dental implants
/
261 (7)
17 (0)
Provisional immediate implants AND dental implants
- Dental implants
Last 10 years
234 (6)
15 (0)
Transitional implants AND dental implants
- Dental implants
/
67 (5)
31 (4)
- Dental implants
Last 10 years
408 (32)
15(1)
Last 10 years
220 (15)
14 (1)
/
64 (4)
4 (0)
Temporary implants AND dental implants NOT orthodontics
- Orthodontics
Temporary implants AND dental implants NOT orthodontics NOT immediate dental implantation
- Dental implants
Temporary implants AND dental implants AND titanium NOT orthodontics
- Dental implants
MDI AND dental implants
- Dental implants
/
5 (1)
5 (1)
IPI AND dental implants
- Dental implants
/
3 (0)
2 (0)
MTI AND dental implants
- Dental implants
/
6 (0)
4 (0)
- Orthodontics - Dental
implantation
- Titanium - Orthodontics
Tabel 4: Overzichtstabel die de zoekacties weergeeft, uitgevoerd via de digitale database PubMed.
Literatuurstudie en casuïstiek
24
Deze lijst werd aangevuld met extra publicaties uit de referentielijsten van de bekomen, relevante artikels. Deze zoekacties werden uitgevoerd in de Engelstalige literatuur, al dan niet met verwijzingen naar anderstalige literatuur. Enkel tijdschriften opgenomen in de database PubMed werden weerhouden, uitgezonderd de extra publicaties die via de referentielijsten van de bekomen, relevante artikels werden bekomen.
Literatuurstudie en casuïstiek
25
3.2
Resultaten
In wat volgt wordt op basis van de literatuurstudie de mogelijke toepassingsgebieden voor het gebruik van PII‟s één na één behandeld. Naast de 4 hoofdtoepassingen worden volledigheidshalve 2 bijkomende toepassingen besproken. In hoofdzaak kan het gebruik van PII‟s geïndiceerd zijn als tijdelijke ondersteuning: -
tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten;
-
tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s;
-
ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt;
-
als ultiem implantaat.
Naast deze hoofdtoepassingen zouden PII‟s volgens een aantal auteurs ook kunnen worden gebruikt: -
ter stabilisatie van een gids- of richtplaat;
-
ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen.
3.2.1
Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten
3.2.1.1
Literatuur
PII‟s worden vooreerst gebruikt als drager van een onmiddellijke, tijdelijke restauratie tijdens de OI van conventionele implantaten (zie Fig. 1b). Hiervoor kan een bestaande prothese gebruikt worden (Sendax, 1996)119. Om de retentie en stabiliteit van de bestaande prothese te verhogen, wat voornamelijk in de OK soms noodzakelijk blijkt, kan men een O-ring retentiesysteem gebruiken. Het O-ring attachement dient hierbij over het PII-abutment aangepast te worden. Door de tapse top van het PII (5°) zal de O-ring een retentieve kracht ontwikkelen. De positionering van de O-ring ten opzichte van het kopdeel van het PII speelt hier een belangrijke rol: hoe meer de ring naar apicaal, hoe meer retentie men verkrijgt (Okhubo et al., 2004)120. De resultaten worden onderverdeeld: er wordt een onderscheid gemaakt tussen uitneembaar of vast prothetisch herstel en tussen partieel of volledig edentate kaken. In onderstaande tabellen (Tabellen 5 t/m 7) worden PII‟s als succes beschouwd, wanneer ze voor de
Literatuurstudie en casuïstiek
26
vooropgestelde tijd hun functie konden behouden. Het loskomen van PII‟s, mobiliteit leidend tot storing van de normale functie, pijn, infectie, OI en breuk worden als faling beschouwd.
Ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug bij de partieel edentate patiënt
Tabel 5 beschrijft het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke, vaste brug tijdens de OI van conventionele implantaten in de partieel edentate kaak. In de wetenschappelijke, Engelstalige literatuur werden vaak case reports beschreven (Nagata, Nagaoka en Mukunoki, 1999; Proussaefs, 2003; Lee, Frias en Lee, 2005) en slechts beperkte studiegroepen geanalyseerd (Petrungaro, 1997). Op basis van case reports kunnen geen betrouwbare conclusies worden afgeleid: hiervoor zijn meer uitgebreide onderzoeken noodzakelijk. Zo beschreef Petrungaro (1997) het gebruik van 7 MTI‟s (Dentatus, New York, USA) bij 3 patiënten: alle opgevolgde MTI‟s bleven voor de beoogde 6 maanden in de mond. Nagata, Nagaoka en Mukunoki (1999) analyseerden 4 MTI‟s in een partieel edentate OK en bekwamen een succespercentage van 100. Proussaefs (2003) evalueerde in een case report het BIC van MTI‟s na 18 maanden belasting in een partieel edentate OK. Gezien de hoge BIC-waarde (81,3 %) kan men vermoeden dat MTI‟s, langer dan initieel bedoeld, kunnen functioneren in de kaak. Lee, Frias en Lee (2005) onderzochten 1 IPI (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) in een partieel edentate BK. Deze case report wil aantonen dat natuurlijke pijlers en IPI‟s samen kunnen gebruikt worden voor de afsteuning van een tijdelijke, vaste brug tijdens de OI van conventionele implantaten. Slechts weinig studies beschrijven een uitgebreidere onderzoeksgroep. In één van deze studies, analyseerden Froum et al. (1998) het succes van 78 MTI‟s (Dentatus, New York, USA) bij 15 partieel of volledig edentate patiënten. De MTI‟s werden, zoals in de meeste onderzoeken, na 4 tot 6 maanden verwijderd: 6 MTI‟s bleken verloren en 7 MTI‟s bleken mobiel te zijn. De mobiele MTI‟s werden als succes beschouwd omdat ze hun functie konden uitoefenen voor de beoogde periode. Aldus werd een succes van 92,3 % bekomen. Simon en Caputo (2002) onderzochten 31 MTI‟s in 4 partieel of volledig edentate kaken. Na 7 tot 15 maanden belasting werden deze PII‟s uit de kaak verwijderd: 5 van hen bleken osseogeïntegreerd. Wanneer deze osseogeïntegreerde PII‟s als faling worden beschouwd, wordt een succes van 83,9 % bekomen. Uit dit onderzoek bleek dat naarmate de MTI‟s langer Literatuurstudie en casuïstiek
27
overleefden, er meer torque nodig was om hen te verwijderen. Het breukrisico, gerelateerd aan de te gebruiken torque, lag hoger in de OK omdat er daar een sterkere OI bleek op te treden. Ostman et al. (2004) analyseerden dan weer 191 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) in 45 partieel of volledig edentate bovenkaken. Na minimaal 6 maanden belasting bleken 7 IPI‟s verloren door pijn of infectie en 17 IPI‟s mobiel. De mobiele IPI‟s werden als succes beschouwd omdat ze hun functie voor de beoogde periode konden uitoefenen: aldus werd een succes van 96,4 % bekomen. Tot slot werd in het onderzoek van Krenmair et al. (2008) de overleving van 98 IPI‟s bij 31 patiënten geanalyseerd. Twee onderzoeksgroepen werden gedefinieerd: in „Groep 1‟ (18 patiënten) werden IPI‟s gebruikt tijdens de integratiefase van conventionele implantaten, terwijl in „Groep 2‟ (13 patiënten) IPI‟s werden gebruikt als drager voor een vaste brug tijdens de maturatie van de botgreffe. In een volgende fase werden nieuwe IPI‟s geplaatst tijdens de OI van conventionele implantaten. In beide onderzoeksgroepen bleek het gebruik van IPI‟s voorspelbaar. Enkel in „Groep 2‟, tijdens de initiële botopbouwfase, gingen 3 van de 60 IPI‟s verloren. Pas na verwijdering van de initieel geplaatste IPI‟s werden bij deze patiëntengroep conventionele implantaten en nieuwe IPI‟s geplaatst.
Literatuurstudie en casuïstiek
28
Aantal - PII’s (I)
Type PII’s
Klinische situatie
- Patiënten (P) Petrungaro (1997)121
- 7I
Froum et al. (1998)122
- 78 I
Nagata, Nagaoka en Mukunoki (1999)123
- 4I
Simon en Caputo (2002)124
- 31 I
Proussaefs (2003)125
- 5I
Ostman et al. (2004)126
- 192 I
Lee, Frias en Lee (2005)127
- 1I
- 3P
- 15 P
- 1P
- 4P
- 1P
- 45 P
- 1P
- 31 P
° Gr1*: 1-fasig
Falingen/ reden
Succes
MTI
Partieel edentate OK/BK
6
Geen
100 %
MTI
Partieel/volledig edentate OK/BK
4-6
6/los
92,3 %
MTI
Partieel edentate OK
6
Geen
100 %
MTI
Partieel/volledig edentate OK/BK
7-15
5/OI***
83,9 %
MTI
Partieel edentate OK
18
Geen
100 %
IPI
Partieel/volledig edentate BK
≥6
7/pijn of infectie
96,4 %
IPI
Partieel edentate BK
6
Geen
100 %
Geen
100 % (Gr1*)
- 98 I
Krenmair et al. (2008)128
Evaluatietermijn (maanden)
- BK:
IPI
Partieel edendate BK/OK
gem. 6,9** - OK:
° Gr2*: 2-fasig
gem. 3,0**
Tabel 5: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een vaste brug bij de partieel edentate patiënt. * Gr = Groep; ** gem. = gemiddeld; *** OI = osseoïntegratie
Ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug bij de volledig edentate patiënt
Tabel 6 beschrijft het gebruik van PII‟s ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug tijdens de OI van conventionele implantaten in de volledig edentate kaak. Naast case reports (Bichacho et al., 1999; Rossein en Boris, 2001; Ravasini en Marinello, 2002) werden ook meer uitgebreide onderzoeken verricht. De studies van Froum et al. (1998), Simon en Caputo (2002) en Ostman et al. (2004) werden voorheen al besproken (Tabel 5): zij analyseerden zowel partieel als volledig edentate kaken.
Literatuurstudie en casuïstiek
29
El Attar et al. (1999) vergeleken het gebruik van 2 conventionele implantaten in de controlegroep met het gebruik van 2 additionele MTI‟s (Dentatus, New York, USA) in de studiegroep, telkens bij 6 patiënten met een edentate OK. Na 4 maanden bleken 2 MTI‟s mobiel. Deze MTI‟s werden echter als succes beschouwd omdat ze voor de vooropgestelde tijd hun functie konden uitoefenen en de patiënt niet stoorden bij de functionele kaakbewegingen. In dit onderzoek bleken de patiënten uit de studiegroep significant meer tevreden en bleek er significant minder botresorptie op te treden dan in de controlegroep. In de onderzoeken van Babbush (2001) en Ahn et al. (2004) werden voor PII‟s successen van rond de 96 % beschreven na analyse van respectievelijk 53 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) en 27 PII‟s (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA en MDL, Intra-Lock, Florida, USA) na ongeveer 5 maanden belasting. In de studie van Ahn et al. (2004) werden bij de deelnemers echter zowel vaste als uitneembare protheses geplaatst en werden de PII‟s zonder onderscheid geëvalueerd.
Literatuurstudie en casuïstiek
30
Aantal - PII’s (I)
Evaluatietermijn (maanden)
Falingen/ reden
Succes
4-6
6/los
92,3 %
MTI Edentate OK
3
1/los
87,5 %
MTI Edentate OK
4
Geen
100 %
Type PII’s
Klinische situatie
- Patiënten (P)
Froum et al. (1998)129
- 78 I
Bichacho et al. (1999)130
- 8I
El Attar et al. (1999)131
- CG*: 6 P – geen
Babbush (2001)132
- 53 I
Rossein en Boris (2001)133
- 5I
- 15 P
- 1P
- SG*: 6 P – elk 2 I
- 12 P
Simon en Caputo (2002)134 Ravasini en Marinello (2002)135
- 1P - 31 I - 4P
- 3I - 1P
Ostman et al. (2004)136
- 192 I
Ahn et al. (2004)137
- 27 I
- 45 P
- 11 P
MTI
Partieel/volledig edentate OK/BK
- 1/OI***
IPI
Edentate OK/BK
MTI Edentate BK
MTI
Partieel/volledig edentate OK/BK
IPI
Edentate OK
IPI
Partieel/volledig edentate BK
Vaste/uitneembare MDI prothese in edentate MDL OK
Gem. 4,6** - 1/mobiel en discomfortabel
96,2 %
1
Geen
100 %
7-15
5/OI***
83,9 %
8
Geen
100 %
≥6
7/pijn of infectie
96,4 %
Gem. 5,3**
1/breuk bij plaatsing
96,3 %
Tabel 6: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een vaste brug bij de volledig edentate patiënt. * CG/SG= controle-/studiegroep; ** gem. = gemiddeld; *** OI = osseoïntegratie
Ter afsteuning van een tijdelijke, uitneembare prothese
Tabel 7 vat de studies samen over het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke, uitneembare prothese tijdens de OI van conventionele implantaten in de partieel of volledig edentate kaak. Bohsali et al. (1999) beschreven het gebruik van 6 MTI‟s (Dentatus, New York, USA) in een partieel edentate BK: enkel de natuurlijke hoektanden waren nog aanwezig. Na 6 maanden functionele belasting bedroeg het BIC rondom MTI‟s 45 %. 1 MTI bleek te falen omwille van overgevoeligheid, vermoedelijk door overbelasting. Literatuurstudie en casuïstiek
31
Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003) analyseerden 77 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) in 28 edentate kaken. Zij noteerden een succes van 63,8 % in de BK, wat opvallend lager is dan in andere studies, en van 89,5 % in de OK. De IPI‟s faalden significant vaker in de BK dan in de OK, in het bijzonder tijdens de eerste 4 maanden na insertie. Als mogelijke verklaring hiervoor wezen de auteurs op de slechtere botkwaliteit in de BK. Verder worden PII‟s in de BK principieel langer behouden dan in de OK, om tot een adequate OI van de conventionele implantaten te komen. De methode waarbij 4 IPI‟s werden gebruikt ter stabilisatie van de uitneembare prothese toonde significant meer faling dan wanneer de prothese slechts door 2 IPI‟s werd afgesteund. Ostman et al. (2004)138 verklaarden het lage succespercentage in deze studie door het niet onderling verbinden van de IPI‟s: zij stelden voor om de PII‟s te verbinden, bvb. met een baarconstructie. In een onderzoek op 72 IPI‟s in de edentate BK bij 18 patiënten werd het succes geobserveerd in 2 onafhankelijke groepen. Bij de ene groep werden de 4 IPI‟s onderling niet verbonden: er werd een succes geregistreerd van 62,5 %. Bij de andere groep werden de 4 IPI‟s onderling telkens verbonden met een baarconstructie en vond men een significant hoger succes van 90,7 %. Verder wezen de auteurs op de gemakkelijkere hanteerbaarheid en de verminderde noodzaak tot aanpassing van de tijdelijke prothese bij het onderling verbinden van IPI‟s. Een zekere graad van disparallellisme bij het niet verbinden van de IPI‟s, gepaard gaande met een zekere microbeweging tijdens het functioneren, zou de lagere succesgraad kunnen verklaren (Krenmair et al., 2005). De studie van Leshem et al. (2003) onderzocht dan weer 40 TRI‟s (Hi-Tec Implants, Herzlia, Israël) bij 20 patiënten. Geen enkele faling werd gerapporteerd na 3 maanden belasting. Hierbij dient te worden opgemerkt dat Roy en David Leshem, twee van de auteurs, financiële belangen hebben bij de onderzochte implantaten.
Literatuurstudie en casuïstiek
32
Aantal - PII’s (I)
Type PII’s
Klinische situatie
MTI
Partieel edentate BK
IPI
Edentate BK/OK
TRI
Edentate OK/BK
- Patiënten (P)
Bohsali et al. (1999)139 Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003)140 Leshem et al. (2003)141
- 6I - 1P
- 77 I - 28 P
- 40 I -
20 P
Gemiddelde evaluatietermijn (maanden)
Falingen/reden
Succes
6
1/pijn
83,3 %
- BK: 6,9
- BK: 21/58
- BK: 63,8 %
- OK: 3
- OK: 2/19
- OK: 89,5 %
3
- 72 I
Krenmair et al. (2005)142
- niet verbonden:
- 10 P:
niet verbonden
Geen
IPI
Edentate BK
- 8 P:
verbonden
6,8
15/40 - verbonden:
3/32
100 % Gemiddeld 75 % - niet verbonden:
62,5 % - verbonden:
90,7 %
Tabel 7: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een uitneembare prothese.
3.2.1.2
Casus
Een patiënt bood zich aan bij Dr. L. Barbier en Dr. C. De Clercq143 met een sterk geresorbeerde, edentate BK (Fig. 1a). De patiënt wenste vast herstel in de BK. Door Dr. De Clercq werd onder lokale anesthesie een bilaterale sinuslift uitgevoerd, waarvoor een combinatie van biologisch en autoloog bot werd gebruikt. Simultaan werden 8 conventionele implantaten en 6 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst (Fig. 1b). Dr. Barbier zorgde voor het prothetische herstel bij deze patiënt: bij de conventionele implantaten werd het principe van een 2-fasig belastingsprotocol toegepast, terwijl de PII‟s onmiddellijk werden belast (besproken in punt 3.3.1.1). Op deze manier kunnen conventionele implantaten zonder functionele belasting ingroeien: de tijdelijke, vaste brug wordt afgesteund door PII‟s (Fig. 1c-d). De mondhygiëne bij een tijdelijke brug blijkt niet zo‟n probleem. Deze tijdelijke brug is namelijk vrij rond en de patiënt hoeft niet onder de brug te reinigen, gezien de weinige plaqueretentie.
Literatuurstudie en casuïstiek
33
Fig. 1a: Preoperatief radiografisch beeld (OPG)
Fig. 1b: Radiografisch beeld (OPG) na insertie van IPI’s en conventionele implantaten
Fig. 1c: Intraoraal beeld van de tijdelijke, vaste brug
Fig. 1d: Extraoraal beeld van de tijdelijke, vaste brug
3.2.1.3
Conclusie
PII‟s werden oorspronkelijk gebruikt voor een vast, tijdelijk, prothetisch herstel tijdens de OI-fase van conventionele implantaten. Een vaste brug wordt door de patiënt vaak als meer comfortabel ervaren dan een uitneembare prothese. Daarenboven blijken PII‟s, gebruikt als pijlerelementen voor een vaste brug, ook minder te falen, zeker wanneer de gebruikte PII‟s onderling worden verbonden. In eerste instantie werden PII‟s voornamelijk bij de edentate patiënt gebruikt, maar onderzoek toont aan dat ze uitstekend kunnen functioneren in combinatie met natuurlijke elementen. Zowel de artificiële als de natuurlijke wortels kunnen dan dienst doen als dragers van de tijdelijke prothese. Wanneer met bovenstaande factoren rekening wordt gehouden, blijken PII‟s voor de beschreven evaluatietermijnen – vaak 3 tot 6 maanden – een voorspelbare behandeloptie: succespercentages van rond de 95 werden beschreven. Hierbij dient weliswaar benadrukt dat de meeste studies werden uitgevoerd tussen 1997 en 2005, wat doet vermoeden dat het gebruik van PII‟s binnen deze toepassing stilaan uitdooft en dat alternatieve behandelopties werden ontwikkeld.
Literatuurstudie en casuïstiek
34
3.2.2
Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s
3.2.2.1
Literatuur
PII‟s worden vervolgens gebruikt als drager van een onmiddellijke, tijdelijke restauratie tijdens de maturatie van met botgreffes opgebouwde regio‟s (Fig. 2a). Hiervoor kan een bestaande prothese aangepast worden, zodat deze over de PII‟s aansluit. Tabel 8 geeft een samenvatting van de literatuur aangaande het gebruik van PII‟s als drager van deze tijdelijke prothese. De PII‟s in Tabel 8 worden als succes beschouwd, wanneer ze voor de vooropgestelde tijd hun functie konden behouden. Het loskomen van PII‟s, mobiliteit leidend tot storing van de normale functie, pijn, infectie, OI en breuk worden als faling beschouwd. Petrungaro (1997) beschreef onder meer een case report ter illustratie. Bij een 66-jarige vrouw werd de 3.4 geëxtraheerd en zij wenste een implantaat ter vervanging van dit element. Doordat de buccale plaat verloren was gegaan ter hoogte van de implantaatzone, werd lokaal botmateriaal ter herstel toegevoegd. Om een stressvrije maturatie van deze opgehoogde zone mogelijk te maken, werd distolinguaal van het conventioneel implantaat een MTI (Dentatus, New York, USA) geplaatst als drager van een vaste, tijdelijke kroon. 9 maanden later werd de afdekschroef („cover screw‟) van het conventioneel implantaat en het PII verwijderd. 3 maanden later werd de nieuwe, tijdelijke kunststofkroon vervangen door een definitieve, porseleinen restauratie. Petrungaro (2000) analyseerde 2 case reports, waarbij telkens 6 MTI‟s werden geplaatst ter afsteuning van een tijdelijke prothese tijdens de maturatie van een botgreffe. In dezelfde zittijd werd een sinuslift uitgevoerd en werden 6 MTI‟s geplaatst. Na 6 maanden werden de MTI‟s verwijderd en healing abutments over de conventionele implantaten geplaatst. De tijdelijke prothese werd zo aangepast, dat deze mooi over de abutments kon aansluiten. Deze procedure werd ook uitgebreid beschreven door Poitras en Benko (2001)144. Babbush (2001) analyseerde 53 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) in de edentate OK of BK en kwam tot een succes van 96,2 % na gemiddeld 4,6 maanden belasting. Let wel, zowel patiënten met als patiënten zonder botopbouw werden zonder onderscheid geëvalueerd. In een studie over de overleving van IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) ter afsteuning van een tijdelijke, uitneembare prothese, bekwamen Krenmair, Weinländer en Schmidinger Literatuurstudie en casuïstiek
35
(2003) een succes van 61,4 % na het uitvoeren van een bilaterale sinuslift in de edentate BK bij 12 patiënten. Dit lage succespercentage kan mogelijk worden verklaard door het niet onderling verbinden van de IPI‟s. In een studie van Krenmair et al. (2005) werd het succes van al dan niet verbonden IPI‟s geëvalueerd na 6,8 maanden belasting. Bij 8 patiënten werd een bilaterale sinuslift uitgevoerd. Omdat er in de resultaten van deze studie geen onderscheid werd gemaakt tussen de patiënten die wel een sinusliftoperatie ondergingen en de patiënten die er geen ondergingen, is het heel moeilijk om een correct beeld te krijgen van het succespercentage in deze toepassing van PII‟s. Wel bevestigt deze studie de stelling dat het gebruik van een baarconstructie ter verbinding van PII‟s een betere prognose geeft dan wanneer PII‟s onafhankelijk van elkaar worden geplaatst. Krenmair et al. (2008) kwamen in hun onderzoek tot een succes van 95 %, terwijl geen enkele faling werd waargenomen in de controlegroep waar conventionele implantaten en IPI‟s simultaan werden geplaatst zonder botopbouw. In een studie van Groenendijk (2003) werden 2 casussen beschreven. Bij de ene patiënt werd in de partieel edentate BK een sinusliftoperatie uitgevoerd en de processus alveolaris verbreed met Cerasorb (Curasan AG, Kleinostheim, Duitsland) en autoloog bot. Simultaan werden 5 PII‟s geplaatst: zij functioneerden als drager van de tijdelijke, vaste brug. Bij de andere patiënt werd in de edentate BK een bilaterale sinusliftoperatie en verbreding van de processus alveolaris uitgevoerd. Simultaan werden 4 PII‟s geplaatst, zodat het operatiegebied en de conventionele implantaten konden worden ontzien. Bij beide patiënten bleken de PII‟s succesvol. Ahn et al. (2004) evalueerden 27 PII‟s (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA en MDL, Intra-Lock Int., Florida, USA) in de edentate OK van 12 patiënten. Bij alle patiënten werd een botopbouw uitgevoerd (Allograft, doorstraald trabeculair bot, Rocky Mountain Tissue Bank, Aurora, USA) en na 21 weken belasting werden de PII‟s verwijderd. Slechts 1 PII bleek te hebben gefaald tijdens deze maturatie- en integratieperiode, meer bepaald door breuk. Iezzi et al. (2007) voerden een histologisch onderzoek naar de OI-graad rondom PII‟s na een bilaterale sinusliftoperatie in de partieel edentate BK: voor een optimaal resultaat werd hiertoe Calciumsulfaat gebruikt als botsubstituut (CaS, Surgiplaster Sinus, Classimplant, Rome, Italië). Men vond een BIC-waarde van 55 %: 40 % bleek origineel bot te zijn en 15 % nieuwgevormd bot. De 2 gebruikte PII‟s (SLL, Biolok International, Florida, USA) functioneerden 7 maanden succesvol in de kaak, waarna ze werden verwijderd. Pas dan Literatuurstudie en casuïstiek
36
werden 3 conventionele implantaten geplaatst: zij funtioneerden als dragers voor een vast, definitief brugwerk. - Aantal/type
PII - Aantal
Gemiddelde Klinische situatie
patiënten (P) - 1/MTI
Petrungaro (1997)145
Petrungaro (2000)
146
-
1P
-
12/MTI
-
2P
- 53/IPI
Babbush (2001)147
- 12 P
Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003)148
- 44/IPI - 12 P - 5/MTI - 1P
Groenendijk (2003)149
- 4/IPI - 1P
Partieel edentate OK
evaluatietermijn (maanden)
Greffemateriaal
Succes
9
NG***
100 %
- 3 g GGB*
Vaste brug in edentate BK
6
- 6 g RHA*
100 %
- 2 ml AB*
Edentate OK/BK
4,6
NG***
96,2 %
Edentate BK
6,9
NG***
61,4 %
Partieel edentate BK
NG***
Cerasorb + autoloog bot
100 %
Edentate BK
6
NG***
100 %
Edentate OK
5,25
Allograft
96,3 %
- 25/MDI +
Ahn et al. (2004)
150
2/MDL - 11 P
- Niet
Krenmair et al. (2005)
151
- 32/IPI - 8P
Edentate BK
6,8
NG***
verbonden: 62,5 % - Verbonden:
90,7 % Iezzi et al. (2007)152
Krenmair et al. (2008)153
- 2/SLL - 1P - 60/IPI - 13 P
Partieel edentate BK Partieel edentate OK/BK
7
- BK: 6,9 - OK: 3
CaS **
100 %
NG***
95 %
Tabel 8:Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s in het kader van een botophogingsprocedure en/of sinuslift. *
GGB: gedemineraliseerd gevriesdroogd bot; RHA: resorbeerbaar hydroxylapatiet; AB: autogeen bot
** CaS: Calciumsulfaat *** NG = niet gerapporteerd
Literatuurstudie en casuïstiek
37
3.2.2.2
Casus
Een patiënt was niet tevreden over de retentie en het comfort van zijn/haar bestaande, volledige prothese in de BK en kwam met dit probleem bij Dr. L. Barbier en Dr. J. Abeloos154. Deze patiënt wenste een vast herstel: hiervoor bleek een botophoging noodzakelijk, zodat men conventionele implantaten zou kunnen plaatsen. In een eerste fase werd door Dr. Abeloos een botophoging uitgevoerd en werden 3 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst ter bescherming van deze greffe (Fig. 2a). Op deze manier kon de volledige prothese door de IPI‟s worden afgesteund en werd mogelijk druk vanwege de volledige prothese op de opgehoogde regio vermeden. 6 maanden later, wanneer matuur en vitaal bot was gevormd, werden de IPI‟s verwijderd en 6 conventionele implantaten geplaatst door Dr. Abeloos. Later werd door Dr. Barbier een vaste brug gefabriceerd, die afsteunde op deze implantaten. De plaqueretentie onder een vaste, tijdelijke brug is erg beperkt en bovendien is het verstandig zeker meerdere weken na een botgreffe de gingiva niet aan te raken om de wonde niet te laten openvallen.
Fig. 2a: 3 IPI’s in BK tijdens maturatie botgreffe: postoperatief, radiografisch beeld (OPG)
Bij een tweede patiënt diende men in de edentate BK een aantal chirurgische procedures uit te voeren om vast brugwerk op conventionele implantaten mogelijk te maken (Fig. 2b). Zowel een bilaterale sinuslift als een verbreding van de processus alveolaris werden door Dr. C. De Clercq uitgevoerd. Om tot een goede afsteuning van de volledige prothese te komen, plaatste Dr. De Clercq simultaan 6 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden; Fig. 2c-d). Met een vaste brug, afgesteund op deze IPI‟s, kon een stressvrije maturatie van de greffe plaatsvinden (Fig. 2e). Dr. Barbier fabriceerde deze vaste brug, waardoor de patiënt 6 maanden normaal kon functioneren (Fig. 2f-g). Vervolgens werden de IPI‟s verwijderd en 6 conventionele implantaten geplaatst, waarop de tijdelijke brug kon afsteunen volgens het OB-protocol.
Literatuurstudie en casuïstiek
38
Fig. 2b: Preoperatief, radiografisch beeld BK (Dentascan, CT) in verschillende coupes
Fig. 2c: Postoperatief, radiografisch beeld BK (Dentascan, CT) met IPI’s
Fig. 2d: Intraoraal beeld na botopbouw en plaatsing IPI’s
Fig. 2e: Postoperatief, radiografisch beeld BK (OPG) met IPI’s en osseosyntheseschroeven
Fig. 2f-g: Extra- en intraoraal beeld van de tijdelijke, vaste brug
3.2.2.3
Conclusie
PII‟s worden, al dan niet in combinatie met de restdentitie, gebruikt als drager van een tijdelijke brug om de stressvrije maturatie van de botopgehoogde regio‟s mogelijk te maken. Op deze manier kan de patiënt toch genieten van een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel. In deze situatie werden PII‟s vaak gebruikt en werden hoge successen van 95-100 % genoteerd, behalve in de studies van Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003) en
Literatuurstudie en casuïstiek
39
Krenmair et al. (2005). In deze laatste studies werden slechts (lagere) successen van rond de 60 % beschreven. Als mogelijke verklaring werd het niet onderling verbinden van de PII‟s vermeld. Het onderling verbinden lijkt op basis van de beschikbare literatuur een belangrijke voorwaarde om PII‟s succesvol te kunnen gebruiken voor de beschreven evaluatietermijnen.
3.2.3
Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt
3.2.3.1
Literatuur
Ter illustratie van het gebruik van PII‟s als tijdelijke, prothetische oplossing bij een onvolgroeide patiënt, in afwachting van een later, „definitief‟ herstel, worden in de Engelstalige literatuur enkel case reports beschreven (Tabel 9). De PII‟s die behouden blijven tot wanneer de patiënt volgroeid is, worden als succes beschouwd. Vaak echter werden de PII‟s, geanalyseerd in deze case reports, onvoldoende lang opgevolgd om een correct beeld te geven van hun mogelijkheden binnen deze toepassing. Een eerste case report beschreef het gebruik van 2 PII‟s (MTI, Dentatus, New York, USA) ter vervanging van de twee agenetische, laterale bovenincisieven bij een 14-jarig meisje. Na 18 maanden bleken de MTI‟s nog steeds stabiel. Men hoopte de MTI‟s nog 3 jaar te kunnen behouden, waarna men conventionele implantaten zou plaatsen (Keller, 2001). Güler et al. (2005) beschreven het gebruik van PII‟s in de partieel edentate OK van een 15-jarig meisje. Onder meer de 4 onderincisieven ontbraken door agenesie. 4 MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) werden geplaatst ter vervanging. Een goed esthetisch en functioneel resultaat werd gerapporteerd, maar de overleving van de MDI‟s werd niet geanalyseerd. Een derde case report beschreef het gebruik van 2 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) ter vervanging van de twee agenetische, laterale bovenincisieven bij een 16-jarig meisje met het Williams-Beuren Syndroom. De IPI‟s functioneerden al 4 jaar in de mond. Wanneer de patiënte volgroeid zal zijn, zouden conventionele implantaten worden geplaatst (Mass, Oelgiesser en Tal, 2007). Ten slotte beschreven Artopoulou, Martin en Suchko (2009) het gebruik van 5 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) ter vervanging van 1 laterale bovenincisief en 4 onderpremolaren bij een 10-jarige ED-patiënt. Na 6 maanden bleken alle IPI‟s stabiel. De IPI‟s blijven idealiter in de kaak tot wanneer de dentale en skeletale groei is voltooid.
Literatuurstudie en casuïstiek
40
Aantal/type PII
Evaluatietermijn (maanden)
Relevante agenesieën
Succes
Keller (2001)155
2/MTI
18
1.2 en 2.2
100 %
Güler et al. (2005)156
4/MDI
NG*
3.2, 3.1, 4.1 en 4.2
NG*
Mass, Oelgiesser en Tal (2007)157
2/IPI
48
1.2 en 2.2
100 %
Artopoulou, Martin en Suchko (2009)158
5/IPI
6
2.2, 3.4, 3.5, 4.4 en 4.5
100 %
Tabel 9: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s bij de onvolgroeide patiënt. * NG = niet gerapporteerd
3.2.3.2
Casus
Een 13-jarige jongen werd gebeten door een hond: hierbij gingen een deel van en een aantal tanden in de OK verloren (Fig. 3a t/m c). Zoals beschreven kunnen bij jonge patiënten nog geen conventionele implantaten worden geplaatst omdat de skeletale en dentale groei nog niet is voltooid. Verschillende oplossingen kunnen dan worden overwogen. Om de edentate zone in het derde kwadrant (van 3.1 t/m 3.5) op te vullen, werden bij deze patiënt PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst, in afwachting van een later, „definitief‟ herstel met conventionele implantaten. Ter hoogte van de edentate zone plaatste Dr. C. De Clercq 4 IPI‟s (Fig. 3d) en werd door Dr. L. Barbier een vaste brug gemaakt die mooi over de PII‟s aanpaste (Fig. 3e). Op deze manier kwam men bij deze patiënt tot een tijdelijke, esthetisch en functioneel stabiele oplossing.
Fig. 3a t/m c: Preoperatieve, intraorale beelden en preoperatief, radiografisch beeld (OPG)
Literatuurstudie en casuïstiek
41
Fig. 3d: Postoperatief, intraoraal beeld na plaatsing IPI’s
3.2.3.3
Fig. 3e: Postoperatief, intraoraal beeld na plaatsing IPI’s met vaste brug
Conclusie
Bij jongens en meisjes die dentaal en/of skeletaal nog niet volgroeid zijn, bieden PII‟s een mogelijke tussenoplossing in afwachting van een later, „definitief‟ herstel. Enkele case reports tonen dan wel aan dat PII‟s voor een beperkte periode goed kunnen functioneren, doch er zijn geen langetermijnstudies voorhanden met voldoende grote steekproeven. Op basis van de bestaande studies mag men het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke prothese bij de onvolgroeide patiënt voorlopig dan ook niet aanzien als een betrouwbare eerste keuze behandeling.
3.2.4
Als ultiem implantaat
3.2.4.1
Literatuur
PII‟s kunnen ook gebruikt worden als tijdelijk, ultiem implantaat om een brug in nood te redden, wanneer het bestaande kroon- en brugwerk zodanig ondermijnd is dat een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is. Groenendijk
(2003)159
beschreef
volgende
toepassingsmogelijkheden
PII‟s
als
tussenoplossing in afwachting van een later, „definitief‟ herstel: -
als tijdelijke pijler(s) voor een tijdelijke brug onmiddellijk na tandverlies;
-
als tijdelijke pijler(s) wanneer een of meerdere natuurlijke pijlers verloren zijn gegaan;
-
als tijdelijke pijler(s) voor een tijdelijke brug;
-
als tijdelijke pijler(s) ter stabilisatie van een bovenprothesse zonder verhemelteplaat.
PII‟s kunnen dus ook worden gebruikt om bruggen in moeilijkheden te redden. Spitler (2002)160 beschreef hiervoor het gebruik van MTI‟s (Dentatus, New York, USA) of MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA). Als mogelijke indicaties vermeldde hij:
Literatuurstudie en casuïstiek
42
-
een pijlerelement met wortelcariës, uitgebreid parodontaal verval of mobiliteit;
-
een pijlerelement met een sterk aangetaste kroon;
-
een pijlerelement met een persisterende periapicale infectie na een endodontische behandeling;
-
een pijlerelement met een falende opbouw onder de kroon;
-
een pijlerelement met een (meerdere) gespleten wortel(s).
In deze gevallen kunnen PII‟s een tijdelijke uitkomst bieden, al dan niet in afwachting van een later prothetisch herstel. Uit een aantal casussen door Spitler beschreven, blijkt dat op deze manier een aantal jaren kan worden overbrugd, wat in specifieke gevallen erg nuttig kan zijn. In de Engelstalige literatuur zijn geen onderzoeken aangaande de overleving en/of het succes van dergelijke brugconstructies beschikbaar. Enkel de indicatie wordt in bovenvermelde studies beschreven, al dan niet aangevuld met een of meerdere casussen. 3.2.4.2
Casus
Een patiënt bood zich aan op het AZ Sint-Jan, te Brugge. Na klinische en radiografische controle bleken de bruggen in het 2de en het 3de kwadrant niet langer houdbaar: een aantal pijlerelementen vertoonden een verhoogde mobiliteit, andere pijlerelementen vertoonden wortelcariës ten gevolge van een falende randaansluiting (Fig. 4a t/m c). De patiënt wenste later, wanneer hij daar financieel toe in staat zou zijn, vast brugwerk op implantaten. Intussen drong een noodbehandeling zich op, zodat de bestaande pathologie toch zo goed mogelijk kon worden behandeld. Dr. L. Barbier opteerde ervoor om het gebit waar mogelijk maximaal te behouden, door alle pijlerelementen cariësvrij te maken en grondig te evalueren (Fig. 4d). Ter hoogte van de 1.1 werd door Dr. J. Abeloos een PII (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst als noodzakelijke, extra pijler voor de (tijdelijke) brug (Fig. 4e). Met deze tijdelijke, vaste brug kon de patiënt een aantal jaren overbruggen alvorens een meer voorspelbare, „definitieve‟, doch duurdere behandeling te ondergaan (Fig. 4f-g).
Literatuurstudie en casuïstiek
43
Fig. 4a: Preoperatief, intraoraal beeld
Fig. 4b-c: Preoperatieve, radiografische beelden
Fig. 4d: Intraoraal beeld na exploratie van de pijlerelementen
Fig. 4e: Postoperatief, radiografisch beeld (OPG) met IPI
Fig. 4f: Intraoraal beeld van de nieuwe, vaste brug
Fig. 4g: Extraoraal, frontaal beeld van de nieuwe, vaste brug
3.2.4.3
Conclusie
Het gebruik van PII‟s als tussenoplossing om een brug in nood te redden, wanneer onvoldoende geschikte pijlerelementen aanwezig zijn, wordt enkel als mogelijke indicatie vermeld in de Engelstalige wetenschappelijke literatuur. Er zijn geen studies beschikbaar betreffende de overleving van PII‟s in deze toepassing. Uitgebreide prospectieve en retrospectieve studies zijn noodzakelijk om een correct beeld te geven van de overleving en het succes ervan. Bijgevolg kan men, op basis van de bestaande wetenschappelijke literatuur,
Literatuurstudie en casuïstiek
44
PII‟s voorlopig niet beschouwen als een betrouwbare eerste keuze behandeling bij deze patiënten.
3.2.5
Overige toepassingen
3.2.5.1
Ter stabilisatie van een gids-/richtplaat
Literatuur
Tijdens de plaatsing van conventionele implantaten, kunnen PII‟s gebruikt worden als fixatieschroeven voor de intraorale stabilisatie van een gids- of richtplaat. Simon (2002)161 beschreef het gebruik van MTI‟s (Dentatus, New York, USA) als fixatieschroeven voor gidsplaten voor de accurate positionering van conventionele implantaten. Volgens de auteur is voornamelijk in de edentate OK voor metaalkeramische restauraties een accurate implantaatpositionering belangrijk met het oog op een voorspelbaar, esthetisch eindresultaat. In tegenstelling tot in de BK, waar de tubera maxillae en het palatum voor een goede stabilisatie van de gidsplaat zorgen, blijkt een stabiele afsteuning in de OK vaak minder evident. Sicilia et al. (2000)162 bevestigden dat een weefselgedragen chirurgische gidsplaat weliswaar volstaat voor overkappingsprotheses of hybride, vaste protheses, maar volgens deze auteurs zijn deze weefselgedragen gidsplaten niet altijd precies genoeg bij metaalkeramische, implantaatgedragen vaste protheses. In deze gevallen kunnen PII‟s, als stabilisatoren van een chirurgische gidsplaat, een waardig alternatief zijn. Ook Aalam et al. (2005)163 en Wu en Khee (2006)164 beschreven het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van een chirurgische gidsplaat tijdens de plaatsing van conventionele implantaten in de edentate OK. Aalam et al. (2005) gebruikten hiervoor IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) en beschreven de plaatsingsprocedure van deze implantaten: slechts 2 IPI‟s werden parallel en anterieur van beide retromolaarpaden gepositioneerd. Met behulp van „de pick-up techniek‟ kan een coping aan de gidsplaat worden bevestigd: rondom laat men voldoende autopolymeriserende kunsthars vloeien. De patiënt dient toe te bijten tijdens de uitharding, zodat een stabiele gidsplaat wordt bekomen. Het gebruik van slechts 2 PII‟s biedt een aantal voordelen: -
de lagere kostprijs en de eenvoudigere plaatsingsprocedure (cfr. parallellisme);
-
het gereduceerde aantal noodzakelijke tandartsbezoeken;
-
de goede hanteerbaarheid van de gidsplaat;
Literatuurstudie en casuïstiek
45
-
de PII‟s bevinden zich zodoende op voldoende afstand van de conventionele implantaten.
Wu en Khee (2006) gebruikten dan weer 3 PII‟s ter stabilisatie van de gidsplaat in de edentate OK. In deze beschrijvende studie werden ook alternatieve technieken voorgesteld. Ten slotte beschreven Yeh, Monaco en Buhite (2006)165 de klinische procedure over het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van een richtplaat. In de edentate OK werden 4 conventionele implantaten (Brånemark Mk IV Ti-Unite, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) anterieur en 2 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) posterieur van de foraminae mentale geplaatst. In dit onderzoek werd de richtplaat manueel over de weke weefsels gestabiliseerd. Vervolgens postitioneerde men de 2 IPI‟s doorheen de richtplaat, weke en harde weefsels zoals aangegeven door de boorschacht. Na verwijdering van de richtplaat, kon deze accuraat gerepositioneerd worden, wat een exacte positionering van de conventionele implantaten, zoals bepaald via een proefopstelling (diagnostische wax-up), mogelijk maakte. Een belangrijk voordeel bij deze methode is dat de volledige procedure in 1 zittijd kan worden afgewerkt.
Conclusie
Het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van een gids- of richtplaat wordt in de literatuur slechts in beperkte mate beschreven en/of geanalyseerd. Volgens een aantal auteurs kan voornamelijk in de edentate OK, waar een weefselgedragen gids- of richtplaat niet altijd voldoende stabiel blijkt, een PII bilateraal tussen het foramen mentale en het retromolaarpad volstaan om een stabiele, gefixeerde gidsplaat te bekomen. De onderzoekers bleken erg tevreden over de gebruikte methode, maar een objectieve, vergelijkende studie van een weefselgedragen plaat enerzijds en een PII-afgesteunde plaat anderzijds, ontbreekt. De studie van Sicilia et al. (2000) toonde wel aan dat bij gebruik van een gefixeerde richtplaat significant minder implantaten buiten de geplande site werden geplaatst dan bij gebruik van een weefselgedragen richtplaat. Uiteraard is het hierbij van primordiaal belang dat de PII‟s correct gelokaliseerd worden, zodat de conventionele implantaten op de exacte plaats kunnen worden gepositioneerd.
Literatuurstudie en casuïstiek
46
3.2.5.2
Ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen
Literatuur
Een andere mogelijke toepassing van PII‟s is het gebruik ervan in het kader van de TMD-problematiek. Patiënten met een slechtpassende, onvoldoende retentieve (volledige) prothese klagen soms over kaakgewrichtsproblemen. Door de bestaande prothese telkens weer aan te passen, kunnen de TMD-klachten toenemen (Ordonez en Eastmond, 2005) 166. Als mogelijke oplossing stelden Ordonez en Eastmond (2005)167 voor de bestaande, volledige, uitneembare prothese aan te passen tot een overkappingsprothese op 4 miniimplantaten (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA). De auteurs analyseerden echter niet in welke mate de uitgevoerde therapie succesvol was voor deze patiënten.
Conclusie
Het gebruik van PII‟s kent vele mogelijke toepassingen: het gebruik van PII‟s ter reductie van TMD-klachten bij een slechtpassende uitneembare (plaat)prothese is er mogelijk één van. Echter, geen enkele wetenschappelijke studie analyseert deze behandeloptie en er is geen objectief wetenschappelijk bewijs voorhanden dat stelt dat de TMD-klachten effectief verminderen, laat staan verdwijnen. Elders in de literatuur wordt deze indicatie niet vermeld: bijgevolg wordt ze enkel volledigheidshalve toegevoegd.
Literatuurstudie en casuïstiek
47
3.3
Discussie
In wat volgt worden volgende vragen beantwoord: -
Resultaten: hoe verhouden PII‟s zich tot mogelijke, alternatieve behandelopties?
-
OI en BIC: hoe verhouden PII‟s zich histologisch tot conventionele implantaten?
-
Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII’s: hoe betrouwbaar blijken PII‟s in de praktijk in een anterieure, beperkt belaste regio?
3.3.1
Resultaten
De in de literatuurstudie bekomen resultaten worden hierna verder geanalyseerd. In deze analyse
worden
enkel
de
4
hoofdtoepassingen
betrokken.
Hiertoe
wordt
per
toepassingsgebied de theoretische achtergrond geschetst, een of meerdere alternatieve behandelopties besproken en een wetenschappelijk onderbouwde inschatting gemaakt van de eerste keuze behandeloptie. 3.3.1.1
Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten
Achtergrond
PII‟s werden kort na hun introductie beschouwd als medium voor een onmiddellijk, tijdelijk, esthetisch en functioneel herstel in het kader van een complexere implantaatbehandeling. Vroeger dacht men, zoals vooropgesteld in het conventionele 2-fasig Brånemark-protocol (zie verder in dit punt), dat patiënten en practici de OI-periode van conventionele implantaten dienden te respecteren alvorens deze implantaten te mogen belasten (Adell et al., 1981168; Brånemark, Zarb en Albrektsson, 1985
169
en Adell et al., 1990170). Brånemark (1983)171
stelde als protocol een integratieperiode voorop van 3 maanden in de OK en van 6 maanden in de BK. Men ging er van uit dat een goede primaire stabiliteit en een ongestoorde genezing noodzakelijk waren om tot een voorspelbare OI te komen. Afhankelijk van de botkwaliteit kon deze integratieperiode variëren van 3 tot 6 maanden in Type I en II bot en van 6 tot 9 maanden in Type III en IV bot (Adell, Lekholm en Brånemark, 1985)172. In Type I bot vindt men voornamelijk homogeen, compact bot terug en in Type II bot een dikke laag corticaal bot rondom dens trabeculair bot. Type III bot bestaat dan weer uit een dunne laag corticaal bot rondom dens trabeculair bot en Type IV bot uit een dunne laag corticaal bot rondom weinig dens trabeculair bot („Index van Lekholm en Zarb‟)173. Het spreekt voor zich dat deze lange Literatuurstudie en casuïstiek
48
postoperatieve OI-periode door veel patiënten zowel op esthetisch als op functioneel vlak als ongunstig werd ervaren. Door de ontwikkeling van PII‟s werd dit probleem ondervangen: zij zorgen intussen voor een belastingsvrije OI van conventionele implantaten (Petrungaro, 1997)174. Froum et al. (1999)175 beschreven de mogelijke klinische procedures en stelden op basis hiervan een eenvoudige classificatie op: - Type 1: na genezing van de alveolen worden simultaan PII‟s, conventionele implantaten en een vaste, tijdelijke brug geplaatst; - Type 2: onmiddellijk na de extracties worden simultaan PII‟s en een vaste, tijdelijke brug geplaatst. Na genezing van de alveolen worden conventionele implantaten geplaatst; - Type 3: onmiddellijk na de extracties worden simultaan PII‟s, conventionele implantaten en een vaste, tijdelijke brug geplaatst. Tijdens de laatste decennia vond er een aanpassing plaats van het belastingsprotocol voor conventionele implantaten. Zo evolueerde men van het originele 2-fasig Brånemark-protocol, waarbij het implantaat tijdens de OI-periode in de kaak wordt geplaatst en onder het tandvlees wordt afgedekt met een afdekschroef, naar een 1-fasig protocol, waarbij een deel van het implantaat boven het tandvlees en in de mondholte uitsteekt. In tegenstelling tot bij het 2-fasig protocol, moet het implantaat bij het 1-fasig protocol na het plaatsen niet meer worden vrijgelegd. Vervolgens werd overgegaan van het 1-fasig protocol naar het concept van vroege belasting (VB) of OB van conventionele implantaten. Conventionele implantaten worden bij VB en OB vroeger belast dan zoals door het originele 2-fasig Brånemark-protocol voorgeschreven: bij OB is dit zelfs binnen de 48 uur na de plaatsing van deze implantaten. Door de ontwikkeling van implantaatsystemen met een ruwer oppervlak ontstaat deze alternatieve behandeloptie om tot een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel te komen in het complexe kader van een uitgebreide implantaatgedragen reconstructie (Javed en Romanos, 2010)176. Al in de jaren „80 werden de eerste concrete wetenschappelijke onderzoeken betreffende OB uitgevoerd (Ledermann, 1984177; Babbush, Kent en Misiek, 1986178). Overlevingen van 91-98 % werden beschreven: deze prille resultaten deden vermoeden dat een snellere belasting van implantaten mogelijk is. Balshi en Wolfinger
Literatuurstudie en casuïstiek
49
(2000)179 stelden op basis van eerdere onderzoeken een nieuw protocol op betreffende OB. Contra-indicaties waren voor hen: -
onvoldoende controle over de functionele krachten (bruxisme);
-
een posterieure, enkelvoudige implantaatreconstructie, vaak gepaard gaande met een te grote functionele belasting;
-
de aanwezigheid van potentiële natuurlijke pijlers.
Guirado et al. (2002)180 bevestigden het succes van OB in een onderzoek op 18 implantaten bij 13 patiënten: zij beschreven een succes van 100 % na OB. De tijdelijke kronen, geplaatst op de implantaten, werden in deze studie uit occlusie genomen. Degidi et al. (2003)181 toonden aan dat OB de OI van Ti-implantaten niet in de weg staat. Matuur bot werd teruggevonden rond de 11 onderzochte implantaten die dienst deden als meest distale verankering voor een vaste, tijdelijke brug. Er kan echter hoogstwaarschijnlijk niet in alle gevallen zomaar tot OB worden overgegaan. Een aantal aanbevelingen om tot een maximaal succes te komen werden geformuleerd door Derbabian en Simonian (2005)182: -
goede botkwaliteit en voldoende botkwantiteit;
-
voorkeur voor implantaten ≥10 mm;
-
voldoende implantaten en een evenwichtige verdeling in de boog;
-
goede initiële stabiliteit;
-
passief aanpassen van de tijdelijke restauraties;
-
voldoende interocclusale ruimte;
-
evenwichtige occlusale contacten;
-
beperkte cantilevers;
-
vermijden van het afnemen van tijdelijke restauraties tijdens de OI-periode;
-
opletten bij parafunctionele gewoonten.
Deze aanbevelingen tonen aan dat er mogelijk een aantal beperkingen zijn. Dit werd bevestigd door Javed en Romanos (2010)183, die in een recente review stelden dat de bekomen initiële stabiliteit bij OB afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de botkwaliteit/-kwantiteit, de vorm, het design en de oppervlaktekenmerken van het implantaat.
Literatuurstudie en casuïstiek
50
De auteurs maakten een kanttekening bij het OB-protocol in geval van insufficiënte botkwaliteit/-kwantiteit, multipele implantaten of na botophoging. Baig en Rajan (2010)184 wezen ook op het belang van patiëntgerelateerde factoren bij OB: roken, dunne gingiva, slechte mondhygiëne en de potentiële aanwezigheid van infecties ter hoogte van de implantaatsites zouden het implantaatsucces beïnvloeden. Anderen aanzien dan weer de primaire stabiliteit als belangrijkste determinant voor succes: hoe stabieler het implantaat bij initiële belasting, hoe minder microbeweging en hoe hoger het succespercentage zou zijn (Cooper, Felton en Kugeloerg, 2001185; Brochu, Anderson en Zarb, 2005186; Fazel, Aalai en Rismanchian, 2009187). Zodoende blijkt het gebruik van PII‟s tijdens de OI van conventionele implantaten in specifieke gevallen nog steeds nuttig. Romanos et al. (2010)188 analyseerden de bestaande literatuur aangaande OB en uitgestelde belasting (UB). Deze analyse toonde echter hoge succespercentages zowel voor OB- als voor UB-implantaten, een goede OI en een hoog BIC. Deze studie biedt belangrijk histologisch en klinisch bewijs voor het gebruik van het OB-protocol bij de verschillende bottypes. Op basis van deze review zou het gebruik van PII‟s in het kader van een tijdelijk, immediaat, esthetisch en functioneel herstel tijdens de OI van conventionele implantaten sterk kunnen afnemen. De tijdelijke brug, afgesteund op PII‟s (2-fasig protocol) of op conventionele implantaten (OB-protocol), verschaft belangrijke informatie omtrent de occlusie en de esthetiek bij een patiënt. Deze informatie kan gebruikt worden voor de planning van de definitieve, prothetische suprastructuur (Landolt et al., 2004)189. Deze bevindingen werden in de meest recente studies bevestigd. Zo stelden Kacer, Dyer en Kraut (2010)190 onomwonden dat OB-implantaten een voorspelbaar klinisch succes hebben, zowel in de anterieure als in de posterieure OK. Zij distilleerden hun bevindingen uit een 2 jaren durend retrospectief onderzoek van 256 OB-implantaten bij 120 patiënten en kwamen tot een succes van 99,4 % in de anterieure en 97 % in de posterieure OK. Deze waarden komen overeen met de successen beschreven bij het 2-fasig implanteren. Hoe dan ook is implanteren in de OK door het densere bot meer voorspelbaar dan in de BK. Dit geldt zowel voor OB-implantaten (De Bruyn, Van de Velde en Collaert, 2008191; Kacer, Dyer en Kraut, 2010)192 als voor implantaten belast conform het conventionele Brånemarkprotocol (Jemt et al., 1996)193. Chung, McCullagh en Irinakis (2010)194 stelden in een recente review dat in tegenstelling tot in de OK, OB in de BK nog steeds met de nodige Literatuurstudie en casuïstiek
51
omzichtigheid dient benaderd, al wordt steeds meer wetenschappelijk bewijs vergaard dat deze stelling ondermijnt, zowel in de posterieure (Van de Velde, Sennerby en De Bruyn, 2010)195 als in de anterieure BK (Mijiritsky et al., 2008196; Van de Velde, Sennerby en De Bruyn, 2010197). Het is duidelijk dat het OB-concept intussen wijdverspreid is, zoals bevestigd in recente studies (Collaert en De Bruyn, 2008198; Bahat en Sullivan, 2010199; ).
Kritische evaluatie en conclusie
Het gebruik van PII‟s tijdens de OI van conventionele implantaten is hoe dan ook sterk verminderd, gezien de goede prognose bij het onmiddellijk belasten van conventionele implantaten. Recent wetenschappelijk onderzoek toont ontegensprekelijk aan dat het OB-protocol principieel zonder problemen kan worden toegepast zowel in de OK als in de BK, anterieur en/of posterieur. Bijgevolg is de indicatie voor het gebruik van PII‟s in combinatie met conventionele implantaten, zodat intussen een stressvrije integratie van conventionele implantaten kan plaatsvinden, sterk ingeperkt. Ook door de eenvoudigere chirurgische procedure verdient de OB van conventionele implantaten waar mogelijk de voorkeur boven het additioneel gebruik van PII‟s in het kader van een onmiddellijk, esthetisch en functioneel herstel. 3.3.1.2
Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s
Achtergrond
Dezelfde redenering, zoals hierboven geformuleerd voor de OI van conventionele implantaten, geldt ook voor de stressvrije maturatie van botopgehoogde regio‟s. In een sterk geresorbeerde kaak dient men een botgreffe uit te voeren: nieuwgevormd bot maakt de plaatsing van conventionele implantaten mogelijk (Jovanovic, Spiekermann en Rizhter, 1992200; Nevins en Mellonig, 1994201). Deze regio‟s dienen beschermd te worden tegen belasting – VB of OB – met het oog op een stressvrije maturatie van de botgreffe. Ook in dit geval kunnen PII‟s uitkomst bieden: ze maken de stressvrije maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s mogelijk (Petrungaro, 1997202; Petrungaro, 2000203). De PII‟s steunen namelijk de tijdelijke prothese af tijdens deze maturatiefase. Vele onderzoeken tonen aan dat er na een botopbouw vele maanden nodig zijn alvorens matuur, vitaal bot wordt gevormd. Zo wachtten Brugnami et al. (1999)204 3 tot 9 maanden na Literatuurstudie en casuïstiek
52
de botophoging alvorens conventionele implantaten te plaatsen, terwijl Jemt en Lekholm (2003)205 6,6 maanden wachtten. Intussen werd in het onderzoek van Jemt en Lekholm (2003) bij elk van de 10 patiënten een mini-screw geplaatst ter hoogte van de ontbrekende centrale bovenincisief. Maiorana et al. (2005)206 wachtten 5,4 maanden alvorens conventioneel te implanteren en toonden aan dat een combinatie van autogeen bot en anorganisch runderbot (BioOss, Osteohealth, New York, USA) achteraf significant minder resorbeerde dan wanneer enkel autogeen bot werd gebruikt. Jemt en Lekholm (2005)207 wachtten 8 maanden in hun prospectief onderzoek naar de botresorptie bij enkelvoudige implantaten in de anterieure BK van 10 patiënten. In recentere onderzoeken werd de maturatiefase gereduceerd tot 3 maanden, gebaseerd op de vaststelling dat reeds na 2 tot 4 maanden revascularisatie van de greffe optrad (Lee, 2006)208. Bij voorkeur willen patiënten deze complexe botophogingsprocedure vermijden. In deze gevallen kan het gebruik van mini-implantaten uitkomst bieden. Deze mini-implantaten zouden als alternatieve, langetermijnoptie kunnen worden gebruikt, al is verder onderzoek aangewezen om hieromtrent een eenduidige stelling te poneren. Zo zijn er onvoldoende langetermijnresultaten voorhanden om deze mini-implantaten als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten te beschouwen (Tabel 2). Zoals reeds vermeld volgden Mazor et al. (2004)209 32 enkelvoudige mini-implantaten gedurende 5 jaar op. Door de te uitgebreide, verticale botresorptie of de te nauwe interproximale ruimte konden geen conventionele implantaten worden geplaatst, tenzij een botophoging werd uitgevoerd. De alternatieve mini-implantaten werden in deze studie beschouwd als een definitieve behandeloptie, zoals conventionele implantaten, en niet meer als een tijdelijke behandeloptie, zoals PII‟s. Ook Shatkin et al. (2007)210 analyseerden het succes van mini-implantaten: in deze studie werden 2514 mini-implantaten (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA) geplaatst bij 531 patiënten. Na gemiddeld 2,9 jaar bleken 94,2 % succesvol. Eerdere studies van Ahn et al. (2004)211 en Bulard en Vance (2005)212 toonden vergelijkbare succespercentages. Ook Ravasini en Ravasini (2004)213 beschreven in een case report het gebruik van MDI‟s als definitieve abutments voor een overkappingsprothese. Vaak is het plaatsen van conventionele implantaten bij ouderen om medische en/of financiële redenen niet aan de orde. Miniimplantaten bieden hier mogelijk een uitweg: zij kunnen zowel als tijdelijk, semidefinitief of als definitief abutment gebruikt worden, via een eenvoudig transmucosaal protocol. In de beschreven
casus
werden
MDI‟s
gebruikt
als
definitieve
abutments
voor
een
overkappingsprothese in de edentate OK en BK. Ook Sussman en Goodridge (2006)214, Literatuurstudie en casuïstiek
53
Okhubo et al. (2006)215, Cho et al. (2007)216 en LaBarre, Ahlstrom en Noble (2008)217 analyseerden het gebruik van mini-implantaten in de edentate OK als goedkoper alternatief voor een overkappingsprothese op 2 conventionele implantaten (McGill-consensus). Successen > 90 % werden beschreven op middellange termijn, maar door het gebrek aan prospectieve en/of retrospectieve, vergelijkende langetermijnstudies kan nog geen eenduidig behandelprotocol worden opgesteld. Wanneer de stabiliteit van een MDI (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en een conventioneel implantaat (Brånemark, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) worden vergeleken, blijkt dat een MDI onder invloed van laterale krachten na 2 minuten belasting een grotere en sneller toenemende mobiliteit vertoont, voornamelijk ter hoogte van de cervicale implantaatzone (Ertugrul en Pipko, 2006)218. De auteurs verklaarden de lagere stabiliteit bij MDI‟s door hun smallere diameter. Deze resultaten tonen aan dat MDI‟s minder stabiel zijn en bijgevolg biedt deze studie belangrijk klinisch en radiografisch bewijs dat mini-implantaten niet zomaar als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten mogen worden beschouwd. Deze vaststelling werd bevestigd door Jefferies et al. (2008)219. Zij bewezen dat de retentieve kracht van MDI‟s en van conventionele implantaten (Replace Select, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) significant verschilt: MDI‟s komen gemakkelijker los dan conventionele implantaten.
Kritische evaluatie en conclusie
Wanneer een botophoging geïndiceerd is om de plaatsing van conventionele implantaten mogelijk te maken, dient een maturatiefase van de botgreffe te worden gerespecteerd. Het is hierbij aan te raden om de bestaande volledige of partiële prothese niet rechtstreeks te laten afsteunen op de botopgehoogde regio, zodat een stressvrije maturatie van de botgreffe kan plaatsvinden. Er treedt namelijk pas na 2 tot 4 maanden revascularisatie op van de botgreffe. Om de patiënt intussen toch een esthetische en/of functionele oplossing aan te bieden, zijn verschillende behandelopties mogelijk. Zoals vermeld kunnen PII‟s geplaatst worden ter afsteuning van een tijdelijke prothese. Wanneer de patiënt echter niet bereid is deze ophogingsprocedure te laten uitvoeren, wanneer een botophoging geen optie is om financiële of medische redenen (minder begoeden of ouderen), of wanneer er onvoldoende bot aanwezig is om conventionele implantaten te kunnen plaatsen, dient de patiënt er zich van bewust te zijn dat, wanneer onvoldoende restdentitie aanwezig is en vast kroon- en brugwerk onmogelijk is, een uitneembare prothese vaak het enige alternatief is. Wanneer de patiënt toch Literatuurstudie en casuïstiek
54
vast herstel wenst, kan het gebruik van mini-implantaten een goed behandelalternatief zijn met een goede prognose op middellange termijn, maar met een onduidelijke uitkomst op lange termijn (Christenen, 2006)220. Het gebruik van deze mini-implantaten als alternatief voor conventionele implantaten neemt voornamelijk in de USA sterk toe. Uit Misch‟ (2005)221 review blijkt duidelijk dat korte, dikke implantaten hier een uitweg kunnen bieden. Deze implantaten geven klinisch betere resultaten dan PII‟s: beter een kort en dik, dan een lang en smal implantaat. 3.3.1.3
Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt
Achtergrond Er mag niet zomaar conventioneel worden geïmplanteerd bij een onvolgroeide patiënt: de craniofaciale en skeletale groei dient beëindigd te zijn (Behr et al., 2008)222. Conventionele implantaten worden echter wel soms gebruikt bij niet-volgroeide ED-patiënten of patiënten met een andere, congenitale aandoening alwaar een hypodontie zich manifesteert (Percinoto et al., 2001)223. Voornamelijk case reports tonen dit aan. Toch is er over het gebruik van conventionele implantaten bij minderjarige ED-patiënten geen eensgezindheid. Stanford et al. (2008)224 bevestigden dan wel de hogere falingsgraad bij deze patiëntengroep (24 %), toch bleek maar liefst 91 % van de 109 ondervraagden (zeer) tevreden met het eindresultaat. Zelfs 95 % vond de behandeling de geïnvesteerde tijd en kostprijs meer dan waard. Sweeney et al. (2005)225 analyseerden 61 conventionele implantaten bij 15 ED-patiënten van gemiddeld 18 jaar. In deze studie bleken 88,5 % van de implantaten succesvol te integreren na gemiddeld 40 maanden. Een andere studie analyseerde het conventioneel implanteren bij Zweedse ED-patiënten jonger dan 16 jaar. 26 Patiënten werden opgevolgd: 21 non-syndromische patiënten kregen 33 implantaten (agenesie of trauma) en 5 ED-patiënten kregen 14 implantaten. Bij de non-syndromische patiëntengroep overleefden 93,9 % van de implantaten, terwijl bij de ED-patiëntengroep slechts 35,7 % overleefden op het moment van belasting. De smalle kaak en de specifieke perioperatieve condities werden als mogelijke verklaring voor deze hoge faling aangehaald (Bergendal, Ekman en Nilsson, 2008)226. Enige voorzichtigheid bij het conventioneel implanteren lijkt daarom ook bij deze patiëntengroep geboden en alternatieve behandelopties dienen absoluut te worden overwogen. Als alternatief werd het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een plaatprothese (bvb. een spoon denture: ‘een mucosaal afgesteunde vervanging van 1 tot ten
Literatuurstudie en casuïstiek
55
hoogste 3 frontelementen in de BK’; Battistuzzi et al., 1992227) beschreven (Behr et al., 2008228; Imirzalioglu, Uckan en Haydar, 2002229). Op de geschikte leeftijd kan men, indien gewenst, nog steeds conventioneel implanteren (Morgan en Howe, 2003)230. Andere alternatieven zijn een autotransplantatie en/of een orthodontische behandeling.
Kritische evaluatie en conclusie
Conventioneel implanteren bij de onvolgroeide patiënt blijkt niet evident. Het gebruik van alternatieve behandelopties geniet daarom de voorkeur: PII‟s, een etsbrug, een autotransplantatie of een plaatprothese (bvb. een spoon denture). Vaak verkiest de patiënt echter een vaste oplossing zoals bij het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een autotransplantatie al dan niet in combinatie met een orthodontische behandeling. 3.3.1.4
Als ultiem implantaat
Achtergrond
Dat PII‟s als ultieme implantaten voorspelbaar kunnen worden gebruikt om een brug in nood te redden, wordt in de bestaande, wetenschappelijke literatuur niet aangetoond. Als alternatief beschreven Kleinman, Mazor en Rossein (2006)231 het gebruik van SDI‟s (Anew, Dentatus, New York, USA) in 2 case reports. Ook deze implantaten kunnen namelijk worden gebruikt als laatste redmiddel om een brug in moeilijkheden toch nog tijdelijk te kunnen behouden, als alternatief voor baar-, orthodontische draad-, composiet- of amalgaamtechnieken. Deze auteurs beschreven een techniek waarbij door het occlusale vlak van het pontic-element heen werd geboord, zodat de artificiële wortel kon worden geïnsereerd en men voldoende steun bekwam om de bestaande brug (tijdelijk) te behouden.
Kritische evaluatie en conclusie
Onvoldoende langetermijnonderzoek is voorhanden om PII‟s in deze toepassing als betrouwbare behandeloptie te mogen beschouwen. Of de alternatieve SDI‟s beter zijn, dient nog te worden bewezen. Beide (zowel de PII‟s als de SDI‟s) lijken op basis van de huidige kennis slechts halfslachtige oplossingen met onzekere prognose en dienen bijgevolg als laatste redmiddel te worden aanzien en niet als voorkeursbehandeling. Andere mogelijke alternatieven zijn onder meer het gebruik van baar-, orthodontische draad-, composiet- en amalgaamtechnieken.
Literatuurstudie en casuïstiek
56
3.3.2
Osseoïntegratie en bot-implantaat contact
In Tabel 10 worden de histologische en histomorphometrische studies over de OI en het BIC rondom PII‟s geanalyseerd: deze studies geven een belangrijke, objectieve indicatie over de duurzaamheid van PII‟s. Er dient opgemerkt dat voornamelijk MTI‟s (Dentatus, New York, USA) werden geanalyseerd: zij vertonen na insertie in de kaak een zekere graad van OI. Deze OI-graad wordt bepaald door het BIC. Op haar beurt wordt de BIC-waarde bepaald door implantaatafhankelijke factoren, door de gebruikte chirurgische techniek en door het belastingsprotocol (Albrektsson en Jacobsson, 1987)232. Er werden zowel bij mensen (Bohsali et al., 1999; Proussaefs et al. 2003; Froum et al., 2005; Iezzi et al., 2007) als bij dieren (Zubery et al., 1999; Ottoni et al., 2004) histologische studies over het BIC rondom PII‟s uitgevoerd. Uit Tabel 10 blijkt dat in de meeste studies na ongeveer 6 maanden belasting een BIC van 35-65 % wordt gevonden. De hoogste waarden worden apicaal teruggevonden, terwijl PII‟s coronaal vaak worden omgeven door bindweefsel: dit lijkt geen negatieve invloed te hebben op het succes van PII‟s (Froum et al., 1998)233. Zo kwamen Bohsali et al. (1999) tot een gemiddeld BIC van 45 % na analyse van 6 MTI‟s na 6 maanden belasting. Andere studies bevestigden deze resultaten (Tarnow en Froum, 1996234; Froum et al., 2005235; Iezzi et al., 2007236: besproken in punt 3.2.2.1). Zubery et al. (1999) onderzochten 3 honden en vonden rondom de geanalyseerde PII‟s na 3,75 tot 4 maanden belasting een BIC van 46,1 % en 54,0 % wanneer de PII‟s niet werden belast. Er bleek geen significant verband tussen het al dan niet belasten enerzijds en de OI-graad anderzijds. 56 % van de onderzochte MTI‟s bleek te osseoïntegreren, wat de verwijdering van deze implantaten ernstig bemoeilijkt: osseogeïntegreerde PII‟s kunnen achteraf moeilijk uit de kaak worden verwijderd en impliceren bij verwijdering een breukrisico (Nagata, Nagaoka en Mukunoki, 1999)237. De studie van Ottoni en Chopard (2004) gaf afwijkende resultaten: zij gaf een hogere BIC-waarde van meer dan 70 % rondom de onderzochte PII‟s. Als mogelijke verklaring voor deze hogere BIC-waarde verwezen de auteurs naar het niet onmiddellijk belasten van de PII‟s. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat deze stelling onderschrijft. Zubery et al. (1999) bekwamen weliswaar een hoger BIC wanneer de PII‟s niet werden belast dan wanneer deze wel werden belast, maar er bleek geen significant verband tussen beide. Doordat de in de studie van Ottoni en Chopard (2004)
Literatuurstudie en casuïstiek
57
geanalyseerde PII‟s niet onmiddellijk werden belast, kan worden gesteld dat de resultaten van deze studie buiten deze masterproef vallen: PII‟s worden principieel altijd onmiddellijk belast. Simon en Caputo (2002)238 suggereerden een hogere OI in de OK dan in de BK. De resultaten van Froum et al. (2005) spraken dit tegen, maar mogelijk speelden de variabele locatie en het variabele bottype hierin een rol (zoals besproken in punt 1.2.2.1). Om de bekomen waarden correct te kunnen analyseren, moeten ze worden vergeleken met het BIC rondom OB en UB conventionele implantaten. Steflik et al. (1996)239 onderzochten 120 implantaten van 6 verschillende implantaatsystemen bij 30 honden. Zij vonden een BIC-waarde van 50,1 % tot 59,6 % en geen significant verschil tussen belaste en onbelaste conventionele Ti-implantaten. Lederman, Schenk en Buser (1998)240 analyseerden post mortem 4 OB conventionele implantaten en kwamen tot een BIC-waarde van 70-80 %, wat overeenkomt met de waarden rond PII‟s, bekomen door Proussaefs (2003). Proussaefs (2003) bevestigde hiermee in zijn onderzoek het vermoeden dat de onderzochte MTI‟s waarschijnlijk langer dan bedoeld kunnen overleven. Hij baseerde deze stelling op de vaststelling dat na 18 maanden belasting een BIC-waarde van 81,3 % werd bekomen. PII‟s blijken dan wel meer dan enkel tijdelijke implantaten, er is onvoldoende histologisch en histomorphometrisch bewijs om PII‟s als een betrouwbaar, evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten, met een goede prognose op lange termijn, te beschouwen op basis van de bestaande, wetenschappelijke studies: deze studies geven namelijk geen eenduidig beeld.
Literatuurstudie en casuïstiek
58
- Aantal/Type PII - Deelnemers
Bohsali et al. (1999)241
Zubery et al. (1999)242
Proussaefs (2003)243 Ottoni en Chopard (2004)244 Froum et al. (2005)245
Iezzi et al. (2007)246
- 6/MTI - 1 mens - 18/MTI - 3 honden - 5/MTI - 1 mens - 30/MTI - 10 ratten - 33/MTI - 21 mensen - 2/SLL - 1 mens
Evaluatietermijn (maanden)
Belastingsprotocol
BIC-waarde**
6
Belast
45 %
Belast
46,1 %
Onbelast
54 %
18
Belast
81,3 %
Gem. 2*
Onbelast
71,6 %
Gem. 10,8*
Belast
52,9 %
7
Belast
55 %
3,75-4
Tabel 10: Overzichtstabel die de histologische en histomorphometrische studies weergeeft omtrent het BIC rond PII’s. * Gem. = gemiddeld; ** BIC-waarde = bot-implantaat contact waarde
3.3.3
Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII’s
Uit wat vooraf gaat (o.m. punt 3.2.3) blijkt enerzijds dat PII‟s meer zijn dan uitsluitend tijdelijke implantaten, maar anderzijds dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar is dat toelaat om ze als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten te beschouwen. Om een beter beeld te krijgen van de levensduur van PII‟s en bijgevolg van hun gebruiksmogelijkheden als „definitieve‟ behandeloptie, worden twee casussen besproken: de patiënten werden opgevolgd en de ingestelde therapie geëvalueerd. Dit onderzoek werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het UZ Gent (EC/2011/109). Om PII‟s te evalueren als „definitieve‟ behandeloptie, worden ze aan bepaalde parameters getoetst. Deze parameters werden geformuleerd door Albrektsson et al. (1986)247 en gelden als standaardnorm voor implantaatbehandelingen en implantaatsucces: -
criterium 1: het afzonderlijke implantaat is immobiel;
-
criterium 2: radiografisch is er geen peri-implantaire radiolucentie zichtbaar rond het implantaat;
Literatuurstudie en casuïstiek
59
-
criterium 3: het verticale botverlies bedraagt maximaal 1,0 mm na 1 jaar en maximaal 0,2 mm per daaropvolgend jaar;
-
criterium 4: het implantaat is asymptomatisch op het vlak van infectie, pijn, neuropathie, paresthesie of beschadiging van de canalis mandibularis;
-
criterium 5: minimaal 85 % succes na 5 jaar opvolging en 80 % na 10 jaar opvolging.
Gezien de hoge succespercentages in recentere studies en het ontbreken van objectieve esthetische parameters, geldt deze standaardnorm als minimumvereiste voor succes. Prof. Dr. G. Theuniers248 plaatste anderhalf jaar geleden bij 2 patiënten telkens 2 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) als dragers van een, eveneens door hem geplaatste, vaste brug in de partieel edentate OK (de 3.2 t/m 4.2 ontbraken). Ik assisteerde Prof. Dr. Theuniers bij alle zittijden, volgde, in overleg met Prof. Dr. Theuniers, de IPI‟s op en evalueerde ze drie- tot viermaandelijks op basis van bovenstaande succescriteria. Gedurende deze controlesessies werden de implantaten zowel klinisch als radiografisch onderzocht. Bij de klinische controle werden de IPI‟s geëvalueerd op gebied van pijn, infectie (ontsteking of bloeding), neuropathie, paresthesie en mobiliteit. Bij de radiografische controle werd aan de hand van een gestandaardiseerde intraorale opnametechniek de verticale botresorptie en radiolucentie rondom de IPI‟s geëvalueerd. Hiertoe werd een fotohouder, geschikt voor periapicale radiografische opnames, correct in de mond gepositioneerd en omspoten met Futar D (Kettenbach, Huntington Beach, USA). Vervolgens werd de patiënt gevraagd om toe te bijten: nadat het afdrukmateriaal was uitgehard, werd de houder uit de mond verwijderd (Fig. 5a-b). Ter bepaling van de werkelijke verticale botresorptie werd tijdens de laatste controlezittijd (15 maanden na plaatsing IPI‟s) een metalen bolletje aan de vaste brug bevestigd. Door de werkelijke diameter van dit bolletje (5,8 mm) te vergelijken met zijn radiografische diameter (6,8 mm bij patiënt x1 en 6,7 mm bij patiënt x2), kan men na meting van de radiografische verticale botresorptie de werkelijke verticale botresorptie afleiden. De radiografische verticale botresorptie werd bepaald door tot op 0,1 mm nauwkeurig de verticale afmeting van de coronale verbrede, radiolucente zone (initieel de microgap ter hoogte van de implantaathals) te bepalen. Uiteraard is het visueel vaak moeilijk vast te stellen waar de verticale botresoprtie op de radiografie werkelijk stopt: het einde van de radiolucentie rond het IPI, vaak een erg nauwe uitlopende radiolucente lijn, wordt hier als eindpunt van botresorptie beschouwd. Bij de periapicale opnames werd gekozen voor volgende uniforme instellingen: 0,14 sec en 70 kV. Literatuurstudie en casuïstiek
60
Fig. 5a-b: Gestandaardiseerde fotohouders gebruikt bij respectievelijk patiënten x1 en x2.
Patiënt x1 is een 65-jarige man die lijdt aan de ziekte van Parkinson. Aangezien de patiënt geen uitneembare prothese verdraagt, werd op zijn uitdrukkelijke vraag een vaste behandeloptie overwogen. Tijdens de controlezittijden bleek uit het klinisch onderzoek dat de patiënt motorisch niet in staat was om zijn restgebit en de vaste brug correct te onderhouden: telkens werd heel wat tandplaque en tandsteen teruggevonden ondanks de regelmatige mondhygiëne-instructies. Toch bleken de IPI‟s op basis van bovenvermelde klinische criteria succesvol: de patiënt had geen klachten en er werden ondanks de quasi onbestaande mondhygiëne tot op heden geen relevante symptomen gediagnosticeerd. Het radiografisch onderzoek echter wees uit dat rondom de hals van de IPI‟s naar apicaal toe een grote verticale botresorptie was opgetreden: een verbrede radiolucente zone was zichtbaar op de radiografieën. Figuren 6a t/m d geven chronologisch de gestandaardiseerde, periapicale radiografische opnames weer bij deze patiënt. Na 4 maanden werd rondom de 2 IPI‟s radiografisch respectievelijk 2,3 en 4,4 mm verticale botresorptie teruggevonden (Fig. 6a), na 8 maanden respectievelijk 3,5 en 5,8 mm (Fig. 6b) en na 12 maanden respectievelijk 3,7 en 6,4 mm (Fig. 6c). Tijdens de laatste controlezittijd, 15 maanden na plaatsing, kon de fotohouder onmogelijk correct in de mond worden gepositioneerd als gevolg van het niet kunnen stil houden van de OK en tong: dit verklaart de afwijkende positionering van de fotohouder (Fig. 6d). Op dat ogenblik werd er een radiografische verticale botresorptie van respectievelijk 4,3 en 6,7 mm gemeten, wat overeenkomt met een werkelijke botresorptie van respectievelijk 3,7 en 5,7 mm (Fig. 6d). Deze IPI‟s kunnen op basis van bovenvermelde criteria onmogelijk succesvol worden genoemd en dreigen binnen afzienbare tijd verloren te
Literatuurstudie en casuïstiek
61
gaan. De vraag kan worden gesteld of deze patiënt, gezien zijn medische achtergrond, wel een goede kandidaat was voor deze „definitieve‟ behandeling met IPI‟s: door het niet kunnen stilhouden van de tong en de OK werd een continue druk uitgeoefend op de vaste brug en de IPI‟s, wat de grote verticale botresorptie op relatief korte termijn kan verklaren. De erg slechte mondhygiëne kan dit proces hebben versterkt.
Fig. 6a-b: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 4 en 8 maanden.
Fig. 6c-d: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 12 en 15 maanden.
Patiënt x2 is een 66-jarige vrouw zonder relevante medische problemen. De anderhalf jaar geleden geplaatste IPI‟s werden tijdens de 4 controlezittijden zowel klinisch als radiografisch geëvalueerd. Na klinisch onderzoek bleken de IPI‟s tot op heden asymptomatisch: de patiënt heeft geen klachten, aan de klinische succescriteria is tot op heden voldaan en de mondhygiëne-instructies zijn uitstekend opgevolgd. Ook na radiografisch onderzoek blijken de IPI‟s succesvol: er is op de radiografieën geen verticale botresorptie en/of radiolucentie waarneembaar langs of rond de implantaten (Fig. 7a t/m d). Bijgevolg beantwoorden deze IPI‟s tot op vandaag aan de door Albrektsson et al. (1986) opgestelde succescriteria: uiteraard is een langere, klinische en radiografische opvolging noodzakelijk om deze resultaten te kunnen bevestigen en kan het 5de succescriterium gezien de beperkte opvolgingstijd nog niet worden afgetoetst.
Literatuurstudie en casuïstiek
62
Fig. 7a-b: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 4 en 8 maanden.
Fig. 7c-d: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 12 en 15 maanden.
Deze casuïstiek bevestigt de nood aan verder onderzoek naar de mogelijke levensduur van PII‟s, in dit geval IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden). Op basis van deze casussen kan weliswaar geen behandelprotocol worden opgesteld, er kan wel worden geconcludeerd dat PII‟s als „definitieve‟ behandeloptie niet zomaar bij alle patiënten succesvol kunnen worden toegepast.
Literatuurstudie en casuïstiek
63
3.4
Eindconclusie
PII‟s worden nog steeds toegepast, maar het gebruik ervan in de hedendaagse, tandheelkundige praktijk is sterk afgenomen. Zo blijken de beschikbare, alternatieve behandelopties vaak eenvoudiger en betrouwbaarder dan PII‟s. Het gebruik van PII‟s als drager van een provisionele voorziening tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten blijkt nauwelijks of niet meer geïndiceerd: recent wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de OB van conventionele implantaten een betrouwbaar en eenvoudiger alternatief is. Het gebruik van PII‟s als drager van een provisionele voorziening tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s blijkt nog steeds geïndiceerd. De OB van deze botopgehoogde regio‟s moet worden vermeden om botresorptie te beperken. Het gebruik van PII‟s bij de onvolgroeide patiënt in afwachting van een later, „definitief‟ herstel blijkt nog steeds geïndiceerd, ook al zijn de betreffende wetenschappelijke studies schaars en al bestaan er vele alternatieve behandelopties. Het gebruik van PII‟s als tussenoplossing om een brug in nood te redden blijkt dan wel geïndiceerd, maar ook hier bestaat er onvoldoende bewijs om tot een voorspelbaar behandelresultaat te komen: geen enkele wetenschappelijke studie beschrijft het succes van PII‟s binnen deze toepassing. Bijgevolg kan het gebruik van PII‟s als voorkeurstherapie niet worden gewettigd. Het gebruik van PII‟s als fixatieschroeven ter stabilisatie van een gids- of richtplaat blijkt geïndiceerd in de edentate OK, maar opnieuw zijn er onvoldoende wetenschappelijke studies die een voorspelbaar behandelresultaat garanderen en blijken er eenvoudigere alternatieven beschikbaar die een goede stabiliteit verzekeren. Het gebruik van PII‟s ter reductie van TMD-stoornissen bij de edentate patiënt met een uitneembare prothese wordt slechts volledigheidshalve bijgevoegd: slechts 1 studie vermeldt deze indicatie. Bijgevolg kan men niet van een voorspelbaar behandelresultaat uitgaan. Klinisch en histologisch wetenschappelijk onderzoek toont aan dat een aantal PII-systemen langer dan initieel bedoeld, kunnen functioneren in de kaak. Echter, er werden lagere succespercentages gerapporteerd dan bij conventionele implantaten en bovendien is er Literatuurstudie en casuïstiek
64
onvoldoende klinisch en/of histologisch langetermijnonderzoek voorhanden dat een voorspelbaar resultaat waarborgt. De aanvaardbare succespercentages en goedkopere productieprijs hebben een aantal producenten er intussen toe aangezet om eenvoudigere miniimplantaten en SDI‟s te ontwikkelen als alternatieven voor conventionele implantaten: er is echter verder onderzoek noodzakelijk alvorens hen als evenwaardige alternatieven te kunnen bevestigen.
Literatuurstudie en casuïstiek
65
REFERENTIELIJST
1
Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
2
Fritz U., Diedrich P., Kinzinger G., Al-Said M. The anchorage quality of mini-implants towards translatory and extrusive forces. J Orofac Orthop, 2003; 64:293-304
3
Klessens M., Snijder F. Een patiënte met TemporoMandibulaire Dysfunctie. Behandeling vanuit een multidisciplinair perspectief. Logopedie en Foniatrie, 2005; 11:336-341
4
http://www.msnbc.msn.com/id/12168308/
5
Coppa A., Bondioli L., Cucina A., Frayer D.W., Jarrige C., Jarrige J.-F., Quivron G., Rossi M., Vidale M., Macchiarelli R. Palaeontology: early Neolithic tradition of dentistry. Nature, 2006; 440:755-756
6
Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent Assoc, 2001; 29:737-745
7
Lynch C.D., O‟Sullivan V.R., McGillycuddy C.T. Pierre Fauchard: the Father of Modern Dentistry. Br Dent J, 2006; 201:779-781
8
Serin G.M., Derinsu U., Sari M., Gergin Ö., Ciprut A., Akdas F., Batman C. Cochlear implantation in patients with bilateral cochlear trauma. Am J Otolaryngol, 2010; 31:350-355
9
Schwarz M.S., Otto S.R., Shannon R.V., Hitselberger W.E., Brackmann D.E. Auditory brainstem implants. Neurotherapeutics, 2008; 5:128-136
10
Sanan A., Haines S.J. Repairing holes in the head: a history of cranioplasty. Neurosurgery, 1997; 40:588603
11
Eufinger H., Rasche C., Wehmöller M., Schmieder K., Scholz M., Weihe S., Scherer P. CAD/CAM titanium implants for cranioplasty – an evaluation of success and quality of life of 169 consecutive implants with regard to size and location. J Comp Ass Radiol Surg, 2005; 1:197-203
12
Cabraja M., Klein M., Lehmann T.-N. Long-term results following titanium cranioplasty of large skull defects. Neurosurg Focus, 2009; 26:1-7
13
Spetzger U., Vougioukas V., Schipper J. Materials and techniques for osseous skull reconstruction. Minim Invasive Ther Allied Technol, 2010; 19:110-121
14
Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent Assoc, 2001; 29:737-745
15
http://www.tahmaseb.be/implantaten
16
Schulte W., Heimke G. The Tübingen immediate implant. Quintessence, 1976; 27:17-23
REFERENTIELIJST
66
17
Albrektsson T., Wennerberg A. The impact of oral implants – past and future, 1966-2042. J Can Dent Assoc, 2005; 71:327
18
Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent Assoc, 2001; 29:737-745
19
Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
20
Fritz U., Diedrich P., Kinzinger G., Al-Said M. The anchorage quality of mini-implants towards translatory and extrusive forces. J Orofac Orthop, 2003; 64:293-304
21
McGuire M.K., Scheyer A.D., Gallerano R.L. Temporary anchorage devices (TAD) for tooth movement: a review and case reports. J Periodontol, 2006, 77:1613-1624
22
Chang Y.-J., Lee H.-S., Chun Y.-S. Microscrew anchorage for molar intrusion. J Clin Orthod, 2004; 38:325-333
23
Kyung S.H., Choi J.H., Park Y.C. Miniscrew anchorage used to protract lower second molars into first molar extraction sites. J Clin Orthod, 2003; 37:575-579
24
Weitz M.L., Mukamal E.O., Jurim A. An orthodontic device to capitalize on the rigid fixation of osseointegrated implants. Int J Periodontics Restorative Dent, 1998; 18:240-247
25
Paik C.H., Woo Y.J., Boyd R.L. Treatment of an adult patient with vertical excess using miniscrew fixation. J Clin Orthod, 2003; 37:423-428
26
Kocsis A., Seres L., Kocsis-Savanya A., Kovacs A. Skeletal anchorage: use of miniscrews for impacted maxillary canine management. Fogorv Sz, 2010; 103:3-9
27
Kim J.W., Park J.Y., Baek S.H., Kim T.W., Chang Y.I. Forced eruption of an impacted third molar using a bracket-head miniscrew. J Clin Orthod, 2010; 44:313-318
28
Kravitz N.D., Kusnoto B. Posterior impaction with orthodontic miniscrews for openbite closure and improvement of facial profile. World J Orthod, 2007; 8:157-166
29
Graham J. Seminar 10: Temporary Anchorage Devices (TAD‟s). In: Paroseminar: Integrated Orthodontics, Lichtervelde
30
Justens E., De Bruyn H. Clinical outcome of mini-screws used as orthodontic anchorage. Clin Implant Dent Relat Res, 2008; 10:174-180
31
Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
32
Crismani A.G., Bertl M.H., Celar A.G., Bantleon H.-P., Burstone C.J. Miniscrews in orthodontic treatment: review and analysis of published clinical trials. Am J Orhod Dentofacial Orthop, 2010; 137:108-113
REFERENTIELIJST
67
33
Mountain G., Wood D., Toumba J. Bite force measurement in children with primary dentition. Int J Paediatr Dent, 2011; 21:112-118
34
Motegi E., Nomura M., Tachiki C., Miyazaki H., Takeuchi F., Takaku S., Abe Y., Miyatani M., Ogai T., Fuma A., Fukagawa H., Kano M., Sueishi K. Occlusal force in people in their sixties attending college for elderly. Bull Tokyo Dent Coll, 2009; 50:135-140
35
Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
36
Brahim S.J. Dental implants in children. Oral Maxillofac Surg Clin N Am, 2005; 17:375-381
37
Op Heij D.G., Opdebeeck H., Van Steenberghe D., Quirynen M. Age as compromising factor for implant insertion. Periodontol 2000, 2003; 33:172-184
38
Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
39
Iseri H., Solow B. Continued eruption of maxillary incisors and first molars in girls from 9 to 25 years, studies by the implant method. Eur J Orthodont, 1996; 18:246-256
40
Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
41
Imirzalioglu P., Uckan S., Haydar S.G. Surgical and prosthodontic treatment alternatives for children and adolescents with ectodermal dysplasia: a clinical report. J Prosthet Dent, 2002; 88:569-572
42
Morgan C., Howe L. The restorative management of hypodontia with implants: I. Overview of alternative treatment options. Dent Update, 2003; 30:562-568
43
Percinoto C., Vieira A.E., Barbieri C.M., Melhado F.L., Moreira K.S. Use of dental implants in children: a literature review. Quintessence Int, 2001; 32:381-383
44
Brahim S.J. Dental implants in children. Oral Maxillofacial Surg Clin N Am, 2005; 17:375-381
45
Kramer F.J., Baethge C., Tschernitschek H. Implants in children with ectodermal dysplasia: a case report and literature review. Clin Oral Impl Res, 2007; 18:140-146
46
Johnson E.L., Roberts M.W., Guckes A.D., Bailey L.J., Phillips C.L., Wrig J.T. Analysis of craniofacial development in children with hypohidrotic ectodermal dysplasia. Am J of Medical Genetics, 2002; 112:327-334
47
Hogberg G., Lagerheim B., Sennerstam R. The 9-year crisis reflected at a rehabilitation center, at a health care center and at a child and adolescent psychiatric center. Lakartidningen, 1986; 83:2038-2042
48
Guckes A.D., McCarthy G.R., Brahim J. Use of endosseous implants in a 3-year-old child with ectodermal dysplasia: case report and 5-year follow up. Pediatr Dent, 1997; 19:282-285
REFERENTIELIJST
68
49
Smith R.A., Vargervik K., Kearns G., Bosch C., Koumjian J. Placement of an endosseous implant in a growing child with ectodermal dysplasia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol, 1993; 75:669-673
50
Kearns G., Sharma A., Perrott D., Schmidt B., Kaban L., Vargervik K. Placement of endosseous implants in children and adolescents with hereditary ectodermal dysplasia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol, 1999; 88:5-10
51
Stanford C.M., Guckes A., Fete M., Srun S., Richter M.K. Perceptions of outcomes of implant therapy in patients with ectodermal dysplasia syndromes. Int J Prosthodont, 2008; 21:195-200
52
Sweeney I.P., Ferguson J.W., Heggie A.A., Lucas J.O. Treatment outcomes for adolescent ectodermal dysplasia patients treated with dental implants. Int J Paediatr Dent, 2005; 15:241-248
53
Bergendal B., Ekman A., Nilsson P. Implant failure in young children with ectodermal dysplasia: a retrospective evaluation of use and outcome of dental implant treatment in children in Sweden. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:520-524
54
Giannetti L., Diago M.D.A., Vecci F., Consolo U. Mini-implants in growing patients: a case report. Pediatr Dent, 2010; 32:239-244
55
Artopoulou I.I., Martin J.W., Suchko G.D. Prosthodontic rehabilitation of a 10-year old ectodermal dysplasia patient using provisional implants. Pediatr Dent, 2009; 31:52-57
56
Nagata M., Nagata S. Mini-implant is effective as a transitional fixation anchorage for transplantation of teeth. Japan J Cons Dent, 2002; 45:69-73
57
Lew I. The endosseous implant: evaluations and modifications. Dent Clin North Am, 1970; 14:201-213
58
Groenendijk E. Dental Ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr Tandheelkd, 2003; 110:311-315
59
Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45 patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004; 6:142-149
60
Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
61
Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
62
Groenendijk E. Dental Ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr Tandheelkd, 2003; 110:311-315
63
Balkin B.E., Steflik D.E., Naval F. Mini-dental implant insertion with the auto-advance technique for ongoing applications. J Oral Implantol, 2001; 27:32-37
64
Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
REFERENTIELIJST
69
65
Ivanoff C.J., Sennerby L., Johansson C., Rangert B., Lekholm U. Influence of implant diameters on the integration of screw implants. An experimental study in rabbits. Int J Oral Maxillofac Surg, 1997; 26:141-148
66
Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New York University College of Dentistry, 2004; 8 th International Symposium on Periodontics & Restorative Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
67
Kanie T., Nagata M., Ban S. Comparison of the mechanical properties of 2 prosthetic mini-implants. Implant Dent, 2004; 13:251-256
68
http://www.straumann.nl/undefined.htm/pc_15x_268_tempimplant.pdf
69
http://colleges.ksu.edu.sa/Dentistry/NBUPP/Documents/Nobel%20Biocare%20Manuals/Immediate %20Provis ional%20Implant.pdf
70
http://www.dentatususa.com/fileadmin/user_upload/PDF/MTI_StepByStep_sm.pdf
71
http://solutions.3m.com
72
Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr Tandheelkd, 2003; 110:311-315
73
Bulard R.A. Mini dental implants: enhancing patient satisfaction and practice income. Dent Today, 2001; 20:82-85
74
Rossein K.D. Retaining and stabilizing dentures with narrow-bodied implants. Dent Today, 2005; 24:100-106
75
Siddiqui A.A., Sosvicka M., Goetz M. Use of mini implants for replacement and immediate loading of two single-tooth restorations: a clinical case report. J Oral Implantol, 2006; 32:82-86
76
Balkin B.E., Steflik D.E., Naval F. Mini-dental implant insertion with the auto-advance technique for ongoing applications. J Oral Implantol, 2001; 27:32-37
77
Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
78
Froum S.J., Simon H., Cho S.C., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of boneimplant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac Implants, 2005; 20:54-60
79
Ravasini T., Ravasini F. Utilizzo di “mini-dental-implant” come pilastro per overdenture in pazienti della terza èta. Ital Oral Surg, 2004; 5:1-6
80
Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer A.J., Oppenheimer B.D. A simplified approach to implant dentistry with mini dental implants. Alpha Omegan, 2003; 96:7-15
REFERENTIELIJST
70
81
Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
82
Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
83
Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
84
Griffitts T.M., Collins C.P., Collins P.C., Wash S. Mini dental implants: an adjunct for retention, stability, and comfort for the edentulous patient. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod, 2005; 100:81-84
85
Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period. Compent Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
86
Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer A.J., Oppenheimer B.D. A simplified approach to implant dentistry with mini dental implants. Alpha Omegan, 2003; 96:7-15
87
Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
88
Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
89
Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
90
Griffitts T.M., Collins C.P., Collins P.C., Wash S. Mini dental implants: an adjunct for retention, stability, and comfort for the edentulous patient. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod, 2005; 100:81-84
91
Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period. Compent Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
92
LaBarre E.E., Ahlstrom R.H., Noble R.H. Narrow diameter implants for mandibular denture retention. J Calif Dent Assoc, 2008; 36:283-286
93
Astrand P., Engquist B., Dahlgren S., Grondahl K., Engquist E., Feldman H. Astra Tech and Branemark system implants: a 5-year prospective study of marginal bone reactions. Clin Oral Implants Res, 2004; 15:413-420
94
Comfort M.B., Chu F.C.S., Chai J., Wat P.Y.P., Chow T.W. A 5-year prospective study on small diameter screw-shaped oral implants. J Oral Rehabil, 2005; 32:341-345
REFERENTIELIJST
71
95
Rossein K.D. Retaining and stabilizing dentures with narrow-bodied implants. Dent Today, 2005; 24:100-106
96
Flanagan D. Implant-supported fixed prosthetic treatment using very small-diameter implants: a case report. J Oral Implantol, 2006; 32:34-37
97
Christensen G.J. The mini-implant has arrived. J Am Dent Assoc, 2006; 137:387-390
98
Flanagan D. Fixed partial dentures and crowns supported by very small diameter dental implants in compromised sites. Implant Dent, 2008; 17:182-191
99
Christensen G.J. Critical appraisal. Mini implants: good or bad for long-term service. J Esthet Restor Dent, 2008; 20:343-348
100
Albrektsson T., Gottlow J., Meirelles L., Ostman P.-L., Rocci A., Sennerby L. Survival of NobelDirect implants – an analysis of 550 consecutively placed implants at 18 different clinical centers. Clin Implant Dent Relat Res, 2007; 9:65-70
101
Jones F.H. Teeth and bones: applications of surface science to dental materials and related biomaterials. Surf Sci Rep, 2001; 42:75-205
102
Lopez M.F., Jimenez J.A., Gutierrez A. The corrosion study of surface modified vanadium free titanium alloys. Electrochim Acta, 2003; 48:1395-1401
103
Okazaki Y., Rao S., Ito Y., Tateishi T. Corrosion resistance, mechanical properties, corrosion fatigue strength and cytocompatibility of new Ti alloys without Al and V. Biomaterials, 1998; 19:1197
104
Raman V., Tamilselvi S., Nanjundan S., Rajendran N. Electrochemical Behaviour of Titanium and Titanium Alloy in Artificial Saliva. Trends Biomater Artif Organs, 2005; 18:137-140
105
Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
106
Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
107
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
108
Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New York University College of Dentistry, 2004; 8th International Symposium on Periodontics & Restorative Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
109
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
110
Poitras Y., Benko Y. Implantology: transitional implants: a solution for patient satisfaction. Oral Health J, 2001; 8:25-46
REFERENTIELIJST
72
111
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
112
Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
113
El Askary A.E.S., Shawkat A. Provisionalisation in aesthetic implant dentistry. Int Mag Oral Implantol, 2003; 4:8-13
114
Schuppan K. Immediate provisional implant therapy. Global Forum, Nobel Biocare International Newsletter, 2000; 13:7
115
Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New York University College of Dentistry, 2004; 8 th International Symposium on Periodontics & Restorative Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
116
Uit: „Immediate Provisional Implant Clinical Procedure & Product Catalog‟, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden, 2005
117
Allum S.R., Tomlinson R.A., Joshi R. The impact of loads on standard diameter, small diameter and mini implants: a comparative laboratory study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:553-559
118
De casussen werden bekomen via Dr. Lieven Barbier. Dr. Barbier is in 1989 afgestudeerd als licentiaat in de Tandheelkunde aan de KUL. Hij is sinds 1993 Specialist in de Prothetische Tandheelkunde. In 1995 behaalde hij zijn doctoraat in de Medische Wetenschappen en hij werkte van 1994 tot 2000 deeltijds als wetenschappelijk medewerker aan de afdeling Prothetische Tandheelkunde. Momenteel is hij medeverantwoordelijk voor de opleiding in de Prothetische Tandheelkunde in het Stagecentrum Tandheelkunde van het AZ Sint-Jan te Brugge. Hij heeft een privé-praktijk in Brugge en is bestuurslid bij het LUTV en bij het PUC in West-Vlaanderen. Tevens is hij voorzitter van de VAPR (Vereniging Assistenten Prothetische en Restauratieve tandheelkunde KUL).
119
Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
120
Okhubo C., Sato J., Hosoi T., Kurtz K.S. O-ring attachments for transitional implant-retained overdentures. J Prosthet Dent, 2004; 91:195-197
121
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
122
Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for immediate fixed temporary prostheses in case(s) of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1998; 10:737-748
123
Nagata M., Nagaoka S., Mukunoki O. The efficacy of modular transitional implants placed simultaneously with implant fixtures. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:39-46
124
Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
REFERENTIELIJST
73
125
Proussaefs P. Histologic evaluation of an immediately loaded titanium provisional implant retrieved after functioning for 18 months: a clinical report. J Prosthet Dent, 2003; 89:331-334
126
Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45 patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004; 6:142-149
127
Lee J.-H., Frias V., Lee K.-W. Use of an immediate provisional implant to support a full-arch restoration: a clinical report. J Prosthodont, 2005; 14:127-130
128
Krenmair G., Krainhöfner M., Weinländer M., Piehslinger E. Provisional implants for immediate restoration of partially edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:717725
129
Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for immediate fixed temporary prostheses in case(s) of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1998; 10:737-748
130
Bichacho N., Landsberg C., Rohrer M., Davidovich Y. Immediate fixed transitional restoration in implant therapy. Pract Periodont Aesthet Dent, 1999; 11:45-51
131
El Attar M.S., El Shazly D., Osman S., El Domiati S., Salloum M.G. Study of the effect of using minitransitional implants as temporary abutments in implant overdenture cases. Implant Dent, 1999; 8:152158
132
Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
133
Rossein K.D., Boris F. Stabilizing a full denture with transitional implant-supported splint. Contemp Esth Rest Dent, 2001; 5:68-76
134
Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
135
Ravasini T., Marinello C.P. Immediate provisional implants as abutments for an overdenture in the mandibular edentulous jaw: case presentation. Pract Proced Aesthet Dent, 2002; 14:673-678
136
Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45 patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004; 6:142-149
137
Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
138
Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45 patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004; 6:142-149
REFERENTIELIJST
74
139
Bohsali K., Simon H., Kan J.Y., Redd M. Modular transitional implants to support the interim maxillary overdenture. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:975-984
140
Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
141
Leshem D., Mazor Z., Leshem R., Rosen D. A simple technique for fabrication of immediate interim removable prosthesis supported by transitional implants. Implant Dent, 2003; 121:227-231
142
Krenmair G., Fürhauser R., Weinländer M., Piehslinger E. Maxillary interim overdentures retained by splinted or unsplinted provisional implants. Int J Prosthodont, 2005; 18:195-200
143
Dr. Calix De Clercq is in 1976 afgestudeerd als dokter in de geneeskunde en in 1976 als licentiaat in de tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Hij volgde een specialisatieopleiding in Aken (D) en in Leuven en behaalde in 1979 zijn erkenning als stomatoloog. Sinds 1980 is hij staflid aan de afdeling „Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie‟ van het AZ Sint-Jan te Brugge. In 1990 behaalde hij zijn getuigschrift van bijzondere bevoegdheid in de Orale en Maxillofaciale heelkunde. Van 1992 tot 2003 was hij academisch consulent aan het UZ te Gent in de Dienst „Stomatologie en Maxillo-faciale Chirurgie. In 1996 werd hij „Fellow of the European Board of Oro-Maxillo-Facial Surgery‟ (Zürich). Sinds 1999 is hij stagemeester MKA en sinds 2001 diensthoofd van de afdeling „Mond-, Kaak-en Aangezichtschirurgie‟ van het AZ Sint-Jan te Brugge. Daarnaast is hij voorzitter van de Nederlandstalige erkenningscommissie MKA en sinds 1 januari 2010 bijzonder gastdocent aan de KUL.
144
Poitras Y., Benko Y. Transitional implants: a solution for patient satisfaction. Oral Health J, 2001 ; 91:25-44
145
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
146
Petrungaro P.S. Reconstruction of severely resorbed atrophic maxillae and management with transitional implants. Implant Dent, 2000; 9:271-277
147
Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
148
Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
149
Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr Tandheelkd, 2003; 110:311-315
150
Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
151
Krenmair G., Fürhauser R., Weinländer M., Piehslinger E. Maxillary interim overdentures retained by splinted or unsplinted provisional implants. Int J Prosthodont, 2005; 18:195-200
REFERENTIELIJST
75
152
Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report. J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
153
Krenmair G., Krainhöfner M., Weinländer M., Piehslinger E. Provisional implants for immediate restoration of partially edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:717725
154
Dr. Johan Abeloos is afgestudeerd als dokter in de geneeskunde in 1983 en voltooide zijn opleiding tandheelkunde in 1986 aan de KUL. Vervolgens volgde hij een opleiding tot Mond-, Kaak en Aangezichtschirurg aan de KUL, Universität Freiburg (D), AZ Sint-Jan Brugge, Children‟s Hospital Boston (VS) en Lausanne (CH). Momenteel is hij staflid op de dienst MKA in het AZ Sint-Jan te Brugge – Oostende AV. Hij is lid van de Medische Raad van het AZ Sint-Jan. Hij is „Fellow van de European Board of Oral and Maxillofacial Surgery‟ en tevens coördinator van het multidisciplinair oncologisch centrum hoofd en hals. Daarnaast is hij reviewer van het International Journal of Maxillofacial Surgery voor items van reconstructieve chirurgische aard.
155
Keller G.W. Temporarily replacing congenitally missing maxillary lateral incisors in teenagers using transitional implants. Implant News&Views, 2001; 3:1-4
156
Güler N., Cildir S., Iseri U., Sandalli N., Dilek O. Hypohidrotic ectodermal dysplasia with bilateral impacted teeth at the coronoid process: a case rehabilitated with mini dental implants. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod, 2005; 99:34-38
157
Mass E., Oelgiesser D., Tal H. Transitional implants in a patient with Williams-Beuren syndrome: a 4-year follow-up. Spec Care Dentist, 2007; 27:112-116
158
Artopoulou I.I., Martin J.W., Suchko G.D. Prosthodontic rehabilitation of a 10-year old ectodermal dysplasia patient using provisional implants. Pediatr Dent, 2009; 31:52-57
159
Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr Tandheelkd, 2003; 110:311-315
160
Spitler N.S. Rescuing bridges in trouble. Implant News&Views, 2002; 4:3-5,10
161
Simon H. Use of transitional implants to support a surgical guide: enhancing the accuracy of implant placement. J Prosthet Dent, 2002; 87:229-32
162
Sicilia A., Enrile F.J., Buitrago P., Zubizarreta J. Evaluation of the precision obtained with a fixed surgical template in the placement of implants for rehabilitation of the completely edentulous maxilla: a clinical report. Int J Oral Maxillofac Implants, 2000; 15:272-277
163
Aalam A.A., Reshad M., Chee W.W., Nowzari H. Surgical template stabilization with transitional implants in the treatment of the edentulous mandible: a technical note. Int J Oral Maxillofac Implants, 2005; 20:462-465
164
Wu A.Y., Chee W. Use of 3 transitional implants as stabilization aid for predictable immediate loading of implants in the edentulous mandible. Quintessence Int, 2006; 37:627-631
REFERENTIELIJST
76
165
Yeh S., Monaco E.A., Buhite R.J. Using transitional implants as fixation screws to stabilize a surgifcal template for accurate implant placement: a clinical report. J Prosthet Dent, 2006; 93:509-513
166
Ordonez A., Eastmond V. Mini-dental implants – they‟re here to stay. Postgraduate Dentist Carribean, 2006; 3:7-12
167
Ordonez A., Eastmond V. Mini-dental implants – they‟re here to stay. Postgraduate Dentist Carribean, 2006; 3:7-12
168
Adell R., Lekholm U., Rockler B., Brånemark P.-I. A 15-year study of osseointegrated implants in the treatment of the edentulous jaw. Int J Oral Surg, 1981; 10:387-416
169
Brånemark P.-I., Zarb G.A., Albrektsson T. Tissue-integrated prostheses: osseointegration in clinical dentistry. Quintessence, 1985; 11:211-232
170
Adell R., Eriksson B., Lekholm U., Brånemark P.-I., Jemt T. Long-term follow-up study of osseointegrated implants in the treatment of totally edentulous jaws. Int J Oral Maxillofac Implants, 1990; 5:347-359
171
Brånemark P.I. Osseointegration and its experimental background. J Prosthet Dent, 1983; 50:399-410
172
Adell R., Lekholm U., Brånemark P.-I. Surgical procedures. In: Brånemark P.-I., Zarb G.A., Albrektsson T. Tissue-integrated prostheses: osseointegration in clinical dentistry. Quintessence, 1985; 11:211-232
173
Naert I., van Steenberghe D., „Prognostische factoren voor een duurzaam resultaat van implantaatgedragen overkappingsprothesen‟ In: Kalk W., van Waas M.A.J., van Os J.H., Postema N., De volledige gebitsprothese in woord en beeld, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2001, blz. 323
174
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
175
Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for immediate fixed temporary prostheses in cases of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1998; 10:737-748.
176
Javed F., Romanos G.E. The role of primary stability for successful immediate loading of dental implants. A literature review. J Dent, 2010; 38:612-620
177
Ledermann P.D. Das TPS-schraubeimplantat nach siebenjähriger anwendung. Quintessence, 1984; 30:1-11
178
Babbush C.A., Kent J., Misiek D. Titanium plasma-sprayed (TPS) screw implants for the reconstruction of the edentulous mandible. J Oral Maxillofac Surg, 1986; 44:274-282
179
Balshi T.J., Wolfinger G.J. A new protocol for immediate functional loading of dental implants. Dent Today, 2000; 20:60-65
REFERENTIELIJST
77
180
Guirado J.L.C., Yuguero R.S., Perez V.F., Pelluz A.M. Immediate anterior implant placement and early loading by provisional acrylic crowns: a prospective study after a one-year follow-up period. J Ir Dent Assoc, 2002; 48:43-49
181
Degidi M., Scarano A., Petrone G., Piatelli A. Histologic analysis of clinically retrieved immediately loaded titanium implants: a report of 11 cases. Clin Implant Dent Relat Res, 2003; 5:89-93
182
Derbabian K., Simonian K. Immediate loading of dental implants: overview and rationale. J Calif Dent Assoc, 2005; 33:337-341
183
Javed F., Romanos G.E. The role of primary stability for successful immediate loading of dental implants. A literature review. J Dent, 2010; 38:612-620
184
Baig M.R., Rajan G. Immediate placement and loading of implants in anterior maxilla using an altered screw-retained implant fixed prosthesis. Indian J Dent Res, 2010; 21:311-313
185
Cooper L., Felton D., Kugelberg C. A multicenter 12 month evaluation of single-tooth implants restorations 3 weeks after 1 stage surgery. Int J Oral Maxillofac Implants, 2001; 16:182-192
186
Brochu J., Anderson J., Zarb G. The influence of early loading on bony crest height and stability: a pilot study. Int J Prosthodont, 2005; 18:506-512
187
Fazel A., Aalai S., Rismanchian M. Effect of macro-design of immediately loaded implants on micromotion and stress distribution in surrounding bone using finite element analysis. Implant Dent, 2009; 18:345-352
188
Romanos G., Froum S., Hery C., Cho S.C., Tarnow D. Survival rate of immediately vs delayed loaded implants: analysis of the current literature. J Oral Implantol, 2010; 36:315-324
189
Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New York University College of Dentistry, 2004; 8 th International Symposium on Periodontics & Restorative Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
190
Kacer C.M., Dyer J.D., Kraut R.A. Immediate loading of dental implants in the anterior and posterior mandible: a retrospective study of 120 cases. J Oral Maxillofac Surg, 2010; 68:2861-2867
191
De Bruyn H., Van de Velde T., Collaert B. Immediate functional loading of TiOblast dental implants in full-arch edentulous mandibles: a 3-year prospective study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:717-723
192
Kacer C.M., Dyer J.D., Kraut R.A. Immediate loading of dental implants in the anterior and posterior mandible: a retrospective study of 120 cases. J Oral Maxillofac Surg, 2010; 68:2861-2867
193
Jemt T., Chai J., Harnett J., Heath M.R., Hutton J.E., Johns R.B. A 5-year prospective multicenter followup report on overdentures supported by osseointegrated implants. Int J Oral Maxillofac Implants, 1996; 11:291-298
REFERENTIELIJST
78
194
Chung S., McCullagh A., Irinakis T. Immediate loading in the maxillary arch. Evidence based guidelines to improve success rates. A review. J Oral Implantol 2010, Epub ahead of print
195
Van de Velde T., Sennerby L., De Bruyn H. The clinical and radiographic outcome of implants placed in the posterior maxilla with a guided flapless approach and immediately restored with a provisional rehabilitation: a randomized clinical trial. Clin Oral Implants Res, 2010; 21:1223-1233
196
Mijiritsky E., Mardinger O., Mazor Z., Chaushu G. Immediate provisionalization of single-tooth implants in fresh-extraction sites at the maxillary esthetic zone: up to 6-years of follow-up. Implant Dent, 2009; 18:326-333
197
Van de Velde T., Sennerby L., De Bruyn H. The clinical and radiographic outcome of implants placed in the posterior maxilla with a guided flapless approach and immediately restored with a provisional rehabilitation: a randomized clinical trial. Clin Oral Implants Res, 2010; 21:1223-1233
198
Collaert B., De Bruyn H. Immediate functional loading of TiOblast dental implants in full-arch edentulous maxillae: a 3-year prospective study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:1254-1260
199
Bahat O., Sullivan R.M. Parameters for successful implant integration revisited Part II: Algorithm for immediate loading Diagnostic factors. Clin Implant Dent Relat Res, 2010; 12:13-22
200
Jovanovic S.A., Spiekermann H., Rizhter E.J. Bone regeneration on implants with dehisced defect sites: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 1992; 7:233-245
201
Nevins M., Mellonig J.T. The advantages of localized ridge augmentation prior to implant placement: a staged event. Int J Periodontics Restorative Dent, 1994;14:96-111
202
Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
203
Petrungaro P.S. Reconstruction of severely resorbed atrophic maxillae and management with transitional implants. Implant Dent, 2000; 9:271-277
204
Brugnami F., Then P., Moroi H., Kabani S., Leone C. GBR in human extraction sockets and ridge defects prior to implant placement: clinical results and histologic evidence of osteoblastic activities in DFDBA. Int J Period Rest Dent, 1999; 19:259-267
205
Jemt T., Lekholm U. Measurement of buccal tissue volumes at single-implant restorations after local bone grafting in maxillas: a 3-year clinical prospective study case series. Clin Impl Dent, 2003; 5:63-81
206
Maiorana C., Beretta M., Salina S., Santoro F. Reduction of autogenous bone graft resorption by means of BioOss coverage: a prospective study. Int J Period Rest Dent, 2005; 25:19-25
207
Jemt T., Lekholm U. Single implants and buccal bone grafts in the anterior maxilla. Clin Impl Dent, 2005; 7:127-135
208
Lee C.Y. Immediate load protocol for anterior maxilla with cortical bone from mandibular ramus. Impl Dent, 2006; 15:153-159
REFERENTIELIJST
79
209
Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
210
Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period. Compend Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
211
Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
212
Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
213
Ravasini T., Ravasini F. Utilizzo di “mini-dental-implant” come pilastro per overdenture in pazienti della terza èta. Ital Oral Surg, 2004; 5:1-6
214
Sussman H.I., Goodridge O.F. Use of SIG device to accurately place permanent miniature dental implants to retain mandibular overdenture: a case report. N Y State Dent J, 2006; 72:34-38
215
Okhubo C., Kobayashi M., Suzuki Y., Sato J., Hosoi T., Kurtz K.S. Evaluation of transitional implant stabilized overdentures: a case series report. J Oral Rehab, 2006; 33:416-422
216
Cho S.C., Froum S., Tai C.H., Cho Y.S., Elian N., Tarnow D.P. Immediate loading of narrow-diameter implants with overdentures in severely atrophic mandibles. Pract Proced Aesthet Dent, 2007; 19:167-174
217
LaBarre E.E., Ahlstrom R.H., Noble R.H. Narrow diameter implants for mandibular denture retention. J Calif Dent Assoc, 2008; 36:283-286
218
Ertugrul H.Z., Pipko D.J. Measuring mobility of 2 dental implant fixtures of different configurations: an in vitro study. Implant Dent, 2005; 15:290-297
219
Jefferies S.R., Boston D.W., Damrow M.P., Galbraith C.T. Comparison of detachment forces of two implant overdenture attachment types: effect of detachment speed. Am J Dent, 2008; 21:244-250
220
Christensen G.J. The mini-implant has arrived. J Am Dent Assoc, 2006; 137:387-390
221
Misch C.E. Short dental implants: a literature review and rationale for use. Dent Today, 2005; 24:64-68
222
Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
223
Percinoto C., Vieira A.E., Barbieri C.M., Melhado F.L., Moreira K.S. Use of dental implants in children: a literature review. Quintessence Int, 2001; 32:381-383
224
Stanford C.M., Guckes A., Fete M., Srun S., Richter M.K. Perceptions of outcomes of implant therapy in patients with ectodermal dysplasia syndromes. Int J Prosthodont, 2008; 21:195-200
REFERENTIELIJST
80
225
Sweeney P., Ferguson J.W., Heggie A.A., Lucas J.O. Treatment outcomes for adolescent ectodermal dysplasia patients treated with dental implants. Int J Paediatric Dent, 2005; 15:241-248
226
Bergendal B., Ekman K., Nilsson P. Implant failure in young children with ectodermal dysplasia: a retrospective evaluation of use and outcome of dental implant treatment in children in Sweden. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:520-524
227
Battistuzzi P.G.F.C.M., Käyser A.F., Keltjens H.M.A.M., Plasmans P.J.J.M., De partiële prothese: uitgangspunten bij de diagnostiek en de behandeling van het gemutileerde gebit, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1992, blz. 71-72
228
Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
229
Imirzalioglu P., Uckan S., Haydar S.G. Surgical and prosthodontic treatment alternatives for children and adolescents with ectodermal dysplasia: a clinical report. J Prosthet Dent, 2002; 88:569-572
230
Morgan C., Howe L. The restorative management of hypodontia with implants: I. Overview of alternative treatment options. Dent Update, 2003; 30:562-568
231
Kleinman M., Mazor Z., Rossein K. Emergency intraoral repairs with narrow-bodied implants. Inside Dent, 2006; 1:70-74
232
Albrektsson T., Jacobsson M. Bone-metal interface in osseointegration. J Prosthet Dent, 1987; 57:597-607
233
Froum S., Emtiaz S., Bloom M., Scolnick J., Tarnow D. The use of transitional implants for immediate fixed temporary prostheses in cases of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1998; 10:737-746
234
Tarnow D., Froum S. A case report and histology of MTI modular transitional implant. NYU School of Dentistry, 1996 Abstract
235
Froum S., Simon H., Cho C.S., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of boneimplant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac Implants, 2005; 20:54-60
236
Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report. J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
237
Nagata M., Nagaoka S., Mukunoki O. The efficacy of modular transitional implants placed simultaneously with implant fixtures. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:39-46
238
Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
REFERENTIELIJST
81
239
Steflik D.E., Lake F.T., Sisk A.L. A comparative investigation in dogs: 2-year morphometric results of the dental implant-bone interface. Int J Oral Maxillofac Implants, 1996; 11:15-25
240
Ledermann P.D., Schenk R.K., Buser D. Long-lasting osseointegration of immediately loaded, barconnected TPS screws after 12 years of function: a histologic case report of a 95-year-old patient. Int J Periodontics Restorative Dent, 1998; 18:552-563
241
Boshali K., Simon H., Kan J.Y., Redd M. Modular transitional implants to support the interim maxillary overdenture. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:975-984
242
Zubery Y., Bichacho N., Moses O., Tal H. Immediate loading of modular transitional implants; a histologic and histomorphometric study in dogs. Int J Periodontics Restorative Dent, 1999; 19:343-353
243
Proussaefs P. Histologic evaluation of an immediately loaded titanium provisional implant retrieved after functioning for 18 months: a clinical report. J Prosthet Dent, 2003; 89:331-334
244
Ottoni C.E.C., Chopard R.P. Histomorphometric evaluation of new bone formation in diabetic rats submitted to insertion of temporary implants. Braz Dent J, 2004; 15:87-92
245
Froum S., Simon H., Cho C.S., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of boneimplant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac Implants, 2005; 20:54-60
246
Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report. J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
247
Albrektsson T., Zarb G., Worthington P., Eriksson A.R. The long-term efficacy of currently used dental implants: a review and proposed criteria of success. Int J Oral Maxillofac Implants, 1986; 1:11-25
248
Prof. Dr. G. Theuniers studeerde aan de KUL en behaalde zijn doctoraat in de tandheelkunde in 1984. Sinds 1985 was zijn hoofdopdracht het theoretisch en klinisch onderwijs in de prothetodontie. Na vele jaren de kliniek prothese te hebben geleid aan de KUL werd hij voltijds benoemd aan de UGent en werd hij afdelingshoofd van de afdeling „Prothetische tandheelkunde‟. Hij was reeds gastprofessor bij de vakgroep tandheelkunde sedert 2002 en is tevens gastprofessor in Monastir (Tunesië).
REFERENTIELIJST
82