Pedagogische verdieping
Het doel ‘heiligt’ de middelen Waarom alle pedagogiek ook een beetje godsdienstpedagogiek moet zijn JAN MARTEN PRAAMSMA
Pedagogiek is een meerduidig begrip. Praten over pedagogiek levert dan ook snel misverstanden op. Als pedagoog merk ik dat dagelijks. Het label staat voor zoveel interpretaties dat mensen mij onmiddellijk allerlei kwaliteiten toeschrijven, waarna ik ze dan weer moet teleurstellen. Welke pedagogiek ik zelf voor sta, hoop ik in dit artikel duidelijk te maken. Toen een student van me laatst een afstudeerpresentatie hield op haar school, kwam ik daar als lerarenopleider in gesprek met een directielid. Die vertelde dat ze zich wel eens zorgen maakte over het niveau van pas afgestudeerde leraren: ze zouden zelfs de meest fundamentele pedagogische vaardigheden niet beheersen. Ik vroeg wat ze daarmee bedoelde. Haar zorg bleek vooral dat jonge leraren geen orde meer zouden kunnen houden. En daarvoor zijn volgens haar pedagogische vaardigheden nodig. Maar voor mijn collega pedagogiek op de hogeschool gaat pedagogiek vooral over zorgleerlingen, handelingsplannen, rugzakjes en Passend onderwijs. De pedagogiek hoort op school bij de mentor en de zorgcoördinator. Zij rekent orde houden tot de onderwijskunde. Ik ken verder ook collega’s voor wie pedagogiek in de eerste plaats over normen, waarden en ethiek gaat. Pedagogiek gaat dan over het aanleren van normen en waarden. Het is het opvoeden zoals politici dat gebruiken als ze menen dat de jeugd van tegenwoordig ‘geen opvoeding meer krijgt’ en dat ‘de school moet gaan opvoeden’. Dan gaat het over de ‘pedagogische opdracht van de school’. Volgens weer anderen gaat pedagogiek juist niet over school, maar over gezins opvoeding, over eten met mes en vork, of over bedplassen. Daarnaast heb ik dan ook nog collega’s die vinden dat pedagogiek gaat over de leef- en belevingswereld van kind en jongere, over jeugdcultuur en belangstelling voor jongeren. Pedagogiek gaat dan over mediaopvoeding en jeugdcultuur. Pedagogiek kan ook nog gaan over de ontwikkeling(sfasen) van jongeren, de puberteit en adolescentie en alle bijbehorende ongemakken, of over interpersoonlijke relaties, over persoonlijke groei en ontwikkeling, enzovoorts. Waar sta ik zelf tussen deze opvattingen? Laat ik daarvoor beginnen bij het begin.
maart 2011 NartheX
5
Het kind dat zijn wereld ontdekt De eerste ontwikkeling van een kind speelt zich af in een kleine en beperkte wereld, meestal van ouders en naaste verwanten. Van daaruit brengen ze hun wereld op orde en leren ze geleidelijk aan hun wereld begrijpen. De eerste ervaringen vormen de context waarbinnen nieuwe indrukken en ervaringen worden geïnterpreteerd. Ze ordenen de veelheid aan ervaringen in een eerste beeld van de werkelijkheid, dat geleidelijk aan steeds meer kleur, nuance, structuur en verband krijgt. Aanvankelijk gaat het daarbij vooral om de kleine wereld van mensen, dingen en gebeurtenissen en om het onderscheiden daarin tussen bekend en onbekend, begrijpelijk en verwarrend, vertrouwd en niet vertrouwd. Later komt ook de grote wereld in beeld die daar de achtergrond van vormt. Zo wordt langzamerhand een totaalbeeld opgebouwd dat helpt nieuwe ervaringen betekenis te geven. Het beeld maakt de wereld voor het kind overzichtelijk, begrijpelijk, hanteerbaar en toegankelijk.
Opvoeden is kinderen helpen de kleine en grote wereld in zinvol perspectief te verstaan. Goede opvoeders helpen hun kinderen bij het op orde brengen van de wereld. Opvoeding begeleidt, leidt en stuurt de wijze waarop kinderen hun wereld begrijpen en is in die zin altijd enigszins normatief. Daarbij hebben opvoeders in eerste instantie alleen hun eigen wereldbeeld te bieden, al proberen ze vaak boven zichzelf uit te stijgen en hun kinderen te behoeden voor de fouten die ze zelf maakten. Opvoedingsverantwoordelijkheid kan mensen moreel boven zichzelf doen uitstijgen. Maar in de praktijk blijkt ook hoe moeilijk dat is. Vaak willen ouders hun kinderen beschermen tegen de grote wereld. Maar vroeg of laat zullen kinderen zich toch tot die wereld moeten leren verhouden. Opvoeding vindt dus plaats op het grensvlak van het opgroeiende individu en de cultuur en samenleving waarin hij of zij opgroeit. De opvoeder bemiddelt in dat proces. De pedagogiek wil opvoeders daarbij ondersteunen en hen daarover adviseren. Zo zoekt ze naar de waarden in samenleving en cultuur, en onderzoekt ze hoe die leidend kunnen zijn voor de oriëntatie van jonge mensen die hun weg zoeken in deze wereld. Opvoeden in een notendop is dan ook: kinderen helpen de kleine en grote wereld in zinvol perspectief te verstaan.
Afnemende normatieve oriëntatie Als we teruggaan in de geschiedenis blijkt dat, naarmate het beeld van die waarden minder duidelijk wordt, ook de pedagogiek terughoudender wordt in haar normatieve advisering aan opvoeders. In de eerste helft van de twintigste eeuw, de tijd van Kohnstamm, Waterink, Gunning en Hoogveld, de founding fathers van
6
NartheX maart 2011
de Nederlandse pedagogiek, oriënteerden pedagogen zich op de dominante christelijke cultuur. Bijbelse normen en waarden waren richtinggevend voor het leven en het leren leven. Maar we praten dan ook over een tijd waarin de Nederlandse verzuilde cultuur en samenleving doordesemd waren van het christelijk geloofsgoed op een manier die we ons nauwelijks nog voor kunnen stellen. Het was een tijd waarin ‘godsdienstpedagogiek’ in feite een pleonasme was.
Het gaat in onderwijs en pedagogiek om cultuuroverdracht, om inleiden en ingroeien in samenleving en cultuur. Naarmate het karakter van de samenleving veranderde, veranderde dat ook van de pedagogiek - zoals het een cultuurwetenschap betaamt. Een nieuwe generatie pedagogen ging steeds voorzichtiger spreken over geloof en religie. In het werk van Langeveld, in Nederland toonaangevend pedagoog in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, is dat goed te zien. In de achtereenvolgende drukken van zijn Beknopte Theoretische Pedagogiek verdwijnt in de loop van de jaren niet alleen de verwijzing naar Johannes 1:12 van het titelblad, ook inhoudelijk verdwijnen de verwijzingen naar een christelijke levensovertuiging als leidend voor de pedagogische oriëntatie. Voor Langeveld had de opvoeding een open einde: volwassenheid betekende dat het kind geleerd had verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen levensdoel en levenszin. Op de weg ernaar toe stelde de opvoeder weliswaar zijn eigen levensoriëntatie als voorbeeld en referentiekader, maar uiteindelijk moet het kind zelf zijn keuzes maken. “Zelfverantwoordelijke zelfbepaling” noemde Langeveld dat.
Steeds minder cultuurwetenschap In de jaren na Langeveld verschoof de normatieve oriëntatie van de pedagogiek nog verder. Vanaf 1960 deden zich in de pedagogiek drie ontwikkelingen voor die het karakter van de discipline en daarmee het denken over onderwijs en opvoeding ingrijpend deden veranderen. Allereerst maakte de onderwijskunde zich los van de pedagogiek. Dat was voor de pedagogiek een grote aderlating. Zij raakte met de onderwijskunde haar brede oriëntatie op leren, vorming en cultuuroverdracht kwijt. Gevolg was dat het vak inhoudelijk van karakter veranderde. De pedagogen die niet meegingen naar de onderwijskunde waren vooral zij die zich richtten op de gezinsopvoeding en de ontwikkeling van het kind. Onderwijs werd voor pedagogen minder interessant en daarmee ook de inhoudelijke en culturele vormingscomponent van de pedagogische oriëntatie. Maar wat de pedagogiek liet liggen, werd niet opgepakt door de nieuwe onderwijskunde. Dit jonge vakgebied ontwikkelde zich vooral als een technische
maart 2011 NartheX
7
discipline die onderzoek deed naar interactie- en leerprocessen en de mogelijkheden om die processen via interventies te beïnvloeden. De onderwijskunde koos daarbij vooral voor een technisch-instrumentele benadering van het onderwijs. En zodoende kwamen al snel inhoudelijke vragen rond leerplan, vorming en cultuuroverdracht noch in de pedagogiek, noch in de onderwijskunde aan de orde. Dit proces werd nog eens versterkt doordat in diezelfde tijd de orthopedagogiek onderdak zocht bij de pedagogiek. Dat klinkt misschien vreemd, maar de zorg voor geestelijk en/of lichamelijk gehandicapte kinderen en kinderen met leer- en/of gedragsmoeilijkheden was voor die tijd vooral het gebied van medici, psychiaters en psychologen. Verzorging, behandeling en genezing werden voor deze kinderen belangrijker gevonden dan opvoeding en vorming. Pas toen binnen de zorg de aandacht verschoof van de beperkingen naar de mogelijkheden van deze kinderen, kwam ook de pedagogiek nadrukkelijker in beeld. Voor de pedagogiek betekende het dat de focus nog verder verschoof naar de kinderlijke ontwikkelingsmoeilijkheden en dat er (nog) minder aandacht was voor thema’s als onderwijs, vorming en cultuuroverdracht. De Groningse pedagoog Imelman, die nog stevig geworteld was in de traditie van Kohnstamm en Langeveld, noemde de orthopedagogiek ooit een geënte loot op de stam van de pedagogiek. En zoals het een goede ent betaamt, heeft die loot inmiddels alle kracht, groei en bloei van de oude stam in zich opgezogen.
De pedagogiek heeft een vergelijkbare technischinstrumentele benadering gekozen als de onderwijskunde. Steeds meer empirische wetenschap Genadeslag voor de pedagogiek als cultuurwetenschap was de empirische wending in de sociale wetenschappen. Aansluitend bij internationale ontwikkelingen binnen de sociale wetenschappen en als reactie op de decennialange dominantie van de antropologische benadering van Langeveld, voltrok zich ook in de pedagogiek een ‘empirische Wende’. Sindsdien wordt ook de pedagogiek steeds meer vormgegeven als een exacte empirische wetenschap naar natuurwetenschappelijk voorbeeld. De pedagogische theorievorming baseert zich steeds meer op kwantitatief empirisch onderzoek en is daarmee een empirische gedragswetenschap geworden. Winstpunt daarvan is dat de praktische waarde van pedagogiek is toegenomen. Nog steeds stellen pedagogen zich tot doel opvoeders te adviseren bij hun opvoedend werk en de vakontwikkelingen hebben hun daarbij een rijk instrumentarium in handen gegeven. De kennis en kunde van de leer- en gedrags moeilijkheden is enorm toegenomen en de effectiviteit van interventie en
8
NartheX maart 2011
behandeling is grondig onderzocht. Opvoedingsadviezen zijn niet langer gebaseerd op wijsgerige reflectie, maar op experiment, toetsing en evaluatie - en dat komt de effectiviteit beslist ten goede. De pedagogiek is bezig van de opvoeding een evidence based practice te maken, zoals de onderwijskunde dat doet bij het onderwijs. Vernieuwing in onderwijs en opvoeding wordt tegenwoordig gedragen door wetenschappelijk getoetst inzicht. De pedagogiek heeft daarbij een vergelijkbare technisch-instrumentele benadering gekozen als de onderwijskunde.
Pedagogische verlegenheid Op instrumenteel terrein is de kracht van de pedagogiek dus enorm toegenomen, maar op richtinggevend ‘normatief’ terrein heeft ze duidelijk aan betekenis ingeboet. De norm voor een gezonde ontwikkeling is nu die van de ontwikkeling van het ‘gemiddelde kind’, een norm die in empirisch en statistisch onderzoek kan worden vastgesteld. De wetenschap zoekt uit welke ingreep effectief is, zonder zich te bezinnen op de vraag of het beoogd effect ook wenselijk is. Die vraag wordt in de marge van het vak nog gesteld in de ‘wijsgerige pedagogiek’, ongeveer zoals er naast de medische wetenschappen een ‘medische ethiek’ bestaat. De pedagogiek van vandaag is beter dan ooit in staat te adviseren over het proces, maar komt in verlegenheid als het over de inhoud en de richting van dat proces gaat. De pedagogiek bepaalt de middelen, de doelen zijn een buitenwetenschappelijke, politieke, persoonlijke of common sense aangelegenheid. Met de marginalisering van de bezinning op opvoedingsdoelen binnen de pedagogiek zien we dan ook dat de politiek en de borreltafel zich meester maken van dit terrein. De discussie gaat dan vaak over normen, deugden en waarden die voor de opvoeding belangrijk gevonden worden. Maar er klinkt ook vaak een soort dubbele moraal in door, in die zin dat van kinderen veel meer deugdzaamheid gevraagd wordt dan volwassenen zelf waar kunnen of willen maken. Het debat over de oriëntatie in de opvoeding heeft zich losgezongen van de pedagogische praktijk. En dat levert een ‘normativiteit’ op die veel verder van de opvoedingspraktijk verwijderd is dan ooit bij de zogenaamde ‘normatieve pedagogiek’ van Kohnstamm of Waterink het geval is geweest. Maar soms ook blijft de pedagogische oriëntatie juist heel dicht bij die praktijk en wordt de leef- en belevingswereld van de jongere zelf richtsnoer voor het pedagogisch handelen. Dan vergeten we echter weer dat jongeren juist opvoeders nodig hebben om zich aan te oriënteren en dat ze zich niet aan hun eigen haren uit het moeras kunnen trekken.
maart 2011 NartheX
9
Wat bij dit alles vaak vergeten wordt, is dat opvoeding en onderwijs - anders dan bijvoorbeeld de medische praktijk - bij uitstek culturele processen zijn. Het gaat in onderwijs en pedagogiek om cultuuroverdracht, om inleiden en ingroeien in samenleving en cultuur. Opvoeden is kinderen en jongeren helpen die wereld toegankelijk en betekenisvol te maken. Opvoeding speelt zich af op het snijvlak van individu en cultuur. Dat geeft de pedagoog de opdracht niet alleen het kind, maar ook de cultuur te onderzoeken, en inhoudelijke vragen te stellen over wat in samenleving en cultuur betekenisvol en richtinggevend kan zijn. Daarbij is geloof en religie natuurlijk niet meer zo vanzelfsprekend als in de dagen van Kohnstamm en Waterink. Maar juist nu religie in haar diversiteit zo nadrukkelijk in onze samenleving en cultuur manifest is, is ze des te meer een object van pedagogisch onderzoek. Juist daarom speelt vandaag de leraar godsdienst/levensbeschouwing zo’n belangrijke rol. Het vak GL stelt immers de vraag naar oriëntatiekaders binnen samenleving en cultuur. In GL worden beproefde tradities als oriëntatiekader gewogen op hun betekenis voor het leven van (jonge) mensen.
Pedagogische basisvraag is: hoe helpen we deze specifieke leerling zijn wereld - onze wereld - betekenisvol, toegankelijk en hanteerbaar te maken? Nieuwe oriëntatie Natuurlijk is het voor de pedagoog onmisbaar om onderzoek te doen naar de interactieprocessen die opvoeding en onderwijs dragen en mogelijk maken, maar altijd in relatie tot de cultuuroverdracht die daarin aan de orde is. Pedagogiek gaat grotendeels over instrumenten en technieken om kinderen te helpen bij hun oriëntatie in de complexe wereld, om zich in allerlei leerprocessen de betekenissen daarvan eigen te maken, om in de complexiteit van sociale verhoudingen passend gedrag te vertonen, om zich voldoende kennis en vaardigheden eigen te maken en zich zo in de samenleving te kunnen handhaven. Daarmee is pedagogiek inderdaad ook dat conglomeraat van leerlingenzorg, leefwereld, orde, relatie, mentoraat, normen en waarden, enzovoorts. Maar bij dat alles geldt dat het steeds gaat om instrumenten die voor hun inzet en effectiviteit afhankelijk zijn van deze pedagogische basisvraag: hoe helpen we deze specifieke leerling zijn wereld - onze wereld - betekenisvol, toegankelijk en hanteerbaar te maken?
10
NartheX maart 2011